Het opkrikken van de huurprijs door een hoog energielabel |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het relaas op de site van De Monitor1 dat een onbegrijpelijk hoog energielabel op een oude huurwoning is geplakt waardoor de huur stijgt?
Ten behoeve van de verdere beantwoording van de vragen wordt onderscheid gemaakt tussen:
Het genoemde artikel geeft aan dat de Energie-Index de maximale kale huurprijs bepaalt. Het artikel geeft ook aan dat de betrokken verhuurder het volgens hem geldende betere energielabel niet heeft laten leiden tot een huurprijsverhoging.
Hoe is het technisch en wettelijk mogelijk dat een huurwoning waar achterstallig onderhoud is een energielabel B krijgt, ook al is er centrale verwarming aanwezig?
De Energie-Index is afhankelijk van vele energetische kenmerken. Over de betreffende casus kan ik op basis van de gegeven informatie geen uitspraak doen.
Is een verhuurder verplicht om de gegevens, waarop een energielabel is gebaseerd, voor te leggen aan de huurder? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dit oplossen? Wat kan een huurder dan doen om deze gegevens toch in te zien?
De verhuurder is niet verplicht om de gegevens waar de Energie-Index op is gebaseerd voor te leggen aan de huurder. Op basis van een verzoek van de huurder hiertoe, ligt het echter in de rede dat de verhuurder alle gegevens verstrekt aan de huurder die betrekken hebben op het voorstel tot huurverhoging.
Wanneer de huurder twijfel heeft ten aanzien van de gevraagde huurhoogte kan deze hierover in gesprek gaan met de verhuurder. Indien dit niet tot resultaat leidt, staat de weg naar de Huurcommissie open, die een uitspraak zal doen. Dit biedt voldoende waarborgen dat eventuele fouten bij de bepaling van het aantal woningwaarderingspunten worden rechtgezet.
Hoe vaak is het voorgekomen dat een particuliere verhuurder of woningcorporatie sjoemelt door een te hoog energielabel aan een woning toe te kennen en daardoor een hogere huur te rekenen? Is dit aantal hoger of lager sinds de puntenwaardering op basis van de Energieprestatie-index sinds 2015?
In een procedure bij de Huurcommissie blijkt de Energie-Index slechts in een zeer beperkt aantal gevallen punt van discussie te zijn tussen huurder en verhuurder. In de afgelopen vier jaren is er in procedures over de huurhoogte slechts driemaal de Energie-Index bijgesteld. Overigens hoeft een lagere vaststelling van de Energie-Index dan aanvankelijk was ingeschat niet te betekenen dat er is gesjoemeld.
Per 1 januari 2015 is met het Nader Voorschrift de wijze waarop de Energie-Index wordt vastgesteld gewijzigd. Dit betreft een verbetering van de weging van de energetische kenmerken van de woning. Deze wijziging biedt niet meer of minder mogelijkheden tot afwijkingen bij het bepalen van het aantal woningwaarderingspunten.
Kan gesteld worden dat 10% van de energielabels van huurwoningen niet klopt, aangezien u in een debat zei ervan uit te gaan dat bij koopwoningen 90% van de energielabels wel klopt? Zo nee, hoe verklaart u het verschil in aantallen correcte energielabels tussen huur- en koopwoningen?2
In het rapport «Second opinion inijking energielabels» van Raadgevende Ingenieurs Nieman dat ik 18 december 2014 naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 30 196, nr. 261), kunt u teruglezen dat 92% van de energielabels gelijk blijft of maximaal één stap omhoog of omlaag gaat. Dit betrof een vergelijking van het energielabel vóór 2015 en het vereenvoudigd energielabel dat per 1 januari 2015 in werking is getreden. Dit percentage geldt zowel voor huur- en koopwoningen. Dit vereenvoudigd energielabel is niet bedoeld om via het woningwaarderingsstelsel de maximale huur mede te bepalen. Juist vanwege het belang van een nauwkeurige bepaling van de energieprestatie van de woning heb ik daarom in het woningwaarderingsstelsel de uitgebreide opname (resulterend in de Energie-Index) van de woning in stand gehouden. Hier wordt dus geen gebruik meer gemaakt van het energielabel.
Op welke wijze controleert u of energielabels (of de energieprestatie) van huurwoningen kloppen en welke consequenties zijn er wanneer dit niet zo is?
Om de kwaliteit van energielabels (tot 1 januari 2015) en Energie-Indexen (na 1 januari 2015) te borgen is de Beoordelingsrichtlijn (BRL) 9500 ontwikkeld. Dit is een gecertificeerd systeem, waarvan het beheer ligt bij Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland (KvINL). De beoordelingsrichtlijn bestaat uit een algemeen deel en een aantal bijzondere delen. De Energie-Index (tot 1 januari 2015 energielabel) wordt opgemaakt door een bedrijf dat beschikt over de daarvoor benodigde papieren: een NL-EPBD procescertificaat en een certificaat voor de beoordelingsrichtlijn 9500, delen 00 en 01. Doel van de certificering is te borgen dat de werkzaamheden volgens vaste voorschriften en procedures worden uitgevoerd. De instelling die het certificaat verstrekt verricht een toelatingsonderzoek waarbij wordt gecontroleerd of het aanvragende bedrijf voldoet aan de eisen. Na de toelating worden jaarlijks vervolgcontroles uitgevoerd. Indien afwijkingen van de eisen worden geconstateerd, kunnen er sancties volgen die variëren van extra controles tot aan opschorten of beëindiging van de certificering.
Hoe is het technisch, wettelijk en moreel mogelijk voor een verhuurder om tijdens een rechtszaak zogenaamde bewijsstukken in te dienen over werkzaamheden die nooit hebben plaatsgevonden?
Over de aard van de bewijsstukken in een rechtszaak zal de rechter een uitspraak doen.
Deelt u de mening dat, als er daadwerkelijk nep-bewijsstukken zijn overhandigd, hier sprake is van valsheid in geschrifte?
Het antwoord op de vraag of sprake is van valsheid in geschrifte is uitsluitend aan de orde in een procedure bij de rechter.
Hoe vaak komt het voor dat een particuliere verhuurder of woningcorporatie zich beroept op werkzaamheden die nooit hebben plaatsgevonden en/ of sjoemelt met de energieprestatie van de woning? Op welke manier gaat u dit tegen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het automatisch opleggen van boetes |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat met het bepaalde in artikel 3 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften niet valt te verenigen dat een gedraging op geautomatiseerde wijze wordt gesanctioneerd zonder dat daarbij (enige) ruimte bestaat voor een beoordeling van, al dan niet door de betrokkene naar voren gebrachte, bijzondere omstandigheden?1
Ja.
Kunt u de gevolgen van deze uitspraak op een rij zetten?
De Hoge Raad heeft op 16 februari 2016 de bestreden uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd naar aanleiding van een door de Advocaat-Generaal, in het belang der wet, ingesteld cassatieberoep. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het oordeel van het hof, inhoudende dat niet is komen vast te staan dat de sanctie door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgelegd nu sprake is van een volledig geautomatiseerd proces waarin in alle zaken een sanctie wordt opgelegd en waarbij onvoldoende is uitgesloten dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een nadere beoordeling vergen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Nu de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof heeft vernietigd, zie ik geen reden tot wijziging van het bestaande beleid.
Wordt de uitspraak reeds uitgevoerd in de praktijk en is inmiddels het beleid hierop veranderd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het systeem van RDW nog steeds automatische boetes blijft uitvaardigen in weerwil van voornoemde rechterlijke uitspraak? Zo ja, wat is daar de reden van en bent u bereid om alsnog zo snel mogelijk het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De uitspraken van het bestuur van het Slotervaartziekenhuis en de MC Groep over het inkomen boven de Wet normering topinkomens (WNT) en geld verdienen in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het interview met de heren Winter en De Boer?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de heer Winter de eerder gestelde vragen over zijn salaris en dat van de heer De Boer een «volstrekt oninteressante discussie» noemt?2 3
Het kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders, daarom zijn normen voor bezoldiging vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT).
Kunt u bevestigen dat de heer Winter persoonlijk miljoenen in het ziekenhuis heeft gestoken, zoals hijzelf stelt? Met welke cijfers kan dit worden aangetoond? Om welke financiële middelen gaat dit en hoe groot zijn de investeringen die persoonlijk door de heren Winter en De Boer zijn gedaan?
Het Slotervaart ziekenhuis heeft mij bevestigd dat de heren Winter en De Boer in het bezit zijn van aandelen in het ziekenhuis via de onderneming MC Slotervaart holding BV. Ik beschik niet over informatie over de omvang van de persoonlijke investeringen van de heren Winter en De Boer in het ziekenhuis.
In hoeverre weet u of de stelling van de heer Winter waar is, namelijk dat het salaris dat overblijft na de aflossing van de leningen die door hem zijn aangegaan voor de investeringen in het ziekenhuis, wél onder de WNT-norm ligt?
Het is de taak van de toezichthouder om te toetsen of in een individueel geval de WNT is nageleefd. Het beoordelen van deze casus vergt nader feitenonderzoek door de toezichthouder (CIBG).
In hoeverre acht u dit bovenstaande punt een rechtvaardiging voor het feit dat het initiële bedrag dat de heren Winter en De Boer ontvangen boven de WNT-norm ligt? Deelt u de mening dat het feit dat de heren Winter en De Boer een salaris boven de WNT-norm verdienen niet wordt gelegitimeerd door het feit dat zij persoonlijk geïnvesteerd zouden hebben in het ziekenhuis?
De WNT normeert de tussen partijen overeengekomen bezoldiging. Voor de WNT is niet relevant onder welke titel partijen betalingen verrichten. In en krachtens de WNT (in de Uitvoeringsregeling WNT) zijn voorschriften opgenomen over hetgeen wel of niet tot de (genormeerde) bezoldiging wordt gerekend. Tot de bezoldiging wordt mede gerekend de betaalde rente op een geldlening van een topfunctionaris aan zijn werkgever, voor zover dit hoger is dan de zakelijke rente. Dit is immers loon in fiscale zin. Het is aan de toezichthouder (CIBG) om te bepalen hoe deze individuele gevallen zich verhouden tot de WNT.
Bent u ook van mening dat wanneer dit wél een rechtvaardiging zou betekenen en legitimiteit zou bieden om boven de WNT-norm te verdienen, dit in de toekomst wellicht door meerdere bestuurders zou kunnen worden aangewend? Zou u dit ook een ongewenste ontwikkeling achten?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Zou het zo kunnen zijn dat het Antoni van Leeuwenhoek (AVL) als bankier voor de heren De Boer en Winter optreedt, aangezien uit de jaarrekening van het AVL 2014 blijkt dat het AVL aan MC IJsselmeerziekenhuizen twee leningen heeft verstrekt van 1,25 miljoen euro met een looptijd van twee respectievelijk drie jaar en een rentepercentage van 6% respectievelijk 7.5%, bovenop de eerder verstrekte leningen aan het Slotervaart van tweemaal 1,25 miljoen euro?
Het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis (AvL) werkt als categoraal ziekenhuis samen met het Slotervaart ziekenhuis als algemeen ziekenhuis voor andere dan oncologische zorg. Daarnaast deelt het AvL al sinds zij is gehuisvest naast het Slotervaartziekenhuis, een aantal faciliteiten met dit ziekenhuis. Dit geldt met name voor de medische microbiologie, enkele laboratoriumfuncties en tot 2014 de apotheek. Het AvL heeft in december 2013 eenmalig twee leningen verstrekt van elk 1,25 miljoen met een looptijd van 2 respectievelijk 3 jaar, als onderdeel van een totaal afspraak waarbij het AvL enkele voor haar essentiële activiteiten van het Slotervaartziekenhuis heeft overgenomen. Inmiddels is de lening met de kortste looptijd afgelost. De tweede lening zal dit jaar worden afgelost. Deze leningen worden eveneens vermeld in de jaarrekening van het Slotervaart ziekenhuis. Het gaat hierbij dus om een zakelijke overeenkomst tussen twee rechtspersonen. Het is mij overigens niet duidelijk waarop in de vraag wordt gedoeld als het gaat om eerder verstrekte leningen van tweemaal 1,25 miljoen euro aan het Slotervaart.
Wat is uw oordeel over het feit dat er winst uit het ziekenhuis van de MC Groep wordt gehaald door verstrekking van leningen van de heren Winter en De Boer aan het ziekenhuis, waar aantrekkelijke rentes voor worden gevraagd? Wat is uw oordeel over deze mogelijkheid in het algemeen? Vindt u dat dit tegen het verbod op winstuitkering door ziekenhuizen ingaat? Bent u van mening dat de heren Winter en De Boer het verbod op winstuitkering ondermijnen door leningen tegen aantrekkelijke rentes te verstrekken?
Het is een instelling die medisch-specialistische zorg levert verboden om winst uit te keren. Dit is geregeld in de Wet toelating zorginstellingen. Zoals meerdere malen gemeld, heb ik geen signalen dat dit verbod door het ziekenhuis is overtreden. Aanbieders van medisch specialistische zorg hebben net als iedere onderneming kapitaal nodig om investeringen te financieren. Wanneer het eigen vermogen niet volstaat, dan trekken zij vreemd vermogen aan van externe kapitaalverstrekkers zoals banken. De prijs die een onderneming betaalt voor dit vermogen is vaak een bepaald percentage aan rente. Dit is een zeer gebruikelijke financieringsconstructie.
De afgelopen jaren is de financiering van banken vanwege de financiële crisis en de bepalingen in Basel III teruggelopen. Aangezien het voor aanbieders van medisch specialistische zorg nog steeds verboden is om winst uit te keren, zijn andere opties om financiering aan te trekken beperkt. De enige realistische optie die voor ziekenhuizen openstaat is daarom het aangaan van leningen bij andere kapitaalverstrekkers. Het is aan het ziekenhuis als zelfstandige organisatie om te bepalen met welke financier hij een lening wil afsluiten en wat een passend rentepercentage hiervoor is. Een investeerder loopt over een achtergestelde lening een groter risico dan over een lening met een hypotheek. In het geval van een faillissement wordt een achtergestelde lening pas betaald als alle andere vordering zijn voldaan. Dit hogere risico wordt veelal vertaald naar een hoger rentepercentage.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heren Winter en De Boer dat «een aantal vakgroepen de productiviteit verhogen door meer nieuwe patiënten te zien»? Kan dit volgens u worden gezien als opdrijven van «medische verrichtingen» om geld te verdienen? Denkt u dat het opdrijven in het belang van de patiënt is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Specialisatie van zorginstellingen op specifieke aandoeningen kan leiden tot kwaliteitsverbeteringen. Indien dit het geval is, wordt een dergelijk ziekenhuis aantrekkelijker voor patiënten wat kan leiden tot verschuiving van zorg van de ene naar de andere zorginstelling. In dat geval is er geen sprake van volumeopdrijving maar van gezonde en wenselijke concurrentie tussen zorginstellingen. Het is de bedoeling van ons zorgstelsel dat zorginstellingen elkaar op deze wijze scherp houden. Dit leidt tot betere zorg voor een scherpe prijs, en is dus in het belang van patiënten en verzekerden. Bovendien ga ik ervan uit dat de medische noodzaak leidend is bij een behandeling. Zorgverzekeraars controleren hierop en de NZa houdt hier toezicht op.
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw antwoord op de reactie van de burgemeester van Hilversum – via twitter – dat hij «nooit is gepolst» om steunzender te worden in uw campagne? Is «steunzender» hetzelfde als «campagneleider»?
Is het uw gewoonte om mensen voor uw politieke karretje te spannen, zonder hen daar om te vragen? Geldt dit ook voor de burgemeesters van Amsterdam en Den Haag en voor de andere genoemde burgemeesters en commissarissen van de Koning?
Wanneer hebt u de Nederlandse Spoorwegen «gepolst» en wanneer heeft dit vervoerbedrijf toegezegd uw steunzender te willen zijn? Hoe heeft de NS voor dit besluit haar personeel en haar reizigers geraadpleegd?
Hoe is het «polsen» gedaan met de medewerkers en klanten van ING, Rabobank, Aegon en alle andere financiële bedrijven die u uw steunzender noemt?
Hoe zijn de achterban van VNO-NCW geraadpleegd en de leden van de FNV, voordat deze organisaties zich in uw «ja»-campagne hebben gestort? Hoe zit dat met de Kamer van Koophandel?
Bent u bereid de correspondentie naar de Kamer te sturen die u hebt gehad met het IMF, de Wereldbank, de OVSE en de NAVO die hebben geleid tot hun toezegging om uw steunzender te worden?
Wanneer hebben D66, GL, CU en SGP besloten om uw «ja»-campagne te steunen?
Welke namen staan er nu, of komen er nog te staan, onder «Aanvullen»?
Hoe gaan de genoemde organisaties uw «ja»-campagne steunen, hoeveel gaat dat kosten en wie gaat dat betalen?
Mogelijke maatregelen naar aanleiding van de gepleegde fraude met dieselauto’s |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u onderstaande vragen voor het plenaire debat over de dieselfraude beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de onderlinge samenhang van sommige vragen ligt het meer voor de hand om sommige antwoorden te combineren. Wel heb ik dat zo min mogelijk gedaan.
Deelt u de mening dat allen die verantwoordelijk zijn voor het plegen van de uitstootfraude met dieselauto’s voor de rechter moeten verschijnen? Zijn onder de verantwoordelijken ook personen die in Nederland berecht zouden kunnen worden? Zo ja, welke stappen heeft het Openbaar Ministerie op dit dossier reeds gezet?
Het Openbaar Ministerie heeft kennis genomen van de berichten in de media over de zogenaamde sjoemelsoftware bij auto’s van Volkswagen. Er zijn thans geen feiten of omstandigheden bekend geworden op grond waarvan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan starten.
Zijn er in Nederland – zoals in de Verenigde Staten het geval is – milieuwetten op basis waarvan het Volkswagenconcern een substantiële boete kan worden opgelegd? Zo ja, wanneer verwacht u deze boete op te leggen? Wat is de hoogte van deze boete? Zo nee, wat is het belangrijkste verschil tussen Nederlandse en Amerikaanse wetgeving in dezen? Bent u voornemens om de Nederlandse wet zodanig aan te passen dat uitstootfraude in de toekomst ook krachtens de Nederlandse wet bestraft kan worden?
Europese regelgeving verbiedt in het kader van typegoedkeuring van motorvoertuigen het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van emissiecontrolesystemen verminderen1. Deze verbodsbepaling wordt in Nederland via de Wet milieubeheer gesanctioneerd op grond van de Wet op de economische delicten (WED). Ingevolge de WED kan overtreding van de verbodsbepaling, wanneer zij opzettelijk is begaan, als misdrijf worden aangemerkt; als ze niet opzettelijk is begaan, als overtreding. Zoals in antwoord 3 is aangegeven zijn er thans geen feiten of omstandigheden bekend geworden op grond waarvan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan starten.
In het Nederlandse sanctiestelsel is voor wat betreft de hoogte van de boete gekozen voor samenhangende strafbaarstelling binnen de WED, en dat het delict als zodanig als één strafbare zaak moet worden aangemerkt. De hoogte van de boete in het Amerikaanse stelsel wordt mede bepaald door het aantal voertuigen dat is uitgerust met foute software. Hierdoor kan de Amerikaanse boete in de miljarden lopen.
Op 27 januari 2016 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een nieuwe Kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen uitgebracht2, waarvan u het BNC-fiche op 11 maart 2016 heeft ontvangen3. Op basis van dat voorstel heeft de Europese Commissie de bevoegdheid tot het opleggen van een administratieve geldboete tot een maximum van € 30.000 per niet-conform voertuig. Ook lidstaten dienen op basis van deze verordening sanctiebepalingen vast te stellen in het geval dat fabrikanten de verplichtingen niet nakomen. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Overweegt Nederland een juridische procedure te starten tegen het Volkswagenconcern vanwege de dieselfraude, aangezien dit met de dieselfraude de Nederlandse samenleving ernstige schade heeft berokkend?
Zie antwoord vraag 3.
Voert Nederland – in navolging van onder meer de Verenigde Staten, Duitsland, Japan, China en andere landen – ook zelf onderzoek uit naar deze dieselfraude bij het Volkswagenconcern? Zo ja, om welk type onderzoek gaat het en wat is de scope van dit onderzoek? Wanneer verwacht u de eerste resultaten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderzoek naar de dieselfraude bij de Volkswagen Groep in Europa is primair de verantwoordelijkheid van de autoriteit die voor de betreffende auto’s de typegoedkeuring heeft afgegeven. In dit geval is dit de Duitse typekeuringsautoriteit Kraftfahrt-Bundesamt (KBA).
Naar aanleiding van de dieselfraude bij de Volkswagen Groep voert de RDW nader onderzoek uit naar 22 autofabrikanten waarvoor de RDW een typegoedkeuring voor de emissies van lichte dieselvoertuigen heeft afgegeven. Voor een verdere toelichting hierover wil ik verwijzen naar de drie overzichtsbrieven rondom de softwarefraude.4
Zijn er naast de rijksoverheid Nederlandse organisaties die onderzoek doen naar deze dieselfraude? Ziet de Autoriteit Consument & Markt (ACM) net als de Australische mededingings- en consumentenwaakhond aanleiding om een onderzoek te starten naar dieselfraude vanwege mogelijke misleiding van consumenten?1
Er zijn bij mij geen andere Nederlandse organisaties bekend die zelfstandig onderzoek doen naar de dieselfraude bij het Volkswagenconcern. Ook de ACM ziet op dit moment geen aanleiding om onderzoek te starten naar de dieselfraude en mogelijke misleiding van consumenten. In haar afweging heeft de ACM onder meer betrokken dat Volkswagen al publiekelijk het boetekleed heeft aangetrokken en beziet hoe zij klanten kan compenseren. Klanten die niet tevreden zijn met de compensatie kunnen naar de civiele rechter (eventueel ook collectief).
Op welke wijze heeft Volkswagen tot op heden opvolging gegeven aan zijn garantie om alle onterecht verkregen voordelen te zullen vergoeden?2 Bent u bereid de eventuele opbrengst hiervan te reserveren voor duurzame mobiliteit?
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Weyenberg en Van Veldhoven (beiden D66) is de Staatssecretaris van Financiën, mede namens mij, ingegaan op de stand van zaken rondom de onregelmatigheden in de CO2-emissies bij Volkswagen Groep, welke van invloed kunnen zijn op eventueel verleende belastingvoordelen.7 Deze onregelmatigheden staan voor zover bekend los van de softwarefraude die ziet op de NOx-uitstoot van dieselvoertuigen. Op dit moment is de RDW in afwachting van de bekrachtiging van de resultaten van het hertesten door de Duitse KBA. Zodra deze resultaten bekrachtigd zijn, zal worden bezien wat de gevolgen zijn voor de belastingopbrengst in Nederland en zal de Staatssecretaris van Financiën uw Kamer onverwijld informeren. Volgens een eerste quick scan van de RDW blijken van de te hertesten voertuigen niet meer dan 400 voertuigen in Nederland rond te rijden. Op basis van deze informatie lijken de gevolgen van de onregelmatigheden bij de CO2-uitstoot voor de belastingheffing in Nederland dan ook zeer beperkt te zijn. Zoals eerder richting uw Kamer kenbaar gemaakt, heeft Volkswagen in een brief gericht aan de Minister van Financiën op 6 november 2015 laten weten dat Volkswagen Groep additionele heffingen volledig voor zijn rekening zal nemen. Mocht na afronding van het nog lopende onderzoek blijken dat additionele heffingen zullen volgen, dan komen deze inkomsten – zoals alle belastinginkomsten – toe aan de staatskas.
Kunt u nader toelichten wat Eurocommissaris Bieńkowska bedoelt met het passend compenseren door Volkswagen van consumenten die door de sjoemeldiesels zijn gedupeerd?3 Zo ja, op welk type compensatie doelt de Eurocommissaris? Zo nee, bent u bereid na te gaan waar de Eurocommissaris op doelde en de Kamer hierover te informeren?
In tegenstelling tot de Amerikaanse eigenaar van een dieselauto waarmee is gefraudeerd, krijgt de Europese voertuigeigenaar geen financiële compensatie. De eurocommissaris spreekt Volkswagen hierop aan, om ook de Europese voertuigeigenaar te compenseren.
Heeft u inzicht in de door Volkswagen gevonden technische oplossing voor de softwarefraude, die door de Duitse keuringsinstantie Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) is goedgekeurd?4 Kunt u deze openbaar maken en met de Kamer delen?
Zoals aangegeven in de tweede overzichtsbrief10 rondom de softwarefraude is de Duitse KBA aan zet om ervoor te zorgen dat de auto’s weer in overeenstemming worden gebracht met de typegoedkeuring die de KBA eerder heeft afgegeven. Vanuit die verantwoordelijkheid heeft de KBA de door de Volkswagen Groep aangedragen technische oplossing beoordeeld en goedgekeurd. In het kader van de terugroepactie heeft de RDW van de KBA details ontvangen van deze technische oplossing. Bijgevoegd11 ontvangt u de vierde mededeling van de KBA hierover. Daarnaast stelt ook Volkswagen zelf informatie hierover beschikbaar via zijn website.
Kunt u de Kamer informeren over de effecten van de terugroepactie op de auto? Leiden de aanpassingen tot een structureel lagere uitstoot? Zo ja, met hoeveel procent wordt de uitstoot als gevolg van de aanpassingen gereduceerd en wat is de aanleiding voor Volkswagen te frauderen als de aanpassing ogenschijnlijk eenvoudig door te voeren is?
Sinds lange tijd is bekend dat dieselvoertuigen op de weg meer stikstofoxiden uitstoten dan in het laboratorium. Dit is ook meermalen met uw Kamer gedeeld. Dat verschil wordt in hoofdzaak veroorzaakt door toepassing van andere regelstrategieën voor het motormanagement die binnen de kaders van de Europese regelgeving zijn toegestaan. Het is niet bekend of, dan wel hoeveel de NOx-uitstoot in de praktijk afneemt door de aanpassing van de software bij de terugroepactie. Daarnaast is er ook geen wettelijke grondslag om andere autofabrikanten tot een soortgelijke aanpassing van de software te verplichten. Ik zie daarom geen toegevoegde waarde om deze optie in Europees verband te verkennen. Zoals bekend zet ik in plaats daarvan in op effectievere emissienormen waarbij auto’s op de weg worden gemeten via de zogenaamde Real Driving Emissions testprocedure. Daarmee verwacht ik wel het beoogde effect van lagere NOx-uitstoot op de weg te bereiken.
Acht u de door Volkswagen gevonden technische oplossing ook wenselijk voor andere automerken waarbij de uitstoot vergelijkbaar hoog is maar fraude niet bewezen is, om te komen tot een lagere uitstoot? Zo ja, is het mogelijk (al dan niet in Europees verband) deze oplossing als verplichting op te leggen aan andere automerken? Bent u hiertoe voor het Nederlandse wagenpark bereid? Zo nee, bent u bereid deze mogelijkheid in Europees verband te verkennen?
Zie antwoord vraag 11.
Kan de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) voor die auto’s waar de RDW de typegoedkeuring voor heeft afgegeven en waarvan TNO heeft vastgesteld dat de uitstoot in de praktijk vele malen hoger blijkt te liggen dan in de test, aan de fabrikanten ervan de verplichting opleggen de door Volkswagen gevonden technische oplossing aan te brengen voor deze auto’s? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom kan dat niet?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre delen de autofabrikanten de inhoud van de software die in de auto’s zit met de typegoedkeurende instanties?
Er bestaat momenteel geen verplichting tot het verstrekken van softwaredata. Hierin komt mogelijk verandering met de nieuwe Kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen. De Europese Commissie stelt daarin voor dat de typegoedkeuringsinstantie en de technische diensten toegang hebben tot de software en algoritmen van het voertuig. In mijn tweede overzichtsbrief over de dieselfraude van 27 november 201512 heb ik vermeld dat voertuigsoftware steeds complexer en omvangrijker wordt, waardoor controle op software bezien vanuit technisch en praktisch oogpunt in feite bijna onuitvoerbaar is.
Heeft de RDW reeds een beroep gedaan op de fabrikanten van de auto’s waarvoor zij een typegoedkeuring hebben afgegeven, om de inhoud van de software te delen met de RDW? Zo ja, hoe hebben de fabrikanten hierop gereageerd? Zo nee, bent u bereid hier bij RDW op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 14.
Is het eerder naar de Kamer gestuurde memo over worldwide harmonized light vehicles test procedure (WLTP), genaamd «Nieuwe testmethode voor bepaling van brandstofverbruik en CO2-uitstoot van personenauto’s», nog actueel?5 In hoeverre is de Nederlandse inzet om het gat tussen praktijkverbruik en de verbruikscijfers uit de WLTP-test zo klein mogelijk te laten zijn, succesvol geweest? Zijn de laatste details, zoals genoemd in antwoord op eerdere Kamervragen6, inmiddels ook uitonderhandeld?
De genoemde memo is inhoudelijk nog steeds actueel. Wat betreft de invoering van de WLTP in de EU gaat de Europese Commissie uit van 1 september 2017 voor nieuwe modellen. Modellen, die al een goedkeuring hebben, moeten volgens de actuele planning een jaar later, namelijk per 1 september 2018, voldoen. Dit is nog steeds een ambitieuze planning waartegen nog veel weerstand is vanuit de auto-industrie. Het kabinet hecht belang aan een realistische verbruiksopgave in de brochure. De WLTP sluit beter aan bij de praktijk en de verwachting is dan ook dat de nieuwe meetresultaten dichter bij het verbruik op de weg aansluiten. Echter, ook de WLTP blijft een rollenbanktest die onder testcondities wordt afgenomen. Het brandstofverbruik is namelijk in hoge mate afhankelijk van diverse externe factoren, zoals geografie, verkeersomstandigheden, temperatuur, wegdek en vooral het rijgedrag van de bestuurder. Er wordt nog aan de allerlaatste details gewerkt, met name de typegoedkeuring. De rijcyclus als zodanig is klaar.
In hoeverre slinkt het gat tussen de CO2-uitstoot in de test en de CO2-uitstoot in de praktijk, als gevolg van de invoering van WLTP? Wat is hiervan de oorzaak? Deelt u de mening dat een voornaam doel van de omzetting naar nieuwe normen juist zou moeten zijn dat CO2-normen overeenstemmen met de praktijk?
De invoering van de WLTP levert verbruikscijfers op die dichter bij de realiteit liggen dan de huidige NEDC. De omzetting naar de nieuwe cyclus heeft dit als hoofddoel. In de eerder genoemde memo uit 2013 is de inschatting gemaakt dat de CO2-uitstoot op de basis van de nieuwe WLTP ongeveer 7% hoger ligt dat de huidige NEDC. Naar huidig inzicht zal dit verschil iets groter zijn. De oorzaken voor het verschil tussen de NEDC en de WLTP zijn een dynamischer rijcyclus, gereguleerde testcondities, testen bij een lagere temperatuur en testen met een hoger gewicht. Daarnaast is de verwachting dat autofabrikanten in techniek zullen investeren die het brandstofverbruik tijdens de WLTP-test reduceert. Deze technieken besparen ook meer brandstof op de weg dan technieken die het goed doen onder de NEDC.
Bent u bereid autofabrikanten/-dealers de verplichting op te leggen om bij de communicatie van de verbruiksgegevens (gebaseerd op de WLTP-test) een disclaimer toe te voegen, waaruit blijkt dat het praktijkverbruik van de auto substantieel hoger zal liggen dan het op basis van de test gepresenteerde verbruik? Zo ja, per wanneer gaat deze verplichting in? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat er al een vergelijkbare verplichting bestaat. Op het energielabel van auto’s moet namelijk worden vermeld: «Naast de brandstofefficiëntie van een auto zijn ook het rijgedrag en andere niet-technische factoren bepalend voor het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van een auto.» Daarnaast is het onder de leden van de RAI Vereniging al enkele jaren gangbare praktijk om de consument hierover te informeren in de brochure. Het is vooralsnog niet aannemelijk dat hierin verandering komt bij de introductie van de WLTP-test.
Wat is de meest recente stand van zaken rondom de onderhandelingen over de uitwerking van de RDE-testprocedure? Wat zijn de voornaamste onderwerpen van de «pittige discussies»?7 Zijn de discussies over de zogenaamde «koudestart», «extrahogesnelheidstest», matige temperatuur, weging stadsverkeer, buitenwegen, snelwegen, de helling van testcircuits, etc.8 inmiddels beslecht? Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk over de resultaten informeren?
In de derde overzichtsbrief17 van de softwarefraude heb ik u de laatste stand van zaken vermeld rondom de RDE-testprocedure. Mijn inzet is om te voorkomen dat de lopende technische discussies de facto wederom tot een gedeeltelijke voortzetting van het (impliciet) accepteren van hogere NOx-emissies op de weg kunnen leiden. Daarbij is soms de «devil in the detail», waarop tijdens de onderhandelingen scherp wordt gelet. Zoals ik eerder heb aangegeven, ontvangt u hiervoor in mei/juni een rapport met de tussenbalans van de RDE-testprocedure en mijn inzet voor de verdere onderhandelingen.
Op welke wijze heeft het testcircuit, de ligging ervan, het ontwerp van de testbaan invloed op de resultaten?9 Deelt u de mening dat Europese testcircuits uniform dienen te zijn en dat het niet uit zou mogen maken welke testcircuits gebruikt worden om de uitstoot te bepalen?
Om de cijfers van het brandstofverbruik uit de autobrochure meer in overeenstemming te brengen met het daadwerkelijke verbruik op de weg (zie ook antwoorden 16, 17 en 18) zet ik in op een nieuwe testprocedure, de WLTP. Daarbij moeten zoveel mogelijk flexibiliteiten worden weggenomen die autofabrikanten binnen de wettelijke kaders kunnen benutten om op papier tot lage verbruikscijfers te komen. Daarbij gaat ook veel aandacht uit naar de flexibiliteiten die worden gebruikt om tot een zo laag mogelijke rolweerstand van de auto te komen. Deze rolweerstand wordt door middel van uitrolproeven bepaald op een testcircuit. Door een tekortkoming in het testprotocol gaven testcircuits met een lichte helling een voordeel en daarmee iets lagere CO2-waarden van ongeveer 2 g/km. Hierbij gaat het slechts om een technisch detail dat voorbij gaat aan de essentie van het grotere effect van de lage rolweerstand bij speciaal voor de test geprepareerde auto’s. Op welk testcircuit getest wordt, mag na invoering van de WLTP niet meer uitmaken voor het resultaat.
Wat is de meerwaarde van twee testen (WLTP en RDE) boven één echte Europese praktijktest?
De nieuwe WLTP-test (op de rollenbank) en de nieuwe RDE-test (op de weg) kennen verschillende doeleinden en vullen elkaar aan. De meerwaarde van de WLTP-test ligt met name in het verkleinen van het gat tussen de hoeveelheid brandstof die een auto volgens de norm en in de praktijk verbruikt, terwijl de meerwaarde van de RDE-test ligt in afname van de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) van dieselvoertuigen onder praktijkomstandigheden.
De rollenbanktest blijft noodzakelijk voor het nauwkeurig meten van het brandstofverbruik en de daarmee samenhangende CO2-uitstoot van auto’s. Voor meting van deze grootheden moeten de rijomstandigheden zeer nauwkeurig vastliggen, omdat anders sprake is van te grote spreiding van het meetresultaat.
In hoeverre zijn de uitkomsten van de nieuwe RDE-test openbaar? Bent u bereid, indien deze uitkomsten niet volledig openbaar zijn, in Europees verband alsnog te pleiten voor volledige transparantie? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van de RDE-test zijn passief openbaar. Dit houdt in dat uitkomsten van de RDE-test bij de typekeuringsautoriteit opvraagbaar zijn. Deze uitkomsten zijn overigens niet onderling vergelijkbaar, omdat de meetomstandigheden sterk kunnen variëren. Hieruit kan niet de conclusie getrokken worden dat de ene auto beter presteert dan de andere auto. De uitkomst van de RDE-test leidt alleen tot de conclusie of een auto aan de emissielimiet voldoet.
Deelt u de mening dat de broncode van de software in de toekomst in ieder geval inzichtelijk dient te zijn voor de RDW? Bent u voornemens om de bezwaren die autofabrikanten tegen het openbaren van hun broncode hebben desnoods met regelgeving terzijde te schuiven? Zo nee, waarom niet?
De RDW opereert in dit geval onder Europese regelgeving. Zoals aangegeven onder antwoord 14 stelt de Europese Commissie in de nieuwe Kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen voor dat de typegoedkeuringsinstantie en de technische diensten toegang hebben tot de software en algoritmen van het voertuig.
Is het waar dat de Europese Unie dreigt met het opleggen van boetes aan Nederland vanwege overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit? Zo ja, hoe beoordeelt u de handelwijze van dezelfde EU wat betreft de eisen die gesteld worden aan uitstoot van dieselauto’s?
Mij is niet bekend dat de EU dreigt met het opleggen van boetes aan Nederland vanwege overschrijdingen van de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Bent u – nu het Europees parlement tegen de zin van Nederland besloten heeft een conformiteitsfactor van 2,1 toe te staan voor de uitstoot van NOx – nog steeds van mening dat «een alternatieve basis voor de Europees geharmoniseerde typegoedkeuringstest naar de mening van het kabinet geen goed idee» is?10 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben nog steeds van mening dat dit geen goed idee is, vooral ook omdat het onuitvoerbaar is. Voertuigen kunnen in alle landen van de EU een typegoedkeuring krijgen. Met hun Europees Conformiteitdocument kunnen voertuigen vervolgens in elk EU-land op kenteken gezet worden. Een Nederlandse alternatieve basis kan derhalve niet werken.
Is het mogelijk om boven op eisen uit de toekomstige Europese RDE-test aanvullende nationale eisen – bijvoorbeeld wat betreft NOx – te stellen aan auto’s om met een Nederlands kenteken geregistreerd te kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Op alle drie samenhangende vragen is het antwoord nee. Ingevolge Verordening (EG) 715/2007 mogen lidstaten aanvragen van fabrikanten om EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype niet weigeren om redenen die verband houden met de emissies of het brandstofverbruik. Ook mogen zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van een nieuw voertuig niet verbieden indien dit voertuig voldoet aan de verordening, de uitvoeringsbepalingen (waaronder de toekomstige RDE-testprocedure) en in het bijzonder aan de in de verordening gestelde emissiegrenswaarden. Het is derhalve niet toegestaan aanvullende nationale emissiegrenswaarden te stellen.
Is het mogelijk om auto’s met een buitenlands kenteken die niet voldoen aan de aanvullende nationale eisen (zoals genoemd in vraag 26) te weren van de Nederlandse wegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 26.
Is het mogelijk om voor auto’s met een buitenlands kenteken die niet voldoen aan de aanvullende nationale eisen (zoals genoemd in vraag 26) een speciale belasting te heffen (bijvoorbeeld door middel van een tolvignet) om op Nederlandse wegen te mogen rijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 26.
Vormt alle berichtgeving rondom de dieselfraude en de reactie hierop in Europees verband voor u aanleiding om de (voorgenomen) Nederlandse fiscale maatregelen ten aanzien van autovervoer (zoals beschreven in Autobrief II) op onderdelen te herzien?11 Zo ja, op welke onderdelen bent u voornemens de fiscale maatregelen te herzien? Zo nee, waarom niet?
Nee. De diverse autobelastingen zijn niet gebaseerd op de NOx-uitstoot van auto’s en kunnen dus ook niet op basis van een afwijkende praktijkuitstoot worden herzien. Ik zie dan ook geen logica of basis om fiscale maatregelen te nemen.
Hoe staat u tegenover de gedachte om de dieseltoeslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen(BPM) verder te verhogen, zodat de afweging tussen op benzine en op diesel rijden verschuift naar benzine? Is het mogelijk om deze toeslag verder toe te spitsen op de hoeveelheid uitstoot van NOx?
Hiervoor wil ik verwijzen naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II.21
Hoe staat u tegenover de gedachte om ook in de motorrijtuigenbelasting (MRB) een component op te nemen die rekening houdt met de uitstoot van NOx? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke component?
Zie antwoord vraag 30.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om in het Nederlandse fiscale beleid ten aanzien van auto’s te werken met een andere conformiteitsfactor dan bij de Europese typegoedkeuring (bijvoorbeeld een korting op de BPM of de MRB voor schone dieselauto’s (conformiteitsfactor <1,0) en een boete voor relatief vuile dieselauto’s (conformiteitsfactor 1,5–2,1))?
Zie antwoord vraag 30.
Hoe beoordeelt u de oproep van milieuorganisatie Deutsche Umwelthilfe (DUH) om alle Mercedes C220 BlueEfficiency’s van de weg te halen, nu uit TNO-onderzoek blijkt dat deze auto in de praktijk twintig keer meer NOx uitstoot dan volgens de test?12
De oproep van Deutsche Umwelthilfe is in mijn ogen niet uitvoerbaar. Zoals in antwoord 26 aangegeven, kan de verkoop of het in verkeer brengen van een nieuw voertuig niet worden verboden als het voertuig aan de daarvoor geldende eisen voldoet. Voor de emissie van stikstofoxiden wordt daarbij uitgegaan van een meting op de rollenbank, waarbij de emissies niet meer mogen bedragen dan 80 mg/km. Uit de metingen, die TNO in mijn opdracht heeft uitgevoerd, komt naar voren dat Mercedes C220 Blue TEC aan deze Euro-6 typekeuringsnorm voldoet. Uit het TNO-onderzoek komt wel naar voren dat de NOx-uitstoot op de weg veel hoger is dan de typekeuringsnorm. Zoals bekend is dat het geval bij alle gemeten dieselvoertuigen. Vandaar ook het belang van een nieuwe RDE-testprocedure.
Bij welke hoeveelheid NOx-uitstoot gaat u over tot het weren van auto’s van de Nederlandse weg? Maakt u hierbij onderscheid tussen de aanvankelijk aan de betreffende auto gestelde uitstooteisen (euronormen)? Bent u bereid in Europees verband het draagvlak te inventariseren voor het weren van auto’s met absurde hoeveelheden uitstoot? Zo ja, welke stappen kan Nederland afzonderlijk nemen als dat draagvlak afwezig blijkt? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord 26, 27 en 28 kan Nederland in verband met het beginsel van de vrije interne markt geen afzonderlijke stappen nemen om dieselauto’s met een hoge NOx-praktijkuitstoot te weren. Daarom is het van belang dat er op Europees niveau een strenge praktijktest voor de NOx-uitstoot van dieselauto’s komt. Zoals u bekend zet ik me daarvoor in. Over de voortgang daarvan heb ik u uitgebreid geïnformeerd in de drie overzichtsbrieven23 rondom de softwarefraude. Daarbij heb ik ook aangegeven hoe ik u in de toekomst zal informeren.
Is er wet- en regelgeving op basis waarvan u kunt overgaan tot het weren van vervuilende dieselauto’s van de weg, ondanks dat deze auto’s beschikken over een typegoedkeuring? Indien die wetgeving er niet is, bent u bereid hiertoe een wetsvoorstel te maken?
Zie het antwoord op vraag 26.
Wat is de status van het plan van de Europese Commissie om de keuring van nieuwe automodellen strenger en onafhankelijker te maken?13
De Europese Commissie heeft vorig jaar op grond van een evaluatie geconcludeerd dat het EU-typegoedkeuringskader om verbetering vraagt. De verbeteringen zijn verwerkt in het voorstel voor Kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen. Dit voorstel is op 27 januari 2016 gepubliceerd en moet op termijn Kaderrichtlijn 2007/46/EG vervangen.
Wanneer wordt het plan genoemd in vraag 36 in de Transportraad besproken?
Het voorstel wordt behandeld in de Raadswerkgroepen Technische Harmonisatie. Tijdens de eerste bijeenkomst op 9 maart jl. heeft de Europese Commissie het voorstel gepresenteerd, waarna er bijeenkomsten zijn gepland op 21 maart, 6 april en 8 juni 2016. De besluitvorming over de genoemde kaderverordening vindt waarschijnlijk plaats in de Raad voor Concurrentievermogen. Het is nog niet bekend wanneer het daar op de agenda komt.
Kunt u vooruitlopend op de formele reactie via het BNC-fiche reeds een eerste kabinetsappreciatie van het plan naar de Kamer sturen? Wanneer verwacht u het BNC-fiche over dit Commissievoorstel met uitgebreid kabinetsstandpunt naar de Kamer te sturen?
Zoals vermeld in antwoord 4, heeft u het BNC-fiche25 inmiddels ontvangen.
Wat wordt bedoeld met «technical services» in het persbericht van de Europese Commissie?14 Betreft het hier (betalingen aan) keuringsinstanties als de RDW, of andere partijen zoals TNO of DEKRA? Indien het enkel andere partijen betreft, wat is het verschil tussen de financiële afhankelijkheid van andere partijen ten opzichte van autofabrikanten en die van keuringsinstanties ten opzichte van autofabrikanten?
Goedkeuringsinstanties geven typegoedkeuringen af en kunnen daartoe tests en keuringen verrichten. Zij kunnen hiertoe ook technische diensten («technical services») aanwijzen. Dit is een organisatie die door een goedkeuringsinstantie is aangewezen om tests en keuringen te verrichten ten behoeve van de typegoedkeuring. Bij de uitvoering van emissietests zijn dat bijvoorbeeld DEKRA, IDIADA, TÜV, Horiba-MIRA, AVL, Ricardo en Millbrook. TNO voert op dit moment geen emissiemetingen uit ten behoeve van de typegoedkeuring.
Zowel technische diensten als goedkeuringsinstanties zullen over het algemeen voor hun werkzaamheden een financiële relatie met de fabrikant hebben. Er is mogelijk wel een verschil in de genoemde afhankelijkheid omdat technische diensten doorgaans commerciële organisaties zijn en goedkeuringsinstanties overheidsorganisaties.
Op welke wijze draagt betaling voor de test aan de Staat, die het vervolgens doorgeeft aan de keuringsinstanties (of andere partijen die onderdelen van de test op zich nemen), bij aan de onafhankelijkheid van de keuringsinstantie/andere partij (ten opzichte van de autofabrikant)?
Het voorstel van de Europese Commissie stelt een aanpak voor die zou kunnen bijdragen aan het verder verkleinen van mogelijke verstrengeling tussen autofabrikant en de technische dienst. Voor de reactie van het kabinet op dit voorstel wil ik verwijzen naar het BNC-fiche Verordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen dat u op 11 maart 2016 heeft ontvangen27.
Welke consequenties heeft het als de Europese Commissie als nieuwe keurder vaststelt dat auto’s die reeds op de markt zijn, niet aan de normen voldoen? Welke consequenties heeft dit voor de keuringsinstantie die eerder de typegoedkeuring heeft afgegeven? Welke consequenties heeft dit voor de fabrikant die de auto op de markt heeft gebracht? Welke consequenties heeft dit voor de consument die rondrijdt in een auto die niet aan de normen voldoet?
Van de betrokken marktdeelnemer kan worden verlangd passende corrigerende maatregelen te nemen teneinde de voertuigen weer in overeenstemming met de voorschriften te brengen of om deze uit de handel te nemen of terug te roepen.
Als de juistheid van de typegoedkeuring in twijfel wordt getrokken, wordt de verantwoordelijke goedkeuringsinstantie in kennis gesteld alsmede alle andere goedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten.
De verantwoordelijke goedkeuringsinstantie houdt toezicht op de nodige maatregelen om de conformiteit van de productie te herstellen en coördineert zo nodig de eventuele maatregelen die de fabrikant in afstemming met hem onderneemt om reeds verhandelde producten terug te nemen dan wel terug te roepen.
Voor de consument zijn de consequenties afhankelijk van de acties die de betrokken marktdeelnemer moet nemen. Dit kan een terugroepactie zijn waarvoor de consument het voertuig kan laten aanpassen bij een dealer. Het verschilt per lidstaat of de consument verplicht is om het voertuig aan te laten passen.
Op basis waarvan kan de Europese Commissie overgaan tot het testen van auto’s die reeds op de markt zijn? Kunnen keuringsinstanties hiervoor auto’s voordragen bij de Europese Commissie? Kunnen andere organisaties of burgers ook auto’s voordragen? Welke criteria hanteert de Europese Commissie, indien auto’s worden voorgedragen voor een (her)keuring door de Europese Commissie?
De Europese Commissie selecteert zelf de te keuren voertuigen. Uit het Commissievoorstel blijkt niet op basis van welke criteria deze selectie plaatsvindt. Het is nu nog onduidelijk op basis waarvan de Europese Commissie overgaat tot het testen van auto’s die reeds op de markt zijn gebracht. Tijdens de behandeling van het Commissievoorstel in de Raadswerkgroep zal dit punt verder moeten worden verduidelijkt.
Kan de Nederlandse keuringsinstantie volgens het nieuwe plan van de Europese Commissie in de toekomst overgaan tot het testen van auto’s die reeds op de markt zijn en hier ook consequenties aan verbinden?
In de nieuwe kaderverordening worden de mogelijkheden van markttoezicht aangescherpt. De Nederlandse inzet voor de onderhandelingen dienaangaande staan in het BNC-fiche dat u heeft ontvangen.
Is het op basis van het nieuwe plan van de Europese Commissie in de toekomst mogelijk dat Nederland zelfstandig maatregelen neemt om auto’s of autofabrikanten die volgens Nederlandse testen niet aan de normen voldoen, aan te pakken?
De voorgestelde bepalingen geven de Nederlandse markttoezichtautoriteit de mogelijkheid om passende maatregelen te nemen wanneer uit markttoezicht (keuringen) blijkt dat auto’s niet aan de normen voldoen.
Welke partijen krijgen op basis van het voorstel van de Europese Commissie toegang tot «the car’s software protocols»?15 Geldt deze toegang alleen voor de Europese Commissie, of ook voor de nationale keuringsinstanties?
Zoals aangegeven in antwoorden 14 en 23 geldt deze toegang op basis van het voorstel voor de goedkeuringsinstanties en technische diensten.
Hoe verhoudt dit plan zich tot de nieuwe RDE-test die zal gelden voor de typegoedkeuring vanaf 2017?
De nieuwe RDE-test zal nog verder worden aangevuld met een onderdeel markttoezicht, dat kan worden uitgevoerd door andere partijen dan de betreffende typegoedkeurende instantie. Besluitvorming hierover wordt begin 2017 verwacht.
Hoe beoordeelt u de optie om autofabrikanten niet langer zelf de keuze te bieden bij welke keuringsinstantie zij hun auto willen laten keuren? Wat zijn hiervan de voor- en nadelen?
Het Commissievoorstel beoogt uniforme toepassing van de voorschriften door alle partijen en zet zwaar in op het toezicht daarop. Daarmee zou er geen verschil tussen keuringsinstanties behoren te bestaan en is er geen noodzaak om bepaalde keuringsinstanties aan fabrikanten voor te schrijven.
Deelt u de mening dat er geen financiële prikkel zou moeten zijn voor de autofabrikant, waar het gaat om de keuze voor een bepaalde typegoedkeurder? Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om een vast bedrag dat de typegoedkeuring moet kosten in Europese regelgeving op te nemen?
Aangezien er vanuit gegaan moet worden dat de voorschriften op uniforme wijze door de typegoedkeuringsinstanties en technische diensten worden toegepast zijn financiële prikkels niet van invloed op het resultaat. Het is daarmee onderdeel van de vrijheid van bedrijfsvoering van fabrikanten om zelf een keuze te maken aan welke partijen zij een voertuig ter keuring willen aanbieden. Typegoedkeuring is maatwerk aangezien dit afhankelijk is van het ontwerp van het voertuig en de uitvoeringen waaruit deze bestaan. Verder is er een uitgebreid stelsel van onafhankelijke kwaliteitscontroles die de onafhankelijkheid van het testresultaat goed borgen.
Het tekort aan huurwoningen voor statushouders en andere woningzoekenden |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel in het Algemeen Dagblad dat gemeenten worstelen met de huisvesting van vluchtelingen met een verblijfsvergunning (statushouders)?1
Op basis van de realisatiecijfers van de afgelopen maanden, de maatregelen uit het Bestuursakkoord 2015 en de inzet van gemeenten vertrouw ik er op dat gemeenten in 2016 aan hun wettelijke taakstelling kunnen voldoen.
Hoe kan het dat in een maand tijd voor 1.100 statushouders minder (3.900 in december en 2.800 in januari 2016) een geschikte woning is gevonden, ondanks een afname van de bezetting in de opvang en een verminderde instroom van vluchtelingen?2 3
De taakstelling voor gemeenten is halfjaarlijks en beslaat dus een periode van 6 maanden. Daarom is het niet mogelijk om algemene conclusies te trekken uit de vergelijking tussen de eerste maand van een taakstellingsperiode, januari 2016, en de laatste maand van een taakstellingsperiode, december 2015.
Is het waar dat op dit moment 23.400 statushouders wachten op een huurwoning, en hoeveel van deze mensen zitten in een (crisis)opvang van het Centrum opvang asielzoekers (COA)?
Deze weergave van de cijfers is niet juist. Op dit moment (peildatum 15 februari 2016) verblijven er 15.693 vergunninghouders in een COA-locatie. Het getal van 23.400 vergunninghouders betreft de taakstelling voor het eerste half jaar van 2016, oftewel het aantal vergunninghouders dat gemeenten dienen te huisvesten (20.000 vergunninghouders), inclusief de achterstand van 2015 (3400 vergunninghouders).
Hoeveel concrete plannen van gemeenten zijn tot nu toe tot uitvoering gekomen naar aanleiding van het door u gesloten Bestuursakkoord met gemeenten om snel te komen tot (tijdelijke) huisvesting?4
Sinds 1 februari jl. kunnen verhuurders een voorgenomen investering in de realisatie van een huisvestingsvoorziening voor vergunninghouders aanmelden. Bij de uitvoerder van de subsidieregeling, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zijn in de maand februari 335 aanvragen ingediend, hetgeen 2563 plekken voor vergunninghouders betreft. RVO heeft deze aanvragen momenteel in behandeling. Uit een eerste analyse van deze gegevens blijkt dat een aantal vragen dubbel is ingediend, naar verwachting zullen 325 aanvragen inhoudelijk behandeld worden. Deze aanvragen tellen op tot een voorgenomen realisatie van 1647 plekken voor vergunninghouders. Als deze plannen daadwerkelijk gerealiseerd worden gaat het om een subsidiebedrag van € 10.3 mln, op het in totaal beschikbare subsidiebedrag van € 87 mln (ongeveer 12%). Uiteraard geldt ook voor de actuele cijfers dat het voorgenomen investeringen betreft en dat het aantal aanvragen dat uiteindelijk beschikt gaat worden hiervan kan afwijken.
Hoeveel van de 14.000 statushouders zijn tot nu toe snel en sober gehuisvest zoals u stelde eind november 2015, en hoeveel subsidie is daar tot nu toe voor uitgegeven?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel gemeenten hebben tot nu toe het Gemeentelijk Versnellingsarrangement ingezet voor tijdelijke woningen voor statushouders?
Op dit moment wordt het Gemeentelijk Versnellingsarrangement in twee gemeenten ingezet.
Wat is de stand van zaken wat betreft het door u toegezegde onderzoek naar wacht- en zoektijden verspreid over Nederland? Wie voert dit onderzoek uit en wanneer ontvangt de Tweede Kamer de resultaten?
Het onderzoek wordt uitgevoerd door RIGO Research en Advies BV te Amsterdam en is momenteel in volle gang. Naar verwachting kan ik voor de zomer de resultaten aan de Tweede Kamer aanbieden.
Wat is tot nu toe het effect van het Bestuursakkoord op de huurwoningvoorraad en op het aantal regulier woningzoekenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om de voorraad sociale huurwoningen niet te laten verkleinen door verkoop, sloop en liberalisatie, maar te vergroten door het stimuleren van de bouw van betaalbare huurwoningen, zodat alle mensen die een betaalbare huurwoningen nodig hebben deze zo snel mogelijk kunnen vinden? Zo ja, hoe gaat u dit doen en wat is uw doelstelling?
De maatregelen uit het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom hebben, wat betreft het huisvesten van vergunninghouders, tot doel de uitstroom van vergunninghouders uit asielzoekerscentra te bevorderen, zodat het COA zich kan richten op zijn kerntaak, de opvang van asielzoekers. Een snelle uitstroom van vergunninghouders bevordert bovendien dat vergunninghouders snel actief kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. In het Bestuursakkoord zijn hiervoor verruimende maatregelen afgesproken. Deze maatregelen betreffen het volgende: een subsidieregeling voor huisvestingsvoorzieningen voor de huisvesting van 14.000 vergunninghouders, inzet van het Rijksvastgoed, het faciliteren van de inzet van woningcorporaties, het instellen van de GVA-regeling, en het instellen van regionale regietafels die regionale verevening stimuleren. Op deze punten is de stand van zaken als volgt:
Resumerend meen ik dat de uitvoering van het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom voortvarend ter hand is genomen en goed op schema ligt. Derhalve zie ik op dit moment geen reden om aanvullende maatregelen te treffen, zoals die in vraag 9 worden voorgesteld. Meer in het algemeen ben ik van oordeel dat het bevorderen van doorstroming van huishoudens met een te hoog inkomen voor een sociale huurwoning de beschikbaarheid van betaalbare huurwoningen voor mensen die het nodig hebben bevordert. De sociale huurwoningvoorraad is namelijk niet te klein gezien het aantal huishoudens dat er qua inkomen recht op heeft.
Ontduiken van btw-regels door internetbedrijven die zich op de Nederlandse markt richten |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Wordt volgens u aan de plicht voldaan om in Nederland btw te voldoen over elektronische diensten, zoals u in uw beantwoording van eerdere vragen stelt?1 Betalen ondernemers die in een andere lidstaat of in een derde land zitten en tegen betaling aan particuliere consumenten in Nederland diensten verrichten btw? Kunt u aangeven hoeveel van het in het buitenland gevestigde aanbieders van elektronische diensten die btw-plichtig zijn in Nederland hier aangifte doen en dus de verschuldigde btw afdragen? Wat zijn de eerste opbrengsten?
Ja. In 2015 hebben gemiddeld genomen per kwartaal ruim 3.000 ondernemers uit andere EU-lidstaten en derde landen via het MOSS-systeem in Nederland aangifte gedaan en btw voldaan. De netto voldoening van btw over 2015 bedraagt circa € 50 mln.
Kunt u in het algemeen aangeven op welke manier wordt nagegaan of alle ondernemers die elektronische diensten aanbieden zich houden aan hun btw-plicht? Letten de inspecteurs ook op signalen die ze ontvangen over ondernemers die de btw niet afdragen? Kijken inspecteurs ook rond op internet en speuren de inspecteurs ook naar bedrijven die elektronische diensten aanbieden en zich op Nederland richten?
Voor een juiste heffing van btw verricht de Belastingdienst toezicht op het tijdig en juist aangifte doen en de voldoening van de verschuldigde btw. Toezicht wordt verricht op basis van handhavingsregie, waarbij het instrument wordt gekozen dat hoort bij het gedrag van de belastingplichtige. Uiteraard worden relevante signalen van derden gebruikt om na te gaan of belastingplichtigen aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Als de Belastingdienst signalen krijgt over niet voldoen van btw, worden deze signalen opgepakt om tot heffing te komen.
Bedrijven die hun dienstverlening via internet aanbieden hebben uiteraard ook de aandacht van de Belastingdienst. Binnen de Belastingdienst houdt het Internet Service Centre zich bezig met het in beeld brengen van de activiteiten van deze doelgroep. Dit dient als ondersteuning van de vaststelling van de eventueel verschuldigde belasting.
Kunt u bevestigen dat in het buitenland gevestigde aanbieders van elektronische diensten geen btw-nummer hoeven te tonen? Zo ja, deelt u de mening dat het zonder verplicht btw-nummer technisch onmogelijk is voor de inspecteur om te controleren of er wel btw-aangifte is gedaan?
In het door de Tweede Kamer op 29 april 2015 ontvangen antwoord op vragen van het lid Bashir (SP)2, over het ontduiken van btw-regels door internetbedrijven die zich op de Nederlandse markt richten, is aangegeven dat de concurrentiepositie van Nederlandse ondernemers en ondernemers die buiten Nederland gevestigd zijn qua btw-plicht gelijk is waar het gaat om de levering van elektronische diensten aan particuliere consumenten in Nederland.
Buitenlandse ondernemers die in Nederland aangifte moeten doen voor deze diensten kunnen ervoor kiezen dat te doen via het systeem van de one-stop shop. Wanneer ze daarbij gebruik maken van een one-stop shop in een andere lidstaat, moeten ze beschikken over een btw-identificatienummer van die lidstaat, dan wel over een apart EU-MOSS-nummer voor de ondernemer die niet in de EU gevestigd is. Een Nederlands btw-identificatienummer wordt dan niet afgegeven. Een Nederlands btw-identificatienummer is wel vereist wanneer de buitenlandse ondernemer de aangifte wil doen hetzij via een Nederlandse one-stop shop, hetzij zonder gebruikmaking van het systeem van de one-stop shop. Deze regeling leidt niet tot oneerlijke concurrentie.
Bij de beantwoording in 2015 van de hiervoor bedoelde vragen is reeds aangegeven dat in het EU-recht nu niet specifiek wordt voorzien in de registratie van btw-identificatienummers van e-commerce aanbieders door de Payment Providers ten behoeve van de belastingadministraties.
Nederlandse Payment Providers die btw-plichtig zijn voor de door hen verleende diensten zijn wettelijk wel verplicht het btw-identificatienummer op hun facturen te vermelden van afnemers die in een andere EU-lidstaat zijn gevestigd. Voor deze diensten geldt dat de btw-heffing dan wordt verlegd naar die afnemer. Ik acht het niet aan de orde om in gesprek te gaan met de Nederlandse Payment Providers over de voorwaarden die zij stellen aan hun binnenlandse en buitenlandse klanten. Zoals hiervoor is aangegeven is er geen sprake van oneerlijke concurrentie tussen binnenlandse en buitenlandse ondernemers.
Deelt u de mening dat er sprake zou kunnen zijn van oneerlijke concurrentie zolang de plicht om een btw-nummer te tonen niet voor alle ondernemers in gelijke mate geldt, of in ieder geval niet voor alle ondernemers in gelijke mate wordt gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 3.
Als de Payment Provider geen positie heeft in de relatie tussen de belastingplichtige ondernemer en de belastingadministratie, zoals u stelt, waarom worden de Nederlandse ondernemers door de Nederlandse Payment Providers dan verplicht om bij inschrijving als klant een btw-nummer te tonen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom stellen de Nederlandse Payment Providers deze plicht niet aan buitenlandse ondernemers die dezelfde elektronische diensten aanbieden als hun Nederlandse concurrenten? Bent u bereid met de Payment Providers in gesprek te gaan zodat deze voorwaarden in gelijke mate aan iedere klant wordt gesteld, dus ook buitenlandse? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat Payment Providers verplicht zijn bij een vermoeden van het niet naleven van de Nederlandse wet- en regelgeving door hun klanten, de accounts van deze klanten op te heffen? Zo ja, waar baseert u dit op? Welke taak ziet u voor uzelf om ervoor te zorgen dat men zich aan deze plicht houdt?
Zie antwoord vraag 3.
Zou er volgens u wel sprake zijn van enorme belastingontduiking door buitenlandse bedrijven indien aangetoond kan worden dat deze bedrijven geen btw afdragen, terwijl ze met een miljoenenomzet elektronische diensten via Nederlandse websites aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend over het op grote schaal niet voldoen van btw die in Nederland verschuldigd is. Het lijkt mij dan ook niet vruchtbaar om te speculeren over de mogelijkheid dat een dergelijke situatie zou optreden. Zoals hiervoor aangegeven heeft de Belastingdienst het heffingsproces zo ingericht om ook voor de btw tot de juiste heffing te komen.
Vindt u dat Google Adwords zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving moet houden, voor zover deze wetgeving van toepassing is op haar activiteiten binnen Nederland? Indien blijkt dat Google Adwords dat niet doet, heeft de Nederlandse regering volgens u dan een verantwoordelijkheid om dit bedrijf daarop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere (buitenlandse) ondernemer dient zich te houden aan de op hem van toepassing zijnde Nederlandse wet- en regelgeving. Dit geldt dus ook voor Google Adwords. Als blijkt dat een (buitenlandse) ondernemer zich niet houdt aan de Nederlandse fiscale wet- en regelgeving treedt de Belastingdienst daartegen op.
Valt het verkopen of kopen van online advertenties onder de wettelijke definitie van elektronische dienst? Zo ja, wat betekent dit concreet voor de btw van de ondernemer die over de grens opereert en advertentieruimte koopt of verkoopt?
De verkoop van online advertentieruimte op het internet valt onder het begrip elektronische diensten als bedoeld in de BTW-Uitvoeringsverordening (282/2011/EG). Er is sprake van een dienst die over het internet wordt verleend, grotendeels geautomatiseerd is en slechts in geringe mate menselijk ingrijpen vergt en zonder informatietechnologie niet kan worden verricht. De ondernemer die deze dienst grensoverschrijdend verricht of afneemt zal zich moeten houden aan alle voor hem geldende btw-verplichtingen, inclusief de btw-administratieplicht. Dit betekent bijvoorbeeld dat de verkoper van de advertentieruimte bij btw-ondernemers in andere lidstaten, op zijn factuur het btw-nummer van de afnemer en de vermelding «btw-verlegd» moet opnemen. De afnemende btw-ondernemer moet dan de over die dienst verschuldigde btw op de eigen aangifte aangeven.
Een vermiste imam uit Venlo |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vermiste imam uit Venlo «leeft en is gezond»»?1
Wat is u bekend over deze in Nederland werkzame Marokkaanse imam die al sinds september vorig jaar, toen hij op pelgrimstocht naar Mekka was, vermist wordt? Kunt u bevestigen dat hij door Saudi-Arabië is gearresteerd?
Is het waar dat er geen verdenkingen tegen de imam zijn? Zo nee, wat is dan de situatie? Is er een eerlijke rechtsgang?
Bent u bereid bij uw Saudische en Marokkaanse collega’s opheldering te vragen over de imam uit Venlo?
Het opheffen van drie onderzoeksgebieden bij het Nederlands Forensisch Instituut |
|
Michiel van Nispen , Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nu toch de drie onderzoeksgebieden worden opgeheven door nieuwe aanvragen al sinds 1 januari 2016 niet meer zelf in behandeling te nemen?1
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in de beantwoording op Kamervragen van het lid Van Nispen d.d. 5 november 2015 (kenmerk 2015D42106), zou het NFI dit type onderzoek niet meer zelf blijven uitvoeren maar hiertoe de samenwerking met andere partijen zoeken. De vijf medewerkers die werkzaam zijn op deze drie onderzoeksgebieden hebben of krijgen inmiddels allemaal een andere functie binnen of buiten het NFI of gaan in 2016 met pensioen. Hierdoor worden nieuwe aanvragen met betrekking tot het vergelijkend handschriftonderzoek, morfologisch vergelijkend haaronderzoek en standaard vergelijkend verfonderzoek sinds 1 januari 2016 niet meer door het NFI zelf in behandeling genomen, maar doorgeleid aan de partijen waarmee hierover afspraken zijn gemaakt. Tot op heden betreft het 10 onderzoeken. De expertise vergelijkend verfonderzoek blijft overigens deels binnen het NFI behouden omdat dit breder wordt ingebed binnen het materiaalonderzoek.
Hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging in antwoord op eerdere vragen dat het NFI verzocht zou worden de bezuiniging op een andere wijze in te vullen, zodat het NFI onderzoeken op de gebieden van handschriftanalyse, verfonderzoek en morfologisch vergelijkend haaronderzoek kan blijven aanbieden tot de vraag is opgedroogd?2 Wat is hiervan terecht gekomen en hoe beoordeelt u dat?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat u in antwoord op bovengenoemede vragen de mogelijkheid benoemde dat «het NFI het onderzoek niet ten alle tijden» zelf zou uitvoeren, maar dat de uitkomst nu kennelijk is dat dit nooit zelf door het NFI zal worden uitgevoerd?
Bij deze beantwoording werd ervan uitgegaan dat het vertrek van de medewerkers op de drie gebieden niet in alle gevallen per 1 januari jl. zou hebben plaatsgevonden en dat deze medewerkers de onderzoeken tot hun vertrek nog zelf zouden uitvoeren. Nu er voor de betrokken medewerkers een passende oplossing is gevonden, is al sinds 1 januari volledig overgegaan tot uitbesteding.
Is het waar dat onderzoeksresultaten van andere laboratoria op deze gebieden nu door het NFI worden doorgestuurd naar de aanvrager of opdrachtgever (politie of OM) zonder inhoudelijke toets? Hoe gaat dit precies?
De door het NFI gekozen aanbieders voldoen aan grondige en objectieve kwaliteitsnormen. Dit betekent accreditatie en registratie bij het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen en/of vergelijkbare internationale instanties (zoals bijvoorbeeld de Forensic Regulator in het Verenigd Koninkrijk). Daarnaast evalueert het NFI periodiek de prestaties van de gekozen aanbieders met de aanvragers van de onderzoeken. De betreffende onderzoeksresultaten worden via het NFI aan de aanvrager verzonden waarbij het NFI ook een exemplaar van de resultaten archiveert. Hiermee is de kwaliteit in voldoende objectieve mate geborgd. Het NFI verricht geen controle op de resultaten.
Hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging dat de kwaliteit gewaarborgd zou worden doordat het NFI hier eindverantwoordelijk voor zou blijven? Hoe wordt die toezegging inhoudelijk nagekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel langer worden de doorlooptijden hierdoor?
De extra doorlooptijd bedraagt, onder andere doordat offertes moeten worden aangevraagd en er extra logistieke handelingen nodig zijn, ongeveer vijf werkdagen. Indien een zaak spoed heeft, vindt over de doorlooptijd overleg plaats met de aanvrager van het onderzoek.
Wat zijn de kosten van het uitbesteden van dit soort onderzoeken?
De kosten zijn afhankelijk van het type onderzoek, maar gemiddeld bedragen de kosten voor de betreffende onderzoeken € 150,– per uur exclusief BTW.
Zijn deze onderzoeken voor de langere termijn gewaarborgd nu deze worden uitbesteed aan externe partijen? Zo ja, hoe?
De aanbesteding van de onderzoeken op de betreffende onderzoeksgebieden is momenteel nog gaande, waarna er bij gunning een borging van de onderzoeken ontstaat voor de duur van de overeenkomsten. Tot het moment dat de aanbesteding is afgerond worden de onderzoeken individueel uitgezet bij de externe partijen.
Hoe kan het zijn dat de reorganisatie, die moest worden uitgesteld wegens het ontbreken van overeenstemming met personeel, er nu toch wordt doorgedrukt?
Er is ondertussen een overeenkomst gesloten tussen de Algemeen Directeur van het NFI en de Ondernemingsraad ten aanzien van de reorganisatie. De vakbonden zijn op basis van die afspraken akkoord gegaan met het ingaan van de volgende fase van de reorganisatie. De nieuwe organisatie start per 1 april.
Op welke wijze bent u van plan deze expertises te waarborgen bij het NFI en te garanderen dat deze onderzoeken, zo lang als er vanuit politie en OM vraag naar is, kwalitatief verantwoord zullen blijven worden aangeboden?
Met de aanbesteding van de onderzoeksgebieden zijn de onderzoeken voor een bepaalde tijd gegarandeerd (naar verwachting tot 2018). Afhankelijk van de dan nog bestaande vraag zal bekeken moeten worden hoe de onderzoeken voor politie en Openbaar Ministerie kunnen worden uitgevoerd.
De samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en Belastingdienst in ontnemingskwesties |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat in onderdeel 2.3 van het voor 1 juli 2015 geldende Besluit Samenloop belastingheffing en strafrechtelijke ontneming (Besluit Samenloop) stond opgenomen dat het OM in een zo vroeg mogelijk stadium van een onderzoek in contact treedt met de Belastingdienst, teneinde te kunnen kiezen voor de meest efficiënte wijze om crimineel verkregen vermogen af te pakken? Hoe kan het dat daar achtien jaar lang nagenoeg niets mee is gedaan? Wat is de reden dat er pas vanaf 1 juli 2015 een nieuw protocol is gekomen om de samenwerking te verbeteren, te weten Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (protocol AAFD)?
In het inmiddels ingetrokken Besluit Samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontneming was in onderdeel 2.3 bepaald: «Om in ontnemingszaken tot goede afstemming te komen tussen OM en Belastingdienst treedt de Officier van justitie in een zo vroeg mogelijk stadium van een onderzoek in contact met de Belastingdienst». Ook in de beleidsregels van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot ontneming, «Aanwijzing ontneming en de daarop volgende Aanwijzing afpakken», is overleg met de Belastingdienst steeds geregeld.
Ik herken mij niet in de stelling dat er nagenoeg geen afstemming is geweest tussen de Belastingdienst en het OM. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Tussen de Belastingdienst en het OM vindt afstemming plaats en zij zijn daarbij steeds met elkaar in gesprek om dit proces te verbeteren. Mede als gevolg hiervan zijn de met elkaar gemaakt afspraken over afstemming inzake voordeelsontneming opgenomen in het AAFD-protocol1 (hierna ook: het Protocol).
Zoals ik in mijn brief van 9 december 2015 heb aangegeven heeft de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking in haar rapport terecht gewezen op het belang van nauwe samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst.2 Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie herziet het College van procureurs-generaal de Aanwijzing en de Instructie afpakken. Bij die herziening worden ook nadere regels gegeven voor de afstemming met de Belastingdienst. Ook het eerdergenoemde Protocol zal naar aanleiding van de hierop betrekking hebbende aanbevelingen worden verduidelijkt en waar nodig, in overleg met de Belastingdienst, worden aangepast.
Ik verwijs in dit verband mede naar de brief – die ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen, zie ook het antwoord op vraag 7 – inzake de aanbevelingen op dit terrein.
Waarom is bij het actualiseren van het Besluit Samenloop in 2002 door de Staatssecretaris van Financiën niet gekeken naar de praktische uitwerking van de samenwerking tussen OM en Belastingdienst in het belang van ontneming, ondanks dat in hetzelfde besluit in onderdeel 2.2. stond dat de Staatssecretaris van Financiën zich nader zal beraden hoe met betrekking tot de wederzijdse beïnvloeding van het strafrecht en het fiscale recht dient te worden gehandeld wanneer daar meer ervaring mee was opgedaan? Wat is er met de laatstgenoemde passage gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Besluit Samenloop van 1 december 1997 (nr. AFZ97/2041M) was aangegeven dat de Staatssecretaris van Financiën zich nader zou beraden hoe met betrekking tot de wederzijdse beïnvloeding van het strafrecht en het fiscale recht dient te worden gehandeld wanneer daar meer ervaring mee was opgedaan. Nadien zijn geen ervaringen opgedaan die leidden tot aanpassing van het in genoemd besluit geformuleerde beleid. Derhalve is de desbetreffende passage in het Besluit Samenloop 2002 gehandhaafd.
Het Besluit Samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontneming is bij besluit van 19 juni 20153 ingetrokken in verband met de inwerkingtreding per 1 juli 2015 van het Protocol AAFD. Dit Protocol ziet mede op de afstemming tussen OM en Belastingdienst in het kader van samenloop tussen bestuurlijke boeten en strafrechtelijke afdoening en over het samengaan van voordeelsontneming en het heffen en innen van belastingen. Daarmee is de afstemming die op deze specifieke samenloop ziet nadrukkelijker gepositioneerd in het structureel plaatsvindende afstemmingsoverleg van de Belastingdienst, de FIOD en het OM, zoals in het Protocol genoemd. Dit kan verder bijdragen aan de genoemde wederzijdse beïnvloeding.
Wat zijn de redenen dat er zo lang onduidelijkheid heeft kunnen bestaan over de afstemming en de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst waar het gaat om afpakken van crimineel vermogen, terwijl in ieder geval uit fiscale vakliteratuur, jurisprudentie en de praktijk bleek dat hiermee problemen werden ervaren met de nodige negatieve gevolgen van dien waar het gaat om efficiënt en effectief afromen van crimineel vermogen?
In de regelgeving van de Belastingdienst en het OM is steeds aangegeven wanneer er in overleg met de andere instantie kan worden getreden, teneinde het overheidsoptreden zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. De onduidelijkheid die de vragenstellers veronderstellen, herken ik niet. De Belastingdienst en het OM overleggen geregeld over casus, zodat eventuele uitvoeringsproblemen kunnen worden besproken en opgelost.
Wat is ondernomen na de conclusie van de landelijke procesdeskundige van de Belastingdienst dat het OM zelden contact opnam met de Belastingdienst waar het gaat om de heffing van crimineel vermogen, met als gevolg dat zelden tot een afstemming is gekomen tussen het OM en de Belastingdienst?1
Er is sprake van een persoonlijke opvatting. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Tussen de Belastingdienst en het OM vindt afstemming plaats en zij zijn daarbij steeds met elkaar in gesprek om dit proces te verbeteren. Mede als gevolg hiervan zijn de met elkaar gemaakte afspraken over afstemming inzake voordeelsontneming opgenomen in het AAFD-protocol.
Hoe kan het dat er na achtien jaar een nieuw protocol moet komen om de samenwerking tussen opsporing en Belastingdienst te verbeteren en te verduidelijken, terwijl de toenmalige Minister van Financiën in antwoord op Kamervragen aangaf dat er in de praktijk wel degelijk sprake was van concrete informatie-uitwisseling tussen OM en Belastingdienst waar het gaat om samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontnemingen?2
Het Protocol is een vervolg op eerdere afspraken tussen de Belastingdienst en het OM, waar de Minister van Financiën naar heeft verwezen. Er is steeds sprake geweest van regelgeving met betrekking tot overleg tussen de Belastingdienst en het OM. In de overwegingen die in het Protocol zijn opgenomen, is beschreven wat de aanleiding was de bestaande afspraken te actualiseren. De werkafspraken over afstemming tussen de Belastingdienst en het OM worden periodiek aangepast.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Van Den Heuvel3, te weten dat het protocol AAFD niets meer is dan een wassen neus? Kunt u daarbij ingaan op de wijze waarop het OM en de Belastingdienst uitvoering geven aan dit protocol, vooral voor wat betreft de samenwerking en afstemming ten behoeve van het ontnemen?
De heer Van den Heuvel heeft zijn column gebaseerd op de scriptie van een medewerker van de politie, getiteld «Het Blauwe Afpakhuwelijk». In het mondelinge vragenuur van 3 november 2015 heeft het lid Van Nispen vragen gesteld naar aanleiding van diezelfde scriptie. Ik heb hem geantwoord dat er wel degelijk wordt samengewerkt tussen de Belastingdienst en het OM en dat ook andere partijen een rol spelen bij het afpakken van crimineel vermogen. Er is tussen de Belastingdienst (inclusief Douane) en het OM regelmatig overleg over zaken, met name in het zogenoemde tripartite overleg. Met betrekking tot georganiseerde criminaliteit wordt overlegd in RIEC- en LIEC7-verband.
Het Protocol AAFD is zeker geen wassen neus. Het is het instrument om in afstemming tussen de Belastingdienst, de FIOD en het OM fiscale fraudezaken te selecteren voor strafrechtelijke afdoening. Ook ten aanzien van ontnemen (afpakken) vindt in dit overleg afstemming tussen de betrokkenen plaats. Ik spreek liever van afpakken dan ontnemen. Ontnemen is de strafvorderlijke term, terwijl er in het genoemde overleg een afweging wordt gemaakt tussen strafvorderlijke mogelijkheden om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen en de bestuursrechtelijke mogelijkheden van de Belastingdienst. Voor dit totaalpakket wordt de term afpakken gebruikt.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Oosting met betrekking tot dit onderwerp, zoals beloofd in uw reactie op hetzelfde rapport?4 Kunt u uw antwoord per aanbeveling toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar de brief die ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport van de heer Van Laar5, zoals beloofd in uw reactie op mondelinge vragen?6 Kunt u uw antwoord per aanbeveling toelichten?
Deze aanbevelingen worden bezien in samenhang met de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking. Ik verwacht uw Kamer na de zomer daarover nader te kunnen informeren.
Wat is er nog meer ondernomen na het verschijnen van het onderzoek van de heer Van Laar en het rapport van de commissie-Oosting? Welke ontwikkelingen zijn er sindsdien op het gebied van de verbetering van de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer d.d. 9 december 2015 in reactie op het rapport van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking schreef, herziet het College van procureurs-generaal de Aanwijzing en de Instructie afpakken. Bij die herziening worden ook nadere regels gegeven voor de afstemming met de Belastingdienst.
Op grond van deze aanwijzing en instructie, in combinatie met het Protocol AAFD, is duidelijk in welke gevallen afgestemd moet worden tussen het OM en de Belastingdienst. Er is overleg tussen de Belastingdienst en het OM om er voor te zorgen dat deze afspraken in de praktijk ook soepel en zonder rechtmatigheidsrisico’s kunnen worden gerealiseerd.
Zijn de paragrafen 4 en 5 van het protocol AAFD inmiddels dusdanig verduidelijkt en aangepast, zodat het een versteviging is in de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst, vooral met betrekking tot ontnemingskwesties? Zo ja, wat zijn de ervaringen van het OM en de Belastingdienst tot nu toe? Zo nee, waarom niet? Op welke manier en wanneer wordt het protocol aangepast?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt de nauwe samenwerking zoals die plaatsvindt in Brabant en Zeeland tussen onder andere opsporingsdiensten en Belastingdienst in integrale ondermijningsteams landelijk uitgerold? Herinnert u zich uw voornemen om samen met het Ministerie van Financiën het initiatief te nemen met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld op dit punt? Wat is daar concreet uit voortgekomen?7
In Noord-Brabant en Zeeland werken ketenpartners in de aanpak van ondermijning samen in de Taskforce Brabant Zeeland. Deze Taskforce stuurt een Integraal Afpakteam Brabant Zeeland aan, waarin de partners en het bestuur samenwerken bij de aanpak van ondermijning.
Daarnaast zijn er meerdere ondermijningsteams van het OM en de politie in Noord-Brabant, Zeeland en Limburg in het kader van het tweejarig project Intensivering Zuid Nederland. Deze teams van OM en politie werken samen met andere overheidspartners en de Taskforce, maar bestaan uitsluitend uit politie-rechercheurs van de regionale eenheden en de Landelijke Eenheid. Ze zijn in tegenstelling tot het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland qua samenstelling dus niet integraal en richten zich voornamelijk op de bestrijding van synthetische drugs en precursoren en georganiseerde hennepteelt.
Ook in de rest van Nederland wordt in RIEC-verband tussen de genoemde overheidspartners nauw samengewerkt om een zo effectief mogelijke aanpak van ondermijning te realiseren. Het integraal afpakken van crimineel vermogen is hiervan een vast onderdeel. Over de resultaten van deze samenwerking informeer ik uw Kamer jaarlijks door toezending van het Jaarverslag LIEC-RIEC.
Aangezien de overheidspartners in alle regio’s en op landelijk niveau reeds samenwerken bij het afpakken van crimineel vermogen, zie ik geen noodzaak tot een landelijke uitrol van integrale ondermijningsteams. Ik wil er juist op sturen dat de samenwerking binnen bestaande structuren, zoals in RIEC-verband, plaatsvindt en – indien de problematiek daarom vraagt – wordt geïntensiveerd. Of daarbij nog integrale teams, zoals een integraal afpakteam, moeten worden ingericht, is een maatwerkkeuze die op regionaal niveau moet worden gemaakt. Daar is kennis voorhanden over de aard en omvang van de ondermijnings-problematiek en over de meest effectieve aanpak.
Zoals ik aan uw Kamer eerder heb laten weten12, heeft het Ministerie van Financiën eind 2015 een werkgroep ingesteld die als opdracht heeft te bezien of een voldoende harde businesscase kan worden uitgewerkt die laat zien dat een intensivering van het integraal afpakken uit de daaruit te verwachten meeropbrengsten kan worden gefinancierd. In de werkgroep zijn onder meer het OM, de Belastingdienst en het Bureau Regioburgemeesters vertegenwoordigd. De opbouw, werkwijze en ervaringen van het hiervoor genoemde Integraal Afpakteam Brabant Zeeland worden in de businesscase nadrukkelijk meegenomen. Naar verwachting zal de werkgroep voor de zomer het eindverslag aan de Minister van Financiën en mijzelf opleveren, met een advies over eventuele vervolgstappen.
Herinnert u zich uw antwoord op mondelinge vragen waarin u hebt aangegeven de zorgen over de beperkte samenwerking tussen OM en Belastingdienst met betrekking tot ontnemingen door middel van een gesprek onder de aandacht te brengen bij het OM? Wat is daar concreet uit voortgekomen?8
Naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van de Onderzoekscommissie ontnemingsschikking heb ik uw Kamer laten weten14 dat de samenwerkingsafspraken, instructies en beleidsregels over onder meer de afstemming tussen de Belastingdienst en het OM nader moet worden bezien en waar nodig aangepast. Het OM werkt hier vanzelfsprekend actief aan mee. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 7.
Op welke manier bent u van plan om de Kamer te informeren over de voortgang in de verbetering van de afstemming en samenwerking op het gebied van afpakken van crimineel verkregen vermogen, zoals eerder door u beloofd?9
Zoals mijn voorganger en ik de afgelopen jaren hebben gedaan, zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief over de rijksbrede aanpak van fraude informeren over de resultaten van het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen en over het bestuurlijk en fiscaal terugvorderen bij fraude. Ik zal daarbij ook de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst op dit punt betrekken.
Klopt het dat investeringen en meer opsporingscapaciteit in de witwasketen nog altijd meer crimineel vermogen oplevert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel meer, wat kost dat, welke investeringen zouden daarvoor nodig zijn en waar zijn deze op dit moment het hardste nodig? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Het OM heeft de ambitie om, in samenwerking met andere ketenpartners, het afnemen van crimineel vermogen verder te intensiveren door onder meer te investeren op het thema witwassen. In de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn gelden gereserveerd voor intensivering van de fraudebestrijding16.
De berichten dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel |
|
Henk van Gerven |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de tv-uitzending gezien over illegale dierenhandel gezien?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraak dat keiharde criminelen de touwtjes in handen hebben en dat de handel in wildlife in het algemeen vergelijkbaar is met de handel in wapens en drugs? Hoeveel gaat er jaarlijks om in dergelijke criminele handel?
Bij illegale handel in bepaalde producten van wildlife, zoals ivoor, neushoornhoorn en kaviaar, spelen internationale criminele organisaties een centrale rol. Zij gebruiken daarbij methoden die ook gebruikt worden bij illegale handel in wapens en drugs. In die zin zijn deze vormen van criminaliteit vergelijkbaar.
De heer Van Uhm schrijft in zijn proefschrift2 dat er wereldwijd in de illegale handel in beschermde soorten grote bedragen omgaan; de schattingen die hij noemt, lopen uiteen van 10 tot 25 miljard dollar. Daarbij moet worden aangetekend dat in het onderzoek van Van Uhm ook de illegale visvangst (ook van niet beschermde soorten) is meegeteld. Die is in zijn onderzoek verantwoordelijk voor 90% van het totaal.
Onderschrijft u de analyse dat Nederland een belangrijke schakel is in de smokkel en dat Europa een grote rol speelt?
Nederland en Europa zijn, blijkens onderzoek dat ten grondslag ligt aan het EU Action Plan against Wildlife Trafficking, belangrijke afnemers van wildlife-producten, gezien de omvang van de legale importen, maar ook gezien de hoeveelheid in beslag genomen zendingen. Op grond daarvan kan gesteld worden dat Nederland en Europa ook een rol hebben in de smokkel van wildlife.
Bent u van plan om de opsporingsinspanningen met betrekking tot wildlife crime te intensiveren naar aanleiding van de constateringen dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel en dat dit gerund wordt door keiharde criminelen? Wilt u daar de benodigde middelen voor vrij te maken?
Nederland is zeer actief op het terrein van handhaving en opsporing van overtredingen van de geldende, strenge regelgeving op dit terrein. Dat blijkt onder meer uit het feit dat in Nederland, met name op de luchthaven Schiphol en in de haven van Rotterdam, regelmatig flinke inbeslagnames plaatsvinden van illegale zendingen van levende dieren en planten en van producten daarvan. Via internationale handhavingsacties zijn de overtreders in diverse gevallen voor de rechter gebracht in Nederland en zijn er forse straffen opgelegd. Naar mijn oordeel is de inzet van Nederland op dit terrein goed en maak ik daar voldoende middelen voor vrij.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid menskracht die beschikbaar is voor de opsporing vanuit de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), douane, dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Wilt u hierbij ook in vergelijking aangeven hoeveel menskracht er 10 jaar geleden beschikbaar was voor opsporing? Kunt u ook aangeven in hoeverre menskracht wordt ingezet op controles en in hoeverre het gericht wordt op recherchecapaciteit?
De taken van de Landelijke Inspectie Dierenbescherming liggen op het terrein van het welzijn van (huis)dieren in Nederland en niet op het terrein van opsporing van wildlife crime.
Bij de NVWA werken op dit moment ruim 20 inspecteurs bij het landelijk team Natuur, dat belast is met controle en handhaving op het gebied van de natuurwetgeving en dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving. In 2006 was dat ongeveer hetzelfde aantal (zie Jaarverslag LNV, Kamerstukken 2005–2006; 30 550 XIV, nr. 2; 17-05-2006)). Bij de Douane is dit moeilijk aan te geven, aangezien de douanecontroles gericht zijn op de handhaving van alle fiscale en niet-fiscale wetgeving. Op grond van een samenwerkingsovereenkomst met het Ministerie van Economische Zaken wordt daarbij ook de natuurwetgeving meegenomen. Dat was al zo in 2006 en dat is ook nu het geval. In de praktijk zijn dagelijks honderden douaniers actief op dit terrein.
Bij de politie gaat het in dit verband om zogenoemde taakaccenthouders, die taken uitvoeren op het gebied van handhaving van de dierenwelzijnsregelgeving. Daarbij gaat het met name om controles bij bedrijfsmatig en particulier gehouden dieren.
Hoeveel menskracht is er beschikbaar bij Europol en Interpol voor het aanpakken van wildlife crime?
Bij deze internationale politieorganisaties is de aanpak van wildlife crime een onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit. De precieze hoeveelheid menskracht die hiervoor ingezet wordt, hangt af van de operaties die opgezet worden en wordt naar buiten toe niet bekend gemaakt. Zo is volgens Europol de operatie Cobra III de grootste gemeenschappelijke actie die ooit is uitgevoerd op het gebied van wildlife crime. De samenwerkende organisaties deden meerdere invallen in landen in Europa, Azië, Afrika en de Verenigde Staten. In totaal is zo'n 12 ton aan ivoor in beslag genomen. Ook zijn 119 neushoornhoorns en meer dan elfduizend dieren (dood en levend) in beslag genomen.
Wat doet u om Nederlandse inspecteurs te beschermen tegen bedreigingen vanuit de onderwereld?
Bedreigingen vanuit de onderwereld van Nederlandse inspecteurs die zich bezighouden met het bestrijden van wildlife crime, komen gelukkig weinig voor. Het geval dat door de heer Van Uhm wordt genoemd in zijn proefschrift, dateert van ongeveer elf jaar geleden. De standaardprocedure in dit soort zaken is dat er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Bent u bereid een interdisciplinaire taskforce internationale dierenhandel op te zetten?
Een dergelijk samenwerkingsverband tussen handhavingsinstanties bestaat al; dat is de Wildlife Trade Enforcement Working Group, waarin binnen de EU alle handhavingsinstanties samenwerken aan het bestrijden van wildlife crime in het kader van de uitvoering van de EU Wildlife Trade Verordening (gebaseerd op het CITES-Verdrag).
Onderkent u dat er te weinig opsporingscapaciteit is bij onder andere de LID en de NVWA om deze netwerken van zware criminelen in voldoende mate aan te pakken gezien het feit dat Nederland een belangrijke rol speelt in de dierenhandel?
Naar mijn mening is er voldoende capaciteit beschikbaar bij de opsporingsdiensten in Nederland om de zware criminaliteit op het gebied van illegale dierenhandel aan te pakken. De NVWA werkt samen met politie, Douane en Openbaar Ministerie en bij grensoverschrijdende zaken ook met Europol en Interpol en de genoemde Wildlife Trade Enforcement Group. De LID houdt zich niet met dit type criminaliteit bezig.
Bent u bereid te onderzoeken hoe extra capaciteit kan worden toegevoegd aan onder andere de NVWA, Europol, de LID en andere opsporende instanties voor de bestrijding van illegale dierenhandel?
Zoals bij het antwoord op vraag 9 aangegeven, wordt er in Nederland voldoende capaciteit besteed aan de bestrijding van illegale dierenhandel. Om zo efficiënt mogelijk te werk te gaan gebruikt Nederland de goede contacten met Europol en Interpol als het om grensoverschrijdende misdaden gaat. Nederland heeft voor dit doel ook een rechercheur gedetacheerd bij Interpol.
Hoe kaart u op internationale fora wildlife crime aan?
Dit gebeurt met name bij de CITES-vergaderingen en bij speciale internationale conferenties, zoals die in Londen (2014) en in Botswana (2015). Verder heeft Nederland zelf een internationale conferentie georganiseerd over wildlife crime, getiteld «Save Wildlife: Act Now or Game Over», waarover ik u op 1 maart jl. per brief (kenmerk: DGAN-NB/16029474) reeds over informeerde. Binnenkort stuur ik u uitgebreidere informatie over de resultaten van de conferentie.
Wat is de inzet van Nederland voor de volgende Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)-conferenties?
Nederland zal bij de komende Conference of the Parties van CITES, eind oktober 2016 in Zuid-Afrika, de conclusies van de conferentie in Den Haag naar voren brengen. Bij de voorbereiding van deze COP steunt Nederland ook actief een voorstel van Marokko tot uplisting van de berberaap.
Nederland zal verder als huidige voorzitter van de EU de raadsconclusies over het EU Action Plan against Wildlife Trafficking voorbereiden en vaststellen tijdens de EU Milieuraad in juni 2016. Deze zal Nederland als voorzitter van de EU ook tijdens deze conferentie naar voren brengen. 3
Hoe wilt u in herkomstlanden, met name in Afrika, stimuleren dat wildlife beschermd wordt en de criminele handel wordt bestreden? Wilt u bij uw antwoord betrekken hoe u de gelden van het amendement Smaling/Leegte (Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 15) hebt ingezet en wat de resultaten hiervan zijn? Wat gebeurt er nu u besloten heeft dit amendement niet te continueren? Worden projecten nu niet verder gecontinueerd?
Nederland zet in Afrika onder meer in op versterking van de capaciteit van gemeenschappen om stroperij tegen te gaan en biedt ondersteuning bij het ontwikkelen en versterken van alternatieve bestaansbronnen en verduurzaming van hun leefgebied. Daarnaast wordt ondersteuning geboden bij verbetering van de wetshandhaving rondom stroperij en illegale handel.
Het wildlife crime bestrijdingsprogramma, dat op basis van het amendement Smaling/Leegte met ODA-fondsen wordt uitgevoerd onder begeleiding van IUCN-Nederland, loopt tot 14 december 2017 en richt zich voornamelijk op de hierboven genoemde twee aspecten. Het programma zit nog in de inceptiefase, dus het is nu nog te vroeg om over resultaten te spreken.
In de Hoorn van Afrika heeft de eerste gemeenschapsorganisatie, in het Keniaanse Masaai-leefgebied dat grenst aan Noord-Tanzania, een werkplan opgesteld om stroperij tegen te gaan en de kosten voor bewaking van community conservancies duurzaam te kunnen dekken. Tevens wordt gewerkt aan het ontwikkelen van op wildlife gebaseerd toerisme. Met betrekking tot wetshandhaving is een eerste overleg gevoerd om tot meer gegevensuitwisseling te komen tussen relevante organisaties in de Hoorn van Afrika. Het Horn of Africa Regional Environment Centre & Network, met zo’n veertig aangesloten maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, leidt de programma onderdelen in de Hoorn, in samenwerking met IUCN-NL. Bij het verbeteren van regionale coördinatie ten aanzien van wildlife crime-bestrijding is ook het International Fund for Animal Welfare (IFAW) betrokken. Tevens wordt op basis van het begrotingsamendement een Nederlandse bijdrage geleverd aan een door de Europese Commissie te financieren programma van het Nederlands Forensisch Instituut om de forensische capaciteit te helpen versterken in Afrikaanse landen die te maken hebben met stroperij en illegale handel in wildlife.
Wat eventuele verdere Nederlandse steun ter preventie en bestrijding van wildlife crime in Afrika betreft, wordt momenteel bezien hoe dit gerealiseerd kan worden in het kader van de gebiedsgerichte benadering ten behoeve van duurzame ontwikkeling, die Nederland internationaal stimuleert. Momenteel worden in dit kader mogelijkheden verkend om een bescheiden programma op te zetten ten behoeve van de «Larger Than Elephants» African Wildlife Conservation Support Strategy die de EU-Commissie ontwikkelt, waarin «Key Landscapes for Conservation» (KLCs) zijn opgenomen. Nederland wil daarbij aansluiting zoeken bij bestaande Zuidelijke partnerorganisaties en internationale programma’s, en Nederlandse expertise ter beschikking stellen in de gekozen gebieden. In die KLC’s zal Nederland activiteiten steunen die zijn gericht op preventie en bestrijding van wildlife crime.
Tot slot zal ook met diplomatieke middelen gewerkt worden aan vraagreductie, vooral in Azië, onder meer door de problematiek van illegale handel in en consumptie van neushoornhoorn en ivoor aan te kaarten bij de betrokken autoriteiten in deze landen. In het recente verleden is op deze wijze het ivoorgebruik in Japan vrijwel verdwenen.
Wilt u reageren op de uitspraak van de heer Werner Gowitske, hoofd milieucriminaliteit van Interpol: «Waar niet gezocht wordt, wordt ook niets gevonden»?
De heer Gowitske van Europol doelt hierbij op het gebrek aan prioriteit dat veel landen geven aan milieucriminaliteit. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10 ben ik van mening dat Nederland voldoende prioriteit geeft aan het bestrijden van illegale dierenhandel en daarvoor ook voldoende capaciteit beschikbaar stelt.
Wat wordt uw inzet op de aanstaande Europese conferentie?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik op deze vraag ben ingegaan ten aanzien van mijn inzet bij de internationale conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over». Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Wat wordt uw inzet bij het actieplan van de Europese Commissie?
Ik steun het Action Plan against Wildlife Trafficking van de Europese Commissie en zal mij hard maken voor het opstellen van concrete raadsconclusies, die in de EU-Milieuraad van juni 2016 kunnen worden aangenomen. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Welke straffen kunnen er in Nederland voor illegale dierenhandel worden opgelegd? Welke straffen zijn er de afgelopen jaren in de praktijk opgelegd? Klopt het dat de opgelegde straffen in de praktijk slechts enkele honderden euro’s bedragen? Kunt u het verschil verklaren?
In Nederland bedraagt de maximumstraf voor deze vorm van criminaliteit 6 jaar gevangenisstraf en een maximumboete van 78.000 euro. In Europa kennen alleen Griekenland (10 jaar), Tsjechië (8 jaar) en Frankrijk (7 jaar) hogere gevangenisstraffen. De strafmaat is afhankelijk van de ernst en de omvang van de gepleegde delicten. Het is onjuist dat er in de praktijk slechts boeten van enkele honderden euro’s zouden worden opgelegd. Zo is bijvoorbeeld op 11 juni 2015 een dierenhandelaar door de rechtbank van Utrecht veroordeeld tot 15 maanden cel, waarvan vijf maanden voorwaardelijk wegens illegale dierenhandel. De hoofdverdachte in een andere zaak is vorig jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, een taakstraf en een ontneming van 300.000 euro.
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat wildlife crime een prioriteit is; wat voor menskracht wordt er op ingezet en hoeveel zaken worden afgedaan met een schikking? Wilt extra middelen vrijmaken voor capaciteit bij het OM? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de huidige OM capaciteit voldoende is?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket, dat gespecialiseerd is in complexe milieuzaken. Het Functioneel Parket heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren als prioritair thema. Daarnaast heeft het Functioneel Parket met de Nationale Politie en de NVWA afspraken om samen te werken op het gebied van het beoordelen van signalen en informatie om te komen tot opsporingsonderzoeken. Op deze manier wordt in overleg met ketenpartners de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk ingezet om betekenisvolle zaken aan te pakken, bijvoorbeeld in de gevallen dat er vermoedens zijn van georganiseerde criminaliteit.
Het ontzeggen van een tolkvoorziening aan een dove student aan een Hogeschool |
|
Pieter Heerma (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat aan een werkloze student van de Hogeschool Fontys de voorziening voor een tolk Nederlandse Gebarentaal is ontzegd, omdat hij de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat een student op grond van de Wet overige onderwijssubsidies (WOOS) recht heeft op een tolk Nederlandse Gebarentaal of een schrijftolk, maar dat dit recht ophoudt als de student 30 jaar wordt?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het uitgangspunt daarbij is dat een persoon voor die leeftijd in staat moet zijn om een initiële opleiding te voltooien. Vanaf 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Mensen van 30 jaar en ouder kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen. Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening van deze leden dat werkloosheid zoveel mogelijk bestreden moet worden en dat dove werklozen net als andere werklozen in de gelegenheid gesteld moeten worden om een opleiding te volgen die hen perspectief op werk biedt, ongeacht leeftijd?
Ik deel de mening dat werkloosheid zoveel mogelijk bestreden moet worden en ten behoeve daarvan door werklozen zo nodig een opleiding kan worden gevolgd. Dit geldt ook door mensen die doof zijn. Zowel de Wet WIA als de Wajong bieden de mogelijkheid om voor het volgen van een opleiding een tolk in te zetten, ongeacht de leeftijd van de desbetreffende persoon. UWV beoordeelt wel eerst of de opleiding noodzakelijk is voor het verkrijgen van werk. Voorts hanteert UWV het beleid dat een scholing in principe maximaal één jaar kan duren. In individuele gevallen kan een scholing van langere duur worden toegestaan, maar niet meer dan twee jaar.
Gaat het om iemand voor wiens arbeidsinschakeling een gemeente op grond van de Participatiewet verantwoordelijk is, dan kan op grond van de Landelijke regeling tolkvoorziening voor mensen met een zintuiglijke beperking 2015 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een tolk bij de ondersteuning in werk worden ingezet. UWV voert deze regeling uit voor de gemeenten.
Hoe verhoudt in dit verband de Wet WOOS zich naar uw oordeel tot het nieuwe leenstelsel, waar de leeftijdsgrens van 30 jaar niet langer van toepassing is?
De Wet WOOS en het nieuwe leenstelsel sluiten op elkaar aan. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is er voor de tolkvoorzieningen een leeftijdsgrens van in principe 30 jaar omdat dan de verantwoordelijkheid voor onderwijs van het Ministerie van OCW zich naar de burger verplaatst. Ditzelfde geldt ook bij de studiefinanciering.
De leeftijdsgrens van 30 jaar voor het aanvragen van studiefinanciering is in het nieuwe stelsel nog steeds van toepassing. Vanaf studiejaar 2017/2018 bestaat daarnaast de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van collegegeld of lesgeld en dus niet om overige noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden voor het kunnen volgen van onderwijs, zoals levensonderhoud, reiskosten en in sommige gevallen een tolk, aangepast vervoer of een brailleregel.
Bent u voornemens om analoog aan het nieuw ingevoerde leenstelsel voor studenten, de leeftijdsgrens van 30 voor studenten die werkloos zijn te schrappen uit de wet WOOS, zodat zij perspectief krijgen op werk?
De leeftijdsgrens van 30 jaar blijft met bovenstaande onderbouwing gehandhaafd in de WOOS. Vanaf 30 jaar zijn in specifieke gevallen mogelijkheden om voor een vergoeding van een tolk in aanmerking te komen (zie ook mijn antwoord op uw vragen 2 en2.
De ondersteuning van doven in hun (arbeids)participatie heeft mijn volle aandacht. Binnenkort overleg ik met het Dovenschap. Samen met mijn ambtsgenoten van OCW en VWS onderzoeken wij de mogelijkheden voor harmonisatie van dovenregelingen in de verschillende domeinen. Dit onderzoek is in de afrondende fase. Ik verwacht in samenwerking met OCW en VWS deze zomer aan uw Kamer een beleidsreactie op de resultaten te kunnen toezenden.
Zo neen, welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat dove werklozen van 30 jaar en ouder de toegang tot het onderwijs wordt belemmerd?
Zie antwoord vraag 5.
De toegankelijkheid van hoger onderwijs voor dove 30+ studenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTL Nieuws inzake Dove student Hugo is te oud voor een gebarentolk: «Ik voel me dubbel benadeeld»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht in algemene zin met betrekking tot de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor een dove student die alleen kan studeren met behulp van een doventolk en waarbij deze voorziening niet voorhanden is voor dove studenten ouder dan 30 jaar?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het stelsel van studiefinanciering is immers een stelsel dat jonge mensen in staat moet stellen een initiële opleiding te voltooien. Boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Gaat iemand daarna op eigen kosten studeren, dan bestaat vanaf studiejaar 2017/2018 de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van het collegegeld of lesgeld en dus niet om kosten voor bijvoorbeeld levensonderhoud, een tolk of aangepast vervoer.
Mensen ouder dan 30 jaar kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen.
Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces het UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van het UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening dat hier mogelijk sprake is van ongelijke situaties waarbij dove studenten van boven de 30 jaar tegen een forse extra drempel aanlopen doordat de financiering van een doventolk dan eindigt?
Tot de leeftijd van 30 jaar waarborgt de overheid dat personen toegang hebben tot het onderwijs. Vanaf de leeftijd van 30 jaar vervallen, zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, zowel voor personen met een beperking als voor personen zonder beperking, de meeste voorzieningen die de overheid biedt om te kunnen studeren. Studeren is dan de eigen individuele verantwoordelijkheid. Er is dan ook geen sprake van ongelijke situaties.
Hoe verhoudt een dergelijke situatie zich tot het VN-verdrag inzake rechten van mensen met een beperking, waarin een gelijke toegang tot onderwijs beschreven wordt?
Zie het antwoord op vraag 3. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een beperking wordt op dit moment in Nederland geratificeerd. De Goedkeurings- en Uitvoeringswet is op 12 april 2016 behandeld in de Eerste Kamer.
Welke mogelijkheden ziet u en tot welke oplossingen bent u bereid om 30+ studenten met een beperking een gelijke kans op onderwijs te bieden als andere studenten?
Voor wat betreft de mogelijkheden om boven de 30 jaar te studeren, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De verplichte ouderbijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen (Leonardo-onderwijs) vrij toegankelijk moet zijn, ook voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Zo ja, acht u het wenselijk dat er een verplichte eigen bijdrage van € 1.145 tot € 1.200 van ouders wordt gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik ben van mening dat het onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen net als voor andere leerlingen vrij toegankelijk en kosteloos moet zijn. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs moeten voorzien in een passend aanbod voor elke leerling, ook voor hoogbegaafde leerlingen. Passend onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen wordt in de regel langs drie lijnen ingericht. In de basisondersteuning die elke school in een samenwerkingsverband biedt, moet rekening gehouden worden met de onderwijsbehoefte van hoogbegaafde leerlingen. Voor een grote groep hoogbegaafde leerlingen zijn het aanbieden van extra verrijkingsstof, het compacter aanbieden van de lesstof of het sneller door een methode gaan en/of een klas overslaan effectieve onderwijsaanpassingen. In aanvulling op de basisondersteuning kunnen middelen ingezet worden voor bijvoorbeeld plusklassen of steunpunten hoogbegaafdheid, waar hoogbegaafde leerlingen bijvoorbeeld één dagdeel terecht kunnen voor extra activiteiten. Voor hoogbegaafde leerlingen met een bijkomende problematiek kan extra ondersteuning in voorzieningen voor speciaal of regulier onderwijs nodig zijn.
Hoe verhoudt het moeten betalen van een verplichte bijdrage voor het onderwijs aan hoogbegaafden zich met de doelstellingen van passend onderwijs? Kunt u aangeven of deze manier van werken «passend» is?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat extra curriculaire programma’s als het Leonardo-onderwijs onbereikbaar zijn voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om dergelijk onderwijs ook toegankelijk te maken voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zouden er in uw ogen – in het kader van passend onderwijs – extra curriculaire programma’s voor hoogbegaafden nodig moeten zijn voor een passend onderwijsaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er, net als geldt voor de zwakkere leerlingen, binnen het reguliere curriculum voldoende ruimte is om te voorzien in een passend onderwijsaanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Er wordt in het kader van het Plan van Aanpak Toptalenten veel aandacht geschonken aan het herkennen van talenten, het bieden van maatwerk en het verrijken van het aanbod. Zoals ik ook in mijn brief van 14 maart over de voortgang van het Plan van Aanpak Toptalenten schreef, wordt er veel gedaan om het leerstofaanbod voor toptalenten uit te breiden. Scholen slagen er steeds beter in om uitdagender onderwijs te bieden. Steeds minder leerlingen vervelen zich en ouders geven aan dat hun kinderen gebaat zijn bij de extra uitdaging die wordt geboden. Het Plan van Aanpak Toptalenten is bedoeld voor alle kinderen en staat los van het inkomen van ouders. Er wordt voor activiteiten in dit kader, waarvoor scholen overigens ook extra middelen krijgen, geen bijdrage gevraagd.
Kunt u toelichten hoe het betalen van een verplichte bijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden past in het door u ontworpen zogenaamde excellentieprogramma nu blijkt dat excellentie blijkbaar alleen is weggelegd voor kinderen van rijke ouders? Hoe gaat u deze tweedeling in het onderwijs een halt toe roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend hoeveel scholen een dergelijk extra curriculair programma aanbieden en welke kosten daaraan verbonden zijn? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Op de website van Novilo, dat de begeleiding van de Leonardo scholen heeft overgenomen is een lijst te vinden van ongeveer 100 Leonardo-scholen die zich bij Novilo hebben aangesloten. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Ziet u mogelijkheden om de extra middelen voor het hoogbegaafdenonderwijs in te zetten om kinderen van ouders met een laag inkomen toegang te verschaffen tot het Leonardo-onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen die de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ontvangen voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen zijn bedoeld om te voorzien in een dekkend aanbod op alle niveaus van passend onderwijs. Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Bent u bereid om de verplichte bijdrage voor het Leonardo-onderwijs wettelijk onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
De toekomst van vracht op Schiphol en de rol van de KLM hierin |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van de Vereniging voor Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) dat er bij KLM geen focus meer is voor vracht en de bravoure weg zou zijn?1
Ondanks de reductie van haar vrachtvloot, is en blijft luchtvracht een kernactiviteit voor Air France KLM. Het vrachtbedrijf levert in 2015 2,4 miljard euro aan inkomsten, waarvan 1,4 miljard op Schiphol, en een bijdrage van ongeveer 0,5 miljard aan het passagenetwerk op Schiphol (bron: KLM). Ik deel de indruk van de VNV niet.
De geplande reductie van haar vrachtvloot door Air France KLM is onderdeel van een bredere herpositioneringsstrategie als gevolg van de wereldwijde overcapaciteit in de luchtvrachtsector. Het aanbod van luchtvrachtcapaciteit groeit wereldwijd al enkele jaren sneller dan de vraag. De verwachting is dat dit ook de komende jaren het geval zal zijn. Air France KLM springt in op die trend met de introductie van de nieuwe generatie passagiersvliegtuigen met een grotere ruimcapaciteit voor het vervoer van luchtvracht. Het oudere 747–400 Boeing passagiersvliegtuig (de «jumbojet») kan bijvoorbeeld 12 ton vracht vervoeren onderin het ruim. Het nieuwe Boeing 777 300ER passagiersvliegtuig kan bijna het dubbele gewicht aan.
Een beperkt deel van alle goederen kan alleen maar in volledige vrachttoestellen worden vervoerd. Het overgrote deel van het huidige vrachtvervoer past ook aan boord van de passagiersvliegtuigen. Daarmee blijft Air France KLM een belangrijke speler in de wereldwijde luchtvrachtmarkt. De strategie van Air France KLM is ook gericht op kwaliteit, waarbij geïnvesteerd wordt om de rol in premium-groeiproducten, zoals E-commerce en farmaceutische producten, te versterken.
Deelt u de mening van de voorzitter van de VNV dat KLM nog steeds een belangrijke speler is voor vracht op Schiphol, dat vracht, zij het als bijproduct in de strategie van KLM, een belangrijk onderdeel vormt voor de exploitatie van de maatschappij en dat deze positie daarom niet verder ondermijnd moet worden door iedereen maar toe te laten op Schiphol via een open sky op vrachtgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de voorzitter van de VNV eens dat KLM een belangrijke speler op Schiphol is op het gebied van luchtvracht en dat luchtvracht een belangrijk onderdeel vormt van de exploitatie van de maatschappij.
Een belangrijke doelstelling van het Nederlandse luchtvaartbeleid is het realiseren van een optimale kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen om de positie van de mainport te versterken. De verlening van verkeersrechten («landingsrechten») is daarbij een belangrijk instrument. Er is daarbij geen sprake van een open skies beleid op vrachtgebied. Bij het verlenen van verkeersrechten aan luchtvaartmaatschappijen uit derde landen voor zowel passage- als volledige vrachtdiensten wordt van geval tot geval getoetst wat het effect daarvan is op de netwerkkwaliteit van het bestaande geregelde vervoer van, naar, en via Nederland en op de concurrentiepositie van Schiphol op vrachtgebied.
In hoeverre bent u van mening dat de ondergang van Martinair het gevolg is van oneerlijke concurrentie van maatschappijen uit de Golfstaten die met staatssteun marktaandeel vergaren?
Er is geen sprake van een ondergang van Martinair Cargo. Martinair Cargo blijft actief als vrachtmaatschappij binnen Air France KLM. De reductie van het aantal vrachttoestellen is een gevolg van overcapaciteit in het aanbod van vrachtvervoer in de hele wereld, waaronder de Golfregio. De verkleining van de vrachtvloot is onderdeel van de bredere herpostioneringsstrategie van Air France KLM en is noodzakelijk om de positie van Air France KLM Cargo en Martinair Cargo op langere termijn zeker te stellen.
Welke rol ziet u voor Schiphol en KLM om de vrachtafhandeling op Schiphol op een hoog niveau te houden, zodat bedrijven die hiervan afhankelijk zijn zo goed mogelijk bediend worden?
Schiphol en KLM vervullen een belangrijke rol bij de afhandeling van vracht en het is van belang om deze positie te behouden. De onlangs gelanceerde vrachtstrategie van Schiphol is gericht op optimalisatie van de luchtvrachtprocessen op de grond, een leidende rol op het gebied van innovatie en technologie en het versterken van haar concurrentiepositie. Daarbij wordt ingezet op het behoud en aantrekken van distributiecentra in Nederland, waarmee bedrijven die afhankelijk zijn van luchtvracht zo goed mogelijk worden bediend. De strategie van de Air France KLM groep is eveneens gericht op kwaliteit, waarbij onder meer geïnvesteerd wordt in premium-groeiproducten, zoals E-commerce (kleine pakketjes), expresse (snelle afhandeling) en farmaceutische producten.
Hoe kijkt u aan tegen de wijze waarop het gat dat is ontstaan door het wegvallen van Martinair wordt gecompenseerd? Is hier voornamelijk een rol weggelegd voor KLM of ziet u ook ruimte voor maatschappijen van buiten de EU?
Het reduceren van vrachttoestellen past in een wereldwijde trend. De exploitatie van vrachtvliegtuigen staat wereldwijd onder druk door overcapaciteit. Dit blijkt uit de studie van Seabury die in opdracht van IenM is uitgevoerd (Seabury 2015, bijlage bij Kamerstuk 29 665, nr. 211). Air France KLM vermindert het aantal vrachtvliegtuigen om de financiële kwetsbaarheid op het gebied van vracht te verminderen en om de continuïteit van de vrachtactiviteiten te waarborgen.
Er is geen sprake van een volledig wegvallen van de vrachtvloot van Martinair. Het bedrijfsmodel is gebaseerd op vermindering van het aantal vrachtvliegtuigen tot vier Boeing 747 toestellen, maar niet op het volledig uitfaseren van de vrachtvloot. Daarnaast wordt de ruimcapaciteit van de passagevloot ingezet voor het vervoer van luchtvracht.
Slechts een beperkt deel van alle goederen heeft de vrachtcapaciteit nodig die in volledige vrachtvliegtuigen geboden wordt. Het overgrote deel van het huidige vervoer past ook aan boord van de passagiersvliegtuigen van Air France KLM. Op de routes waar op bepaalde tijden meer capaciteit nodig is, zoals de bloemenroutes van Zuid-Amerika en Afrika, zet Air France KLM de vrachtvliegtuigen in. Daarnaast opereren er meer dan 25 andere vrachtmaatschappijen via Schiphol, voor wie eveneens een belangrijke rol is weggelegd op het gebied van luchtvrachtvervoer van en naar de belangrijke wereldwijde vrachtmarkten. De studie van Seabury laat zien dat Schiphol hiermee de meeste operators van vrachtvliegtuigen heeft en het meest open regime ten opzichte van haar Europese concurrenten.
In 2015 heeft KLM al drie vrachtvliegtuigen uitgefaseerd. Toch is in die periode op Schiphol de totale capaciteit blijven groeien met meer vrachtvluchten en bestemmingen en is de druk op de prijzen niet afgenomen.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat sommige bedrijven die in Nederland gevestigd zijn toch voor luchthavens elders in Europa kiezen voor hun vrachtafhandeling, waarna deze goederen met wegtransport alsnog naar Nederland worden vervoerd?2
Er zijn inderdaad importstromen die via andere luchthavens naar Nederland komen. Die «weglekkende» importstroom moet naar mijn mening zo beperkt mogelijk blijven. Het is dus van belang dat Schiphol een sterke concurrent blijft ten opzichte van de andere Europese luchthavens die veel vracht vervoeren. Daar zetten Schiphol en vrachtpartijen op Schiphol ook op in. Ik ben in overleg met de vrachtsector om te bezien hoe ik deze partijen waar nodig kan ondersteunen.
Overigens komen er andersom ook vrachtstromen via Schiphol binnen die per vrachtwagen naar andere Europese landen vervoerd worden, voor een deel via de distributiecentra in Nederland. En daarnaast lopen er exportstromen via Schiphol die in andere landen geproduceerd zijn. Per saldo gaat het op Schiphol om meer luchtvrachtvolume dan wat alleen de Nederlandse import en export door de lucht op zou kunnen leveren. Uit het onderzoek van Seabury (2015) blijkt dat Nederland sterk presteert op het gebied van luchtvracht in vergelijking tot haar economische omvang: waar het aandeel van de Nederlandse economie gemeten in BBP 4.9% van West-Europa bedraagt, behaalt Nederland een aanzienlijk hoger Europees marktaandeel voor zowel luchtvrachtimport (17.6%) als -export (7.1%) gemeten in verhandeld gewicht.
Deelt u de mening van veel EVO-leden dat Schiphol de kwaliteit van de afhandeling van vracht moet verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u met Schiphol nemen om de vrachtafhandeling te verbeteren?
Uit het onderzoek van Seabury (2015) blijkt dat Schiphol wat betreft connectiviteit en ontwikkeling van de luchtvracht goed presteert in vergelijking tot andere Europese luchthavens. Om deze sterke positie te behouden en te versterken is het belangrijk dat de kwaliteit van de grondoperatie op Schiphol op een hoog niveau blijft. Het Schiphol Smartgate Cargo project draagt hier in belangrijke mate aan bij. Dit project is een intensief en innovatief partnerschap tussen de particuliere sector en overheidsinstanties met als doel de processen van douaneafhandeling en ander overheidstoezicht (KMar/NCTV, ILT, NVWA) sneller en efficiënter te maken. Ook de onlangs gelanceerde vrachtstrategie van Schiphol richt zich onder andere op het optimaliseren van de luchtvrachtprocessen op de grond. Op dit moment verken ik verder met de Nederlandse vrachtsector welke concrete maatregelen er als onderdeel van de Actieagenda Schiphol 2016–2025 genomen kunnen worden om de vrachtafhandeling via Schiphol nog verder te verbeteren.
Het uitvoeren van equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat er gevraagd is naar de uitvoering van equivalente maatregelen ten behoeve van de akkerbouw bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2016, onderdeel Landbouw en Natuur?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat er door de vragensteller onder andere bij het Algemeen overleg Landbouw inclusief mestbeleid op 1 juli 2015 en het Algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 3 september 2015 gevraagd is om haast te maken met de uitvoering van equivalente maatregelen?
Ja.
Sinds wanneer ligt het onderzoek door de Wageningen Universiteit in opdracht van de akkerbouwsector ten aanzien van equivalente maatregelen bij uw ministerie?
Het onderzoek naar equivalente maatregelen uitgevoerd door Wageningen University & Research Centre (WUR) in opdracht van LTO Nederland en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) is per brief gedateerd 8 april 2015 aan mijn ambtsvoorganger toegezonden.
In overleg met LTO en NAV is in september 2015 besloten om aanvullende vragen te stellen aan WUR in relatie tot de onderbouwing van de voorgestelde maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen». De definitieve versie van de notitie met het antwoord op de aanvullende vragen is per email aan mijn ministerie gezonden op 29 december 2015.
Wanneer heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie over het toestaan van equivalente maatregelen?
De Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie is per brief van 2 oktober 2015 door mijn ministerie geïnformeerd over het voornemen van Nederland om drie equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn in te voeren.
Kunt u de Kamer informeren over de reactie van de Europese Commissie en over wanneer u deze reactie heeft gekregen?
Het antwoord van de Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie gedateerd 20 november 2015 op de hiervoor genoemde brief van 2 oktober 2015 is op mijn ministerie ontvangen op 26 november 2015. In de reactie staat de zorg van de Europese Commissie over eventuele negatieve milieueffecten van de equivalente maatregelen centraal. De Europese Commissie wijst erop dat op basis van de Nitraatrichtlijn geen formele toestemming vereist is voor de maatregelen onder een actieprogramma, hoewel de Europese Commissie wel actie kan ondernemen indien een lidstaat de Nitraatrichtlijn niet naleeft. De Europese Commissie plaatst een aantal kanttekeningen bij elk van de voorgestelde maatregelen in de context van het bereiken van de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Ook worden nog enkele vragen gesteld over de voorgenomen maatregelen. De Europese Commissie vraagt om een goede monitoring van de milieueffecten van de equivalente maatregelen.
Bent u zich ervan bewust dat in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is overeengekomen dat maatwerk via bedrijf toegesneden maatregelen mogelijk gemaakt zou worden?
Ja. In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is aangegeven dat het mogelijk is om equivalente maatregelen te nemen als wetenschappelijk aangetoond kan worden dat voorgestelde maatregelen minimaal eenzelfde milieuresultaat hebben als de bestaande generieke beleidsmaatregelen. Ook moeten de equivalente maatregelen geborgd kunnen worden en dienen niet te leiden tot een wezenlijke toename van de uitvoerings- en handhavingslasten van de overheid. Als aan al deze voorwaarden voldaan is, kunnen equivalente maatregelen ingevoerd worden.
Bent u bereid om werk te maken van de mogelijkheid tot evenwichtsbemesting via bedrijf toegesneden maatregelen? Zo ja, wilt u het mogelijk maken dat er in het komende groeiseizoen gebruik van wordt gemaakt?
Invoeren van de equivalente maatregelen als voorgesteld door LTO en NAV vereist een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Om de maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» op bouwland met de fosfaattoestand «neutraal» te kunnen gebruiken, is ook wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet noodzakelijk. Deze wijzigingen worden momenteel voorbereid en zijn in belangrijke mate gebaseerd op de onderbouwing door WUR. Ik heb hiervoor al aangegeven dat pas eind december 2015 deze onderbouwing compleet was.
De procedures om deze maatregelen in regelgeving te verankeren zullen spoedig gestart worden. Onderdeel van de procedure is publicatie ten behoeve van inspraak en een technische notificatie bij de Europese Commissie. Met de publicatie ten behoeve van inspraak wordt ook aan andere belanghebbenden dan de initiatiefnemers van de betreffende equivalente maatregelen de mogelijkheid geboden om kennis te nemen van de voorgestelde maatregelen en daar hun mening over te geven. Dit komt de kwaliteit van de regelgeving ten goede. Naar aanleiding van de technische notificatie kunnen de Europese Commissie en ook andere lidstaten vragen stellen, in het bijzonder ook in relatie tot het vrije verkeer van goederen.
De procedures om deze wijzigingen van Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet te realiseren nemen naar verwachting respectievelijk ongeveer 6 en 9 maanden vanaf het moment van publicatie voor inspraak in beslag. Pas nadat de gehele procedure voor wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet respectievelijk het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn doorlopen, zijn de wijzigingen definitief. Als de gehele procedure in 2016 wordt afgerond, dan gelden de betreffende verhogingen van de gebruiksnormen bij toepassing van de equivalente maatregelen in 2016.
Wordt volgens u met de equivalente maatregelen rekening gehouden met bodemvruchtbaarheid?
De drie equivalente maatregelen die door LTO en NAV zijn voorgesteld («opbrengstafhankelijke gebruiksnormen», «vervanging drijfmest» en «rijenbemesting in mais») zijn specifiek gericht op een verhoging van de stikstofgebruiksnormen indien aan de voorwaarden als geformuleerd in de maatregelen wordt voldaan. De equivalente maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» heeft ook betrekking op een verhoging van de fosfaatgebruiksnormen op gronden met fosfaattoestand «laag» of «neutraal» voor bepaalde gewassen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
De voorstellen van LTO en NAV zoals onderbouwd door de WUR zijn dus specifiek gericht op het verhogen van de stikstof- en fosfaatbemesting en bevatten geen specifieke maatregelen gericht op het verbeteren van andere aspecten van de bodemvruchtbaarheid. De wens om zogenaamde bodemverbeteraars toe te staan in het kader van de voorgestelde equivalente maatregelen is mij bekend, maar er is geen onderbouwing voor de milieueffecten en dan met name de effecten op de nitraatgehaltes hiervan voorhanden. Dat betekent dat opnemen van bodemverbeteraars niet zou voldoen aan een belangrijke voorwaarde voor equivalente maatregelen, namelijk dat een milieukundige onderbouwing voor minimaal eenzelfde milieuresultaat beschikbaar is.
Ik ga er vanuit dat landbouwers een goede bodemkwaliteit en -vruchtbaarheid in hun managementafwegingen als centraal belang meenemen en vanuit dat belang ook hun keuzes maken inzake bijvoorbeeld gewasrotatie, grondbewerking en aanvoer van organische stof. Het is aan de landbouwer om al dan niet gebruik te maken van een bepaalde equivalente maatregelen als alternatief voor de generieke beleidsmaatregelen, passend bij het langjarige management op het bedrijf.
Bent u bereid om alle drie de door de landbouwsector voorgestelde equivalente maatregelen voor mei 2016 om te zetten in een regeling?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het komende Algemeen overleg mestbeleid voorzien op 10 maart 2016?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Kinderen en vrouwen die het slachtoffer zijn van seksueel geweld ten tijde van de ebola-epidemieën |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Liberia: The Ebola Rape Epidemic No One’s Talking About» dat begin deze maand op de website van Pulitzer Center werd gepubliceerd?1
Ja.
Heeft u eerdere signalen ontvangen, al dan niet van hulporganisaties die worden gefinancierd door Nederland, over de toename van seksueel geweld tegen vrouwen ten tijde van de ebolacrisis? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
Meisjes en vrouwen zijn ten tijde van conflict, sociale onrust, humanitaire crises en grootschalige calamiteiten extra kwetsbaar. Het is het kabinet bekend dat ook gedurende de ebolacrisis er sprake was van een toename van seksueel geweld tegen vrouwen. Vooral gedurende de quarantaine van hele woonwijken en dorpen heeft veel gender based violence plaatsgevonden. Omdat ebola tijdens de uitbraak alle aandacht opeiste en overheidsdiensten amper functioneerden, werden deze praktijken bijna niet gerapporteerd. De angst voor het virus betekende bovendien dat niemand actie durfde te ondernemen. Seksueel misbruik en zelfs uitbuiting konden daardoor ongestraft plaats vinden. Verder was ook sprake van een toename van transactie-seks als overlevingsstrategie.
In situaties als dezen onderhoudt het kabinet nauw contact met door Nederland gefinancierde hulporganisaties, waarvan wordt gevraagd speciaal aandacht te besteden aan deze problematiek. Zo besteedden uitvoerende organisaties – zoals Care Nederland, Cordaid, Plan Nederland, Save the Children, Terre des Hommes en ZOA in de Dutch NGO’s Joint Humanitarian Response for Ebola (JRE) onder leiding van Oxfam-Novib, evenals Artsen zonder Grenzen – nadrukkelijk aandacht aan voorlichting en preventie om geweld tegen vrouwen tegen te gaan. Daarbij werden lokale leiders van vrouwengroepen, kerkelijke gemeenschappen en community leadersingeschakeld om mensen beter te kunnen bereiken. Dit kan bijdragen aan verminderd geweld tegen vrouwen in de zo bereikte gemeenschappen, maar kan niet op nationaal niveau het probleem wegnemen. Ook agendeert Nederland deze problematiek op internationaal niveau.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onder andere Save the Children dat het aantal tienerzwangerschappen in door ebola getroffen landen tussen de 10 en 65 procent is toegenomen? Ziet u een rol weggelegd voor de Nederlandse overheid om hier specifieke aandacht op te vestigen? Zo ja, op welke wijze?
De absolute cijfers zijn bij het kabinet niet bekend, maar de toename van seksueel geweld dat hier aan ten grondslag ligt is zeer te betreuren. Dit is een belangrijke reden dat het kabinet toegang tot en het respecteren van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten tot één van de vier speerpunten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft gemaakt. Zowel tijdens de ebola crisis als bij de huidige zika virus epidemie, spoort het kabinet uitvoerende organisaties aan om hun beleid en de praktijk zodanig aan te passen dat de toegang tot Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten zo goed mogelijk geregeld is.
Welke rol ziet u voor Nederland weggelegd om werk te maken van het gebrek aan kennis over de kwetsbare positie van kinderen en vrouwen op het gebied van seksueel geweld tijdens en na epidemieën? Op welke wijze kan het (noodhulp)beleid dat wordt uitgevoerd tijdens epidemieën worden aangescherpt om de kwetsbare situatie van deze groepen te voorkomen?
Nederland investeert op verschillende manieren in versterking van kennis over de specifieke behoeften vanvrouwen en meisjes in humanitaire situaties en over de cruciale rol dievrouwen spelen tijdens en na crises. Ook agendeert het kabinet dit onderwerp en het belang van preventie van gender based violence bij relevante vergaderingen en multilaterale bijeenkomsten en onderhandelingen. Zo zet Nederland de rechten van vrouwen en meisjesen de toegang tot seksuele en reproductieve dienstverlening hoog op de agendatijdens deWorld Humanitarian Summit in mei aanstaande.
Door gerichte diplomatieke inzet in de dialoog met overheden en overige relevante partners draagt Nederland, eigenstandig en samen met andere landen, bij aan bestrijding van gender based violence,waaronder tijdens epidemieën en/of conflicten. Uiteraard is een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van de inzet dat gezondheidssystemen adequaat (blijven) functioneren, waarbij kinderen en vrouwen toegang wordt geboden tot preventieve maatregelen en middelen die hen bescherming bieden tegen seksueel geweld en de gezondheids- en overige consequenties van epidemieën. Dit is een uitdaging die een integrale aanpak op wereldschaal vergt en waar Nederland actief aan bijdraagt. Daarbij komt Nederland met nadruk op voor de rechten van seksuele minderheden, die evenals vrouwen en meisjes vaak extra kwetsbaar zijn in sociaal fragiele omstandigheden.
Hoe bestempelt u de in het artikel geschetste situatie dat de Liberiaanse overheid zwangere meisjes en vrouwen verbiedt om naar school te gaan?
Het kabinet is van mening dat dit soort verboden onverstandig zijn. Toegang tot onderwijs is een belangrijk mensen- en kinderrecht. Het is zaak om aanstaande en jonge moeders de kans te geven zich optimaal te ontplooien. Onderwijs is daarvoor zeer belangrijk. Het uitsluiten van zwangere vrouwen en meisjes van onderwijs betekent een vermindering van hun kansen en die van hun kinderen om zich te ontwikkelen tot weerbare, economisch zelfstandige leden van de samenleving.
De afschaffing van de contourenregeling |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht over de uitspraak van de directeur van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Schotman, over de afschaffing van de contourenregeling?1
Ja.
Juicht u dit ook toe? Zo nee, waarom niet?
NAM moet alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning vergoeden. Dit geldt ongeacht de locatie van de schade. De contourenkaart heeft daarop geen invloed. De heer Schotman gaf op 15 mei 2015 al aan dat hij de contourenkaart geen rol meer wilde laten spelen in de schadeafhandeling. Dat juich ik toe.
Hoe kunt u hieraan bijdragen? Welke acties kunt u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot het Wetsvoorstel bewijsvermoeden, waarin toch weer uitgegaan wordt van de aardbevingencontour?2
Het wetsvoorstel bewijsvermoeden gaswinning Groningen ziet op de bewijspositie van partijen. In het wetsvoorstel wordt een bewijsvermoeden geregeld voor fysieke schade aan gebouwen en werken binnen het effectgebied van het Groningenveld. Het effectgebied van de gaswinning uit het Groningenveld zal worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De reden dat het wetsvoorstel zich beperkt tot het effectgebied van het Groningenveld is dat het gaat om een wettelijke afwijking van de hoofdregel «wie stelt, bewijst» die doorwerkt in de procesposities van private partijen. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in haar voorlichting heeft aangegeven mogen de lasten van een dergelijke afwijking niet onevenredig zijn voor de partij tegen wie het bewijsvermoeden wordt ingeroepen. Het wetsvoorstel beoogt de bewijspositie van benadeelden te versterken, zonder tot een onevenredige situatie te komen. In gebieden waarvoor niet geldt dat sprake is van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen, waarvan het merendeel aan één oorzaak is toe te schrijven, zou een bewijsvermoeden tot een onevenredige situatie leiden. De exploitant van een mijnbouwwerk zou dan immers steeds vermoed worden de veroorzaker van schade te zijn, zonder dat voldoende aannemelijk is dat dit ook daadwerkelijk het geval is.
Het bericht “ING stopt met watervilla hypotheken” |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «ING stopt met watervilla hypotheken» op de website van LWO (Landelijke Woonboten Organisatie)? Wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Klopt het dat hiermee de grootste speler in deze nichemarkt wegvalt?
Ja, ING is de grootste speler op de markt voor woonboothypotheken.
Hoe ziet de markt van aanbieders voor woonboothypotheken er na het afhaken van ING bij woonboothypotheken uit in Nederland? Hoeveel aanbieders zijn er nog?
ING en Rabobank zijn op dit moment de enige marktpartijen die hypotheken voor woonboten aanbieden. Met het wegvallen van ING blijft de Rabobank over als enige aanbieder van woonboothypotheken.
Welke gevolgen heeft dit voor de huidige woonbootbewoners? Welke gevolgen heeft dit voor mensen die in de toekomst een woonboot zouden willen kopen?
Voor de huidige klanten van ING die een woonboothypotheek hebben afgesloten, verandert er niets. ING zal die klanten blijven bedienen. Consumenten die in de toekomst een woonboot zouden willen kopen, dienen op zoek te gaan naar een andere aanbieder van hypotheken (bestaande aanbieder of nieuwe markttoetreder) voor woonboten. De Rabobank heeft aangegeven geen aanleiding te zien om te stoppen met het verstrekken van woonboothypotheken. Door het wegvallen van de ING voor dit marktsegment ontstaat er meer ruimte voor andere aanbieders om tot deze markt toe te treden. Een andere mogelijkheid is om de aankoop op een andere wijze te financieren, bijvoorbeeld met eigen middelen of met een persoonlijke lening. De rente van een persoonlijke lening is wel hoger dan de rente voor een hypotheek, maar ook voor persoonlijke leningen geldt dat de rente aftrekbaar is als de lening bestemd is voor de aanschaf, verbetering of verbouwing van een woonboot die als hoofdverblijf dient en een vaste ligplaats heeft. De lening moet uiteraard aan alle voorwaarden voor aftrek voldoen, waaronder de voorwaarde dat deze tenminste annuïtair wordt afgelost.
Wat is de oorzaak van het feit dat er maar zo weinig aanbieders zijn in dit specifieke marktsegment?
Er zijn weinig aanbieders die zich richten op woonboothypotheken omdat woonboothypotheken complex zijn en bijzondere kennis is vereist om woonboten op de juiste waarde te kunnen taxeren. Ook is kennis nodig van de verschillende gemeentelijke regelingen die betrekking hebben op woonboten.
Hoe kan er gezorgd worden dat er meer nieuwe toetreders op dit specifieke marktsegment komen? Bent u bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken te kijken welke mogelijkheden er zijn om meer nieuwe toetreders op dit deel van de markt te krijgen?
Er zal overleg worden gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken en gevraagd worden welke ideeën zij hebben om ervoor te zorgen dat er meer aanbieders van woonboothypotheken op de markt kunnen komen.
Het schenden van de hoorplicht bij bezwaarprocedures inzake kinderopvangtoeslag |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op uitspraak van zowel de Rechtbank Noord Nederland als de rechtbank Oost-Brabant waarin zij in de overweging stellen dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoorplicht op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden?1
In de uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2015, kenmerk 14/14378 en van de Rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2015, kenmerk 14/1372 is geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen belanghebbenden ten onrechte niet heeft gehoord. De Belastingdienst/Toeslagen zal deze uitspraken in soortgelijke zaken tot richtsnoer nemen.
Bent u van mening dat een dergelijke, herhaaldelijke schending van de hoorplicht de schijn opwerpt dat de Belastingdienst/Toeslagen bezwaarmakers actief lijkt te ontmoedigen? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontmoediging tegen te gaan? Zo nee, hoe zou u het herhaaldelijk schenden van de hoorplicht dan willen duiden?
De Belastingdienst wil conform de Algemene wet bestuursrecht actief uitvoering geven aan de hoorplicht, teneinde geschillen tussen Belastingdienst en belanghebbenden tot een goed einde te brengen. Het horen draagt, net als andere contacten met de indiener van een bezwaarschrift, bij aan een zorgvuldige heroverweging van het besluit. Als er redelijkerwijs twijfel is of het bezwaarschrift niet-ontvankelijk of ongegrond is, dient een belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord. Van een actief ontmoedigen van het horen is dan ook geen sprake. Aan de zaken die hebben geleid tot beide uitspraken kan een verschil van inzicht ten grondslag liggen, maar beoordelen is ook mensenwerk en uiteraard worden daar af en toe fouten bij gemaakt. Het is aan de Belastingdienst deze fouten te erkennen, herkennen, waar nodig te herstellen en hiervan te leren. Constateert de rechter dat de hoorplicht is geschonden, dan kan hij de zaak terugwijzen en het griffierecht en/of de proceskosten vergoeden. Ik zie geen noodzaak naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbanken een onderzoek in te stellen. Ik zie wel noodzaak om de procedure bij soortgelijke gevallen aan te passen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich aan de bezwaarprocedure houdt zoals vastgelegd in de Awb?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe vaak de Belastingdienst/Toeslagen geen hoorzitting heeft toegelaten waar zij dit wel of naar alle waarschijnlijkheid had moeten doen? Zo ja, wanneer kan de Tweede Kamer dit onderzoek ontvangen en hoe gaat u de getroffen bezwaarmakers compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn bezwaarmakers sinds de invoering van de kinderopvangtoeslag in beroep gegaan bij de rechtbank nadat zij het oneens waren met de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, en in hoeveel van deze zaken heeft het horen van de bezwaarmaker niet plaatsgevonden?
In de periode 2009 tot en met 2015 zijn 5.854 beroepschriften kinderopvangtoeslag ingediend (exclusief de ingetrokken beroepschriften). Van voor 2009 zijn deze gegevens niet beschikbaar. De Belastingdienst/Toeslagen houdt geen cijfers bij over het aantal malen dat is gehoord, respectievelijk niet is gehoord.