Het bericht “Schrap het verpandingsverbod” |
|
Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schrap het verpandingsverbod»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Zie voorts de antwoorden op de onderstaande vragen.
Deelt u de mening dat het schrappen en/of aanpassen van het verpandingsverbod een goede mogelijkheid is om het mkb in Nederland meer financiële ruimte te bieden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een generiek verbod op verpanding. De problematiek van de verpandingsverboden is niet in de wet gelegen, maar in contractuele praktijken in het bedrijfsleven. Op dit moment kan door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar de overdraagbaarheid en/of verpanding van een vordering worden beperkt of uitgesloten. Als deze wettelijke mogelijkheid zou worden afgeschaft of ingeperkt zou dit mogelijk kunnen betekenen dat vorderingen van het mkb als onderpand kunnen dienen, zonder dat een beding tussen schuldeiser en schuldenaar dit in de weg zou kunnen staan. Wanneer financiers deze vorderingen als onderpand zouden accepteren, biedt dit mogelijk additionele ruimte voor financiering voor het mkb. Het inperken of afschaffen van de mogelijkheid om bedingen op te nemen zou wel een inbreuk op de contractsvrijheid betekenen.
Hoe is dit in de ons omringende landen geregeld, bijvoorbeeld in Duitsland? Waarom kan dit niet op een vergelijkbare manier in Nederland geregeld worden?
Duitsland heeft de werking van de eerder besproken bedingen beperkt. Mijn collega-ministers van EZ en V&J zijn al enige tijd in gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Factoring & Asset based financing Association Netherlands (FAAN) over een mogelijke aanpassing van onze wetgeving. Ik wil op de uitkomsten daarvan niet vooruitlopen.
Bent u bereid om het verpandingsverbod in Nederland te schrappen dan wel aan te passen om zo het mkb meer financiële ruimte te geven? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Omdat de problematiek van het verpandingsverbod primair ligt in de bedingen die in en door het bedrijfsleven worden gehanteerd, ligt het in de rede de oplossing in eerste instantie te zoeken bij het bedrijfsleven zelf. Een actieve opstelling van koepels bij het tegengaan van contractuele verpandingsverboden ligt daarbij voor de hand. Dat zou de praktijk een snelle oplossing kunnen bieden, zonder dat er een tijdrovend wetgevingstraject nodig is. Het staat marktpartijen namelijk vrij om af te zien van contractuele verpandingsverboden. Het is overigens zo dat de rijksoverheid zelf deze bedingen al geruime tijd niet meer opneemt in haar eigen inkoopvoorwaarden.
Welk voorstel ligt er inmiddels vanuit de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de organisatie van factoringsmaatschappijen (FAAN) bij een of meerdere ministeries? Wat vindt u van dit voorstel en wat gaat u met het voorstel doen?
De NVB en FAAN hebben hun voorstel gepresenteerd aan de ministeries van Veiligheid en Justitie en Economische Zaken. Het is van belang dat goed rekening wordt gehouden met alle betrokken belangen, niet alleen met die van de financiële ondernemingen. Om die reden zijn begin maart jl. de NVB en FAAN gevraagd naar gekwantificeerde voordelen die een aanpassing levert voor het bedrijfsleven, o.a. op basis van ervaringen in andere landen. Wij zijn ook voornemens om, op basis daarvan, vervolgens met andere stakeholders in overleg te treden en zijn daarom ook graag bereid om hierover te spreken met MKB-Nederland en ONL. Op basis hiervan zal de definitieve besluitvorming over het gedane voorstel plaatsvinden. Van belang daarbij is in ieder geval dat er geen ongewenste civielrechtelijke neveneffecten zijn, en dat inderdaad kredietverruiming voor het mkb het resultaat is.
Indien u niet positief bent over het voorliggende voorstel, hoe zou een en ander dan wel geregeld kunnen worden? Bent u bereid om in overleg te treden met betrokken partijen (incl. MKB-Nederland en ONL) hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat EVnetNL laadpalen wil overdragen aan gemeenten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «EVnetNL wil laadpalen overdragen aan gemeenten»?1
Ja.
Bent u van mening dat het kosteloos overdragen van de laadpalen aan gemeenten marktverstorend werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Momenteel zijn de kosten van de laadpalen, de installatie en het beheer vaak nog hoger dan de opbrengsten uit stroomverkoop. Om de uitrol van publiek toegankelijke laadinfrastructuur voor EV’s te stimuleren en de kosten te reduceren ondertekenden op 9 juni 2015 onder andere de VNG, een aantal provincies en belangenorganisaties op het gebied van elektrisch vervoer, zoals Netbeheer Nederland, samen met de ministeries van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu de Green Deal Openbaar Toegankelijke Laadinfrastructuur. In deze Green Deal zijn acties vastgelegd die ervoor zorgen dat de kosten van een laadpaal omlaag gaan. Een van de maatregelen is het beschikbaar stellen van een rijksbijdrage (decentralisatie-uitkering) aan medeoverheden (gemeenten en provincies) om de uitrol van publieke laadpalen te realiseren. Naast de rijksbijdrage moeten ook de betrokken medeoverheden en private partijen per laadpaal een bijdrage verstrekken. Aan deze wijze van financiering voor nieuwe laadpalen is een aantal voorwaarden verbonden. Zo mag de exploitatie van een laadpaal ten hoogste tien jaar bedragen en berust de eigendom van een laadpaal na de exploitatieperiode bij een medeoverheid. De door EVnetNL voorgenomen overdracht van laadpalen aan gemeenten past in de lijn die met de Green Deal is ingezet.
De palen van EVnetNL zijn destijds door stichting e-laad geplaatst, met een overeenkomst tussen e-laad en de gemeente. In de overeenkomst is opgenomen dat de gemeente aan het eind van de overeenkomst de laadpaal kan overnemen. De overdracht van de palen is daarmee een zaak tussen EVnetNL en de gemeente. Indien gemeenten de palen overnemen, is het aan hen om het beheer hiervan te regelen. De exploitatie van laadpalen laten de gemeenten in de praktijk altijd aan marktpartijen over.
Deelt u de mening dat beheer van laadpalen geen taak is van de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de openbare ruimte binnen de gemeentegrenzen. Zij kunnen vergunningen afgeven voor zaken, zoals laadpalen, in de openbare ruimte. Momenteel zijn de kosten van de laadpalen, de installatie en het beheer vaak nog hoger dan de opbrengsten uit stroomverkoop. Daarom investeren veel gemeenten in de laadinfrastructuur en besteden de installatie en het beheer van laadpalen uit aan marktpartijen. De exploitatie van laadpalen van gemeenten gebeurt dus in de praktijk altijd door marktpartijen. Het uiteindelijke beheer van de palen komt via deze route alsnog bij een marktpartij te liggen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om marktpartijen buitenspel te zetten bij het afstoten van laadpalen voor EVnetNL? Zo nee, waarom niet?
Nee, de exploitatie en het beheer gebeuren in de praktijk altijd door marktpartijen, zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden.
Zijn er mogelijkheden om de beslissing om laadpalen over te dragen aan gemeenten terug te draaien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is een zaak tussen gemeenten en EVnetNL zie ook antwoord 2.
Indien er mogelijkheden zijn om de beslissingen om laadpalen over te dragen aan de gemeenten terug te draaien, bent u dan van plan deze mogelijkheden toe te passen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik heb ik heb aangegeven bij mijn antwoorden bij de vragen 3 en 5 is dit een zaak tussen gemeenten en EVnetNL.
De tweedeling somatische en psychische spoedzorg |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Ben u bekend met het artikel «Tweedeling spoedzorg doet patiënt tekort»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Ik ben ervan op de hoogte dat de spoedzorg rondom somatiek en de spoedzorg rondom psychiatrie elk op een verschillende manier zijn georganiseerd.
In 2015 heeft het SiRM2 het rapport «Acute Geestelijke Gezondheidszorg: Knelpunten en verbetervoorstellen in de keten» opgeleverd. Dit onderzoek naar de keten van de acute GGZ heeft op mijn verzoek plaatsgevonden en heb ik u bij brief van 25 februari 2015 aangeboden (TK 2014–2015, 25 424, nr. 265). In dit rapport heeft SiRM de in het artikel genoemde tweedeling niet benoemd als één van de knelpunten in de acute GGZ.
Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft geen informatie over het bestaan van dergelijke knelpunten in de spoedzorg. Wel heeft de IGZ in 2012 en 2013 onderzoek gedaan naar de samenwerking tussen ziekenhuizen en GGZ-instellingen bij de zorg aan patiënten met herkende psychiatrische aandoeningen en somatische comorbiditeit. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft de IGZ bij geen enkele instelling handhavingsmaatregelen hoeven treffen.
Bent u bekend met een tweedeling tussen somatische en psychiatrische zorg die zorgt voor knelpunten in de spoedzorg, zoals de auteurs betogen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat een psychiatrische patiënt met acute somatische problematiek op de spoedeisende hulp belandt en dat de psychische klachten niet of te laat worden herkend?
Dit is niet bekend, hiervan wordt geen aparte registratie bijgehouden. Indien in concrete gevallen sprake is van zorg die niet voldoet aan de eisen van goede zorg, dan verzoek ik partijen dit te melden bij de IGZ.
Is het volgens u wenselijk om de acute somatische en psychische zorg op één locatie te laten binnenkomen? In hoeverre is triage van acute psychiatrie via de weg van de huisartsenpost en/of spoedeisende hulp mogelijk? Kan dit bijdragen aan het verlagen van de drempel voor patiënten met ernstige psychische problemen om (tijdig) naar het ziekenhuis te gaan?
Voor mij staat voorop dat sprake moet zijn van kwalitatief goede zorg, en dat alle betrokken partijen hier hun verantwoordelijkheid in moeten nemen. Er is (nog) niet één model voorhanden voor de aansluiting van de acute GGZ op de somatische spoedzorg, waarvan is bewezen dat dit het beste werkt. Naar aanleiding van het eerdergenoemde rapport van SiRM wordt door alle betrokken ketenpartners gewerkt aan het verbeteren van de acute GGZ. Tegelijkertijd wordt in het kader van de aanpak verwarde personen in verdiepingsregio’s ervaring opgedaan met het inrichten van een sluitende keten op basis van de bouwstenen van het aanjaagteam. De «beoordeling en risicotaxatie» is één van deze bouwstenen. Ik wacht deze ontwikkelingen af.
Herkent u het beeld van de auteurs dat rondom een (psychische) spoedpatiënt vaak veel discussie ontstaat en informatie niet of onvoldoende wordt gedeeld? Indien ja, hoe kan dit voorkomen worden?
Het beter en tijdig delen van relevante patiënteninformatie is een thema waarvoor breed in de gezondheidszorg geldt dat continue aandacht nodig is en op punten ook verbetering mogelijk is. Dat geldt zeker in situaties waar sprake is van problematiek waarvoor acuut zorg ingezet moet worden.
In hoeverre is het personeel op de spoedeisende hulp in staat om psychische patiënten te herkennen en te behandelen? Kan het zo zijn dat het personeel wellicht bijgeschoold moet worden in de opvang van patiënten met een acute psychische zorgvraag?
In de opleiding tot SEH-arts wordt aandacht besteed aan de psychiatrie. Ik zal de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) vragen om te bezien of dit voldoende is, dan wel of hier meer aandacht aan moet worden besteed in de opleiding tot SEH-arts.
Er zal echter hoe dan ook verschil blijven bestaan tussen de expertise van SEH-artsen en die van psychiaters, wat psychiatrische problematiek betreft. Naast goede scholing is het dan ook essentieel dat er een goede samenwerking bestaat tussen ziekenhuizen en GGZ-instellingen bij de zorg aan patiënten met zowel psychiatrische als somatische problematiek.
Bent u bekend met het onderzoek dat gedaan is in Leeds (versterking psychiatrische poot op de spoedeisende hulp)? In hoeverre verschilt die aanpak met die van Nederland? Kunnen onderdelen van die aanpak in Nederland overgenomen worden?
Ja ik ben bekend met het onderzoek dat is gedaan in Leeds. Het is aan de beroepsgroepen om dergelijk onderzoek te duiden en waar relevant mee te nemen in hun beroepspraktijk en/of richtlijnen en standaarden.
In hoeverre is het wenselijk om goede voorbeeldprojecten die door de auteurs worden genoemd, zoals Psycholance en het OLVG, ook in de rest van Nederland uit te rollen?
Ik vind het van belang dat er passend vervoer en goede opvang is voor mensen die verward gedrag vertonen. Goede voorbeelden van verbeteringen, zoals de Psycholance in Amsterdam, verdienen navolging en moeten wat mij betreft breed worden gedeeld, zodat andere partijen hun voordeel daarmee kunnen doen en kunnen bepalen of een dergelijk initiatief ook in hun regio toepasbaar is. Het aanjaagteam verwarde personen, dat de Minister van VenJ, de Verenging Nederlandse Gemeenten en ik in september 2015 hebben aangesteld, deelt via de website www.aanjaagteam.nl praktijkvoorbeelden uit de regio’s en stimuleert gemeenten om met alle ketenpartners te zorgen voor een sluitende aanpak voor mensen met verward gedrag.
Ziet u een rol voor uzelf bij de ontwikkeling van de multidisciplinaire zorgstandaard voor de acute keten en het verkleinen van de verschillen tussen de psychische en somatische acute zorg? Zo ja, op welke manier wilt u invulling geven aan die rol?
De kwaliteit van de zorg is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars; de IGZ houdt hier toezicht op. Er zijn verschillende ontwikkelingen die ertoe moeten leiden dat de kwaliteit van zorg wordt verbeterd.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven wordt er naar aanleiding van het rapport van het SiRM door alle betrokken ketenpartners gewerkt aan het verbeteren van de acute GGZ. In dit kader is er onlangs een handreiking vastgesteld door Ineen (met vertegenwoordigers van huisartsenposten, crisisdiensten en GGZ Nederland) die de basis vormt voor regionale samenwerkingsafspraken tussen de huisartsenposten en de acute GGZ. Daarnaast is het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ met de betrokken partijen bezig met het opstellen van een generieke richtlijn ziekenhuispsychiatrie en een generieke module acute GGZ. De richtlijn zal naar verwachting in het najaar van 2016 worden vastgesteld, de generieke module acute GGZ zal eind 2016 worden opgeleverd. Ik heb periodiek overleg met alle betrokken ketenpartners van de acute GGZ om de voortgang en onderlinge afstemming van de in te zetten verbeteringen te bespreken.
Verder zijn verschillende partijen gezamenlijk bezig met het opstellen van een Kwaliteitskader voor de spoedzorgketen, dat naar verwachting begin 2017 wordt vastgesteld. Dit proces wordt gefaciliteerd door Zorginstituut Nederland. Ik roep de partijen op om hierbij ook aandacht te besteden aan het zorgpad van patiënten die zich bij de spoedzorg aandienen met een combinatie van klachten van somatisch lijden en psychisch lijden.
Het mogelijk moeten sluiten van gevangenissen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Acht gevangenissen en drie jeugdinrichtingen gaan dicht»1 en «Begrip voor uitspraken Tichelaar»2? Herinnert u zich de motie-De Vries c.s. over een inspanningsverplichting dat bepaalde provincies niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid mogen verliezen (Kamerstuk 31 490, nr. 126)?
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien het ophelderingspercentage van gepleegde misdrijven en het daaraan gerelateerde aantal vervolgingen en veroordelingen, het aantal gedetineerden zou kunnen toenemen als de politie en het Openbaar Ministerie zich meer zouden inspannen om meer criminelen op te sporen en te vervolgen? Zo ja, wat gaat u doen om meer misdrijven op te sporen, te laten vervolgen en meer misdadigers op te sluiten? Kan daardoor voorkomen worden dat de gevangeniscapaciteit moet afnemen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De mening dat er in algemene zin factoren zijn waardoor de behoefte aan detentiecapaciteit «zou kunnen toenemen» deel ik op zich. Ik geef er echter de voorkeur aan de vraag of en in welke mate dat ook daadwerkelijk het geval zou kunnen zijn te baseren op onderzoek.
Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg (AO) over het gevangeniswezen op 30 maart jl. heb toegezegd, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) de opdracht gegeven opnieuw onderzoek te doen en alternatieve ramingen te presenteren waarbij wordt bezien of een aantal extra factoren zoals benoemd tijdens dit AO gekwantificeerd kunnen worden en kunnen worden meegenomen in de ramingen. Tevens heb ik toegezegd een second opinion aan te vragen met betrekking tot de kwaliteit van het integrale (econometrische) model dat wordt gebruikt voor het berekenen van de PMJ-ramingen. Ik heb toegezegd uw Kamer in mei te informeren over de uitkomsten en consequenties van deze onderzoeken.
Wat is de status van de in het bericht genoemde brief en de daarin genoemde voorgenomen sluitingen van gevangenissen en jeugdinrichtingen? Welke concrete plannen bestaan er met betrekking tot sluiting van specifieke gevangenissen en jeugdinrichtingen?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kooiman en Helder heb aangegeven, is het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op 21 maart jl. op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen en de consequenties die de ramingen uit het meest recente Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) voor de periode 2017–2021 zullen hebben. Openheid en transparantie naar het personeel van DJI staat voor mij voorop. Ik ben mij ervan bewust dat er ook in het recente verleden al veel flexibiliteit is gevraagd van het personeel van DJI. Het is daarom van belang dat allereerst DJI aan zet is. Daarom heb ik DJI verzocht een plan op te stellen waarin zij voorstellen zullen aandragen hoe om te gaan met de dalende capaciteitsbehoefte. De uitkomsten van het WODC-onderzoek en de second opinion als genoemd in vraag 2, zullen uiteraard worden meegenomen bij dit plan.
Is het waar dat het personeel van de in het bericht genoemde gevangenissen en jeugdinrichtingen van de sluiting van de desbetreffende vestiging op de hoogte is gebracht? Zo ja, welke locaties betreft dit? Zo nee, wat is er dan niet waar en welke mededelingen zijn er wel gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u waarom lokale bestuurders van provincies of gemeenten die getroffen dreigen te gaan worden door een sluiting van een gevangenis of jeugdinrichting, geen begrip hebben daarvoor, zeker voor zover het gebieden betreft waar de werkgelegenheid toch al schaars is? Zo ja, gaat u met deze bestuurders in gesprek en wat gaat u tegen hen zeggen? Zo nee, waarom begrijpt u dit niet?
Op 21 maart jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de PMJ-ramingen (PMJ) tot en met 2021 (Kamerstuk 24 587, nr. 634).Op 25 maart jl. heb ik in navolging hiervan, per brief nadere duiding gegeven aan hetgeen in de eerstgenoemde brief werd vermeld (Kamerstuk 24 587, nr. 635). Hierin staat onder meer vermeld dat ik DJI de opdracht heb gegeven een plan op te stellen waarin voldoende flexibiliteit moet zijn geborgd om eventuele toekomstige onzekerheden in de ontwikkeling van capaciteitsbehoefte op te kunnen vangen. Als vermeld zullen de uitkomsten van het WODC-onderzoek en de second opinion worden betrokken en zal het uiteindelijke plan worden besproken met de burgemeesters van de gemeenten waar de inrichtingen gehuisvest zijn en met de regioburgemeesters vanwege hun verantwoordelijkheid in het landelijk overleg veiligheid en politie. Zoals ik in het AO van 30 maart j.l. heb aangegeven, worden in het plan verschillende criteria meegewogen, zoals aanwezige expertise, werkgelegenheid en resocialisatiemogelijkheden. De motie De Vries (4 juli 2013) maakt onderdeel uit van de afweging.
Op grond van welke criteria wordt besloten of een locatie gesloten moet worden? Wordt daarbij expliciet rekening gehouden met de werkgelegenheid in de regio waar een locatie gevestigd is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat u conform de genoemde motie-De Vries c.s. de inspanningsverplichting hebt om ervoor te zorgen dat de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland bij deze nieuwe sluiting van gevangenissen en jeugdinrichtingen per saldo niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid mogen verliezen? Zo ja, hoe gaat u met die inspanningsverplichting rekening houden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Rood staan blijft duur, ondanks lage rente’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rood staan blijft duur, ondanks lage rente»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar het wettelijk maximum rentepercentage van 15% bij debet tegoeden op is gebaseerd?
De totale kredietvergoeding (rente en kosten) is voor consumptief krediet aan een jaarlijks maximum gebonden. De maximale kredietvergoeding op jaarbasis is de wettelijke rente met een opslag van 12 procentpunten. De wettelijke rente is momenteel vastgesteld op 2% waardoor de maximale kredietvergoeding op jaarbasis 14% bedraagt. Dit volgt uit artikel 4 van het Besluit kredietvergoeding.
De hoogte van de vergoeding is gemaximeerd om te voorkomen dat kredietaanbieders hoge kosten kunnen rekenen. In het verleden waren er in hoogte variërende maximum kredietvergoedingspercentages die afhankelijk waren van de omvang en de looptijd van het krediet. Sinds 1 maart 2000 is er één maximum kredietvergoedingspercentage. Bij de invoering was dat de wettelijke rente met een opslag van 17 procentpunten. Dit percentage kwam overeen met het oude tarief dat gold voor kredieten tot fl. 2.500,– vanuit de gedachte dat leningen met een dergelijke kredietsom vooral werden verstrekt aan de laagste inkomensgroepen (Stb. 2000, 156). Per 1 juli 2006 is dit percentage verlaagd naar 12 procentpunten (Stb. 2006, 676). Door het verlagen van het maximale jaarlijkse kredietvergoedingpercentage worden aanbieders verplicht hun acceptatiebeleid aan te scherpen met name waar het gaat om kredietverstrekking aan kwetsbare consumenten, waarbij het risico dat het krediet niet kan worden afgelost groter is.
Bij de implementatie van de Richtlijn consumentenkrediet (Richtlijn 2008/48/EG) in 2011 is besloten om de maximale kredietvergoeding ook toe te passen op kredieten met een looptijd korter dan drie maanden. Hiervoor was de hoogte van de kredietvergoeding voor kortlopende kredieten (waaronder zogeheten flitskredieten) niet gemaximeerd.
Door de berekening van het maximum kredietvergoedingspercentage te koppelen aan de wettelijke rente (voor consumententransacties) ontstaat tevens een systeem van automatische aanpassing aan de renteontwikkeling in de markt. Zo is het maximale kredietvergoedingspercentage in 2015 gedaald van 15% naar 14% als gevolg van een daling van de wettelijke rente. De spread tussen de wettelijke rente en het maximale kredietvergoedingspercentage is derhalve altijd 12%.
Dat het rentepercentage bij «roodstaan» de afgelopen jaren nauwelijks is gedaald, kan als volgt worden verklaard. De hoogte van de kredietvergoeding is niet uitsluitend afhankelijk van de rente die de bank betaalt om geld te lenen, maar hangt ook af van verschillende andere factoren. Bij roodstanden maken de financieringskosten in beperkte mate onderdeel uit van het uiteindelijke tarief en spelen ook elementen zoals risicokosten en beheerkosten een rol. Door het rekenen van een risico-opslag dekt een kredietaanbieder het risico op wanbetaling door een consument af. Beheerkosten zijn kosten die samenhangen met de controle- en administratieve handelingen die banken moeten uitvoeren in het kader van zorgplicht en fraudebestrijding. Dat gaat bijvoorbeeld over kosten in verband met de toets van het inkomen en de lasten van de consument om zeker te stellen dat iemand die roodstandmogelijkheid aanvraagt dat ook financieel aankan. De kosten hiervan zijn volgens banken, anders dan de financieringskosten, niet gedaald. Bij andere producten zoals spaarrekeningen spelen dergelijke beheerkosten in mindere mate een rol.
Banken geven aan dat er een verschil is tussen structureel en incidenteel roodstaan. Structureel roodstaan willen banken ontmoedigen en hogere percentages kunnen daarbij helpen. Als klanten langdurig of voor hoge bedragen rood staan wijzen zij de klant in de regel op goedkopere alternatieven zoals een doorlopend krediet of persoonlijke lening.
Is er bij het vaststellen van dit wettelijk maximum overwogen om het te laten meebewegen met rentepercentages op credittegoeden zodat de spread tussen de percentages bijvoorbeeld min of meer gelijk blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het rechtvaardig dat het rentepercentage van een consument op zijn credittegoed bij een bank al jaren enorm daalt, maar dat het rentepercentage als iemand «rood» staat maar nauwelijks daalt?
Zie antwoord vraag 2.
Snapt u consumenten die klagen over banken waar een kleine roodstand wordt beboet met een rente van 10–15%, terwijl die klant bij dezelfde bank spaartegoeden heeft die het tekort op de betaalrekening ruim teniet doen en op die tegoeden minder dan 1% krijgt? Waar zit precies het risico voor de bank bij een dergelijke casus?
Ik snap dat klanten vraagtekens plaatsen bij de genoemde verschillen. Zoals toegelicht in het antwoord op de vorige vraag is de vergoeding niet enkel gebaseerd op het risico voor de bank.
De vaste kosten (administratie, beheer) die gemoeid zijn met het aanbieden van een krediet en het afsluiten van de overeenkomst zijn bij kleine kredieten relatief hoog ten opzichte van de kredietsom en de looptijd. Ter illustratie: het hanteren van de maximale kredietvergoeding betekent in de praktijk dat een klant die een maand lang 100 euro roodstaat de bank € 1,17 moet betalen.
Het is uiteraard wel van belang dat de consument op tijd op de hoogte wordt gesteld over het moment waarop een roodstand ontstaat en over de hoogte van die roodstand. Daarnaast moet de consument voldoende worden geïnformeerd over de kosten die de aanbieder rekent bij roodstanden en verwacht ik dat de klant actief wordt gewezen op goedkopere alternatieven bij langdurige roodstand. Dit zal ik in mijn gesprekken met banken nogmaals onder de aandacht brengen.
In 2014 heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek gedaan naar (onder andere) de effecten van het verlagen van het maximale kredietvergoedingspercentage (Kamerstuk 32 013, nr. 75). De ACM concludeerde toen dat ingrijpen in roodstandtarieven waarschijnlijk gepaard zal gaan met tegengestelde effecten die de positief bedoelde effecten teniet doen. Zo kan een lager kredietvergoedingspercentage leiden tot een strenger acceptatiebeleid van banken, waarbij consumenten met een hoger risicoprofiel vaker zullen worden afgewezen dan uit oogpunt van bescherming nodig is. Daarnaast kan verlaging van het tarief voor rood staan leiden tot een stijging van de vraag naar roodstand. Tot slot concludeert de ACM dat vanwege de concurrentie in de markt van betaalrekeningen het waarschijnlijk is dat een verlaging van de kredietvergoeding voor rood staan gepaard gaat met een hoger vast tarief of tot hogere prijzen voor andere diensten die samenhangen met een betaalrekening, om zo de kostendekkendheid voor de financiële instelling op eenzelfde niveau te behouden.
Bent u het eens met de stelling dat banken bij het inschatten van risico’s op roodstand en het daarbij behorende rentepercentage, niet alleen moeten kijken naar roodstand op een enkele betaalrekening van een klant, maar naar alle tegoeden die een consument bij de bank heeft -zoals spaarrekeningen- die mogelijk tegen elkaar weg te strepen zijn waardoor het risico voor een bank enorm wordt verminderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om met banken in overleg te treden om een rechtvaardiger behandeling van rente op roodstanden tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
In 2014 heeft de ACM uitvoering onderzoek gedaan naar rood staan op een betaalrekening. De ACM heeft toen geconcludeerd dat er vanuit het mededingingsperspectief geen aanleiding is de regelgeving rond roodstand te veranderen. De ACM vond geen aanwijzingen voor significante marktmacht in de markten waartoe rood staan kan worden gerekend en concludeerde dat ingrijpen in roodstandtarieven waarschijnlijk gepaard zal gaan met ongewenste effecten die de positief bedoelde effecten tenietdoen. Op dit moment zijn er geen signalen die erop wijzen dat de situatie sinds het onderzoek is gewijzigd. Voor een gesprek met de banken over dit onderwerp zie ik nu dan ook onvoldoende aanleiding. Wel zal ik, zoals hierboven aangegeven, in mijn gesprekken met banken hen blijven wijzen op het belang van voldoende informatie voor consumenten en dat ik van hen verwacht dat de klant actief wordt gewezen op goedkopere alternatieven bij langdurige roodstand.
Het bericht dat er geen plek in een verpleeghuis is voor de nazorg voor een hoogbejaarde mevrouw van 102 jaar oud die nog zelfstandig woont |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen plek voor zieke en hoogbejaarde moeder»?1
Ja
Deelt u de mening dat het schandalig is, dat een 102-jarige vrouw, die door nog zelfstandig te wonen precies doet wat dit kabinet wil, zo aan haar lot is overgelaten?
Het verhaal dat de 102-jarige mevrouw uit Amersfoort in het Algemeen Dagblad heeft gedeeld is droevig. Zorginhoudelijk is het niet aan mij om te beoordelen of er in deze casus juist is gehandeld door de zorgverleners en het ziekenhuis die betrokken zijn geweest bij de zorg aan de mevrouw. Hier ligt eventueel een taak voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ ziet er, als onafhankelijk toezichthouder, op toe dat de instellingen en mensen die zorg bieden zich houden aan de wetten en regels én aan de normen die zij zelf hebben opgesteld. Verder vind ik het belangrijk dat als er sprake is van fouten de betrokken aanbieders lering trekken uit de situatie. In het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn aanbieders verplicht intern incidenten te registreren en deze te gebruiken voor verbetering van de kwaliteit van de zorg.
Wat voor mij vaststaat is dat het voor iedere patiënt belangrijk is dat juiste behandeling in het ziekenhuis en vervolgens juiste overdracht vanuit het ziekenhuis naar de opvolgende zorgverlener goed is geregeld, zodat de kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg geborgd is. Daar hebben alle patiënten en hun naasten recht op. Bij kwetsbare ouderen luistert het extra nauw. Een ziekenhuisopname is voor kwetsbare oudere patiënten namelijk risicovol vanwege hun verhoogde kans op complicaties zoals een infectie, ondervoeding, plotselinge ernstige verwardheid of vallen. Veel van deze complicaties hebben functionele en/of cognitieve achteruitgang van de oudere patiënt tot gevolg.
Dat de overdracht aandacht behoeft blijkt ook uit het in de zomer 2015 verschenen rapport van de IGZ «Continuïteit van zorg voor kwetsbare ouderen vanuit het ziekenhuis naar verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorg en huisartsen niet gewaarborgd». Overdracht is een onderdeel van kwaliteitszorg en dus van de verantwoordelijkheid en professioneel handelen van zorgprofessionals/ aanbieders. Naar aanleiding van de conclusies van het rapport zijn partijen aan de slag gegaan met het ontwikkelen van een zorgpad voor kwetsbare ouderen in het ziekenhuis en over de keten, de herziening van de NHG richtlijn die overdracht van gegevens van 1e naar 2e lijn en vice versa beschrijft (HASP) en de herziening van de richtlijn Medicatie Overdracht in de Keten. Ook bij de in ontwikkeling zijnde richtlijn Polyfarmacie van de Federatie Medisch Specialisten en het NHG wordt stil gestaan bij de overdracht van gegevens.
Ik ben blij met deze ontwikkelingen, maar zie ook dat de overdracht een complex proces is en dat er in de dagelijkse praktijk nog meer aandacht moet komen voor een juiste, tijdige en consistente overdracht en ontvangst. Als zorgverleners in een regio tegen problemen aanlopen, kunnen zij met hun vraagstukken rond de regionale overdracht van patiënten tussen thuis, ziekenhuis, tijdelijke opname en wonen in een instelling terecht bij het Praktijkteam «Zorg op de Juiste plek». Dit Praktijkteam sluit op verzoek aan bij (regionale) overleggen en adviseert over wat er mogelijk is op het gebied van de keten rond kwetsbare patiënten, de bijbehorende wet- en regelgeving en brengt mensen met elkaar in gesprek. Ook worden de vele goede initiatieven die in het veld bestaan om de overdracht te verbeteren gedeeld.
De Transmurale Zorgbrug die in het betreffende artikel als oplossing wordt genoemd, is hier een voorbeeld van. Proactieve ziekenhuiszorg voor de oudere patiënt wordt gecombineerd met een warme overdracht, waarbij een wijkverpleegkundige al een bezoek brengt aan de kwetsbare oudere in het ziekenhuis, hier de indicatie stelt en het zorgbehandelplan bespreekt. Hierdoor wordt letterlijk een brug geslagen tussen professionals in ziekenhuizen en professionals in de eerstelijnszorg. De kwetsbare ouderen wordt een opstarthulp geboden, waarbij ze zoveel mogelijk zelf de regie over hun leven behouden. Het is een aanpak waarmee meteen gestart kan worden2 en ik roep dan ook elk ziekenhuis op hier vandaag nog mee te beginnen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de transferverpleegkundige, die speciaal in dienst is van het ziekenhuis om te overleggen over de nazorg, zo mogelijk in een verpleeghuis, geen contact heeft gezocht met de familie en mevrouw zonder overleg naar huis heeft laten gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de stelling van het ziekenhuis dat alle standaardprocedures zijn gevolgd? Zo ja, deelt u de mening dat die standaardprocedures dan niet deugen? Vindt u het ook niet heel verdrietig dat deze mevrouw de dupe is van regeltjes?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het trieste feit dat de huisarts van oordeel is dat opname in een verpleeghuis het beste is, maar zowel de huisarts als de thuiszorg geen plekje geregeld krijgt, het gevolg is van het stoppen van de financiering van de verzorgingshuizen (zorgzwaartepakketten 1–3)?
Met het extramuraliseren van de zorgzwaartepakketten VV 1 t/m 3 is aangesloten bij de trend dat mensen langer thuis willen blijven wonen. Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplekken gedaald van 150.000 naar 84.000 plekken, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde tijd meer dan verdubbeld is. Ook de 102-jarige mevrouw uit Amersfoort geeft aan dat ze graag zo lang mogelijk thuis wil blijven wonen. Het ingezette kabinetsbeleid volgt deze trend. Het beleid is erop gericht mensen in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis in hun eigen, vertrouwde omgeving te laten wonen. Ook mensen die uit het ziekenhuis komen, moeten op goede opvang kunnen rekenen. Dit kan met verpleging en verzorging thuis, met ondersteuning en begeleiding vanuit de Wmo 2015 en, als het ondanks al deze inzet thuis (nog) niet gaat, met een kortdurende opname in het eerstelijns verblijf.
In november 2015 heb ik € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het eerstelijns verblijf, om te voorkomen dat in de laatste maanden van 2015 wachtlijsten voor deze medisch noodzakelijke zorg zouden ontstaan. Het budgettair kader voor 2015 is daardoor, op basis van actuele declaratiegegevens op € 183 miljoen vastgesteld.
Voor 2016 heb ik maatregelen genomen om het subsidiekader beheersbaar te houden. Zo heb ik met het CIZ afspraken gemaakt over de indicatiestelling voor de Wlz in aansluiting op het eerstelijns verblijf. Indien voor een patiënt op het eerstelijns verblijf blijkt dat doorstroom naar de Wlz aan de orde is, geeft het CIZ binnen twee weken een indicatie af. De datum van aanvraag is dan de datum van ingang van zorg. Hierdoor wordt bij instroom in de Wlz de permanente opname tot twee weken eerder vanuit de Wlz wordt bekostigd. Hier is het subsidieplafond in 2016 op aangepast tot € 180 miljoen. Het Zorginstituut monitort maandelijks de uitputting van de subsidieregeling eerstelijns verblijf. Zo krijg ik een goed en tijdig inzicht in de uitgaven aan eerstelijns verblijf. Als er in 2016 desondanks toch sprake is van een ontoereikend subsidieplafond eerstelijns verblijf 2016 zal ik onder meer naar de herverdeelmiddelen Wlz 2016 gaan kijken voor dekking van eventuele tekorten.
Het is van absoluut belang dat er voldoende plekken zijn voor deze kortdurende opname in het eerstelijns verblijf. Vooral omdat deze opnames vaak acuut van aard zijn, is het noodzakelijk dat mensen niet heel lang hoeven te wachten op een bed.
Wat is er tot nu toe gebeurd met de in november 2015 toegezegde 20 miljoen euro extra om het probleem op te lossen? Gaat deze fooi dit probleem ook daadwerkelijk oplossen of erkent u nu eindelijk dat het sluiten van de verzorgingshuizen een fout is geweest?
Zie antwoord vraag 5.
De behandeling van uitgelegde hennen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenen uitgelegde kippen waardeloos behandeld»?1
Ja.
Wordt er op dit moment op toegezien dat bij de vangst en het transport de kippen niet gewond raken of overlijden? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom wordt er op dit moment niet op toegezien door bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
De NVWA voert onaangekondigde fysieke controles uit tijdens het vangen van kippen. Zo moet voorkomen worden dat het vanggedrag op voorhand beïnvloed wordt door de aanwezigheid van de NVWA. Daarnaast voert de NVWA ook controles uit tijdens het transport en op het slachthuis.
Wordt er op dit moment gecontroleerd hoe de kippen aankomen bij de slachthuizen in bijvoorbeeld Polen, Duitsland en Frankrijk? Zo nee, waarom niet?
De slachthuizen in Polen, Duitsland en Frankrijk staan onder toezicht van de veterinaire autoriteiten van deze landen. Nederland heeft hier geen gegevens over. Indien er aanleiding toe is, worden er door de autoriteiten in die lidstaten notificaties over zendingen van pluimvee uit Nederland naar de NVWA gestuurd. De afgelopen jaren zijn er geen notificaties uit de genoemde landen geweest over dit onderwerp.
Bent u te bereid de Europese Voedsel- en Warenautoriteit (EFSA) te vragen om een onderzoek naar deze Europese transporten in te stellen, en strenger op te treden tegen misstanden die voorkomen bij het vangen en transporteren van kippen? Zo nee, waarom niet?
De EFSA en het Directorate on Health and Food Audits and Analysis (Directorate F van DG SANTÉ; voorheen Food and Veterinary Office (FVO)) hebben beide al aandacht besteed aan het welzijn van pluimvee tijdens het vangen en transport.
In Europees verband hebben toezichthouders uit de verschillende lidstaten vorig jaar gesproken over het dierenwelzijn van pluimvee. Nederland heeft hier aan meegewerkt.
De FVO heeft onlangs aan alle lidstaten een handboek met richtlijnen voor toezicht gestuurd met betrekking tot het welzijn van pluimvee tijdens vangen en transport2. Het handboek geeft de toezichthoudende instanties handvatten bij het plannen en uitvoeren van controles. De NVWA was betrokken bij de totstandkoming van dit handboek en is bezig om de daarin genoemde adviezen in te passen in haar toezicht, waar dat nog niet gebeurd is.
Deelt u de mening dat het nodig is om de sector te stimuleren te investeren in betere vervoersomstandigheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
De sector zelf heeft een aantal initiatieven genomen om de vangmethoden en vervoersomstandigheden te verbeteren. Het gaat om het opzetten van een cursus voor pluimveeservicebedrijven, het inrichten van een meldpunt voor het melden van misstanden en aanpassing van de bodems van de kratten. Ik ben bereid het gesprek met de sector aan te gaan om te zien op welke punten er nog verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het zoveel mogelijk voorkomen van langdurig transport. Indien nodig zal ik op basis van de ketenanalyse ook besluiten de NVWA te vragen gerichter te handhaven.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om misstanden te bestraffen?
De NVWA handhaaft conform haar interventiebeleid. Bij overtredingen worden er bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen genomen. De maatregelen bij bestuursrecht bestaan uit waarschuwingen, last onder dwangsom en bestuurlijke boetes. Wanneer er sprake is van inzet van strafrecht, wordt een proces verbaal opgemaakt en wordt dit overgedragen aan het Openbaar Ministerie.
De gemeente Rotterdam die kinderopvangaanbieders zelf de hoogte van de ouderbijdrage laat vaststellen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het voorgestelde beleid van de gemeente Rotterdam, waarin voorgesteld wordt dat houders van voorschoolse voorzieningen de ouderbijdrage gaan vaststellen en innen?1
In Rotterdam zijn recent peuterspeelzalen omgevormd tot kinderdagverblijven. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe de ouderbijdrage wordt vastgesteld voor kinderen zonder recht op kinderopvangtoeslag. Ouders die kinderopvangtoeslag aanvragen, moeten voldoen aan de eisen die het recht op kinderopvangtoeslag bepalen. Dit loopt via de Belastingdienst en niet via de gemeente.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat Rotterdamse ouders voorschoolse voorzieningen inzicht moeten geven in hun persoonlijke gegevens als het verzamelinkomen om toegang te krijgen tot voorschoolse voorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om het beleid rondom voorschoolse voorzieningen vorm te geven aanvullend op de landelijke wet- en regelgeving voor kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en vve. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente dat dit beleid voldoet aan alle wettelijke kaders.
Het college van B&W legt over de keuzes in het gemeentelijk beleid verantwoording af aan de gemeenteraad. De gemeenteraad van Rotterdam oordeelt over de wenselijkheid van het gemeentelijk beleid.
In hoeverre wordt in bovengenoemde nadere regels, of aanpalende Rotterdamse of landelijke regelgeving, de proportionaliteit en subsidiariteit van deze opvraag van persoonlijke gegevens door houders aangetoond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt het voorgestelde beleid van de gemeente Rotterdam zich tot de privacywetgeving in Nederland? Welke maatregelen gaat u nemen zodat de privacy van ouders die van de kinderopvangtoeslagregeling gebruik willen maken niet via dit soort constructies geschonden wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre zet een ontwikkeling als deze de deur open voor ondernemers die moedwillig willen frauderen met kinderopvangtoeslag, zoals in het verleden is gebeurd in casussen als De Parel en De Appelbloesem?
Dit zijn twee gescheiden verantwoordelijkheden en financieringsstromen. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe de ouderbijdrage wordt vastgesteld voor kinderen zonder recht op kinderopvangtoeslag.
Voor de kinderopvangtoeslag is de ouder verantwoordelijk voor het aanvragen en het doorgeven van de juiste gegevens. Dit is Rijksbeleid.
Kunt u, in navolging op vraag 5, aangeven in hoeverre met het nieuwe financieringsstelsel voor de kinderopvangtoeslag de voorgestelde Rotterdamse situatie fraudegevoelig is?
Het voorstel van de gemeente Rotterdam staat los van het nieuwe financieringsstelsel, waarbij sprake is van een rijksbijdrage. Ouders die voor de voorschoolse voorzieningen gebruik maken van financiering via de gemeente, maken daarvoor geen gebruik van het nieuwe financieringsstelsel. Daarmee beïnvloedt het nieuwe financieringsstelsel ook niet de fraudemogelijkheden binnen de voorgestelde Rotterdamse situatie.
Het nieuwe financieringsstelsel geldt alleen voor ouders die voldoen aan de voorwaarden voor de rijksbijdrage. Deze ouders – die nu onder de kinderopvangtoeslag vallen – betalen in het nieuwe systeem een inkomensafhankelijke eigen bijdrage aan DUO. DUO stelt de hoogte van de eigen bijdrage vast, waarbij gebruik wordt gemaakt van het vastgestelde inkomen van twee jaar terug. DUO gebruikt hiervoor de Basisregistratie Inkomens. DUO vult de eigen bijdrage van de ouder aan met de rijksbijdrage en maakt het gehele bedrag over naar de kinderopvangorganisatie. De kinderopvangorganisatie krijgt geen inzicht in de inkomensgegevens van de ouders.
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeveel andere gemeenten het vaststellen en innen van de ouderbijdrage op vergelijkbare manier aan houders van voorschoolse voorzieningen wordt overgelaten? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van deze inventarisering tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt er een onderzoek naar feiten en cijfers over peuterspeelzaalwerk in Nederland. In dit onderzoek wordt onder andere gekeken naar het type ouderbijdrage in peuterspeelzalen. Ook worden de ervaringen van een aantal gemeenten beschreven die peuterspeelzaalwerk en kinderopvang al hebben geharmoniseerd. Ik zal de resultaten van dit onderzoek rond de zomer naar de Kamer sturen.
De aflevering ‘Eindexamens’ over het uitsluiten van leerlingen door wurgcontracten van De Monitor |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van De Monitor van 6 maart 2016 over «wurgcontracten» in het voortgezet onderwijs?1
Ja.
Zijn er scholen die herhaaldelijk wurgcontracten hebben gesloten met scholieren? Zo ja, is dit van invloed op de uitkomst van de procedure die u schetst in het antwoord op eerdere vragen?2
Er zijn noch bij de inspectie, noch bij LAKS, gevallen bekend van scholen die zich herhaaldelijk schuldig maken aan het afsluiten van contracten met leerlingen. Zodra er een melding komt bij LAKS of bij de inspectie van een dergelijk contract, spreekt LAKS of de inspectie de betreffende school aan. Hierna is, tot nog toe, het contract meteen van tafel gegaan.
Bent u van mening dat scholen die herhaaldelijk deze contracten afsluiten, een sanctie opgelegd moeten krijgen?
Ja. Indien dit zich voordoet zal de inspectie een sanctie opleggen.
Op welke manier wilt u de informatievoorziening richting scholieren vormgeven, zodat zij worden geïnformeerd en in staat worden gesteld om hun eventuele wurgcontract aan te vechten?
De informatievoorziening gebeurt voornamelijk via LAKS en inspectie. LAKS heeft jaarlijks een apart klachtenmeldpunt op de website: «ik mag geen examen doen», waarop leerlingen kunnen melden dat ze een contract hebben moeten tekenen of onterecht van het examen worden uitgesloten op basis van hun cijfers voor het schoolexamen. De inspectie en OCW hebben de communicatie omtrent deze illegale contracten geïntensiveerd. Zo beschrijft de inspectie op haar website de regels voor wat wel en niet mag wat betreft toelating tot het eindexamen. LAKS verwijst vaak naar deze website. Volgens LAKS wordt het contract vervolgens door de school meteen ongedaan gemaakt. OCW heeft in de Nieuwsbrief VO van maart ook aandacht besteed aan het illegale karakter van deze contracten.
Welke maatregelen neemt u om het voor scholieren gemakkelijk te maken om hun eventuele wurgcontract te melden bij de onderwijsinspectie of het LAKS?
Op dit moment kunnen scholieren goed de weg vinden naar de website en klachtenmelding van LAKS en die van de inspectie en zie ik vooralsnog geen reden om extra maatregelen te treffen.
Kunt u garanderen dat alle scholieren die nu in het eindexamenjaar zitten en aan de voorwaarden voldoen om toegang te krijgen tot het examen, in staat worden gesteld het examen af te leggen?
De wet garandeert dat leerlingen, die aan de voorwaarden voldoen, zonder restricties tot het eindexamen moeten worden toegelaten. Er is inmiddels door de inspectie speciaal ook in het E-zine en via de Nieuwsbrief VO van OCW aandacht besteed aan dit onderwerp. Ik ben het met u eens dat alle leerlingen die aan de voorwaarden voldoen, moeten worden toegelaten tot het eindexamen.
De verloren cassatie waar de diensten van een magnetiseur als gelijkwaardig werden betiteld aan die van BIG-geregistreerde psychologen en psychiaters |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de verloren cassatie naar aanleiding van het arrest waarin een magnetiseur annex varkenshouder vrijstelling van btw verkreeg? Wat is uw oordeel met betrekking tot de precedentwerking die door dit arrest wordt geschapen?1
In de reactie op het schriftelijk verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 november 2014 inzake onderzoek vergelijking opleidingen GGZ beroepen3 is het kabinet onder meer ingegaan op het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015, nr. 13/02667. De vragen van de heer Van Gerven gaan over dit arrest. In antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie over cognitieve gedragstherapie heeft het kabinet indertijd aangegeven dat dit arrest zal leiden tot een ruimere toepassing van de (para)medische vrijstelling voor niet Wet BIG-beroepsbeoefenaren dan bij de wetswijziging per 1 januari 2013 was voorzien. Ook is toen aangegeven dat het arrest van de Hoge Raad weliswaar betrekking heeft op de wettelijke vrijstellingsregeling zoals die gold vóór 2013, maar dat het punt van het fiscale gelijkheidsbeginsel/het neutraliteitsbeginsel evenzeer geldt voor de wettelijke vrijstellingsregeling voor individuele (para)medische diensten per 1 januari 2013.
Uit het dwingende fiscale neutraliteitsbeginsel volgt namelijk dat gezondheidskundige diensten van beroepsbeoefenaren die kwalitatief soortgelijke gezondheidskundige diensten verrichten als Wet BIG-beroepsbeoefenaren, ook zijn vrijgesteld van btw. Deze niet Wet-BIG beroepsbeoefenaren worden in de vraagstelling van de heer Van Gerven als alternatieve genezers aangeduid. Conform de aankondiging over de aanpassing van het fiscale beleidsbesluit over de (para)medische vrijstelling, is dit besluit inmiddels na de gebruikelijke consultatieronde geactualiseerd.4 De Vereniging tegen de Kwakzalverij is daarbij ook geconsulteerd. In onderdeel 4 van dit besluit heb ik aangegeven onder welke objectieve voorwaarden een niet Wet BIG-beroepsbeoefenaar en een Wet BIG-beroepsbeoefenaar die buiten zijn deskundigheidsgebied handelt, door de werking van het neutraliteitsbeginsel de medische btw-vrijstelling kan toepassen. Er is sprake van een gelijkwaardig kwaliteitsniveau als de medische beroepsbeoefenaar aantoont dat hij (minimaal) beschikt over:
Dit beleid volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Hoge Raad en een uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch5 over de (para)medische vrijstelling. Dit beleid vervult zeker geen wens van het kabinet (integendeel), maar wordt gezien als een fiscaal juridische noodzaak om de uitvoeringspraktijk duidelijke aanwijzingen te geven over de reikwijdte van die rechtspraak, zodat eenheid in beleid en uitvoering wordt bewerkstelligd. Het fiscale beleid moet ook nadrukkelijk niet worden gezien als een beoordeling in het kader van wet- en regelgeving van het Ministerie van VWS. Het hiervoor genoemde fiscale beleid is toegespitst op de casus waar de vragen over zijn gesteld en betekent zeker niet dat iedere niet Wet-BIG beroepsbeoefenaar voor de door hem of haar verrichte gezondheidskundige diensten zal zijn vrijgesteld van btw.
Wat is uw reactie op het artikel «Btw-magnetiseur hield er vreemde praktijken op na»?2
De belastinginspecteur is exclusief bevoegd om de vigerende belastingwetgeving uit te voeren. Een onderdeel daarvan is de procesvoering in fiscale zaken bij de feitenrechter (de Rechtbank en het Gerechtshof). Het kabinet mengt zich niet in deze zaken en doet daar ook geen uitspraak over. Het kabinet kan wel aangeven dat bij het beroep in cassatie dat is aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch uitgegaan is van alle stukken die tot het procesdossier bij de Hoge Raad horen. Daartoe behoren de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (18 april 2013, nr. 12/00120) en de uitspraak van de rechtbank Breda (22 februari 2012, nr. AWB 11/4077) waarin de feiten zijn opgenomen, die in die procedures zijn komen vast te staan. Tot de door de feitenrechter vastgestelde feiten kunnen ook stellingen van partijen behoren, die bijvoorbeeld bij gebrek aan bewijs niet of niet voldoende worden weersproken. Met betrekking tot de mogelijkheid van heropening van de zaak, kan in algemene zin worden aangegeven dat art. 8:199 van de Algemene Wet Bestuursrecht de mogelijkheid biedt van herziening van een uitspraak van de rechter. Dat kan echter alleen bij nieuwe feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, die niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die tot een ander oordeel van het bestuursorgaan hadden kunnen leiden als ze bekend waren geweest. In het fiscale recht zal een dergelijke situatie zich slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen voordoen, omdat de inspecteur een volledig feitenonderzoek doet voordat de zaak bij de rechter aanhangig wordt gemaakt of had moeten en kunnen doen ingeval dat niet is gebeurd.
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe een magnetiserende varkensboer de Hoge Raad der Nederlanden misleidde»? Is de Hoge Raad der Nederlanden volgens u misleid? Was u hiervan op de hoogte?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder omschrijven wat u allemaal heeft gedaan op dit terrein sinds uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over deze casus?4
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u helder omschrijven wat deze verloren cassatie voor de alternatieve genezers in Nederland en de Nederlandse schatkist betekent? Wat is precies het gevolg van de verloren cassatie?
Deze uitspraak van de Hoge Raad heeft geleid tot een ruimere toepassing van de medische vrijstelling dan bij de wetswijziging per 1 januari 2013 was voorzien. Als gevolg van dit arrest ontstaat een structurele jaarlijkse derving van € 28 miljoen. Deze derving is ingevoegd in het lastenkader. De totale structurele jaarlijkse budgettaire derving van het fiscale beleidsbesluit bedraagt € 52 miljoen. Het beleidsbesluit volgt niet alleen uit het Hoge Raad arrest, maar ook uit de vermelde uitspraak van het gerechtshof Den Bosch over een arts-acupuncturist.
Is het waar dat de Nederlandse schatkist door deze vrijstelling van btw-heffing naar schatting zo’n 65 miljoen euro per jaar misloopt?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er inderdaad gesprekken gaande tussen de Vereniging van Natuurgeneeskundig Therapeuten en de Nederlandse Chiropractoren Associatie enerzijds en de Belastingdienst anderzijds naar aanleiding van deze (nieuwe) jurisprudentie? Wat is de insteek en wat zijn de resultaten van deze gesprekken?
Er worden door de Belastingdienst gesprekken gevoerd met bepaalde brancheverenigingen waaronder de Nederlandse Chiropractoren Associatie om voor bepaalde homogene groepen te beoordelen of de medische vrijstelling op die groep van toepassing is. Daarnaast worden gesprekken gevoerd met individuele belastingplichtigen die van mening zijn dat op hun dienstverlening de medische vrijstelling van toepassing is. Er is geen gestandaardiseerde bestuurlijke informatie waaruit volgt welk percentage van de individuele alternatieve genezers een vrijstelling van btw vraagt en welk percentage wordt gehonoreerd en welk percentage niet. De administratieve vastlegging van dit soort vragen (of bezwaarschriften) vindt per belastingplichtige plaats. De Belastingdienst beoordeelt daarbij of de vrijstelling voor deze beroepsbeoefenaren geldt, of niet. Wanneer belastingplichtigen in bepaalde gevallen met de inspecteur van mening blijven verschillen over de vraag of zij zijn vrijgesteld van btw, acht ik het mogelijk dat de inspecteur – als dat nodig mocht zijn – bij de beoordeling of de betreffende belastingplichtige al dan niet heeft voldaan aan de vereiste beroepskwalificatie de mening van een onafhankelijke deskundige betrekt. De inspecteur beoordeelt zelf of de inzet van een onafhankelijke derde nodig is en wie dat moet zijn.
Vindt u het wenselijk dat met deze uitspraak deze alternatieve vorm(en) van geneeskunde gelijkgesteld word(t)(en) aan de reguliere geneeskunde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel andere alternatieve genezers hebben inmiddels vrijstelling van btw aangevraagd?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel andere alternatieve genezers hebben inmiddels vrijstelling van btw gekregen? Bij hoeveel andere alternatieve genezers is het verzoek tot vrijstelling van btw afgewezen en wat waren daarbij de argumenten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe reageert u op de constatering dat de aangifte en btw-vrijstelling frauduleus zijn onderbouwd? Is hier inderdaad sprake van een gerechtelijke dwaling? Zo ja, wat kunt u doen en wat gaat u doen met deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u bezien of het mogelijk is binnen het kader van de huidige Wet op de omzetbelasting te voorkomen dat toekomstige uitspraken wederom in het voordeel van dergelijke alternatieve genezers gaan uitvallen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom gaat u niets ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat vanaf 1 januari 2013 het wettelijk kader op dit onderwerp is veranderd en dat de criteria voor vrijstelling zijn aangescherpt? Zo ja, wat is er precies veranderd en waarom heeft dat in de rechtspraktijk niet geleid tot het vaker afwijzen van verzoeken om btw-vrijstelling?
De Wet op de omzetbelasting 1968 is aangescherpt per 1 januari 2013. De wijziging hield in dat voor de toepassing van de vrijstelling is aangesloten bij Wet BIG-beroepsbeoefenaren voor gezondheidskundige diensten die tot een bij en krachtens de Wet BIG vastgelegde deskundigheid en opleiding behoren.
Het kabinet beoogde hiermee om de btw-vrijstelling alleen te laten gelden voor diensten waarbij van overheidswege het vereiste kwaliteitsniveau van deze gezondheidskundige verzorging kan worden gewaarborgd. Immers, de btw-richtlijn schrijft voor dat lidstaten een vrijstelling verlenen voor gezondheidskundige verzorging van de mens die een voldoende kwaliteitsniveau bezit. De wetsaanpassing heeft er niet toe geleid dat het aantal verzoeken om toepassing van de vrijstelling minder werd. Recente jurisprudentie heeft juist een ruimere werking mogelijk gemaakt. Hierdoor vallen ook gezondheidskundige diensten verricht door medische beroepsbeoefenaren die niet onder het bereik van de Wet BIG vallen en Wet BIG beroepsbeoefenaren die zich buiten hun deskundigheidsgebied bezig houden met de gezondheidskundige diensten onder de vrijstelling. De voorwaarde is dat de betreffende beroepsbeoefenaren kunnen aantonen dat zij over de vereiste beroepskwalificaties beschikken die waarborgen dat de diensten die zij verrichten kwalitatief gelijkwaardig zijn aan het kwaliteitsniveau van de gezondheidskundige diensten van Wet BIG-beroepsbeoefenaren. Zoals hiervoor opgemerkt is het fiscale beleidsbesluit over de (para)medische vrijstelling in dit kader onlangs geactualiseerd. Ik herhaal dat dit beleid wordt gezien als een fiscaal juridische noodzaak om de uitvoeringspraktijk duidelijke aanwijzingen te geven over de reikwijdte van die rechtspraak, zodat eenheid in beleid en uitvoering wordt bewerkstelligd.
Is er enige mogelijkheid dan wel intentie tot het heropenen van deze zaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het advies van de Vereniging tegen de Kwakzalverij (VtdK) om in de toekomst belastinginspecteurs en rechters, die oordelen over de kwaliteit van geboden alternatieve behandelmethoden, te verplichten het oordeel van een BIG-geregistreerd arts van onbesproken reputatie, bijvoorbeeld aangewezen door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG), in te winnen? Is dit een advies dat u zou willen overnemen?
Zie antwoord vraag 7.
Corruptie bij de douane in de haven van Rotterdam |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Douane in hemd na nieuwe corruptiezaak» over corruptie in de haven van Rotterdam?1
Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig.
Ik kan echter geen uitspraken doen over de inhoud van specifieke gevallen, zolang deze onder de rechter zijn of worden gebracht. De Douane verleent vanzelfsprekend alle medewerking aan de onderzoeken van deze gevallen.
Deelt u de kritiek dat de beveiliging zo lek is als een mandje?2
De conclusie dat de haven zo lek zou zijn als een mandje, laat ik voor rekening van de auteur van dit artikel. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Is inderdaad sprake van een structureel probleem bij de douane?3
Nee, er is mijns inziens geen structureel probleem bij de Douane.
Welke maatregelen neemt u om de corruptie bij de douane te bestrijden?
Bekend is dat criminele organisaties medewerkers van de Douane hebben benaderd. Gelet op de taak van de dienst geeft dit een risico voor de organisatie en de medewerkers die daarbinnen werken. Zij moeten door preventieve maatregelen veilig hun werk kunnen blijven doen en worden beschermd.
Douane neemt integriteit uiterst serieus. De Douane werkt vanuit vertrouwen in haar medewerkers. Hierbij is integer handelen vanzelfsprekend en is het blijvend stimuleren van integer gedrag leidend. Er is daarbij aandacht voor medewerkers die mogelijk in de verleiding kunnen worden gebracht door criminele organisaties. De Douane biedt zijn medewerkers de mogelijkheid om op verschillende manieren melding te maken van mogelijke integriteitsschendingen; ook als anonimiteit gewaarborgd moet zijn met het oog op de (persoonlijke) veiligheid.
De Douane besteedt veel aandacht aan het opwerpen van barrières om ondermijnende criminaliteit buiten de deur te houden. Zo kent het primaire proces van de Douane beheersingsmaatregelen, zoals interne controle, zijn er preventieve maatregelen in procedures rondom werving, selectie en functiewijzigingen en zijn er reguliere instrumenten zoals bewaking op (conflicterende) rechten in de geautomatiseerde systemen en het bewaken van autorisaties.
De Douane wordt incidenteel geconfronteerd met het feit dat een medewerker ontvankelijk is gebleken voor de toenadering van een criminele organisatie. Hier past alleen een repressief disciplinair beleid met de daarbij behorende maatregelen zoals ontslag.
De Douane heeft naar aanleiding van de twee specifieke integriteitsincidenten aanvullende maatregelen genomen. Deze zijn gericht op (het aanscherpen van) procedures, (het aanpassen van) systemen en de menselijke factor. Zo zijn potentiële mazen in werkprocessen gedicht en mogelijkheden voor «remote» werken beperkt. Ook zijn aanvullende (interne) controles in het selectieproces ingebouwd waarbij recht wordt gedaan aan het vierogen-principe. Zo is een extra steekproefprofiel op containers met het risico van verdovende middelen ingeregeld. Daarnaast wordt een deel van de containers met een verdovende middelen risico door twee selecteurs beoordeeld. Ook zijn en worden daar waar nodig profielen en modus operandi aangepast. Op korte en middellange termijn worden meerdere aanpassingen aangebracht in het geautomatiseerde selectiesysteem waarbij at random werktoedeling en het vierogenprincipe door het automatiseringssysteem verder worden ingeregeld en ondersteund.
De Douane monitort de genomen maatregelen en past deze zo nodig verder aan. Integriteitszorg staat permanent op de agenda van de Douane.
De Douane is zich er overigens van bewust dat nooit uitgesloten kan worden dat zich in de toekomst nieuwe integriteitsincidenten zullen voordoen, hoe scherp de aanpak ook is.
Kunt u een compleet overzicht geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn doorgelaten?
De Douane en het OM beschikken niet over informatie om een compleet overzicht te kunnen geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn binnengekomen. Wat we niet weten, weten we niet.
In de periode 2012 tot nu zijn twee douanemedewerkers veroordeeld wegens het medeplegen van de invoer van 11 kg cocaïne en het zich hiertoe als douaneambtenaar laten omkopen. Zij zijn uiteraard ook ontslagen. Daarnaast is een ex-medewerker van de douane veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van deze 11 kg cocaïne en de omkoping van de twee bovengenoemde ambtenaren.
Ten aanzien van specifieke gevallen die onder de rechter zijn of worden gebracht zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de conclusie dat deze corruptie economische gevolgen kan hebben, omdat de goede naam van de Rotterdamse haven wordt aangetast?
De Douane is zich zeer bewust van haar maatschappelijke positie. Ik ben mij ervan bewust dat corrupte douaneambtenaren het algemeen belang en de veiligheid van de Nederlandse samenleving ondermijnen. Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig. Voor de maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Daarnaast werkt de Douane intensief samen met zowel publieke als private ketenpartners. Voorbeeld hiervan is het programma «Integere Haven» en de, vanuit dit programma, op 15 februari 2016 gestarte campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven».
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar corruptie in de haven? Zo nee, waarom niet?4
In de Rotterdamse haven wordt al intensief aandacht besteed aan het voorkomen en bestrijden van criminele activiteiten, zoals de smokkel van goederen en personen. Een van de speerpunten bij de campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven» is om mensen die werkzaam zijn in de haven alerter te maken op signalen van corruptie en hen te vragen om de signalen vervolgens te melden. In het programma «Integere Haven» worden de ontwikkelingen in de haven en de effecten van maatregelen gemonitord. De toegevoegde waarde van een extra onderzoek zal daarom beperkt zijn.
De stijging van topinkomens door bonussen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het feit dat de topinkomens opnieuw enorm zijn gestegen?1
Ik vind het een verkeerd signaal nu Nederland net uit de crisis komt dat de beloningen van topbestuurders door een stijging van de bonussen op deze manier omhoog gaan. Het feit dat het beloningsbeleid primair een aangelegenheid is voor de onderneming zelf doet daar niets aan af.
Bent u het eens met de stelling dat met een gemiddelde stijging van de bonussen van 23% voor topbestuurders van AEX bedrijven er sprake is van waanzinnige zelfverrijking? Zo nee, waarom niet?
In beginsel gaan aandeelhouders, commissarissen en bestuurders over het beloningsbeleid, niet het kabinet. De discussie en besluitvorming over beloningen van bestuurders vindt in de ondernemingen zelf plaats. Het is dan ook aan de aandeelhouders en bestuurders van de onderneming om de economische situatie in het land, waarbij veel mensen de gevolgen van de crisis nog dagelijks voelen, mee te laten wegen in de besluitvorming over het beloningsbeleid.
Deelt u de mening dat de Corporate Governance Code, waarin staat dat het variabele gedeelte en het vaste gedeelte van de bezoldiging in een passende verhouding dienen te staan, onvoldoende effectief is? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen om een passende verhouding van maximaal 10% variabel ten opzichte van vast te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Corporate Governance Code (Code) bevat beginselen voor goed ondernemingsbestuur voor beursgenoteerde ondernemingen op basis van zelfregulering. Het kabinet onderschrijft zelfregulering via de Code. Het doel van de Code is te komen tot een goede verdeling van bevoegdheden en een goede verantwoording en meer transparantie. De Code heeft niet tot doel uitspraken te doen over de hoogte van de beloningen. Naleving van de Code is wettelijk verplicht en de Monitoring Commissie Corporate Goverance Code (Commissie) rapporteert hier jaarlijks over. Momenteel wordt de Code, inclusief het deel over beloningen, door de Commissie herzien (mede) op basis van de bevindingen van de Commissie uit een brede, publieke consultatie.
In de vraagstelling wordt de suggestie gedaan van een bonusplafond van 10%. In dit verband merk ik op dat voor financiële ondernemingen de variabele beloning, sinds de inwerkingtreding van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen in februari 2015, wettelijk is gemaximeerd op 20% en dat Nederland hiermee binnen Europa al het strengste regime kent.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de inkomensontwikkeling van de topbestuurders is geweest sinds de invoering van de Corporate Governance Code en dit af te zetten tegen de ontwikkeling van de laagste inkomens in de betreffende bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het beloningsbeleid van ondernemingen is in beginsel niet aan het kabinet. Een vergelijking van de onderlinge beloningsverhoudingen binnen die ondernemingen evenmin.
Deelt u de mening dat de hoogte van de beloning van de topman van ABN Amro, de heer Zalm, in relatie tot de maximale beloning zoals die vastgesteld is in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), verlaagd zou moeten worden, omdat de staat de grootste aandeelhouder is van ABN Amro? Zo nee, waarom niet?
De WNT is een beloningsnorm voor instellingen die actief zijn in de publieke en semipublieke sector. Dit is niet het geval bij ABN AMRO en daarom is de WNT niet van toepassing.
Overigens is de beloning van de heer Zalm onderworpen aan het bonusverbod voor staatsgesteunde (financiële) ondernemingen. Dit houdt onder andere in dat, zolang de staat aandeelhouder is van ABN Amro, hij geen variabele beloning kan ontvangen.
Deelt u de mening dat het beschamend is hoeveel topbestuurders van AEX bedrijven verdienen, zoals ook Unilever-topman Polman zei dat hij zich soms schaamt voor hoeveel hij verdient? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen die op korte termijn daadwerkelijk tot matiging van de topinkomens leiden?2 Zo nee, waarom niet?
Zie ook vraag 1. Het kabinet zal voor de zomer een wijziging van de Wet op de ondernemingsraden indienen die de bestuurders voortaan verplicht met de OR in gesprek te gaan over de beloningen en de beloningsverhoudingen, inclusief die van de bestuurders zelf. Op die manier stimuleren we dat er een gesprek tot stand komt binnen de onderneming over de gewenste beloningsverhoudingen.
Discriminatie bij het zoeken van stageplaatsen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Stagiaire met hoofddoek niet gewenst» en «Geen stage door discriminatie»?1 2
Ja.
Wat is uw mening over de conclusie van de onderzoekers dat er sprake is van discriminatie bij het vinden van een stageplaats voor studenten van het middelbaar beroepsonderwijs? Hoe beoordeelt u de conclusie dat meisjes met een hoofddoek en jongens met een Marokkaanse achtergrond vaak moeite hebben om een stageplek te vinden?
De resultaten van dit onderzoek vind ik verontrustend. Discriminatie bij het vinden van een stage is onaanvaardbaar en onacceptabel. De resultaten van dit onderzoek staan helaas niet op zichzelf. Eerder onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) laat zien dat migrantenjongeren vaker moeten solliciteren voor het verkrijgen van een stageplek dan autochtone jongeren.3 Echter, als de jongeren een stageplaats hebben gevonden dan krijgen zij even vaak een aanbod om na het afronden van hun opleiding bij het bedrijf te gaan werken.4 Oftewel, het lijkt een wereld van verschil te maken als de werkgever de jongeren leert kennen als werknemer.
Daarom zet ik in op drie soorten maatregelen binnen de City Deals in samenwerking met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (als onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid). Allereerst is het van belang te zorgen voor bewustwording onder scholen, werkgevers en jongeren zelf. Samen met de MBO-instellingen gaat ingezet worden op het trainen van stagecoördinatoren in het omgaan met mogelijk discriminerende verzoeken van leerbedrijven. Ook zal ik onderzoeken of er wel voldoende aandacht is voor het tegengaan van discriminatie bij de erkenning van leerbedrijven. Om een erkend leer-werkbedrijf te worden moeten bedrijven aan allerlei voorwaarden voldoen. Daarnaast wordt ingezet op het overbruggen van negatieve beeldvorming over migrantenjongeren bij werkgevers bij de zoektocht naar een stage middels het leren kennen van jongeren als individu of werknemer. Bijvoorbeeld via bliksemstages of bedrijfsbezoeken voorafgaand aan de normale stage. Ook een goede introductie van jongeren kan bijdragen aan het overbruggen van negatieve beeldvorming. Vooral stagecoördinatoren spelen daarbij een belangrijke rol. Ook oudere medestudenten die succesvol hun stage hebben doorlopen gaan jongeren introduceren bij werkgevers. Deze en andere maatregelen wordt allereerst ingezet in de steden van de City Deal. De City Deals worden uitgevoerd door gemeenten, scholen, UWV, intermediairs en werkgevers. Als maatregelen aantoonbaar succesvol zijn worden ze ingezet bij meer scholen en gemeenten in Nederland. De conclusie van het onderzoek van het Verwey-Jonker instituut, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, geeft hieraan een nieuw gevoel van urgentie.
Naar aanleiding van het verzoek van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) tijdens het ordedebat van 22 maart jl. zal ik samen met de ministers van Binnenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook per brief een kabinetsreactie op het onderzoek geven.
Deelt u de mening dat een stageplaats voor studenten van het middelbaar beroepsonderwijs een onmisbaar onderdeel van hun opleiding is en dat álle studenten recht hebben op een passende stageplaats?
Ja. Iedere student, ongeacht herkomst, heeft hetzelfde recht op een bpv-plaats. De bpv is een cruciaal onderdeel van het mbo. Het is een vereiste om de mbo-opleiding succesvol te kunnen afronden en belangrijk voor de stap naar de arbeidsmarkt. Evenzeer is dit belangrijk voor Nederland en voor de weerbaarheid van onze arbeidsmarkt. Elke student moet zijn of haar bpv kunnen doen op een goede, veilige plek, passend bij zijn of haar opleiding en wensen, om zijn of haar diploma te halen.
Voor welke opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs geldt dat niet de school maar studenten zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van een passende stageplaats? Acht u dit nog steeds gepast nu blijkt dat studenten worden geconfronteerd met discriminatie en soms enkele tientallen sollicitatiebrieven moeten versturen? Zo ja, waarom?
Alle onderwijsinstellingen in het mbo hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat studenten met succes hun opleiding kunnen afronden. De wettelijke taak van onderwijsinstellingen om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een bpv-plek, maakt onderdeel uit van deze verantwoordelijkheid. Wanneer dit niet lukt of (te) moeizaam verloopt, dienen instellingen de student te helpen en begeleiden om ervoor te zorgen dat hij of zij zo snel mogelijk een passende bpv-plek vindt. Een actieve rol van de bpv-begeleider of -coördinator vanuit de instelling is daarbij gewenst.
Wanneer er een vermoeden is van discriminatie, is het belangrijk dat de bpv-coördinator zich achter de student schaart. Ik roep studenten (en scholen) dan ook vooral op om een melding te maken als zij te maken krijgen met discriminatie. Het direct aanspreken van het leerbedrijf kan een eerste stap zijn. Gesprekken met de jongeren organisatie beroepsonderwijs (JOB) en jongeren leren mij dat studenten geen melding durven te maken over discriminatie of niet weten waar ze terecht kunnen met klachten hierover. Het is belangrijk dat studenten duidelijk weten dat zij altijd terecht kunnen bij (de vertrouwenspersoon van) hun onderwijsinstelling. Ook kunnen studenten altijd een melding maken bij de gemeentelijke antidiscriminatiebureaus of het College voor de Rechten van de Mens indien zij discriminatie ervaren.
Bij de erkenning van leerbedrijven door de stichting Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) wordt expliciet aangegeven dat discriminatie een reden is om de erkenning in te trekken. Dit is onderdeel van het erkenningsreglement van de SBB. Iedereen kan zich melden bij SBB met klachten over leerbedrijven, ook met signalen over discriminatie. SBB neemt alle klachten serieus en onderzoekt ze door hoor en wederhoor te plegen. Als er sprake is van bewezen discriminatie dan trekt SBB de erkenning van een leerbedrijf in.
Hoe beoordeelt u de waarneming van de onderzoeker dat er door scholen «om discriminatie heen (wordt) gewerkt» en dat discriminatie niet wordt besproken? Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om discriminatie zichtbaar en bespreekbaar te maken in plaats van het toe te dekken of het gesprek erover uit de weg te gaan?
Ik vind het belangrijk dat discriminatie bespreekbaar wordt gemaakt, om zo tot een oplossing te kunnen komen. Signalen over discriminatie impliciet laten, lost het probleem niet op. De student en de instelling kunnen samen sneller het probleem (h)erkennen en bespreken.
Wat is naar uw mening de rol van de scholen en bedrijven bij het gezamenlijk signaleren, bestrijden en voorkomen van deze onwenselijke situatie zodat álle jongeren een passende stageplaats en uiteindelijk een werkplek krijgen?
Het tegengaan van discriminatie is een verantwoordelijkheid die ligt bij vele actoren. Over de rol van de scholen, ben ik in het antwoord op vraag 5 ingegaan. Niet alleen onderwijsinstellingen, maar ook het bedrijfsleven heeft een belangrijke taak en verantwoordelijkheid om alert te zijn op dergelijke signalen en studenten die hiermee te maken hebben. Ik vind het belangrijk om een beter beeld te hebben van de problematiek en wil graag op zoek naar effectieve manieren om discriminatie en negatieve beeldvorming bij het zoeken naar een bpv-plek te voorkomen. Daarmee kan de positie van migrantenjongeren op zowel de stage- en leerbanenmarkt als op de arbeidsmarkt verbeteren. Ik zal in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek hiernaar in gang zetten en ik ga daar ook de SBB bij betrekken, waar immers onderwijs en bedrijfsleven verenigd zijn.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg inzake het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie beantwoorden?3
Het is niet mogelijk gebleken deze vragen te beantwoorden vòòr het genoemde Algemeen Overleg van 23 maart, aangezien de vragen op dezelfde dag werden ingezonden en de vragen ook in- en extern afgestemd moesten worden.
Sancties op Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Germany’s Economy Minister aims to get Russia sanctions lifted»?1
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitspraken van de Duitse Minister van Economische Zaken Sigmar Gabriel. Sancties zijn geen doel op zich, maar beogen een gedragsverandering te bewerkstelligen bij Rusland. Voor het handhaven van de sancties blijven de afspraken van de Europese Raad (ER) van maart 2015 leidend.
De Europese Raad van maart 2015 heeft de economische sancties tegen Rusland gekoppeld aan de volledige uitvoering van de Minsk-akkoorden. Dit is wederom bevestigd tijdens de ER van 17–18 december jl. De EU en de lidstaten, waaronder Nederland, wijzen Rusland voortdurend op zijn verantwoordelijkheid om de Minsk-akkoorden volledig te implementeren. Een eventuele verlichting van de sancties is op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om aan te geven dat u het hartgrondig oneens bent met het pleidooi van de Duitse Minister van Economische Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorstel van de Duitse Minister van Economische Zaken voor een vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie en Rusland?
Een dergelijk verdrag is op dit moment niet aan de orde.
Bent u bekend met het opiniestuk «Europe to Russia: we won’t forget Crimea»?2
Ja.
Bent u het eens met de zes auteurs van het opiniestuk dat de sancties die zijn ingesteld door de EU moeten blijven zolang de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol voortduurt?
Ja. Zowel Nederland als de EU blijven bij het beleid van niet-erkenning van de illegale annexatie van de Krim en roepen op tot naleving van internationaal recht en respect voor mensenrechten. Van een verlichting van de specifieke sancties die zijn ingesteld in verband met de illegale annexatie van de Krim kan dan ook geen sprake zijn zolang de illegale annexatie voortduurt.
Bent u, mede in uw rol als voorzitter van de EU, bereid te ijveren voor een verlenging van alle door de EU ingestelde sancties op Rusland, zolang Rusland weigert uitvoering te geven aan volledige implementatie van de Minsk-akkoorden?
Zoals gemeld in het antwoord op vragen 1 en 2 zijn de sancties door de Europese Raad van maart 2015 gekoppeld aan de volledige uitvoering van de Minsk-akkoorden. Nederland blijft onverminderd vasthouden aan de Minsk-akkoorden als raamwerk voor duurzame vrede in het oosten van Oekraïne. Hiertoe is het van belang dat alle partijen in het conflict de gemaakte afspraken uitvoeren.
In dit kader is Europese eenheid het belangrijkste drukmiddel richting Rusland. Dit is onderwerp van bespreking in zowel de Europese Raad als de Raad Buitenlandse Zaken, waar Nederland in beide gevallen niet de voorzitter is. Waar mogelijk zal Nederland, als voorzitter van de relevante ambtelijke voorbereidende instanties, zich ervoor inzetten om de op dit dossier zo belangrijke EU-eenheid te helpen handhaven.
Welke middelen zet u in en welke initiatieven ontplooit u in uw rol als voorzitter van de EU om Rusland er toe te bewegen dat het de Minsk-akkoorden wél volledig implementeert, en zo er voor te zorgen dat het probleem van de illegale annexatie wordt opgelost?
De EU en de lidstaten, waaronder Nederland, wijzen Rusland voortdurend op zijn verantwoordelijkheid om de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne te herstellen en te respecteren. Dit betreft zowel de illegale annexatie van de Krim als het conflict in het oosten van Oekraïne. In reactie op het optreden van Rusland in beide situaties zijn er, zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 5 en 6, diverse sanctieregimes ingesteld. De Minsk-akkoorden bevatten geen afspraken over de Krim. Nederland zet zich ervoor in om de dialoog met Rusland open te houden en draagt dit actief uit.
Voor een politieke oplossing van het conflict in het oosten is het nodig dat zowel Rusland als Oekraïne de Minsk-akkoorden volledig implementeren. Duitsland is samen met Frankrijk leidend in het zogenaamde Normandië-proces dat de Minsk-akkoorden tot stand heeft gebracht en als primair kanaal toeziet op de naleving van deze akkoorden. De rol van Duitsland en Frankrijk binnen het Normandië-proces, alsmede het proces zelf, worden regelmatig besproken en gecoördineerd in de Raad Buitenlandse Zaken, zoals in januari jl.
Wat is uw standpunt ten aanzien van een bezoek van de Hoge Vertegenwoordiger aan Moskou, zoals besproken tijdens de laatste Raad Buitenlandse Zaken?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 14 maart jl. heeft de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini aangegeven dat een dergelijk bezoek op dit moment niet voorzien is. In algemene zin hecht het kabinet waarde aan een effectieve politieke dialoog tussen de EU en Rusland, waarbij de door de lidstaten gezamenlijk overeengekomen standpunten met kracht worden uitgedragen. Wanneer een bezoek van de HV aan Moskou in de toekomst aan de orde zou zijn, zal de mate waarin dit bezoek al dan niet bij kan dragen aan de eenheid en effectiviteit van de EU vis à vis Rusland leidend zijn voor de Nederlandse standpuntbepaling.
Het bericht ‘Zorgwekkend tekort aan hoogopgeleide verpleegkundigen’ |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het NOS-artikel «Zorgwekkend tekort aan hoogopgeleide verpleegkundigen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat niet-bekostigde opleidingen tot verpleegkundige (zowel op mbo als hbo-niveau) vaak beter aansluiten op de situatie van werkenden en zij-instromers die opgeschoond, omgeschoold of bijgeschoold willen worden en zo een welkome aanvulling zijn op het bekostigde aanbod? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlands onderwijsstelstel voor het mbo en hoger onderwijs biedt ruimte voor zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen en deze vullen elkaar aan. Niet-bekostigde onderwijsinstellingen richten zich over het algemeen primair op de doelgroep werkenden, en zij zijn sterk in het aansluiten bij de wensen van werkenden. Zeker op het gebied van bijscholing, waar het gaat om kortere cursussen of onderdelen van opleidingen zijn de niet-bekostigde instellingen dan ook een goede aanvulling op het bekostigde onderwijs. In het mbo biedt de derde leerweg bovendien ruimte om aantrekkelijke leerroutes voor werkenden vorm te geven die gericht zijn op een landelijk erkend mbo diploma. In het mbo wordt het door de herziening van de kwalificatiestructuur en de introductie van keuzedelen mogelijk om beter in te spelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dit maakt het onderwijs (bekostigd en niet-bekostigd) aantrekkelijk voor werkenden. Temeer daar in het mbo een groot deel van het leren in de praktijk plaatsvindt. In het hoger onderwijs doen veel verpleegkundeopleidingen (bekostigd en niet-bekostigd) mee in de pilots flexibilisering die als doel hebben de ruimte voor maatwerk te vergroten. Daarnaast is de verwachting dat er in 2017 ook gestart zal worden met de experimenten vraagfinanciering hoger onderwijs in de sector zorg & welzijn. Die experimenten bieden meer ruimte in de regelgeving voor het volgen van modules en het aanbieden van onderwijs op andere vestigingsplaatsen.
Kunt u bevestigen dat in het hbo wordt geëxperimenteerd met vraagfinanciering voor tekortsectoren om een grotere instroom in deeltijdopleidingen in de sectoren techniek/ict en zorg/welzijn te krijgen, maar dat juist voor de zorg de experimenten nog niet van de grond zijn gekomen? Kunt u aangeven wat de oorzaak hiervan is en of hier inmiddels vooruitgang wordt geboekt?
Zoals ik in mijn brief van 22 januari 2016 (Kamerstuk 31 288, nr. 523) heb aangegeven gaat het experiment vraagfinanciering in de sector techniek & ict dit jaar van start. Voor de sector zorg & welzijn is het nog niet gelukt voldoende concrete en harde afspraken te maken tussen de bekostigde hogescholen en werkgevers in deze sector. In het proces de afgelopen periode is echter bij de betrokken partijen (hogescholen, werkgevers, brancheorganisaties) veel energie ontstaan en er is bereidheid om zich de komende tijd in te zetten het experiment vraagfinanciering vanaf volgend jaar ook in de zorg en welzijn te gaan starten. Inmiddels is ook een onafhankelijke aanjager, de heer dr. L.J. Roborgh, van start gegaan om de partijen hierbij optimaal te ondersteunen, zoals ik aangeef in mijn brief over de aanpak van de aangenomen moties uit het VAO leven lang leren. Uiterlijk op Prinsjesdag zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken.
Wordt de co-financieringseis voor werkgevers bij de experimenten vraagfinanciering als drempel ervaren om hieraan mee te doen? Welke mogelijkheden ziet u om die drempel te verlagen?
Afspraken over co-financiering zijn inderdaad nog onvoldoende tot stand gekomen in de sector zorg & welzijn. Dit heeft te maken met de complexiteit van het traject. Zoals in genoemde brief van 22 januari 2016 aangegeven, gaan bekostigde hogescholen in het experiment met een totaal ander financieringsmodel werken, dat meer risico met zich meebrengt. Door de komende tijd de gesprekken uit te breiden en ook concreet te gaan spreken over business cases, is de verwachting dat partijen dichter bij elkaar komen. De aanjager kan een rol spelen in het bij elkaar brengen van de partijen.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in het mbo te experimenteren met vraagfinanciering voor tekortsectoren, zoals de opleiding verpleegkunde, gezien de motie Lucas/Rog om zo de zij-instroom te bevorderen? Bent u bereid met private aanbieders van zorgopleidingen in het mbo en de MBO-Raad om tafel te gaan om ook hier te komen tot experimenten vraagfinanciering om tekorten in de zorg te helpen oplossen? Zo nee, waarom niet?2
In mijn brief met toelichting op de uitvoering van de moties die zijn aangenomen tijdens het VAO Leven Lang Leren ga ik nader in op de herhaalde oproep vanuit de Kamer ten aanzien van experimenten met vraagfinanciering in het mbo. Ik heb aangegeven dat ik een commissie zal instellen om hier zorgvuldig naar te kijken en daarbij ook aandacht te hebben voor tekortsectoren waaronder de zorg.
Herkent u de signalen vanuit private opleiders van zorgopleidingen dat de kwalificatiedossiers en urennormen voor mbo-opleidingen niet één op één aansluiten op de vereisten van de BIG?3
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u (bijvoorbeeld bij de komende wetswijziging van de BIG) om de kwalificatievereisten van de opleidingen en de BIG beter met elkaar in overeenstemming te brengen? Welke mogelijkheden ziet u om vereisten die nu aan private aanbieders van mbo-opleidingen in de zorg worden gesteld ten aanzien van burgerschapsvorming, zoals protocollen ten aanzien van huiselijk geweld, burgerschapsvorming en de verantwoording leertijd, te verlichten als deze opleiders vooral volwassen studenten bedienen?
Vanuit het programma Zorgpact (zie www.zorgpact.nl) bleek dat er vragen leefden bij mbo-instellingen over de manier waarop de normen over «theoretisch onderwijs» en «praktisch onderwijs» voor zorgopleidingen uit de wet Educatie en beroepsonderwijs (WEB) en Wet BIG moesten worden geïnterpreteerd. Ook leken de urennormen uit de wet BIG niet goed aan te sluiten op de normen in de wet WEB voor «begeleide onderwijstijd» en «beroepspraktijkvorming». OCW en VWS hebben daarom het initiatief genomen om samen met de Onderwijsinspectie, JOB en MBO-Raad een handreiking te ontwikkelen waarin duidelijk wordt gemaakt hoe de urennormen van de wet BIG (en de urennormen van de wet WEB) kunnen worden toegepast. Deze handreiking maakt duidelijk dat er voor de onderwijsinstellingen veel ruimte is in de wet- en regelgeving voor interpretatie van de normen. Een samenvatting daarvan is te vinden op: https://zorgpact.nl/ruimte-in-de-regels/theoretisch-onderwijs-en-praktisch-onderwijs.
De examencommissie van een onderwijsinstelling kan voor individuele gevallen vrijstelling geven als sprake is van een deugdelijk bewijs van beheersing van de betreffende kwalificatie-eisen. Met vrijstelling kan sprake zijn van verkorte maatwerktrajecten. Binnen de gestelde kaders voor kwalificatie-eisen, bepaalt het bevoegd gezag van de instelling de inspanningsverplichting voor het onderdeel burgerschap. Er geldt geen resultaatverplichting voor de student, wat betekent dat de student de kwalificatie-eisen voor dat onderdeel niet hoeft te behalen om het diploma te ontvangen. Verder is sinds 2013 de zogenoemde derde leerweg geïntroduceerd, die (voor groepen die geen voltijdopleiding kunnen volgen) de mogelijkheid biedt om minder beroepspraktijkvorming te volgen in een kortere opleidingsduur. Dit traject kent geen wettelijk vastgestelde urennorm of studieduur. Dit geeft aan private opleiders veel ruimte om maatwerk te leveren bij het onderwijs aan volwassen studenten.
Ziet u vanuit het perspectief van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog aanvullende mogelijkheden om het beroep van verpleegkundige aantrekkelijker te maken, gezien het ernstige tekort aan verpleegkundigen dat hier wordt voorspeld?
De signalen betreffen vooral hbo-opgeleide verpleegkundigen. De instroom in de reguliere hbo-opleiding van bijna 11.000 instromers blijft de komende jaren (2015–2019) stabiel volgens de referentieraming van het Ministerie van OC&W. Naast deze instroom in de reguliere hbo-opleiding zijn er trajecten voor mbo-opgeleide verpleegkundigen om via een aangepast traject het hbo-diploma te behalen. Tekorten worden nu vooral verwacht in de wijk en ouderenzorg. Op dit moment lopen er verschillende trajecten om deze tekorten te verminderen dan wel te voorkomen:
Het Ministerie van VWS laat via een quick scan onderzoeken of deskundigheidsbevordering van verzorgenden in de wijk kan leiden tot een meer doelmatige inzet van de hbo-opgeleide wijkverpleegkundigen in de cliëntenzorg.
Het bericht ‘Bende in de bajes’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bende in de bajes»?1
Ja.
Klopt het dat geweldsincidenten schering en inslag zijn in gevangenissen en het afgelopen jaar wel 260 keer raak was?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording d.d. 3 maart jl. van eerder door het lid Helder (PVV) gestelde vragen, heeft het handhaven van de orde en veiligheid binnen de inrichtingen, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit.
Bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting (PI) wordt een gedetineerde gedurende twee weken gescreend en geobserveerd. In beginsel worden gedetineerden op een reguliere afdeling geplaatst, tenzij uit de screening en observatie blijkt dat er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat. Indien dit het geval is, wordt een gedetineerde op een afdeling met een hoog veiligheidsniveau geplaatst, zoals bijvoorbeeld de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden. Bij de screening wordt – voor zover beschikbaar – gebruik gemaakt van het door de politie, dan wel het Openbaar Ministerie ingevulde formulier risicoprofiel, waarin beheersgegevens over de gedetineerde zijn opgenomen. Op dit moment wordt gewerkt een nieuw formulier risicoprofiel met als doel de verbetering van de informatievoorziening in de keten van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Op termijn kan hierdoor gerichter informatie worden verschaft aan onder meer de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Om op elke afdeling de interne veiligheid te waarborgen, worden voor de medewerkers van DJI opleidingen, trainingen en oefeningen georganiseerd. Verder zijn er richtlijnen, maatregelen en protocollen opgesteld, waarin is vastgelegd hoe moet worden gehandeld bij onveilige situaties. Daarnaast is er binnen DJI een Intern Bijstand Team (IBT) dat een aanvullende bijdrage levert aan de veiligheid van medewerkers, justitieel ingeslotenen en de organisatie als geheel. De inzet van een Intern Bijstand Team vindt plaats in situaties waarbij de veiligheid in het geding is of dreigt te zijn en deze niet op een gepaste wijze met de gebruikelijke middelen door de executieve medewerkers beheersbaar gehouden of gemaakt kan worden. Tot slot kan de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid van de Dienst Vervoer & Ondersteuning, waar nodig, ingezet worden voor zoekacties, ordehandhaving, evacuaties en ziekenhuisbewakingen.
In 2015 hebben binnen het gevangeniswezen 258 fysieke geweldsincidenten plaatsgevonden tegen personeel. Elk geweldsincident tegen personeel is er één te veel, zodat tegen elk geweldsincident wordt opgetreden. Blijkens de cijfers over de geweldsincidenten in het gevangeniswezen is er sprake van een daling van het aantal fysieke geweldsincidenten tegen personeel per 100 bezette plaatsen, te weten van 5,5 keer in 2010 tot 3 keer in 2015. Ik zie gelet op deze dalende tendens geen aanleiding om extra maatregelen te treffen bovenop alle bekende preventieve en repressieve maatregelen die al worden genomen.
Kan nog wel van incidenten worden gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het aantal geweldsincidenten gestegen of gedaald ten opzichte van eerdere jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Worden incidenten altijd gemeld? Zo nee, waarom niet?
Alle vormen van agressie en geweld worden besproken in de teams. Incidenten kunnen te allen tijde door het personeel worden gemeld. Daarbij geldt dat het behoort tot het vakmanschap van de medewerker of incidenten ook formeel worden gemeld, of dat bespreking in het team volstaat. Medewerkers kunnen anoniem aangifte doen en de inrichting ondersteunt medewerkers bij het doen van aangifte. Een belangrijk middel daartoe is het periodiek agenderen van het thema «agressie en geweld» op de agenda van het werkoverleg.
Bij de leiding gemelde incidenten worden altijd in behandeling genomen. Al naar gelang de aard van de incidenten kunnen door de vestigingsdirecteur van de PI disciplinaire sancties worden opgelegd. Van strafbare feiten wordt altijd aangifte gedaan bij de politie door het slachtoffer, dan wel door de directeur van de betrokken PI.
Wordt er altijd aangifte gedaan, aangezien het om bedreigingen, intimidaties en zelfs fysiek geweld gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel zou zijn dergelijke misdrijven af te doen met het minder toekennen van vrijheden aan de betreffende gedetineerde in het kader van het huidige promoveren/degraderensysteem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u regelen dat bewaarders meer informatie krijgen van de politie wanneer een gevangene bij hen binnenkomt, zodat zij een betere inschatting kunnen maken van eventuele veiligheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet zo kan en mag zijn dat criminelen de baas zijn in de bajes, aangezien u verantwoordelijk bent voor de veiligheid van het gevangenispersoneel? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal geweldsincidenten drastisch afneemt, nu deze incidenten erg hoog in aantal blijven ondanks het nieuwe gevangenisregime?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over het gevangeniswezen voorzien op 30 maart 2016?
Ja.
Politiebezoek na een tweet over juichende leerlingen vanwege aanslagen België |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Drie agenten aan de deur na tweet over aanslagen Brussel»?1
Ja.
Klopt het dat de burgemeester van Breda de politie opdracht heeft gegeven om een twitteraar aan te spreken op de inhoud van zijn tweet?
Voor een toelichting op de gang van zaken voorafgaand aan het politiebezoek verwijs ik u naar de verklaring van de burgemeester op de Facebookpagina van de gemeente Breda2.
Begrijpt u dat dit soort politiebezoeken intimiderend kunnen werken en tevens de vrijheid van meningsuiting onder druk zetten? Graag een toelichting.
Zoals ik ook heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Politie van 10 februari jl. en in beantwoording op Kamervragen van de leden Van Klaveren en Bontes en van het lid Tellegen3 behoort het aangaan van het gesprek van de wijkagent met bewoners en betrokkenen in een wijk tot het normale politiewerk. De wijkagent moet in zijn of haar capaciteit zelfstandig deze afweging kunnen maken, zij het dat dit altijd gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. Ik zie dan ook geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen.
De politie maakt een zorgvuldige afweging bij de inzet van capaciteit. Dit is overeenkomstig de motie van het lid Tellegen4 die conform mijn toezegging onder de aandacht is gebracht van de vertegenwoordigers van het lokaal gezag, i.c. de regioburgemeesters.
Kunt u aangeven wat de politie bedoelt met «je komt uit Breda, hier willen we niet mee geassocieerd worden»?
Uit informatie van de politie blijkt dat de aangehaalde tekst uit het RTL-bericht niet gebezigd is door medewerkers van de politie die bij de desbetreffende twitteraar aan de deur zijn geweest om het gesprek aan te gaan.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit soort absurde politiebezoeken tot het verleden te laten behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er meerdere berichten zijn verschenen over juichende leerlingen vanwege de aanslagen in België, tevens van geschokte medeleerlingen?
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. Overigens blijkt uit de berichtgeving die hier wordt aangehaald niet duidelijk of er inderdaad sprake is geweest van leerlingen die juichen om terroristische aanslagen. Het spreekt voor zich dat ik de afschuw over dergelijke uitingen volledig deel.
Kinderen doen op school soms controversiële uitspraken, die zeker niet altijd duiden op een radicaliseringsproces. Het is wel van groot belang dat leraren signalen als deze kunnen duiden en vervolgens adequaat handelen. Als leraren te maken krijgen met heftige reacties in de klas, is het belangrijk dat zij het gesprek aangaan met de leerlingen en in staat zijn om dat op een goede manier te doen. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft u eerder geïnformeerd over de manieren waarop leraren daarbij ondersteund worden.5
In hoeverre deelt u de afschuw van leerlingen die juichen om terroristische aanslagen? Wat is volgens u de oorzaak van dit wanstaltige gedrag?
Zie antwoord vraag 6.
De situatie in West-Papua |
|
Harry van Bommel (SP), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Indonesië bezig met genocide Papoea’s»?1
Ja
Wat is uw reactie op de conclusie van de twee Australische onderzoekers die stellen dat het onderdrukkende bewind van de Indonesische regering jegens de Papoea’s in feite neerkomt op een vorm van «slow Genocide»?
Het onderzoeksrapport waar het Nederlands Dagblad over spreekt is nog niet openbaar. Alvorens in te gaan op de conclusie van het rapport is het belangrijk om eerst de publicatie van het volledige rapport af te wachten.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de (mensenrechten)situatie van de Papoea’s de afgelopen jaren enkel is verslechterd? Bent u tevens van mening dat de internationale druk, vaak via stille diplomatie, grotendeels geen resultaat heeft gehad?
De situatie in de Indonesische provincies Papoea en West Papoea (hierna Papoea) kent diverse zorgpunten, zoals geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting en de positie van (lokale) journalisten en mensenrechtenverdedigers. Daarnaast nemen door de toename van migranten uit andere delen van Indonesië de spanningen tussen nieuwkomers en inheemse Papoea’s verder toe.
Tegelijkertijd is door de Indonesische regering een aantal bemoedigende stappen gezet in het afgelopen jaar. President Joko Widodo verleende gratie aan een aantal politieke gevangenen in Papoea, inclusief Filep Karma, en kondigde aan dat buitenlandse journalisten voortaan Papoea konden bezoeken zonder beperkingen. Ook gaf president Joko Widodo aan werk te willen maken van een meer structurele dialoog, zoals eerder aanbevolen in de Papoea Road Map van het Indonesische wetenschapsinstituut LIPI. Ten slotte zet president Joko Widodo in op verdere sociaaleconomische ontwikkeling van de provincies. Zo werd begin deze maand een nieuwe haven geopend.
Op welke wijze heeft Nederland de situatie van de Papoea’s onder de aandacht gebracht van de Indonesische autoriteiten? Op welk wijze heeft Nederland dit gedaan binnen de Europese Unie en binnen andere gremia waaronder de Verenigde Naties? Welke aanvullende mogelijkheden heeft u om u hiervoor extra in te zetten?
De mensenrechtensituatie in Indonesië is onderdeel van de structurele dialoog tussen Nederland en Indonesië. Binnen deze dialoog wordt ook altijd aandacht gegeven aan de situatie in Papoea.
De Nederlandse ambassade in Jakarta bespreekt de situatie in Papoea met bewindslieden en andere vertegenwoordigers van de Indonesische autoriteiten. Ook bezoeken medewerkers van de ambassade de provincie regelmatig om te spreken met vertegenwoordigers van lokale overheid, politie, mensenrechtenactivisten, NGOs en religieuze organisaties. De situatie in Papoea wordt daarnaast besproken tijdens de jaarlijkse politieke hoogambtelijke consultaties tussen beide landen. Ten slotte brengt de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens gesprekken met Indonesische bewindspersonen regelmatig de zorgen over de situatie in Papoea ter sprake.
Binnen de Europese Unie wordt de mensenrechtensituatie in Papoea in de jaarlijkse EU-Indonesië Mensenrechtendialoog besproken, waar in de meest recente dialoog werd aangedrongen op het bevorderen van vrijheid van meningsuiting en vrije toegang voor (internationale) journalisten en NGOs.
De VN-Mensenrechtenraad bespreekt de mensenrechtensituatie in Indonesië door middel van de Universal Periodic Review (UPR), die in 2017 weer zal plaatsvinden.
Deelt u de overtuiging dat, gezien de historische rol van Nederland, zoals ook is verwoord in het Drooglever-rapport, de regering een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om zich in te zetten voor het lot van de Papoea’s? In hoeverre zijn de bevindingen van het Drooglever-rapport voor u leidend in de relatie van Nederland ten opzichte van de Papoea’s?
Zoals in Kamerbrief van 22 november 2005, stuk 30 300V is toegelicht vormt het academische onderzoek van professor Drooglever een nadere bijdrage aan de beschrijving van de eigen geschiedenis van Papoea en het verloop van de gebeurtenissen rond de «Act of Free Choice». Papoea is nu een onderdeel van de Republiek Indonesië en de Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van Indonesië volledig. Sinds ruim tien jaar heeft Papoea een speciale autonomie status waarbij diverse bevoegdheden zijn gedecentraliseerd naar de provincies Papoea en West Papoea en ook sprake is van meer lokale inspraak in de besteding van financiële middelen. De implementatie gaat niet geheel zonder problemen en er zijn diverse zorgpunten op het gebied van mensenrechten zoals bij vraag 3 wordt geconstateerd. Niettemin benadrukt de Indonesische president Widodo het belang dat hij hecht in verdere ontwikkeling van de provincies.
Het lot van de Papoea's gaat het kabinet zeker ter harte en de situatie in Papoea is dan ook onderdeel van de structurele dialoog tussen Nederland en Indonesië. Om tot een duurzame oplossing te komen is het belangrijk dat de centrale autoriteiten en de lokale bevolking gezamenlijk de problemen ter hand nemen en ontwikkeling in de provincies bevorderen.
Bent u bereid om zodra het rapport van de bovengenoemde onderzoekers bekend is gemaakt de Kamer per brief te informeren over de reactie van het kabinet op het rapport?
Ja. Wanneer de Catholic Justice and Peace Commission in Brisbane het rapport openbaar maakt zal ik dit rapport bestuderen.
Kunt u specifiek dit onderwerp, tijdens uw bezoek aan Indonesië deze week, bespreken met uw ambtsgenoot?
Tijdens mijn recente bezoek aan Indonesië heb ik de mensenrechtensituatie, waaronder de situatie in Papoea, besproken met Minister van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi en coördinerend Minister voor Politieke, Juridische en Veiligheidszaken Luhut Panjaitan van de Indonesische regering.
Coördinerend Minister Panjaitan verwees naar de inzet van de president om de sociaaleconomische ontwikkeling in de provincies te verbeteren en gaf aan dat hij recent alle betrokken instanties (politie, Openbaar Ministerie, strijdkrachten en Nationale Mensenrechtencommissie) in Papoea had verzocht klachten over vermeende mensenrechtenschendingen serieus te onderzoeken en strafrechtelijke vervolging in te stellen indien daarvoor voldoende grond bestaat.
Ik heb in mijn gesprekken benadrukt dat, om tot een duurzame oplossing te komen, het belangrijk is om meer aandacht te geven aan het voorkomen van geweld en het verbeteren van begrip voor specifieke culturele achtergronden en de verbetering van de relaties tussen de inheemse bevolking van Papoea en migranten afkomstig uit andere delen van Indonesië.
De voorlichting aan Nederlandse ondernemers over problemen met kinderarbeid in Oekraïne |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, RVO.nl, onder het kopje MVO Oekraïne tot voor kort ondernemers waarschuwde tegen kinderarbeid in Oekraïne met de tekst «vooral als u in de agrarische sector of in de bouw onderneemt, is de kans aanmerkelijk dat een productiebedrijf of onderaannemer gebruik maakt van kinderarbeid»?1 2
Ja.
Is het waar dat deze waarschuwingstekst sinds afgelopen week van de site is verwijderd?
Nee. De informatie is verwijderd op 15 februari 2016.
Hangt het verwijderen van de betreffende tekst op de website van RVO.nl samen met het feit dat er geen sprake meer is van grootschalige kinderarbeid in Oekraïne, of is er een andere oorzaak voor het verwijderen van de bewuste waarschuwing?
De betreffende passage over maatschappelijk ondernemen maakte onderdeel uit van een langere tekst over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) op de landenpagina van Oekraïne op de website van RVO.nl. In een actualisatieronde voor de MVO-teksten is geconstateerd dat informatie dateert uit 2009. Er zijn geen recente rapporten die wijzen op grootschalige kinderarbeid in Oekraïne. In aanloop naar de handelsmissie van 15–17 maart jl. naar Oekraïne is daarom besloten om de verouderde informatie van de site te halen.
Kunt u bevestigen dat het Amerikaanse State Department waarschuwt tegen kinderarbeid in Oekraïne in met name landbouw en mijnbouw, en daarnaast spreekt over de inzet van kinderen in de porno-industrie, als kindsoldaten, bij straatverkoop, etc.?3
Het US Department of Labor rapporteert geregeld over kinderarbeid in verschillende landen. Het rapporteerde in 2014 voor het laatst over Oekraïne. Het rapport waarschuwt niet expliciet tegen kinderarbeid in Oekraïne, maar merkt wel op dat er nog altijd kinderarbeid in de hierboven genoemde sectoren voorkomt. In het rapport staat dat Oekraïne sinds de vorige rapportage stappen heeft gezet om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Oekraïne werkte hierin samen met de OESO, de Internationale Organisatie voor Migratie, en de NGO La Strada. Speciale aandacht ging uit naar de kinderen in het oosten van Oekraïne, waar kinderen een hoger risico hebben om slachtoffer te worden van mensenhandel. Daarnaast meldt het rapport dat 96,5% van de kinderen tussen 5–14 jaar naar school gaat. Ongeveer 4,4% van de kinderen in die leeftijdsgroep werkt in enige vorm, deels in combinatie met school.
Hangt de verwijdering van de tekst op enigerlei wijze samen met het referendum over het associatieverdrag op 6 april a.s.? Zo nee, deelt u dan de mening dat de verwijdering wel op een zeer ongelukkig moment en kennelijk zonder noodzaak heeft plaatsgevonden?
Het moment van verwijderen hangt samen met de handelsmissie onder leiding van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 15–17 maart jl. De pagina’s waar deze passage onderdeel van uitmaakte zijn verwijderd omdat de informatie niet meer actueel was.
Is de verwijdering een autonome beslissing geweest van RVO.nl? Zo ja, kunt u de notulen met ons delen van de vergadering waar dat besluit genomen is?
Ja, de verwijdering van de tekst is een autonome beslissing van RVO geweest. De verwijdering van de betreffende pagina maakte onderdeel uit van regulier onderhoud van de MVO-inhoud op de website waarbij ook de informatie van een aantal andere landen is aangepast. Hierover is het niet gebruikelijk notulen te maken. Wel wordt de niet-actuele informatie gearchiveerd.
Is er politieke druk uitgeoefend vanuit enig ministerie om de betreffende tekst van de site te verwijderen?
Nee.
Is er enig verband tussen de via RTL-nieuws uitgelekte communicatiestrategie van het kabinet ten aanzien van het referendum4 en het verwijderen van de bewuste tekst?
Nee.
Deelt u de mening dat het goed is Nederlandse ondernemers te waarschuwen tegen grootschalige kinderarbeid in Oekraïne en bent u om die reden bereid te bevorderen dat de bewuste tekst op zo kort mogelijke termijn en in elk geval voor 6 april weer online komt bij RVO.nl? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze waarschuwt u ondernemers dan voor de aanmerkelijke kans dat zij in aanraking komen met kinderarbeid wanneer zij zaken doen in bepaalde sectoren in Oekraïne?
Het uitbannen van kinderarbeid is onderdeel van de inzet van het kabinet op mensenrechten en bedrijfsleven, en daarmee één van de beleidsprioriteiten. Het kabinet deelt daarom uw mening dat Nederlandse ondernemers goed voorbereid dienen te zijn, voordat zij zaken gaan doen in Oekraïne. Zij moeten worden gewezen op alle aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ondernemers kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van de online «MVO-Risicochecker». De tekst op RVO.nl over MVO in Oekraïne is inmiddels geactualiseerd en op site geplaatst.
Bent u bereid Oekraïne aan te spreken op het veelvuldige voorkomen van kinderarbeid? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In verschillende recente mensenrechtenrapportages van betrouwbare instellingen waaronder de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), de OVSE, Amnesty International en Human Rights Watch komt niet naar voren dat er grootschalige kinderarbeid in Oekraïne is. Als er aanleiding is om Oekraïne aan te spreken op kinderarbeid, zal Nederland dit via de gebruikelijke kanalen doen.
Vanzelfsprekend wordt de situatie gemonitord met behulp van verschillende instrumenten. Zo spreken de EU en Oekraïne in het Associatieakkoord af het naleven van fundamentele arbeidsnormen te bevorderen. Hieronder valt ook de algehele uitbanning van kinderarbeid. Ook het maatschappelijk middenveld heeft een rol bij het toezien op naleving van deze afspraken: Onder artikel 299 van het akkoord krijgt het de mogelijkheid een adviesgroep op te richten die zicht houdt op de uitvoering van de afspraken gerelateerd aan handel en duurzame ontwikkeling, waaronder naleving van arbeidsnormen en voorwaarden.
Naast de dialoog over mensenrechten in het kader van de Universal Periodic Review van de Verenigde Naties, kunnen mistanden zoals kinderarbeid, indien gesignaleerd, aan de orde komen in het subcomité handel en duurzame ontwikkeling dat onder het Associatieakkoord EU-Oekraïne zal worden opgericht.
Ook in OESO-verband wordt er met Oekraïne gesproken over MVO, waar het uitbannen van kinderarbeid een onderdeel van is in algemene zin. Binnenkort besluit de Ministeriële OESO Raad over toetreding van Oekraïne tot de OESO-investeringsinstrumenten en de OESO-richtlijnen voor MVO. Onderdeel van deze richtlijnen is het instellen van een Nationaal Contact Punt, waar klachten over misstanden kunnen worden gemeld. Nederland is bereid Oekraïne te adviseren bij het opzetten van een Nationaal Contact Punt.
Heeft de Nederlandse regering de regering van Oekraïne recent nog aangesproken op misstanden als deze, bijvoorbeeld tijdens de handelsmissie die onlangs plaatsvond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en wat zijn daarvan de resultaten?
Tijdens de recente handelsmissie naar Oekraïne heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aandacht gevraagd voor MVO tijdens een gesprek met de directeur van MVO-Oekraïne. Uit dit gesprek werd duidelijk dat er in Oekraïne in toenemende mate aandacht is voor MVO-beleid. Ondernemingen zoals het in Oekraïne gevestigde bedrijf Zeelandia laten zien dat MVO-beleid voor het bedrijfsleven samen gaat met een winstgevende bedrijfsvoering.
Gezien de zorgwekkende toestand van Oekraïne op het gebied van bijvoorbeeld mensenrechten, milieubescherming en dierenwelzijn, welk specifiek MVO-beleid voert u voor Oekraïne? Waar is daar dan meer informatie over te vinden voor bijvoorbeeld ondernemers of burgers?
Ondernemers kunnen gebruik maken van de online «MVO-Risicochecker». Overige informatie voor burgers en ondernemers over OESO richtlijnen is te vinden op www.oesorichtlijnen.nl. Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met maatschappelijke kwesties als kinderarbeid, milieu en corruptie om te gaan. Informatie over de International Labour Standards bieden een houvast om de arbeidsomstandigheden in de informele sector te vergelijken met andere landen. www.ilo.org/global/standards/index.htm. MVO Nederland biedt uitgebreide informatie en bewegwijzert ondernemers over maatschappelijk verantwoord ondernemen www.mvonederland.nl. Nederland is bereid Oekraïne te adviseren bij het opzetten van een Nationaal Contact Punt, omdat Oekraïne wil toetreden tot de OESO-investeringsinstrumenten en de OESO-richtlijnen voor MVO.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voor 6 april a.s. te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de rechtszaak over hoge ontruimingskosten is gestopt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Huurder dupe van geheime deal in deurwaardersland. Rechtszaak over hoge ontruimingskosten gestopt»?1
De Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) heeft eind 2014 een klacht bij de tuchtrechter ingediend. In deze zaak is op 14 april 2015 door de tuchtrechter in eerste aanleg uitspraak gedaan.2 Het klopt dat de KBvG het hoger beroep tegen deze uitspraak heeft ingetrokken. Hiermee is de uitspraak onherroepelijk geworden. Ik ben niet betrokken geweest bij het indienen van de klacht bij de tuchtrechter, noch bij het intrekken van het hoger beroep. Dat is aan de KBvG. Ik ben er wel over geïnformeerd. Zijdens de KBvG is mij meegedeeld dat de reden van de intrekking gelegen is in – kort gezegd – voortschrijdend inzicht.
De casus betrof de tenuitvoerlegging van een vonnis met de titel tot ontruiming van een woning in de situatie dat de ontruiming was opgeschort. Eén van de kwesties die centraal stond was de vraag of de kosten van een aanzegging (aankondiging) van een ontruiming aan een door de rechter veroordeelde schuldenaar bij afzonderlijk exploot kunnen worden doorberekend.
Ten aanzien van dit punt oordeelde de tuchtrechter dat niet kan worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. De klacht van de KBvG daarover is dus ongegrond verklaard.
Op grond van de wet moet de gerechtsdeurwaarder een gedwongen ontruiming aankondigen bij exploot met het bevel binnen drie dagen aan het vonnis tot ontruiming te voldoen (artikel 555 Rv). Het kan echter voorkomen dat de ontruiming vervolgens wordt uitgesteld, bijvoorbeeld omdat een schuldenaar na een betalingsregeling overeenkomt. Wanneer hij die na verloop van tijd toch weer niet kan nakomen, zou de deurwaarder in principe kunnen ontruimen zonder nadere aankondiging bij exploot. Dat zou dan voor de schuldenaar op een volstrekt onverwacht moment kunnen gebeuren.
Uit de uitspraak blijkt nu dat, ondanks dat er geen specifieke wettelijke grondslag bestaat, het niet tuchtrechtelijk laakbaar behoeft te zijn om voor een tweede maal een aanzegging tot ontruiming bij exploot te betekenen. Dat kan voor de schuldenaar onverwachte ontruiming, met alle onwenselijke situaties en wanordelijkheden die dat tot gevolg kan hebben, voorkomen. Vanzelfsprekend dient dit te gebeuren met inachtneming van de regels die de gerechtsdeurwaarder in het kader van een zorgvuldige ambtsuitoefening voorschrijven geen onnodige kosten te maken.
De KBvG had zich in deze zaak ook beklaagd over het ten onrechte opvoeren van een vaste getuige (artikel 556 lid 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Op dit punt heeft de tuchtrechter de KBvG in het gelijk gesteld en geoordeeld dat het niet geoorloofd is om in alle ontruimingszaken een getuige in te zetten en deze kosten op de schuldenaar te verhalen.
Deelt u de mening dat de nu bestaande onduidelijkheid over de vraag of bepaalde kosten die rondom een ontruiming gemaakt worden al dan niet onnodig zijn, onwenselijk is? Zo niet, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat er met deze uitspraak onduidelijkheid is geschapen. De tuchtrechter heeft aangegeven dat de werkwijze die in die zaak werd getoetst, tuchtrechtelijk niet laakbaar is. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om van geval tot geval te bezien of een tweede aankondiging al dan niet zorgvuldig en noodzakelijk is.
Herinnert u zich uw toezegging dat u deze zaak nauwlettend volgt, de uitkomst van de procedure afwacht en u de Kamer hierover zou informeren?2 Hoe gaat u deze toezegging gestand doen nu het hoger beroep is ingetrokken?
Nu het hoger beroep is ingetrokken, geldt de uitspraak van de tuchtrechter in eerste aanleg voor alle betrokkenen en zal er geen uitspraak van de hogere tuchtrechter komen waarover ik uw Kamer kan informeren. De zaak is hiermee geëindigd.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de onduidelijkheid over de ontruimingskosten wordt weggenomen, in het belang van een goede en zorgvuldige rechtspleging door gerechtsdeurwaarders en in het belang van huurders en verhuurders? Hoe gaat u er voor zorgen dat onnodige kosten niet in rekening worden gebracht bij huurders die hun woning gedwongen moeten verlaten?
Door het in deze zaak getoetste handelen te kwalificeren als niet laakbaar, kan worden vastgesteld dat het in ieder geval onder bepaalde omstandigheden toegestaan is. Daarmee is nog niet aangegeven dat het in iedere situatie toegelaten is. Dat is – als gezegd – alleen het geval indien zorgvuldigheid en noodzakelijkheid de tweede aankondiging bij exploot vereisen. Dit zal door de gerechtsdeurwaarder van geval tot geval afgewogen dienen te worden. De KBvG zal dat naar aanleiding van de tuchtrechtelijke uitspraak ook aan haar leden bekend maken.
Het is primair aan de gerechtsdeurwaarder zelf om ervoor zorg te dragen dat geen onnodige kosten worden gemaakt. Het is aan de KBvG om daarvoor richtsnoeren te geven. De KBvG heeft mij ook aangegeven daartoe bereid te zijn. Wanneer de schuldenaar meent dat er desalniettemin sprake is van het maken van onnodige kosten, dan kan daarover via de gebruikelijke kanalen over worden geklaagd.
Ziet u tevens mogelijkheden om er voor te zorgen dat onnodige kosten die reeds in rekening zijn gebracht terugbetaald worden?
De tuchtrechter heeft, zoals hierboven uiteengezet, geoordeeld dat het standaard inzetten van een getuige door de gerechtsdeurwaarder bij een ontruiming en vervolgens de kosten daarvan aan de huurder doorrekenen, in strijd is met de tuchtrechtelijke norm. Ook hierbij is het is aan de gerechtsdeurwaarder om in het individuele geval een afweging te maken omtrent de noodzaak om bij een ontruiming een getuige mee te nemen. Het is niet aan mij, noch aan de KBvG om in individuele gevallen te bepalen of kosten onnodig gemaakt zijn. In de brief aan de leden zal de KBvG haar leden oproepen een zorgvuldige afweging te maken omtrent de noodzaak om bij een ontruiming een getuige mee te nemen.