De ‘verdwenen’ radarbeelden van MH17 |
|
Han ten Broeke (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering geen enkele actie heeft ondernomen om de «verdwenen» radarbeelden van MH17 via VN-luchtvaartorganisatie ICAO boven water te krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat heeft de Nederlandse regering dan gedaan?
In de brief van 21 januari 2016 over radar- en satellietbeelden MH17 is deze vraag reeds ten dele beantwoord. De Nederlandse regering heeft zowel het onderzoek naar de toedracht (Onderzoeksraad voor Veiligheid, OVV) als het strafrechtelijk onderzoek (in het Joint Investigation Team, JIT) gesteund door in alle bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aan te dringen op medewerking aan beide onderzoeken.
Het OM heeft laten weten dat het ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek op dit moment over voldoende informatie beschikt op het gebied van radar- en satellietgegevens. Er bestaat op dit moment bij het OM dan ook geen behoefte aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen.
Ook de OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. De OVV heeft voldaan aan de verdragsrechtelijke verplichting om het onderzoek uit te voeren en af te ronden conform de voorschriften en werkwijzen die in het ICAO-verdrag zijn vastgelegd. Daarmee is er geen reden om ICAO om assistentie te vragen in relatie tot die verplichting. Daarom is in ICAO-verband door de Nederlandse regering geen actie ondernomen om alsnog te verzoeken om aanvullende radar- en satellietgegevens.
Heeft de ICAO rechtshulpverzoeken ontvangen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en/of het Joint Investigation Team over de radarbeelden? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijst het kabinet naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV. Voorts heeft de OVV in de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens bekend is bij ICAO.
Rechtshulpverzoeken gericht op bewijsvergaring worden gericht aan het land waar de betreffende informatie zich mogelijk bevindt. Het JIT heeft in dat kader dan ook rechtshulpverzoeken gedaan aan de landen die over de hier bedoelde radarbeelden zouden kunnen beschikken. In reactie op deze verzoeken is van de aangezochte landen informatie ontvangen. Tot de ICAO heeft het JIT zich niet met een rechtshulpverzoek gericht.
Hoe werkt de klachtenprocedure bij de ICAO?
De ICAO kent geen formele klachtprocedure, wel een geschillenbeslechtingsprocedure waarbij een verdragspartij bij de Raad van de ICAO een zaak aanhangig maakt tegen een andere verdragspartij met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
De procedure staat in de artikelen 84, 85, 88 van het ICAO-verdrag en houdt het volgende in:
In de antwoorden op de eerdere aangehaalde vragen van het lid Omtzigt (kenmerk 2015Z22114) is ook ingegaan op het feit dat Nederland zich binnen ICAO inzet om een bewaarplicht voor radargegevens te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de beelden ter vervolmaking van het onderzoek en dat de voorzitter en een lid van de Raad reeds inzage hebben gehad in een weergave van de satellietbeelden en primaire radarbeelden?
Het internationale onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder leiding van de OVV is afgerond en gepubliceerd. Derhalve is geen sprake van een «vervolmaking» van dit afgeronde onderzoek. De OVV had tijdens het onderzoek graag de beschikking gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» over voldoende informatie te beschikken om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat de radarbeelden van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team?
Alle informatie die kan bijdragen tot de waarheidsvinding is van belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Wat betreft radar- en satellietgegevens heeft het OM laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radargegevens. De bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over de radargegevens van de MH17?
Ja.
Het bericht dat de nieuwe korpschef van de Nationale Politie € 75.000 compensatie voor salarisverlies krijgt |
|
John Kerstens (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe korpschef krijgt compensatie van 75.000 euro voor salarisverlies»?1
Ja.
Op grond van welke regel bestaat het recht op een ontslagvergoeding voor de (voormalig) secretaris-generaal van Defensie?
Op grond van artikel 69 van het Algemeen rijksambtenarenreglement kan het bevoegd gezag de ambtenaar naar billijkheid schadeloos stellen, kosten vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming verlenen. Van deze discretionaire bevoegdheid is in dit geval gebruik gemaakt. De hoogte van de vergoeding is op grond van artikel 2.10 van de Wet normering topinkomens gemaximeerd op € 75.000,–.
Hebben rijksambtenaren recht op een ontslagvergoeding in het geval zij binnen de rijksdienst een functie tegen een lager salaris aanvaarden? Zo ja, in welke gevallen bestaat dit recht? Zo nee, waarom hebben ambtenaren in dienst van de Algemene Bestuursdienst dit recht wel?
Er bestaat binnen de rijksdienst en ook binnen de Algemene bestuursdienst geen recht op een ontslagvergoeding als er geen ontslag wordt gegeven maar – bijvoorbeeld – sprake is van een verplaatsing binnen de rijksdienst.
Waarom is er sprake van een «ontslagvergoeding» terwijl er sprake is van verandering van functie binnen de (rijks)overheid?
Er is daadwerkelijk sprake van ontslag. Betrokkene wordt ontslag verleend uit rijksdienst. De sector Rijk, als bedoeld in het Algemeen rijksambtenarenreglement, omvat onder meer de ambtelijke diensten van de ministeries, de Tweede Kamer en Eerste Kamer der Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer etc. De politie is geen onderdeel van de sector Rijk. De politie is een afzonderlijke sector, zoals ook de sector gemeente en provincies bijvoorbeeld een eigen sector vormen met een eigen rechtspositie. Ten behoeve van de indiensttreding bij de politie zal de betrokkene aldus een aanstelling als politieambtenaar in de zin van de Politiewet 2012 krijgen.
Deelt u de mening dat een ontslagvergoeding niet bedoeld is als compensatie voor wat hier aan de orde is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het risico van precedentwerking?
Een ontslagvergoeding kan in het algemeen dienen ter compensatie van inkomensverlies. In dit geval dient de overstap een algemeen overheidsbelang. Dit in verband met het zo spoedig mogelijk vervullen van de nu vrijkomende functie door de beste kandidaat. Die kandidaat is gevonden maar gaat bij de overstap naar de politie er – over een periode van zes jaren – aanzienlijk – en in ieder geval € 75.000,– – in inkomen op achteruit. Ten einde deze belemmering weg te nemen, is bezien of er een mogelijkheid was te compenseren. De rechtspositieregeling biedt die mogelijkheid.
Mogelijk zal deze handelwijze vaker worden gevolgd indien zich bijvoorbeeld een mobiliteitsprobleem voordoet. Dat is wel afhankelijk van de bereidheid van de oude werkgever om in compensatie te willen voorzien. Die overeen te komen compensatie is ingevolge de WNT beperkt tot maximaal € 75.000.
Is het waar dat afhankelijk van de salarisontwikkelingen de ontslagvergoeding hoger kan uitvallen? Zo ja, hoe hoog kan die maximaal worden? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De ontslagvergoeding die wordt toegekend door de Minister voor W&R bedraagt € 75.000,–, een hoger bedrag is niet mogelijk. Wel is bij de vaststelling van de nieuwe arbeidsvoorwaarden door de Minister van VenJ met de nieuwe korpschef afgesproken dat, indien het totale financiële nadeel voor betrokkene aan het eind van zijn benoemingstermijn het bedrag van € 75.000,– overschrijdt, hij voor dat meerdere zal worden gecompenseerd door middel van een passende voorziening binnen de politierechtspositie. Dit zal hem worden toegekend aan het einde van zijn dienstverband bij de Politie. Ik benadruk dat het bedrag van die voorziening nu nog niet vaststaat en ten gevolge van CAO-afspraken en de bijstelling van de WNT-norm kan fluctueren, zowel naar boven als naar beneden. De eventuele nadere compensatie zal derhalve bestaan uit het totale financiële nadeel minus € 75.000,– en zal voldoen aan de geldende WNT-norm. Ook het bedrag van de nadere compensatie zal te zijner tijd bekend worden gemaakt.
Is de Wet Normering Topinkomens (WNT) van toepassing op ambtenaren die onder de Algemene Bestuursdienst en de Nationale Politie vallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge de WNT is de daarin opgenomen normering van toepassing op topfunctionarissen. Bij het Rijk worden ingevolge artikel 1.1 onderdeel b, onder 1, van de WNT als topfunctionaris aangemerkt: de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteurs-generaal en de overige leden van de topmanagementgroep, de viceadmiraals, de generaals, de luitenant-admiraals en de luitenant-generaals, degene(n) belast met de dagelijkse leiding van het Kabinet van de Koning, de Staten-Generaal, de Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs en de Commissie Toezicht betreffende de veiligheids- en inlichtingendiensten. Tot slot zijn de leden van zelfstandige bestuursorganen zonder rechtspersoonlijkheid alsmede de hoogste ondergeschikte(n) aan dat orgaan en degene(n) belast met de dagelijkse leiding van dat orgaan ook als topfunctionaris aan te merken.
Bij de politie worden ingevolge artikel 1.1 onderdeel b, onder 4, van de WNT – dat van toepassing is op een bij wet ingestelde rechtspersoon zoals de politie – als topfunctionarissen aangemerkt, de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van die rechtspersoon alsmede de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon. Bij de politie waren dat volgens het jaarverslag 2014 de korpschef, de plv. korpschef, de overige leden van de korpsleiding en de CIO.
Hoe verhoudt een hogere ontslagvergoeding dan € 75.000 zich tot de WNT?
Zoals in het antwoord op vraag 6 uiteen is gezet, is er geen sprake van een hogere ontslagvergoeding dan € 75.000.
Waarom is niet gekozen voor de in de WNT voorziene procedure voor het geval men vindt dat een uitzondering op de wet noodzakelijk is, namelijk die uitzondering «aan het kabinet vragen»?
Voor de benoeming in deze functie is geen uitzondering op de WNT nodig. Volledig binnen de wettelijke kaders van de WNT kon de ingevolge het overgangsrecht door deze benoeming verloren gegane aanspraak van de betrokkene worden gecompenseerd. Van de bevoegdheid om van de uitzonderingsmogelijkheid in de WNT gebruik te maken wordt bovendien slechts spaarzaam – in uitzonderlijke gevallen – gebruik gemaakt.
Ten laste van welke begroting wordt de ontslagvergoeding betaald?
De ontslagvergoeding van € 75.000,– komt ten laste van hoofdstuk XVIII (Wonen en Rijksdienst).
Kinderarbeid in de kobaltmijnbouw |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport This is what we die for: Human rights abuses in the Democratic Republic of the Congo power the global trade in cobalt1 van Amnesty International en kunt u een reactie geven op dit rapport?
Het rapport wijst bedrijven, overheden en consumenten op het bestaan van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DR Congo. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het rapport wijst ook op de complexe handelsketens van veel bedrijven en het probleem dat een bedrijf na het smelten en raffineren van kobalt vaak niet langer de herkomst (en of er kinderarbeid bij de winning betrokken is) kan traceren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Zal kobalt betrokken worden bij de triloog over de conflictmineralenverordening die u als voorzitter van de Raad binnenkort volgens uw brief van 18 januari jongstleden zo spoedig mogelijk aan zult gaan?2
In de triloog wordt gesproken op basis van het Commissievoorstel voor een «Verordening van de Europese Commissie aan het Europees parlement (EP) en de Raad tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden». Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt.
Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Wat zal de Nederlandse inzet bij de triloog over de conflictmineralenverordening zijn en voldoet deze aan de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling?
Nederland is momenteel voorzitter van de Raad van de Europese Unie. De rol van Voorzitter is een bemiddelende rol. Concreet betekent dit dat Nederland niet in de positie is om voorstellen te doen die afwijken van het mandaat dat we als Voorzitter van de lidstaten hebben gekregen. Het Nederlandse mandaat is onderhandelen voor een Verordening die een vrijwillig due diligence systeem instelt voor smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen. Dat is het vertrekpunt op zoek naar een compromis met het Europees parlement. Het Commissievoorstel is gebaseerd op de OECD Due Diligence Guidance. Nederland, en de andere partijen in de triloog, hechten er veel waarde aan dat de Verordening voldoet aan deze Guidance. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») is overigens ook nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Verordening.
Wat zal de inzet van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers zijn in de triloog over de conflictmineralenverordening en voldoet deze aan de eerdergenoemde Due Diligence Guidance van de OESO?
De inzet van de Raad (zoals vastgesteld door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers, Coreper) is een verordening die een due diligence systeem instelt dat in overeenstemming is met de OECD Due Diligence Guidance en waar smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen vrijwillig aan deel kunnen nemen.
Is bekend hoe groot het aantal in Nederland verkochte apparaten is dat is gemaakt met conflictkobalt en is bekend in hoeveel gevallen daarbij kinderarbeid heeft plaatsgevonden? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit?
Nee, dat is niet bekend. Kobalt vormt vaak een onderdeel van metalen halffabrikaten die worden verwerkt in elektronica. Smelters en raffinaderijen leveren deze halffabrikaten. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren en kan er dus ook geen uitspraak worden gedaan in hoeverre het gebruikte kobalt door kinderarbeid tot stand is gekomen. De herkomst is alleen traceerbaar als kobalt uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij.
Is kobalt momenteel onderdeel van de onderhandelingen over het IMVO-convenant voor de elektronicasector?3
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Zo nee, bent u bereid dit mineraal toe te voegen aan de onderhandelingen over dit IMVO-convenant en daarbij de nadruk te leggen op due diligence met betrekking tot de kobaltextractie?
Het IMVO-convenantentraject richt zich op de sectoren uit het rapport van KPMG getiteld «MVO sector risico analyse» uit 2014. Dit rapport geeft aan dat conflictmineralen bij de elektronica- en de metaalsector een rol spelen. De afspraken in een IMVO-convenant moeten gebaseerd zijn op de identificatie van risico’s in het due diligence proces, conform het advies van de sociaaleconomische Raad van 25 april 2014 over IMVO-convenanten. Als deze sectoren een initiatief nemen tot een convenant dan is het kabinet bereid om kobaltwinning en -gebruik op de agenda van de convenantonderhandelingen te zetten.
De 'doofpot' na aanrandingen in Almere |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Klacht over «doofpot» na aanrandingen Almere»?1
Ja.
Is het waar dat er meerdere aanrandingen door asielzoekers uit het asielzoekerscentrum (azc) in Almere zijn gemeld bij de politie? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en waarom is dit niet gemeld?
De burgemeester van Almere heeft mij laten weten dat er één casus bekend is van een aantal aanrandingen waarbij de 4 verdachten asielzoekers zijn uit het azc in Almere. Hierover wordt in het artikel gesproken. Door 3 van de 4 slachtoffers is aangifte gedaan. In het algemeen wordt niet standaard melding gemaakt van individuele strafzaken.
Is het waar dat de politie een slachtoffer van aanranding ontmoedigd heeft om aangifte te doen? Zo ja, waarom en deelt u de ernstige afkeuring hierover?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording op de hierover gestelde Raadsvragen in de gemeenteraad van Almere, d.d. 15 december 2015 en 2 februari 2016, waarin is aangegeven dat er geen sprake is geweest van ontmoediging.2
Kunt u verzekeren dat er in Nederland niet, net als in Duitsland, bewust informatie over «incidenten» met asielzoekers wordt achtergehouden door de autoriteiten?
Het openbaar maken van incidenten en meldingen valt onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. De afweging of en zo ja, welke informatie over een incident openbaar wordt gemaakt, is dan ook aan de burgemeester en/of het OM. Mochten zich in Nederland incidenten als in Keulen voordoen, dan word ik daarover door het bevoegd gezag geïnformeerd.
Overigens is op 30 januari jl. een overzicht aan uw Kamer verstuurd over het aantal incidenten en meldingen op en rondom COA-locaties.3 Uw Kamer zal daarover, conform de toezegging van de Staatssecretaris, vanaf heden elk half jaar worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel «aanrandingsincidenten» omtrent azc's er landelijk door de politie zijn geregistreerd?
Voor de hoeveelheid door de politie geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-locaties, verwijs ik u naar het hiervoor genoemde overzicht.
Het bericht 'Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's.' |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DRC: Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's» op de website van Amnesty International?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van Mark Dummet dat de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid de mijnbouw tot een van de ergste vormen van kinderarbeid maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, arbeid in de mijnbouw brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van een kind. Het kabinet is dan ook van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het Amnesty rapport verwijst ook naar een rapport van de International Labour Organisation (ILO) uit 2011 dat verder onderbouwt dat arbeid in de mijnbouw juist voor kinderen zeer gevaarlijk is.2
Wat gaat u ondernemen om grote merken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hun mogelijkheid dit te veranderen, zoals onder meer opgemerkt door de heer Dummet «Grote merken hebben de macht dit te veranderen»?
Het kabinet heeft regelmatig contact met het bedrijfsleven over hun verantwoordelijkheden en hun mogelijkheden om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Het thema kinderarbeid komt daarin ook aan de orde. De grotere bedrijven zijn zich over het algemeen bewust van risico’s in hun toeleveringsketen maar ook zij moeten nog veel werk verzetten om deze te minimaliseren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u, bij ontbreken van regulering op de wereldkobaltmarkt, in Europees dan wel internationaal verband tot verbetering? Welke concrete acties kunt en gaat u ondernemen?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (hierna «IMVO-convenant»). Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO-convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om de OESO te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Bent u bereid stappen te ondernemen om Kobalt opgenomen te krijgen in de EU grondstoffenrichtlijn? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op 1 februari 2016 vond de eerste triloog over de Conflictmineralenverordening plaats. Deze wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel en de amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralenverordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, dan zal Nederland als huidig voorzitter van de Raad zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Heeft u contact gehad of gaat u dat op korte termijn hebben om uw Congolese ambtsgenoot hierover te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Democratische Republiek Congo is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is vermoedelijk bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Heeft u of bent u bereid over deze situatie contact op te nemen met uw Chinese ambtsgenoot, in het verlengde van de oproep van de in het artikel genoemde organisaties om China de Chinese bedrijven in de olie, gas- en mijnbouw in het buitenland hun toeleveringsketen te laten onderzoeken en mensenrechtenschendingen aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid deze situatie aan te kaarten bij de Chinese regering. In 2015 is China een samenwerking met het OESO-secretariaat aangegaan op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de grondstoffensector. Onderdeel van deze samenwerking is het voor Chinese mijnbouwbedrijven toegankelijk maken van de OECD Due Diligence Guidance. Nederland ondersteunt het OESO-secretariaat hierbij financieel. Deze samenwerking biedt een goede gelegenheid om met China in dialoog te gaan.
Tijdens de bilaterale mensenrechtenconsultaties afgelopen december 2015 is ook gesproken over de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen met de Chinese speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten. Het voornemen is dat de mensenrechtenambassadeur dit jaar een bezoek brengt aan China. Dan zal de OECD Due Diligence Guidance ook aan de orde komen.
De komst van een geweldsprediker naar Utrecht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Britse islamgeleerde naar Utrecht»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de komst van geweldspredikers als al-Haddad, die stelt dat overspeligen en afvalligen gedood moeten worden, een gevaar vormt voor de openbare orde en dat hem daarom de toegang tot Nederland moet worden ontzegd?
In de brief van het kabinet van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over de nadere invulling van maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld) is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Derde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma.
Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als een podium wordt geboden aan predikers die onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingrechtelijk instrument in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de prediker. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan op grond van de richtlijn alleen de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) wordt nader uitgewerkt in deze brief die de kamer in februari tegemoet kan zien.
Begrijpt u dat het steeds opnieuw toelaten van geweldspredikers de integratie maximaal tegenwerkt en gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de komst van deze geweldsprediker naar Nederland zich tot de motie-Bontes over het te allen tijde uit Nederland weren van geweldspredikers? 2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid stichtingen die verantwoordelijk zijn voor de uitnodiging van (deze) geweldspredikers te verbieden, op grond van art.20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek? Zo neen, waarom niet?
Het OM kan op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter vragen een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden, indien de werkzaamheid daarvan in strijd is met de openbare orde.
In navolging van de motie Heerma3 en de discussie met uw Kamer, heeft het kabinet opdracht gegeven tot een onderzoek naar de wijze waarop in verschillende landen in de praktijk invulling wordt gegeven aan het «gevaarscriterium». Dit is één van de criteria om een antidemocratische groepering te kunnen verbieden of ontbinden. Naar aanleiding daarvan wordt bezien of alsnog aanpassing van het Nederlands instrumentarium aangewezen is. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het voorjaar van 2016 opgeleverd.
Hoe staat het met de aanleg van een database van geweldspredikers en staat deze persoon daarin?
Er bestaat geen zogenaamde «zwarte lijst» of database van personen die, omwille van onverdraagzame uitingen of anderszins, te allen tijde toegang tot Nederland ontzegt wordt. In het kader van het weigeren van visumplichtige predikers die oproepen tot haat of geweld, wordt gewerkt met een zogenaamde alerteringslijst. Vermelding op deze lijst betekent niet dat de visumaanvraag per definitie wordt geweigerd. De alerteringslijst is dus geen zwarte lijst.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 31 januari 2016?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de vragen voor 31 januari 2016 te beantwoorden.
Het kwaliteitsonderzoek telefonische informatieverstrekking zorgverzekeraars |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars Zilveren Kruis/Achmea, VGZ en CZ de vernietigende conclusies van een onderzoek naar de informatieverstrekking aan verzekerden niet ter harte namen, maar dat zij naar de voorzieningenrechter stapten om het onderzoek aan te vechten?1 2
Na het onderzoek, dat in opdracht van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is uitgevoerd, hebben verzekeraars extra activiteiten ondernomen om hun informatievoorziening te verbeteren. Zorgverzekeraars hebben aangegeven met de NZa het gesprek aan te gaan over de meest geschikte manier van toetsing.
Waarom hebben andere zorgverzekeraars – zoals bijvoorbeeld Menzis, over wie het oordeel niet bepaald lovend was – afgezien van een gang naar de rechter? Wat is eigenlijk het standpunt van Zorgverzekeraars Nederland in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het passend dat betreffende zorgverzekeraars reputatie en omzet kennelijk belangrijker vinden dan transparantie over de kwaliteit van dienstverlening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat het besluit van de betreffende zorgverzekeraars om direct naar de rechter te stappen vanwege een kritisch onderzoek bijdraagt aan het toch al zeer geringe vertrouwen van verzekerden in zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 15 januari jl. heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven zich uitgesproken over het onderzoek van de NZa naar de informatieverstrekking door zorgverzekeraars. De rechter heeft de door de NZa aan zorgverzekeraars gegeven aanwijzing geschorst, omdat de NZa onder andere het onderzoek niet voldoende kan onderbouwen aangezien TNS NIPO het onderliggend materiaal niet beschikbaar mag stellen volgens geldende richtlijnen.
De rechter heeft hierbij wel opgemerkt dat het van belang is dat zorgverzekeraars verzekerden goed informeren. Ook ik vind het belangrijk dat iedereen goed geïnformeerd wordt. Het belangrijkste is dat zorgverzekeraars naar aanleiding van dit onderzoek actie hebben ondernomen om hun informatievoorziening te verbeteren. Een goede informatievoorziening kan bijdragen aan het vertrouwen dat verzekerden in zorgverzekeraars hebben.
Hoe kwalificeert u het onderzoek naar de telefonische informatieverstrekking aan verzekerden door zorgverzekeraars? Onderschrijft u de conclusies dat gemiddeld 20% van de vragen onjuist wordt beantwoord, en dat de grote verzekeraars nog slechter scoren?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan de toezichthouder op de zorgverzekeringsmarkt tot het besluit komen een onderzoek naar de informatieverstrekking van zorgverzekeraars aan verzekerden uit te besteden aan een derde? Behoort het toezicht op de zorgverzekeraars niet tot de kerntaak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Waarom voert zij die kerntaak niet zelf uit?
De NZa geeft aan zelf het onderzoek inhoudelijk te hebben bepaald en het onderzoeksbureau TNS NIPO te hebben ingeschakeld om de feitelijke telefoongesprekken te voeren. De NZa heeft aangegeven TNS NIPO te hebben ingezet, omdat dit onderzoeksbureau veel ervaring heeft met mystery calling.
Wat is uw reactie op het bericht dat de betreffende zorgverzekeraars de aanwijzing van de NZa met succes hebben aangevochten bij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)?4
Momenteel beziet de NZa hoe zij het beste vorm kan geven aan soortgelijke onderzoeken als in deze casus. Zij trekt hierbij lering uit de rechterlijke uitspraak.
Ook zal de NZa in gesprek gaan met zorgverzekeraars over de (telefonische) informatievoorziening aan verzekerden. Hierbij zal nagegaan worden welke acties kunnen worden genomen om ervoor te zorgen dat verzekerden op de juiste wijze geïnformeerd worden.
Wat is uw reactie op het oordeel van de voorzieningenrechter dat de NZa het onderzoek uit handen gaf aan TNS NIPO, en niet over de antwoorden beschikt die de verzekeraars tijdens het onderzoek gaven?
Zie antwoord vraag 7.
Kan hier volgens u gesproken worden van een blunder van formaat van de NZa? Zo nee, hoe kwalificeert u dit dan wel? Zo ja, bent u bereid de NZa hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak heeft de NZa overleg gevoerd met zorgverzekeraars, dan wel hun vertegenwoordigende koepel, over het onderzoek door TNS-NIPO, en in welk stadium van het onderzoek (vooraf, tijdens en/of achteraf)? Hebben de zorgverzekeraars in die contacten zorgen geuit over de wijze van onderzoeken, en aangegeven dat zij de uitkomsten zouden aanvechten bij de voorzieningenrechter?
Over het onderzoek naar de informatieverstrekking door zorgverzekeraars is verschillende malen contact geweest tussen enerzijds de NZa en anderzijds zorgverzekeraars en ZN. Zo heeft de NZa zorgverzekeraars laten weten dat zij dit onderzoek liet uitvoeren met behulp van mystery callers van TNS NIPO. Na de afronding van het onderzoek heeft de NZa zorgverzekeraars geïnformeerd over de uitvoering van het onderzoek. Voorts heeft zij de eerste globale bevindingen van het onderzoek op geanonimiseerde wijze aan zorgverzekeraars gepresenteerd. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat voorafgaand aan de openbaarmaking van het onderzoek de gebruikte vragenlijst niet aan hen is verstrekt.
Hoe vaak per jaar komt het voor dat de NZa onderzoek uitbesteedt aan andere partijen? Over welke onderwerpen doet zij dat?
De NZa heeft mij laten weten in 2014 24 onderzoeken te hebben uitbesteed aan andere partijen. Daarvan hielden 22 onderzoeken verband met de regulerings-, toezicht- en handhavingstaken en twee onderzoeken hadden betrekking op de eigen organisatie. In 2015 heeft de NZa 46 onderzoeken uitbesteed, waarvan 31 onderzoeken verband hielden met de regulerings-, toezicht- en handhavingstaken en 15 onderzoeken hadden betrekking op de eigen organisatie. Het aantal onderzoeken dat betrekking heeft op de eigen organisatie is in 2015 gestegen vanwege de conclusies en adviezen van de Commissie-Borstlap en de fusie met Stichting DBC-Onderhoud. De NZa heeft onder andere onderzoek laten doen naar wachttijden, bekostigingsmodellen, kostenonderzoeken, keuzegedrag en verzekerdenmobiliteit, declaratienaleving en informatiebeveiliging.
Hoeveel geld geeft de NZa absoluut en procentueel uit aan onderzoek door derden? Wat vindt u van deze verhoudingen?
De NZa heeft kenbaar gemaakt in 2014 en 2015, respectievelijk, circa € 760.000 (1,6%) en circa € 1.460.000 (2,8%) te hebben besteed aan onderzoeken door derden. De NZa heeft als Zelfstandig Bestuursorgaan haar eigen verantwoordelijkheid om onderzoeken zelf uit voeren dan wel uit te besteden.
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigd vanwege gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 december jl. dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigt vanwege het gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden?1
In de uitspraak staat dat de gecertificeerde instelling (GI) pas tot een terugplaatsing van de betreffende jongere bij de moeder wil besluiten als hij een zinvolle dagbesteding heeft en multi systeem therapie (MST) kan worden ingezet. De dagbesteding is een voorwaarde voor de inzet van MST. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat een zinvolle en structurele dagbesteding niet verzekerd was. Het is dus niet zo dat alleen het gebrek aan financiële middelen voor een MST-traject de grondslag was voor de rechter om het verzoek tot beëindiging van de machtiging af te wijzen. Overigens staat in de uitspraak ook dat de GI in een brief van 16 december 2015 heeft gemeld dat in januari 2016 MST kan worden ingezet.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich ten opzichte van artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet, waarin wordt aangegeven dat een gesloten plaatsing slechts mogelijk is wanneer wordt toegewerkt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp?2
Artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet heeft betrekking op een machtiging voor een jeugdige die achttien jaar is. In de onderhavige uitspraak gaat het over een minderjarige. Het aangehaalde artikel uit de Jeugdwet is daarom in dit geval niet van toepassing.
Deelt u de mening dat het ontbreken van financiële middelen geen beperking mag zijn voor het doorlopen van een hulpverleningstraject of het verlengen van een gesloten machtiging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan alleen verleend worden als jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedproblemen en opname in een gesloten accommodatie noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich ontrekt aan deze noodzakelijke jeugdhulp of daaraan onttrokken wordt. De eis van de noodzakelijkheid omvat ook de duur van de machtiging en het verblijf. Het is niet aanvaardbaar als een jeugdige langer dan nodig op grond van een machtiging in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zou verblijven. Daarom stelt artikel 6.1.12 van de Jeugdwet ook grenzen aan de maximale geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging en bepaalt het artikel dat de machtiging vervalt zodra de GI bepaalt dat jeugdhulp met verblijf niet meer nodig is. Louter financiële overwegingen kunnen geen grond vormen voor het verlengen (of het niet beëindigen) van een machtiging gesloten jeugdhulp. Zoals in het antwoord van vraag 1 aangegeven, was hiervan in deze situatie geen sprake.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de desbetreffende gemeente voldoende financiële ruimte heeft, en voldoende plaatsen in de gesloten jeugdzorg inkoopt?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Wat gaat u doen om de precedentwerking van deze zaak te ondervangen, zodat niet vaker gesloten plaatsingen verlengd worden vanwege het ontbreken van financiële middelen?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer en/of vergelijkbare zaken spelen of hebben gespeeld waarbij machtigingen voor gesloten plaatsing worden verlengd om andere dan in de Jeugdwet aangegeven redenen? Zo ja, hoe wilt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De onderhavige zaak geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
Is u bekend hoeveel jongeren momenteel wachten op een plek in de gesloten jeugdzorg? Zo ja, hoeveel zijn dit, en wat is de gemiddelde wachttijd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Indien u daartoe niet bereid bent, kunt u dan aangeven wat daarvan de reden is?
Mij zijn geen signalen bekend dat er een tekort aan plekken in de gesloten jeugdhulp zou zijn.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in alle residentiële en semi-residentiële jeugdzorginstellingen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS houdt geen wachtlijsten bij voor brede jeugdhulp, omdat gemeenten de toegang verschillend hebben georganiseerd en vormen van jeugdhulp op uiteenlopende wijze inkopen. Uit ons nader onderzoek naar de toegang komt het signaal naar voren dat er vooral sprake is van plaatsingsproblematiek: hoe vinden huisartsen en gemeenten aanbieders van jeugdhulp waar wel plaats is. Soms gaat het om het bereiken van een budgetplafond bij een specifieke aanbieder. In zo’n geval gaat de gemeente (of gemeenten) die het betreft met de aanbieder in gesprek over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Bent u bereid alle vragen afzonderlijk te beantwoorden, aangezien ze niet voor niets afzonderlijk zijn gesteld?
Ja.
De berichtgeving rondom de te verwachte toekomstige tekorten van het schildkliergeneesmiddel Thyrax |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medicatietekort voor 175.000 schildklierpatiënten in februari» en het «Thyrax» item in het NOS journaal?1
Ja.
In hoeverre acht u het wenselijk dat een aanbieder (een medicijnenfabrikant) bepaalt of en zo ja, in welke hoeveelheden een bepaald medicijn beschikbaar is?
In de Geneesmiddelenwet is vastgelegd dat de houder van een handelsvergunning ervoor zorg draagt dat het geneesmiddel waarop de handelsvergunning betrekking heeft, in voldoende mate voorradig is voor groothandelaren of apothekers teneinde in de behoeften van patiënten te kunnen voorzien. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de Geneesmiddelenwet. Daarnaast merk ik op dat de farmaceutische industrie opereert op een vrije markt. Ik heb niet de bevoegdheid om private ondernemingen te verplichten geneesmiddelen te fabriceren dan wel op de markt te houden.
Als de overheid de beschikbaarheid onvoldoende kan beïnvloeden, deelt u dan de mening dat dit de fabrikant een onevenredige machtspositie geeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het verschil in opstarttijd dat fabrikant Aspen in dezen naar buiten heeft gebracht; namelijk in eerste instantie de verwachting, gedaan op 17 december 2015, dat deze opstarttijd ongeveer zes weken zou bedragen, terwijl in de eerste week van 2016 ineens het bericht naar buiten werd gebracht dat dit een half jaar zal gaan duren?
Ik vind het vervelend dat de communicatie van Aspen rondom de opstarttijd niet van begin af aan helder is geweest. Ik vind het van groot belang dat in geval van geneesmiddelentekorten er zorgvuldig wordt gecommuniceerd naar partijen en patiënten. De IGZ onderzoekt het proces rondom deze melding. Ik wacht nu eerst de resultaten van dit onderzoek af.
Welke rol ziet u weg gelegd voor de overheid? Zou de overheid niet moeten bedingen dat fabrikanten eerder een mogelijk tekort melden?
Als Minister reken ik het tot mijn taak zorg te dragen voor een goede infrastructuur voor het melden van tekorten en het uitwisselen van informatie tussen alle partijen. Binnen het systeem hebben fabrikanten, groothandels, farmaceutische zorgverleners en zorgverzekeraars ieder een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om geneesmiddelentekorten. Ik breng partijen samen en roep partijen op om zich maximaal in te spannen om tekorten te voorkomen. Dit doe ik onder andere in de werkgroep geneesmiddelentekorten. Binnen de werkgroep is het zo vroeg mogelijk melden van tekorten meerdere malen besproken.
Daarnaast is in de Geneesmiddelenwet vastgelegd dat de houder van de handelsvergunning het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) meedeelt wanneer de handel in een geneesmiddel tijdelijk of blijvend wordt stopgezet. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden, vindt deze mededeling plaats uiterlijk twee maanden voor de onderbreking of stopzetting. De IGZ ziet toe op de Geneesmiddelenwet.
Bent u van mening dat de handhaving van de voorziening in de Geneesmiddelenwet, die fabrikanten verplicht om te melden als zich tekorten dreigen voor te doen, voldoende wordt gerealiseerd?
De handelsvergunninghouder van Thyrax heeft op 11 december 2015 aan het CBG gemeld dat er een tekort dreigt in verband met het tijdelijk niet meer op de markt brengen van dit geneesmiddel. Het betreffende artikel in de Geneesmiddelenwet (Art. 49 lid 7) specificeert een termijn van minimaal 2 maanden voor de in kennis stelling van het CBG voordat het in de handel brengen van een geneesmiddel wordt onderbroken. De handelsvergunninghouder heeft zich niet aan de in de Geneesmiddelwet gespecificeerde termijn gehouden.
De IGZ heeft zich gefocust op het bijdragen aan oplossingen voor zich voordoende tekorten. In de Thyrax casus bijvoorbeeld met het mogelijk maken dat een alternatief product uit Frankrijk snel kon worden overgebracht naar Nederland.
Op dit moment onderzoekt de IGZ de Thyrax casus waarin expliciet wordt meegenomen of sprake is van overtreding van de geneesmiddelenwet.
Zijn er categorieën medicijnen waarvan u vindt dat deze altijd in voldoende mate beschikbaar moeten zijn?
Ik vind dat in principe elk medicijn in voldoende mate beschikbaar moet zijn voor patiënten. Het zal echter niet mogelijk zijn om geneesmiddelentekorten helemaal te voorkomen. Geneesmiddelentekorten betreffen een internationaal probleem en de toename van geneesmiddelentekorten geldt niet specifiek voor Nederland.
Wat doet u, of bent u van plan te doen, om te voorkomen dat essentiële geneesmiddelen niet tijdig in voldoende mate beschikbaar komen?
Hoe ik omga met tekorten heb ik in mijn brief van 1 oktober 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 165) aangegeven. Daarnaast wil ik de werkgroep geneesmiddelentekorten intensiveren en bezien welke ruimte er is binnen de huidige regelgeving en het handhavingskader om daar waar mogelijk geneesmiddelentekorten te voorkomen.
Onderkent u het probleem van de «te kleine winstmarges op geneesmiddelen» zoals dat door de heer Gerben Klein Nulent, voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) in het NOS journaal van 18 januari 2016, naar voren is gebracht? Deelt u de mening dat er vanwege de extreem lage winstmarges op een aantal met name generieke geneesmiddelen, zogezegd te weinig lucht in het systeem is ontstaan waardoor dergelijke tekorten kunnen ontstaan?
In onderhavige casus speelt dit geen rol, er zijn voldoende alternatieven voor Thyrax op de Nederlandse markt. In zijn algemeenheid geldt dat de oorzaken van geneesmiddelentekorten divers zijn. Geneesmiddelentekorten zijn niet specifiek een Nederlands probleem, ook omringende landen kampen met geneesmiddelentekorten. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Fusies tussen farmaceutische bedrijven kunnen daarbij een rol spelen. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijngebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland minder aantrekkelijk kan zijn.
Afgelopen jaren is door zorgverzekeraars veel nadruk gelegd op het beperken van de uitgaven aan geneesmiddelen. En met succes. De farmaceutische sector draagt bovengemiddeld bij aan deze doelstellingen door middel van het selectief inkopen van geneesmiddelen door verzekeraars (het z.g. preferentiebeleid). Dat kan ook keerzijdes hebben. Veel wisselingen in producten of het hanteren van een beperkt aantal middelen kan ertoe leiden dat er kleinere voorraden worden aangehouden in de keten waardoor tekorten eerder kunnen ontstaan. Zorgverzekeraars dienen dan ook vanuit hun zorgplicht oog te hebben voor de lange termijn effecten van hun inkoopbeleid. In de gesprekken die ik regelmatig voer hierover met zorgverzekeraars komt dit punt ook regelmatig aan de orde en vinden ook juist op dit punt aanpassingen van het preferentiebeleid plaats. Dat juich ik toe.
Hoe verhoudt het beleid van u om te komen tot zo laag mogelijke medicijnenprijzen zich tot de consequentie dat mede hierdoor er grote tekorten aan bepaalde geneesmiddelen ontstaan?
Zie antwoord vraag 9.
Het referendum over het associatieverdrag Oekraïne |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rutte stelt kiezers voor voldongen feit»?1
Ja.
Bent u bereid het Nederlandse voorzitterschap te benutten om duidelijkheid te verschaffen aan de EU en Oekraïne over het feit dat Nederland het verdrag niet geratificeerd heeft en dus niet zal meewerken aan implementatie daarvan vooruitlopend op eventuele ratificatie? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het EU-associatieakkoord met Oekraïne treedt pas in werking als alle partijen het verdrag hebben goedgekeurd en hun aktes van bekrachtiging hebben gedeponeerd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie ofwel hebben geratificeerd. Tot het moment van inwerkingtreding wordt het akkoord deels voorlopig toegepast. Voorlopige toepassing is gebruikelijk bij verdragen als het associatieakkoord en dient ter overbrugging van het ratificatieproces. Het raadgevend referendum is onderdeel van het nationale ratificatieproces in Nederland, zoals andere EU lidstaten ook hun nationale procedures kennen. Er is dus geen reden de voorlopige toepassing door de EU op te schorten vanwege het referendum. De voorlopige toepassing is erop gericht de partijen eerder te laten profiteren van de afspraken die in het betreffende verdrag worden gemaakt. In dit geval betekent het bijvoorbeeld dat het Nederlands bedrijfsleven nu al gebruik kan maken van de voordelen van betere markttoegang in Oekraïne.
Bent u bereid implementatie van alle afspraken en regelingen voortvloeiend uit het associatieverdrag stop te zetten tot het moment dat de Nederlandse bevolking zich daarover in het referendum van 6 april a.s. heeft uitgesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de EU en Oekraïne formeel te verzoeken alle voorbereidings- en uitvoeringshandelingen ten aanzien van het verdrag stop te zetten in afwachting van het Nederlandse referendum? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid inzage te geven in de gevolgen van een Nederlands «Nee» op 6 april a.s. en bent u bereid de uitslag van het referendum te respecteren en over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen. Dat houdt in dat wanneer geen sprake is van een raadgevende uitspraak tot afwijzing omdat onvoldoende kiesgerechtigden zijn opgekomen óf een meerderheid zich voor de wet heeft uitgesproken, de inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij koninklijk besluit zal worden geregeld. Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak tot afwijzing zal het kabinet op grond van de Wet raadgevend referendum een wetsvoorstel tot intrekking dan wel tot inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat over dit onderwerp zal worden gevoerd. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. Het is echter binnen de Unie gebruikelijk dat wanneer een politiek feit in een lidstaat daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld wanneer een verdrag schipbreuk lijdt als gevolg van de non-ratificatie door een lidstaat, er overleg op het niveau van de Europese Raad zal plaatsvinden om een oplossing te vinden.
De benoeming van de voorzitter van Regionale Toetsingscommissies Euthanasie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jacob Kohnstamm benoemd tot voorzitter Regionale Toetsingscommissies Euthanasie»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Het bericht is juist.
Welke procedure is precies gevolgd voor het zoeken van de nieuwe voorzitter van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie?
De benoeming heeft plaatsgevonden op gezamenlijke voordracht van de voorzitters van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s). De RTE’s hebben op hun website, www.euthanasiecommissie.nl, het functieprofiel en de wervings- en benoemingsprocedure volgens welke zij tot een voordracht zijn gekomen, gepubliceerd. Deze heb ik als bijlagen bijgevoegd2.
Hoe heeft u in de selectieprocedure de voormalige functie van de heer Kohnstamm als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) meegewogen?
De heer Kohnstamm was van 2000 tot 2006 voorzitter van de NVVE. De NVVE is een belangenvereniging. De rol van voorzitter van een belangenvereniging is wezenlijk anders dan de rol van coördinerend voorzitter van de RTE’s. De RTE’s voeren een wettelijk taak uit en dienen daarbij binnen wettelijke kaders te blijven. Zij toetsen de euthanasiemeldingen die door artsen bij de gemeentelijk lijkschouwer zijn gedaan aan de in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) genoemde zorgvuldigheidseisen. De coördinerend voorzitter vervult zijn rol in deze context.
De voorzitters van de RTE’s hebben in hun voordracht aangegeven dat de heer Kohnstamm blijk geeft van een scherp zicht op de onpartijdige positie en rol van de coördinerend voorzitter en de RTE’s. De voorzitters van de RTE’s verwachten dat hij de rol van coördinerend voorzitter uitstekend zal kunnen vervullen en zijn van oordeel dat zijn voorzitterschap van de NVVE, bijna 10 jaar geleden, geen beletsel vormt voor het bekleden van de functie van coördinerend voorzitter en de uitvoering van de hierboven bedoelde wettelijke taak binnen de daarvoor gestelde kaders. Daarnaast heeft de heer Kohnstamm kennis van het onderwerp, mede door zijn betrokkenheid bij de NVVE. Niet onbelangrijk voor een coördinerend voorzitter van de RTE’s. Tenslotte is de heer Kohnstamm een zeer ervaren voorzitter en bestuurder. Zo is de heer Kohnstamm ruim 10 jaar voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (sinds 1 januari 2016: Autoriteit Persoonsgegevens).
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik delen de opvatting van de voorzitters van de RTE’s over de heer Kohnstamm.
Deelt u de mening dat het voormalig voorzitterschap van de NVVE, een organisatie die actief pleit voor ruimere euthanasiewetgeving, botst met een van de essentiële kenmerken van de coördinerend voorzitter, namelijk onpartijdigheid?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend dat veel artsen druk ervaren bij het uitvoeren van euthanasie?2 Deelt u de mening dat deze druk mede gevoed wordt door de voorlichting en activiteiten van de NVVE?
Uit het in januari 2015 gepubliceerde belevingsonderzoek over euthanasie uitgevoerd onder artsen komt naar voren dat zij een (toenemende) druk van patiënten en hun naasten ervaren om euthanasie uit te voeren. Het is ongewenst dat artsen een druk ervaren met betrekking tot het behandelen van een verzoek om euthanasie. De wet stelt dat artsen niet verplicht zijn om een verzoek in te willigen en dat de arts overtuigd moet zijn dat het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria. Deze afweging moet een arts zonder extra druk kunnen maken.
Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuances bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Er is informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen een verzoek om euthanasie behandelen. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek tijdig over uw levenseinde».
Kunt u in het licht van de voorgaande vragen onbegrip voor het benoemen van de heer Kohnstamm begrijpen? Zo ja, waarom acht u hem wel een geschikte kandidaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan de heer Kohnstamm, wanneer hij als gezicht van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie veelvuldig in de media te zien zal zijn, geloofwaardig het woord voeren namens alle leden van de toetsingscommissies?
De RTE’s hebben in de wervings- en benoemingsprocedure een selectiecommissie en een draagvlakcommissie ingesteld. In beide commissies hadden (plaatsvervangend) voorzitters en andere leden van de RTE’s zitting.
Beide commissies, alsook het voorzittersoverleg van de RTE’s, zijn van mening dat de heer Kohnstamm een uitstekende kandidaat is voor de functie van coördinerend voorzitter. De Minister van Veiligheid en Justitie en ik concluderen daarom dat er binnen de RTE’s een breed draagvlak is voor de heer Kohnstamm als coördinerend voorzitter en hij geloofwaardig het woord kan voeren namens de RTE’s.
Deelt u de mening dat, wanneer dhr. Kohnstamm nog lid blijkt te zijn van de NVVE, hij dit lidmaatschap dient op te zeggen?
Nee. Ik heb noch de wettelijke bevoegdheid noch de wens om aan de coördinerend voorzitter te vragen van welke verenigingen hij lid is, laat staan om belemmeringen voor een dergelijk lidmaatschap op te werpen.
Deelt u de mening dat de schijn van partijdigheid moet worden weggenomen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het vermeende Oekraïense filmpje dat op internet is geplaatst |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oekraïens dreigement tegen Nederland zou vervalsing zijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is spoedig een einde te maken aan speculaties over de authenticiteit van dit filmpje?
Zowel de Oekraïense regering als het Azov-bataljon nemen met kracht afstand van de bedreigingen. De filmpjes zijn bekend bij de Nederlandse opsporingsinstanties.
Zo ja, bent u bereid terstond onderzoek te doen naar de herkomst van dit filmpje en de uitkomst daarvan te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Nieuw rapport: ‘Europese boeren kansloos door TTIP’ |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Nieuw rapport: «Europese boeren kansloos door TTIP»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese landbouwsector miljarden aan inkomsten dreigt mis te lopen door het Vrijhandelsakkoord tusen de EU en de VS (TTIP), aangezien de export van landbouwproducten door de VS naar verwachting zal toenemen met 6.3 tot 11.6 miljard dollar per jaar? Vindt u dit een zorgwekkende ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2 3
De EU is de grootste exporteur en importeur van landbouw- en voedingsproducten ter wereld. De exportwaarde is circa 129 miljard euro per jaar en de import circa 113 miljard euro per jaar. De in vraag 2 en 3 genoemde cijfers zijn afkomstig uit een rapport van het Amerikaans Ministerie van landbouw naar de potentiële effecten van TTIP op de agrarische sector onder drie verschillende scenario’s. De onderzoekers concluderen dat de totale agrarische handel tussen de EU en de VS kan toenemen met 6,3 tot 11,6 miljard dollar per jaar. Daarbij wordt voor de VS een toename van de export naar de EU verwacht van 5,5 tot 9,6 miljard en voor de EU een toename van de export naar de VS met 0,8 tot 2,0 miljard dollar, afhankelijk van het scenario. Een belangrijke reden voor het verschil in potentiële exporttoename tussen de VS en de EU is het feit dat de huidige invoertarieven in de EU hoger liggen dan in de VS. Bij opheffing van alle tarieven, tariefcontingenten en bepaalde non-tarifaire belemmeringen laten de resultaten een toename van de Europese import uit de VS zien van, zoals genoemd, varkensvlees, rundvlees en soja en een toename van de export naar de VS van kaas, groenten en fruit.
Er zijn meerdere rapporten verschenen die verschillende resultaten laten zien van mogelijke TTIP-uitkomsten voor de agrarische sector. De conclusie in alle studies is dat er door TTIP kansen en bedreigingen zijn, afhankelijk van de sectoren. De verschillen in uitkomsten ontstaan onder andere doordat er uiteenlopende aannames worden gemaakt. De Amerikaanse onderzoekers maken in deze studie (in twee scenario’s) de aanname dat de in de EU bestaande non-tarifaire maatregelen op het gebied van hormoonvlees, gebruik van decontaminerende middelen, gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde organismen met TTIP zullen worden weggenomen. Deze aanname is niet realistisch gezien het kabinet, de Europese Commissie en de Raad herhaaldelijk hebben bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu door TTIP niet ter discussie staan. Nederland zet zich in om sectoren die mogelijk nadelen ondervinden te identificeren en dit te adresseren in de EU-inzet bij de onderhandelingen. Zo zijn in de onderhandelingen enkele opties voor gevoelige sectoren het uitsluiten van gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten.
Deelt u de volgende conclusies uit het onderzoek van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw dat bij schrappen van tarieven, importquota en het verlagen van non-tarifaire maatregelen (waaronder maatschappelijke standaarden): de EU te maken krijgt met extra importen: Varkensvlees: 2,4 miljard dollar, rundvlees: 1,5 miljard dollar (alleen al bij opheffen tarieven), soja: 861 miljoen dollar; de EU voor 1,1 miljard dollar extra groente en fruit kan exporteren naar de VS, en er binnen de zuivel alleen voor kaas extra export is te verwachten? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door verlaging van importtarieven en wederzijdse erkenning van standaarden binnen TTIP, de Europese dierlijke sectoren worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten die aan veel lagere dan wel niet bestaande milieu en dierenwelzijnsstandaarden moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
De zorg over een ongelijk speelveld en verschil in concurrentieverhoudingen door andere standaarden is reëel en de inzet van het kabinet is om dat te voorkomen. De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de internationale markt is van een groot aantal factoren afhankelijk. Kosten op vlak van arbeid, grond, huisvesting, voeder, milieu en dierenwelzijnstandaarden bepalen de concurrentieverhoudingen en verschillen per dierlijke sector. Tevens zijn zaken als sectorstructuur, logistiek, kennisinfrastructuur en nabijheid van consumentenmarkten bepalend. Nederland heeft op veel van deze aspecten een goede positie. Op basis van onderzoeken van Wageningen UR en het LEI (Landbouw Economisch Instituut)5, 6, 7, 8 kan worden geconcludeerd dat in veel gevallen de voederkosten in de EU hoger liggen dan andere producentenlanden. De overheidsmaatregelen van de EU (milieu, gezondheid en dierenwelzijnsstandaarden) vergroten het kostprijsverschil in relatief beperkte mate, afhankelijk van de sector. Daarnaast is de wisselkoers sterk bepalend, die de afgelopen periode overigens gunstig is geweest voor de Europese producenten. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, heeft de EU herhaaldelijk bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu bij TTIP niet ter discussie staan.
Hoe gaat u voorkomen dat de Europese rundvlees-, varkens- en de hier niet genoemde pluimveesector op deze manier worden weggeconcurreerd? Bent u van plan bepaalde tarieven in stand te houden of minder te verlagen en/of gaat u inzetten op tariefvrije importquota?
Vereenvoudiging van de handel tussen de VS en de EU biedt volgens verschillende onderzoeken zowel kansen als bedreigingen voor de landbouw- en voedingsindustrie. Afspraken over het uitsluiten van enkele gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten kunnen de bedreigingen voor bepaalde gevoelige sectoren beperken. Voor de EU vormt dit in de onderhandelingen één van de opties. Het kabinet steunt deze optie en vindt het van groot belang dat in TTIP wordt zorg gedragen voor een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat Europese veeboeren door toegenomen concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten ook gedwongen worden hun vee te voeren met genetische gemodificeerd (GMO)-veevoer? Deelt u de constatering dat boeren die hun vee GMO-vrij veevoer willen voeren, zullen worden weggeconcurreerd? Zo nee, waarom niet?5
Soja is al jaren de belangrijkste grondstof voor het eiwitbestanddeel in de Nederlandse veevoeders. De belangrijkste exporteurs van soja naar de EU zijn Brazilië en Argentinië. De daar geproduceerde soja is voor meer dan 90% genetisch gemodificeerd. De specifieke genetisch gemodificeerde sojavarianten die in Europa worden geïmporteerd zijn, op grond van de EU regelgeving, voor import in de EU toegelaten op basis van een milieuveiligheidsbeoordeling.
De in de EU gebruikte niet genetisch gemodificeerde soja wordt vooral verbouwd in de zuid(oost)elijke EU-lidstaten en in Oekraïne. De invoer van niet genetisch gemodificeerde soja voor veevoeders vanuit andere delen van de wereld is beperkt. Er zijn, zoals aangeven in antwoord 4, meerdere factoren van invloed op de vraag en kostprijs van dierlijke producten. Aangezien een groot deel van de soja die in de EU in veevoer wordt gebruikt genetisch gemodificeerd soja betreft, zal TTIP naar verwachting slechts beperkte invloed hebben op de kostprijs van veevoer.
Deelt u de mening dat toekomstige Duitse wetgeving om dierlijke producten die afkomstig zijn van dieren die gevoerd zijn met GMO-veevoer te labelen, wordt bemoeilijkt door TTIP? Zo nee, waarom niet?6
De Europese verordening 1829/2003 stelt eisen aan de etikettering van genetisch gemodificeerde producten: als meer dan 0,9% van het product uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, dient op het etiket vermeld te worden dat het product »genetisch gemodificeerde organismen» omvat. Deze verordening is van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die een genetisch gemodificeerde organisme bevatten, maar is niet van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die «met behulp van» een genetisch gemodificeerde organisme zijn geproduceerd. Dat betekent dat producten van dieren die met genetisch gemodificeerd diervoeder gevoerd zijn of met genetisch gemodificeerde geneesmiddelen zijn behandeld, niet onder de voorschriften inzake vergunningverlening en etikettering van deze verordening vallen. Voor het stellen van eisen aan de etikettering van deze dierlijke producten zou de Europese verordening gewijzigd moeten worden. Nederland ziet geen noodzaak om in te zetten op wijziging van deze verordening. De keuzevrijheid van de consument is gewaarborgd door het feit dat er kan worden gekozen voor biologische dierlijke producten, die afkomstig zijn van dieren die niet met genetisch gemodificeerd diervoeder zijn gevoed.
De Europese Commissie heeft in de onderhandelingen met de VS aangegeven dat de basiswetgeving ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen niet verandert door TTIP. Etikettering maakt onderdeel uit van deze genetisch gemodificeerde organisme-regelgeving. TTIP zal geen invloed hebben op de beoordeling in de EU van een eventueel Duits voorstel tot wijziging van de verordening.
Is de Nederlandse regering ook voornemens producten afkomstig van dieren gevoerd met GMO-veevoer te labelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de wettelijke maximale niveaus voor pesticide-residuen ongeveer 5000% hoger zijn in de VS dan in de EU? Heeft de Europese Commissie inderdaad voorstellen gedaan om de maximale niveaus voor pesticide-residuen te verhogen in 2015? Zo ja, in hoeverre rijmt u dat dan met uw belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet verlaagd zullen worden?7
De stelling dat de maximumresidugehalten van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen in de VS ongeveer 5000% (ofwel 50 keer) hoger zijn dan in de EU is afkomstig uit het artikel van Euractiv.com dat gebaseerd is op een rapport van UnternehmensGrün12, een branchevereniging voor Duitse duurzame ondernemers. Dit rapport bevat echter geen informatie waaruit blijkt dat maximumresidugehalten in de VS standaard 50 keer hoger liggen.
Er kunnen echter grote verschillen bestaan tussen individuele maximumresidugehalten in de EU en in de VS. Daar zijn goede verklaringen voor. Het kan voorkomen dat een producent in de VS een maximumresidugehalte heeft aangevraagd, maar in de EU niet. In dat geval wordt er in de EU uit voorzorg automatisch de standaardwaarde van 0,01 mg/kg aangehouden, zonder dat daarvoor een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Hiervoor was immers geen aanvraag gedaan. In de VS zal op basis van de aanvraag op maat een specifieke maximumresidugehalte worden vastgesteld die in de praktijk meestal hoger zal zijn.
Naast Europese gegevens worden voorts ook internationale normen van de Codex Alimentarius overgenomen in de Europese wetgeving, tenzij deze op grond van risicobeoordelingen onvoldoende beschermend worden geacht voor Europese consumenten. De Codex Alimentarius is een dochterorganisatie van FAO (Land- en Tuinbouworganisatie van de VN) en WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en omvat internationale normen en richtlijnen voor de veiligheid en kwaliteit van levensmiddelen waarover alle deelnemende landen, inclusief de EU en VS, gezamenlijk beslissen. Als een Codex maximumresidugehalte vanuit volksgezondheidsoogpunt acceptabel is, zal de EU deze waarde invoeren.
De inzet van de Europese Commissie is om dit principe, zoals opgenomen in de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, ook op te nemen in TTIP. Een Codex maximumresidugehalte dat acceptabel is vanuit volksgezondheidsoogpunt zal ook worden ingevoerd als er al een Europese maximumresidugehalte bestond dat op een lager niveau was vastgesteld. Dit heeft ook in 2015 plaatsgevonden. Het is een gevolg van staand beleid en dit is daarom niet in strijd met de belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet door TTIP verlaagd zullen worden.
Het bericht dat Eritrese vluchtelingen in Boxtel tijdelijk naar het azc in Oisterwijk moeten verhuizen |
|
Mona Keijzer (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat ruim dertig tienermeisjes uit Eritrea die sinds oktober jl. verblijven op twee locaties in Boxtel op donderdag 21 januari tijdelijk moeten verhuizen naar een asielzoekerscentrum (azc) in Oisterwijk?1
Ja. De opvanglocatie in Boxtel waar deze groep verblijft betreft Crisisnoodopvang (CNO), tijdelijke opvang voor in principe 72 uur. Met dank aan de gemeente Boxtel is de CNO aldaar langer opengebleven, zodat de groep alleenstaande minderjarigen (amv’s) niet na 72 verplaatst hoefde te worden. De afspraak tussen Rijk en gemeenten in het recent gesloten bestuursakkoord is dat de CNO zo snel als mogelijk wordt afgebouwd. Daarom sluiten de locaties in Boxtel deze week.
Klopt het dat de afstand tussen de locaties en Boxtel waar zij momenteel verblijven en het azc in Oisterwijk slechts 7 kilometer bedraagt?
De beide locaties in Boxtel, Het klaverblad 13 en de Prins Hendrikstraat 45, liggen respectievelijk 14 en 13 kilometer van het azc in Oisterwijk.
Weegt verhuizen en dus het verplaatsen vanuit de huidige veilige omgeving in Boxtel naar het genoemde azc volgens u op tegen het op de (azc-)locatie zelf aanwezig zijn van de Eritrese meisjes om daar de administratieve handelingen te verrichten voor een verblijfsvergunning? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom staat deze verhuizing dan gepland?
Zoals uiteengezet onder 1 is de reden voor de verhuizing het sluiten van de CNO in Boxtel. Een aspect als veiligheid speelt daarbij geen rol.
De amv’s zullen in AZC Oisterwijk verblijven totdat duidelijk is hoe hun asielaanvraag wordt beoordeeld. AZC Oisterwijk kent, naast de reguliere voorzieningen, speciale opvang voor amv’s. Zo werkt er een specialistisch team dat gericht is op deze kwetsbare groep asielzoekers.
Wat is het verschil tussen de wijze waarop 1) de veiligheid van deze vluchtelingen is gewaarborgd en 2) de aanwezigheid van hulpverlening tussen enerzijds de locaties in Boxtel en anderzijds het azc in Oisterwijk? Spelen deze aspecten mee in de besluitvorming van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om toch te verhuizen?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de Radar-uitzending over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van 18 januari 2016? Wat vindt u daarvan? Klopt de strekking van deze uitzending en was dit bekend bij uw ministerie?
Ik ben bekend met de Radar-uitzending van 18 januari 2016. Voor de beantwoording van de overige (deel)vragen verwijs ik naar de hiernavolgende beantwoording van de vragen 2 tot en met 6.
Deelt u de mening dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar behoren moet werken?
Voor een verzekeringnemer moet het duidelijk zijn waarvoor hij zich wel en niet verzekert en onder welke voorwaarden dit gebeurt voordat hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit. Verzekeraars dienen zich gedurende de looptijd en bij eventuele opzegging van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, te gedragen als een redelijk handelend verzekeraar met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving zoals onder andere regelgeving die betrekking heeft op het productontwikkelingsproces. Sinds 1 januari 2013 gelden er wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van productontwikkelingsprocessen van financiële ondernemingen en de daaruit voortvloeiende producten. De productontwikkelingsprocessen dienen er toe te leiden dat producten op evenwichtige wijze rekening houden met de belangen van de klant. De AFM houdt toezicht op het productontwikkelingsproces.
Waarom moeten verzekeraars niet vooraf mensen toetsen bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering in plaats van dat de verzekeraar tijdens het traject, na soms jaren premie betalen, bepaalt dat er geen recht is op een uitkering vanuit arbeidsongeschiktheidsverzekering vanwege onbewust niet gemelde feiten? In hoeverre zijn verzekeraars voldoende transparant over de voorwaarden van hun verzekeringen richting ZZP'ers (zelfstandigen zonder personeel)?
Een verzekeraar heeft gegevens nodig van de verzekeringnemer om een inschatting te kunnen maken van het risico en een daarbij passende premie te kunnen vaststellen. Deze gegevens verkrijgt de verzekeraar door de verzekeringnemer een gezondheidsverklaring te laten invullen voordat de verzekering wordt gesloten. Hierbij geldt dat een verzekeringnemer de verzekeraar alle feiten dient mede te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar en de voorwaarden hiervan afhangen of kunnen afhangen (de zogenoemde mededelingsplicht, artikel 7:928, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent onder meer dat de verzekeringnemer die te goeder trouw handelt door de verzekeraar niet kan worden afgerekend op het niet meedelen van feiten die hij niet kende of niet hoorde te kennen en dat van hem niet kan worden verwacht dat hij rekening houdt met zaken die voor hem als verzekeringnemer niet voor de hand liggen als relevante persoonlijke gegevens.
Een gezondheidsverklaring bestaat uit een formulier waarin vragen gesteld worden over de persoonlijke omstandigheden en leefstijl van de verzekeringnemer (bijvoorbeeld over rookgedrag) en over zijn medische geschiedenis. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten, en er wordt aangegeven dat de verzekeringnemer het moet vermelden als hij bijvoorbeeld een arts heeft bezocht, een medische behandeling heeft ondergaan en/of medicijnen heeft gebruikt. Als de verzekeringnemer aangeeft dat dit inderdaad het geval is, worden aanvullende vragen gesteld over de aandoening of behandeling. De medisch adviseur die werkzaam is voor de verzekeraar beoordeelt de gezondheidsverklaring en kan aan de hand daarvan besluiten nadere informatie op te vragen bij de huisarts of behandelend specialist of de verzekeringnemer te laten keuren.
Op de gezondheidsverklaring staat vermeld dat het belangrijk (én verplicht) is deze naar waarheid en volledig in te vullen, omdat anders het gevaar bestaat dat de verzekeraar de verzekering beëindigt of een uitkering weigert of stopzet.
De Wet op de Medische Keuringen (WMK) biedt kaders aan de medische informatie die verzekeraars mogen verzamelen en beschermt de privacy van de verzekeringnemer. Dit is door verzekeraars, artsen- en patiëntenverenigingen verder uitgewerkt in het Protocol Verzekeringskeuringen. Dit protocol bepaalt dat het verzamelen van medische informatie door verzekeraars alleen toegestaan is als dit doelgericht is en als het relevante informatie betreft. Dit betekent onder meer dat het verzekeraars bijvoorbeeld niet is toegestaan op voorhand het gehele medisch dossier van een verzekeringnemer op te vragen. Dit dossier bevat immers mogelijk ook informatie die niet aan deze criteria van proportionaliteit voldoet of die de verzekeraar überhaupt niet mag vragen (bijvoorbeeld (in bepaalde gevallen) genetische informatie). De WMK (artikel 3) zegt hierover dat het verboden is om bij een verzekeringskeuring vragen te stellen of medisch onderzoek te verrichten die een onevenredige inbreuk betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde.
Zou het niet beter zijn dat verzekeraars dit vooraf checken dan wel vooraf potentiële verzekerden keuren om teleurstellingen en verrassingen achteraf en onnodige premiebetaling te voorkomen? Bent u bereid om daarover in gesprek te gaan met de verzekeraars?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het onbewust niet melden van aandoeningen of artsenbezoeken die niks te maken hebben met de ziekte, waarvoor een uitkering van arbeidsongeschiktheid nodig is, een reden om een uitkering te weigeren? Bent u bereid om in overleg met de verzekeraars meer duidelijkheid hierover te geven? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar dient een claim te honoreren c.q. uit te keren als de niet gemelde informatie niet van belang is voor het risico dat zich heeft verwezenlijkt (artikel 7:930, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat het niet gemelde gegeven geen verband dient te houden met de reden voor de arbeidsongeschiktheid. Dit geldt niet als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten (artikel 7:930, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). In dat geval moet de verzekeraar echter wel aantonen dat hij de verzekering niet zou hebben afgesloten als hij bekend was geweest met de niet gemelde gezondheidsgegevens. Uitgangspunt hierbij is dat de verzekeraar zich redelijk handelend gedraagt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien een verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen, of de verzekering tot een lager bedrag zou hebben gesloten, de uitkering wordt verminderd naar evenredigheid van hetgeen de premie meer of de verzekerde som minder zou hebben bedragen (artikel 7:930, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek). In die gevallen zal de verzekeraar derhalve ook tot uitkering dienen over te gaan ondanks dat de verzekeringnemer – kort gezegd – de mededelingsplicht niet is nagekomen.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat zij in 2012 samen met artsen- en patiëntenorganisaties de modelgezondheidsverklaring heeft aangepast en momenteel met voornoemde organisaties bezig is de huidige gezondheidsverklaring opnieuw te herzien naar aanleiding van signalen zoals die ook in de Radaruitzending van 18 januari 2016 naar voren kwamen. Hierbij wordt onder meer de mogelijkheid onderzocht om met het toevoegen van controlevragen de kans op onbewuste verzwijging zo klein mogelijk te maken.
Daarnaast heeft een zorgvuldige dienstverlening door verzekeraars de aandacht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM kijkt naar de begrijpelijkheid en duidelijkheid van verzekeringsvoorwaarden en houdt toezicht op het productontwikkelingsproces van en advies aan consumenten over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De AFM kijkt bij het toezicht op het productontwikkelingsproces en bij toezicht op het advies aan consumenten of het belang van de klant centraal staat. Over toezichtonderzoeken waarin (onder meer) arbeidsongeschiktheidsverzekeringen onderzocht werden, zie het antwoord op vraag 8 hierna.
In hoeverre kan een verzekerde, indien een verzekeraar later in het traject besluit geen uitkering te verlenen vanwege iets dat voor het afsluiten van de verzekering heeft plaats gevonden en bijvoorbeeld onbewust niet is gemeld, de betaalde premie terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de verzekeraar het niet nakomen van de mededelingsplicht ontdekt, kan hij de verzekering opzeggen (artikel 7:929, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Tot dat moment heeft de verzekering bestaan: de overeenkomst is niet «vernietigbaar» en derhalve niet met terugwerkende kracht op te zeggen. Dit betekent dat de verzekeraar risico heeft gelopen – de verzekeringnemer die te goeder trouw is, was immers gewoon verzekerd voor arbeidsongeschiktheid die geen verband houdt met het niet gemelde gegeven – en dat de verzekeringnemer dus premie is verschuldigd.
Hoe gaat de Belastingdienst om met voorheffingen in relatie tot uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid? In hoeverre kunnen ondernemers daardoor in problemen komen? Als ze daardoor in de problemen komen, is de Belastingdienst dan bereid om daar naar te kijken en oplossingen te zoeken?
De op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingehouden loonheffing (de voorheffing) is voor de ondernemer verrekenbaar met zijn over dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting. Als een in een eerder jaar genoten uitkering aan de verzekeraar moet worden terugbetaald zal dat in de regel de bruto uitkering zijn. Die terugbetaling vormt in het jaar van terugbetaling een negatief inkomensbestanddeel voor de ondernemer hetgeen dus tot een lager bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting zal leiden. Daar kan al in het jaar van terugbetaling zelf rekening mee worden gehouden door een aanpassing van de voorlopige aanslag over dat jaar die al in dat jaar in maandelijkse termijnen betaald moet worden. Daarmee kunnen eventuele financiële problemen beperkt blijven. Het bruto bedrag van de terugbetaling kan dan opgebracht worden uit het eerder netto ontvangen bedrag en de lagere betalingslast van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting in en over het jaar van terugbetaling.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) eerder al eens onderzoek gedaan naar de werking van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in de praktijk? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid om de AFM te vragen hiernaar een quickscan te laten doen en daarbij de ervaringen van ondernemers in de praktijk te betrekken?
De AFM heeft in het verleden onderzoek gedaan naar de werking van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, ook naar de aspecten die in de Radar-uitzending op 18 januari jl aan de orde kwamen.
In 2010–2011 heeft de AFM onderzoek gedaan naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen1. Uit het onderzoek vijf jaar geleden heeft de AFM geen aanwijzingen gekregen dat verzekeraars structureel onzorgvuldig handelen bij de vaststelling en uitkering van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen claims.
Meer recent, in 2014, is de AFM een onderzoek gestart naar de kwaliteit van advies over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. In haar rapport, uitgebracht in april 2015 concludeerde de AFM dat de kwaliteit van het advies nog niet van voldoende niveau was2.
Naar aanleiding van de conclusies in het rapport van 2015 heeft de AFM in de loop van 2015 intensieve contacten met marktpartijen gehad om de advieskwaliteit ten aanzien van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen te verbeteren. Het rapport van 2015 bevat tips and tricks voor een goed arbeidsongeschiktheid advies. Daarnaast is samen met marktpartijen een arbeidongeschiktheid Toolkit ontwikkeld. Deze toolkit biedt de adviseur concrete handvatten bij het geven van een goed arbeidongeschiktheid advies. De AFM heeft daarover gespreksrondes met markpartijen door heel Nederland gevoerd. In aanvulling op deze informele maatregelen zijn met een aantal marktpartijen normoverdragende gesprekken gevoerd en overweegt de AFM boetes op te leggen.
Het onderzoek naar tienerzwangerschappen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tiener heeft moeite met abortus»1, waarin wordt verwezen naar het onderzoek «In één klap volwassen; Over tienerzwangerschap»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van Rutgers blijkt dat veel zwangere tienermeiden abortus geen optie vinden en dat deze gedachte veel breder leeft dan alleen onder religieuze groeperingen? In hoeverre worden die bezwaren in de praktijk ook daadwerkelijk gerespecteerd?
Elke vrouw, ook op jongere leeftijd, is vrij om een eigen keuze te maken. Uit het onderzoek blijkt dat de keuzes van de tienermeiden gerespecteerd worden. Zij die een abortus geen optie vonden, hebben de zwangerschap voldragen. Mocht een vrouw een abortus overwegen dan dient zij hierover goed voorgelicht te worden. Het is aan de arts om te bepalen of een vrouw die bij hem komt voor een abortus deze keuze in vrijheid en goed geïnformeerd heeft gemaakt. In het gesprek met de arts kunnen alle bezwaren besproken worden en komen ook alternatieven aan de orde. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen heeft een richtlijn opgesteld over de begeleiding van vrouwen die een abortus overwegen, die artsen richting kan geven bij het voeren van het gesprek met de ongewenst zwangere vrouw.
Waarom schrijft Rutgers in het rapport dat «de route naar een abortus voor meiden» die onverwacht zwanger zijn, minder toegankelijk is dan «gewenst»? Deelt u de mening dat vanuit een organisatie gezien een zwangerschapsafbreking nooit «gewenst» kan zijn?
Het rapport zegt dat door het negatieve oordeel in de maatschappij de route naar abortus voor jonge vrouwen die ongewenst zwanger zijn, minder toegankelijk is dan gewenst (p. 72 par 8.3). Hiermee wordt gedoeld op situaties waarbij opvattingen in de sociale omgeving de jonge vrouwen onder druk kunnen zetten bij het maken van de keuze. Vanuit de organisatie bezien dient de positiebepaling inderdaad neutraal te zijn.
Vindt u het ook zorgelijk dat veel meiden het idee hebben dat ze alleen staan in hun zwangerschap? In hoeverre is het antwoord op de vorige vraag voor u een aansporing om ook voor alternatieven van abortus aandacht te vragen? Deelt u de mening dat dit vraagt om meer financiële ondersteuning vanuit de overheid voor organisaties als Siriz (stichting die preventie, ondersteuning en zorg geeft bij ongewenste zwangerschap) en FIOM (stichting die gespecialiseerd is op ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen) om tienermoeders beter bij te kunnen staan?
Ik vind het zeer spijtig dat er ongewenst zwangere meiden zijn die het gevoel hebben dat ze alleen staan in hun zwangerschap. Het is van belang dat op lokaal niveau meiden goed de weg weten naar goede hulp en begeleiding na ongewenste of ongeplande zwangerschap. Deze hulp kan door verschillende professionals geboden worden, zoals huisartsen, maatschappelijk werk en zorgprofessionals in het onderwijs, met ondersteuning van landelijke organisaties zoals FIOM en Siriz.
In deze begeleiding en hulpverlening wordt ook aandacht besteed aan de alternatieven voor abortus.
Naar mijn mening gaan er op dit moment voldoende middelen naar organisaties als Siriz en Fiom. In 2013 zijn er twee amendementen aangenomen op de begroting die het bedrag aan deze partijen met 2.5 miljoen hebben verhoogd.
Welke mogelijkheden ziet u om het beleid en de praktijk beter af te stemmen op de risicofactoren die uit dit onderzoek naar voren komen, zoals de situatie thuis, zoals emotionele verwaarlozing, huiselijk geweld, scheidingen en uithuisplaatsing?
Er komen uit de rapporten zowel risicofactoren in de thuissituatie als in de jeugdzorg naar voren. Voor de situatie thuis is het van belang dat gemeenten, jeugdzorg en andere aanpalende zorg en opvangorganisaties die zich richten op de ouders en het gezin oog hebben voor de kwetsbaarheid van meisjes en bekend zijn met risicofactoren voor onbedoelde zwangerschap/jong ouderschap. Ik heb het onderzoek « Tienermoeders in beeld» van JSO, waarin ook een beschrijving van de risicofactoren en de beschermende factoren wordt gegeven reeds onder de aandacht van gemeenten gebracht, om hier hun voordeel mee te doen.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusie dat er te weinig steun is op het gebied van financiën, huisvesting en onderwijs? Kunt u aangeven hoe het komt dat jonge moeders aangeven weinig steun te krijgen op het gebied van financiën, huisvesting en onderwijs?
Jonge moeders moeten ineens als volwassene hun leven op orde krijgen en dit vraagt veel van hen. Door gerichte begeleiding, zoals ze in sommige gemeenten krijgen, kunnen veel praktische lasten van hun schouders genomen worden. De snelle toegang tot stabiele huisvesting en het krijgen van ondersteuning bij de opvoeding zijn daarin erg belangrijk.
Juist op lokaal niveau kan, samen met de jonge moeder, het best bezien worden wat het sociale netwerk kan bijdragen aan het welzijn van moeder en kind. Op lokaal niveau kunnen zaken zoals huisvesting, onderwijs, inkomen en arbeid ook het meest integraal en op maat worden bekeken. Het gaat daarbij immers om maatwerk. De goede voorbeelden kunnen andere gemeenten inspireren.
Welke mogelijkheden ziet u om meiden financieel beter te ondersteunen, zodat zij in ieder geval niet kiezen voor abortus vanwege financiële problemen? Welke mogelijkheden ziet u om de voorlichting en hulpverlening meer aandacht te besteden aan specifieke doelgroepen, zoals de groep Surinaamse en Antilliaanse meiden, gelet op de hogere tienerzwangerschapscijfers vertegenwoordiging van deze groep?
Financiële overwegingen bleken uit het onderzoek geen doorslaggevende factor voor een abortus. Het gaat om een noodsituatie waarin meiden zelf overwogen keuzen maken.
De aard van de noodsituatie is aan de vrouw om vast te stellen en aan de arts om te beoordelen.
Ook het onderzoek «Besluitvorming rondom ongewenste zwangerschap» dat op 2 februari jl. naar uw Kamer is verzonden, laat zien dat het vaak gaat om een samenloop van factoren die een vrouw ertoe bewegen voor een afbreking te kiezen. Deze factoren kunnen naar gelang het verloop van het besluitvormingsproces wijzigen van aard en gewicht.
In preventie en voorlichting wordt de komende jaren extra ingezet op het terugdringen van ongewenste zwangerschappen bij hogere risico groepen, zoals Antilliaanse en Surinaamse meisjes. Samen met de doelgroep en professionals worden hiertoe voorstellen uitgewerkt door Rutgers, FIOM en Soa Aids Nederland.
Deelt u de mening dat een eventueel geconstateerd «taboe» op abortus meiden nooit mag hinderen in het zoeken naar goede hulpverlening bij het verwerken van een abortus?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat er in de voorlichting en de hulpverlening veel meer aandacht moet komen voor de negatieve gevolgen van een abortus?
In de voorlichting moeten alle aspecten van een abortus aan de orde komen. Alleen wanneer alle aspecten bekend zijn kan de ongewenst zwangere vrouw goed geïnformeerd een keuze maken. Zo wordt in de besluitvormingsgesprekken (keuzehulp) die Fiom doet en in het online informatie programma «Zwanger, wat nu?» objectieve informatie gegeven, zodat vrouwen zelf een goede afweging kunnen maken. Daarbij wordt altijd aandacht besteed aan de gevolgen van een abortus en aan de gevolgen van het uitragen van de zwangerschap. Er wordt gekeken naar zowel de positieve als de negatieve kanten van alle mogelijke keuzes (ook de opties: «afstand ter adoptie» en «pleegzorg).
Gewasbeschermingsmiddelen |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
Zijn er pilots voor biologische grondontsmetting (BGO) gaande in Nederland? Zo ja, waar? In welke vorm zijn hier pilots gaande met het oog op de effectiviteit van BGO en de financiële haalbaarheid?1
Ja. Het onderzoek naar mogelijkheden van biologische grondontsmetting in bedekte teelten is afgerond. Hierbij is onder andere gekeken naar de technische en economische haalbaarheid (http://edepot.wur.nl/343357). Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar bodem resetten voor de open teelten in het kader van de topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal. Dit onderzoek moet de vraag beantwoorden of bodem resetten betrouwbaar is en technisch en economisch haalbaar.
Hoe kan een bedrijf uit de sector een aanvraag indienen om een onderzoek te mogen doen met een nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel? Is het mogelijk dat subsidie voor een dergelijke pilot wordt verkregen via Den Haag? Zo ja, wat is nodig voor een dergelijke aanvraag en wat zijn de voorwaarden voor een subsidietoekenning?2
Als een bedrijf uit de sector een onderzoek wil doen met een potentiële nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel, dient het bedrijf hiervoor een proefontheffing aan te vragen bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
Het bedrijf uit de sector kan de resultaten van dit onderzoek gebruiken om een dossier op te bouwen voor het aanvragen van een goedkeuring van de potentiële basisstof. De European Food Safety Authority (EFSA) beoordeelt dit dossier. Het is voor een aanvrager mogelijk de NVWA en het Ctgb te vragen hem te begeleiden bij het goedkeuringsproces en te laten onderzoeken of het mogelijk is een financiële bijdrage te krijgen uit het Fonds Kleine Toepassingen.
Het is niet mogelijk om subsidie te krijgen voor onderzoek naar een potentiële basisstof.
Bedrijven, die onderzoek willen doen naar potentiële basisstoffen, kunnen hiervoor contact opnemen met het mkb-loket van de topsector Agri&Food (http://www.tki-agrifood.nl/aan-de-slag) en de koepel «Nieuwe doen in plantgezondheid van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (http://topsectortu.nl/nl/het-nieuwe-doen-plantgezondheid).
Mag metam-natrium momenteel nog worden toegepast in Nederland? Indien ja, waarom zijn er uitzonderingen, terwijl metam-natrium binnen de Europese Unie sinds 2010 niet meer is toegestaan? Waarom mogen er enkele bedrijven metam-natrium gebruiken gezien de toepassingsvoorwaarden op het etiket?3
De werkzame stof metam-natrium is sinds 1 juli 2012 weer goedgekeurd in de Europese Unie. Hierbij gelden de nodige restricties. Het Ctgb heeft in 2014 besloten om middelen op basis van deze werkzame stof te herbeoordelen, omdat ernstige risico’s voor omwonenden (met name kinderen) niet konden worden uitgesloten. Deze herbeoordeling heeft ertoe geleid dat middelen op basis van metam-natrium in Nederland alleen mogen worden toegepast onder strikte toepassingsvoorwaarden. Dit zijn:
Dit leidt ertoe dat het toepassen van metam-natrium in de praktijk alleen uitvoerbaar is door gespecialiseerde loonwerkers.
België is als rapporterend lidstaat verantwoordelijk voor de herbeoordeling van middelen op basis de werkzame stof metam-natrium in de Europese centrale zone. Deze herbeoordeling zal waarschijnlijk in de eerste helft van 2016 afgerond zijn. Daarna zal België haar beoordeling voorleggen aan lidstaten die als belanghebbend lidstaat zijn aangemerkt, waaronder Nederland. Na deze consultatieronde zal België, alle commentaren meewegend, een beslissing nemen op de aanvraag voor toelating van middelen op basis van metam-natrium, met daarbij de voorwaarden waaronder het middel kan worden toegepast. Daarna zal het Ctgb, als verantwoordelijke toelatingsautoriteit in Nederland, een besluit nemen of het betreffende middel in Nederland wordt toegelaten. Deze toelating zal de huidige toelating vervangen. Dit besluit zal binnen 120 dagen na ontvangst van de Belgische beoordeling worden genomen.
Draaien er al pilots in Nederland met alternatieve zuiveringsvoorzieningen voor het verbeteren van het oppervlaktewater in de sector van de glastuinbouw? Zo ja, waar? Hoe zien deze er inhoudelijk uit, behalve vanggewassen?
Ja, op dit moment zijn er pilots voor collectieve zuiveringsvoorzieningen in onder andere Dinteloord, Bommelerwaard, Overbuurtsche polder en Klazienaveen. Er worden verschillende technieken uitgeprobeerd, zoals peroxide, UV en koolstof of combinaties hiervan.
Met leveranciers van zuiveringstechnieken wordt overlegd over de haalbaarheid van mobiele zuiveringsinstallaties. Als dit leidt tot een positief resultaat, kunnen mogelijk op korte termijn pilots volgen.
Wordt er inmiddels ergens afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat vanuit de glastuinbouw gezuiverd via het riool? Zo ja, waar? Zou het aannemelijk zijn om de hoge kosten die gepaard zullen gaan met deze rioolzuivering van de gewasbeschermingsmiddelen wel (deels) bij de maatschappij te leggen met het oog op bewustwording van onder andere de schadelijke effecten van de gewasbeschermingsmiddelen die in de planten zitten en dus ook in de consument terecht komen?4
Er is nog geen riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie in Nederland die gewasbeschermingsmiddelen met een rendement van minimaal 95% verwijdert.
In het Hoofdlijnenakkoord waterzuivering in de glastuinbouw is afgesproken de betaalbaarheid te verbeteren door onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de kosten voor collectieve installaties en voor het aanpassen van de riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie door te berekenen aan de vervuiler («de vervuiler betaalt»). Dit onderzoek is nog niet afgerond (Kamerstuk 32 627, nr. 20). Ik vind het niet gewenst dat deze kosten zouden worden doorbelast aan de maatschappij.
Waarom worden er niet minder meststoffen gebruikt in plaats van bufferzones aan te leggen om uitspoeling van het teveel aan meststoffen te voorkomen? Wat wordt er gedaan om vermindering van meststoffengif te realiseren?5
De teelvrije zone (langs waterlopen) wordt op basis van de mestregelgeving niet gerekend tot de bij het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Dat betekent dat deze zone niet bemest mag worden, dus bemestingsvrij is. Door daarop bemesting met stikstof en fosfaat niet toe te staan, wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het voorkómen van stikstof- en fosfaatuitspoeling naar het oppervlaktewater. Deze maatregel is effectief, omdat de kans op uitspoeling vanuit deze zone aanzienlijk groter is dan vanuit de grond die verder van een watergang ligt. Een volveldse vermindering van de bemesting op landbouwgrond zonder teelvrije zone is daardoor vaak minder effectief dan langs watergangen een teeltvrije (en bemestingsvrije) zone aan te leggen waarbij de bemesting op de (overblijvende) landbouwgrond niet wordt verminderd. Overigens zijn de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen per 2015 nog verlaagd om een bijdrage te leveren aan de (onvermijdelijke) stikstof- en fosfaatverliezen uit de landbouw te verminderen.
Vindt u het voldoende dat een werkzame stof als glyfosaat periodiek elke tien jaar herbeoordeeld wordt op Europees niveau? Wat staat er in REACH-systeem vermeld over glyfosaat? Aan welke voorwaarden dient te worden voldaan als een werkzame stof wordt goedgekeurd? Aan welke kwaliteitseisen en interne standaarden dienen gegevens te voldoen voor goedkeuring?6
Ja, alle werkzame stoffen – dus ook glyfosaat – worden periodiek herbeoordeeld. Hierbij wordt uiteraard het nieuwste Europees geharmoniseerde toetsingskader gebruikt. De toelatinghouder dient een dossier aan te leveren dat aan strikte kwaliteitseisen moet voldoen.
Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). De Europese Commissie zal in overleg met de lidstaten en de EFSA alleen overgaan tot het opnieuw goedkeuren van de werkzame stof als er geen effecten zijn op mens en dier en geen onaanvaardbare effecten op het milieu.
Binnen het REACH systeem staat geen aanvullende informatie over glyfosaat, anders dan de registratie als toegelaten werkzame stof conform Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Vindt u de huidige gewasbescherming een randvoorwaarde voor een hoogwaardige, gezonde en veilige manier van productteling? Of zou u het graag anders zien? Zou het aannemelijk zijn als de bodem wordt gereset en er meer balans in de natuur zou zijn binnen de benodigde factoren, als een meer constante pH-waarde (bufferende werking) in de bodem voor een goede opname, voldoende voedingstoffen, minder tot geen gif in de bodem, een betere waterhuishouding in de bodem, voor een optimale sterke plantengroei en dus de voedingswaarde ten goede zou kunnen komen voor mens, dier en ook milieu? Wordt er op dit niveau al onderzoek gedaan? Zijn er ruimte en middelen om een soort onderzoek te doen? Zo ja, wat zijn de randvoorwaarden?7
Ja. Desalniettemin heb ik uw Kamer aangegeven dat ik mij inzet voor het realiseren van een versnelling van de vergroening van de gewasbescherming en naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nrs. 276, 279 en 344).
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 voor onderzoeken naar biologische grondontsmetting.
Er lopen verschillende publiek-private onderzoeksprogramma’s «duurzame bodem», «sturen op bodemweerbaarheid door toediening organische materialen», «weerbaarheid door biodiversiteit» en «ruwvoeder en bodemmanagement» en een publiek-privaat onderzoeksproject «nieuwe methoden voor bestrijding van bodemplagen in de glastuinbouw en zomerbloemen».
De inhuur van een interimmer door Rijkswaterstaat |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een man die wel wat mocht kosten»?1
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Ja, In het artikel is opgenomen dat in het uurtarief al reis- en verblijfkosten zijn verwerkt. Dat is niet correct. Ik ga hier in mijn verdere beantwoording op in.
Is het waar dat tijdens de onderhandelingen over het uurtarief van de genoemde interimmer weliswaar is aangedrongen op een tarief onder de toenmalige Balkenendenorm maar dat het uiteindelijke uurtarief toch hoger kwam te liggen? Zo ja, waarom was dat het geval? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik zal hieronder in mijn beantwoording ingaan op de vragen 3 tot en met 8
We streven ernaar om contracten met uurtarieven niet boven de norm van
€ 225 uit te laten komen. Omdat voor de planstudiefase van de Zuidelijke Ringweg Groningen er behoefte was aan een neutrale en zware projectdirecteur, ook op bestuurlijk niveau, is in 2010 door de gezamenlijke partners van het project (Rijkswaterstaat, gemeente Groningen en provincie Groningen) gezocht naar de meest geschikte kandidaat. Uiteindelijk is uit drie kandidaten de heer Hillen als de meeste geschikte kandidaat gekozen, hij werd ingehuurd via Twynstra Gudde. In het aangehaalde krantenartikel zou sprake zijn van onderhandelingen door de heer Hillen op persoonlijke titel, dit is niet het geval, Twynstra Gudde heeft deze onderhandelingen gevoerd. Tijdens de onderhandelingen is besloten in dit uitzonderlijke geval een uurtarief te betalen boven de norm van € 225 euro (er werd aan Twynstra Gudde een tarief tussen de € 230 en € 240 euro per uur betaald).
Dit is, zoals voorgeschreven in de trendnota arbeidszaken personeel 2010 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32124–18.html), ook gemeld aan de Tweede Kamer in de departementale jaarverslagen, te weten in de bijlage met het overzicht van de uitgaven externe inhuur over 2011 en 2012 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Naast het uurtarief zijn er verblijfkosten vergoed. De verblijfkosten werden vanaf het begin van het contract vergoed met een onkostenvergoeding en zijn nooit onderdeel geweest van het uurtarief, zoals in het krantenartikel ten onrechte is vermeld. Onkostenvergoedingen voor bijvoorbeeld verblijf, zoals hier het geval was, worden niet als inkomen gerekend omdat aan de vergoedingen immers geen inkomen wordt ontleend. Het onderscheid tussen het uurtarief en de verblijfkosten is vanaf het begin gehanteerd. Naast het uurtarief kunnen verblijfskosten overigens worden vergoed als daarvoor specifieke redenen aanwezig zijn zoals in dit geval. Voor het werk was het namelijk noodzakelijk om veelvuldig aanwezig te zijn in Groningen, ook laat in de avond. Naast een uurtarief is daarom een vaste vergoeding voor onkosten voor bijvoorbeeld verblijf afgesproken. Ook het tarief voor de onkostenvergoeding is in onderhandeling tot stand gekomen en geïndexeerd. Deze onkostenvergoeding is per juni 2013 licht naar beneden bijgesteld en bevroren. Naar mijn mening is hier geen sprake geweest van een constructie om de publicatieplicht te omzeilen.
Terugkijkend is deze onkostenvergoeding aan de hoge kant geweest. Rijkswaterstaat heeft sindsdien bij dergelijke contracten niet meer zulke hoge vaste onkostenvergoedingen afgesproken.
In mei 2013 is over de hoogte van het tarief heronderhandeld. Hoewel het een zware functie betrof werd een afwijking van de norm door de stuurgroep leden niet verantwoord gevonden. Dit heeft geleid tot aanpassing van het tarief, naar
€ 225 per 1 juni 2013. Daarmee kwam het uurtarief niet meer boven de norm. Omdat de eerste vijf maanden van 2013 nog wel een uurtarief is betaald boven de norm, had dit gemeld moeten worden in het jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over 2013. Rijkswaterstaat heeft dit abusievelijk niet gemeld aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (in tegenstelling tot de jaren 2011 en 2012, waarin dit wel correct is gebeurd, zie bovenstaande passage), waardoor dat niet is opgenomen in het jaarverslag 2013. Ook de onkostenvergoeding is per juni 2013 – net als het uurtarief – licht naar beneden bijgesteld. Er was daarmee geen sprake van een «oplossing» om zaken uit de openbaarheid te houden.
Waren er bij Rijkswaterstaat inderdaad interne bedenkingen tegen de financiële afspraken die voor de inhuur van genoemde interimmer waren gemaakt? Zo ja, waaruit bestonden die bezwaren en hoe is daar mee omgegaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de genoemde interimmer een vergoeding kreeg voor verblijfskosten? Zo ja, waarom kreeg hij die vergoeding en hoe gebruikelijk zijn dergelijke vergoedingen? Zo ja, past de genoemde vergoeding wat betreft de hoogte bij wat gebruikelijk was? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de hoogte van de beloning van de genoemde interimmer ten onrechte niet altijd in openbare stukken is gemeld? Zo ja, in welk jaar of jaren was er sprake van het niet melden? Zo ja, waarom werd het niet gemeld?
Zie antwoord 3.
Is het waar dat er na een aantal jaren geen melding meer van de gedeclareerde kosten werd gemaakt omdat de «oplossing» werd gevonden om de verblijfskosten buiten het uurtarief van de genoemde interimmer te houden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit ten minste de indruk wekt dat er zaken ten aanzien van de beloning moedwillig uit de openbaarheid moesten worden gehouden? Zo ja, wie heeft hiertoe besloten en met welke reden? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord 3
Wordt de genoemde constructie van het splitsen in een uurtarief en verblijfskosten vaker toegepast en wordt daarmee de publicatieplicht omzeild? Zo ja, hoe vaak en waar gebeurd dit? Zo ja, is dit toegestaan en deelt u de mening dat deze constructie verboden zou moeten worden? Zo nee, hoe weet u dat deze constructie niet vaker wordt toegepast?
Zie antwoord 3
Waarom heeft Rijkswaterstaat geen aanbesteding voor de functie van de benodigde interimmer gedaan? Welke wet- en regelgeving bestaat er ten aanzien van dergelijke aanbestedingen en is daaraan voldaan?
Openbaar aanbesteden was niet nodig omdat voor deze opdracht een verlicht aanbestedingsregime geldt (inhuur valt onder de zogeheten II.B-diensten, zoals opgenomen in Bijlage II.B uit de EU-Richtlijn 2004/18/EG), met een vrije procedurekeuze waarbij enkel de gunning van een opdracht achteraf gemeld moest worden. Dat is ook gebeurd in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het genoemde bericht ook weer een indicatie is dat duidelijke en aangescherpte wetgeving ten aanzien van de maximering van de inkomens van interimmers bij de overheid hard nodig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, de richtlijnen zijn duidelijk. In dit specifieke geval is door de drie betrokken partijen bewust, in het belang van het project, besloten af te wijken van die richtlijn. Om deze reden is in de trendnota arbeidszaken personeel 2010 ook opgenomen »Om niet iedere flexibiliteit weg te nemen wordt ook in dit geval het principe «comply or explain» toegepast. In uitzonderlijke gevallen is het immers voorstelbaar dat een hoger uurtarief moet worden betaald dan het vastgestelde maximum. In die situatie is het aan het desbetreffende ministerie om daar achteraf verantwoording over af te leggen». Dat is ook gemeld aan de Tweede Kamer in de jaarverslagen van 2011 en 2012. Dit is voor de eerste vijf maanden van 2013 abusievelijk niet in het jaarverslag van 2013 opgenomen. Ik zal strakker toezien op het consequent melden van dergelijke afwijkingen aan de Tweede Kamer.
Het bericht ‘Opel ontkent gesjoemel met software’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opel ontkent gesjoemel met software. Past Opel in het geheim software aan sinds dieselgate?»1
Ja.
Kunt u aangeven of u of andere instanties, zoals de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), eerder dan het moment waarop de Vlaamse radio en Televisieomroep (VRT) dit onderzoek wereldkundig maakte al vermoedens hadden of op de hoogte waren dat er mogelijk door Opel in België of in Nederland in het geheim software van vervuilende modellen werd aangepast, en/of dat de in het onderzoek genoemde types van Opel verdacht zijn in het kader van het dieselschandaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie heeft u destijds ondernomen?
Zowel het ministerie, als de RDW en TNO hebben geen vermoedens dat Opel in het geheim software van vervuilende modellen zou hebben aangepast of dat de in het onderzoek genoemde types van Opel verdacht zouden zijn in het kader van het dieselschandaal. Het Duitse KBA, de betreffende typekeuringsinstantie, heeft ook geen melding gedaan van non-conformiteit of van een recall.
Kunt u aangeven in hoeverre het onderzoek van de VRT gevolgen heeft voor de Nederlandse situatie inzake het dieselschandaal, aangezien het onderzoek laat zien dat het dieselschandaal zich mogelijk niet beperkt tot enkel Volkswagen AG, omdat Opel niet tot de merken behoort die onder Volkswagen AG vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de gevolgen specificeren?
Naar aanleiding van het bericht van de VRT is er contact geweest tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de importeur Opel Nederland in Breda. Opel Nederland heeft hierbij kenbaar gemaakt dat het volgende officiële statement2 is afgegeven: «Opel clearly rejects the claim of VRT News that Opel dealers have been modifying software in the Zafira Tourer 1.6 diesel which changes the emission behaviour of these vehicles. The mentioned service update 15-P-044 has nothing to do with changing emission levels. Also no other recalls have been launched in 2015 to get better emission values. The mentioned service update 15-P-044 has been discussed with the German Type Approval Authority KBA».
Dit neemt niet weg dat ik onverminderd alert blijf op eventuele andere merken die frauduleuze software hebben toegepast om aan de Europese emissienorm te voldoen. Zoals gemeld in mijn brief van 16 februari 2016 over de Update softwarefraude dieselvoertuigen, is de Europese Commissie vorig jaar verzocht om een coördinerende rol te vervullen ten aanzien van de nationale testprogramma’s van typegoedkeurende instanties binnen de EU. Daarvoor is een Europese werkgroep opgezet onder leiding van het Joint Research Centre (JRC). Namens Nederland participeert de RDW in deze werkgroep.
Hebt u contact opgenomen met de Nederlandse Opeldealers naar aanleiding van dit verontrustende onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u überhaupt voornemens om contact met de Opeldealers op te nemen? Welke vragen gaat u in dat geval stellen? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd en kunt u dit in detail beschrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u contact opgenomen met het bedrijf of de fabrikant Opel zelf naar aanleiding van dit verontrustende onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u überhaupt voornemens om contact met Opel op te nemen? Welke vragen gaat u in dat geval stellen? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd en kunt u dit in detail beschrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens überhaupt deze berichtgeving van de VRT, al dan niet via uw Belgische ambtsgenoot, op waarde te beoordelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Zoals gemeld in mijn brief van 16 februari 2016 over de Update softwarefraude dieselvoertuigen wordt bij berichten over mogelijke fraude op het Ministerie van Infrastructuur en Milieu standaard een aantal acties ondernomen. Zo wordt contact opgenomen met de Nederlandse importeur of met de RAI Vereniging met het verzoek om nadere informatie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is in het onderhavige geval contact opgenomen met Opel Nederland in Breda. In reactie hierop heeft Opel Nederland naar de officiële reactie verwezen. Ook wordt contact opgenomen met de RDW om na te gaan in hoeverre zij de typegoedkeuring hebben afgegeven. Daar is in dit geval geen sprake van.
In het steekproefcontroleprogramma, dat door TNO in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt uitgevoerd, is in mei 2014 de Opel Zafira getest als één van de zes nu op de markt verkrijgbare Euro-6 productiemodellen, zoals gemeld op blz. 10, tweede kolom, van het TNO rapport Uitstoot van stikstofoxiden en fijn stof door dieselvoertuigen van 26 mei 20153. Met een NOx-waarde lager dan 80 mg/km voldeed het voertuig aan de typegoedkeuringsnormen. In de meer praktijkgerichte testcycli werden NOx-waarden tot 481 mg/km gemeten. In praktijkmetingen op de weg werden NOx-waarden tot 667 mg/km gemeten. De gemeten emissies bij deze auto zijn hiermee in lijn met de gemeten emissies van andere merken. Verder zijn TNO bij de tests geen bijzonderheden opgevallen.
Bent u bereid om zelf bij de Nederlandse Opeldealers en/of Opel na te gaan of er in Nederland sprake van is dat verschillende officiële Opel-dealers de laatste maanden in het geheim de software van auto's van het merk Opel Zafira Tourer 2014 met een 1.6 liter-dieselmotor aangepast hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van deze informatie-inwinning op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om zelf bij de Nederlandse Opeldealers en/of Opel na te gaan of er ook in Nederland in 2015 geen enkele terugroepactie door Opel gelanceerd is om betere emissiewaarden te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van deze informatie-inwinning op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke actie u voornemens bent te nemen naar aanleiding van het onderzoek van de VRT? Zo nee, betekent dit dat u geen enkele actie onderneemt naar aanleiding van het onderzoek van de VRT? Zo ja, kunt u in detail beschrijven welke acties u van plan bent te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de intentie van Opel België om voorlopig zelf geen onderzoek te starten naar misstanden die in het VRT-onderzoek boven water lijken te zijn gekomen en dat men wacht op een stap van het hoofdkantoor in deze zaak? Bent u voornemens Opel Nederland te verzoeken wel een onderzoek in te stellen? Zo nee, bent u voornemens richting het hoofdkantoor van Opel een signaal af te geven dat het voor Nederland belangrijk is om uitsluitsel te krijgen over of er al dan niet gesjoemeld is met een of meerdere Opelmodellen?
Op 19 januari 2016 heeft Opel aangegeven dat ze verder onderzoek heeft gedaan naar de precieze situatie ten aanzien van de twee geteste Zafira’s. In deze verklaring4 weerlegt Opel de aantijgingen van de VRT dat er geheime updates zouden zijn uitgevoerd: «Gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek naar de servicehistoriek van de twee geïdentificeerde Zafira's uit de reportage van de VRT, kan Opel Belgium bevestigen dat niets mysterieus werd uitgevoerd, in tegenstelling tot wat beweerd wordt door de VRT. Zij beweerden dat de voertuigen verschillende emissiewaarden vertoonden vóór en na een bezoek aan de dealer en kwamen daarom tot de conclusie dat Opel in het geheim en bewust software-updates deed om de uitstoot te verbeteren. In realiteit constateerde Opel tijdens het dealerbezoek, dat aan beide betrokken voertuigen specifieke technische aanpassingen nodig waren om de goede werking te herstellen.» In het bericht wordt nader vermeld wat er precies met beide voertuigen aan de hand was.
De Belgische Minister van Werk, Economie en Consumenten, de heer Kris Peeters, heeft verder aan de diensten van de FOD Economie opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen bij Opel Belgium en zijn dealers om klaarheid te brengen rond de twijfels verschenen in de pers5. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek met belangstelling af.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de RDW zal reageren op de berichtgeving van de VRT? Is de RDW voornemens om actie te ondernemen naar aanleiding van het onderzoek? Zo ja, waaruit bestaat die actie? Zo nee, gaat u de RDW verzoeken actie te ondernemen naar aanleiding van het onderzoek van de VRT?
De RDW beschikt niet over andere informatie dan in de voorgaande antwoorden is gemeld. Deze informatie leidt vooralsnog tot de conclusie dat het om een reguliere service update van Opel gaat. De RDW heeft het Duitse KBA recentelijk verzocht om een bevestiging van de door Opel gegeven verklaring. Naar aanleiding hiervan heeft het KBA richting de RDW bevestigd dat «the service update has indeed nothing to do with intentionally changing any emission levels». Indien daarvoor mogelijk alsnog aanleiding zou komen, zoals uit de resultaten van het onderzoek in België, dan zal de RDW deze zaak in de bij het antwoord op vraag 3, 4 en 5 genoemde Europese werkgroep ter afstemming aankaarten.
Deelt u de mening dat, wanneer zou blijken dat Opel inderdaad in het geheim systematisch software-updates heeft uitgevoerd om gesjoemel met de uitstoot van bepaalde modellen onder de pet te houden, dit verwerpelijk is en dat autobedrijven simpelweg eerlijk en transparant moeten zijn over hun product en de prestaties van dat product, zeker in het kader van het lopende dieselschandaal? Zo nee, waarom niet?
Ik wil daar niet op vooruit lopen. Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden zijn er geen aanwijzingen dat Opel in het geheim software-updates heeft uitgevoerd.
Politiebezoek om twitter-kritiek op AZC |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer politiebezoek aan burger om anti-azc-uitlatingen op twitter»?1
Ja.
Deelt u de afschuw en enorme zorgen over het feit dat de politie huisbezoeken brengt naar aanleiding van een kritische mening op Twitter over asielzoekerscentra?
Nee, die deel ik niet. De politie heeft tot taak het handhaven van de openbare orde. Wanneer de politie signalen en/of informatie krijgt die kunnen duiden op mogelijke openbare orde verstoringen, heeft de politie de verantwoordelijkheid deze te verifiëren c.q. duiden. Dat geldt ook voor uitingen op social media die worden opgevat als uitlatingen die zijn gedaan in de publieke ruimte en als zodanig worden beoordeeld. Het actief contact opnemen door de wijkagent met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen op social media is daartoe een van de mogelijkheden en maakt deel uit van het normale politiewerk. Dergelijk contact kan onder meer plaatsvinden in de vorm van een huisbezoek en gebeurt onder verantwoordelijkheid van het gezag.
Overigens monitort de politie ook social media ingeval van verdenking van strafbare feiten zoals opruiing, bedreiging, «sexting», en discriminatie. Bij die feiten ligt het gezag bij het OM.
Ziet u in dat dit soort huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren en de vrijheid van meningsuiting onder druk zetten?
Ik zou het betreuren als burgers zich geïntimideerd voelen door huisbezoeken van de politie, in de praktijk vaak de wijkagent. Van het inperken van het grondwettelijke recht van vrijheid van meningsuiting is in deze gevallen geen sprake. Frequent contact tussen politie en burgers juich ik toe en is onlosmakelijk onderdeel van goed politiewerk. Het is met name de wijkagent die een belangrijke «ogen en oren-functie» heeft in het kennen van de wijk en daartoe contact onderhoudt met de inwoners.
De vrijheid van meningsuiting is een groot goed en daar kan c.q. mag op geen enkele wijze aan worden getornd. Juist om deze reden treedt de politie zorgvuldig op in het beoordelen van signalen over mogelijke openbare orde verstoringen op onder meer social media. Het afleggen van huisbezoeken en het zo nodig aanspreken van burgers op hun uitlatingen op bijvoorbeeld social media doet zij in het kader van haar openbare orde taak. De crux hierbij is de mogelijke of daadwerkelijke verstoring van de openbare orde, niet de inhoud van de mening.
Kunt u aangeven wie de opdracht heeft gegeven tot deze huisbezoeken en op grond waarvan?
Zie antwoord 1. De politie voert haar taak uit in ondergeschiktheid aan het gezag, in casu de burgemeester.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat de politie hier per direct mee stopt?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen. Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (ingezonden 6 oktober 2015) en de schriftelijke vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (ingezonden 7 oktober 2015)2.