Het bericht ‘Asscher: jaarlijks 250 kindhuwelijken in Nederland’ |
|
Sjoerd Potters (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asscher: jaarlijks 250 kindhuwelijken in Nederland»?1
Ja
Deelt u de mening dat we kindhuwelijken niet moeten willen in ons land?
Kinderen horen naar school te gaan en plezier te maken en niet te trouwen. Sinds vorig jaar is in ons land een huwelijk met een minderjarige dan ook onder geen enkele voorwaarde toegestaan. In het buitenland gesloten huwelijken met minderjarigen kunnen pas worden erkend als beide partners minimaal 18 jaar zijn. Nareis en reguliere gezinshereniging is niet mogelijk als een of beide (huwelijks)partners jonger zijn dan 18 jaar. Ook voor volwassenen geldt dat je in dit land zelf bepaalt of en met wie je trouwt. Iemand die een ander dwingt te trouwen kan rekenen op een celstraf en een geestelijke die een stel huwt zonder dat er een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden, krijgt een boete of gevangenisstraf.
Wel blijft de kans bestaan dat minderjarigen die in het buitenland zijn gehuwd, zelfstandig inreizen en een asielvergunning aanvragen. Voor deze alleenstaande minderjarige vreemdelingen wordt voogdij aangevraagd. Ook kan het voorkomen dat (gedwongen) kindhuwelijken plaatsvinden in gesloten gemeenschappen waar we weinig zicht op hebben. We blijven daarom inzetten op voorlichting. Kennis en bewustwording vormen een belangrijke sleutel bij het tegengaan van kindhuwelijken en het verbeteren van de positie van mensen die informele huwelijken sluiten.
Het kabinet trekt tot en met 2017 jaarlijks een miljoen euro uit voor de aanpak van gedwongen huwelijken. Ik neem de problematiek van kindhuwelijken mee in de aanpak van gedwongen huwelijken. In alle bestaande voorlichting, projecten en interventies gericht op preventie, over aanpalende onderwerpen zoals huwelijksdwang, worden de onderwerpen kindhuwelijken, religieuze huwelijken en de regelgeving daarover meegenomen. Zo kunnen naast slachtoffers van gedwongen huwelijken, ook slachtoffers van kindhuwelijken terecht op www.trouwentegenjewil.nl voor hulp en informatie.
Het COA, de aanbieders van inburgeringscursussen, professionals, geestelijk bedienaren, docenten en gemeenten, krijgen informatie over kindhuwelijken aangeboden. De informatie wordt tevens uitgereikt aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
Kunt u bevestigen dat de per 5 december 2015 ingetreden «Wet tegengaan huwelijksdwang» ervoor zorgt dat beide partners ten minste 18 jaar moeten zijn om in Nederland te kunnen trouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen we ervan uitgaan dat er in 2016 nul kindhuwelijken plaatsvinden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de gemeenschappen die (religieuze) kindhuwelijken (blijven) nastreven aanspreken op hun maatschappelijk onaanvaardbare gedrag? Zo ja, op welke manier? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting’ |
|
Hayke Veldman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan dat een gemeenteraad geld overhevelt vanuit het «rioolpotje» naar de algemene reserves? Zo nee, hoe kan het dat dit in de gemeente Overbetuwe wel is gebeurd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat de heffing niet meer mag bedragen dan de kosten voor het riool?
Destijds is er in de gemeente Overbetuwe voor gekozen om een egalisatiereserve in te stellen voor de rioolheffing, teneinde de hoogte van de heffing van jaar op jaar niet teveel te laten fluctueren. Deze reserve werd gevuld uit eventuele meeropbrengsten van de rioolheffing op rekeningbasis. Kostendekkendheid op begrotingsbasis is het toetscriterium, echter niet op rekeningbasis zoals in het onderhavige geval. Hierdoor kunnen overschotten ontstaan. Jurisprudentie wijst uit dat dit acceptabel is zolang dit niet meerjarig het geval is en niet meer dan een bepaald percentage, meestal 10%. In dit concrete geval oordeelde het gerechtshof dat er door het feit dat de investeringen te hoog geraamd waren en middels de onttrekking aan de reserve er een overschrijding van de kostenlimiet van meer dan 10% ontstond.
Navraag bij de provinciale toezichthouder leert dat bij de vaststelling van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008–2012 uitgebreid stil is gestaan bij de vorming van de bestemmingsreserve in het licht van de geldende regelgeving. In dit rioleringsplan is het uitgangspunt vastgelegd dat de gemeenteraad de bevoegdheid houdt om in principe de bestemming van de gereserveerde middelen voor riolering te wijzigen. De gemeenteraad van deze gemeente had het rioleringsplan al verlengd tot 2013. Besloten is om vanwege financieel moeilijke omstandigheden en het feit dat onderhouds- en renovatiekosten door technische ontwikkelingen dalen het deel dat niet meer nodig was voor de rioolkosten uit deze bestemmingsreserve te halen en toe te voegen aan de algemene middelen. Er bleven daarna in de bestemmingsreserve riolering voldoende financiële middelen beschikbaar om toekomstige tariefsstijging van de rioolheffing nog een aantal jaren af te vlakken. Een van de argumenten daarbij was dat het deel dat wordt ingezet voor creëren van structurele financiële ruimte een tariefsverhoging van de OZB ten minste beperkt zo niet voorkomt. Deze zou anders noodzakelijk zijn om de begrotingstekorten te dekken, dan wel bijvoorbeeld een bezuiniging op andere gemeentelijke uitgaven.
Kunt u aangeven of er ook in andere gemeenten op deze wijze wordt geschoven met budgetten?
Op centraal niveau worden de redenen voor balansmutaties van gemeenten niet bijgehouden. De gemeentebesturen verantwoorden budgettaire schuiven aan de gemeenteraad bij begrotingswijzigingen en de jaarrekening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een inwoner via de rechter zijn gelijk moet krijgen over het op deze wijze schuiven met budgetten door de gemeente?
Het stelsel van rechtsbescherming is juist bedoeld om de burger te beschermen tegen handelen van een overheidsapparaat. Het is daarbij ook gebruikelijk dat een burger die het niet eens is met zijn aanslag of de mate van kostendekkendheid van de rioolheffing dit geschil voor legt aan de rechter indien er in bezwaarfase geen overeenstemming ontstaat. Overigens is het nog mogelijk om cassatie in te stellen tegen deze uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het oordeel is nog niet definitief.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de portefeuillehoudende wethouder in dezen, die stelt dat hij niet denkt aan terugbetalen, omdat «dat geld later via de rioolheffing of de ozb weer bij de burgers moet worden teruggehaald»?
De uitspraak van het gerechtshof is zoals gezegd nog niet definitief. In het belastingrecht is het zo dat vaak, zoals ook in dit geval, de verordening alleen ten aanzien van de belanghebbende wordt vernietigd. Dit heeft geen direct rechtsgevolg voor andere belastingplichtigen. Wel is het zo dat indien er nog zaken onder de rechter zijn, bij de uitspraak gekeken zal worden naar deze uitspraak.
Welke rol ziet u in (een) dergelijke kwestie(s) voor uzelf?
Ik heb geen rol in deze, daar de rechter als onafhankelijke macht oordeelt. Ik kan en wil daar niet in treden. De uitvoering van de regelgeving door gemeenten gaat mij wel aan. Ik blijf daar op toe zien, maar gemeenten hebben een autonome positie waarin zij binnen de regelgeving hun eigen keuzes maken die passen bij de lokale situatie.
Bijzonder bijkomende kosten voor kinderen onder voogdij en residentiële instellingen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de stelling dat gemeenten vaak niet meer bereid zijn te betalen voor bijzondere, bijkomende kosten voor kinderen die onder (gezins-)voogdij staan en in een residentiële instelling wonen?1
Uit de informatie die mij bekend is, blijkt dat tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen afspraken gemaakt worden over het tarief voor de jeugdbescherming. De vergoeding voor bijzondere kosten maakt deel uit van dat tarief. Er zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten niet meer bereid zouden zijn om te betalen voor bijzondere kosten.
In hoeverre speelt hier volgens u de inkoopgedrevenheid en het bureaucratisch getouwtrek over de kosten, waarover de Kinderombudsman eerder heeft gerapporteerd?2
Uit vragen die ik van gemeenten krijg, blijkt dat er veel behoefte is aan informatie over de wijze waarop in de praktijk moet worden omgegaan met de vergoeding van de bijzondere kosten. Dat is voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) reden geweest om samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland een factsheet te ontwikkelen waarin de vergoeding van bijzondere kosten wordt uitgewerkt. Met deze handreiking beogen we voor de uitvoering helderheid te verschaffen over het doel, reikwijdte en de werkwijze van de vergoeding van bijzondere kosten. Deze handreiking wordt zo spoedig, nog in april, gepubliceerd.
Deelt u de mening van de hulpverlener dat het onwenselijk is dat kinderen en ouders doorverwezen worden naar de bijzondere bijstand of een beroep op fondsen moeten doen voor de bijzondere, bijkomende kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bijzondere kosten hebben betrekking op specifieke kosten die in het van belang van het kind gemaakt moeten worden. Deze bijzondere kosten komen voor vergoeding in aanmerking als er voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt.
Omdat de verlening van bijzondere bijstand een laatste vangnet is in het kader van de sociale zekerheid, kan de bijzondere bijstand in dit soort situaties niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Immers in de Participatiewet is bepaald dat er geen recht op (algemene en bijzondere) bijstand is, indien en voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorziening die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Een aanspraak op vergoeding van bijzondere kosten behoort hier in beginsel ook toe, mits de aanspraak valt binnen de reikwijdte van de vergoedingsregeling van de bijzondere kosten. Ik deel dan ook uw mening dat het in dit geval onwenselijk en niet passend is als er wordt doorverwezen naar de bijzondere bijstand als vergoeding op basis van de regeling bijzondere kosten mogelijk is.
Klopt het beeld dat de hulpverlener schetst over de plaatsing in, vaak ver van de ouderlijke woonplaats gevestigde, specialistische instellingen en dat het voor ouders financieel gezien lastig of haast onmogelijk is hun kind te bezoeken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat financiën nooit een belemmering vormen in het behouden van het contact tussen kind en ouder?
Het kan voorkomen dat kinderen in een tehuis of pleeggezin zijn geplaatst dat relatief ver weg ligt van de woonplaats van ouders. In de regeling voor vergoeding bijzondere kosten is de mogelijkheid opgenomen dat ouders, indien dat noodzakelijk is, een vergoeding krijgen voor reiskosten.
In dit verband wijs ik er op dat nu de jeugdhulp gedecentraliseerd is naar gemeenten, er een tendens waarneembaar is dat jeugdhulp dichter bij huis wordt georganiseerd. Dit is ook beoogd. De gemiddelde afstand die ouders moeten reizen zal dan naar verwachting afnemen.
Herkent u het beeld dat de hulpverlener schetst van de stapeling van bezuinigingen en belemmeringen waarmee ouders van deze kinderen te maken hebben? Klopt het dat voorheen deze bijzondere kosten in de (gezins-)voogdij wel werden vergoed en gemeenten hier nu op bezuinigen?
Zoals ik beschreven heb in mijn antwoord op de eerste vraag, zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten bezuinigen op de bijzondere kosten. Zoals ook in de factsheet wordt opgenomen, hebben gemeenten een plicht om een financiële vergoeding beschikbaar te stellen voor bijzondere kosten die in specifieke situaties in het belang van het kind gemaakt moeten worden. Gemeenten en gecertificeerde instellingen moeten daar goede afspraken met elkaar over maken.
Verder is de financiële positie van een grote groep ouders verbeterd met de afschaffing van de ouderbijdrage per 1 januari 2016. Dit heeft tot gevolg dat ouders deze vorm van een eigen bijdrage niet meer hoeven te betalen en daardoor minder kosten maken voor hun kind dat uit huis is geplaatst. Overigens komen de ouders als zij aan de onderhoudsvoorwaarden voldoen in aanmerking voor kinderbijslag.
Hoe verhoudt de situatie waarin ouders financieel niet in staat zijn hun kind te bezoeken zich tot het betrekken van ouders bij het ondersteuningsproces van hun kind, zoals verwoord in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet?3
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat, aangezien het hier om een specifieke en zeer kwetsbare doelgroep gaat, het niet van individuele gemeenten zou moeten afhangen of er bijzondere bijkomende kosten vergoed worden? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij het beoordelen van de vraag of bijzondere kosten in aanmerking komen voor vergoeding dient eerst gekeken te worden of voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt. Naast landelijke regelingen hebben gemeenten ook regelingen waarvan de uitvoering verschilt per gemeente. De beoordeling of bijzondere kosten al dan niet in aanmerking komen voor vergoeding is dan ook mede afhankelijk van de specifieke invulling van deze regelingen per gemeenten. De factsheet die met de VNG en Jeugdzorg Nederland is opgesteld, is bedoeld als leidraad om hierover tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen goede afspraken te maken.
Kunt u deze vragen voor het verzamel Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De kust zou leeg blijven. Toch gaat het volbouwen door’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De kust zou leeg blijven. Toch gaat het volbouwen door»?1
Ja.
Op grond van welke regelgeving wordt uitvoering gegeven aan deze bouwplannen?
De in het bericht genoemde bouwplannen betreffen Groote Keeten (Noord-Holland, gemeente Schagen), Nieuwvliet-Bad (Zeeland, gemeente Sluis), Hollum (Fryslân, gemeente Ameland). Het gaat hierbij om locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen.
Of op die locaties gebouwd mag worden, wordt bepaald door de regels van gemeenten en provincies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals het plaatselijke bestemmingsplan, de provinciale ruimtelijke verordening en de regels omtrent bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ook de waterbeheerder kan regels omtrent het bouwen hebben gesteld ter bescherming van de waterveiligheid. Voorts kan op grond van de natuurwetgeving toestemming zijn vereist voor bouwplannen.
De regels over de kust in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) hebben geen betrekking op locaties buiten het kustfundament.
Hoe beoordeelt u de juridische grondslag voor deze bouwplannen? Is hier sprake van handelen naar de geest en letter van de wet? Indien uitwegen gezocht worden, door wie gebeurt dat volgens u en wat bent u voornemens daartegen te doen?
De in het bericht genoemde projecten betreffen locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen. Deze vallen onder de bevoegdheid van de desbetreffende gemeente en provincie. Voor een toelichting op de juridische grondslag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het projecten betreft die gestart zijn vooruitlopend op de ondertussen ingetrokken voorgenomen uitbreiding tot bouwen in de duinen buiten de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Per brief van 15 februari 20162 heb ik aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust, binnen de begrenzing van het kustfundament, ongewijzigd blijven. Lopende en toekomstige plannen zullen aldus worden getoetst aan deze, nu geldende, regels.
De in het bericht genoemde projecten betreffen locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen. De regels over de kust in het Barro hebben geen betrekking op locaties buiten het kustfundament. Genoemde projecten vallen aldus buiten de scope van het Barro. Dit zou ook ongewijzigd blijven met de, niet tot uitvoering gebrachte, voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust.
Jongeren die worden omgekocht in jeugdgevangenissen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Kinderombudsman waaruit blijkt dat klachten van jeugdige gevangenen worden afgekocht?1
Het rapport van de Kinderombudsman is gepubliceerd op 12 februari 2016. De Kinderombudsman concludeert dat het klachtrecht in de praktijk op veel onderdelen voldoet aan de eisen. De Kinderombudsman stelt daarnaast dat op een aantal punten het klachtrecht nog beter benut kan worden en doet daar aanbevelingen voor. Momenteel bereid ik samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een beleidsreactie aan de Kinderombudsman voor en een afschrift van deze beleidsreactie zullen wij uw Kamer doen toekomen.
Kunt u reageren op de verschillende aanbevelingen die zijn gedaan door de Kinderombudsman teneinde de klachtregeling in justitiële jeugdinrichtingen te verbeteren? Welke gaat u uitvoeren en op welke manier? Welke gaat u niet uitvoeren en waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u dezelfde mening toegedaan als uw voorganger, namelijk dat niet erg is dat het omkopen van jeugdige gevangenen met klachten onderdeel is van de informele wijze van klachtafdoening?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u de informele klachtenregeling aanpassen?
Ik geef u graag mijn standpunt over omkoping. Omkopen is volstrekt onwenselijk en behoort niet thuis in de praktijk van het klachtrecht voor jeugdigen in geslotenheid. In justitiële jeugdinrichtingen, waarop deze vragen zich toespitsen, is in de afgelopen jaren dan ook geen omkoping geconstateerd in de rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie, waar het klachtrecht deel uitmaakt van een doorlichting.
Het klachtrecht garandeert dat een jeugdige altijd de gelegenheid heeft om zaken waarmee hij het niet eens is, aan een onafhankelijke instantie voor te leggen. Tegelijk is het onwenselijk, zowel vanuit het perspectief van de jeugdigen zelf als voor de inrichtingen, dat er een situatie ontstaat waarbij elke klacht alleen schriftelijk formeel kan worden behandeld. Een pedagogisch klimaat en het voorbereiden van de jeugdigen op het leven buiten de inrichting houden ook in het leren omgaan met situaties waarin men ontevreden is of zich benadeeld voelt door hierover informeel het gesprek aan te gaan. De jeugdige en zijn verhaal worden serieus genomen en als er inderdaad sprake is van tekortdoening dan kan een compensatie gerechtvaardigd zijn. De fout wordt erkend en de jeugdige wordt gecompenseerd. Een formeel klachtentraject om compensatie te krijgen is in dergelijke situaties slechts nodig als partijen het niet eens kunnen worden over de oplossing. Het staat de jeugdige altijd vrij om zijn klacht formeel door te zetten.
Niet alle klachten lenen zich voor informele klachtenafhandeling. Dan is een formele klachtprocedure de geëigende weg. Op de bevindingen en aanbevelingen in het rapport van de Kinderombudsman omtrent de klachtprocedure zal ik in de beleidsreactie ingaan.
Deelt u de mening dat het aanbieden van bijvoorbeeld beltegoed of frisdrank ertoe kan leiden dat jongeren hier misbruik van zullen maken en een dergelijke vorm van klachtafdoening derhalve niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet? Wat is daarbij uw reactie op de bevindingen van de Kinderombudsman dat dit misbruik wel degelijk voorkomt?
Zijn er sinds september 2014 extra waarborgen in de procedure gekomen teneinde misbruik te voorkomen bij het afkopen van jeugdige gevangenen met klachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke waarborgen?
Kunt u zich vinden in de suggestie van de Kinderombudsman dat het zuiverder is als de informele klachtafdoening plaatsvindt door het aangaan van een gesprek door een onafhankelijk derde en niet door het aanbieden van compensatie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het uiteindelijk voor iedereen beter is als een klacht wordt opgelost in plaats van dat jongeren compensatie krijgen teneinde te voorkomen dat zij hun klacht handhaven? Zo nee, waarom niet?
Luchtaanvallen in Irak en Syrië |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over luchtaanvallen in Irak en Syrië?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel niet-strijders tot op heden zijn omgekomen en hoeveel er gewond zijn geraakt, zowel in Irak als in Syrië, bij luchtaanvallen van de anti-IS-coalitie onder leiding van de Verenigde Staten?
Het is, zoals ook eerder met de Kamer gewisseld, niet mogelijk exact te bepalen hoeveel burgerdoden er zijn te betreuren als gevolg van het optreden van de anti-ISIS coalitie. Over het aantal burgerdoden doen verschillende cijfers de ronde, vooral vanwege de moeilijke toegang op de grond.
Bij hoeveel van deze aanvallen was Nederland op enigerlei wijze betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De coalitie doet haar uiterste best om, in lijn met het humanitair oorlogsrecht, burgerslachtoffers te voorkomen, maar het risico daarop kan helaas nooit volledig worden uitgesloten. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM publiceert dagelijks een overzicht van luchtaanvallen van de coalitie. Hierin staat op welke datum en locatie een vlucht is uitgevoerd en welk(e) doel(en) zijn geraakt. In de overzichten wordt niet gemeld welke coalitiepartner verantwoordelijk is geweest voor welke inzet.
Uit de openbare overzichten van CENTCOM blijkt dat er op bovengenoemde data en locaties coalitievluchten met wapeninzet zijn uitgevoerd. Het Amerikaanse CENTCOM neemt kennis van alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers die aan het adres van de coalitie worden gemaakt, bijvoorbeeld door Airwars. Bij een eerste analyse gebruikt CENTCOM verschillende informatiebronnen, ook van non-gouvernementele organisaties en de media. Wanneer het aannemelijk wordt geacht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, begint CENTCOM een gedetailleerd onderzoek naar het incident. Resultaten van de onderzoeken met Amerikaanse betrokkenheid worden gepubliceerd op de website van het Amerikaanse Ministerie van Defensie (www.defense.gov).
Zoals gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de aanvullende artikel 100-brief die u op 6 februari toeging, worden van de inmiddels ruim 1.300 wapeninzetten van Nederland twee gevallen van mogelijke burgerslachtoffers onderzocht. Om operationele redenen worden geen details vrijgegeven van de afzonderlijke onderzoeken. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Kunt u uitsluiten dat Nederland op enigerlei wijze betrokken was bij de luchtaanval afgelopen dinsdag in het oosten van Syrië waarbij ten minste vijftien burgers zouden zijn omgekomen;2 bij de luchtaanval op Ramadi in Irak op 22 december 2015 waarbij acht burgers zouden zijn omgekomen;3 bij de luchtaanval op Mosul in Irak op 21 december 2015 waarbij ten minste twaalf burgers zouden zijn omgekomen;4 en bij de luchtaanval op 17 december in Fallujah in Irak waarbij ten minste zes burgers zouden zijn omgekomen?5 Indien ja, kunt u nader toelichten op basis waarvan u Nederlandse betrokkenheid bij deze aanvallen kunt uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent de anti-IS-coalitie dat de bij vraag 4 genoemde aanvallen zijn uitgevoerd door de anti-IS-coalitie en dat daarbij burgerslachtoffers zijn gevallen, zoals internationale media en ngo’s melden? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord op ieder incident afzonderlijk ingaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederland minder transparant is dan andere landen van de anti-IS-coalitie over luchtaanvallen in Irak en Syrië? Zo ja, waarom is dat het geval?
Nederland streeft naar zoveel mogelijk eenheid in de coalitie, ook waar het gaat om transparantie. Tegelijkertijd staat de veiligheid van mens en materieel bij missies altijd voorop. Dat uitgangspunt noopt in algemene zin tot terughoudendheid bij verstrekking van operationele informatie. Dat geldt in het bijzonder bij deze specifieke missie vanwege de aard van de missie en de aard van de tegenstander.
Er zijn coalitiepartners die geen gegevens rapporteren. Er is één partner (Canada) die gedetailleerd rapporteerde over de eigen wapeninzetten (datum, locatie en soort munitie). Defensie rapporteert wekelijks over de Nederlandse operaties en verstrekt informatie over het aantal uitgevoerde aanvallen, het soort doelen dat werd aangevallen, in welke periode en in welke regio de aanvallen plaatsvonden.
Is het waar dat Nederland minder transparant is geworden over de inzet van de F-16’s tegen IS sinds de aanvang van de luchtaanvallen in oktober 2014? Zo ja, waarom is dat het geval?
Het kabinet wil maximaal transparant zijn over het «waarom», «hoe» en «wat» met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS. Tegelijkertijd geldt voor de strijd tegen ISIS voor een deel van de missie een beperktere communicatie. Dit is sinds het begin van de Nederlandse luchtcampagne in oktober 2014 het geval. Het uitgangspunt is altijd transparantie, met inachtneming van vertrouwelijkheid en veiligheid. Concreet betekent dit dat er openlijk wordt gecommuniceerd over de trainingsactiviteiten in Noord-Irak, maar restrictiever over de trainingen van Iraakse speciale eenheden en de luchtcampagne in Irak en Oost-Syrië.
Kan geconcludeerd worden dat als onduidelijk is welk land verantwoordelijk is voor een bepaalde aanval waarbij burgers omkomen of gewond raken het de facto onmogelijk is verantwoording af te leggen? Acht u dit een wenselijke situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen onduidelijkheid over welke partner welke luchtaanvallen uitvoert.
Wanneer CENTCOM of een lid van de coalitie het aannemelijk acht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, wordt de betrokken coalitiepartner op de hoogte gebracht (voor zover die op dat moment nog niet op de hoogte is) en wordt nader onderzoek gedaan. Alle coalitiepartners onderschrijven het belang van het voorkomen van burgerslachtoffers (vastgelegd in het zorgvuldige targeting proces van de coalitie) en grondig onderzoek in die gevallen waar mogelijk burgerslachtoffers te betreuren zijn.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Sjoerdsma gaat uitvoeren die de regering oproept zich in de internationale coalitie in te zetten voor grotere transparantie en een betere verantwoording?6
Nederland zal de komende tijd in verschillende overlegfora en bijeenkomsten aandacht vragen voor transparantie. Tijdens de bijeenkomst van de Commandanten der Strijdkrachten van anti-ISIS coalitiepartners in Koeweit eind februari heeft Nederland voorgesteld om berichtgeving over inzet zo transparant mogelijk te laten zijn en deze te koppelen aan de counter messagingvan de coalitie als tegenwicht voor de misleidende ISIS-berichtgeving. De Commandanten van de Strijdkrachten hebben uitgesproken hierin te willen verbeteren. Het blijft evident dat we daarbij de veiligheid voor de militairen in acht blijven houden. In de eerstvolgende voortgangsrapportage over de Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS wordt uw Kamer op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen op dit punt.
Het bericht ‘Gesjoemel met islamitisch fonds’ |
|
Sjoerd Potters (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel met islamitisch fonds»?1
Ja.
Wat weet u van het gesjoemel in Nederland rondom deze dubieuze financieringsstromen aangaande het islamitisch fonds Europe Trust Nederland?
Het Algemeen Dagblad (AD) heeft op 3 maart jongstleden een rectificatie geplaatst naar aanleiding van het in de vraag genoemde artikel «Gesjoemel met islamitisch fonds». In deze rectificatie geeft het AD aan dat de krant het betreurt dat de indruk is gewekt dat de beschuldiging de uitkomst is van eigen onderzoek. Het AD benadrukt dat haar niets is gebleken van privéuitgaven of «gesjoemel».
Heeft u contact gehad met de autoriteiten in Koeweit over deze schimmige financieringsstromen die bedoeld zouden zijn om de islam in Nederland te promoten?
De autoriteiten in Koeweit zijn recent gevraagd naar de aard en uitkomsten van het desbetreffende onderzoek naar financieringsstromen. De uitkomst van dit onderzoek was dat de procedures voor buitenlandse financiering destijds correct zijn doorlopen en dat er geen sprake is geweest van onrechtmatigheden, corruptie of geld dat naar familie verdwijnt.
Is de bewuste financieringsstroom uit Koeweit ingezet om salafistische stromingen in Nederland te ondersteunen?
De bewuste geldstromen zijn gebruikt voor de bouw van de Blauwe Moskee in Amsterdam. Het is voor religieuze instellingen in Nederland toegestaan om gebruik te maken van financiering uit het buitenland, zolang de activiteiten die worden gefinancierd geen ondermijning van de democratische rechtsorde of van de nationale veiligheid betekenen. Om verdenkingen in deze richting weg te nemen is het van groot belang dat er op transparante wijze inzicht wordt geboden in de herkomst en toepassing van de financieringsstromen.
Deelt u de mening dat het integratie belemmerend werkt als buitenlandse mogendheden via een islamitisch fonds de islam promoten in Nederland? Wat gaat de regering hier tegen doen?
Financiering vanuit andere landen an sich is niet problematisch. Ook garandeert de Nederlandse rechtstaat voor iedereen de vrijheid om te geloven. Financiering mag niet gepaard gaan met het overbrengen van boodschappen die in strijd zijn met de rechtstaat, vrijheden van anderen belemmeren of de integratie beperken.
Het opheffen van sancties tegen Wit-Rusland |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de Europese ministers van Buitenlandse Zaken op 15 februari jl. hebben besloten om de sancties tegen 170 individuen en 3 bedrijven uit Wit-Rusland volledig op te heffen?1 Zo ja, kunt u dit besluit en de discussie in de Raad Buitenlandse Zaken toelichten?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari jl. heeft de EU besloten om de actieve sancties tegen Wit-Rusland met een jaar te verlengen, en de sancties tegen de 170 individuen en 3 bedrijven, die reeds in oktober waren opgeschort in reactie op de vrijlating van de laatste zes internationaal erkende politieke gevangenen, niet te verlengen. De hiertoe dienende wetteksten zullen binnenkort worden gepubliceerd. Dientengevolge zal het sanctiepakket tegen Wit-Rusland bestaan uit een wapenembargo en gerichte maatregelen tegen vier personen die verband houden met de verdwijning van een aantal personen uit de oppositie in de jaren 1999–2000. Dit besluit is een weerslag van het tweezijdige belang om enerzijds positief te engageren met Wit-Rusland, omdat dialoog meer kans geeft op duurzame transformatie naar een democratische rechtsstaat dan verdere isolatie, en anderzijds om druk te blijven behouden middels het sanctie-instrument in het licht van de nog gebrekkige voortgang op het gebied van de mensenrechten.
Kunt u bevestigen dat besluitvorming over sanctieregimes volgens het Lissabon-verdrag geschiedt op basis van unanimiteit in de Raad en dat de derhalve de expliciete instemming van alle lidstaten, dus ook van Nederland, was vereist om tot opheffing van de genoemde sancties over te gaan? Zo ja, kunt u de Nederlandse inzet in de discussie en de instemming met het besluit toelichten?
Op basis van het Verdrag van Lissabon heeft de Raad unaniem besloten tot deze gedeeltelijke verlenging van de sancties. Het uitblijven van unanimiteit ten aanzien van dit besluit, zou hebben betekend dat alle sancties tegen Wit-Rusland op 29 februari 2016 automatisch zouden verlopen. Er was een deel van de Raad dat actief pleitte voor een dergelijke volledige opheffing van het bestaande sanctiepakket tegenover Wit-Rusland. In dat krachtenveld was het niet haalbaar om vast te blijven houden aan het volledige sanctiepakket. Nederland heeft tijdens de discussies gepleit tegen volledige opschorting en gewezen op het belang van het houden van voldoende druk op Wit-Rusland om het land aan te blijven sporen om voortgang te maken op mensenrechtengebied.
Bent u nog steeds van mening dat de presidentsverkiezingen in oktober 2015, «in het geheel niet vrij en eerlijk» waren?2 Wordt dit oordeel naar uw mening bevestigd in het eindrapport van de OVSE/ODIHR-waarnemingsmissie van 28 januari jl.?3 Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Bent u nog steeds van mening dat er in Wit-Rusland sprake is van substantiële beperkingen op de persvrijheid, repressie van vrijwel het gehele maatschappelijke middenveld en wetgeving op basis waarvan eenieder die deelneemt aan ongeautoriseerde bijeenkomsten strafrechtelijk vervolgd kan worden? Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Klopt het dat voor de voormalige politieke gevangenen nog steeds ernstige belemmeringen op hun burgerlijke en politieke vrijheden gelden? Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Heeft Wit-Rusland recent stappen genomen om de doodstraf af te schaffen of de toepassing van de doodstraf stop te zetten? Zo nee, hoe moet de opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Deelt u de opvatting van de VN Speciale Rapporteur voor Wit-Rusland, Miklós Haraszti, dat er sinds de presidentsverkiezingen van oktober geen verandering te zien is in de sombere mensenrechtensituatie in Wit-Rusland?4 Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Heeft u in voorbereiding op besluitvorming over de sancties in de RBZ contact gezocht met mensenrechtenverdedigers en de oppositie in Wit-Rusland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was uw reactie op de gezamenlijke oproep van acht oppositieleiders «to keep visa and financial restrictions (sanctions) against Belarusian officials who were directly involved in the repression against political opponents or in the falsification of the elections results», alsmede op hun verzoek om pas na de parlementsverkiezingen van later dit jaar een definitief besluit over de sancties te nemen?5
Nederland houdt voortdurend nauw contact met mensenrechtenverdedigers en leden van de oppositie in Wit-Rusland, zo ook in de afgelopen maanden voorafgaand aan het nieuwe sanctiebesluit. Nederland heeft nota genomen van het pleidooi van de acht oppositieleiders. Uitstel van het sanctiebesluit tot na de parlementsverkiezingen lag echter niet in de rede, vanwege het aflopen van de sancties op 29 februari 2016. Zie verder ook de beantwoording van vraag 1 t/m 7.
Heeft u kennisgenomen van reacties van Wit-Russische oppositieleiders op het EU-besluit de sancties, tegen hun gezamenlijke oproep in, toch op te heffen? Zo ja, wat is bijvoorbeeld uw reactie op oppositieleider Andrei Sannikov die spreekt van «a very unfortunate decision that would have negative consequences for the Belarusian people, civil society and independent media» en stelt dat «it is a very clear signal to the dictatorship that it can continue with its practices»?6
Nederland is op de hoogte van de diverse reacties vanuit verschillende delen van de Wit-Russische oppositie en het maatschappelijk middenveld. Het besluit van de EU gaat gepaard met Raadsconclusies, die een signaal aan de Wit-Russische autoriteiten geven dat verdere ontwikkeling van de bilaterale relatie met de EU afhangt van verdere verbeteringen op het gebied van mensenrechten.
Bent u bekend met het bericht «Kremlin welcomes EU’s decision to lift sanctions on Belarusian President Lukashenko»?7 Zo ja, hoe kijkt u aan tegen deze uitlatingen van de Russische regering?
Ja, het kabinet is bekend met de uitlatingen en neemt hier nota van.
Waar doelde u op toen u na afloop van de Raad Buitenlandse Zaken stelde dat de sancties ook weer opnieuw ingesteld kunnen worden?8 In welke situatie zult u voor hernieuwde instelling van de sancties pleiten? In hoeverre spelen het verloop van de aankomende parlementsverkiezingen en ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie hierbij een rol?
Sanctiebesluiten dienen, conform het Verdrag van Lissabon, immer met unanimiteit te worden genomen. Indien er sprake is van substantiële verslechtering van de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, zou dat kunnen leiden tot een situatie waarin de EU unaniem zal besluiten het huidige sanctiepakket tegen Wit-Rusland weer aan te scherpen. Op dit moment wenst het kabinet niet te speculeren op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst. Echter zolang Wit-Rusland in gebreke blijft op het gebied van de eerbiediging van mensenrechten, blijft Nederland in EU-verband pleiten voor een gebalanceerd beleid van druk en dialoog in de relatie met Wit-Rusland.
Klopt het dat hernieuwde instelling van de sancties opnieuw een besluit op basis van unanimiteit in de Raad vergt en dat derhalve de expliciete instemming van alle lidstaten vereist is? Zo ja, hoe denkt u te zijner tijd die unanimiteit te kunnen bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zegt het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken om de sancties tegen Wit-Rusland op dit moment op te heffen over de EU als waardengemeenschap? Deelt u de inschatting dat het er alle schijn van heeft dat fundamentele Europese waarden als democratie en respect voor mensenrechten in dit geval plaats hebben moeten maken voor geopolitieke en/of economische overwegingen?
Zoals geïdentificeerd in de Raadsconclusies van 15 februari 2016, is het streven naar fundamentele waarden als respect voor mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid de basis voor de relatie tussen de EU en Wit-Rusland. De sancties tegen Wit-Rusland zijn onderdeel van een breder pakket aan druk- en dialoogmiddelen in de relatie met Wit-Rusland, dat toeziet op dit streven. Het besluit tot gedeeltelijke opheffing van de sancties tegenover Wit-Rusland is een uiting van de breed gedragen opvatting dat naast gebruik van het sanctie-instrument de druk op Wit-Rusland nadrukkelijker binnen het dialoogspoor ingevuld kan worden.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets en de Glazen Koets |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Zijn de kosten voor het onderhoud van de Gouden Koets en de Glazen Koets een staatsgeheim?
Wat zijn de gemaakte kosten voor het vooronderzoek van de restauratie van de Glazen Koets?
Wat was het bedrag dat oorspronkelijk begroot was voor het onderhoud van de Glazen Koets, en hoe is dat bedrag opgebouwd?
Wat waren de totale kosten van het onderhoud van de Glazen Koets, en hoe zijn die kosten uitgesplitst?
Wat is het bedrag dat begroot is voor het onderhoud van de Gouden Koets, en hoe is dat bedrag opgebouwd?
Wat zijn de gemaakte kosten voor het vooronderzoek van de restauratie van de Gouden Koets?
Bent u bereid het onderzoeksrapport naar de staat van de Gouden Koets openbaar te maken?
Het gratieverzoek van een Nederlands staatsburger gedetineerd in een Amerikaanse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw brief van 18 november 2015 waarin u aangaf dat u voornemens was om naast het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden, tevens een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten te zullen ondersteunen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) gaf ik aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden bij de Amerikaanse autoriteiten heeft ondersteund. In mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26) gaf ik aan dat dit eveneens gold voor het gratieverzoek dat de heer S. ondertussen bij de Amerikaanse autoriteiten had ingediend. Tijdens een onderhoud van de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten met naaste medewerkers van de gouverneur is de Nederlandse steun op grond van humanitaire redenen onlangs opnieuw overgebracht. De Minister-President heeft de verzoeken andermaal ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië ter dankzegging voor zijn bezoek. Hiermee zijn de Amerikaanse autoriteiten goed bekend met de expliciete Nederlandse steun voor de verzoeken van de heer S.
Kunt u aangeven of dat gratieverzoek inmiddels voorligt bij de Amerikaanse autoriteiten? Indien ja, heeft u in dat geval het gratieverzoek inmiddels gesteund? Indien nee, waar ligt dat aan en wanneer verwacht u dat het verzoek wel zal voorliggen zodat u het kunt ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Minister-President eind januari 2016 in de Verenigde Staten een gesprek heeft gehad met gouverneur Brown? Is tijdens dat gesprek ook gesproken over de situatie van de heer Singh en het gratieverzoek? Zo ja, wat is daarover uitgewisseld en met welke uitkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn verwacht u dat de Amerikaanse autoriteiten zullen beslissen op beide voorliggende verzoeken?
Ik wil niet speculeren over het antwoord op de vraag wanneer de Amerikaanse autoriteiten gaan beslissen op de verzoeken van de heer S.
Fiscaal onderdak Rostec |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat Rosoboronexport, 100% dochterbedrijf van Rostec, wapens verkoopt van alle Russische fabrikanten, waaronder de BUK-luchtdoelraketten waarmee de MH17 is neergeschoten?
Op de openbaar toegankelijke website van OSJC Rosoboronexport, een in Rusland gevestigd bedrijf, staat vermeld dat dit bedrijf is opgericht door middel van presidentieel decreet 1834 van de Russische Federatie d.d. 4 november 2000, dat dit bedrijf een beschermde status als exclusief bemiddelingsbedrijf voor wapenexport/import van en naar Rusland geniet, en dat deze bemiddeling alle typen conventionele wapens, militair en dual-use materieel en diensten betreft.
Op de openbaar toegankelijke website van Rostec, een eveneens in Rusland gevestigd bedrijf, staat vermeld dat Rostec 100% bezit van de aandelen van OJSC Rosoboronexport.
Kunt u bevestigen dat de directeur van Rostec, de heer Sergey Chemezov, op de sanctielijst van de Verenigde Staten is geplaatst in 2014, omdat het bedrijf de leverancier van Russische wapens is?
De EU en de VS hebben gerichte sancties ingesteld tegen personen en entiteiten die bij hebben gedragen aan en/of hebben geprofiteerd van de ondermijning of bedreiging van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne.
De heer Chemezov is op 12 september 2014 op de EU-sanctielijst geplaatst, waarbij de volgende motivering is opgenomen (uitvoeringsverordening (EU) Nr. 961/2014 van de Raad van 8 september 2014): «Sergei Chemezov is een trouwe bondgenoot van Poetin. Beiden waren zij KGB-officieren in Dresden, en hij is lid van de Hoge Raad van „Verenigd Rusland». Dankzij zijn banden met de Russische president kon hij worden bevorderd in hoge functies in bedrijven onder zeggenschap van de staat. Hij is voorzitter van Rostec, het belangrijkste conglomeraat op het gebied van defensie en industriële productie onder zeggenschap van de Russische staat. Ingevolge een besluit van de Russische regering is Technopromexport, een dochteronderneming van Rostec, voornemens energiecentrales op de Krim te bouwen, waardoor de integratie van deze regio in de Russische Federatie wordt bevorderd. Daarnaast heeft Rosoboronexport, een dochteronderneming van Rostec, haar steun verleend aan de integratie van defensie-ondernemingen van de Krim in de Russische defensie-industrie, en op die manier de illegale inlijving van de Krim in de Russische federatie geconsolideerd.»
De heer Chemezov is op de VS-sanctielijst geplaatst op basis van Executive Order (presidentieel decreet) nr. 13661. Dit werd op 28 april 2014 bekend gemaakt door middel van een verklaring van het Ministerie van Financiën van de VS, met een onderbouwing die vergelijkbaar is met de hierboven weergegeven EU-motivering.
Wat is de aanleiding geweest om te besluiten Sergey Chemezov in 2014 (alsnog) op de Europese sanctielijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de uitkomsten van het door u in september 2014 toegezegde onderzoek naar Rostec en Sergey Chemezov?1
In het debat over de uitkomsten van de Europese Raad op 2 september 2014 zegde de Minister-President toe dat Nederland (en de EU) niet zal nalaten individuen op de sanctielijst te plaatsen indien er op basis van de sanctiecriteria redenen hiertoe zijn. Op 12 september 2014 is de heer Chemezov op de EU-sanctielijst geplaatst.
Klopt het dat Rostec nog steeds een brievenbus heeft op de Zuidas?2
Het bedrijf Rostec is in Rusland gevestigd, niet in Nederland. In het mediabericht waar onder voetnoot (2) naar wordt verwezen, wordt melding gemaakt van een minderheidsbelang van Rostec in een in Nederland gevestigde joint venture genaamd Alliance Rostec Auto BV. Dit minderheidsbelang staat ook vermeld op de openbaar toegankelijke website van Rostec.
Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet geen verdere informatie verstrekken over individueel belastingplichtige (rechts)personen.
In het algemeen kan worden bevestigd dat onderdeel van de substance-vereisten is dat de bestuursbesluiten in Nederland worden genomen. Hiervoor dienen de bestuursvergaderingen regelmatig fysiek in Nederland te worden gehouden. Hierbij zij opgemerkt dat, hoewel de substance eisen daarvoor natuurlijk wel een indicatie zijn, de vestigingsplaats van een onderneming niet afhankelijk is van die substance-vereisten. Een bedrijf dat niet voldoet aan de substance-vereisten kan nog steeds in fiscale zin inwoner zijn in Nederland. Wel kunnen er consequenties volgen bij het niet voldoen aan de substance-vereisten. Zo kan er geen zekerheid vooraf worden verkregen in de vorm van een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) en kan er, in het geval van een dienstverleningslichaam, informatie over dit lichaam worden uitgewisseld met het buitenland.
Klopt het dat Sergey Chemezov als aandeelhouder verplicht is om jaarlijks een aandeelhoudersvergadering bij te wonen? Hoe kan hij aan deze eis voldaan hebben met de aan hem opgelegde sancties?
Zie antwoord vraag 5.
Indien Chemezov niet aan deze eis voldaan heeft, kan Rostec toch niet langer voldaan hebben aan de zogenaamde «substance-eisen»? Hoe is het in dat geval mogelijk dat Rostec nog steeds fiscaal onderdak krijgt in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is precies het effect geweest van het plaatsen van Sergey Chemezov op de Europese sanctielijst? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen Chemezov als persoon en als directeur van Rostec? Wat waren de effecten op de bedrijven Rostec en Rosboronexport?
Door de plaatsing van dhr. Chemezov op de EU-sanctielijst is hij onderworpen aan reisbeperkingen naar en door het grondgebied van EU-Lidstaten. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen voorgenomen privé of zakenreizen. Verder moeten eventuele bezittingen van dhr. Chemezov in de EU worden bevroren, en mogen geen middelen of tegoeden aan hem ter beschikking worden gesteld. De sancties tegen de persoon van dhr. Chemezov zijn niet van toepassing op andere personen die werkzaam zijn voor de bedrijven waarvan hij bestuurder is, noch op deze bedrijven zelf als rechtspersoon.
Kunnen bedrijven waarvan vast staat dat zij zich medeplichtig maken aan oorlogsmisdaden (of deze mogelijk maken), uit Nederland worden geweerd?
Een vestigingsplaats van een bedrijf wordt vastgesteld op basis van nationaal recht en verdragen met andere landen. De vestigingsplaats in Nederland is niet afhankelijk van de soort werkzaamheden die het bedrijf, dan wel een verbonden bedrijf in het buitenland, uitvoert. In algemene zin kan gezegd worden dat Nederland in nationaal en in internationaal verband vorderingen maakt met maatregelen om belastingontwijking aan te pakken.
Bent u bereid het (fiscaal) huisvesten van deze bedrijven definitief te beëindigen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt dat uitgerekend de verkoper van de BUK raket, het wapen waarmee de MH17 werd neergeschoten, extra winst maakt dankzij belastingparadijs Nederland?
Nee, het kabineet deelt deze mening niet. Er is nog niet vastgesteld wie (mede)verantwoordelijkheid draagt voor het neerhalen van vlucht MH17. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande.
De proef met het publieke middel voor online inloggen bij de overheid |
|
Ingrid de Caluwé (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van RTL «Deze elektronische identiteitskaart vervangt straks DigiD»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende opgevoerde quote van de woordvoerster van het ministerie: «Wanneer iedereen met zijn ID-kaart kan inloggen, is nog niet duidelijk, de invoering zal nog wel enkele jaren op zich laten wachten»?
De elektronische Nederlandse Identiteitskaart (verder: eNIK) is naar verwachting eind 2017 voor iedereen beschikbaar. Het is echter aan de burger zelf om te beslissen wanneer een geldige NIK omgewisseld wordt voor een eNIK.
De NIK is 10 jaar geldig. Tot nu toe is uitgegaan van een natuurlijk vervangingspatroon, dit in verband met kosten en uitvoeringsvraagstukken. In dat geval moet rekening gehouden worden met een maximale omwisselingtermijn van 10 jaar. Ik laat onderzoeken of en zo ja hoe deze omwisselingstermijn kan worden verkort.
Overigens wordt thans ook ingezet op de versterking van het huidige publieke middel DigiD door middel van een extra controle na het inloggen door het uitlezen van gegevens op de chip van een wettelijk identiteitsdocument, zoals de Nederlandse identiteitskaart en het rijbewijs. Deze optie is op dit moment onderwerp van een pilot.
Voor de algehele invoering van de eNIK is de woordvoerster van het ministerie derhalve uitgegaan van een langere periode dan enkele jaren.
Hoe verhoudt de hierboven genoemde uitspraak zich tot de motie-De Caluwé (Kamerstuk 26 643 nr. 376) dat er in 2017 in ieder geval één publiek middel moet zijn?
Ik houd vast aan eerdere berichtgeving2 en de door u ingediende motie dat een publiek middel in 2017 beschikbaar moet zijn.
Wat is uw reactie op de vermelding in het artikel dat de proeven dit hele jaar lopen, terwijl u steeds heeft aangegeven dat de proeven medio dit jaar afgerond en geëvalueerd worden?
Conform afspraak met uw Kamer zijn er proeven opgezet. Aan de hand van deze proeven en de evaluatie brengt, op verzoek van uw Kamer, de ingestelde commissie Kuipers een advies uit aan mijn collega van Economische Zaken en mijzelf, waarna het kabinet medio 2016 een standpunt over de uitrol van onder andere het publieke authenticatiemiddel en de inzet van private authenticatiemiddelen zal voorbereiden.3
De meeste proeven lopen tot medio 2016. Enkele proeven in het BSN-domein, waaronder die in de zorg, starten later (april 2016) en hebben daarom ook een einddatum na medio 2016.
Voorop staat dat in alle gevallen het een kleinschalige beproeving van nieuwe middelen betreft, waarbij het niet gaat om een feitelijk grootschalige uitrol. Er wordt vastgehouden aan de afspraak met de Kamer dat een multimiddelenstrategie beproefd wordt.
Overigens is het praktisch onmogelijk om de proeven in het BSN-domein grootschalig te verlengen na medio 2016. Immers het BSN-koppelregister, welke noodzakelijk is voor de toegang van een privaat middel tot het BSN-domein, is ingericht voor de pilotfase met een beperkte verwerkingscapaciteit. Voor een definitieve uitrol moet het BSN-koppelregister aangepast worden om meer te kunnen verwerken.
Ik wijs er voor de volledigheid op dat, zoals de Kamer gemeld is, dit jaar ook proeven worden gedaan tussen bedrijven en hun klanten op basis van het onder verantwoordelijkheid van mijn collega van Economische Zaken gemaakte Idensys afsprakenstelsel. Omdat deze proeven zich afspelen in het private domein is de doorlooptijd van deze proeven en/of de definitieve uitrol van de middelen aan deze partijen zelf.
Wat is uw reactie op uitlatingen van professor Hoepman in genoemd artikel, dat wij straks zelf geen sleutel in handen hebben, maar uitsluitend de tussenpersoon, oftewel «de conciërge»?
De metafoor van de authenticatiedienst als conciërge versimpelt de complexiteit van digitale toegangsdiensten, maar laat daardoor ook veel zaken buiten beschouwing. De authenticatiedienst is gebonden aan strikte voorschriften, waaronder eisen inzake de bescherming van persoonsgegevens en Europese eisen.4
Ik vind net als de heer Hoepman dat de gebruiker in controle moet zijn van zijn eigen digitale identiteit, transacties en persoonsgegevens. In de digitale wereld is het de taak van de authenticatiedienst om de gebruiker te ondersteunen in het veilige gebruik van zijn authenticatiemiddel. Daarbij moet de privacy van burgers natuurlijk goed beschermd worden. Voor mij staan deze eisen centraal bij een onafhankelijke beoordeling van de pilots en de verdere uitrol.
Wat is uw reactie op uitlatingen van professor Hoepman, dat commerciële aanbieders straks weten waar wij allemaal inloggen, terwijl u steeds heeft aangegeven dat dit soort verzameling van gegevens (hotspots) niet gaat plaatsvinden?
Zoals in de Tweede Kamerbrief van 14 december 20155 is gesteld worden voor authenticatiediensten in het publieke domein strikte informatiebeveiligingsnormen gesteld, die verplichte versleuteling, eisen aan de opslag van persoonsgegevens en dataminimalisatie borgen. Ook worden er privacybeschermende maatregelen genomen. Bijvoorbeeld om het verzamelen van de gegevens over het inloggedrag van een gebruiker tegen te gaan.
Voor de pilotfase is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd, waarbij getoetst is aan feitelijke en technische nationale en Europese juridische privacyvereisten.6 Uit de PIA is gebleken dat voor de pilotfase de privacymaatregelen adequaat zijn, maar dat voor een eventuele structurele fase bovengenoemde maatregelen in de rede liggen.
De aankondiging van ING om te stoppen met het aanbieden van hypotheken voor woonboten |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het besluit van ING om te stoppen met het aanbieden van hypotheken voor woonboten?
Ja.
Klopt het dat met het terugtrekken van ING mensen voor een hypotheek op een woonboot alleen nog maar terecht kunnen bij de Rabobank? Waarom zijn zo weinig banken actief op deze deelmarkt? Deelt u de mening dat een gebrek aan aanbieders niet in het belang is van de klant?
Het klopt dat ING en Rabobank op dit moment de enige twee marktpartijen zijn die volledige financiering voor woonboothypotheken aanbieden. Met het wegvallen van ING blijft de Rabobank over als enige aanbieder van woonboothypotheken. Er zijn weinig aanbieders die zich richten op woonboothypotheken omdat woonboothypotheken complex zijn en bijzondere kennis is vereist om woonboten op de juiste waarde te kunnen taxeren. Ook is kennis nodig van de verschillende gemeentelijke regelgeving die betrekking heeft op woonboten. Het zou inderdaad beter zijn voor de klant indien de klant de keuze heeft uit meerdere aanbieders.
Kunt u aangeven hoeveel hypotheekbezitters door dit besluit van ING worden geraakt? Wat zijn voor hen de gevolgen van het besluit van ING? Betekent dit dat zij hun hypotheek moeten oversluiten naar een andere bank? Hoe verhoudt het besluit van ING zich tot zijn zorgplicht, gelet op het gegeven dat mensen met een hypotheek op een woonboot amper mogelijkheden hebben om deze over te sluiten?
Voor de huidige klanten van ING die een woonboothypotheek hebben afgesloten, verandert er voor hun bestaande hypotheek niets. De huidige klanten van ING hoeven daarom niet hun hypotheek over te sluiten naar een andere bank. ING zal die klanten blijven bedienen.
Deelt u de mening dat deze zorgelijke ontwikkeling grote gevolgen kan hebben voor woonbooteigenaren? Hoe groot acht u de kans dat woonbooteigenaren worden geconfronteerd met onverkoopbare woningen en waardedalingen? Ziet u mogelijkheden om hier in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken iets aan te doen?
Tot 1 oktober 2016 kunnen nog woonboothypotheken worden afgesloten bij ING. Consumenten die daarna een woonboot zouden willen kopen, dienen op zoek te gaan naar een andere aanbieder van hypotheken (bestaande aanbieder of nieuwe markttoetreder) voor woonboten. De Rabobank heeft aangegeven geen aanleiding te zien om te stoppen met het verstrekken van woonboothypotheken. Door het wegvallen van de ING voor dit marktsegment ontstaat er meer ruimte voor andere aanbieders om tot deze markt toe te treden Een andere mogelijkheid is om de aankoop op andere wijze financieren, bijvoorbeeld met eigen middelen of met een persoonlijke lening. De rente van een persoonlijke lening is wel hoger dan de rente voor een hypotheek maar ook voor persoonlijke leningen geldt dat de rente aftrekbaar is als de lening is bestemd voor de aanschaf, verbetering of verbouwing van een woonboot die als hoofdverblijf dient en een vaste ligplaats heeft. De lening moet uiteraard aan alle voorwaarden voor aftrek voldoen, waaronder de voorwaarde dat deze tenminste annuïtair wordt afgelost. Zolang woonboothypotheken kunnen worden afgesloten bij andere aanbieders of er andere financieringsmogelijkheden zijn, hoeft het besluit van ING om te stoppen met woonboothypotheken niet tot onverkoopbare woningen en waardedalingen te leiden.
Er zal overleg worden gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken en worden gevraagd of zij ideeën hebben over hoe ervoor kan worden gezorgd dat er meer aanbieders van woonboothypotheken op de markt kunnen komen.
Het bericht ‘Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen’ |
|
Hayke Veldman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen»?1
Ja
Kunt u aangeven hoe het kan dat raadsleden niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W in de te maken keuzes omtrent de opvanglocaties van vluchtelingen? Wat is volgens u de reden dat raadsleden bij deze keuzes niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W?
Uit de aangehaalde enquête blijkt dat een ruime meerderheid van de raadsleden stelt dat ze tijdig zijn geïnformeerd over de locatie dan wel het soort opvang dat in de gemeente georganiseerd gaat worden. Daarnaast stelt een beperkt deel van de raadsleden dat zij niet (voldoende) betrokken waren bij de keuze voor een opvanglocatie. Het al dan niet betrekken van raadsleden bij de keuze omtrent opvanglocaties kan meerdere redenen hebben. Uit de aangehaalde enquête blijkt bijvoorbeeld dat de raad mandaat kan hebben gegeven aan het college om een dergelijk besluit te nemen. Ook zijn er gevallen waarbij het college geoordeeld heeft dat er geen noodzaak of geen tijd was om de raad te informeren. Dat laatste lijkt voornamelijk het geval bij (crisis-)noodopvang.
Kunt u aangeven wat voor effect u denkt dat het niet betrekken van raadsleden in deze keuzes heeft op het draagvlak in de samenleving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen?
Ik ga niet speculeren over wat de effecten kunnen zijn. Zoals ook gesteld in het vorige antwoord vind ik wel dat dergelijke besluiten door het college van B&W met de gemeenteraad besproken moeten worden. Voor draagvlak in de gemeente is een goede discussie in de Raad nodig. Dat kost tijd, maar die tijd is nodig voor een zorgvuldig en gedragen beleid.
Bent u het ermee eens dat in een tijd waarin het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen afneemt, het zeer onwenselijk is dat gekozen lokale volksvertegenwoordigers niet of niet volledig betrokken worden bij keuzes omtrent de opvanglocatie voor vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat raadsleden volledig worden betrokken door de betreffende colleges in de te maken keuzes van opvanglocaties voor vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke overwegingen laat ik aan de gemeente. Ik biedt gemeenten hierbij wel ondersteuning om te komen tot een zorgvuldig besluitvormingsproces. Het Ondersteuningsteam asielzoekers en vergunninghouders (OTAV) speelt hierin een rol. Het OTAV is een samenwerkingsverband van BZK, V&J, andere departementen en VNG.
Vanuit het OTAV wordt momenteel gewerkt aan een handreiking voor gemeenten die overwegen om een opvang voor asielzoekers te realiseren en/of om statushouders op te vangen, en die een zorgvuldig besluitvormingsproces willen doorlopen. De handreiking is eind februari gereed. De handreiking zal de belangrijkste vragen bij gemeenten beantwoorden en hulp bieden bij het vormgeven van een goede aanpak. Aan de orde komen onder andere huisvesting, betrokkenheid raad, relatie met bewoners, democratisch proces, keuze voor aanpak en beveiliging van bestuur en ambtenaren.
Ongewenste sms-dienstabonnementen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over ongewenste sms-dienstabonnementen?1
In de uitzending komen enkele consumenten aan het woord die worden geconfronteerd met extra bedragen die in rekening zijn gebracht voor sms-diensten en aangeven dat zij niet weten waarop ze hebben geklikt of vermoeden dat dit te maken heeft met een valse e-mail die zij hebben ontvangen. Ook wordt er een voorbeeld gegeven waarbij de kosten voor een sms-dienst ongemerkt hoog oplopen. Ik wil graag voorop stellen dat ik iedere vorm van misleiding afkeur. Het uitgangspunt van mijn beleid is dat consumenten in staat worden gesteld om weloverwogen beslissingen te nemen.
Valt de in de uitzending belichte wijze waarop een sms-dienstabonnement wordt verkocht volgens u binnen de wettelijke kaders of valt niet uit te sluiten dat de gehanteerde methoden oneerlijke handelspraktijken zijn zoals beschreven in de Wet Oneerlijke Handelspraktijken (WOHP)?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de wetgeving omtrent oneerlijke handelspraktijken. Het is niet aan mij om te beoordelen of in deze specifieke gevallen sprake is van methoden die in strijd zijn met wettelijke bepalingen. Dit is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder op deze regels en uiteindelijk aan de rechter. De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken.
In geval er mogelijk sprake is van oneerlijke handelspraktijken: op welke wijze is de zaak in beeld van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), hoe wordt de zaak onderzocht en op welke wijze wordt er gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Indien partijen die initieel het contact met consumenten leggen zich schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken, bijvoorbeeld door middel van het sturen van frauduleuze e-mails die zogenaamd uit naam van een gerenommeerd bedrijf zijn waarin mensen gratis diensten en producten worden beloofd die nooit zullen worden uitbetaald, zijn andere partijen dan ook schuldig aan oneerlijke handelspraktijken indien zij in zee gaan met eerdergenoemde partijen en de diensten van deze partij faciliteren, doorgeven, in rekening brengen en delen in de opbrengsten ervan?
Het verbod op oneerlijke handelspraktijken richt zich tot handelaren. De definitie van handelaar zoals die is opgenomen in artikel 6:193a lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (in de afdeling over oneerlijke handelspraktijken) betreft niet alleen degene die handelt, maar ook degene die ten behoeve van hem handelt. Of daarvan sprake is in het geval van bedrijven die sms diensten voor anderen in rekening brengen of delen in de opbrengsten, hangt af van de omstandigheden van het geval. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 al aangaf, is het aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om dit te beoordelen.
Wanneer is sprake is van fraude, kunnen gedupeerden aangifte doen bij de politie. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens beslissen om al dan niet over te gaan tot vervolging.
Is u bekend hoeveel abonnementen op sms-diensten jaarlijks worden verkocht zonder dat dit de uitdrukkelijke wens is van de consumenten aan wie ze worden verkocht en hoeveel winst hiermee door diverse partijen wordt gemaakt?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. Wel ontvangt de ACM regelmatig meldingen van consumenten over ongewenste sms-dienstabonnementen. Het aantal meldingen lijkt overigens beperkt te zijn.
Is u bekend hoe vaak een dergelijke dienst feitelijk wordt verkocht aan een minderjarige, dat wil zeggen dat een minderjarige degene is die de handeling verricht waardoor het abonnement tot stand komt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt zich het afsluiten van sms-dienstabonnementen door minderjarigen zich tot de motie Gesthuizen (Kamerstuk 31 412, nr. 37), waarin is opgeroepen tot het verplichten van aanbieders van premium sms-diensten dat zij zich ervan vergewissen dat gecontracteerde partijen meerderjarig zijn en dit ondubbelzinnig kunnen aantonen?
Op grond van de bestaande wetgeving is een minderjarige bekwaam rechtshandelingen te verrichten, mits hij met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt. In bepaalde gevallen wordt de toestemming aan de minderjarige verondersteld te zijn verleend, namelijk indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten (artikel 1:234 leden 1 en 3 BW). Het is afhankelijk van de omstandigheden of toestemming voor het afsluiten van een abonnement verondersteld mag worden. Uit de rechtspraak blijkt dat dit niet heel snel wordt aangenomen, zeker als sprake is van aanzienlijke kosten waaraan de minderjarige zou zijn gebonden. De dienstverlener of dienstaanbieder kan er dus niet zomaar van uit gaan dat de ouders toestemming hebben gegeven.
Bij een «dure» sms-dienst (meer dan € 1,50) moet de consument bovendien hebben verklaard de sms-dienst via de telefoonrekening te zullen betalen. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, kan de consument niet worden afgesloten van de telefoondienst als hij (ongewild) tóch een premium sms-dienst heeft afgenomen die via de telefoonrekening in rekening is gebracht en hij weigert de sms-kosten te betalen (artikel 3.10 Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen). Naast de mogelijkheid om te allen tijde de afname van sms-diensten te laten blokkeren, moeten de telecomproviders ook abonnementen aanbieden waarbij het van meet af aan niet mogelijk is om sms-diensten af te nemen. Dit biedt (bijvoorbeeld) ouders de keuze om een abonnement af te sluiten waarmee hun kinderen helemaal geen premium sms-diensten kunnen afnemen.
Met bovengenoemde regels wordt zeer nauw aangesloten bij hetgeen de motie Gesthuizen beoogt.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Gedragscode Mobiele Diensten duidelijk omschreven staat dat een consument moet kiezen voor de keuze «Betalen» alvorens hij of zij de overeenkomst aangaat (art. 14 en 15), en dat voor sms-diensten over het algemeen geldt dat de consument de keuze wordt voorgelegd door middel van de term «ok»? Deelt u de mening dat, gezien de terugloop van het aantal klachten over mobiele internetdiensten sinds de duidelijke term «betalen» is geïntroduceerd, het absoluut de voorkeur zou genieten als ook voor sms-diensten de keuze aldus zou worden voorgelegd aan consumenten? Zo ja, bent u bereid dit kenbaar te maken aan de Stichting Gedragscode Mobiele Diensten?
Ik ben daarvan op de hoogte. Ik kan mij voorstellen dat in bepaalde gevallen de term «betalen» ertoe kan leiden dat er een meer bewuste beslissing wordt genomen, in het bijzonder in gevallen waarin de consument zich niet bewust is van het feit dat hij zich verplicht tot het verrichten van betalingen. Gelet daarop deel ik uw mening dat de term «betalen» de voorkeur geniet. Uit berichten in de media leid ik af dat mobiele aanbieders inmiddels het initiatief hebben genomen om te pleiten voor verandering van de betreffende gedragscode.
Ik ondersteun dit initiatief en ik ben bereid dat ook kenbaar te maken aan de Stichting Gedragscode Mobiele Diensten. Overigens wil de term «betalen» nog niet per definitie betekenen dat de consument inderdaad verplicht is te betalen.
Dat blijft mede afhankelijk van de vraag of de relevante wettelijke regels zijn nageleefd.
Deelt u de mening dat, als zelfregulering op dit punt niet leidt tot een zeer sterke vermindering van het aantal ongewild afgesloten abonnementen op sms-diensten, er uiteindelijk wettelijke regels zullen moeten worden gesteld aan de handelwijze van de marktpartijen?
Ik vind het verstandig om eerst te bezien welke effecten een aanpassing van de Gedragscode oplevert. Daar wil ik niet op vooruitlopen. Verder zijn er, zoals u in de beantwoording van de eerdere vragen kunt lezen, al verschillende wettelijke regels van toepassing die er enerzijds op zijn gericht om te voorkomen dat er ongewild sms-dienstabonnementen worden afgesloten en anderzijds achteraf de mogelijkheid geven om problemen zelf op te lossen.
Deelt u de mening dat werk dient te worden gemaakt van preventie zodat consumenten zich meer bewust zijn van de risico's van hoge kosten bij het reageren op zogenaamde aanbiedingen die veelal via mail, meestal spam, bij hen terechtkomen? Zo ja, wiens primaire verantwoordelijkheid is dit in uw ogen?
Preventie kan op verschillende wijzen worden vormgegeven. In zijn algemeenheid is er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. Consumenten zijn en blijven primair verantwoordelijk voor de rechtshandelingen die zijzelf verrichten. Ook moeten zij zelf gepaste actie ondernemen als zij ten onrechte worden geconfronteerd met hoge kosten. Ik zie het als een taak voor de wetgever om te zorgen voor een juridisch kader dat consumenten in staat stelt om weloverwogen beslissingen te nemen en een toezichthouder die kan optreden wanneer dit niet het geval is. Ook wordt de consument voorgelicht via de website www.veiliginternetten.nl. Op handelaren rusten de wettelijke verplichtingen die erop zijn gericht dat zij de consument informatie verstrekken die hem in staat stellen weloverwogen beslissingen te nemen. Aangezien consumenten en de toezichthouder middelen ter beschikking om actie te ondernemen bij overtredingen, gaat van die regels ook een preventieve werking uit. Over spam kan ik in dat verband nog wijzen op artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, op grond waarvan het verzenden van spam verboden is. Het spamverbod wordt actief gehandhaafd door de ACM.
Het lot van gewonde Koerden in de Turkse stad Cizre |
|
Han ten Broeke (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de situatie in de Turkse stad Cizre?1
Ja.
Wat is het lot van de in de kelder vastzittende Koerden? Zitten zij nog steeds vast in het kruisvuur tussen PKK-strijders en speciale eenheden van het Turkse leger? Om hoeveel personen gaat het? Hoeveel zijn daarvan momenteel nog in leven?
Op zondagavond 7 februari heeft de politie een kelder ontzet in Cizre waarin een onbekend aantal mensen zich een aantal weken lang schuil hield. Hierbij is een onbekend aantal mensen omgekomen. Volgens Turkse autoriteiten betreft het PKK-strijders. Volgens HDP betreft het gewonde burgers, waaronder kinderen.
Zoals u bekend blijft het kabinet bij partijen erop aandringen de wapens neer te leggen en het vredesproces te hervatten, zeker nu de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt en mensen, zoals in dit geval, geen medische hulp konden krijgen door het voortdurende geweld. Het kabinet herhaalt ook dat de Turkse regering in haar recht staat om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Die moeten proportioneel zijn en respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht dient voorop te staan. Nederland en de EU brengen dit zeer geregeld op bij de Turkse autoriteiten en benadrukken dat dit nu te meer klemt nu de burgerbevolking zo lijdt onder de huidige vijandelijkheden.
Wat is inmiddels ondernomen om deze personen te bevrijden uit hun benarde positie? Zijn er pogingen gedaan om noodzakelijke medische zorg aan hen te verlenen? Zijn die pogingen succesvol geweest? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Is er binnen de intensieve contacten tussen Europa, Nederland en Turkije, met name gericht op de vluchtelingenproblematiek, aandacht voor deze kwestie? Hebben de EU en Nederland bij Turkije aangedrongen op het bieden van hulp aan de vastzittende Koerden in Cizre? Zo ja, op welke manier en wat is het resultaat daarvan geweest? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit alsnog te doen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
De handhaving REC dioxine-uitstoot |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Huisartsen: «Gezondheidsrisico's REC Harlingen onacceptabel»» van Omroep Fryslân?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ernstige overschrijding van de normen (1,6 keer de toegestane jaaruitstoot in één maand) voor dioxine in oktober 2015 door de Reststoffen Energie Centrale (REC) in Harlingen?
Het is mij bekend dat op 1 en 2 oktober 2015 sprake was van een verhoogde dioxine-uitstoot.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat er dioxine in het milieu kan worden uitgestoten, zeker gezien de afspraken in het Verdrag van Stockholm?
Dioxines zijn zeer zorgwekkende stoffen waarvan de uitstoot geminimaliseerd moet worden om de gezondheid te beschermen. Hiertoe zijn Europese en internationale afspraken gemaakt, zoals het Verdrag van Stockholm over persistente organische verontreinigende stoffen, zoals dioxines.
Klopt het dat dioxines tot de Zeer Zorgwekkende Stoffen behoren, waarvoor in Nederland de wettelijke verplichting geldt om de emissies te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de analyses uit de rapporten van Toxico Watch, onderzoeksbureau Environnement S.A. en Mobility for the Environment over de situatie bij de REC?
Ja.
Klopt het dat de REC overschrijdingen van de normen voor dioxines, koolmonoxide, koolwaterstoffen en stof op 1 oktober 2015 niet gemeld heeft bij bevoegd gezag? Zo nee, wanneer heeft deze melding plaats gevonden? Zo ja, is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hierover ingelicht?
De provincie Fryslân is verantwoordelijk voor het toezicht op het bedrijf. Uit informatie van de provincie blijkt dat het bedrijf de verhoogde emissies van dioxines, koolmonoxide en koolwaterstoffen laat heeft gemeld. De ILT komt pas in beeld indien zij een vermoeden heeft van taakverwaarlozing door de provincie. In dat geval kan de ILT interveniëren.
Klopt het dat de REC structureel gebruik maakt van een omleiding langs de filters van de centrale (bypass) om de installatie (zijnde de ketel plus gasreiniging) van de afvalverbrander «door te spoelen»? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, is dit naar inzicht van u en de ILT in overeenstemming met de milieuvergunning?
De (Europese) milieuregelgeving eist van exploitanten van afvalverbrandingsinstallaties dat zij de emissies altijd beperken. Tijdens technisch onvermijdelijke storingen zijn de emissiegrenswaarden wel minder streng, maar daar staat tegenover dat slechts een beperkt aantal storingsuren is toegestaan. Daarna wordt de installatie stilgelegd. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de bypass oogluikend is toegestaan door de De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO), zoals de deskundigen stellen in de genoemde rapporten? Zo ja, welke acties ondernemen u en de ILT om dit in de toekomst te voorkomen?
Een bypass kan onderdeel van het ontwerp van een afvalverbrandingsinstallatie zijn. Deze mag dan uitsluitend worden gebruikt wanneer dit onvermijdelijk is tijdens technische storingen. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. De wet biedt ook derden, zoals omwonenden, de mogelijkheid een officieel verzoek te doen bij in dit geval de provincie Fryslân om te handhaven.
Klopt het dat de meters die de overschrijding van stof hadden moeten meten op 1 oktober 2015 al vanaf het moment dat de REC in gebruik is genomen in 2011 verkeerd hingen en ongeschikt waren? Zo nee, waarom niet?
De (Europese) milieuregelgeving eist dat emissies representatief worden gemeten. Internationale meetnormen geven bindende standaarden. De provincie Fryslân heeft technisch onderzoek laten verrichten door onafhankelijke deskundigen. Hieruit blijkt dat de installatie aan de stand der techniek voldoet. Wel zijn er technische verbeteringen mogelijk. Eén daarvan is een groter meetbereik voor stof, zodat ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden stofemissies voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten. De provincie Fryslân controleert REC op uitvoering van deze en andere aanbevelingen.
Klopt het dat door gebruik van de bypass dioxine en zware metalen die stof bevatten ongefilterd naar buiten geblazen is? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Zo ja, valt dit als regulier bedrijf binnen de bestaande vergunning, zoals FUMO stelt?
Het klopt dat tijdens het gebruik van de bypass afgassen ongefilterd worden uitgestoten. Tijdens deze storingsmomenten gelden specifieke voorschriften voor ongewone voorvallen, waaronder minder strenge emissiegrenswaarden. Zie ook de antwoorden op vraag 7 en 8.
Is de ILT op de hoogte van deze zaak?
De ILT is op de hoogte. Het signaal, dat mogelijk oogluikend iets is toegestaan, heeft de ILT aanleiding gegeven nadere informatie op te vragen bij de provincie Fryslân om de taakuitvoering door de provincie te onderzoeken. De ILT bestudeert momenteel deze informatie.
Is er contact geweest tussen de FUMO en de ILT? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er tot nu toe acties geweest van de ILT om de handhaving door FUMO bij de REC in Harlingen te optimaliseren? Indien dit niet het geval is, bent u dan bereid de ILT hiertoe opdracht te geven?
Zie antwoord vraag 11.
De toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de website Mijnoverheid.nl en andere apps van de overheid niet voldoende toegankelijk zijn?1
Ja. Er zijn over de toegankelijkheid van MijnOverheid klachten binnengekomen bij de Ooglijn van de Oogvereniging en de Maculavereniging. De website van MijnOverheid voldoet aan de richtlijnen voor toegankelijkheid. De berichtenbox echter zou met bepaalde schermleessoftware (JAWS) niet goed te benaderen zijn. In andere gevallen is deze wel te raadplegen maar zou nog beter toegankelijk kunnen worden gemaakt. Daarnaast is er een klacht binnengekomen over een particuliere afvalwijzerapp. Dit is geen overheidsapp, maar een particulier initiatief dat gebruik maakt van open data van de overheid.
Bent u het eens dat dat overheidsportalen en apps van de overheid voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen met een beperking, en kunt u uw antwoord toelichten?
Websites van de overheid dienen te voldoen aan de open standaard Webrichtlijnen.
Deze Webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniekonafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobiele applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard de Webrichtlijnen.
WCAG 2.0, EN 301 549 en de Webrichtlijnen zijn echter noch geschreven voor, noch automatisch van toepassing op niet webgebaseerde mobiele applicaties, de zogenaamde native apps en op hybride vormen tussen web en native apps, die vanuit app stores geïnstalleerd dienen te worden op specifieke tablets, smartphones en andere apparaten. Er bestaat voor deze apps op dit moment geen breed geaccepteerde internationale standaard.
Een standaard is belangrijk. Onder het Nederlands voorzitterschap heb ik recent het initiatief genomen om een verkenning te laten uitvoeren naar de toepasbaarheid van de internationale en Europese open standaard voor websites (WCAG en EN 301 549) op niet webgebaseerde apps. Zodra de standaard voor niet webgebaseerde apps in internationaal dan wel Europees verband is vastgesteld, zal ik maatregelen kunnen nemen om deze standaard ook voor de Nederlandse overheid verplicht te stellen. Ik kan deze dan laten aanwijzen als voor de overheid verplicht te gebruiken open standaard via de procedure van het Forum Standaardisatie.
Bent u het ermee eens dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk moet zijn voor iedereen, ook voor mensen met een visuele of auditieve beperking, voordat burgers alleen van dit portaal gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen, en kunt u uw antwoord toelichten?
Natuurlijk moet MijnOverheid ook toegankelijk zijn voor mensen met een visuele of auditieve beperking. De toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid is een prioriteit bij doorontwikkeling van deze belangrijke generieke voorziening. We zijn daarom met de signalen van de Oogvereniging direct aan de slag gegaan. Na het ontvangen van dit signaal hebben de toegankelijkheidsitems de hoogste prioriteit gekregen voor de volgende functionele release. Er wordt tevens extra getest op de werking van MijnOverheid met screenreaders.
Het verbeteren van de toegankelijkheid is een continu proces. MijnOverheid voldoet nu aan de webrichtlijnen (WCAG 2.0) versie 2 met twee sterren. Jaarlijks wordt getest of en in welke mate MijnOverheid aan de webrichtlijnen blijft voldoen. Ook vindt er jaarlijks gebruikersonderzoek plaats onder de doelgroepen naar de wensen en verwachtingen ten aanzien van MijnOverheid. Daarnaast wordt twee keer per jaar gebruiksonderzoek uitgevoerd in een labomgeving met willekeurig geselecteerde burgers. Ook wordt in 2016 begonnen met twee maal per jaar een gebruikerspanel MijnOverheid waar vertegenwoordigers van belangorganisaties vertegenwoordigd zijn. De Oogvereniging wordt hiervoor uitgenodigd.
Tevens zal de Berichtenbox-app – die in 2016 gelanceerd wordt – in samenwerking met Stichting Accesibility worden getest op onder meer screenreaders en toegankelijkheid voor mensen met een visuele beperking.
Kent u het amendement van het lid van Otwin van Dijk (TK 33 990, nr. 17) over de uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169), waarin algemene toegankelijkheid geborgd wordt, ook van overheidsdiensten en websites?
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen er gezet worden om de algemene toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid te verbeteren en de algemene toegankelijkheid van digitale overheidsdiensten te waarborgen?
Zie mijn antwoord onder 2, 3 en 4. Er is veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Veel overheidsorganisaties hanteren het click-call-face principe, waarbij het eerste contact digitaal is, vervolgens een informatienummer beschikbaar is en indien nodig persoonlijk contact plaatsvindt. Overheidsorganisaties doen gebruikersonderzoek. Doorontwikkeling van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden. De Belastingdienst heeft met de Koninklijke Bibliotheek een convenant gesloten om mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking te geven over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en om hen in staat te stellen daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen.
Digitalisering maakt het ook makkelijk voor mensen die moeite hebben met informatie op papier, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van het laten voorlezen van teksten, en de mogelijkheid om vooringevulde formulieren te maken en aan te bieden. Daardoor hoeven mensen zelf minder informatie te verstrekken. Dit heeft ook positieve effecten op de vermindering van administratieve lasten.
Is het mogelijk er voor te zorgen dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk is voor mensen met een handicap, voordat burgers al hun zaken digitaal moeten afhandelen en geen gebruik meer kunnen maken van andere mogelijkheden? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit het geval is en hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Op welke wijze kunnen burgers met een beperking communiceren met de overheid wanneer digitale communicatie de enige mogelijkheid is, maar deze kanalen onvoldoende toegankelijk zijn voor burgers met een beperking?
Voor de mensen die niet in staat zijn op papier zelfstandig zaken te doen met de overheid verandert er in principe niets. Op dit moment zijn er bij de meeste overheidsorganisaties verschillende communicatiekanalen. Overheidsorganisaties zorgen zelf voor alternatieve kanalen wanneer digitale communicatie niet mogelijk is. Zo zorgt de Belastingdienst er voor dat mensen die geen beschikking hebben over een computer en internet, niet digitaal vaardig zijn en geen ondersteuning in hun omgeving kunnen krijgen, altijd een oplossing op maat kunnen krijgen. Dat kan ook een papieren kopie zijn.
Op welke wijze gaat u garanderen dat nieuwe websites en apps die gelanceerd worden direct toegankelijk zijn voor iedereen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zoals onder 3 beschreven, heb ik het initiatief genomen om deze in Europees verband te laten ontwikkelen en vervolgens vast te stellen. Vooruitlopend op de adoptie van een internationale of Europese standaard, zal ik bij het Forum Standaardisatie de vraag neerleggen welke standaarden en of richtlijnen nu al kunnen worden gehanteerd voor niet webgebaseerde apps van de overheid en hoe het gebruik daarvan kan worden bevorderd. Wel merk ik daarbij op dat toepassing van de richtlijnen voor toegankelijke websites (de open standaard Webrichtlijnen) op niet webgebaseerde apps niet alle specifieke toegankelijkheidskwesties voor mobiele apparaten zal oplossen, omdat deze richtlijnen daarvoor niet specifiek ontwikkeld zijn. Denk bijvoorbeeld aan specifieke problemen gerelateerd aan kleine beeldschermen, touch screen of zoomen en uitvergroten, zoals in de hierboven beschreven klacht over de particuliere afvalwijzer app. Mogelijk biedt hergebruik van bestaande standaarden geen oplossing voor zulke elementen en is de ontwikkeling en vaststelling van extra richtlijnen in Europees verband, specifiek voor mobiele apparaten, noodzakelijk om maximale toegankelijkheid te bevorderen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de garantie van algemene toegankelijkheid van mijnoverheid.nl en apps van de overheid, en op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, als coördinator van de ratificatie van het VN Verdrag inzake rechten van personen met een handicap, betrokken is bij dit proces?
De uitvoering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is een rijks- en daarmee kabinetsbrede verantwoordelijkheid. Voor de toegankelijkheid van de website MijnOverheid ben ik primair verantwoordelijk. Andere bewindspersonen en bestuursorganen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van hun eigen websites en apps.
In het Algemeen Overleg over Open data op 8 december 2015 heb ik uw Kamer toegezegd u dit voorjaar te informeren over de voortgang van de toegankelijkheid van overheidswebsites. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Een boete voor de Leidse ‘plasticjager’ |
|
Karin Straus (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Leidse «plasticjager» krijgt € 3.000,– boete voor overtreden leerplichtwet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u eerder een brief stuurde, waarin u aangaf meer maatwerk in de leerplichtwet na te streven wanneer scholieren tijdelijk verblijven in het buitenland, mits vervangend onderwijs wordt geboden?2 Verwacht u dat deze toename in maatwerk tot minder boetes leidt, zoals in het geval van de Leidse «plasticjager»?
Bij brief van 18 november jl. is uw Kamer inderdaad door mij geïnformeerd over mijn voornemen het voor kinderen van reizende ouders mogelijk te maken om onder strikte voorwaarden tijdelijk onderwijs op afstand te volgen. Deze kinderen mogen gedurende een periode afstandsonderwijs volgen. Het gaat dan om een periode van maximaal 6 maanden in het primair onderwijs en daarbij de mogelijkheid om ook in het voortgezet onderwijs nog een periode van maximaal 6 maanden afstandsonderwijs te volgen. Afspraken hierover worden in overleg met en onder verantwoordelijkheid van de school vastgelegd in een individueel onderwijsplan en uitgevoerd. Ik verwacht inderdaad dat deze toename in maatwerkmogelijkheden zal leiden tot minder boetes op het moment dat de Leerplichtwet 1969 (verder aangeduid als Leerplichtwet) hiertoe is gewijzigd.
Vindt u het belangrijk dat een leerplichtambtenaar de reden voor tijdelijk verblijf in het buitenland, zoals in het geval van de «plasticjager» bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan een maatschappelijk probleem, betrekt bij zijn oordeel? Welk afwegingskader speelt daarbij een rol?
De Leerplichtwet biedt op dit moment geen ruimte voor tijdelijk verblijf in het buitenland met leerplichtige kinderen, zoals voor het maken van een wereldreis of een zeiltocht. Ook niet als er tijdens die reis een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van een maatschappelijk probleem. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf, heb ik aan uw Kamer voorgesteld het mogelijk te maken reizen te ondernemen met leerplichtige kinderen, mits er met de school afspraken worden gemaakt over het onderwijs op afstand en de leerplichtambtenaar hierbij wordt betrokken.
De komende periode zal ik gebruiken om, samen met het veld en uw Kamer, de voorstellen nader uit te werken in een wetsvoorstel dat naar verwachting dit najaar voor openbare internetconsultatie zal worden aangeboden. Tot de inwerkingtreding daarvan, gelden de huidige bepalingen in de Leerplichtwet. Leerplichtambtenaren, die toezicht houden op de naleving van de Leerplichtwet, kunnen daarom nu nog niet in de geest van deze nieuwe maatwerkmogelijkheden handelen.
Welke houding van de leerplichtambtenaar verwacht u wanneer ouders constructief het gesprek willen aangaan over het tijdelijk verblijf van hun leerplichtig kind in het buitenland? Deelt u de mening dat deze gericht moet zijn op de mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Vindt u een periode van maximaal zes maanden fulltime afstandsonderwijs, zoals u in uw brief schetst, voldoende? Gaan uw voorstellen maatwerk voor uitzonderingen bieden op dit punt? Graag een toelichting.
Ondanks dat het technisch goed mogelijk is op reis het onderwijs vorm te geven en contact met school te onderhouden over de lesstof, blijft mijn uitgangspunt dat onderwijs overwegend op school zou moeten plaatsvinden. Kinderen hebben in de klas hun sociale contacten en zijn onderdeel van het groepsproces gedurende een schooljaar. Ik vind het daarom belangrijk de periode van fysieke afwezigheid van school te beperken tot maximaal zes maanden in het primair onderwijs en een periode van maximaal zes maanden in het voortgezet onderwijs. Dit geldt wat mij betreft voor alle kinderen, onafhankelijk van de reden van hun (tijdelijke) verblijf in het buitenland.
Er komen voorstellen die meer maatwerk mogelijk maken; in hoeverre kunnen leerplichtambtenaren nu al in de geest van deze nieuwe maatwerkmogelijkheden handelen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór de dag van de leerplicht op 17 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.
Samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) vastgestelde Interdisciplinaire Samenwerking (IDS)verordening 2015 (hierna: de verordening)? Bent u voornemens uw goedkeuring daaraan te geven? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan uw besluit?
De door de ledenraad van de KNB vastgestelde verordening is door de KNB aan mij ter goedkeuring voorgelegd. Ik acht deze verordening niet strijdig met het recht of het algemeen belang, zodat er geen grond is voor het onthouden van goedkeuring. Ik heb dan ook mijn goedkeuring aan deze verordening verleend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de tuchtrechter met betrekking tot het verbieden van het samenwerkingsverband met de Nationale Notaris?1
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangetekend.
Is het inmiddels nog wel duidelijk genoeg voor notarissen onder welke voorwaarden en met wie ze mogen samenwerken? Biedt de verordening daarvoor voldoende houvast?
Het is voor notarissen voldoende duidelijk onder welke voorwaarden samenwerking met anderen mogelijk is. Een samenwerking van welke aard dan ook dient te voldoen aan de wet- en regelgeving en mag bijvoorbeeld geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris. De verordening biedt houvast – en daarin zit ook de meerwaarde van de verordening – voor een vergaande vorm van (geïntegreerde) samenwerking met een beoefenaar van een ander vrij beroep, namelijk samenwerkingsverbanden waarin de deelnemers geheel of gedeeltelijk voor gezamenlijke rekening en risico praktijk uitoefenen of zeggenschap over bedrijfsvoering met elkaar delen. Een samenwerkingsverband als de HEMA-notaris wordt niet aan de verordening getoetst omdat de verordening niet ziet op een dergelijk samenwerkingsverband. Dat laat onverlet dat een dergelijke samenwerking geen afbreuk mag doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris.
Waarom wordt bijvoorbeeld een samenwerkingsverband als de Hema-notaris niet aan de verordening getoetst? Als de verordening niet uitputtend is voor alle samenwerkingsverbanden van notarissen, welke meerwaarde heeft deze dan nog?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn andere samenwerkingsvormen dan de Nationale Notaris, zoals een franchisemodel, wel acceptabel? Indien hier geen duidelijkheid over kan worden gegeven, is de verordening daarmee niet meer dan een dode letter?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de redenen dat notarissen volgens de verordening wel met advocaten mogen samenwerken, maar bijvoorbeeld niet met accountants?
In verband met de belangrijke rol die de notaris in het rechtsverkeer vervult en de daarbij horende onafhankelijkheid, zijn er beperkingen gesteld aan degenen met wie de notaris een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening mag aangaan. De in de verordening genoemde functionarissen waarmee een samenwerkingsverband kan worden aangegaan zijn beoefenaren van vrije beroepen die in enigerlei vorm de rechtspraktijk uitoefenen waarvoor een academische of daarmee gelijk te stellen opleiding vereist is – daartoe behoren accountants bijvoorbeeld niet – en zijn onderworpen aan tuchtrecht, vergelijkbaar met dat van de notaris. De samenwerking met deze beroepsgroepen brengt de onafhankelijkheid van de notaris niet in gevaar.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid die de verordening biedt om aandeelhouders en bestuurders van een notariële praktijkvennootschap toe te laten die geen (kandidaat-)notaris zijn? In hoeverre biedt dit voldoende ruimte aan de benodigde notariële onafhankelijkheid en zeggenschap over de eigen notarispraktijk? Is bovengenoemde tuchtuitspraak van invloed op uw oordeel?
Het toelaten van andere aandeelhouders dan notarissen is beperkt tot de in de verordening toegestane beroepen. Dit wordt ter illustratie bevestigd in de tuchtuitspraak en dat onderschrijf ik. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris wordt gewaarborgd door te voorzien in een staaksgewijze organisatorische opbouw van het samenwerkingsverband voor de deelnemende notarissen. De notaris heeft daardoor altijd de doorslaggevende zeggenschap over de praktijkvoering. Door deze structuur wordt de gewenste scheiding zichtbaar gemaakt tussen enerzijds zeggenschap over professionele praktijkuitoefening binnen de eenheid bestaande uit beoefenaren van het eigen beroep en anderzijds zeggenschap inzake de overkoepelende bedrijfsvoering betreffende het samenwerkingsverband als geheel. In het bestuur van een notariële praktijkvennootschap kunnen in minderheid ook niet (kandidaat-)notarissen (of toegestane partners) zitting hebben. Onder de IDS-verordening 2003 was dat ook al toegestaan. In de verordening is een aparte regeling opgenomen voor de bestuurssamenstelling. Niet-notarissen of toegestane partners moeten aan strengere eisen voldoen dan notarissen.
Bent u van mening dat de verordening een duidelijk en uitputtend toetsingskader zou moeten zijn voor iedere interdisciplinaire samenwerkingsvorm van notarissen, waarin niet-notarissen feitelijke zeggenschap hebben of goodwill kunnen opbouwen in de praktijkvennootschap van de notaris? Voldoet de verordening hieraan? Wat zijn de consequenties als de verordening zou worden doorgehaald en toetsing dus net als in betreffende tuchtrechtelijke uitspraak plaatsvindt op grond van artikel 17 van de Wet op het Notarisambt (WNA)?
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze zij haar regelgeving formuleert. Indien aan een verordening goedkeuring wordt onthouden dan geldt dat de regelgeving, zoals die op dat moment is, in stand blijft. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heb ik aan de verordening goedkeuring verleend.
In hoeverre kan een notaris voldoende onpartijdig en onafhankelijk blijven in een samenwerkingsverband met advocaten die zich partijdig dienen op te stellen?
De onpartijdige en onafhankelijke positie van de notaris is van groot belang bij de vervulling van zijn taak. De verordening stelt ter waarborging van die onafhankelijkheid en onpartijdigheid regels over de wijze waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan. Voorts geldt in dit verband de Verordening Beroeps-en gedragsregels, met name artikel 18 (leden 2 t/m 4): de notaris passeert geen akten bij de totstandkoming waarvan hij of een kantoorgenoot als partijadviseur van een van de partijen betrokken is geweest, tenzij alle betrokkenen daarmee instemmen op grond van aan hen vooraf verstrekte informatie; de instrumenterend notaris trekt zich als zodanig terug zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict tussen partijen is ontstaan of dreigt te ontstaan over de rol van de notaris als instrumenterend notaris en hij voorkomt dat een kantoorgenoot optreedt voor één van de partijen, tenzij alle betrokken personen daarmee instemmen. Hetzelfde geldt wanneer naar aanleiding van een door de notaris behandelde zaak een conflict is ontstaan over het handelen of nalaten van de notaris.
Klopt het dat, door dergelijke samenwerkingsverbanden zoals de Hema-notaris, ondernemers de titel notaris mogen gebruiken, zonder dat zij voldoen aan de vereisten van artikel 2 WNA? Wat zijn daar de gevolgen van? In hoeverre vallen dergelijke ondernemers dan wel ondernemingen onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tucht en toezicht?
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op het notarisambt, is uitsluitend bevoegd tot het voeren van de titel notaris hij die als zodanig is benoemd en beëdigd en die niet geschorst of gedefungeerd is. Dit artikel beschermt de titel van notaris. Een persoon of organisatie mag zich geen notaris noemen als hij daar volgens dit artikel niet toe bevoegd is. Uit de jurisprudentie blijkt dat organisaties die een notarisservice aanbieden dit uitsluitend mogen doen als zij de werkzaamheden onderbrengen bij een echte notaris. Aangezien deze organisaties geen notaris zijn vallen zij niet onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tuchtrecht en toezicht. De notarissen die hun diensten via deze organisaties aanbieden vallen dat wel.
Worden samenwerkingsverbanden tussen andere ondernemers en notarissen, die onder een gezamenlijke naam de markt betreden, getoetst aan de verordening? Zo nee, waarom niet?
Voor zover er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening zal het BFT, zo daartoe naar zijn oordeel aanleiding is, aan de verordening toetsen. Een notarisservice, waarbij een notaris zijn diensten via een onderneming van een derde aanbiedt, is geen samenwerking in de zin van de verordening. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Klopt het dat Nationale Notaris Holding B.V. in verband met de door hen gedreven onderneming overleg heeft gevoerd met het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KNB? Wat was de conclusie van dat overleg? In hoeverre heeft de KNB de bevoegdheid toestemming te verlenen aan het recht om de titel notaris te voeren gezien de inhoud van artikelen 2 en 3 WNA? Deelt u de mening dat het gebruik van de titel notaris door derden, niet zijnde notarissen, onrechtmatig is of in ieder geval misleidend is voor het publiek?
Het BFT heeft mij desgevraagd medegedeeld in 2012 te hebben gesproken met de Nationale Notaris Holding B.V. De KNB is daarbij als toehoorder aanwezig geweest. Het BFT heeft bij die gelegenheid gewaarschuwd voor constructies met een participatie in het aandelenkapitaal van het notariskantoor. De KNB heeft geen bevoegdheid om toestemming te verlenen om de titel notaris te voeren. Deze bevoegdheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Welke rol speelt het BFT waar het gaat om toezicht op samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen? Is er voor het BFT, onder de verordening, exact hetzelfde toezicht mogelijk op notarissen binnen IDS-notariskantoren als niet-IDS-notariskantoren?
Het BFT is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen van het bepaalde bij of krachtens de Wna en dus ook op de verordening. Artikel 18, eerste lid, Wna bepaalt dat een notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met beroepsbeoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed. Het derde lid van dit artikel geeft aan dat de notaris verplicht is om jaarlijks aan het BFT een verklaring van een onafhankelijke externe deskundige over te leggen, waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan de voorschriften van de IDS-verordening. Zolang het BFT geen specifieke signalen heeft dat de onafhankelijkheid dan wel de onpartijdigheid in het geding is, zet het BFT zijn capaciteit vanuit risicogericht werken niet specifiek in op het toetsen van samenwerkingsverbanden.
Klopt het dat er binnen de accountancy door de AFM een actief beleid wordt gevoerd, waardoor het voor een aantal ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen? Bent u bereid het BFT te vragen een dergelijk beleid te voeren binnen het notariaat? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat er binnen de accountancy door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een actief beleid wordt gevoerd waardoor het voor ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen. Er is een verschil tussen enerzijds de toegang tot de markt voor het mogen verrichten van zogenaamde wettelijke controles en anderzijds de bescherming van de beroepstitels van accountants. De AFM verleent op aanvraag vergunningen aan accountantsorganisaties die wettelijke controles willen verrichten en voldoen aan de bij en krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) gestelde regels. De AFM houdt vervolgens toezicht op de naleving van wettelijke eisen die voortvloeien uit de Wta. De bescherming van de beroepstitels van accountants is primair een taak van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Accountants kunnen de titel Registeraccountant (RA) of Accountants-Administratieconsulent (AA) hebben. Op grond van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is het niet toegestaan deze titels te voeren als men niet in het accountantsregister is ingeschreven. Dit accountantsregister wordt beheerd door de NBA. Het uitvoeren van een dergelijk beleid past niet binnen de taakopdracht van het BFT. Wel is er voor het notariaat ook een register dat beheerd wordt door de KNB en voor iedereen is in te zien. Uiteindelijk is het de rechter die oordeelt of er sprake is van een overtreding van artikel 41 Wet op het accountantsberoep (Wab).
Wat is uw reactie op het onderdeel van de tuchtrechtelijke uitspraak waaruit blijkt dat meerdere notarissen in Nederland actief zijn met een soortgelijk verboden samenwerkingsverband? Welke rol ziet u hier weggelegd voor het BFT?
Tegen de uitspraak is hoger beroep aangetekend. Het aantal notarissen dat actief is in een door de Kamer verboden samenwerkingsverband is beperkt. Het BFT, als integraal toezichthouder, volgt de ontwikkelingen met belangstelling en zal waar nodig gebruik maken van zijn bevoegdheden.
Deelt u de mening dat in verband met de vrije notariskeuze, het voor eenieder altijd vooraf duidelijk kenbaar moet zijn onder verantwoordelijkheid van welke notaris bepaalde notariële werkzaamheden plaatsvinden? Is het naast elkaar hanteren van meerdere namen door een notariële praktijkvennootschap al dan niet in samenwerking met of onder de naam van anderen in dit verband niet onnodig verwarrend en daarom ongewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris speelt een belangrijke rol in het rechtsverkeer en in het bijzonder in de rechtsbescherming van de consument. Hierbij is het van belang dat er voor de consument geen onduidelijkheid bestaat over de vraag of hij met een notaris te maken heeft en, zo ja, met welke notaris. Tot op heden zijn mij geen signalen bekend dat consumenten hierbij problemen ondervinden. Een naam om een groepsverband aan te geven, bijvoorbeeld Nationale Notaris, Hema notarisservice, DELA notarisservice e.d., hoeft op zich geen verwarring op te leveren, zolang duidelijk is welke notarissen aan de notarisservice verbonden zijn. Vaak kiest de consument voor een bepaalde groep omdat dit bijvoorbeeld een indicatie over de prijs en/of kwaliteit geeft. Het hangt vervolgens van de toelichting en uitleg van de behandelend (kandidaat-)notaris af of duidelijk is wie het werk verricht en wat de taken en verantwoordelijkheden van de notaris zijn.