Het evacueren van reizigers uit gestrande treinen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Reizigers 3,5 uur vast in trein»1, «Treinreizigers gestrand: drieënhalf uur zonder licht en frisse lucht»2 en «Ongeduldige reizigers breken uit defecte trein Zaltbommel»?3 Herinnert u zich de brief van uw voorganger over gestrande treinen op de HSL4 en de brief van uw voorganger over diesellocs en het bergen van gestrande treinen?5
Ja, ik ken de berichten en de brieven waar de vraagsteller naar verwijst. Dat deze incidenten zich hebben voorgedaan vind ik samen met NS en ProRail onacceptabel. Reizigers moeten er van op aan kunnen dat ze zo snel mogelijk uit een dergelijke benarde positie verlost worden zodat ze hun reis kunnen voortzetten. Ik heb NS en ProRail gevraagd om gezamenlijk een evaluatie te maken op basis van de strandingen op het hoofdrailnet en de HSL over de afgelopen jaren, gericht op verbeteringen. Ook het toezicht van Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zal daar mede op gericht zijn. Ik zal u over de uitkomst van deze evaluatie nader informeren.
Heeft u een overzicht van het aantal gestrande treinen op zowel hoofdrailnet, HSL als regionaal spoor sinds 2011 en het oponthoud per gestrande trein?
ProRail meldt dat er tussen december 2013 en februari 2016 1.828 treinen twintig minuten of langer zijn gestrand. Er reden ongeveer 3,4 miljoen treinen, dus dit komt neer op 0,05% gestrande treinen. Op basis van deze cijfers is geen onderscheid te maken tussen het hoofdrailnet en HSL.
Kunt u verklaren waarom het woensdag 4 november drieënhalf uur duurde voordat gestrande reizigers tussen Den Bosch en Nijmegen werden geëvacueerd?
In dit geval bleef de trein aanvankelijk langs het perron staan, waardoor evacuatie niet nodig was: de reizigers konden desgewenst uitstappen. Nadat de trein weer verder kon rijden, strandde deze helaas alsnog. NS en ProRail hebben de afhandeling van gestrande treinen conform de procedures uitgevoerd, maar door praktische problemen duurde het langer dan verwacht.
De normale afhandeling is erop gericht om de hinder voor reizigers bij een stranding tot een minimum te beperken. De procedure is dat NS en ProRail maximaal een kwartier na een stranding, als zeker is dat de trein niet meer zelfstandig verder kan rijden, gezamenlijk de calamiteitenafhandeling beginnen. Ze hebben de ambitie om in 98% van de gevallen de reizigers binnen een uur hun weg te laten vervolgen. In de overige gevallen streven ze ernaar het oponthoud van de reizigers tot maximaal twee uur te beperken. In alle gevallen is het doel de reizigers binnen één uur zorg te bieden. Voor de evacuatie van de gestrande reizigers geldt een driesporenbeleid. NS en ProRail bereiden tegelijkertijd drie vormen van evacuatie voor:
Kunt u verklaren waarom dinsdag 24 november de gestrande trein niet werd weggesleept naar het dichtstbijzijnde station, maar er bussen werden ingezet terwijl deze de trein niet konden bereiken?
In dit geval zijn de procedures van NS en ProRail voor de afhandeling van gestrande treinen onvoldoende opgevolgd, waardoor niet meteen de evacuatie-methode werd gekozen die de beste bleek: het wegslepen van de trein. De bus die werd ingezet kon de trein in dit geval wel bereiken en is gebruikt om veertig reizigers naar Schiphol te vervoeren.
Kunt u verklaren waarom donderdag 28 januari pas na drie uur is besloten de reizigers in een gestrande trein op de HSL te evacueren?
Na een eerste stop meldde de machinist dat de trein weer kon rijden. Daarop zijn de acties in het kader van de calamiteitenafhandeling gestaakt. Even later is de trein opnieuw stil komen te staan en is de calamiteiten afhandeling opnieuw gestart. Een belemmerende factor bij de HSL is dat het spoor door ligging en afscherming voor hulpdiensten vaak minder eenvoudig te bereiken is en er strenge veiligheidsvoorschriften gelden zowel voor het inzetten van evacuatietreinen als het fysiek ontruimen van gestrande treinen. Ook in dit geval zijn de procedures van NS en ProRail voor de afhandeling van gestrande treinen onvoldoende opgevolgd.
Dit specifieke incident wordt door de ILT onderzocht. Dat onderzoek zal naar verwachting in maart zijn afgerond. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Deelt u de mening dat genoemde langdurige evacuaties niet voldoen aan de in 2011 na een Veiligheidswaarschuwing van de inspectie uitgesproken ambitie om in 98% van de gevallen de reiziger binnen één uur zijn weg te laten vervolgen en in de overige gevallen er naar te streven het oponthoud van de reiziger tot maximaal twee uur te beperken?
Ja, die mening deel ik. De procedures van NS en ProRail voor de afhandeling van gestrande treinen (zie antwoord 3) zijn in twee van de drie in de vragen genoemde gevallen onvoldoende opgevolgd. Er was in de praktijk sprake van verkeerde keuzes en menselijke fouten. NS en ProRail laten mij weten dat ze het belangrijk vinden om de gang van zaken zo snel als redelijkerwijs mogelijk te verbeteren. Rolvastheid is daarbij van groot belang.
Ik heb NS en ProRail op dit alles nadrukkelijk aangesproken en hen verzocht om gezamenlijk een evaluatie te maken (zie antwoord 1). Deze evaluatie moet een beeld geven van wat er goed gaat en wat er beter moet.
Welke quick-wins zijn met betrekking tot gestrande treinen op de HSL genomen zoals aangekondigd in de brief van september 2014?
NS en ProRail hebben maatregelen met snelle verbeterkansen voor de Intercity direct, waarvan in de brief sprake is6, opgestart en ingevoerd:
Verder hebben NS en ProRail een projectleider aangesteld om de verbetermaatregelen voor strandingen en evacuaties aan te pakken. Deze maatregelen maken deel uit van een breder verbeterplan voor de Intercity direct gericht op het verbeteren van de prestaties.
Kunt u de evaluaties over gestrande treinen op de HSL die sinds begin 2014 zijn gemaakt naar de Kamer sturen? Welke maatregelen zijn er naar aanleiding van deze evaluaties genomen?
NS en ProRail leggen bij elk incident (zoals een stranding) intern vast wat er is gebeurd. Ik ontvang niet over elke gestrande trein een rapport en kan dat dus niet naar uw Kamer sturen. Wel heb ik NS en ProRail gevraagd om gezamenlijk een evaluatie te maken op basis van de strandingen in de afgelopen jaren (zie antwoord 1).
Voor de genomen maatregelen verwijs ik naar antwoord 7.
Is bij genoemde gestrande treinen de afspraak met de inspectie nagekomen dat voor de gestrande reizigers serviceteams worden ingezet, dat binnen één uur zorg op maat wordt geboden waaronder voedsel en drank en dat direct parallelle oplossingstrajecten worden opgestart, waarbij de oplossing die het snelst tot resultaat leidt, wordt uitgevoerd?
In twee van de drie genoemde gevallen was in strijd met de afgesproken procedure geen Veiligheid & Service team aanwezig.
Zijn er voor de HSL elektrische bergingslocomotieven beschikbaar om gestrande treinen te verslepen naar het dichtstbijzijnde station? Zijn er in geval van een stroomstoring voor de HSL diesel bergingslocomotieven beschikbaar?
Zie antwoord 7.
Herinnert u zich de bevindingen van de commissie Kuiken6 over de werkwijze van de inspectie in het algemeen en de melding van uw voorganger in de eerder genoemde brief uit 2011 dat de inspectie het verbeterproces rond gestrande treinen nauwlettend zou volgen?
Ja. Naar aanleiding daarvan heeft de ILT geparticipeerd in een projectgroep van NS en ProRail waarin partijen gezamenlijk werken aan het verbeteren van de berging van gestrande treinen. In deze projectgroep zijn afspraken gemaakt over diverse te nemen maatregelen en acties die erop gericht waren dat spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder ervoor zorgen dat de risico’s verbonden aan het tijdig bergen van treinen worden beheerst. Daartoe behoort ook de veiligheid van de reizigers in alle weersomstandigheden.
Heeft de inspectie als vervolg op de genoemde Veiligheidswaarschuwing het versterkt toezicht op de geconstateerde knelpunten rond gestrande treinen inmiddels afgerond? Is hierbij door de inspectie getoetst of het afgesproken verbeterproces ook in de praktijk is uitgevoerd en of dit werkt?
In maart 2011 concludeerde de ILT dat er operationeel een aantoonbare verbetering had plaatsgevonden waarbij het bergen van gestrande treinen daadwerkelijk de juiste prioriteit had gekregen. Op 2 december 20138 heeft de ILT het verscherpte toezicht opgeheven, omdat er naar het oordeel van de ILT op dat moment sprake was van een verbeterproces dat voldoende bestendig was. De spoorsector had gezamenlijk een groot aantal voorgenomen maatregelen uit 2011 geëffectueerd en in 99% van de strandingen op het conventionele spoor werden de reizigers binnen twee uur geëvacueerd.
De gevallen die in deze brief aan de orde komen, zijn voor de ILT aanleiding om naast het onderzoek genoemd in antwoord 5 op korte termijn opnieuw met de betrokken spoorpartijen in gesprek te gaan.
Het inkomen van de algemeen directeur van energiebedrijf Delta |
|
Joyce Vermue (PvdA), John Kerstens (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Personeel Delta boos over salarisverhoging algemeen directeur Kamerbeek»?1
Ja.
Is het waar dat Delta Energie zware verliezen maakt? Dreigt daardoor een verlies aan banen?
De marktomstandigheden in de Europese elektriciteitsmarkt zijn voor producenten relatief slecht. Dit komt door een sterk gedaalde elektriciteitsprijs, mede doordat de vraag naar elektriciteit is achtergebleven bij verwachtingen door de economische teruggang in 2008. Het gevolg is dat energiebedrijven dure centrales stilzetten en/of daarop versneld afschrijven. Ook Delta NV heeft hiermee te maken. Voor de effecten die de marktomstandigheden kunnen hebben, bijvoorbeeld ten aanzien van werkgelegenheid, heb ik nadrukkelijk oog. Dat geldt ook voor de provincie Zeeland, waar de commissie structuurversterking en werkgelegenheid Zeeland is ingesteld die als doel heeft om de Zeeuwse economie en daarmee de Zeeuwse werkgelegenheid impulsen te geven. Mijn ministerie is hierbij betrokken. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de resultaten van deze Commissie.
Kunt u begrijpen dat een salarisverhoging van de algemeen directeur met name bij het personeel van Delta energie op onbegrip stuit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de normering van de bezoldiging van topfunctionarissen bij de (semi)overheid geldt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Delta NV is een 100% overheidsdeelneming. Overheidsdeelnemingen in NV’s en BV’s zijn door de wetgever (in algemene zin) buiten de WNT gehouden op grond van de overweging dat de overheid via de lijn van het aandeelhouderschap het beloningsbeleid voldoende zou kunnen beïnvloeden. Het beloningsbeleid van de directie is bij vennootschappen een aangelegenheid ten aanzien waarvan de aandeelhouders kaders kunnen bepalen. Van aandeelhouders op decentraal niveau mag een actieve opstelling worden verwacht in dezen. In dit verband kan ook worden verwezen naar het nader antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de vragen van de leden Kerstens en Mei Li Vos (beiden PvdA) over het bericht «Netbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris» (Handelingen II 2015/16, Aanhangselnummer 1284) en de ter zake door de Tweede Kamer aangenomen motie waarmee de regering wordt verzocht om in overleg te treden met de aandeelhouders van Alliander, met als inzet de vergoedingen meer in lijn te brengen met de normen van de WNT.
Ook in dit geval is het wenselijk dat de aandeelhouders van Delta NV zich op dit punt expliciet uitspreken, waarbij het heel wel voor te stellen is dat zij ervoor kiezen de bezoldiging van een Minister zoals uitgewerkt in de geldende WNT-normering voor de (semi)publieke sector als referentienorm te hanteren. Bekend is dat in dit specifieke geval de provincie Zeeland tegen de salarisverhoging is opgekomen. Op 5 februari 2016 is door provinciale staten van Zeeland een motie aangenomen waarmee werd beoogd om de salarisverhoging terug te draaien en is vervolgens een oproep aan Delta NV gedaan om de verhoging ongedaan te maken. Aan betrokkene is inmiddels ontslag verleend met anderhalf jaarsalaris als ontslagvergoeding. Het spreekt voor zich dat bovenstaande oproep mutatis mutandis evenzeer geldt voor de ontslagvergoeding.
In het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de WNT (Kamerstukken II 2015/16, 34 366, nr. 1) is overigens aangegeven dat de institutionele reikwijdte van de WNT zal worden herzien. Zoals door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangegeven tijdens het voortgezet Algemeen Overleg over de Evaluatie van de WNT op 10 februari jl. en in antwoord op een vraag van de heer Kerstens tijdens het vragenuur van 8 maart jl., zullen daarbij nadrukkelijk ook deelnemingen waarbij gemeenten, provincies of waterschappen aandeelhouders zijn, zoals Delta NV, worden betrokken. Daarbij vormen de zogeheten Dijkstalcriteria inclusief de contra-indicatie, dat wil zeggen de mate waarin sprake is van commerciële concurrentie, het kader.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft indien een algemeen directeur van een bedrijf dat verliezen maakt een hoger inkomen gaat verdienen, ook al is dat eerder afgesproken in tijden dat het beter met het bedrijf ging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een bedrijf waarvan de aandelen in overheidshanden (provincie en gemeenten) zijn en derhalve direct of indirect publiek gefinancierd is, extra terughoudend moet zijn met het verstrekken van topinkomens en het verhogen daarvan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de aandeelhouders van Delta er goed aan zouden doen om er op aan te dringen dat de algemeen directeur afziet van de voorgenomen salarisverhoging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat verandert er ten aanzien van de regelgeving van de beloning van topfunctionarissen van Delta op het moment dat het bedrijf wordt gesplitst in een netwerkbedrijf en een commercieel bedrijf?
Een netbeheerder (in dit geval Enduris) valt onder de toepassing van de WNT (bijlage 1 bij de WNT, onderdeel 7, onder het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Dat verandert niet door splitsing van Delta.
Klopt het bericht dat TenneT voor 5 tot 7 miljard euro aan uitbreidingsinvesteringen in Zeeland zegt te gaan doen? Is het waar dat de investeringsplannen geheim zijn?1
Nee, het is onjuist dat TenneT investeringsplannen voor € 5 tot € 7 miljard voor Zeeland heeft. Het investeringsprogramma van TenneT voor heel Nederland bedraagt circa € 5 tot € 7 miljard in de periode tot 2025. Hiervan heeft circa € 1,2 miljard betrekking op de investering Zuidwest 380 kV, dat de volledige verbinding van Borssele naar Tilburg betreft.2
Op basis van de Elektriciteitswet 1998 (art. 21) moet TenneT om het jaar bij de Autoriteit Consument en Markt het zogenoemde kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD) indienen. In het KCD zijn onder andere de voorgenomen investeringen in het elektriciteitsnet opgenomen. In de Elektriciteitswet is ook bepaald dat de netbeheerder het KCD op een geschikte wijze openbaar maakt. Wanneer het KCD bedrijfs- of fabricagegegevens bevat die vallen onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur, dan blijft openbaarmaking van de desbetreffende gegevens achterwege. Ook wanneer een netbeheerder bij de uitvoering van zijn taak de beschikking krijgt over gegevens van andere bedrijven waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is hij verplicht tot geheimhouding van die gegevens.3 Slechts deze delen van de investeringsplannen van TenneT zijn geheim.
Wat is uw mening over het rapport van de Algemene Rekenkamer van februari 2015, waarin gesteld wordt dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onvoldoende controleert of de netuitbreidingen van TenneT ook werkelijk noodzakelijk zijn? Op welke wijze gaat u de door TenneT gemaakte uitbreidingen voor tracékeuze na op noodzaak?
In mijn bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II 2014/15, 28 165, nr. 192) is aangegeven dat ik reeds had geconstateerd dat er een verbetering nodig is van de regels over de netplanning en -uitbreiding. De huidige rolverdeling tussen de betrokken partijen voor het toetsen van de noodzakelijkheidvan investeringen van netbeheerders is niet altijd duidelijk afgebakend. Het kabinet heeft in de beleidsbrief STROOM van 18 juni 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49) aangekondigd met een wetswijziging te komen voor de verbetering van de procedure rondom de toetsing van de investeringen. Het hiertoe dienende wetsvoorstel STROOM is vorig jaar aangeboden aan beide Kamers, maar op 22 december jl. door de Eerste Kamer verworpen. Hiermee blijft de reeds bestaande regelgeving van kracht en zijn de verbeteringen niet doorgevoerd. Na de zomer verwacht ik bij uw Kamer een wetsvoorstel in te dienen waarin de verbetering van de procedure rondom de toetsing van de investeringen is opgenomen.
Onder de huidige regelgeving (Elektriciteitswet 1998) toetst ACM op systeemniveau nut en noodzaak van (voorgenomen) investeringen van TenneT, onder andere door een gedegen risicoanalyse van de netbeheerder te verlangen. Het KCD-traject is cyclisch in die zin dat de verbeterpunten (die ACM in de zogeheten eindbrief benoemt) de opmaat vormen voor het volgende KCD. Op die manier prikkelt ACM TenneT om de kwaliteit van de bedrijfsvoering, de risicoanalyses en efficiëntie van voorgenomen investeringen permanent te verbeteren. Daarnaast heeft ACM vanuit de regeling voor uitbreidingsinvesteringen de taak om binnen 4 weken een advies te geven aan de Minister van Economische Zaken over de noodzaak van bijzondere uitbreidingsinvesteringen die de netbeheerder indient. Omdat deze toets in een kort tijdsbestek plaatsvindt, kan dit niet meer dan een globale toets zijn op basis van de aangeleverde informatie. Daarbij gaat het om een advies aan de Minister, geen besluit over de noodzaak van een investering. ACM geeft in deze korte periode een advies over de volledigheid van de melding en op de eisen die aan een melding zijn gesteld in de wet.
De Minister van Economische Zaken heeft een rol bij de noodzaaktoets van investeringen vóór de tracékeuze wanneer het een grote of bijzondere aanleg- of uitbreidingsinvestering betreft. TenneT moet op basis van de «Regeling melding aanleg- of uitbreidingsinvestering» een melding doen bij de Minister van Economische Zaken. De Minister toetst de gemelde investering van TenneT op noodzaak in het licht van het belang van een duurzame, betrouwbare en efficiënte energievoorziening. De tracékeuze wordt in dit verband niet beoordeeld.
Voor de aanleg- en uitbreidingsinvesteringen van nationaal belang (zoals hoogspanningsverbindingen) bestaat een aparte meldingsprocedure voor de aanmelding van een project waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is. Bij de melding van een concreet project moet TenneT nut en noodzaak van het project onderbouwen. Investeringen van TenneT die de RCR volgen worden in dat kader door de Minister van Economische Zaken beoordeeld op nut en noodzaak. Indien het project nuttig en noodzakelijk wordt geacht, wordt de RCR gestart om ruimtelijke inpassing van het project mogelijk te maken. Daarbij wordt het tracé door de ministers van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken vastgesteld in het rijksinpassingsplan.
Investeringen, boven de in de statuten van TenneT vastgelegde drempelbedragen, dient TenneT daarnaast aan de aandeelhouder (de Minister van Financiën) ter goedkeuring voor te leggen. De Minister van Financiën toetst of de investering past binnen het investeringskader dat onderdeel is van het deelnemingenbeleid van het kabinet.
Gaat de ACM bij haar beoordelingen na of bij de grote investeringen van TenneT wel gekozen wordt voor de goedkoopste oplossing? Op welke wijze gaat u – in uw rol van verantwoordelijk Minister – na of er wel voor de goedkoopste oplossing wordt gekozen? Op welke wijze borgt u de doelmatigheid van de voorgenomen investeringen in het net in Zeeland?
Bij investeringen in de uitbreiding van het hoogspanningsnet kan het nooit uitsluitend gaan om «de goedkoopste oplossing». Kosten zijn vanzelfsprekend een belangrijke factor, maar moeten in een dichtbevolkt land als Nederland afgewogen worden tegen andere factoren, zoals een goede ruimtelijke inpassing en maatschappelijk draagvlak. Daarnaast zijn er wettelijk vastgelegde natuur- en milieueisen waaraan voldaan moet worden. Kosten alleen kunnen dus niet een doorslaggevende factor zijn. Samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu ben ik op grond van de RCR verantwoordelijk voor het besluit over de ruimtelijke inpassing van een tracé. Ik doe dit natuurlijk in overleg met de omgeving: regionale en lokale bestuurders, bewoners en (milieu)organisaties. Bij het uiteindelijke tracé wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met alle belangen die spelen. Als er op grond van deze totale afweging eenmaal een tracé voor een nieuwe verbinding is vastgesteld, is het aan TenneT om deze te realiseren. De reguleringsmethode van ACM prikkelt TenneT om efficiënt te werken en dient te waarborgen dat TenneT alleen de efficiënte kosten voor aanleg van het gekozen tracé vergoed krijgt. ACM beoordeelt de efficiëntie van de investeringen van TenneT onder andere met behulp van vergelijkingen met andere Europese netbeheerders (de internationale benchmark) en projectspecifieke toetsen. De uitgangspunten voor bovengenoemde werkwijze worden ook toegepast bij de investeringen in het net in Zeeland.
Is er naar uw mening sprake van belangenverstrengeling, waarbij u als Minister van Economische Zaken een rol heeft als aandeelhouder, maar u daarnaast bij uw beslissingen baseert op gegevens die TenneT zelf aandraagt? Zou besluitvorming naar uw mening transparanter zijn wanneer de twee partijen (staat en netbeheerder) gescheiden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van belangenverstrengeling, aangezien het aandeelhouderschap van TenneT is belegd bij de Minister van Financiën en niet bij mij als beleidsverantwoordelijke Minister. In de huidige procedure rond de investeringen in het hoogspanningsnet is TenneT zelf verantwoordelijk voor beheer, onderhoud en uitbreiding van zijn net, binnen de daarvoor in de wet vastgelegde kaders. Wanneer TenneT een investeringsvoorstel indient, moet het daarbij nut en noodzaak aantonen. Na indiening van investeringsvoorstellen is het vervolgens aan ACM (toetsing KCD’s) en de Minister van Economische Zaken (alleen bij bijzondere uitbreidingsinvesteringen en RCR) om de voorstellen te toetsen.
Zoals hierboven aangegeven beoordeelt de Minister van Financiën, indien de investering hoger is dan de investeringsdrempel zoals opgenomen in de statuten van TenneT, vanuit de rol als enig aandeelhouder namens de Staat of het investeringsvoorstel voldoet aan de vereisten uit het investeringskader als opgenomen in de Nota Deelnemingenbeleid 2013.
Op welke wijze controleert u of de keuze voor het tracé in Zeeland door TenneT wel een redelijk rendement gemaakt wordt, terwijl niet gekeken is naar mogelijke alternatieven als de Westerschelde optie – waarbij de lijn onderzees wordt doorgetrokken tot Rilland – of het opwaarderen van oude masten in het Zeeuwse?
De toezichthouder ACM bepaalt het te behalen rendement, binnen de kaders die de Elektriciteitswet 1998 biedt, door periodiek een methodebesluit vast te stellen. Met onder andere het methodebesluit stelt ACM uiteindelijk de tarieven vast die de netbeheerders in rekening brengen aan de consumenten en bedrijven voor het transport van gas en elektriciteit. Deze tarieven dragen er uiteindelijk aan bij of er al dan niet een redelijk rendement wordt behaald. Bij de afweging van alternatieven speelt het rendement geen rol. Bij het nemen van een besluit om alternatieven wel of niet mee te nemen in het onderzoek is het van belang of een alternatief ook realistisch is. Graag verwijs ik, voor een uitgebreid antwoord op de vraag of het Westerschelde-tracé of opwaardering van de bestaande masten mogelijk is, naar de antwoorden op vragen 2, 3 en 6 van de leden Smaling (SP) en Van Veldhoven (D66) van 8 februari 2016, met kenmerk 2016Z02590. In beide gevallen is de conclusie dat dit niet mogelijk is.
Wordt er naar uw mening niet onnodig veel aan de netten in Zeeland uitgebreid, immers hoe groter de activawaarde, hoe meer netten, hoe meer rendementsmogelijkheden? Hoe controleert u dit mechanisme? Is er hierbij naar uw mening sprake van een perverse prikkel?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de elektriciteitsnetten in Zeeland onnodig worden uitgebreid. Graag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Smaling (SP) en Van Veldhoven (D66) van 8 februari 2016, met kenmerk 2016Z02590. In dit antwoord wordt uitgebreid ingegaan op nut en noodzaak van de nieuwe 380 kV-verbinding tussen Borssele en Rilland.
Zoals hierboven aangegeven dient TenneT tweejaarlijks een KCD in met daarin de voorziene uitbreidings- en vervangingsinvesteringen. Deze worden vervolgens op systeemniveau getoetst op nut en noodzaak. Indien nut en noodzaak van een investering niet of niet voldoende kunnen worden aangetoond, dan zal deze niet worden goedgekeurd door ACM. Via deze procedure is het toezicht op de uitbreiding van de netten voldoende geborgd. Niettemin ben ik van mening dat een verduidelijking van de rolverdeling tussen de betrokken partijen voor het toetsen van de noodzakelijkheid van investeringen van netbeheerders wenselijk is. Hiertoe heb ik voorstellen gedaan als onderdeel van het wetsvoorstel STROOM. Dit wetsvoorstel is vorig jaar echter door de Eerste Kamer verworpen. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven verwacht ik na de zomer een wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen om onder andere deze verbeteringen alsnog te kunnen regelen.
Vindt u het wenselijk dat er net als bij de uitbreiding van regionale netten eerst om een doelmatigheidstoets van de toezichthouder wordt gevraagd dit ook bij uitbreidingen van de netten van TenneT te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Noch bij de uitbreiding van regionale netten, noch bij uitbreiding van de landelijke netten vindt er een ex ante doelmatigheidsbeoordeling door ACM plaats. Een dergelijke toets is niet mogelijk, omdat vóór uitbreiding van de netten nog geen inzicht is in de daadwerkelijke kosten die de netbeheerder daarvoor heeft gemaakt. De kern van de reguleringsmethode van de netbeheerders is dat het efficiëntieniveau van te voren wordt ingeschat en dat de prestaties van de netbeheerder leidend zijn. Deze methode stelt ACM in staat om meerdere investeringen gezamenlijk te beoordelen en in voorkomende gevallen te vergelijken met andere netbeheerders. TenneT loopt onder deze methode, net als elk privaat bedrijf, het risico dat een investering achteraf niet volledig efficiënt blijkt te zijn. Indien ACM een bepaald percentage van de kosten als inefficiënt aanmerkt, dan krijgt TenneT over dit gedeelte van de reeds gemaakte kosten geen vergoeding. ACM stelt in beginsel de (maximale) tarieven immers vast op een hoogte die slechts voldoende is om de efficiënte kosten terug te verdienen. Ik zie geen reden om deze procedure te veranderen.
Op welke wijze gaat u, nu de wet Stroom gestrand is in de Eerste Kamer, er zorg voor dragen dat de in de wet Stroom voorgenomen consultatieprocedures wel toegepast gaan worden bij de Zeeuwse investeringsplannen?
Met het verwerpen van het wetsvoorstel STROOM is er geen wettelijke basis om een consultatieprocedure bij de netbeheerders voor het KCD af te dwingen. Met mijn brief van 22 januari jl. (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 51) is uw Kamer geïnformeerd over het vervolg van het wetsvoorstel STROOM. In deze brief heb ik aangegeven een aantal verbeteringen uit het wetsvoorstel Elektriciteits- en Gaswet alsnog mogelijk te willen maken door een wijziging van de huidige wet. Logischerwijs maakt een helder kader voor de totstandkoming en toetsing van investeringen van netbeheerders hier deel van uit. Ik ben voornemens dit wetsvoorstel na de zomer bij uw Kamer in te dienen.
Het voortdurende gesjoemel met de Cito-toets |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het voortdurende gesjoemel met de tussentijdse Cito-toetsen, zoals eerder al bleek door Cito-toetsen die te koop waren op Marktplaats en naar nu blijkt zelfs door een locatiedirecteur van een school?1 2
Het is mij bekend dat leerlingvolgsysteem-toetsen (hierna: lvs-toetsen) die door scholen worden gebruikt op Marktplaats te koop worden aangeboden. Ik ben daar niet blij mee en heb u daarover eerder geïnformeerd.3 Het bericht van begin februari dat een locatiedirecteur gedurende vijf jaar de resultaten van lvs-toetsen heeft opgehoogd door leerlingen foutieve vragen opnieuw te laten maken, verontrust mij. Ik keur dit uiteraard af. Er is adequaat opgetreden: het schoolbestuur heeft de locatiedirecteur op non-actief gesteld en heeft een onderzoek ingesteld naar het gedrag van de locatieleider. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) is geïnformeerd en wacht de resultaten van het onderzoek af.
Wat is volgens u de waarde van een tussentijdse toets, wanneer er zo makkelijk mee gefraudeerd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Lvs-toetsen zijn bedoeld om leerkrachten inzicht te geven in het niveau van de leerling, zodat zij hun onderwijs daarop kunnen aanpassen (formatief toetsen). Gericht oefenen met lvs-toetsen of het laten overdoen van foutief gemaakte vragen, past hier niet bij. Hiermee worden de toetsresultaten wellicht beter, maar de vraag is of de vaardigheid van de leerling daadwerkelijk vooruit is gegaan. De lvs-toetsen verliezen hierdoor hun waarde als formatieve toets. Dat is niet in het belang van leerlingen.
Zijn er meer gevallen bekend met betrekking tot gesjoemel of fraude met Cito-toetsen bij de Inspectie van het Onderwijs? Kunt u deze situaties met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen andere gevallen bekend waarbij gesjoemel of fraude met Cito-toetsen is gebleken.
Waar komt volgens u de behoefte vandaan om een zo’n hoog mogelijke score te halen op een tussentijdse toets, waarbij fraude en valspelen door voorkennis kennelijk geoorloofd wordt gevonden door sommigen? Heeft dit in uw ogen te maken met het mede door u gevoerde beleid gericht op opbrengsten en rendement én de afrekencultuur door de inspectie?
De behoefte en ambitie om goede resultaten te behalen is van alle tijden. Het oneigenlijke gebruik van lvs-toetsen werd mogelijk mede veroorzaakt door het feit dat de inspectie de afgelopen jaren bij een deel van de scholen een oordeel uitsprak over de tussenresultaten, op basis van de lvs-toetsresultaten. Om dit ongewenste effect weg te nemen, verbindt de inspectie geen oordeel meer aan de lvs-resultaten van scholen. De inspectie kijkt wel hoe scholen de tussenresultaten gebruiken om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de leerlingen.4
Bent u ervan op de hoogte dat de verkoop van leerlingvolgsysteem(lvs)-toetsen – maar bijvoorbeeld ook de verkoop van de Entreetoets – nog steeds doorgaat op Marktplaats? Hoe kan het dat er nog steeds – naar het lijkt – originele toetsen te koop staan en dat er feitelijk nog geen verbetering is ten opzichte van de situatie van afgelopen jaar?3
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken rond het beter beschermen van de lvs-toetsen? Welke stappen heeft Cito BV al ondernomen om dit te verbeteren?4
Ik heb niet de indruk dat op grote schaal sprake is van het verkopen van deze tussentijdse toetsen. Cito BV (hierna: Cito) signaleert ongeveer 35 advertenties per jaar. Dat neemt echter niet weg dat het Cito uw zorgen deelt en daarom maatregelen neemt om correct gebruik van lvs-toetsen te bevorderen en de verkoop van (lvs-)toetsen te voorkomen.
Eind 2015 heeft Cito een brief gestuurd aan alle scholen die de Cito lvs-toetsen gebruiken. De brief benadrukte het belang van het zorgvuldig omgaan met lvs-toetsen en benadrukt dat scholen toetsen die niet meer worden gebruikt, kosteloos kunnen retourneren. Verder faciliteert Cito scholen in de communicatie naar ouders over het doel van het lvs.
Indien een adverteerder van (lvs-)toetsen wordt gesignaleerd, gaat het Cito na of het om origineel materiaal of om kopieën gaat. Wanneer het gaat om kopieën, dan wordt direct (juridische) actie ondernomen. Het aanbieden en verkopen van illegale kopieën is namelijk een directe schending van het auteursrecht. Daarover zijn ook afspraken gemaakt met partijen als Marktplaats. Wanneer wordt vastgesteld dat het om origineel materiaal gaat, heeft Cito minder mogelijkheden om daartegen juridisch op te treden. Originelen van oorspronkelijk aangekochte toetsen mogen worden doorverkocht aan derden. Dit is juridisch vergelijkbaar met het verkopen van een tweedehands boek. Dat is ook de reden dat originele versies nog steeds aangeboden worden via Marktplaats. Indien de aanbieder van originele producten kan worden getraceerd, neemt Cito daarmee contact op. De aanbieder wordt dan gewezen op het belang om de officiële toetsen uit het lvs-pakket niet buiten de school om te verspreiden. Wanneer uitgelegd wordt waarom dit onwenselijk is, zijn aanbieders in de meeste gevallen bereid de advertenties te verwijderen.
Deelt u de mening dat de tussentijdse toetsen op deze manier aan effect inboeten en te fraudegevoelig zijn om nog langer als een betrouwbare bron van informatie te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, lvs-toetsen verliezen hierdoor hun waarde als formatieve toets. Dat is niet in het belang van leerlingen, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat zijn volgens u de verantwoordelijkheden van de overheid om gesjoemel met de (tussentijdse) toetsen te voorkomen? Hoe geeft u daar vorm aan?
Scholen zijn met ingang van schooljaar 2014/ 2015 wettelijk verplicht om gebruik te maken van een leerlingvolgsysteem, om de vorderingen van leerlingen systematisch te volgen, en om een eindtoets af te nemen. De inspectie controleert of scholen dit naar behoren doen. Wanneer er sprake is van fraude, treedt de inspectie daartegen op. Ik zie het als verantwoordelijkheid van de overheid om goed te volgen hoe uitvoering van de vernieuwde wetgeving loopt. Daartoe wordt een meerjarig evaluatieonderzoek uitgevoerd, waarover ik u in mijn brief d.d. 1 maart jl. uitgebreider heb geïnformeerd.7
De schikking met NS-fraudeurs |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de schikking die getroffen is met NS-fraudeurs?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe deze schikking te plaatsen is tegen de achtergrond van de belofte van de Minister van Financiën dat de NS-fraudeurs geen cent meer zouden krijgen bij hun vertrek?
In de Tweede Kamer ben ik eerder uitgebreid ingegaan op de ontslagprocedure van de voormalig president-directeur van NS. Daarbij heb ik in mijn brief van 5 augustus (Kamerstuk 28 165, nr. 220) aangegeven dat mijn eerdere belofte dat de voormalig president-directeur geen enkele vergoeding zou ontvangen, niet houdbaar bleek als gevolg van onzorgvuldigheden in de ontslagprocedure. In mijn brief van 31 augustus 2015(Kamerstuk 28 165, nr. 222), in antwoord op de vragen die de Kamer naar aanleiding van de schikking met de voormalige president-directeur heeft gesteld, ben ik ook ingegaan op de toenmalige stand van zaken rond de afwikkeling van het arbeidscontract van de vorige CEO van de NS-dochter Abellio. Ik heb uw Kamer toen geïnformeerd dat er op dat moment nog geen sprake was van beëindiging van het dienstverband, dat de afwikkeling van het dienstverband in handen is van de raad van bestuur van NS en dit binnen de reguliere wettelijke kaders van het arbeidsrecht plaatsvindt. In de afwikkeling van het arbeidscontract van de op non-actief gestelde medewerkers heeft een aantal van hen een rechtszaak aangespannen. De raad van bestuur heeft op basis van het advies van zijn advocaten en de opstelling van de rechter tijdens de hoorzittingen geconcludeerd dat de oorspronkelijke insteek van NS niet haalbaar bleek. De onderneming concludeerde onder andere dat er geen gronden waren voor een ontslag op staande voet, wat betekent dat de afwikkeling van de arbeidsovereenkomsten op grond van het reguliere ontslagrecht moesten plaatsvinden. NS heeft dan ook de afweging gemaakt dat de overeengekomen schikkingen met de betrokken medewerkers onontkoombaar waren om langdurige rechtszaken en bijbehorende kosten te voorkomen. Rechtszaken bovendien, met een aanzienlijke kans dat de uitkomsten nog minder gunstig voor NS zouden zijn. Binnen de grenzen van het arbeidsrecht heeft NS zich ingezet voor zo gunstig mogelijke uitkomsten voor NS. Ik ben niet op de hoogte van de afspraken die op individueel niveau zijn gemaakt. Dat is ook niet gebruikelijk, omdat het hier gaat om werknemers van de onderneming. De Nederlandse staat heeft als aandeelhouder alleen een rol bij de beloning, benoeming en het ontslag van de bestuurders van de raad van bestuur van NS zelf. De afwikkeling van het ontslag van de betrokken oud-medewerkers is een aangelegenheid van de raad van bestuur van NS.
Kunt u aangeven welke afspraken zijn gemaakt met de verschillende NS-medewerkers, zoals de voormalig directeur van NS-concurrent Veolia, de Abellio-directeur en de directeurs van Qbuzz, en wat de redenen zijn voor de schikking?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van de advocaat van een van de betrokkenen dat er sprake is van een grote overwinning? Is het Rijk dan de verliezer?
Het Rijk is geen partij bij de getroffen schikking. Ik laat de uitspraak dan ook voor rekening van de betrokkene.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft geschreven: «NS zal de contracten van de drie betrokken statutaire Qbuzz-bestuurders ontbinden. Met twee van hen betreft het de huidige bestuursfunctie, met de derde betreft het de adviesrelatie die was aangegaan na zijn eerder vertrek als statutair bestuurder bij Qbuzz. Het arbeidscontract met de ex-Veolia-medewerker, dat zou ingaan op 1 mei a.s., zal eveneens worden ontbonden. Er worden geen vertrekvergoedingen betaald. Eerder toegekende variabele beloningen worden, indien relevant, teruggevorderd.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld: «Vanzelfsprekend zal ik in nauw contact blijven met NS omtrent de opzet, voortgang en de uitkomsten van de analyse naar de interne regels en hun effectiviteit en de daaruit te treffen maatregelen»?3
Ja, zie daarvoor ook mijn brief van 15 januari 2016 met het onderzoek van Alvarez en Marsal naar de effectiviteit van interne procedures, risicobeheersing, compliance en controlemaatregelen in de NS-organisatie. Bij deze brief zit ook het verbeterplan van NS met maatregelen die NS gaat treffen. De raad van commissarissen zal tweemaal per jaar de voortgang monitoren en de aandeelhouder wordt hierover geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 28 april 2015 aan de Kamer schreef dat er geen vertrekvergoedingen worden betaald?4
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de volgende woorden uit uw brief aan de Kamer van 5 juni jongstleden: «de inhuur van de voormalige medewerker van Veolia had mijns inziens in dat stadium van de aanbesteding niet moeten plaatsvinden. Dat dit bovendien onrechtmatig gebeurde en dat de medewerker vervolgens ongeoorloofd informatie deelde, gaat alle perken te buiten.»?5
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de vertrekvergoeding is voor elk van de ontslagen medewerkers en hoe zich dat verhoudt tot uw eerdere belofte?
De staat is bij de afwikkeling van deze contracten niet betrokken geweest, omdat dit op grond van het in Nederland geldende vennootschapsrecht valt binnen het domein van de raad van bestuur van NS. Aandeelhouders hebben immers alleen een rol bij benoeming, ontslag en beloning van bestuurders. Formele instemming van de aandeelhouder bij ontslag van reguliere werknemers of bestuurders van een dochteronderneming is om die reden dan ook niet aan de orde. Ik kan u dan ook niet informeren over het exacte verloop en de inhoud van de overeengekomen schikkingen, omdat ik niet over die informatie beschik.
Kunt u aangeven hoeveel variabele vergoedingen zijn teruggevorderd bij elk van de drie medewerkers? Hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere belofte?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in nauw contact gebleven met de NS omtrent de maatregelen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer heeft de NS u ervan op de hoogte gesteld dat er toch weer afkoopvergoedingen betaald zouden worden?
Het afwikkelen van de arbeidscontracten van werknemers is een aangelegenheid tussen de werkgever en werknemer. De staat als aandeelhouder is daar geen partij in. De accountingregels (IFRS) verplichten de vennootschap sinds dit jaar wel dat er tot op het niveau van het executive committee (eerste laag onder het bestuur) gerapporteerd wordt wat er in het betreffende jaar aan vergoedingen is betaald. Het jaarverslag 2015 van NS bevat deze gegevens. Het is niet aan de aandeelhouder om deze informatie publiek te maken. Dat is aan de onderneming zelf. De informatie hierover is eerder dan het publiceren van het jaarverslag van NS naar buiten gekomen, nadat De Telegraaf hier op 5 februari een artikel over heeft gepubliceerd. De bedragen die zijn betaald aan de andere betrokken medewerkers zijn mij niet bekend.
Wist u ten tijde van het AO Staatsdeelnemingen op 3 februari jongstleden dat deze bedragen betaald zouden worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een precieze tijdslijn geven van de wijze waarop deze overeenkomsten tot stand gekomen zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u overwogen om de Kamer te informeren over het feit dat u uw eerdere belofte niet kon nakomen of vond u het gepaster dat de Kamerleden dat in de krant zouden lezen, en wel twee dagen na het Algemeen overleg over staatsdeelnemingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u ingestemd met de vertrekvergoedingen?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is deze schikking nu getroffen, terwijl er nog een strafrechtelijk onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) loopt en ook de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de zaak in onderzoek heeft?
Los van de uitkomst van nog lopende onderzoeken, was het duidelijk dat de arbeidscontracten van de betrokken medewerkers niet voorgezet konden worden. Om die reden heeft de raad van bestuur van NS, binnen de kaders van het arbeidsrecht, gezocht naar de meest geschikte oplossing. NS heeft zich hierbij juridisch laten adviseren en is tot schikkingen gekomen die in lijn liggen met de verwachte uitkomst in eventuele gerechtelijke procedures. Dit heeft tevens bijgedragen aan het wederkeren van de rust binnen NS en de focus op de toekomst.
Is met de regering overleg gevoerd over het treffen van deze schikking? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat waren de argumenten om met de schikking in te stemmen?
Het bericht dat er nog steeds onveilig wordt gewerkt met het gif chroom 6 |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Alarm om kankerverwekkend chroom-6 in marinewerf Den Helder»?1
Bij het Marinebedrijf is onlangs een schuurcabine vervangen in de polyesterwerkplaats. In de oude schuurcabine zijn in het verleden, werkzaamheden met chroom-6 houdende stoffen uitgevoerd. Tijdens de ontmanteling van de oude schuurcabine zijn, vanwege de aanwezigheid van stof en de eerder genoemde werkzaamheden, preventief veegmonsters genomen die zijn onderzocht op de aanwezigheid van chroom-6. In deze veegmonsters is chroom-6 aangetroffen. Op basis van veegmonsters alleen kan echter niet de conclusie worden getrokken dat personeel is blootgesteld aan chroom-6. Daarom heeft het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG)2, ook luchtmetingen uitgevoerd en is het personeel in de gelegenheid gesteld om een urinemonster te laten analyseren. De aanvullende luchtmetingen tonen geen aanwezigheid van chroom-6 aan3. De analyse van de urinemonsters maakt duidelijk dat er geen verhoogde waardes te zien zijn die duiden op een chroom-6 blootstelling boven de grenswaarden.
Klopt het dat op de marinewerf in Den Helder een besmetting met het gif chroom 6 is geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat ruim 1,5 jaar na de eerste berichten in de media over het onveilig werken met de giftige verf die de kankerverwekkende stof chroom 6 bevat en de zeer schadelijke gevolgen daarvan voor het personeel, er op sommige plekken dus nog steeds onveilig wordt gewerkt met chroom 6?
Zoals ik heb gemeld in de brief van 2 maart 2015 (Kamerstuk 34 000 X, nr. 72), is Defensie al jarenlang bezig met het uitfaseren van gevaarlijke stoffen, waaronder chroomhoudende verf. Indien er geen alternatief voor chroomhoudende verf voorhanden is, moet volgens de Arbowetgeving de blootstelling worden beperkt tot een niveau dat zo laag als technisch mogelijk is.
Commandanten is duidelijk gemaakt dat alleen onder gecontroleerde omstandigheden met chroom-6 wordt gewerkt. In oktober 2015 is een aanwijzing uitgegeven over veilig werken met chroom-6. De inhoud van deze aanwijzing berust op bestaande werkinstructies van de defensieonderdelen maar heeft als defensiebrede aanwijzing een formelere status. Volgens de aanwijzing is het voor handen hebben en het toepassen van chroom-6 houdende verf bij Defensie verboden, tenzij het gebruik is voorgeschreven en er geen gelijkwaardige toepasbare alternatieven mogelijk zijn. De aanwijzing schrijft tevens de veiligheidsmaatregelen voor in geval er toch moet worden gewerkt met chroom-6 houdende verf.
Kunt u volledig uitsluiten dat er bij Defensie op andere plekken nog onveilig wordt gewerkt met chroom 6? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u tegemoetkomen aan het personeel dat onveilig heeft moeten werken met de giftige verf die de kankerverwekkende stof chroom 6 bevat?
Het is mij niet gebleken dat het betrokken personeel bij het Marinebedrijf in dit onderhavige geval onveilig heeft gewerkt met chroomhoudende bedrijfsstoffen.
Welke maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat er niet langer onveilig kan worden gewerkt bij Defensie met de zeer giftige en schadelijke verf die chroom 6 bevat?
Zie antwoord vraag 3.
Minimumtarieven voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) |
|
Kees Verhoeven (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Is hoofdstuk IIa van de cao voor architectenbureaus 2015–2017 in strijd met het kartelverbod uit de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet?1
Het mededingingsbeleid en daarmee de mededingingsregels in Nederland vallen binnen de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op de naleving van die mededingingsregels en is onafhankelijk waar het de beoordeling van individuele zaken betreft. Het is dan ook slechts aan de ACM om uitspraken te doen in individuele zaken. In het geval een afspraak in cao’s is opgenomen wordt er op dat moment met het oog op de avv-procedure een inschatting gemaakt over mogelijke strijdigheid van een dergelijke cao-afspraak met het mededingingsrecht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 7 en 8.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek gedaan naar de tariefafspraken voor zzp'ers in de cao voor architectenbureaus? Wat was de uitkomst van dit onderzoek?
Indien de ACM daartoe aanleiding ziet, dan zal een mededingingsrechtelijk onderzoek gestart worden. De ACM doet, in het belang van de opsporing, geen uitspraken over het wel of niet bestaan van een mededingingsrechtelijk onderzoek.
Als cao-bepalingen over tarieven voor zzp'ers die te kwalificeren zijn als ondernemer in de zin van het mededingingsrecht hoogstwaarschijnlijk onder het kartelverbod uit de Mededingingswet vallen, is er dan sprake van overtreding van het kartelverbod uit de Mededingingswet op het moment dat cao-partijen de betreffende cao-afspraken zijn gemaakt of op het moment dat tussen een individuele opdrachtgever en opdrachtnemer op basis van de cao een contract wordt afgesloten?
De inbreuk ontstaat op het moment dat de desbetreffende afspraak is gemaakt.
Waarom zijn voor schijnzelfstandigen tariefafspraken nodig in cao’s? Waarom zijn op schijnzelfstandigen niet de loontabellen voor werknemers van toepassing?
Het Hof van Justitie van de EU heeft in de zaak FNV KIEM/Nederlandse Staat in zijn uitspraak aangegeven dat dienstverleners wier situatie vergelijkbaar is met die van werknemers schijnzelfstandig zijn. Het begrip schijnzelfstandige is daarmee niet gelijk aan het begrip «werknemer» in arbeidsrechtelijke zin. De rechter heeft tot op heden niet geoordeeld dat schijnzelfstandigen (geen ondernemers in de zin van het mededingingsrecht) per definitie werknemers zijn. Om die reden kan niet zonder meer gesteld worden dat de loontabellen voor werknemers ook van toepassing zijn op schijnzelfstandigen. Ten aanzien van schijnzelfstandigen die zijn aan te merken als werknemers is het in principe niet nodig om afzonderlijke tariefafspraken te maken in de cao, omdat de integrale cao onverkort op hen van toepassing is.
Kunnen tariefafspraken voor zzp’ers in cao’s van toepassing zijn op zelfstandig ondernemers die conform een goedgekeurde modelovereenkomst op grond van de Wet Deregulering Arbeidsrelaties werken en derhalve geen schijnzelfstandige zijn?
Het werken conform een beoordeelde modelovereenkomst houdt in dat er fiscaal geen sprake is van werknemerschap en daarmee geen inhoudingsplicht voor de opdrachtgever. Dat doet niet af aan de beoordeling op grond van het mededingingsrecht. De Belastingdienst toetst niet of er volgens het mededingingsrecht sprake is van een onderneming. Het is dus niet uit te sluiten dat een tariefafspraak in een cao, zonder strijdigheid met de mededingingsregels, van toepassing is op een opdrachtnemer die met een modelovereenkomst werkt. Dit zou het geval kunnen zijn als er geen sprake is van een ondernemer in de zin van het mededingingsrecht maar er tegelijkertijd ook geen sprake is van een inhoudingsplicht voor de opdrachtgever.
Deelt u de mening dat tariefafspraken in cao’s voor zzp'ers, die alleen van toepassing kunnen zijn op schijnzelfstandigen en niet op zzp'ers die te kwalificeren zijn als ondernemer in de zin van het mededingingsrecht, tot onduidelijkheid leiden voor opdrachtgevers en opdrachtnemers? Acht u dit gewenst?
Duidelijkheid op het gebied van schijnzelfstandigheid kan wenselijk zijn voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. Het is echter primair aan de partijen zelf om binnen de grenzen van de wet te bepalen wat de reikwijdte is van de afgesloten cao. Concreet ten aanzien van schijnzelfstandigheid betekent dat dat als er wordt gekozen voor een cao die ook ziet op zzp’ers, partijen dan zelf dienen te beoordelen of er sprake is van zzp’ers die vallen onder het ondernemingsbegrip uit het mededingingsrecht of niet.
Worden cao-bepalingen over tarieven voor zzp'ers – die hoogstwaarschijnlijk onder het kartelverbod uit de Mededingingswet vallen – algemeen verbindend verklaard? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot artikel 5.1 van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (AVV) waarin is bepaald dat cao-bepalingen die kennelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving niet voor het algemeen verbindend verklaren in aanmerking komen?
Nee, deze bepalingen worden thans niet algemeen verbindend verklaard, wegens een te groot risico op strijdigheid met het mededingingsrecht.
Zijn de bepalingen uit hoofdstuk IIa van de cao voor architectenbureaus 2015–2017 algemeen verbindend verklaard, of bent u voornemens om dit te gaan doen?
Omdat de avv-procedure nog loopt, kan ik hier niet op vooruitlopen.
Deelt u de mening dat het van belang is dat er meer duidelijkheid komt over de vraag wanneer er sprake is van schijnzelfstandigheid? Zijn er duidelijke beleidsregels of andere criteria op basis waarvan wordt uitgemaakt of er sprake is van schijnzelfstandigheid in de zin van de mededingingsregels, in de zin van het privaatrecht of in de zin van het fiscaal recht? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen?
Het is Europeesrechtelijk vastgelegd wanneer sprake is van een ondernemer in zin van het mededingingsrecht.
Dit begrip en de daarbij behorende criteria zijn nader uitgewerkt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Zo heeft het Hof bijvoorbeeld in de uitspraak FNV KIEM/Nederlandse Staat bepaald dat schijnzelfstandigen dienstverleners zijn van wie de situatie vergelijkbaar is met die van werknemers. Indien de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een mededingingsrechtelijk onderzoek start, dan zal zij beoordelen of bij de desbetreffende dienstverlener sprake is van een onderneming in de zin van artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de Mededingingswet. Per geval kan zodoende onderzocht worden of sprake is van een ondernemer in de zin van het mededingingsrecht. Voor de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst zijn criteria opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Bij de beoordeling of er sprake is van een dienstbetrekking wordt door de Belastingdienst aangesloten bij de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Deze zijn nader ingevuld in de (fiscale en civielrechtelijke) jurisprudentie. Gezien de reeds aanwezige uitwerking is er op dit moment geen noodzaak tot het opstellen van beleidsregels.
Het bericht ‘Machtige lobby houdt scheepvaart milieuvervuilend’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Machtige lobby houdt scheepvaart milieuvervuilend»? 1
Ja.
Herkent u zich in de stellingname dat verduurzamen niet hoog op het prioriteitenlijstje van veel rederijen staat en dat deze sector niet wil veranderen en een uitermate sterk lobby-apparaat heeft? Zo nee, wat is uw algemene beeld over deze sector als het gaat om verduurzaming?
De zeevaart is mondiaal een van de meest gereguleerde sectoren, zowel voor milieu-eisen als voor veiligheids- en bemanningseisen. De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is het VN-gremium voor scheepvaartregelgeving. Er zijn 171 landen lid. Ieder land heeft één stem en er worden gezamenlijk besluiten genomen. Al deze landen hebben verschillende kuststaat, havenstaat of vlaggenstaat belangen, en het komen tot een gezamenlijk besluit kan soms lastig zijn of tijd kosten. Toch heeft IMO de laatste jaren laten zien dat er vergaande milieuafspraken kunnen worden gemaakt, waarvoor IMO terecht wordt geprezen. Voorbeelden hiervan zijn het Hong Kong verdrag over het slopen van schepen, de strengere eisen in het MARPOL verdrag voor schone brandstof en schone motoren, en recent de Polar Code, waarin milieu- en veiligheidseisen zijn gesteld voor zeevaart in polaire gebieden.
Welke maatregelen worden door de Nederlands overheid en de Nederlandse havens genomen om de overgang van vervuilende bunkerolie naar het veel milieuvriendelijkere LNG (liquefied natural gas) te bevorderen? Welke aanvullende maatregelen bent u voornemens nog te treffen?
Nederland streeft, via IMO, naar regelgeving om de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken. In IMO-verband heeft mijn ministerie bijgedragen aan strengere uitstootnormen in daartoe aangewezen emissie-beheersgebieden, het betreft hier bijvoorbeeld normen voor de uitstoot van stikstof en zwavel. Ik ondersteun het gebruik van LNG als een van de manieren om aan deze strengere regelgeving te kunnen voldoen. Mijn ministerie heeft voorts in IMO bijgedragen aan het regelgevend kader om varen op LNG mogelijk te maken en draagt in Europees verband bij aan een dekkende infrastructuur van LNG bunkerstations langs het TEN-T kernnetwerk, een netwerk dat zorgt voor een betere spoor-, binnenvaart- en zee-infrastructuur. In mijn brief van 16 oktober 2015 ben ik hier op ingegaan (TK 31 409, nr. 92).
In het European Sustainability Shipping Forum draagt Nederland bij aan het wegnemen van belemmeringen van LNG voor bestaande en nieuwe schepen. Nationaal ondersteunt IenM het nationaal LNG-platform, voortkomend uit de «green deal LNG: Rijn en Wadden». Ook havens kunnen bijdragen aan de bevordering van het gebruik van LNG. Het havenbedrijf Rotterdam doet dit bijvoorbeeld door specifieke LNG-tankers met een zogenaamde «green award» 6% korting te geven op de havengelden. Schepen die door gebruik van LNG hoog scoren op de Environmental Ship Index (ESI) krijgen in de Rotterdamse haven een korting van 10%.
Zijn er landen die meer verplichtende maatregelen treffen om de overgang naar LNG te bespoedigen? Bent u bekend met de effecten van die maatregelen?
Nederland werkt in internationaal verband samen aan doelvoorschriften om de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken. Een voorbeeld is de normering van zwaveluitstoot in de Noordzee, wat de overgang van LNG kan bespoedigen. Ook kunnen relatief schone mariene dieselolie en zogenaamde «scrubbers» gebruikt worden. In IMO-verband wordt momenteel onderzocht wat de effecten zijn van een aanstaande mondiale zwavelnorm in 2020 of 2025. Een mondiale zwavelnorm kan leiden tot een toename van gebruik van LNG als brandstof. Mijn ministerie neemt deel aan de stuurgroep, die toeziet op het onderzoek. Eind dit jaar worden de resultaten bekend en in IMO-verband besproken.
Is het waar dat de huidige Europese milieuregels omtrent de uitstoot van schadelijke stoffen (de Emission Control Area’s) momenteel niet goed worden gehandhaafd? Waarom worden er nauwelijks boetes opgelegd? Op welke wijze kan de (Nederlandse) handhaving worden geïntensiveerd? Bent u hiertoe ook bereid?
Ik heb geen signalen dat de Europese milieuregels omtrent de uitstoot van schadelijke stoffen door schepen slecht worden gehandhaafd.
De norm van 0.1% zwavel in scheepsbrandstof die gebruikt wordt binnen de Emission Control Area geldt vanaf 1 januari 2015. De ILT heeft vanaf 1 januari 2015 tot nu toe 305 zeeschepen gecontroleerd op naleving van deze norm. Vanwege overtreding van de brandstofregels heeft de ILT 11 schepen aangehouden. Met het Openbaar Ministerie maakt de ILT momenteel afspraken over een adequate inrichting van de strafrechtelijke handhaving.
De Nederlandse handhaving wordt verder geïntensiveerd door de ontwikkeling van een risicogestuurde aanpak met nieuwe controlemethodes, de uitwisseling van controlegegevens en een adequate handhaving met boetes. De ILT werkt daarbij samen met inspecties van andere landen.
Bent u bereid draagvlak te zoeken voor een Europees boetesysteem in het kader van de Europese milieuregels, waarmee een eerlijk speelveld wordt gecreëerd en waardoor Europese havens op eenzelfde wijze boetes uitdelen? Zo ja, kunt u de Kamer vóór 1 januari 2017 over de uitkomsten van uw inspanningen informeren? Zo nee, waarom niet?
Om het toezicht op de nieuwe zwavelnorm te uniformeren heeft de Europese Commissie voorschriften gesteld voor het aantal controles en de wijze van monsterneming. Op basis van afspraken in de EU moet sinds 1 januari 2016 10% van de individuele schepen die een Nederlandse haven aandoen gecontroleerd worden op het zwavelgehalte in de scheepsbrandstof. Dit geldt ook voor andere landen in het gebied waarvoor de nieuwe zwavelnorm van kracht is. Nederland neemt samen met andere landen het voortouw om het toezicht en handhaving binnen EU lidstaten verder te uniformeren.
Het is de vraag of er voldoende draagvlak is binnen de EU om tot een dwingend Europees boetesysteem te komen, in de wetenschap dat handhaving en sanctionering over het algemeen een aangelegenheid is van de lidstaten.
De diverse Europese rechtssystemen kennen immers grote verschillen in de mogelijkheden en beperkingen bij het opleggen van sancties ten aanzien van dit soort overtredingen. Vanwege deze belemmering zal ik mij eerst sterk maken voor internationale afstemming van de handhaving.
Is er – na het niet opnemen van milieuregels over lucht- en scheepvaart in het Parijse klimaatakkoord – enig uitzicht op mondiale regels om de scheepvaart te verduurzamen? Zo ja, wanneer verwacht u dat hiertoe stappen gezet kunnen worden?
In 2011 heeft de IMO energie efficiëntie standaarden afgesproken, waardoor nieuwe schepen steeds energie efficiënter ontworpen zullen worden (tot 30% in 2025). Daarnaast worden in de IMO onderhandelingen gevoerd over een gefaseerde aanpak over maatregelen voor bestaande schepen:
De inzet is om nog dit jaar overeenstemming te bereiken over de eerste stap: een mondiaal datacollectiesysteem. Dit datacollectiesysteem maakt de weg vrij om ook in de scheepvaart (net als in de luchtvaart) concrete mondiale maatregelen te bespreken, waarmee het level playing field wordt gewaarborgd.
Het artikel: 'Duitse agent gewond na steekincident op station Landgraaf' |
|
Ockje Tellegen (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Duitse agent gewond na steekincident op station Landgraaf»?1
Ja.
Worden de toegezegde 22 extra agenten nu al ingezet? Zo ja, op welke stations en op welke momenten? Zo nee, wanneer is deze inzet volgens planning voltooid?
In maart 2015 zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen NS en politie in het kader van het maatregelenpakket voor de aanpak van agressie op het spoor. Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) kan ik aangeven dat de gemaakte afspraken conform afspraak volop in uitvoering zijn. Er vindt structureel overleg plaats tussen NS en politie. De politie heeft 20 gebiedsagenten aangewezen en deze zijn in goed overleg met NS aan het werk. De gebiedsagenten worden door de politie ingezet op en rond 22 grote stations waarvan bekend is dat daar meer dan gemiddeld sprake is van agressie, zwartrijden of gevoelens van onveiligheid.
Het gaat om de volgende stations:
Amsterdam CS
Almere
Alkmaar
Schiphol
Rotterdam CS
Den Haag CS + HS
Breda
Dordrecht
Leiden
Roosendaal
Utrecht CS
Eindhoven CS
Maastricht
Den Bosch
Arnhem
Enschede
Nijmegen
Zwolle – Deventer
Amersfoort
Tilburg
De gebiedsagenten werken op basis van een integrale aanpak aan de (veiligheids-)problemen op het spoor en het station door zichtbaar aanwezig te zijn en samen te werken met de vervoerders en de betreffende Regionale Eenheid.
Op welke trajecten vindt nu dubbele bemensing plaats? Op welke momenten? Uit wie bestaat deze dubbele bemensing (conducteurs, buitengewone opsporingsambtenaren, politieagenten etc.)? Is deze inzet qua capaciteit conform het maatregelenpakket van maart 2015? Zo nee, wanneer wordt die inzet zoals beoogd voltooid? Acht u deze inzet, zoals in maart 2015 overeengekomen, momenteel nog altijd voldoende? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens deze inzet te veranderen (vergroten)?
NS heeft samen met de vakbonden en de Ondernemingsraad afspraken gemaakt over de invulling van extra ondersteuning op de trein. In juni 2015 is NS gestart met extra ondersteuning door Veiligheid en Servicemedewerkers of hoofdconducteurs op nachtnettreinen op zondag tot en met woensdag (de andere dagen waren al dubbel bemenst) en op specifieke treinen op zondagochtend (vanwege terugkerend uitgaanspubliek). Sinds september 2015 zijn deze treinen volledig dubbel bemenst.
Op 11 februari j.l. heeft NS met de bonden een akkoord bereikt waarmee het mogelijk wordt om alle treinen op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond na 22.00 uur te voorzien van twee conducteurs. NS is momenteel bezig met het werven en opleiden van nieuw personeel en geeft aan dat deze dubbele bezetting structureel zal plaatsvinden vanaf het tweede kwartaal in 2017. In de tussenliggende periode realiseert NS waar mogelijk dubbele bemensing vanuit de bestaande capaciteit, of zal anders zorgen voor extra toegangscontrole en beveiligers. Hiermee is de uitvoering door NS van deze maatregel conform afspraak. Op dit moment acht ik deze inzet voldoende.
Kunt u bevestigen dat deze inzet zich richt op nationale NS-diensten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit incident plaatsvond op de Euregiobahn van Deutsche Bahn?
Ja.
Is bekend hoeveel incidenten van agressie of geweld tegen conducteurs op grensoverschrijdende jaarlijks gemeld worden? In hoeverre komt dit overeen met het daadwerkelijke aantal incidenten dat jaarlijks plaatsvindt?
De vervoerders houden een incidentregistratie bij. NS rapporteert het aantal incidenten halfjaarlijks aan IenM in haar reguliere rapportage. De regionale vervoerders rapporteren de incidenten aan de individuele OV-autoriteiten als opdrachtgevers voor regionale concessies.
NS en de regionale spoorvervoerders geven aan dat zij het aantal incidenten op grensoverschrijdende spoorverbindingen niet apart registreren. Aangezien het aantal grensoverschrijdende lijnen een klein percentage is van het totale aantal lijnen, is het beeld van NS en de regionale spoorvervoerders dat het aantal incidenten op grensoverschrijdende lijnen klein is.
Is daarnaast bekend hoeveel incidenten van agressie of geweld tegen personeel in het regionale openbaar vervoer gemeld worden? In hoeverre komt dit overeen met het daadwerkelijke aantal incidenten dat jaarlijks plaatsvindt?
Ik wil voorop stellen dat het van het grootste belang is dat het personeel in het openbaar vervoer altijd melding maakt van elk incident. Hierover zijn alle partijen het eens.
Het aantal meldingen van personeel in het stad- en streekvervoer van fysieke agressie over het jaar 2014 betreft 2.593 incidenten. Dit cijfer is door de regionale vervoerders gemeld op basis van de individuele incidentregistraties. Het is hierbij op dit moment niet mogelijk om een uitsplitsing te maken voor bus, tram, metro en regionaal spoor. Onder fysieke agressie wordt verstaan: mishandeling, bedreiging met wapen, bedreiging zonder wapen, diefstal/beroving, optreden bij drugsoverlast, vandalisme/brandstichting/graffiti, en overige overtredingen zoals trekken en duwen.
Het Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) voert tweejaarlijks een onderzoek uit naar de ontwikkeling van de sociale veiligheid van het personeel in het stad- en streekvervoer. Deze Personeelsmonitor biedt opdrachtgevende decentrale overheden en regionale openbaarvervoerbedrijven inzicht in de ontwikkeling van de sociale veiligheid van het personeel in het stads- en streekvervoer. Uit de Personeelsmonitor 2014 volgt dat spugen door 61% van de medewerkers altijd wordt gemeld. De meldingsbereidheid is hoog voor ingrijpende incidenten als mishandeling (93% meldt dit altijd) en diefstal (92%) en daarnaast voor het melden van vernielingen (80%). Bedreiging wordt door 65% van de medewerkers altijd gemeld. Lastig vallen en pesten wordt door respectievelijk 33% en 29% altijd gemeld door het personeel in het stads- en streekvervoer.
Deelt u de mening dat alle betrokkenen – Rijk, regionale overheden, Duitse en Belgische overheden, NS, regionale vervoerders en politie – hun verantwoordelijkheid in dezen moeten nemen? Zo ja, hoe borgt u dit?
Ja. De aanpak van agressie in het OV is een gezamenlijke opgave voor alle betrokken partijen. Elke partij draagt bij vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid. Ik werk aan een integrale aanpak van de problematiek van agressie in het OV, samen met de departementen van VenJ en BZK en de OV- partijen. IenM heeft samen met VenJ en BZK, partijen uit de hele OV-keten bijeen gebracht met als gemeenschappelijk doel het samen aanpakken en verbeteren van sociale veiligheid.
Hoe is de beveiliging op grensoverschrijdende treindiensten vormgegeven? Werken de Nederlandse politie en NS samen met de betreffenden instanties in Duitsland en België? Vindt er ook op bestuurlijk en politiek niveau overleg plaats met onze buren? Zo ja, wat wordt daar afgesproken? Zo nee, bent u bereid zo snel mogelijk in overleg te treden met uw collega’s in onze buurlanden om ook geweld en agressie op grensoverschrijdende treindiensten aan te pakken?
NS zet haar Veiligheid en Service personeel in op alle treinen, waaronder grensoverschrijdende treinen en staat in contact met vervoerders uit Belgie en Duitsland waar nodig. Mede namens de Minister van VenJ kan ik melden dat de Nederlandse politie nauw samenwerkt met de collega’s in België en Duitsland. Er vindt afstemming plaats over gezamenlijke acties en er wordt informatie uitgewisseld. Via Railpol (netwerk van Europese spoorwegpolitiediensten) is er contact en overleg met andere Europese landen. De Minister van VenJ en ik hebben met regelmaat overleg met onze collega bewindslieden uit buurlanden over diverse onderwerpen.
Hoe is de beveiliging in het regionale openbaar vervoer vormgegeven? Vindt er op bestuurlijk en politiek niveau overleg plaats met regionale vervoerders (trein, tram, metro, bus)? Zo ja, wat wordt daar afgesproken? Zo nee, hoe kunt u dit overleg stimuleren?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen om agressie in het OV tegen te gaan. Ik werk aan een integrale aanpak van de problematiek van agressie in het OV, samen met de departementen van VenJ en BZK en de OV- partijen. IenM heeft samen met VenJ en BZK, partijen uit de hele OV-keten bijeen gebracht met als gemeenschappelijk doel het samen aanpakken en verbeteren van sociale veiligheid. In diverse overleggen op bestuurlijk en ambtelijk niveau tussen het Ministerie van IenM en vervoerders worden knelpunten, oplossingen en maatregelen besproken om de sociale veiligheidsproblematiek aan te pakken.
Ik zie het als de rol van mijn ministerie om mogelijke knelpunten bespreekbaar te maken en waar mogelijk helpen op te lossen.
Bent u bereid de beantwoording van het bovenstaande mee te nemen bij de evaluatie van het pakket veiligheidsmaatregelen waarvan de uitkomst wordt verwacht in maart?
De evaluatie richt zich op het maatregelenpakket van maart 2015 dat is overeengekomen met NS, ProRail, de vakbonden, de Ondernemingsraad van NS en de Ministeries van IenM, BZK en VenJ.
Ik vind het van belang gezamenlijk op te trekken met alle betrokken OV-partijen. Daarom ga ik, zoals aangekondigd in mijn brief d.d. 11 februari 20162, op korte termijn, samen met mijn collega van VenJ, met de vervoerders, decentrale overheden en vakbonden in overleg om te komen tot een veiligheidsaanpak waarin concrete, ambitieuze, maar ook realistische doelstellingen worden afgesproken. Uiteraard zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Mogelijke veiligheidsrisico’s van pinpassen waarmee contactloos betaald kan worden |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een onderzoek van de Consumentenbond uitwijst dat met contactloos betalen veel grotere bedragen ongemerkt blijken te kunnen worden afgeschreven dan banken en consumenten denken?
Ja.
Is het waar dat banken beweren dat contactloze betalingen boven de € 50 niet mogelijk zijn, maar dat dit feitelijk wél mogelijk is, en dat derhalve contactloos rollen voor bedragen veel hoger dan € 50 in principe mogelijk is?
Nee. Bij contactloze betalingen moet bij bedragen boven de 25 euro altijd de pincode worden ingetikt. Bij bedragen tot en met 25 euro is een pincode meestal niet nodig. Om te verhinderen dat een dief langdurig zonder pincode met een gestolen betaalpas1 kan betalen, geldt een cumulatieve limiet van 50 euro. Wanneer de pashouder achter elkaar kleine bedragen zonder pincode contactloos betaalt en al die bedragen bij elkaar opgeteld de 50 euro overschrijden, dan moet hij alsnog de pinpas in de automaat steken en zijn pincode intikken. Deze limiet geldt voor onbepaalde tijd, dus ook als de betalingen zonder pincode over meerdere dagen gespreid zijn.
De mogelijkheid bestaat echter voor de klant, bij sommige banken, om de limiet voor contactloos betalen te verhogen naar maximaal 250 euro. De Consumentenbond merkt hierover op dat banken niet altijd juist uitleggen of en wanneer de betaalpas bij een contactloze betaling in de betaalautomaat gestoken moet worden. Klanten krijgen soms van hun bank te horen dat bij betalingen vanaf 50 euro de betaalpas altijd in de automaat gestoken moet worden. Indien een klant ervoor gekozen heeft zijn limiet te verhogen is dit niet juist. Vanuit de Betaalvereniging Nederland («BVN») heb ik begrepen dat de banken hebben toegezegd hun uitleg aan pashouders op dit vlak te verbeteren.
Is het waar dat het aanvragen en misbruiken van een mobiel betaalapparaat hiervoor vrij eenvoudig is?
Nee. Om met een contactloze betaalautomaat te kunnen frauderen, moet de dader zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel en een betaalrekening hebben. De fraudeur moet zijn betaalautomaat bovendien laten registreren voordat er betalingen mee gedaan kunnen worden. Betalingen worden niet direct op de bankrekening van de fraudeur bijgeschreven, daar gaat minimaal één werkdag overheen. De pakkans bij misbruik van de automaat is daardoor hoog, en ik schat in dat deze vorm van fraude voor criminelen niet erg lonend zal zijn.
Is het waar dat contactloos digitaal zakkenrollen voorkomen kan worden door een speciaal beschermend hoesje om de contactloze pin-pas met NFC-chip te doen, maar dat niet alle banken deze hoesjes standaard – vergezeld van een waarschuwing – verstrekken?
Dat is waar. Een speciaal beschermend hoesje zorgt ervoor dat het niet meer mogelijk is om automatisch verbinding te maken tussen de betaalautomaat en de pinpas.
In werkelijkheid is het onwaarschijnlijk dat op deze manier ongemerkt contactloze betalingen door criminelen gedaan kunnen worden. Tot op heden is deze vorm van fraude dan ook nog niet voorgekomen. Volgens informatie van de BVN blijkt dat contactloze betaling alleen mogelijk is als de betaalpas op minder dan vijf centimeter afstand van de betaalautomaat wordt gehouden. Wanneer een contactloze betaalpas samen met andere contactloze passen is opgeborgen (zoals een OV-chipkaart, toegangspas of andere contactloze betaalpas), is het zeer onwaarschijnlijk dat daarmee ongemerkt contactloos kan worden betaald. Een betaalautomaat raakt dan in de war van alle signalen van de verschillende contactloze passen.
Bent u bereid banken aan te spreken op mogelijke contactloze betalingen boven de € 50, en banken te vragen mogelijke veiligheidsrisico’s te laten «repareren»?
Ik heb regelmatig overleg met banken en andere financiële instellingen om de financiële dienstverlening te kunnen verbeteren. Een belangrijk onderdeel hierin is dat veiligheidsrisico’s, waaronder die welke betrekking hebben op contactloos betalen, tot een minimum beperkt worden. Burgers moeten immers veilig hun transacties kunnen verrichten. Ik denk graag met de banken mee om deze risico’s te beperken, maar het is uiteindelijk aan de banken zelf om hier gehoor aan te geven en eventuele risicomaatregelen te implementeren.
Bent u bereid banken te vragen standaard beschermende hoesjes te leveren bij nieuwe contactloze betaalpassen, vergezeld van gedegen voorlichting over de mogelijke gevaren van het bij zich dragen van de pas zonder beveiligende houder?
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van de afschaffing van leerlinggebonden financiering en de positie van logopedisten in de eerste lijn |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat logopedische behandelingen in de eerste lijn, op basis van de tariefbeschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1, enkel worden vergoed als het een activiteit betreft die in aanwezigheid van patiënt wordt verricht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. In de tariefbeschikking logopedie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is een prestatiebeschrijving individuele zitting reguliere telelogopedie opgenomen. Hiermee kan een zorgaanbieder logopedische zorg declareren zonder dat er direct face-to-face contact plaatsvindt. De individuele zitting reguliere telelogopedie dient ter vervanging van een individuele zitting reguliere logopedie. Echter, deze prestatie kan alleen worden gedeclareerd wanneer er sprake is van een bestaande behandelrelatie met de patiënt waarbij ook face-to-face contacten hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat, in het belang van de patiënt en de logopedische behandeling, het voor de logopedist soms noodzakelijk is om activiteiten te verrichten, zoals bijvoorbeeld het voeren van (multidisciplinair) overleg of het simpelweg onderhouden van contact met andere betrokken zorgprofessionals, medewerkers van het kinderdagverblijf of basisschool of mensen in de directe omgeving van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet beoordelen waarom sommige professionals die aan een multidisciplinair overleg deelnemen wel een vergoeding krijgen en andere niet.
Een logopedist kan de zorg declareren bij de zorgverzekeraar als de behandeling een geneeskundig doel heeft. Contact met andere professionals behoort tot de activiteiten van een logopediebehandeling en kan daarom bekostigd worden uit de huidige prestaties en tarieven. De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten.
Een logopedist kan ook om advies worden gevraagd ter ondersteuning van het onderwijsproces gericht op het voorkomen of verminderen van onderwijsbelemmeringen, of als onderdeel van een traject vanuit samenwerkingsverband passend onderwijs en/of gemeenten. Er kan dan bijvoorbeeld overleg plaatsvinden met leerkrachten of andere bij het onderwijs betrokken personen of een logopedist kan betrokken worden bij de invulling van jeugdgezondheidszorg. Afhankelijk van de invulling bekostigt dan de onderwijsinstelling of de gemeente de logopedie.
Acht u het wenselijk dat logopedisten activiteiten die als wenselijk of noodzakelijk worden beschouwd voor een goede logopedische behandeling en die niet vergoed worden wél uitvoeren? Hoe beoordeelt u in dit kader de situatie dat sommige professionals die deelnemen aan bijvoorbeeld een multidisciplinair overleg wél een vergoeding krijgen voor hun werk, maar de eerstelijns logopedist niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat hierdoor inkomensongelijkheid ontstaat tussen eerstelijns logopedisten en logopedisten die werkzaam zijn bij een zorg- of onderwijsinstelling? Zo ja, wat kunt u doen om deze ongelijkheid weg te nemen?
Er zijn meerdere aspecten die invloed hebben op het inkomen van een logopedist of een andere zorgverlener. Ook is er bij zorgverzekeraars, onderwijsinstellingen en gemeenten ruimte om met zorgaanbieders tot passende prijsafspraken te komen. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke conclusie te trekken.
Deelt u de opvatting dat een goede logopedische behandeling, en alle daarbij behorende activiteiten, nooit afhankelijk mag zijn van de vraag of bijvoorbeeld ouders de kosten kunnen betalen van die activiteiten die op dit moment volgens de tariefbeschikking van de NZa niet worden vergoed?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor alle activiteiten, ook de activiteiten waarbij de patiënt niet aanwezig is, die worden verricht in het belang van een goede logopedische behandeling de logopedist recht heeft op een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. Een logopedist kan zorg declareren overeenkomstig de prestaties en tarieven van de NZa en de afspraken die daarover zijn gemaakt met de zorgverzekeraar. Zoals ik in het antwoord op vraag 2,3 en 5 aangeef, kan het contact met andere professionals ook bekostigd worden uit deze prestaties en tarieven.
Advies op verzoek van een school of gemeente wordt door henzelf bekostigd.
Welke rol spelen de zorgverzekeraars in (het ontstaan van) deze situatie? Kunnen zorgverzekeraars een rol spelen in het oplossen ervan? Zo ja, bent u bereid om hierover niet-vrijblijvende afspraken met hen te maken?
De zorgverzekeraar heeft de plicht om kwalitatief goede logopedische zorg in te kopen voor patiënten gericht op een geneeskundig behandeldoel en er zodoende voor te zorgen dat deze zorg betaalbaar en toegankelijk is. De vergoeding logopedie in de basisverzekering is niet gewijzigd. Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars ten aanzien van logopedie geen uitvoering geven aan hun zorgplicht.
Het afschaffen van leerlinggebonden financiering heeft geen consequenties voor de mogelijkheid van logopedisten of andere zorgaanbieders om zorg te verlenen die ten laste komt van de Zorgverzekeringswet.
Met de invoering van passend onderwijs hebben gemeenten en scholen meer ruimte om onderwijs en zorg op maat te organiseren die aansluit bij de behoefte in de regio. Zij maken verplicht afspraken over de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Als onderdeel van deze afspraken kunnen onderwijsinstelling en gemeente bijvoorbeeld gezamenlijk preventieve onderwijszorgtrajecten ontwikkelen.
De brief Budget energie-innovatie (Kamerstuk 30196, nr. 387) |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de reden dat u prioriteit geeft aan de Topsector Energie bij de herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie?
Ik vind het van belang dat er in 2016 voor zowel de Topsector Energie als voor de regeling Demonstratie Energie-Innovaties (DEI-regeling) geen verlaging hoeft plaats te vinden ten opzichte van het budget van vorig jaar. Indien ik bij de beschikbaarstelling van de budgetten prioriteit zou geven aan de DEI-regeling in plaats van aan de Topsector Energie, zou ik het budget voor de Topsector Energie moeten verlagen. Na herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie blijft het budget voor de Topsector Energie nu nagenoeg hetzelfde als vorig jaar en is er sprake van een verhoging van het budget voor de DEI-regeling van € 34 miljoen in 2015 naar € 35,7 miljoen in 2016. Daarnaast vind ik het van belang om recht te doen aan het intensieve afstemmingsproces dat heeft plaatsgevonden voor de verdeling van het budget voor de Topsector Energie.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) en twee doorsnijdende thema’s op het gebied van systeemintegratie en maatschappelijk verantwoord innoveren.
Binnen de TKI’s is vervolgens sprake van verdeling van de middelen over in totaal 25 programmalijnen. Een meer uitgebreide beschrijving van de programmalijnen in 2016 is online beschikbaar in het programma van de Topsector Energie1.
Naar welke projecten binnen de Topsector Energie gaan de additionele middelen? Welke bedrijven zijn daarbij betrokken?
Er is geen sprake van additioneel budget voor de Topsector Energie. Het budget voor de Topsector Energie blijft nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2015.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf TKI’s en de twee hierboven genoemde dwarsdoorsnijdende thema’s. De vijf TKI’s betreffen Biobased Economy, Urban Energy, Gas, Energie & Industrie en Wind op Zee en hebben elk een achterban van bij hun onderwerp betrokken bedrijven en kennisinstellingen. Een meer uitgebreide beschrijving van lopende projecten sinds 2012 en de betrokken partijen hierbij is online beschikbaar2.
Welke projecten binnen de regeling Demonstratie Energie-innovaties (DEI) kunnen door deze herschikking geen doorgang vinden?
De DEI-regeling is een zogenoemde tenderregeling die in 2016 in twee tranches wordt opengesteld. Partijen kunnen tot de in de regeling aangegeven periode projectvoorstellen indienen. Na afloop van deze periode wordt aan de hand van de rangschikkingscriteria besloten welke projecten gehonoreerd worden. Indien er projecten zijn die geen doorgang kunnen vinden vanwege een lager dan beoogd budget in 2016, zal dit dus pas voor elk van de twee tranches na afloop bekend zijn. Tot op heden is het beschikbare budget overigens niet beperkend geweest bij het honoreren van aanvragen.
Kunt deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Bedrijfslevenbeleid en Innovatie voorzien op 11 februari 2016?
Ja.
Het bericht dat NS schikt met omstreden bestuurder |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NS schikt stiekem met omstreden bestuurder»?1
Ja.
Bent u bereid de Kamer te informeren over inhoud van deze schikking? Zo ja, wat is de inhoud van de schikking? Zo nee, waarom niet?
De staat is bij de afwikkeling van deze contracten niet betrokken geweest, omdat dit op grond van het in Nederland geldende vennootschapsrecht valt binnen het domein van de raad van bestuur van NS. Aandeelhouders hebben immers alleen een rol bij benoeming, ontslag en beloning van bestuurders. Formele instemming van de aandeelhouder bij ontslag van reguliere werknemers of bestuurders van een dochteronderneming is om die reden dan ook niet aan de orde. Ik kan u dan ook niet informeren over het exacte verloop en de inhoud van de overeengekomen schikkingen, omdat ik niet over die informatie beschik.
Waarom heeft NS deze schikking getroffen?
Los van de uitkomst van nog lopende onderzoeken, was het duidelijk dat de arbeidscontracten van de betrokken medewerkers niet voorgezet konden worden. Om die reden heeft de raad van bestuur van NS, binnen de kaders van het arbeidsrecht, gezocht naar de meest geschikte oplossing. NS heeft zich hierbij juridisch laten adviseren en is tot schikkingen gekomen die in lijn liggen met de verwachte uitkomst in eventuele gerechtelijke procedures. Dit heeft tevens bijgedragen aan het wederkeren van de rust binnen NS en de focus op de toekomst.
Het suikergehalte in drinkpakjes voor kinderen |
|
Pia Dijkstra (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het Foodwatch-onderzoek «Drinkpakjes voor kinderen. Onderzoek naar suikergehalte»?1
Ja, dat onderzoek ken ik.
Wat vindt u ervan dat een op de vier drinkpakjes voor kinderen meer suiker bevat dan Coca Cola, 6,5 om 4 suikerklontjes per 200 ml?
Net als u maak ik mij zorgen over overgewicht en obesitas bij kinderen en daarom is het niet voor niets dat ik, samen met de Staatssecretaris, op vele manieren werk aan preventie van overgewicht. Gelukkig zijn er ook drinkpakjes met minder suiker waarvoor de consument kan kiezen, evenals het water uit de kraan, dat van een hoge kwaliteit is. Daarnaast werk ik in het Akkoord verbetering productsamenstelling met de industrie, retail, horeca en catering aan verlaging van het suikergehalte in ons productaanbod. Ik heb u met mijn brief van 17 december 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 205) geïnformeerd over de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de vaak expliciet op kinderen gerichte marketing van deze drinkpakjes? Zijn kinderen niet een kwetsbare groep die hiertegen beschermd moet worden?
Ten aanzien van de visie op voedingsreclame gericht op kinderen, verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194). Daarin heeft hij u geïnformeerd over de aangescherpte regels van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Hierbij is ingegaan op de resultaten uit het onderzoek naar het beleid hierop in omringende landen en de monitoring van de naleving van de afspraken uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Kidsmarketing wordt nadrukkelijk meegenomen in de monitoring.
Hoe verhouden volgens u de constateringen van Foodwatch over het hoge suikergehalte in drinkpakjes voor schoolkinderen zich tot het Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
Binnen het Akkoord Verbetering Productsamenstelling zijn het afgelopen jaar afspraken gemaakt voor reductie van het suikergehalte in zuiveldranken en de consumptie van frisdranken. Het reduceren van suiker in bestaande producten verloopt stapsgewijs, dus moeten en zullen er zeker nog vervolgstappen komen in de aanloop naar 2020.
Is de doelstelling van 10% reductie van suikers, liefst zonder dat daarvoor andere zoetstoffen in de plaats komen, in 2020 ook voor deze productgroep haalbaar? Zou er niet een ambitieuzere doelstelling neergezet moeten worden?
Een stapsgewijze aanpak is nodig om duurzaam resultaat te behalen, zowel vanwege smaakgewenning bij de consument als vanwege haalbaarheid voor het bedrijfsleven. Binnen het Akkoord zijn de eerste afspraken gemaakt. Omdat ons winkelschap een internationaal karakter kent, zal er ook een Europese aanpak voor verbetering productsamenstelling moeten komen. In vervolg op de zoutreductie wordt in de EU nu gesproken over een reductie van 10% suiker in 2020. Dit vergt een gezamenlijke aanpak van de EU-lidstaten. Tijdens het EU-voorzitterschap is mijn inzet dan ook om naar meer samenhang en samenwerking te komen binnen Europa, met lidstaten, bedrijfsleven en andere organisaties.
Welke maatregelen wilt u nemen om gezondheidsvoorlichting te versterken, zodat ouders – en waar mogelijk ook kinderen – zich bewust zijn van de risico’s die het regelmatig drinken van sterk suikerhoudende drankjes met zich meebrengt? Zou een stoplichtensysteem, zoals onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesuggereerd, hieraan een bijdrage kunnen leveren?
Er lopen voorlichtingsactiviteiten via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid ...», Jongeren Op Gezond Gewicht en het bredere programma Gezonde School.
Via een publiekscampagne over de nieuwe Schijf-van-Vijf zal de consument vanaf eind maart worden gewezen op een gezonde keuze. In de nieuwe Schijf-van-Vijf zijn de nieuwe richtlijnen van de Gezondheidraad verwerkt.
Ook kennen wij het voedselkeuzelogo, het Vinkje, dat helpt om de bewuste keuze te maken.
De aanpak van radicalisering op scholen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Welke mogelijkheden grijpt u aan om iets te ondernemen tegen het gebrek aan leiding dat veel docenten op scholen ervaren als het gaat om radicalisering?1
Maatschappelijke problemen worden zichtbaar in het onderwijs. Docenten kunnen geconfronteerd worden met extreme opvattingen van leerlingen of kunnen vermoedens hebben dat een leerling radicaliseert. Deze docenten moeten niet het gevoel hebben alleen te staan; ze moeten weten wat ze kunnen doen en waar ze terecht kunnen. Dit is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van schoolleiders en bestuurders. Die moeten duidelijk maken waar de school voor staat, zodat docenten een gedeeld ijkpunt hebben in hun handelen. Het Ministerie van OCW ondersteunt hen hierbij. De Stichting School en Veiligheid biedt deskundige ondersteuning op maat voor onderwijsinstellingen met een specifieke hulpvraag over radicalisering, biedt gratis trainingen aan voor onderwijspersoneel over het herkennen van jongeren die dreigen te radicaliseren en beheert een telefonische helpdesk («hotline») waar onderwijsinstellingen en docenten met vragen terecht kunnen. Ook worden er afspraken gemaakt met de achttien gemeenten waar de problematiek van radicalisering het meest nijpend is. Over deze «complementaire aanpak» heb ik u op 3 juni 2015, mede namens de ministers van SZW en VenJ, geïnformeerd.2 Daarnaast biedt de Stichting School en Veiligheid trainingen aan docenten om hen praktische handvatten te geven voor het voeren van gesprekken over gevoelige maatschappelijke onderwerpen. Ook organiseert de stichting in april een landelijke conferentie over dit thema gericht op leraren en schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs en op opleiders van lerarenopleidingen en pabo’s.
Op welke wijze(n) heeft het kabinet inmiddels uitvoering gegeven aan de motie van het lid Jadnanansing inzake een effectievere begeleiding en aanpak bij de problematiek rond ontwortelde jongeren?2
Lerarenopleidingen hebben de belangrijke taak om hun studenten voor te bereiden op wat zij in hun toekomstige lespraktijk zullen tegenkomen. De lerarenopleidingen zijn daarom verantwoordelijk voor een curriculum dat aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen en dat hun studenten voorbereidt op het verzorgen van burgerschapsonderwijs en het bespreekbaar maken van burgerschapsthema’s. Er gebeurt veel binnen de lerarenopleidingen om studenten hierop voor te bereiden. Om te beginnen komen de kennis en vaardigheden die hiervoor nodig zijn terug in de landelijke kennisbases voor de pabo’s en de tweedegraads lerarenopleidingen. Daarnaast heb ik tijdens mijn rondgang langs de lerarenopleidingen en binnen de voorloperaanpak gezien dat er veel aandacht bestaat voor Bildung in de lerarenopleidingen. Toekomstige leraren zijn beter voorbereid op het voeren van moeilijke gesprekken en het geven van goed burgerschapsonderwijs wanneer zij zelf een morele, kritische en open houding hebben. De aandacht voor burgerschapsonderwijs in het nieuwe curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs vraagt ook van lerarenopleidingen om toekomstige docenten hierop voor te bereiden. Tot slot stimuleer ik samen met mijn ambtgenoot van SZW de inzet op het vergroten van vaardigheden van toekomstige leraren door het project «Dialoog als burgerschapsinstrument» te financieren. Hierin wordt samen met lerarenopleidingen een methodiek ontwikkeld waarmee toekomstige leraren worden ondersteund bij het vormgeven van burgerschapsonderwijs.
Hoe wilt u ervoor zorgdragen dat iedereen die van de lerarenopleiding komt, in staat is om leerlingen met extreme ideeën en uitspraken, een afwijkend wereldbeeld tegemoet te treden én daarnaast in staat is bij alle leerlingen kritisch denken en empathie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wilt u ervoor zorgdragen om docenten die «in de maatschappelijke frontlinie staan, alle steun te bieden die ze nodig hebben», zodat zij op korte termijn niet alleen onze morele steun krijgen, maar ook daadwerkelijk methoden aangereikt krijgen waarmee zij hun essentiële rol kunnen waarmaken?3
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat heeft u ondernomen en gaat u nog ondernemen met uw toezegging om in het middelbaar beroepsonderwijs de aandacht voor burgerschapsonderwijs te vergroten met betrekking tot kritische denkvaardigheden en het kunnen voeren van een dialoog over complexe thema’s zoals, radicalisering, racisme, discriminatie, democratische waarden, vrijheid van meningsuiting en religie?4
Het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen (EKB) WEB wordt gewijzigd vanwege het aanscherpen van de generieke kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap op kritische denkvaardigheden. Studenten dienen te worden toegerust op de moderne maatschappij waarbij kritisch kunnen denken van belang is. Hiertoe is het van belang docenten in de positie te brengen deze vaardigheden aan studenten in het mbo over te brengen. Er wordt een handreiking ontwikkeld om de docenten te ondersteunen.
De wijziging van het EKB in het onderdeel loopbaan en burgerschap maakt de bevordering van kritisch denken expliciet onderdeel van iedere kwalificatie in het mbo. Daarmee wordt het een verplicht onderdeel en zal dit aspect meer aandacht in het onderwijs krijgen. De internetconsultatie waarbij iedereen kon reageren op de wijziging van de regeling is op 8 februari 2016 gesloten. Naar verwachting zal de wijziging ingaan op 1 augustus 2016.
Omdat het van groot belang is dat kennis over burgerschapsonderwijs wordt gedeeld ondersteun ik daarnaast het Netwerk Burgerschap. Dit netwerk, een initiatief van vrijwilligers, is nu bij de MBO Raad gepositioneerd en wordt verder geprofessionaliseerd. Het netwerk verzorgt een website en organiseert ook bijeenkomsten voor kennisdeling. Verder zal ook de Stichting School en Veiligheid een training ontwikkelen waarmee docenten beter toegerust worden om het gesprek over complexe maatschappelijke thema’s te voeren met hun studenten.
Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
De ‘wereldwijde noodsituatie’ door het zikavirus |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke manier werken de onderzoekers van het Erasmus MC samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of de WHO (Wereld Gezondheidsorganisatie) in het kader van de noodsituatie rond het zikavirus?1
De onderzoekers van het RIVM en Erasmus MC zijn gezamenlijk bezig met de validatie van serologische testen ten behoeve van zikadiagnostiek. Daarbij hebben zij onderlinge afspraken gemaakt om materialen te delen, om zo de validatie te versnellen. Verder volgt het RIVM de adviezen van de WHO op de voet en vertaalt deze naar de Nederlandse situatie.
Het RIVM en Erasmus MC voeren diagnostiek van zikavirusinfectie uit in Nederland en bieden de Cariben hierbij ondersteuning aan, deze activiteiten worden onderling afgestemd. Informatievoorziening aan het veld gebeurt via de berichtenservice labinf@ct, deze berichten worden ook onderling afgestemd. Erasmus MC zorgt daarbij actief voor het delen van informatie uit het internationale netwerk die relevant kan zijn voor de bestrijding in Nederland.
Erasmus MC is genomineerd als Zika-referentielaboratorium voor de Europese Unie en is aangezocht als WHO collaborating centre voor exotische virussen waaronder arbovirussen (virussen die door onder andere muggen op mensen kunnen worden overgedragen). WHO collaborating centres steunen de WHO bij haar opdracht en worden benaderd voor specifieke activiteiten, onder andere bij uitbraken. De mogelijkheden voor ondersteuning door WHO collaborating centres van landen bij zikavirusdiagnostiek zijn geïnventariseerd en worden gebruikt om eventuele behoefte voor bijstand op te lossen, indien nodig. Tevens heeft de WHO aan Erasmus MC gevraagd om bijstand bij het beoordelen van geschiktheid van nieuwe methoden voor het aantonen van actuele of doorgemaakte infectie met zikavirus voor verschillende doeleinden. Het RIVM heeft hierin geen rol.
Op welke manier werken het RIVM en het Erasmus MC samen met de «globale responseenheid» die door de WHO is opgericht?2
Zie antwoord vraag 1.
Worden reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt, waaronder het Caribisch deel van het Koninkrijk, extra getest op het virus? Worden er extra preventieve maatregelen op vliegvelden overwogen?
Reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt worden niet extra getest op het virus als daar geen aanleiding toe is. Reizigers die naar risicogebieden zijn geweest en die zich presenteren met klachten, worden geadviseerd contact op te nemen met een arts. Er worden verder geen preventieve maatregelen op vliegvelden ingezet. Reizigers naar risicogebieden worden vooraf goed geïnformeerd over de risico’s van het zikavirus en het belang van het gebruik van muggenwerende middelen wordt hierbij uitgelegd. Verder heeft het responseteam zikavirus geen extra maatregelen geadviseerd ten aanzien van vliegtuigen. De kans dat muggen die het zikavirus kunnen overbrengen per vliegtuig ons land binnenkomen is zeer gering. Zo is in muggenvallen op Schiphol nog nooit een exotische mug aangetroffen.
Klopt het dat het zikavirus tot voor kort alleen in centraal Afrika voorkwam, en pas tijdens het wereldkampioenschap voetbal van 2014 naar Brazilië is gekomen? Zo ja, welke consequenties zou die conclusie volgens u moeten hebben voor de Olympische Spelen 2016 in Rio de Janeiro?
Ja, het klopt dat het vermoeden bestaat dat het zikavirus tijdens het wereldkampioenschap door reizigers in Brazilië is geïntroduceerd. Overigens is het virus via gebieden in Afrika, Azië en Micronesië naar Zuid-Amerika gekomen. Ik snap dat dit voor mensen kan overkomen als een risico waar iets tegen gedaan moet worden. Echter, er is altijd sprake van handel en toerisme en hiervan is bekend dat deze factoren een grote bijdrage leveren aan het verspreiden van infectieziekten. Dit is een gevolg van de (economische) ontwikkeling van de wereld en dit is niet iets wat voorkomen kan worden. Hierdoor is het belangrijk dat landen een goed landelijk surveillancesysteem hebben en dat hier ook op internationaal niveau over gecommuniceerd wordt. Veel landen, waaronder Nederland, beschikken over een goed werkend surveillancesysteem en het is goed dat landen zich dit belang blijven realiseren. De Olympische Spelen vormen in dat opzicht geen additioneel risico voor landen voor de introductie van virussen.
Hoe kan het dat het zikavirus al in 1947 in Uganda is ontdekt, en er pas nu er een uitbraak in Brazilië is, meer bekend wordt over de schadelijkheid van dit virus? Deelt u de mening van Braziliaanse experts dat hier een parallel ligt met de uitbraak van Aids in de jaren ’80?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor veel nieuwe virussen geldt dat deze voor het eerst ontdekt worden in rurale gebieden, veelal per toeval. Vaak «verdwijnt» zo’n virus dan weer, of wordt deze niet meer waargenomen, totdat deze opeens weer opduikt. Het zikavirus is – naast de uitbraak in Frans-Polynesië – niet eerder in grote mate waargenomen. Ook is er niet eerder het vermoeden geweest dat er een verband bestaat tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom. De omvang van de uitbraak zoals deze momenteel plaatsvindt, in combinatie met het mogelijke verband tussen het virus en microcefalie, heeft er voor gezorgd dat het belang van snel en gecoördineerd uitvoeren van onderzoek naar mogelijke complicaties van het virus is onderstreept. Vanwege dit mogelijke verband tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom heeft het WHO een PHEIC (Public Health Emergency of International Concern) afgekondigd.
De mening dat er een parallel getrokken kan worden tussen de huidige zikauitbraak en de opkomst van AIDS in de jaren ’80 deel ik niet. Bij de opkomst van AIDS was er sprake van epidemie in zowel delen van Afrika als Amerika, waarbij veel onduidelijkheid speelde over de oorsprong van de ziekte en waarbij het onderzoek naar de ziekte, en de behandeling ervan, een moeizame start hebben ondervonden. Hier is bij het zikavirus geen sprake van. Sinds de uitbraak van het zikavirus in grote proporties is toegenomen en het vermoeden is ontstaan dat er een verband bestaat tussen het virus en microcefalie zijn alle zeilen bijgezet om meer kennis te vergaren over het zikavirus.
Klopt het dat het protocol voor het geven van bloed in Nederland inhoudt dat bloeddonoren vier weken geen bloed mogen geven als zij buiten Europa zijn geweest?4 Hoe wordt hierop gecontroleerd? Wordt dit protocol aangepast nu het virus ook in Europa is aangetroffen, en een zikauitbraak in Europa allerminst uitgesloten is?5
Ja, dit klopt. Bloeddonatie is in Nederland niet mogelijk gedurende de eerste vier weken na verblijf buiten Europa. Dit beleid zorgt ervoor dat infecties die buiten Europa voorkomen niet in de transfusieketen terecht komen. Dat geldt niet alleen voor het zikavirus, maar bijvoorbeeld ook voor West-Nijlvirus, denguevirus en chikungunyavirus. Bij donoren wordt voorafgaande aan iedere bloeddonatie via een gestandaardiseerde vragenlijst gericht nagevraagd of zij de voorafgaande vier weken buiten Europa zijn geweest. Aanpassing van het beleid is nu niet aan de orde omdat zich vooralsnog geen uitbraken van het zikavirus in Europa hebben voorgedaan. In het geval die situatie zich wel voordoet, zal worden beoordeeld of aanvullende maatregelen aangewezen zijn, bijvoorbeeld door donoren die in een zikagebied in Europa zijn geweest gedurende vier weken uit te stellen voor bloeddonatie. Deze vier weken zijn ruimschoots langer dan de duur van een zika-infectie.
Wat vindt u van het advies dat Public Health England heeft gegeven, dat Britse mannen die in een land zijn geweest waar het zikavirus heerst, bij thuiskomst een maand lang bij seksueel contact condooms moeten gebruiken?6 Moet dit advies naar uw mening ook overgenomen worden door het RIVM, nu aangetoond is dat het zikavirus door seksueel contact kan worden overgedragen?7
Het RIVM volgt alle ontwikkelingen rondom het zikavirus nauwlettend. Zo ook de berichtgeving dat er via onderzoek is aangetoond dat het zikavirus seksueel overgedragen kan worden. De seksuele overdracht is nog niet duidelijk beschreven. Op dit moment adviseert het RIVM mannen die in het Zika-gebied zijn geweest en een vrouw hebben die zwanger is of zwanger wil worden, gedurende een maand een condoom te gebruiken.
Klopt het dat er nog geen (preventieve) landelijke maatregelen verplicht zijn voor bedrijven die (gebruikte) banden importeren?8 Zo ja, bent u bereid versneld met verplichte preventieve landelijke maatregelen te komen, en niet te wachten op een wetswijziging?
Ik ben van mening dat de Warenwet niet van toepassing is aangezien gebruikte banden afvalproducten zijn waarvan het, in tegenstelling tot de Lucky Bamboo-planten, niet de bedoeling is dat ze bij consument terecht komen. Dat betekent echter niet dat er niet gehandeld kan worden. Op dit moment wordt al gehandhaafd, namelijk op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg) via de gemeenten. Zodra er sprake is van een vondst op een bedrijf kan de burgemeester maatregelen opleggen. De NVWA ondersteunt het lokale bevoegde gezag daarin. De NVWA komt tweewekelijks op de locatie en helpt de gemeente bij het opbouwen van een dossier. Daarnaast is vorig jaar extra ingevoerd dat er maandelijks inspecties plaatsvinden op de bedrijven die de afgelopen 2 jaar besmet zijn geweest. Hierbij wordt een checklist afgewerkt. Deze is gebaseerd op de afspraken uit het convenant met de bandenbedrijven. Geconcludeerd kan worden dat de bedrijven in hoge mate na leven. De extra inspecties dragen bij aan het naleefgedrag van de bedrijven. Er is geen reden gemeenten in dit stadium te adviseren maatregelen ex artikel 47 Wpg op te leggen.
Ook vind ik het wenselijk om naar de toekomst te kijken. Het valt niet uit te sluiten dat op termijn andersoortige producten worden geïmporteerd waardoor insleep plaatsvindt van nu nog onbekende invasieve exotische vectoren die een gevaar voor de volksgezondheid met zich kunnen meebrengen. Dat is de aanleiding om de wet te willen wijzigen, waarmee deze verantwoordelijkheid van gemeenten overgaat naar de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zo wordt ook voorkomen dat een woud van verschillende regelingen (per vector en per productsoort) ontstaat. Het wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Raad van State. Ik verwacht het eind maart, begin april 2016 aan uw Kamer aan te bieden. De snelheid waarmee het vervolgens wordt aangenomen, hangt mede af van de agendering en bespreking in uw Kamer en daarna de Eerste Kamer.
Is het toezicht en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de bandensector geïntensiveerd sinds de uitbraak van het zikavirus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wie is verantwoordelijk voor het testen van gevonden invasieve muggensoorten op het zikavirus? Wat wordt gedaan met de resultaten van dergelijke testen? Zijn er al resultaten bekend van deze testen?
Invasieve exotische muggensoorten worden niet getest op de aanwezigheid van virussen, dus ook niet op aanwezigheid van het zikavirus. De bestrijding van invasieve exotische muggen wordt uitgevoerd om te voorkomen dat de muggen zich in Nederland vestigen. De kans op introductie van virussen via deze muggen wordt zeer klein geacht en daar is ook weinig wetenschappelijk bewijs over, zoals ook de ECDC heeft gecommuniceerd in een technisch document van 8 februari 2016. Over dit beleid heb ik u geïnformeerd via mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96). Wanneer er humane of dierlijke gevallen met onbegrepen ziekteverschijnselen voorkomen die mogelijk passen bij virussen die door bijvoorbeeld muggen overgebracht kunnen worden, dan is het pas zinvol om gevangen exotische muggen te onderzoeken op de aanwezigheid van ziekteverwekkers.
Wat is uw reactie op het feit dat in januari zeker zestien dode potvissen1 en twee gestreepte dolfijnen2 zijn aangespoeld op de kusten van de Noordzee?
Het aantal gestrande potvissen op de Nederlandse, Britse en Duitse kust sinds begin januari 2016 is tot 29 dieren opgelopen. Hoewel een stranding van meerdere dieren op de Noordzeekust wel vaker voorkomt, is dit een zeldzame gebeurtenis.
Wat is uw reactie op recente onderzoeken waaruit blijkt dat het toenemende lawaai onder water in zee, onder meer van havens, olieplatforms, scheepvaart, windmolens en militaire activiteiten, een verstorend effect heeft op walvisachtigen zoals potvissen, orka’s, dolfijnen en bruinvissen?3 4
In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is geconcludeerd dat het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten in de zuidelijke Noordzee aanzienlijk is toegenomen en dat de intensiteit daarvan veel groter is dan die van natuurlijke geluiden.
De effecten van het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten op bijvoorbeeld zeezoogdieren kunnen variëren van kleine, subtiele gedragsverandering, vermijding van gebieden en verminderde gehoorcapaciteit, tot – in extreme gevallen – direct sterven.
Acht u het aannemelijk dat onderwatergeluid de aangespoelde walvisachtigen heeft verstoord en wordt dit meegenomen in het onderzoek naar hun doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet bevestigen. Potvissen trekken in de winterperiode van het noorden naar het zuiden. Soms komen dieren tijdens de trek terecht in de ondiepere Noordzee, waar de kans op strandingen groot is. Op dit moment is niet bekend waarom de potvissen in de Noordzee terecht zijn gekomen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Door het uitvoeren van pathologisch onderzoek wordt getracht om informatie te krijgen over de mogelijke strandingsoorzaak.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een belangrijke factor vormt in het onderwatermilieu van de Noordzee, onder andere omdat het een van de drukste scheepvaartgebieden ter wereld is en er op grote schaal olie-, gas- en zandwinning plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Onderwatergeluid is een factor in het onderwatermilieu (zie ook het antwoord op vraag 2). De inzet met betrekking tot onderwatergeluid is vooral gericht op het voorkomen van schadelijke effecten op mariene fauna (vooral zeezoogdieren) als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een onderdeel zou moeten zijn in de monitoring van de milieukwaliteit van de Noordzee? Klopt het dat systematisch meten van onderwatergeluid in de Noordzee echter nog niet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?5
In de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 2 (KRM-monitoringprogramma, Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, 33 450 nr. 25) is per milieudoel, waaronder voor onderwatergeluid, het opzetten van monitoring opgenomen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van onderwatergeluid is het alleen zinvol om samen met andere Noordzeelanden te gaan monitoren. Voor impulsief geluid is inmiddels een internationaal register operationeel, en de eerste resultaten worden in de loop van dit jaar geëvalueerd en meegenomen in de Intermediate Assessment 2017 van OSPAR. Voor achtergrondgeluid wordt met andere Noordzeelanden onderzocht of een gezamenlijk monitoringsprogramma georganiseerd kan worden.
In hoeverre wordt onderwatergeluid meegenomen in ontwikkelprogramma’s voor de Noordzee?
Het Rijk stelt met het Noordzeebeleid de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot het mariene ecosysteem. In het programma van maatregelen van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee, deel 3, (Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35) zijn voor diverse thema’s, waaronder onderwatergeluid, maatregelen beschreven om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden.
De belangrijkste beschreven maatregelen met betrekking tot onderwatergeluid op nationaal niveau zijn:
Kunt u aangeven of en in welke mate er in militaire marine oefeningen, zowel in die van Nederland als die van andere EU-lidstaten, rekening gehouden wordt met het verstorende effect ervan op walvissen, aangezien uit onderzoek blijkt dat het effect aanzienlijk is?6 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Ook een aantal andere Europese lidstaten hanteert vergelijkbare voorschriften.
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt in EU-verband en Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-verband om onderwatergeluid op zee te verminderen? Bent u bereid uw inzet hierop te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, gedeeld met het Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Europese expertgroep Technical Group on Noise (TG Noise), en is ook één van de trekkers van de OSPAR werkgroep Noise. Ook experts van Nederlandse instituten als TNO dragen hieraan bij.
De IMO heeft in 2014 een niet-verplichtende richtlijn aangenomen (Guidelines for the Reduction of Underwater Noise from Commercial Shipping) die het reduceren van onderwatergeluid door de commerciële scheepvaart tot doel heeft. Deze aanbeveling heeft betrekking op nieuw te bouwen schepen. Nederland heeft bijgedragen aan het opstellen van deze richtlijn.
Concluderend ben ik van mening dat de regering nationaal en internationaal voldoende actie onderneemt om de goede milieutoestand op de Noordzee te bereiken.
Vernielingen door Israël in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de vernieling door het Israëlische leger van meer dan twintig gebouwen in Palestijns gebied?1
Ja.
Klopt het dat hierdoor meer dan 100 mensen dakloos zijn geworden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de vernielingen ook schade is toegebracht aan hulpprojecten die door de EU en lidstaten zijn gefinancierd, en dat zonnepanelen in beslag zijn genomen die door internationale hulporganisaties waren gedoneerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Volgens opgave van de VN zijn 23 huizen, zes latrines en vijf zonnepanelen vernield. Tien huizen waren door de EU gefinancierd uit humanitaire middelen.
Is het waar dat de getroffen dorpen al lang bewoond werden voordat de Israëlische bezetting in 1967 begon, en dat Israël het betreffende gebied in de jaren ’70 als militair oefenterrein heeft aangewezen, in de wetenschap dat daar Palestijnse burgers wonen?
Ja. Israël betwist overigens dat de Palestijnse boeren het gebied permanent bewoonden op het moment dat de boeren bezwaar maakten tegen het verbod om in het betreffende gebied te wonen.
Deelt u de opvatting van mensenrechtenorganisaties dat de vernielingen een schending vormen van verplichtingen die Israël onder het internationaal recht heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebied maakt onderdeel uit van Area C in de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke verplichtingen tegenover de Palestijnse bevolking en moet bij het bestuur van het gebied de belangen van de lokale bevolking in acht nemen. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Op basis van de beschikbare informatie lijken deze vernielingen niet onder deze uitzondering te vallen.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten van plan zijn om tien andere Palestijnse dorpen, waarin circa duizend mensen wonen, eveneens te vernielen?2
Ja. In 12 dorpen, waaronder de nu getroffen dorpen, zijn slooporders tegen nog meer huizen uitgevaardigd. Mensenrechtenorganisaties, deels met Nederlandse steun, hebben een spoedprocedure tegen verdere sloop aangespannen.
Heeft u bij de Israëlische autoriteiten geprotesteerd tegen de vernielingen in Palestijns gebied en bent u bereid op Europees niveau aan te dringen op hardere Europese maatregelen, erop gericht de Israëlische autoriteiten te bewegen tot een «fundamental change of policy by Israel with regard to the occupied Palestinian territory, particularly in Area C», zoals genoemd in recente EU-Ministerraadconclusies?3 Zo nee, waarom niet?
De EU heeft zorgen uitgesproken over het besluit. Tevens dringt de EU aan op de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het Kwartet, dus ook de EU, dringt bij Israël aan op transformatieve stappen, die de Palestijnen vertrouwen geven in een fundamentele verbetering.
Mensenhandel in Djibouti |
|
Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Seks, spionnen en soldaten» over Djibouti op OneWorld.nl?1
Ja.
Herkent u het beeld zoals geschetst aan de hand van de memoires van de Amerikaanse contractor? Zo nee, waarop baseert u dat andere beeld?
Dit beeld is in grote lijnen herkenbaar.
Kunt u, nu militairen als voornaamste klanten van de meisjes genoemd worden en er de afgelopen jaren in het kader van antipiraterij-missies ook Nederlandse soldaten in Djibouti geweest zijn, uitsluiten dat Nederlandse militairen bijdragen aan de genoemde misstanden in het artikel, in het specifiek de handel in en prostitutie van jonge meisjes? Zo nee, welke maatregelen treft u om dit wel te kunnen uitsluiten?
In het kader van de anti-piraterijmissies zijn geen Nederlandse militairen in Djibouti gestationeerd. Wel leggen Nederlandse marineschepen er van tijd tot tijd kort aan voor onder andere bevoorrading. Sinds de zelfmoordaanslag in mei 2014 in Djibouti is het de bemanning van Nederlandse marineschepen niet toegestaan om van boord te gaan in Djibouti.
Hoe beoordeelt u de suggestie in het artikel dat de Verenigde Staten Djibouti omwille van politieke en economische belangen te mild beoordeelt aangaande het werk maken van de aanpak van mensenhandel, omdat plaatsing in de laatste categorie gevolgen voor de samenwerking tussen beide landen zou hebben?2
Die suggestie is voor rekening van de schrijfsters van het artikel.
Volgt of gebruikt Nederland op enigerlei wijze deze Amerikaanse categorisering? Zo ja, hoe? Zo nee, welk systeem gebruikt Nederland en hoe is Djibouti daarin geclassificeerd?
Nederland levert op verzoek van de VS jaarlijks input voor het Trafficking in Persons Report. Het rapport is een unieke en waardevolle bron van informatie over de bestrijding van mensenhandel wereldwijd, en wordt als zodanig ook gebruikt door de relevante instanties in Nederland die belast zijn met de bestrijding van mensenhandel. Ons land heeft geen eigen classificatiesysteem. Waar nodig wordt op ad hoc basis onderzoek gedaan naar de mate waarin mensenhandel in een bepaald land een rol speelt. Gelet op de beperkte relevantie voor Nederland krijgt Djibouti geen specifieke aandacht.
Kijkt Nederland omwille van economische of diplomatieke belangen met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti? Zo ja, welk concreet belang rechtvaardigt dit?
Neen. Nederland kijkt niet met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti.
Welke inzet pleegt Nederland in haar relaties met Djibouti, zowel bilateraal als multilateraal, om via hulp en handel mensenhandel in Djibouti tegen te gaan en de rechtsstaat te versterken?
Nederland onderhoudt bilaterale relaties met Djibouti, maar deze relaties zijn weinig intensief. Er is geen Nederlandse ambassade in Djibouti en geen Djiboutiaanse ambassade in Den Haag. De wederzijdse handelsvolumina zijn beperkt. Wel liggen er kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven bij de uitbreiding van de haven van Djibouti en de aanleg van gerelateerde infrastructuur. In 2014 vond om die reden een handelsmissie naar het land plaats. Er is geen ontwikkelingssamenwerkingsprogramma. Nederlandse hulp aan Djibouti is indirect en vindt plaats via ongeoormerkte bijdrages aan onder meer VN-organisaties. De EU-delegatie in Ethiopië financiert een project met UNODC om mensenhandel in Ethiopië en Djibouti aan te pakken.