Wachttijd voor een vervangende rolstoel |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het programma «Kanniewaarzijn», waarin het item zat «Zeven maanden wachten op een vervangende rolstoel»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, ik heb kennis genomen van genoemd programma. Het is van groot belang is dat burgers die maatschappelijke ondersteuning behoeven, die ondersteuning zo spoedig mogelijk krijgen. Ten aanzien van de duur van de periode van de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning tot de beslissing hierop door het college, bevat de Wmo 2015 duidelijke waarborgen. In spoedeisende gevallen dient het college na een melding onverwijld over te gaan tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. De Wmo 2015 bepaalt tevens dat een voorziening in elk geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht dient te worden verleend en afgestemd dient te zijn op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt.
Uit informatie van de Sociale Dienst Drechtsteden, die de maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015 uitvoert voor zes gemeenten, te weten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, is gebleken dat in dit concrete geval de levering van een nieuwe aangepaste rolstoel veel te lang heeft geduurd. De sociale dienst heeft hiervoor haar excuses aangeboden en heeft de situatie inmiddels naar tevredenheid van de cliënte opgelost.
Bent u van mening dat mensen die volledig afhankelijk zijn van zo’n specifiek hulpmiddel binnen een bepaalde tijd geholpen zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Ministerie van VWS er zicht op of er bij de aanbesteding van hulpmiddelen tussen gemeenten en hulpmiddelenleveranciers concrete afspraken worden gemaakt over een tijdige levering van een hulpmiddel, reparatie van hulpmiddelen en een duidelijke communicatie naar de zorgvragers toe? Zo nee, hoe zou u dit kunnen bevorderen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning ligt bij de gemeenten. De gemeenten maken bij de aanbesteding van de verstrekking van hulpmiddelen concrete afspraken met hulpmiddelenleveranciers over tijdige levering van een hulpmiddel, reparatie van hulpmiddelen en de duidelijke communicatie daarover met cliënten. Ingeval van complexe aanpassingen, worden doorgaans echter afwijkende afspraken gemaakt over de levertijd. De gemeente is gehouden toezicht te houden op de uitvoering van de Wmo 2015. Het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren. Mochten mij signalen bereiken dat een gemeente – anders dan incidenteel – afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Bent u bereid met de VNG in overleg te gaan, en hierover concrete afspraken te maken?
De met de Wmo 2015 beoogde effecten maken lokale beleidsruimte voor het treffen van maatwerk in individuele situaties noodzakelijk. Gemeenten dienen zelfstandig lokaal kwaliteitsbeleid te ontwikkelen dat zich uitstrekt over de volle breedte van de maatschappelijke ondersteuning en de in dat kader door de gemeente of door gecontracteerde derden geboden algemene en maatwerkvoorzieningen. Ik heb op dit moment geen aanleiding om over de wijze waarop gemeenten hulpmiddelen in het kader van de Wmo 2015 verstrekken in overleg met de VNG te gaan en of daarover concrete afspraken te maken met gemeenten.
Hoeveel aanbieders van hulpmiddelen – specifiek complex samengestelde rolstoelen – zijn er?
Er zijn 6 aanbieders op de Nederlandse markt. Daarnaast zijn er 3 bedrijven die complexe aanpassingen vervaardigen.
Zijn in deze sector de afgelopen jaren fusies tot stand gekomen? Zo ja, hoeveel?
In de sector is de afgelopen jaren een groot aantal fusies tot stand gekomen. De markt kende een consolidatie van ca. 30 met name lokaal en regionaal opererende dealerbedrijven, naar 6 aanbieders, waarvan er 5 landelijk werken en 1 partij regionaal.
Het bericht dat jeugd-GGZ instellingen wellicht miljoenen euro’s terug moeten betalen |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de artikelen «Zelfonderzoek houdt GGZ gevangen» en «Financiële strop dreigt voor jeugd-GGZ»?1 2
De in de artikelen geschetste problematiek is mij bekend. De voorzitter van de NZa heeft zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij elkaar geroepen om tot een oplossing te komen voor de in beide Skipr-artikelen geschetste problematiek.
De NZa heeft aangegeven partijen graag te willen faciliteren om tot redelijke en billijke afspraken te komen. In de verzamelbrief van afgelopen januari (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 153, d.d. 28 januari 2016) heeft de Minister ook aangegeven daaraan te hechten. Zij heeft daarom besloten de NZa te vragen om de betreffende regels (rond de directe tijd van de hoofdbehandelaar en verblijfsprestaties) met terugwerkende kracht en in afstemming met partijen aan te passen. Met deze aanpassingen zouden zorgverzekeraars en zorgaanbieders in staat moeten zijn om op korte termijn op de resterende punten tot redelijke en billijke afspraken te komen.
Herinnert u zich de uitspraken die u heeft gedaan in het schriftelijk overleg naar aanleiding van de brief aan zorgverzekeraar CZ over afwezigheidsdagen, waarin u onder andere stelt dat het onwenselijk is als cliënten in hun vrijheid beperkt worden om te gaan logeren of in het weekend naar hun voormalige woning te gaan?3
Ja.
Hoe verhoudt die uitspraak zich tot de situatie waarin de jeugd-GGZ zich momenteel bevindt? Deelt u de mening dat er paralellen te trekken zijn? Zo ja welke en zo nee, waarom niet?
Ik sta nog steeds achter deze uitspraak.
Weet u hoeveel instellingen het risico lopen failliet te gaan wanneer deze claim wordt doorgezet? Zo ja, kunt u daar een opgave van geven en daarbij vermelden hoeveel kinderen daardoor in de kou komen te staan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Nee, dit is mij niet bekend. Er vindt overleg plaats tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot een redelijke en billijke oplossing te komen. Een dergelijk onderzoek heeft daarin geen toegevoegde waarde.
Kunt u de Kamer informeren in hoeverre er vergelijkbare problemen spelen, of kunnen spelen, nu de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de bekostiging van de jeugd-GGZ? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer van de resultaten op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
De knelpunten die worden beschreven hebben specifiek betrekking op het Zorgverzekeringswetdomein. Gemeenten zijn niet aan die regels gebonden. Er zijn mij geen signalen bekend dat deze problematiek speelt in de relatie tussen jeugd-ggz instellingen en gemeenten.
Vindt u het wenselijk dat financiers van zorg door dit soort regels zich met de invulling van het inhoudelijke zorg- of hulpverleningstraject kunnen bemoeien? Kunt u uw antwoord toelichten, en daarin specifiek aangeven waar voor u de grens ligt?
Zorgverzekeraars bemoeien zich in deze casus niet zozeer met de invulling van het inhoudelijke zorg- of hulpverleningstraject, maar verschillen met zorgaanbieders van mening over welke prestatiebeschrijving er – gegeven het inhoudelijke zorg- en hulpverleningstraject – gedeclareerd mag worden volgens de NZa-regels. Deze controles voeren zij uit in het kader van de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het is wel belangrijk dat zij de regels conform de bedoelingen van de regelgever interpreteren. Om een juiste interpretatie van de vrijheidsgraden die de NZa-regelgeving biedt te bevorderen, heeft de NZa zich bereid verklaard de betreffende regels te verduidelijken.
Klopt het, zoals in het artikel wordt gesteld, dat deze situatie al langere tijd bekend is bij het ministerie? Welke stappen heeft u tot op heden genomen om de impasse die is ontstaan te doorbreken, en waarom hebben die acties tot op heden nog niet tot een oplossing geleid?
Eind oktober 2015 is aan VWS gemeld dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders hier nog overleg over voerden en nog geen overeenstemming hadden bereikt. Toen eind november hierbij sprake bleek van een impasse heeft de voorzitter van de NZa aangeboden om zorgaanbieders en zorgverzekeraars bij elkaar te roepen om tot snelle, definitieve afspraken te komen op basis van redelijkheid en billijkheid. Gedurende dit proces werd duidelijk dat (de perceptie van) de relevante NZa-regels dergelijke afspraken nog in de weg stond(en). De NZa heeft daarop te kennen gegeven partijen op dit punt te willen faciliteren. In de verzamelbrief van afgelopen januari (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 153, d.d. 28 januari 2016) heeft de Minister aangegeven daaraan te hechten en de NZa te vragen om de betreffende regels waar nodig met terugwerkende kracht en in afstemming met partijen aan te passen.
Deelt u de mening dat de jeugd-GGZ sector, met alle bezuinigingen die zij al heeft of nog moet doorstaan, zich moet kunnen richten op de toekomst in plaats van bezig zijn met claims uit het verleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat de jeugd-ggz zich op de toekomst kan richten. Een adequate verantwoording over eerdere jaren is echter ook van belang. Het is onwenselijk als interpretatieverschillen over de vrijheidsgraden die de NZa-regelgeving biedt, een efficiënte controle en verantwoording in de weg staan.
Gaat u er voor zorgen dat deze claim komt te vervallen?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
De sluiting van kolencentrales |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het opinieartikel van de heer M. Blom, waarin staat dat de sluiting van de Nederlandse kolencentrales niet veel hoeft te kosten?1
Ja.
Kunt u ingaan op de redenering van de heer Blom? Kunt deze redenering onderschrijven? Zo nee, op welke onderdelen niet en waarom niet?
Ik onderschrijf de redenering in het opinieartikel dat het realiseren van CO2-reductie het uiteindelijke doel is dat voorop moet staan bij besluitvorming over kolencentrales. Ook deel ik de analyse dat CO2-reductie bij kolencentrales ook op een andere wijze kan worden gerealiseerd dan via gedwongen sluiting. De analyse in het artikel dat het invoeren van een verplichting vanaf 2018 om CO2-afvang en opslag (CCS) toe te passen waarbij 80% van de uitstoot zou moeten worden afgevangen en opgeslagen, zou leiden tot minder kosten voor de Staat onderschrijf ik niet. Het is onwaarschijnlijk dat vanaf 2018 CCS van die omvang zal kunnen plaatsvinden, aangezien het eerste grootschalige demonstratieproject met CCS in Nederland nog moet worden gerealiseerd. Dit project, het Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject (ROAD), heeft ten doel om ongeveer 25% van de CO2-uitstoot van een van de kolencentrales op de Maasvlakte af te vangen en op te slaan. Het is niet realistisch dat van alle kolencentrales in Nederland in 2018 op grote schaal CO2 kan worden afgevangen en opgeslagen. De voorgestelde verplichting zou er daarom naar alle waarschijnlijk toe leiden dat per 2018 alle kolencentrales gesloten moeten worden, omdat zij niet aan de verplichting kunnen voldoen. Of bij eventuele uitfasering van de kolencentrales schadevergoeding zou moeten worden betaald en wat daarvan eventueel de hoogte zou zijn, hangt af van vele verschillende factoren. Die factoren ben ik aan het uitzoeken in het kader van het project dat ik heb toegelicht in mijn brief van 18 december jl. over uitvoering van de motie Van Weyenberg en Van Veldhoven (Kamerstuk 30 196, nr. 196).
Is het waar dat de hoogte van de schade te relateren is aan de opvangverplichting die in 2018 zou ingaan? Is het waar dat op deze manier het schadebedrag fors wordt verminderd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een bedrag aan -in de toekomst te betalen- emissierechten (naar verwachting veel duurder dan nu) eveneens in mindering gebracht kan worden op het schadebedrag?
De financiële consequenties van uitfasering van kolencentrales voor de Staat ben ik aan het onderzoeken in lijn met voornoemde brief van 18 december jl. De vraag naar hoe omgegaan moet worden met de kosten van toekomstige ETS-rechten zal ik daarbij betrekken.
Wanneer komt u met een lijst van maatregelen om Nederland te laten voldoen aan de Urgenda-uitspraak?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het vonnis in de Urgenda-zaak (Kamerstuk 32 813, nr. 103) zal het kabinet in de eerste helft van 2016 met een kabinetsreactie komen op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Kostenefficiëntie CO2-reductie maatregelen» (IBO CO2). Het IBO CO2 zal bouwstenen aandragen voor aanvullende maatregelen om het vonnis in de Urgenda-zaak uit te voeren. Ik sluit daarbij niet uit dat naast het IBO CO2 nog aanvullend onderzoek nodig zal zijn om tot besluitvorming te komen over de invulling van het vonnis.
Deelt u de mening dat u tot dat moment alles zou moeten doen om een ongewenste lock-in te voorkomen, die nakoming van de Urgenda-uitspraak bemoeilijkt of onmogelijk maakt?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u een Stimulering Duurzame Energieproductie+ (SDE+) beschikking voor biomassa bijstook voorwaardelijk toekennen, waarbij deze ingetrokken wordt voor de jaren die volgen na de sluiting van de Nederlandse kolencentrales?
Om te voorkomen dat het eventueel toekennen van SDE+-subsidie voor bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales toekomstige besluitvorming over kolencentrales bemoeilijkt of onmogelijk maakt heb ik een aantal maatregelen genomen. Hiervoor verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 19 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 401)
Functioneel analfabetisme op het vmbo |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat op het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) 14 procent van de leerlingen «functioneel analfabeet» is en dus dermate taalzwak dat zij zich niet kunnen redden in de maatschappij?1
Het manifest Nederlands op School baseert zich op de cijfers van het Pisa-onderzoek van 2012.2 Daaruit blijkt dat 13,8 procent van de 15-jarige leerlingen in Nederland laaggeletterd is. Ik volg de prestaties van vmbo-leerlingen op het vak Nederlands via de examenmonitor VO. Sinds 2014–2015 zijn voor de eindexamens Nederlands referentieniveaus vastgesteld. Voor het vmbo-eindexamen is het referentieniveau 2F vastgesteld. In 2015 behaalde 94% van de vmbo-leerlingen een voldoende voor het eindexamen Nederlands, waarbij de lat voor de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo een cijferpunt ónder 2F lag. Een deel van deze groep zal dit niveau Nederlands 2F ook niet halen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief over de stand van zaken invoering referentieniveaus taal en rekenen van 6 oktober 2015.3
Deelt u het oordeel dat deze omvang een veeg teken is voor de toekomstkansen van een grote groep jongeren op de arbeidsmarkt en in onze samenleving?
Onvoldoende beheersing van taalvaardigheden door jongeren zorgt voor ongunstige condities voor hun vervolgopleiding, latere werk en het functioneren in de maatschappij. Het streven is zoveel mogelijk vmbo-leerlingen op 2F niveau het VO uit te laten stromen. Desalniettemin zijn er jongeren die onder het referentieniveau 2F blijven. Voor deze jongeren zijn er maatwerktrajecten die gericht zijn op uitstroom naar de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening van de opstellers van het Manifest Nederlands op school dat het vak Nederlands niet langer adequaat is en zelfs niet altijd aan maatschappelijke standaarden voor taalvaardigheid voldoet?
Met de invoering van de referentieniveaus Nederlandse taal is een doorlopende leerlijn Nederlands van primair tot en met middelbaar beroepsonderwijs geïntroduceerd, waardoor scholen scherpere kaders hebben voor de invulling van het vak Nederlands. Doel is een niveauverhoging van de taalvaardigheid van leerlingen. Maar zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal, ondanks extra inspanningen van scholen om zoveel mogelijk leerlingen op het niveau 2F te brengen, een deel van de leerlingen dit niveau niet bereiken. Juist ook om nog meer accent te leggen op het belang van goede beheersing van het Nederlands heeft het Platform Onderwijs2032 het Nederlands een prominente plek gegeven het eindadvies dat ik op 23 januari naar uw Kamer heb verzonden. In het kerncurriculum neemt een goede beheersing van de Nederlandse taal een belangrijke positie in. Het in te richten Ontwerpteam2032 krijgt nu de taak om een integraal ontwerp te maken van het nieuwe curriculum voor het funderend onderwijs. Hiervoor worden door het ontwerpteam leerlabs ingericht, om in dialoog met leraren, scholen, maatschappelijke organisaties, vervolgonderwijs, uitgeverijen, bedrijfsleven, lerarenopleidingen en wetenschappers met verschillende thema’s in de praktijk aan de slag te gaan. Ik nodig de opstellers van het manifest dan ook uit deel te nemen aan deze leerlabs en hun kennis te delen.
Bent u van mening dat de fundamentele herziening van het curriculum Nederlands, die het manifest bepleit, noodzakelijk is om het functioneel analfabetisme onder vmbo’ers tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u met dit pleidooi doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat een fundamentele herziening van het curriculum Nederlands toereikend kan zijn om het functioneel analfabetisme onder vmbo’ers drastisch te verminderen, of zijn er ook andere maatregelen noodzakelijk, bijvoorbeeld bij andere vakken of in het basisonderwijs?
De vernieuwing van het vak Nederlands is onderdeel van de vernieuwing van het curriculum in het funderend onderwijs (Onderwijs2032). Naast de vernieuwing van het curriculum worden door het kabinet maatregelen genomen ter verbetering van de taalvaardigheden van kinderen, jongeren en volwassen door het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal.4 Ook worden scholen ondersteund bij het verbeteren van het taalonderwijs via het Steunpunt Taal en Rekenen.5 Ook komen jongeren in een kwetsbare positie beter in beeld en wordt er ingezet op regionale samenwerking in de aanpak van verzuim, voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie.6
Wanneer kan de Kamer substantiële resultaten verwachten van maatregelen die u treft om het functioneel analfabetisme onder vmbo’ers tegen te gaan?
In de Examenmonitor VO en de voortgangsrapportage taal en rekenen ontvangt uw Kamer jaarlijks informatie over de resultaten voor het vak Nederlands in het VO, respectievelijk PO, VO en MBO.
De inkomenspositie van popmuzikanten |
|
Jasper van Dijk (SP), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Muziek blijft voor veel beroepsmuzikanten sappelen»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de uitkomsten van het onderzoek «Pop, wat levert het op?», dat stelt dat het inkomen van popmuzikanten de afgelopen vijf jaar gedaald is terwijl ze meer zijn gaan werken?
De uitkomsten van het onderzoek vind ik zorgelijk. Het rapport van de SER en de Raad voor Cultuur over de arbeidsmarktpositie van kunstenaars laat een vergelijkbaar beeld zien.
Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd mij te adviseren over de inzet van de € 2 miljoen euro die door uw Kamer in 2016 bestemd is voor verbetering van de positie van de kunstenaar op de arbeidsmarkt (amendement 34 300 VIII, nr. 118). Daar horen ook popmuzikanten bij. Het advies van de Raad voor Cultuur verwacht ik uiterlijk eind maart.
Op welke wijze betrekt u de inkomenspositie van popmuzikanten en -makers bij het onderzoek van de Raad voor Cultuur en de SER over de verbetering van de positie van de kunstenaar op de arbeidsmarkt? Hoe houdt u hierin rekening met de specifieke kenmerken van popmuzikanten en -makers ten opzichte van andere kunstenaars?
Zie onder 2.
Heeft u inzicht in de gages die gesubsidieerde poppodia betalen en de spreiding die daarin bestaat? Deelt u de mening dat deze podia een springplank zijn voor beginnende professionele bands, waardoor het van belang is dat zij een reële vergoeding ontvangen? Zo ja, op welke wijze wilt u meer lijn brengen in de gages die gesubsidieerde poppodia aan muzikanten betalen?
Op het niveau van individuele podia heb ik daar geen inzicht in. Met de leden Van Dekken en Van Dijk ben ik van mening dat podia een belangrijke rol spelen op gebied van talentontwikkeling. Beginnende artiesten en muzikanten moeten de mogelijkheid hebben om voldoende vlieguren te maken. Podia bieden die gelegenheid.
Wat betreft de vergoeding die daar tegenover moet staan, ben ik van mening dat dat een verantwoordelijkheid van de sector is. Podia kunnen hierover gezamenlijke afspraken maken, in overleg met muzikanten.
Poppodia worden voor het overgrote deel gesubsidieerd door de gemeenten. De gemeenten kunnen dit punt onderdeel maken van de subsidievoorwaarden. Ik ga echter niet over de subsidierelaties van de gemeenten. Wel zal ik hiervoor aandacht vragen in de overleggen die ik met de andere overheden voer. Samen met andere overheden houden we het cultureel landschap in stand. Daarin heeft ieder zijn rol.
Deelt u de mening dat de moderne, elektronische platforms voor massacommunicatie, zoals bijvoorbeeld Youtube, Soundcloud en Facebook, veel geld verdienen aan muziek zonder dat de rechthebbenden daarvoor gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier stimuleert u dat artiesten en andere rechthebbenden hun aandeel krijgen van de verdiensten van deze platforms?
Mij is bekend dat het veld zorgen heeft over de vraag of het geld dat wordt verdiend door sommige moderne elektronische platforms voor massacommunicatie van online-inhoud rechtvaardig wordt verdeeld in de markt. Dat is met name het geval indien rechthebbenden van die inhoud de licentievoorwaarden daarvoor onvoldoende zelf kunnen bepalen. Zij verkeren dan immers in een situatie waarin zij niet zelf rechtstreeks met potentiële gebruikers kunnen onderhandelen.
Mede in het licht van deze zorgen heeft de Europese Commissie in haar mededeling «Towards a modern, more European copyright framework» van 9 december 2015 aangekondigd te zullen onderzoeken of maatregelen nodig zijn betreffende een eerlijke markt op internet. Daarbij zal zij zich met name concentreren op de rol van internet service providers die auteursrechtelijk beschermde werken distribueren.
Daarnaast loopt momenteel een prejudiciële zaak bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-610/15 Stichting Brein) over de vraag van de verwijzende Nederlandse Hoge Raad of, en wanneer internet service providers een auteursrechtelijk relevante handeling verrichten in het kader van de Auteursrechtrichtlijn.
Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Europese Commissie en de uitspraak van het Europese Hof met belangstelling af. Deze resultaten, evenals het te verwachten voorstel van de Europese Commissie, zullen naar verwachting in het voorjaar van 2016 worden gepubliceerd. Over de plannen van de Europese Commissie zal het Nederlands Kabinet op de te doen gebruikelijke wijze een standpunt bepalen en aan de Tweede Kamer communiceren.
Op welke wijze wilt u de ondersteuning van de talentontwikkeling, de internationale promotie en de inkomensondersteuning beter aan laten sluiten op de behoeften van popmuzikanten, componisten en tekstschrijvers? Ziet u hierin een rol weggelegd voor een popfonds?
In mijn brief over de popmuziek die ik uw Kamer in februari toestuur, ga ik in op de ondersteuning van talentontwikkeling en de internationale promotie.
Hoe vordert de uitwerking van uw popvisie, waarin u samenwerkt met de sector? Met welke partijen werkt u daarin samen? Wanneer verwacht u uw visie aan de Kamer te sturen?
In mijn brief van 26 november 2015 heb ik uw Kamer gemeld dat ik u mijn brief over popmuziek in februari toestuur. Voor de totstandkoming van de brief heb ik overleg gevoerd met verschillende partijen, waaronder de Popcoalitie.
Een nieuw megalomaan project in de zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de plannen van zorgorganisatie Daelzicht in Limburg die voornemens is een megalomaan recreatiepark op te zetten voor mensen met een beperking?1
Ik ken het voornemen. Daelzicht heeft inmiddels besloten het plan te beëindigen.
Deelt u de mening dat Daelzicht onder het mom van een belevenispark bezig is met het centraliseren van de dagbesteding? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo neen, waarom niet?
Bij brief van 29 februari 2016 gericht aan de relaties van Daelzicht (en via een persbericht met dezelfde strekking) heeft Daelzicht laten weten niet door te gaan met de ontwikkeling van het plan van een Belevenispark Heel om de «rust in de organisatie en omgeving terug te brengen». Uit het persbericht leid ik af dat de meningen van verschillende partijen in de omgeving hebben meegewogen bij de beslissing te stoppen met de ontwikkeling.
Op basis van welke zorginhoudelijke gronden heeft de zorginstelling gekozen voor de vorm van een «belevenispark»? Welke wetenschappelijke kennis ligt ten grondslag aan de aanname dat deze vorm goed is voor mensen met een beperking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denken de ondernemingsraad, de cliëntenraad en mogelijke verwantenraad over de investering in de aanleg van dit recreatiepark? Is er in uw ogen sprake van optimale inspraak op deze mega-investering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de zorgprofessionals worden wegbezuinigd en de kwaliteit van zorg achteruit gaat ten gevolge van de oprichting van dit belevenispark? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat zorgorganisatie Daelzicht zorggeld uitgeeft voor het opzetten van een belevenispark, en het onderhouden van het terrein? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor mij staat voorop dat met het beschikbare geld goede zorg moet worden geleverd. Zoals aangegeven heeft Daelzicht besloten te stoppen met het plan voor Belevingspark Heel.
Vindt u het bouwen van een belevenispark met behulp van zorggeld een goede investering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u de keuze voor de bouw van dit belevenispark getuigen van goed bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2 t/m 5.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Het park wordt ook een plek om te leren en te werken. Het is de bedoeling dat dagelijks 200 à 300 mensen met een hulpvraag gaan werken in het park»? Betekent dit dat Daelzicht onder het mom van dagbesteding mensen met een beperking als goedkope werknemers aan het werk zet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Hoe oordeelt u over dergelijke zorgorganisaties, zoals Daelzicht, die de zorgbezuinigingen als excuus gebruiken om met zorggeld prestigieuze projecten te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat de gevolgen die ontstaan als dit vastgoedavontuur ontspoort voor personeel en zorgbehoevenden zijn en niet voor bestuurders en toezichthouders? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich nog de situatie van zorginstelling Philadelphia, waarbij het bestuur allerlei vastgoedavonturen aanging en een kasteel, een klooster, een sleepboot en een hotel op Schiermonnikoog aankocht? Erkent u dat dit gedrag de zorginstelling aan de rand van faillissement bracht? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Daelzicht stopt met het plan voor Belevingspark Heel. Nu er geen sprake zal zijn van een definitief plan dat zal worden uitgevoerd, is alleen al om die reden geen vergelijking te maken met de zorginstellingen Philadelphia of Meavita.
Herinnert u zich nog de situatie van zorginstelling Meavita waar het bestuur investeerde in verliesgevende projecten, zoals de TVfoon en zorgdorpen in Spanje? Erkent u dat dit mede leidde tot het faillissement van deze zorggigant?5
Zie antwoord vraag 12.
Welke lessen zijn geleerd van deze twee zorgorganisaties die vastgoedavonturen ten koste lieten gaan van hun echte taak, waardoor uiteindelijk zorgpersoneel en zorgbehoevenden de prijs betaalden? Kunt u uw antwoord toelichten
Zie antwoord vraag 12.
Is het mogelijk de aanleg van Daelzicht te blokkeren? Zo ja, welke instrumenten heeft u daarvoor, en bent u bereid deze instrumenten in te zetten?
Daelzicht heeft besloten te stoppen met het plan voor Belevingspark Heel en heeft meegedeeld de rust binnen de organisatie en in de omgeving belangrijk te vinden.
Bent u bereid bestuurders die het belang van hun personeel en de zorg aan hun cliënten niet voorop stellen, en megalomane plannen uitvoeren met zorggeld, per direct een halt toe te roepen, en bijbehorende sancties op te leggen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Nog veel onwetendheid over aanlandplicht’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nog veel onwetendheid over aanlandplicht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op confrontatie tussen de Nederlandse Noordzeevissers en de Duitse inspectiedienst?
De regelgeving van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie. De controleverordening voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is bedoeld om te garanderen dat de regels op de juiste manier worden nageleefd. Het toezicht op de regels is echter een nationale verantwoordelijkheid.
Met betrekking tot de aanlandplicht is in de plannen voor 2016 helder afgesproken wat wel en niet moet worden aangeland. Bij controle hierop mag tussen de controlediensten van verschillende landen geen verschil bestaan. Toen door Nederlandse vissers melding werd gemaakt van discussie met Duitse inspecteurs over de soorten die moeten worden aangeland, is daarom vanuit het ministerie direct contact gezocht, zowel met het Duitse ministerie als met de Duitse controledienst. Op verzoek van Nederland heeft het Duitse ministerie ons de inspectieprotocollen rond de aanlandplicht toegestuurd. De Duitse inspectiedienst heeft bovendien onmiddellijk contact gezocht met de schipper van het betrokken inspectievaartuig om uit te zoeken wat er speelde.
Na inzage in de protocollen en instructies is gebleken dat de Duitse inspectiedienst de regels niet anders hanteert dan op Europees niveau is afgesproken. De instructies zijn vergelijkbaar met de instructies die de NVWA volgt.
Sindsdien zijn geen nieuwe meldingen binnen gekomen.
Wat is uw reactie op het feit dat de Duitse controleurs niet op de hoogte bleken te zijn van de regelgeving en er kennelijk nog veel onwetendheid is bij de inspectiediensten over de aanlandplicht?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er nu gemaakt naar aanleiding van het contact op het hoogste ambtelijke niveau? Zijn deze afspraken voldoende voor de Nederlandse Noordzeevissers, die zich al aan aanlandplicht hielden, om te kunnen blijven vissen in de Duitse wateren?
Zoals aangegeven heeft Duitsland per ommegaande zijn protocollen ter beschikking gesteld.
Daarnaast heeft Duitsland zich bereid getoond direct actie te ondernemen toen er discussie ontstond en er door Nederlandse vissers, via de overheid, aan de bel werd getrokken. Hiermee is het risico op misverstanden zo veel mogelijk beperkt. Er is in mijn ogen dus niets wat Nederlandse vissers er van zou moeten weerhouden om in Duitse wateren te vissen.
Daar wil ik nog bij opmerken dat in geen van de gevallen waarbij specifiek is gecontroleerd op de naleving van de aanlandplicht is overgegaan tot het opmaken van procesverbaal.
Hoe past dit bericht in het in het licht van uw opmerkingen in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 14 en 15 december 2015 dat andere Noordzee-lidstaten ook de noodzaak onderschrijven om tot harmonisatie in de handhaving te komen?2
De wens voor harmonisatie wordt inderdaad breed gedeeld. Tegelijkertijd ligt dit ook gevoelig; hoewel de controleverordening ervoor zorgt dat de basis voor visserijcontrole door de lidstaten gelijk is, blijven lidstaten verantwoordelijk voor de precieze uitwerking van controle in de eigen wateren.
Een duidelijk voorbeeld waarbij deze gevoeligheid naar voren komt is de inzet van camera’s voor controle: lidstaten verschillen van mening over hoe hiermee moet worden omgegaan, of de vlagstaat of de kuststaat hierin het voortouw heeft en onder welke voorwaarden beelden mogen worden gedeeld.
Onlangs heeft overleg in de Noordwestelijke Waterengroep en de Scheveningengroep plaatsgevonden. In deze overleggen heeft Nederland opnieuw aangedrongen op snelle harmonisatie van de controle op de aanlandplicht. De voorzitters van beide regionale groepen, respectievelijk Frankrijk en Zweden, hebben aangegeven dit te agenderen voor het overleg van de regionale controle expertgroepen. Het proces naar een geharmoniseerd controle regime is dus gaande maar vergt tijd.
Ik ben daarom in de tussentijd ook extra alert op signalen uit de praktijk die wijzen op verschillen in interpretatie tussen lidstaten. Door deze direct met de betrokken lidstaat te bespreken kan snel in kaart worden gebracht of er inderdaad sprake is van een verschil in uitvoering en kan eventuele verwarring of miscommunicatie zo snel mogelijk verholpen worden. Ik heb de andere lidstaten rondom de Noordzee verzocht om de controle-instructies breder met elkaar te delen. Ik ben er van overtuigd dat het delen en vergelijken van instructies zal leiden tot een belangrijke stap in de harmonisatie.
In het hetzelfde verslag geeft u aan in januari 2016 tot nadere afspraken te willen komen in de Scheveningen groep; heeft dit overleg al plaatsgevonden? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit overleg en wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit overleg verwachten? Zo nee, bent u bereid in het licht van de recente berichtgeving spoedig samen te komen om tot harmonisatie te komen met de Noordzee-lidstaten?
Zie antwoord vraag 5.
Een dreigend tekort van menskracht bij de GGD door de toestroom van vluchtelingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «asielcrisis wordt immense opgave»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht waaraan uw Kamer refereert. Ook deel ik de mening dat – indien noodzakelijk – medische zorg en publieke gezondheidszorg (al dan niet uitgevoerd door de GGD) voor vluchtelingen toegankelijk moet zijn.
Deelt u de mening dat vluchtelingen die naar Nederland komen in alle fasen van de asielprocedure en in de doorstroom van statushouders, indien nodig, goede zorg moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat dit ook zinvolle screening, voorlichting, consultatie en follow-up door de GGD betreft?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre verwacht u, evenals de GGD-baas, dat de huidige toestroom van vluchtelingen leidt tot een tekort aan menskracht bij de GGD?
In welke mate de instroom van vluchtelingen zal leiden tot een hogere zorgvraag is nu nog moeilijk te voorspellen omdat harde gegevens over het zorggebruik en mogelijke gezondheidsrisico’s van deze nieuwe groep vluchtelingen ontbreken. Daardoor is het op voorhand niet aan te geven of er zich een tekort aan menskracht bij GGD’en gaat voordoen. Het is een verantwoordelijkheid voor gemeenten om voldoende GGD capaciteit beschikbaar te hebben. Het eventueel optreden van een capaciteitstekort bij GGD regio’s kan worden beïnvloed door de spreiding van het aantal nieuwe vergunninghouders over alle gemeenten in Nederland. Niet alleen wat aantallen betreft, maar ook qua samenstelling.
Ook speelt de manier waarop de gemeenten de publieke gezondheid lokaal hebben georganiseerd een rol.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van een eventueel tekort aan menskracht bij de GGD voor de invulling van zijn taken voor vluchtelingen en zijn reguliere taken? Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van vluchtelingen en inwoners van Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat GGD-en door gebrek aan menskracht hun taken niet volledig kunnen uitvoeren?
Het Ministerie van VenJ is verantwoordelijk om de toegang tot de zorg voor asielzoekers te regelen en de zorg te financieren. Vanaf 1 januari 2010 voeren de regionale GGD’en de Publieke Gezondheid Asielzoekers (PGA)-taken uit in de asielzoekerscentra in hun gemeente(n). GGD GHOR Nederland sluit hiervoor een overeenkomst af met alle GGD’en, en daar waar van toepassing, met de plaatselijke jeugdgezondheidszorg (JGZ) instelling. GGD GHOR Nederland voert de landelijke coördinatie en ondersteuning uit met betrekking tot PGA. Hiervoor heeft het COA een overeenkomst met GGD GHOR Nederland.
Als een statushouder in een gemeente instroomt, dan is deze gemeente – net als bij alle andere inwoners – verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg.
Vanuit deze verantwoordelijkheden is in het tussen Rijk en VNG op 27 november 2015 gesloten Bestuursakkoord Verhoogde Instroom Asielzoeker aandacht gevraagd voor gezondheid en zorg aan statushouders. In dit Bestuursakkoord is hierover volgende opgenomen: «Op korte termijn zullen VNG en Rijk een werkgroep instellen om de inhoudelijk en financiële knelpunten in kaart te brengen. Het betreft hier zowel uitvoeringsvraagstukken als ook de financiële vraagstukken die de uitvoering raken». Deze werkgroep is in januari 2016 van start gegaan.
Het bericht ‘Ook huisartsen werken mee aan dubieuze bloedtests’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat huisartsenpraktijken en ziekenhuizen meewerken aan dubieuze bloedtests?1
Anders dan het artikel suggereert, gaan het in dit geval niet zozeer om medewerking van huisartsenpraktijken aan commerciële bloedtests, maar om medewerking daaraan van sommige prikposten van ziekenhuis- of eerstelijnslaboratoria. Het staat laboratoria vrij om, naast (verzekerde) diagnostische tests op verwijzing van een arts, ook voor andere opdrachtgevers diensten te leveren. Zoals ik u op 6 oktober 2015 heb laten weten ben ik van mening dat burgers zelf moeten kunnen kiezen of zij preventieve tests doen. Daarbij is wel essentieel dat zij goed geïnformeerd worden over de kwaliteit en de mogelijke voor- en nadelen van de aangeboden tests. Ook moeten de kwaliteit van de pre-analyse, de analyse, en de interpretatie van de uitkomsten op orde zijn. De NVKC (Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde) geeft aan dat de klinisch chemicus in een laboratorium verantwoordelijk is voor het hele ketenproces, dus van pre-analyse tot uitslag.
Ik heb van de NVKC vernomen dat in dit specifieke geval de pre-analyse niet goed geborgd was en daardoor potentieel ondeugdelijk. Dit kan afwijkende uitslagen tot gevolg hebben. Ook is het van belang dat de resultaten goed geïnterpreteerd worden. Ik vind het onvoldoende en onprofessioneel als de uitslagen zonder nadere of ondeugdelijke toelichting naar de aanvrager worden teruggestuurd, zoals door het betreffende commerciële bedrijf in dit geval is gebeurd. Het commerciële bedrijf waar in het artikel aan wordt gerefereerd had een contract met een gecertificeerd laboratorium. Ik ga er vanuit dat laboratoria werken volgens de door de Nederlandse Vereniging van Klinisch Chemici opgestelde richtlijnen. Voor het uitvoeren van medische laboratorium diagnostiek zijn de NEN en ISO 15189 normen opgesteld. Het niet werken volgens deze richtlijnen keur ik af. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet hier op toe. Het betreffende commerciële bedrijf heeft inmiddels haar activiteiten op dit gebied gestaakt, nadat het laboratorium de samenwerking met haar had opgezegd.
Ik zal met betrokken partijen nader in gesprek gaan om randvoorwaarden voor adequate diagnostiek op te stellen. Het borgen van de kwaliteit, inclusief een advies van de professional over de uitslagen, is een dergelijke randvoorwaarde, ook waar het commerciële tests betreft. Ik zal u over deze randvoorwaarden in de loop van dit jaar nader informeren.
Schrikt u er ook van dat huisartsen en ziekenhuizen samenwerken met een commercieel bedrijf waarvan de claims overtrokken blijken te zijn, waarvan de testuitslagen niet blijken te kloppen en waarvan de toelichtingen nodeloze ongerustheid opwekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze preventieve tests van dit bedrijf niet wenselijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er vanuit dat in geval van preventieve medische diagnostiek wordt gehandeld conform opgestelde richtlijnen hieromtrent. Voor het uitvoeren van medische laboratorium diagnostiek zijn de NEN en ISO 15189 normen opgesteld. Indien een bedrijf werkt volgens deze norm heb ik hier tegen geen bezwaar. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u inzicht geven in het aantal tests dat dit bedrijf jaarlijks analyseert? Wat moet de consument voor zo’n bloedtest betalen?
Het betreffende commerciële bedrijf analyseerde niet zelf, maar liet de analyses uitvoeren door een laboratorium dat ook analyses doet voor patiënten die worden verwezen via de huisarts of medisch specialist. Dit gaat dus om een bestaand gecertificeerd laboratorium.
Het commerciële bedrijf hanteerde diverse tarieven, afhankelijk van welke test er werd uitgevoerd. Het bedrijf wil uit commercieel oogpunt niet transparant zijn over de hoeveelheid tests die zij jaarlijks analyseren. Zoals hier boven al vermeld heeft het bedrijf aangegeven op dit moment gestopt te zijn met haar activiteiten, omdat het laboratorium waarmee zij samenwerkte per direct de samenwerking heeft opgezegd naar aanleiding van het Volkskrant artikel.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) «Dit is het gevolg van marktwerking. Consumenten willen alles weten. De vraag is of dat in hun belang is»?
Ik ben een voorstander van goede keuzemogelijkheden in de zorg en goed geïnformeerde patiënten en burgers. Als het gaat om laboratorium diagnostiek is het te verwachten dat er onder andere door tal van technologische ontwikkelingen nieuwe mogelijkheden voor patiënten en burgers gaan ontstaan. Daarbij moet de kwaliteit van de diensten geborgd blijven. Ik ben hier in mijn eerdere antwoorden al nader op ingegaan.
Is het correct dat de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC), de wetenschappelijke beroepsvereniging van klinisch chemici, het laboratorium van het testbedrijf om opheldering heeft gevraagd? Kunt u aangeven wanneer dit verzoek is gedaan, wat precies het verzoek was en wat de reactie van het testbedrijf op dit verzoek was? Indien u hier niet van op de hoogte bent, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het klopt dat de NVKC de klinisch chemicus van het laboratorium dat met het commerciële bedrijf samenwerkte om opheldering heeft gevraagd. Dit is begin januari gebeurd. Zij hebben de klinisch chemicus er op gewezen dat hij verantwoordelijk is voor de gehele keten. Het uitsluiten van de pre-analyse valt hiermee niet te rijmen. Evenals het geven van een interpretatie op basis van mogelijk ondeugdelijke resultaten. De NVKC heeft de klinisch chemicus hiermee op zijn professionele verantwoordelijkheid gewezen. Dat heeft hij ter harte genomen met als gevolg dat het laboratorium het contract met het commerciële bedrijf per direct heeft opgezegd.
Bent u het met de NVKC eens dat laboratoriumdiagnostiek op dit moment een onbeschermd gebied is? Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u van plan hierin verandering aan te brengen om de patiënt te beschermen? Zo ja, wat zijn uw plannen, en op welke termijn gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom bent u niet van plan hierin verandering aan te brengen?
In Nederland zijn er kwalitatief hoogwaardige klinisch chemisch laboratoria. In mijn eerdere antwoorden heb ik aangegeven dat er moet worden gewerkt op basis van door de beroepsgroep opgestelde richtlijnen. De huidige kwaliteitswetgeving geeft onder andere de IGZ voldoende mogelijkheden voor toezicht en handhaving.
Kunt u reageren op het standpunt van huisarts Zaat dat huisartsen niet aan commerciële tests mee moeten werken, omdat dergelijk onderzoek schadelijk is en een exploitatie van angst?
Ik vind het zoals gezegd van belang dat patiënten zelf kunnen kiezen of zij wel of niet dergelijke tests laten uitvoeren. Dit wil ik daarom ook niet tegen houden. Wel vind ik het van belang dat de kwaliteit van de diensten gewaarborgd is. Ik ben daar in mijn vorige vragen nader op ingegaan.
Kunt u reageren op het standpunt van hoogleraar klinische epidemiologie, de heer Bossuyt, van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) dat bloedonderzoek buiten de huisarts om verboden zou moeten worden?
Ik geloof meer in een positieve benadering, zoals het initiatief thuisarts.nl. Hier krijgen burgers, gebaseerd op de laatste medisch inzichten, goede informatie over hun gezondheid, waaronder de noodzaak voor eventueel bloedonderzoek.
Vindt u het ook een ernstige conclusie van de NVKC dat iedereen, ook mensen zonder kennis van zaken, een medisch laboratorium kan beginnen, en bloedonderzoek kan aanbieden tegen een willekeurig tarief? Kunt u uw antwoord toelichten? Worden hieraan wettelijke eisen gesteld? Biedt de Wet BIG (Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, of aanpassing daarvan, hiertoe mogelijkheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regulering van de medisch laboratorium diagnostiek is afdoende geregeld daar waar het zorg en dienstverlening betreft zoals deze voorvloeit uit de zorgverzekeringswet, de wet langdurige zorg en de wet publieke gezondheidszorg dan wel waar de zorg wordt verleend door de BIG-geregistreerde hulpverleners of vanuit instellingen die vallen onder de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Laboratoriumdiagnostiek moet voldoen aan de richtlijnen die de beroepsvereniging hiervoor heeft opgesteld. Ook commerciële bedrijven moeten hun verantwoordelijkheid nemen en kwalitatief goede diensten leveren.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om nadere regelgeving op te stellen of strakker toezicht te moeten houden. Wel ga ik zoals gezegd met betrokken partijen nader in gesprek om nadere 0randvoorwaarden voor adequate diagnostiek op te stellen.
De papieren werkelijkheid van passend toewijzen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «passend toewijzen haast onuitvoerbaar voor corporaties» van Follow the Money?1
Het artikel bevat een aantal feitelijke onjuistheden en mis-interpretaties van het aangehaalde onderzoek door Companen. Het geciteerde onderzoek uit 2014 toont weliswaar inderdaad aan dat op basis van de destijds bekende gegevens (dVi, peildatum eind 2012) in geen enkele provincie 95% of meer van de huurtoeslagontvangers passend (dus in een woning met een huurprijs tot en met de aftoppingsgrens) werd gehuisvest. Anderzijds laat het onderzoek ook zien dat terzelfder tijd in alle provincies het overgrote deel van de corporatiewoningen (gemiddeld 87%) een huurprijs had tot aan de aftoppingsgrens. Aangezien landelijk gezien slechts 48% van alle huurders een inkomen heeft tot aan de huurtoeslaginkomensgrenzen (WoOn 2012), zou dus de betaalbare voorraad corporatiewoningen ruimschoots toereikend moeten zijn om woningzoekenden met recht op huurtoeslag passend te kunnen huisvesten. Het feit dat niettemin in toenemende mate niet passend werd toegewezen, was voor het kabinet reden om de passendheidnorm opnieuw in te voeren.
Deelt u de mening dat, om de norm van 95% passend toewijzen te halen, er voor woningcorporaties genoeg goedkope huurwoningen vrij moeten komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Primair omdat bij het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder een nieuwe huurprijs wordt vastgesteld; het is dus in feite niet relevant voor een nieuwe huurovereenkomst welke huurprijs bij de voorgaande huurovereenkomst gold. Wel is gebleken dat sinds het afschaffen van de tot 2008 geldende passendheidsnorm in de huurtoeslag, de huurprijs bij nieuwe overeenkomsten steeds vaker hoger werd vastgesteld dan de voor de voorgaande huurder geldende huurprijs. In die zin kan gesteld worden dat er weliswaar voldoende woningen met een huurprijs tot aan de aftoppingsgrens vrijkwamen, maar dat deze vervolgens steeds vaker opnieuw werden verhuurd voor een huurprijs boven de aftoppingsgrens, ook aan huurtoeslaggerechtigden.
Hoe wordt op dit moment de norm van 95% passend toewijzen gehaald in vergelijking met de cijfers uit 2014 waaruit bleek dat in geen enkele provincie de norm gehaald kon worden en dat een huurder nog vaak een te dure woning wordt toegewezen?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is de omstandigheid dat blijkens het onderzoek uit 2014 geen enkele provincie de passendheidsnorm haalde niet te wijten aan een ontoereikende voorraad corporatiewoningen met een huurprijs tot aan de aftoppingsgrens. Deze voorraad was destijds in principe ruimschoots toereikend om huurders met recht op huurtoeslag passend te huisvesten. Sindsdien is, blijkens het rapport Volkshuisvestelijke prestaties corporaties 2014 (Kamerstuk 29 453, nr. 409) het percentage te dure toewijzingen verder toegenomen van gemiddeld 23% in 2012 tot 32% eind 2014. Gelijktijdig is de voorraad betaalbare corporatiewoningen eveneens afgenomen, tot 79%. Deze ontwikkeling onderstreept mijns inziens het belang van de (her)invoering van de passendheidsnorm, die dient om deze ontwikkeling een halt toe te roepen.
Deelt u de mening dat, hoewel het principe van passend toewijzen goed is, het invoeren van passend toewijzen per 1 januari 2016 een papieren norm is die in werkelijkheid voor veel corporaties onuitvoerbaar is?
Deze mening deel ik niet. Corporaties hebben de mogelijkheid om bij nieuwe verhuringen de huurprijs niet te harmoniseren, of zo nodig zelfs te verlagen, zodat huishoudens met recht op huurtoeslag passend worden gehuisvest.
Hoeveel euro aan boetes verwacht u dat corporaties, en daarmee indirect huurders, moeten betalen als de norm van passend toewijzen niet gehaald wordt?
Ik ga er vanuit dat de woningcorporaties zich zullen houden aan de passendheidsnorm. Ik hoop en verwacht dan ook niet dat er vaak sprake zal zijn van het opleggen van sancties wegens het onderschrijden van de norm. De verantwoordelijkheid voor het opleggen van sancties in deze gevallen berust bij de Autoriteit woningcorporaties.
Deelt u de mening dat de norm voor passend toewijzen in 2016 versoepeld moet worden zodat corporaties, en daarmee indirect huurders, niet extra op kosten worden gejaagd omdat er al genoeg kosten zijn, zoals de verhuurderheffing, die noodzakelijke investeringen in de weg staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke norm denkt u?
Deze mening deel ik niet. De passendheidtoets is juist bedoeld om voor de groep minst draagkrachtige huurders de kosten van het huren beperkt te houden. Immers, als de huurprijs uitgaat boven de aftoppingsgrens wordt de extra huur niet of nog slechts voor een klein deel (40%) vergoed door de huurtoeslag. Het meerdere (100% dan wel 60% van de huur boven de aftoppingsgrens) moet de huurder zelf betalen, hetgeen voor huishoudens met een laag inkomen een zware belasting is. Bovendien leidt het toenemend aantal huurtoeslagontvangers met een huurprijs boven de aftoppingsgrens mede tot onbeheersbaarheid van de huurtoeslaguitgaven.
Zoals eerder aangegeven, kan door een zorgvuldige woningtoewijzing op veel plaatsen de passendheidsnorm geheel of grotendeels worden gerealiseerd zonder grote effecten op de verdiencapaciteit van de corporaties. Daar waar huurmatiging noodzakelijk is om aan de passendheidsnorm te kunnen voldoen, kunnen woningcorporaties deze eventueel compenseren door bij woningtoewijzing aan hogere inkomensgroepen een wat hogere huurprijs te vragen dan wel een inkomensafhankelijke huurverhoging toe te passen bij zittende huurders met een hoger inkomen.
Daarnaast wijs ik erop dat uit het op 16 december 2015 aan uw Kamer aangeboden Sectorbeeld 2015 van de Autoriteit woningcorporaties (Kamerstuk 29 453, bijlage bij nr. 409) blijkt dat de financiële positie van de corporatiesector goed is te noemen. De passendheidsnorm noch de verhuurderheffing staan, gezien dit sectorbeeld, in zijn algemeenheid in de weg aan noodzakelijke investeringen.
Hoe verhoudt passend toewijzen zich tot de door u voorgestelde huursombenadering? Zal de norm van 95% passend toewijzen wel gehaald kunnen worden als in 2017 de huursombenadering wordt ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst memoreer ik dat de huursombenadering is voorgesteld door de sector zelf, in het sociaal huurakkoord dat Aedes en de Woonbond medio 2015 hebben gesloten met als doel de beperking van de huurstijgingen; deze partijen hebben daarbij ook het systeem van huurtoeslag en het bevorderen van passend wonen meegewogen.
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Doorstroming woningmarkt (Kamerstuk 34 373, nr. 3) is aangegeven, is de kern van de huursombenadering dat de totale huurstijging, inclusief de huurharmonisatie bij mutaties, aan een maximum wordt gebonden. Dit spoort goed met de passendheidsnorm, die immers ook de ruimte voor huurharmonisatie bij mutatie beperkt.
Anderzijds biedt het wetsvoorstel ruimte voor extra huurverhogingen voor woningen die een scheve verhouding hebben tussen huurprijs en kwaliteit; ook is er ruimte voor extra huurverhogingen voor huurders met hogere inkomens. Een en ander kan tot meer marktconforme prijzen in de huursector leiden, hetgeen voor meer kapitaalkrachtige huurders een prikkel kan zijn om de afweging tussen sociale huur, geliberaliseerde huur en koop opnieuw te maken. Daarmee wordt bevorderd dat de betaalbare voorraad vooral beschikbaar blijft voor de huishoudens met de laagste inkomens.
In dit beleid dat in toenemende mate is gericht op meer marktconforme huren is het wel van groot belang om huurders met een laag inkomen te beschermen tegen te hoge huren. Juist hierbij vervult de passendheidsnorm een onmisbare rol.
Bent u bereid om ruim voor de behandeling van de begroting voor 2017 een onderbouwd overzicht te overleggen van de al dan niet gehaalde passendheidsnorm per regio, met vermelding van de daarbij betaalde boetes? Zo nee, waarom niet?
Het is mij helaas niet mogelijk om de gevraagde gegevens te verstrekken voor de begrotingsbehandeling 2017. Over het al dan niet halen van de passendheidsnorm in 2016 zal worden gerapporteerd in het rapport Volkshuisvestelijke prestaties corporaties 2016, dat eind 2017 zal verschijnen. Dit omdat de norm betrekking heeft op de toewijzingen gedurende geheel 2016. Eventuele boetes naar aanleiding van het niet halen van de passendheidsnorm zullen pas daarna door de Autoriteit woningcorporaties worden opgelegd, zodat over deze boetes pas in 2018 kan worden gerapporteerd.
Het binden en bijscholen van werkloze leraren |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorstellen van «Ouders van Waarde» met betrekking tot werkloze leraren?1
Ja, ik ben bekend met de voorstellen van de ouderorganisatie «Ouders van Waarde».
Hoeveel leraren, verdeeld per sector en per leeftijdscategorie, staan er op dit moment als werkloos of werkzoekend geregistreerd?
Gegevens over het aantal WW-uitkeringen in de gehele publieke sector worden ieder kwartaal gepubliceerd door het Ministerie van BZK op de «Kennisbank Directoraat-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties». De meest recente cijfers hebben betrekking op de stand ultimo derde kwartaal 2015 en bevatten de onderstaande aantallen uitkeringen voor de verschillende onderwijssectoren.
Primair Onderwijs
Voortgezet Onderwijs
Middelbaar Beroeps Onderwijs
Hoger Beroeps Onderwijs
Wetenschappelijk Onderwijs
Onderzoek- instellingen
< 25 jaar
461
61
19
9
18
0
25 tot 35 jaar
2.281
458
155
171
661
36
35 tot 45 jaar
1.111
452
166
237
278
26
45 tot 55 jaar
1.753
780
334
324
196
8
55 of ouder
3.913
1.333
569
329
192
10
Totaal
9.519
3.084
1.243
1.070
1.345
80
Het is niet mogelijk exact aan te geven hoeveel mensen momenteel als werkzoekend binnen de sector onderwijs kunnen worden beschouwd. Het gaat hier immers om een diverse groep. Deze groep bestaat bijvoorbeeld uit leraren die werkloos zijn geraakt, maar ook mensen die onlangs de lerarenopleiding hebben afgerond of mogelijke zij-instromers.
Welke mogelijkheden hebben werkloze leraren om zich te blijven bij- en nascholen, ook gelet op de verplichting voor leraren om zich de komende jaren te registreren in het lerarenregister?
Werkloze leraren hebben in het kader van hun re-integratie naar werk op grond van artikel 76 van de Werkloosheidswet de mogelijkheid om noodzakelijke scholing te volgen. Er moet dan sprake zijn van arbeidsmarktrelevantie. De beoordeling of scholing noodzakelijk is, vindt plaats op basis van de «Beleidsregels Protocol scholing 2014» (stcrt. 3772, 12 februari 2014).
Tevens geldt voor eigen risicodragers WW, dit zijn onder meer de onderwijswerkgevers, dat men toestemming moet geven voor scholingsvouchers 50+ in het kader van de noodzakelijke scholing. Eigen risicodragers WW dragen ook de kosten van re-integratie.
Tot slot hebben sociale partners in het onderwijs desgewenst de mogelijkheid om in de cao nadere afspraken te maken over bij- en nascholing van werkloze leraren.
Het lerarenregister wordt verplicht voor alle leraren die werkzaam zijn bij een schoolbestuur in het po, vo of mbo. Voor degenen die wel een onderwijsbevoegdheid hebben maar (tijdelijk) niet in het onderwijs werkzaam zijn, geldt deze verplichting niet. Zij kunnen zich wel vrijwillig registreren en zelf kiezen voor het bijhouden van hun bekwaamheid. Zij houden hun bevoegdheid en blijven benoembaar, ook als ze er voor kiezen zich niet te registreren.
Wat wordt er op dit moment door de overheid, de sectorraden en de schoolbesturen afzonderlijk en in gezamenlijkheid gedaan om werkloze leraren voor het onderwijs te behouden en te voorkomen dat zij het onderwijs de rug toe keren?
Op verzoek van PO-Raad en VO-raad zijn via het NOA onder meer extra middelen beschikbaar gekomen (€ 150 mln) voor behoud van (beginnende) leraren. Via het project «Vierslagleren», een initiatief dat in samenwerking met lerarenopleidingen tot stand is gekomen, kunnen startende leraren samen met een ervaren leraar met de Lerarenbeurs een masteropleiding volgen.
In het kader van de Lerarenagenda en de sectorakkoorden investeren we in de begeleiding van startende leraren. Ook dit draagt er toe bij dat jonge leraren behouden blijven voor het onderwijs.
Hoe beoordeelt u de suggesties van «Ouders van Waarde» om werkloze leraren in dienst te nemen om hen zo voor het onderwijs te behouden én de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan bij- en nascholingsactiviteiten?
De suggesties van «Ouders van Waarde» komen neer op het werken met behoud van uitkering. Dit is slechts in beperkte mate toegestaan in het kader van de re-integratie naar (betaald) werk. Er is de mogelijkheid van een proefplaatsing voor een periode van maximaal twee maanden. Het is hierbij de bedoeling om te bekijken of de werknemer geschikt is en de werkgever betaalt dan geen loon. Ook is het mogelijk onder bepaalde voorwaarden vrijwilligerswerk te doen met behoud van de WW-uitkering. Dit moet ondersteunend zijn aan de re-integratie naar betaald werk en er mag geen verdringing plaatsvinden van betaalde arbeidsplaatsen. Of er sprake is van vrijwilligerswerk, moet altijd worden beoordeeld door het UWV.
Ik waardeer de betrokkenheid die ouderorganisatie «Ouders van Waarde» toont ten aanzien van de werkloosheidsproblematiek in het onderwijs. De suggesties zijn om bovengenoemde redenen echter niet uitvoerbaar.
Voor het antwoord op de vraag over bij- en nascholingsactiviteiten verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
De sluiting van het doveninternaat in Haren |
|
Paul van Meenen (D66), Tjitske Siderius (SP), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de leerlingen en docenten van het doveninternaat in Haren die aangeven dat de aangekondigde sluiting van het internaat pure kapitaalvernietiging is? Kunt u dit toelichten?1
Dove leerlingen hebben net als andere leerlingen recht op passend onderwijs. In de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs heb ik toegezegd dat er voldoende alternatieven moeten zijn voor leerlingen met een auditieve beperking. Zolang deze alternatieven er niet zijn, blijft verblijf in het internaat bekostigd vanuit de budgetten passend onderwijs en cluster 2. De organisatie van alternatieven in het regulier onderwijs voor leerlingen, die nu de diplomagerichte leerweg in het voorgezet speciaal onderwijs in Haren volgen, is tot nu toe nog niet voldoende van de grond gekomen. Vandaar dat ik nu samen met de VO-raad en Siméa in gesprek ben om deze mogelijke alternatieven te verkennen. Hierdoor hoop ik te komen tot een betere spreiding van het onderwijs aan leerlingen met een auditieve beperking die in staat zijn een diploma te halen. Omdat er ook leerlingen op het internaat verblijven die het uitstroomprofiel dagbesteding of arbeid volgen, moet er ook worden gekeken of er voor deze leerlingen voldoende mogelijkheden thuisnabij in het voortgezet speciaal onderwijs zijn.
Mochten er in de toekomst toch minder leerlingen instromen, dan is er voldoende tijd om de expertise van de Guyotschool te herbeleggen en over te dragen naar de alternatieve plekken waar dove leerlingen in het vervolg onderwijs zullen ontvangen. Er is dus geen sprake van kapitaalvernietiging.
Is het waar dat cluster 1 & 2 zijn uitgezonderd van het zogenaamde passend onderwijs? Zo ja, wat zijn dan voor u argumenten om over te gaan tot sluiting van het doveninternaat? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Nee, cluster 1 en 2 zijn niet uitgezonderd van passend onderwijs. Cluster 1 en 2 hebben vanwege de kleinschaligheid en specifieke expertise een landelijke systematiek en zijn daarom niet aangesloten bij de regionale samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Dat betekent niet dat passend onderwijs niet van toepassing is. Cluster 1 en 2 moeten leerlingen met een visuele, auditieve en/of communicatieve beperking een passend aanbod doen op de instelling of ondersteuning bieden als zij op het regulier onderwijs zitten.
Acht u het aantal dove leerlingen groot genoeg om op voldoende plekken clusterklassen te realiseren op aanvaardbare reisafstand van huis? Kunt u uw antwoord onderbouwen met cijfers? Kunt u tevens toelichten welke reisafstand en reistijd u aanvaardbaar vindt?
In totaal volgen circa 250 dove leerlingen onderwijs in het voortgezet (speciaal)onderwijs. Momenteel voert het ministerie met de VO-Raad en Siméa (de belangenorganisatie van het onderwijs en de begeleiding aan leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking) overleg over een betere spreiding van het onderwijs voor dove leerlingen. Vanuit cluster 2 is twijfel geuit over de mogelijkheid om clusterklassen te organiseren. Mocht blijken dat dit het geval is, dan zal ik samen met de VO-raad en Simeá onderzoeken op welke wijze er een goede infrastructuur voor dove leerlingen binnen het regulier onderwijs mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij is een aanvaardbare reisafstand een belangrijk aandachtspunt.
Hoe beoordeelt u de analyse van Koninklijke Kentalis dat zogenaamde clusterklassen geen oplossing zijn vanwege onvoldoende dove leerlingen?2
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe groot schat u het risico dat er expertise gaat verdwijnen op het gebied van onderwijs in gebarentaal op havo niveau wanneer het doveninternaat gaat verdwijnen? Op welke wijze gaat u deze kennis en expertise in stand houden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke gevolgen zal het verdwijnen van het internaat gaan hebben voor de Guyotschool? Kunt u uw antwoord toelichten?
In totaal staan er 109 leerlingen ingeschreven op de Guyotschool, waarvan er 60 in het internaat verblijven. Hiervan worden er circa 35 door OCW bekostigd. De kans is aanwezig dat het aantal leerlingen dat naar de Guyotschool gaat op termijn zal afnemen. Het aantal leerlingen zal echter niet onder de opheffingsnorm vallen. De Guyotschool hoeft dus niet te sluiten.
Bent u van mening dat een dove leerling zichzelf op een gelijkwaardige manier kan ontplooien op een reguliere school in vergelijking met een school voor dove leerlingen? Kunt u een uitgebreide analyse maken?
Een groot deel van de dove leerlingen kan passend onderwijs volgen in het regulier onderwijs en zich op een gelijkwaardige manier ontplooien. Deze leerlingen worden ondersteund vanuit cluster 2 en kunnen, als dat nodig is, een beroep doen op de tolkvoorziening.
Van de circa 250 dove leerlingen in de vo-leeftijd volgt ongeveer de helft onderwijs op een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Bij de dove leerlingen die havo of vwo onderwijs volgen, ligt dit deel nog aanmerkelijk hoger, namelijk op circa drie kwart. Er zijn 39 leerlingen die met ondersteuning vanuit cluster 2 havo/vwo volgen in het reguliere voortgezet onderwijs en 12 leerlingen die havo-onderwijs volgen op de Guyotschool, de school voor voortgezet speciaal onderwijs in Haren.
Zijn uw plannen om te stoppen met de subsidie voor de leerlingen op het internaat een verkapte bezuiniging? Zo nee, op welke wijze wordt het budget voor het huidige doveninternaat in de toekomst besteed aan onderwijs aan dove leerlingen? Kunt u een overzicht geven van de huidige situatie en de toekomstige situatie?3
Nee, de plannen om de subsidie af te bouwen zijn ingegeven door het feit dat de onderwijsbekostiging niet bedoeld is voor verblijf. De middelen voor verblijf zijn nooit structureel toegevoegd aan de onderwijsbegroting. Er zijn incidenteel middelen vrijgemaakt om deze kosten te dekken tot de invoering van passend onderwijs. Het internaat is niet nodig, als er thuisnabij ook voor deze leerlingen binnen het regulier of binnen het voortgezet speciaal onderwijs passend onderwijs kan worden geboden.
In de begroting is alleen voorzien in de extra bekostiging ten behoeve van het internaat voor de zittende leerlingen. De leerlingen die momenteel op het internaat verblijven, zullen dus tot ze hun opleiding hebben afgerond, op de oude manier worden bekostigd. Voor nieuwe leerlingen die vanaf 1 augustus 2017 instromen wordt, zolang er geen alternatieve beschikbaar zijn, dekking gevonden binnen het budget passend onderwijs Voor de leerlingen die het uitstroomprofiel diplomagericht volgen, gebeurt dit binnen het budget voortgezet onderwijs en voor de leerlingen die het uitstroomprofiel dagbesteding of arbeid volgen vanuit het budget van cluster 2.
Bent u van mening dat het volgen van onderwijs op de Guyotschool voor dove havoleerlingen niet het beste passende onderwijs is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet dat de Guyotschool voor alle havoleerlingen het beste passend onderwijs is. Zoals gezegd, kan een groot deel van deze leerlingen naar verwachting, net zoals de meerderheid van de dove havo/vwo-leerlingen op dit moment al doet met ondersteuning vanuit cluster 2, passend onderwijs volgen in het regulier onderwijs. Voor een kleiner deel van deze leerlingen is nog geen goed alternatief voorhanden, met name leerlingen die volledig afhankelijk zijn van de Nederlandse Gebarentaal.
Hoort in uw ogen het passend onderwijs voor een leerling volledig gefaciliteerd te worden, met name bij leerlingen met een specifieke beperking, bijvoorbeeld doofheid? Zo ja, waarom wordt het verblijf op een internaat daar niet toe gerekend terwijl het verblijf essentieel is voor het kunnen volgen van passend onderwijs op de Guyotschool voor leerlingen die buiten de regio wonen? Zo nee, wat stelt het passend onderwijs volgens u dan wel voor?
Ja, ik vind ook dat elke leerling een passend aanbod moet krijgen. Vandaar dat ik hierover met Siméa en de VO-raad in overleg ben. Een groot deel van de dove leerlingen die nu diplomagericht onderwijs volgt op de Guyotschool kan naar verwachting, net zoals de meerderheid van de dove havo/vwo-leerlingen op dit moment al doet, onderwijs volgen in het regulier onderwijs. Dat onderwijs zal doorgaans gefaciliteerd worden met de inzet van een tolkvoorziening. Voor een kleiner deel van deze leerlingen is nog geen goed alternatief voorhanden. Zolang er geen passende alternatieven zijn voor alle leerlingen, blijft het verblijf in het internaat bekostigd. Zie verder de antwoorden op vraag 1 en 8.
Ziet u mogelijkheden om in de nieuwe Wet langdurige zorg opnieuw een aanspraak voor verblijf te organiseren voor deze leerlingen, zoals voorheen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) mogelijk was? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mogelijkheden zie ik niet. Al vanaf 2011 is het toekennen van verblijfszorg alleen in verband met onderwijsdeelname niet meer mogelijk in de AWBZ. In lijn hiermee biedt ook de Wet langdurige zorg (Wlz) geen ruimte voor het toekennen van verblijfszorg alleen voor onderwijsdeelname, en is de zorgbehoefte bepalend. Dat betekent dat jongeren vanaf 2015 alleen in aanmerking kunnen komen voor Wlz-verblijfszorg als is vastgesteld dat zij vanwege hun zintuiglijke beperking blijvend, dus voor de rest van hun leven, zijn aangewezen op zorg waarbij permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over passend onderwijs voorzien op 10 februari 2016?
Ja.
Privacybelemmeringen bij de uitwisseling van bijzondere persoonsgegevens van prostituees ten behoeve van een intakegesprek |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u al bijna een jaar, sinds februari 2015, in gesprek bent met de burgemeester van Amsterdam over het door hem aangekaarte probleem dat de uitvoering van het Amsterdamse prostitutiebeleid ernstig wordt belemmerd door knellende privacy-regels?1
In februari 2015 heeft de burgemeester van Amsterdam aandacht gevraagd voor het feit dat de privacywetgeving belemmerend werkt voor de uitvoering van een onderdeel van het Amsterdamse prostitutiebeleid. Sindsdien zijn er enkele ambtelijke contacten geweest. Vanuit het ministerie is daarbij aangegeven dat de geldende privacyregels het uitgangspunt zijn en blijven, en dat het in de rede ligt dat de gemeente zoekt naar een werkwijze die past binnen de bestaande regels. Inmiddels is deze opvatting ook in een formeel antwoord aan Amsterdam medegedeeld.
Waarom duurt het zo lang om tot een wettelijke oplossing te komen, wat bijvoorbeeld geregeld zou kunnen worden bij de behandeling in de Kamer van de wijziging van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 33 885)?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de aangekaarte belemmeringen zo spoedig mogelijk opgelost dienen te worden zodat op de door Amsterdam voorgestane wijze intakegesprekken met prostituees kunnen plaatsvinden om inzicht te krijgen in hun psychische en fysieke gezondheid indien daar twijfels over bestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u navraag doen bij de gemeente Amsterdam wat de uitkomst is van de evaluatie van het zogeheten Adviesteam, welk team vrijblijvende gesprekken houdt met prostituees over wie twijfel bestaat rondom hun zelfredzaamheid?2
De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat het adviesteam nog wordt geëvalueerd. Deze evaluatie is een aangelegenheid van de gemeente Amsterdam. Zodra deze gereed is zal ik er met belangstelling kennis van nemen.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van deze evaluatie in Amsterdam gelet op de wens om de genoemde belemmeringen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten van het gesprek zijn dat in februari zal plaatsvinden tussen uw ministerie en de burgemeester van Amsterdam over bovengenoemde problematiek?
Ambtenaren van mijn departement spreken met enige regelmaat met de gemeente Amsterdam en de burgemeester. In gesprekken met de burgemeester komen doorgaans diverse onderwerpen aan de orde. Indien de burgemeester daaraan behoefte heeft, kan de brief vanzelfsprekend in het gesprek nader worden toegelicht.
Heeft u signalen dat de genoemde belemmeringen ook in andere gemeenten van invloed zijn op het aldaar gevoerde prostitutiebeleid? Zo ja, welke gemeenten betreft dit en bent u ook met hen in gesprek om tot oplossingen te komen?
Van andere gemeenten heb ik geen signalen ontvangen dat de gemeenten dezelfde problematiek ervaren zoals de gemeente Amsterdam in haar brief heeft uiteengezet.
De komst van een geweldsprediker naar Utrecht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Britse islamgeleerde naar Utrecht»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de komst van geweldspredikers als al-Haddad, die stelt dat overspeligen en afvalligen gedood moeten worden, een gevaar vormt voor de openbare orde en dat hem daarom de toegang tot Nederland moet worden ontzegd?
In de brief van het kabinet van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over de nadere invulling van maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld) is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Derde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma.
Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als een podium wordt geboden aan predikers die onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingrechtelijk instrument in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de prediker. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan op grond van de richtlijn alleen de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) wordt nader uitgewerkt in deze brief die de kamer in februari tegemoet kan zien.
Begrijpt u dat het steeds opnieuw toelaten van geweldspredikers de integratie maximaal tegenwerkt en gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de komst van deze geweldsprediker naar Nederland zich tot de motie-Bontes over het te allen tijde uit Nederland weren van geweldspredikers? 2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid stichtingen die verantwoordelijk zijn voor de uitnodiging van (deze) geweldspredikers te verbieden, op grond van art.20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek? Zo neen, waarom niet?
Het OM kan op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter vragen een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden, indien de werkzaamheid daarvan in strijd is met de openbare orde.
In navolging van de motie Heerma3 en de discussie met uw Kamer, heeft het kabinet opdracht gegeven tot een onderzoek naar de wijze waarop in verschillende landen in de praktijk invulling wordt gegeven aan het «gevaarscriterium». Dit is één van de criteria om een antidemocratische groepering te kunnen verbieden of ontbinden. Naar aanleiding daarvan wordt bezien of alsnog aanpassing van het Nederlands instrumentarium aangewezen is. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het voorjaar van 2016 opgeleverd.
Hoe staat het met de aanleg van een database van geweldspredikers en staat deze persoon daarin?
Er bestaat geen zogenaamde «zwarte lijst» of database van personen die, omwille van onverdraagzame uitingen of anderszins, te allen tijde toegang tot Nederland ontzegt wordt. In het kader van het weigeren van visumplichtige predikers die oproepen tot haat of geweld, wordt gewerkt met een zogenaamde alerteringslijst. Vermelding op deze lijst betekent niet dat de visumaanvraag per definitie wordt geweigerd. De alerteringslijst is dus geen zwarte lijst.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 31 januari 2016?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de vragen voor 31 januari 2016 te beantwoorden.
Het bericht ‘Dit is wat teveel energiedrank met je lichaam doet’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dit is wat teveel energiedrank met je lichaam doet»?1
Ja.
Op welke wijze kunnen (minderjarige) consumenten uit de verpakking van energiedrankjes afleiden dat veelvoudige inname ervan kan leiden tot ernstige gezondheidsgevolgen?
Op grond van de Verordening voedingsinformatie voor consumenten (nr. 1169/2011) moet in iedere geval vanaf 13 december 2014 op dranken met een cafeïnegehalte van meer dan 150 mg/l een verplichte waarschuwing op het etiket: «Hoog cafeïnegehalte Niet aanbevolen voor kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.» Deze waarschuwing moet in hetzelfde gezichtsveld als de benaming van de drank, gevolgd door vermelding tussen haakjes van het cafeïnegehalte uitgedrukt in mg/100 ml.
Acht u de etikettering van energiedrankjes voor wat betreft de gezondheidsrisico’s ervan voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om de etikettering te verbeteren?
Ja, zie antwoord 2. Daarnaast zet ik bijvoorbeeld via het Voedingscentrum en schoolprogramma’s in op gerichte voorlichting over gezonde en ongezonde voeding (waaronder suiker- en cafeïnehoudende dranken) voor ouders en jongeren.
Beschouwt u het als voorwaarde voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) om inzichtelijk te maken welke gezondheidsgevolgen inname van een product kan hebben? Zo ja, welke stappen neemt u tot naleving van mvo-standaarden voor energiedrankjesproducenten?
De Nederlandse vereniging Frisdranken, Waters, Sappen (FWS) heeft een code voor de etikettering en marketing van energiedranken opgesteld. Hierin is onder andere opgenomen dat frisdrankbedrijven voor energiedranken geen marketingactiviteiten zullen ontwikkelen die zijn gericht op kinderen jonger dan 16 jaar. Daarnaast hanteren zij voor energiedranken die meer dan 150 mg/l cafeïne bevatten de volgende vermeldingen op het etiket:
Maatschappelijk verantwoord ondernemen vindt plaats vanuit een vrijwillige inzet door het bedrijfsleven. De code voor etikettering en marketing is, ook in het kader van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, passend bij de rol en verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om terughoudend te zijn in de marketingactiviteiten gericht op kinderen en transparant te zijn over het product op het etiket.
De ‘verdwenen’ radarbeelden van MH17 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering geen enkele actie heeft ondernomen om de «verdwenen» radarbeelden van MH17 via VN-luchtvaartorganisatie ICAO boven water te krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat heeft de Nederlandse regering dan gedaan?
In de brief van 21 januari 2016 over radar- en satellietbeelden MH17 is deze vraag reeds ten dele beantwoord. De Nederlandse regering heeft zowel het onderzoek naar de toedracht (Onderzoeksraad voor Veiligheid, OVV) als het strafrechtelijk onderzoek (in het Joint Investigation Team, JIT) gesteund door in alle bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aan te dringen op medewerking aan beide onderzoeken.
Het OM heeft laten weten dat het ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek op dit moment over voldoende informatie beschikt op het gebied van radar- en satellietgegevens. Er bestaat op dit moment bij het OM dan ook geen behoefte aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen.
Ook de OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. De OVV heeft voldaan aan de verdragsrechtelijke verplichting om het onderzoek uit te voeren en af te ronden conform de voorschriften en werkwijzen die in het ICAO-verdrag zijn vastgelegd. Daarmee is er geen reden om ICAO om assistentie te vragen in relatie tot die verplichting. Daarom is in ICAO-verband door de Nederlandse regering geen actie ondernomen om alsnog te verzoeken om aanvullende radar- en satellietgegevens.
Heeft de ICAO rechtshulpverzoeken ontvangen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en/of het Joint Investigation Team over de radarbeelden? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijst het kabinet naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV. Voorts heeft de OVV in de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens bekend is bij ICAO.
Rechtshulpverzoeken gericht op bewijsvergaring worden gericht aan het land waar de betreffende informatie zich mogelijk bevindt. Het JIT heeft in dat kader dan ook rechtshulpverzoeken gedaan aan de landen die over de hier bedoelde radarbeelden zouden kunnen beschikken. In reactie op deze verzoeken is van de aangezochte landen informatie ontvangen. Tot de ICAO heeft het JIT zich niet met een rechtshulpverzoek gericht.
Hoe werkt de klachtenprocedure bij de ICAO?
De ICAO kent geen formele klachtprocedure, wel een geschillenbeslechtingsprocedure waarbij een verdragspartij bij de Raad van de ICAO een zaak aanhangig maakt tegen een andere verdragspartij met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
De procedure staat in de artikelen 84, 85, 88 van het ICAO-verdrag en houdt het volgende in:
In de antwoorden op de eerdere aangehaalde vragen van het lid Omtzigt (kenmerk 2015Z22114) is ook ingegaan op het feit dat Nederland zich binnen ICAO inzet om een bewaarplicht voor radargegevens te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de beelden ter vervolmaking van het onderzoek en dat de voorzitter en een lid van de Raad reeds inzage hebben gehad in een weergave van de satellietbeelden en primaire radarbeelden?
Het internationale onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder leiding van de OVV is afgerond en gepubliceerd. Derhalve is geen sprake van een «vervolmaking» van dit afgeronde onderzoek. De OVV had tijdens het onderzoek graag de beschikking gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» over voldoende informatie te beschikken om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat de radarbeelden van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team?
Alle informatie die kan bijdragen tot de waarheidsvinding is van belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Wat betreft radar- en satellietgegevens heeft het OM laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radargegevens. De bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over de radargegevens van de MH17?
Ja.
De komst van een haat- en geweldprediker naar Utrecht |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat haat- en geweldprediker Haitham al Haddad naar Utrecht komt voor een islamconferentie?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die predikt dat ongelovigen, net als overspeligen, moeten worden gestenigd en dat de democratische rechtstaat genegeerd moet worden ten faveure van de sharia, niet moet worden toegelaten tot Nederland om hier de islam te promoten? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan een EU-burger de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Voor de aanpak van onverdraagzame en antidemocratische gedragingen verwijs ik u naar de antwoorden op de hieraan gerelateerde vragen, gesteld door de leden Van Klaveren en Bontes (vraagnummer 2016Z01088).
Bent u bereid om eindelijk daadkracht te tonen en deze man de toegang tot Nederland voor eeuwig te ontzeggen? Zo neen, wat is dan uw uitleg om Haddad wèl toe te laten op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een financiële stop dreigt voor de jeugd geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zelfonderzoek houdt ggz gevangen» en «Financiële stop dreigt voor jeugd ggz»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de stellingname dat eerder gemaakte afspraken «in de prullenmand» verdwijnen, en dat hierdoor kinderpsychiatrische instellingen mogelijk miljoenen euro’s terug moeten betalen aan zorgverzekeraars? Wat is uw reactie op de stelling van Robert Vermeiren dat dit niet komt door fraude of onnodig geleverde zorg, maar doordat afspraken achteraf anders worden aangehaald?
De in deze artikelen geschetste problematiek is mij bekend. De voorzitter van de NZa heeft zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij elkaar geroepen om tot een oplossing te komen voor de in het Skipr-artikel geschetste problematiek.
De NZa heeft aangegeven partijen graag te willen faciliteren om tot redelijke en billijke afspraken te komen. In de verzamelbrief van afgelopen januari (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 153, d.d. 28 januari 2016) heeft de Minister ook aangegeven daaraan te hechten. Zij heeft daarom besloten de NZa te vragen om de betreffende regels (rond de directe tijd van de hoofdbehandelaar en verblijfsprestaties) met terugwerkende kracht en in afstemming met partijen aan te passen. Met deze aanpassingen zouden zorgverzekeraars en zorgaanbieders in staat moeten zijn om op korte termijn op de resterende punten tot redelijke en billijke afspraken te komen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat één algemene NZa-regel (Nederlandse Zorgautoriteit), die geen aparte interpretatie voor kinderen kent, tot deze desastreuze gevolgen kan leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat u voornemens bent ervoor te zorgen dat de NZa-regel passend wordt voor deze doelgroep, of op passende wijze geïnterpreteerd wordt door zorgverzekeraars?
Ik ben met u van mening dat het onwenselijk zou zijn als een verkeerde interpretatie van de vrijheidsgraden binnen de NZa-regels, de gevolgen zou hebben die in de betreffende Skipr-artikelen worden genoemd. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het wenselijk is als kinderen voldoende in contact blijven met hun eigen omgeving, en dat dit alleen te realiseren is als ze, waar dit mogelijkerwijs kan, vaker dan één keer in de 20 dagen, zoals de NZa-regel stelt, naar huis mogen gaan? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, hoe wilt u dat gaan waarborgen?
(Onzekerheid rond de correcte interpretatie van) regelgeving mag een adequate zorgverlening niet in de weg staan. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u garanderen dat kinderen niet de dupe zullen worden van onverwachts grote financiele problemen bij kinderpsychiatrische instellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik vertrouw erop dat de aanpak zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2, ertoe zal leiden dat geen kinderen de dupe zullen worden van de problematiek die wordt beschreven in beide Skipr-artikelen.
In zijn algemeenheid geldt dat de gemeente jeugdhulpplicht heeft. De gemeente moet zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod van jeugdhulp, dat tijdig beschikbaar is, en naar het oordeel van de professional passend is. Als een instelling in de jeugd-ggz «kopje onder» dreigt te gaan, heeft een gemeente dus de plicht om voor haar jeugdigen een passend alternatief aanbod te organiseren.
Kunt u aangeven waar de kinderen onderkomen zullen vinden als de instelling waar zij verblijven «kopje onder gaat»? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven welke oplossingen u ziet voor de ontstane problematiek, doordat zorgverzekeraars de vrijheid hebben op verschillende momenten de NZa-regels anders te interpreteren, waardoor instellingen niet weten waar ze aan toe zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het in vreemde krijgsdienst treden |
|
Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat een Nederlandse man is opgepakt omdat hij zegt aan de zijde van de Koerdische militie Volksbeschermingseenheden (Yekîneyên Parastina Gel, YPG) te hebben deelgenomen aan de strijd tegen IS?
De politie heeft woensdag 13 januari 2016 in Arnhem een 47-jarige Nederlandse man aangehouden die wordt verdacht van betrokkenheid bij het doden van ISIS-strijders in Syrië. De man zou in Syrië hebben gestreden aan de zijde van de Koerdische volksmilitie YPG.
Is het waar dat het Nederlanders verboden is om in vreemde krijgsdienst te treden? Is het waar dat tevens Nederlanders verboden is zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie?
Ja. In artikel 101 van het Wetboek van Strafrecht is het Nederlanders verboden, in het vooruitzicht van een oorlog met een buitenlandse mogendheid, vrijwillig bij deze mogendheid in krijgsdienst te treden. Daarnaast is het op grond van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht verboden deel te nemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Kunt u bevestigen dat de Koerden een bondgenoot zijn van Nederland in de strijd tegen ISIS, dat deze Koerden worden getraind door Nederland, en dat de Koerdische YPG niet wordt gezien als een terroristische organisatie?
De Koerden vormen geen homogene groep. Sommige Koerdische groeperingen zijn medestanders in de strijd tegen ISIS. Nederland verzorgt infanterietraining voor de Peshmerga, die onderdeel uitmaken van de Iraakse strijdkrachten. De Syrische Koerden vormen evenmin een homogene groep. Veruit de grootste groepering is de PYD. De gewapende tak van de PYD – de YPG – wordt door de VS in de strijd tegen ISIS in Syrië gezien als een effectieve militaire partner, althans in Koerdisch gebied. De YPG komt noch op de Nederlandse terrorismelijst, noch op de lijsten van terroristische organisaties van de Europese Unie en de Verenigde Naties voor.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) eerder heeft verklaard: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?1
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1787).
Kunt u toelichten hoe het oppakken van de Nederlandse man die verklaart aan de zijde van de Koerdische YPG te hebben gestreden tegen ISIS zich verhoudt tot de eerdere uitlating van het OM zoals hierboven weergegeven?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1787).
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u tevens toelichten op basis waarvan de Nederlandse man als verdachte is aangemerkt en waarop de verdenking berust?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u exact toelichten wat u verstaat onder het begrip vreemde krijgsdienst, zoals dat wordt gebruikt in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 15, eerste lid, van het Rijkswet op het Nederlanderschap?
In artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht is het, zonder toestemming van de Koning, werven voor vreemde krijgsdienst/gewapende strijd strafbaar gesteld. Onder krijgsdienst wordt verstaan alle dienst die gewapenderhand optreden in een oorlog meebrengt en daarnaast dienst bij elke organisatie die naar het recht van het betrokken land tot de krijgsmacht behoort. Onder vreemde krijgsdienst vallen ook strijdgroepen en milities (vgl. 28 463, nr. 8, blz. 4). De Wet terroristische misdrijven (Stb. 2004, 290) heeft in 2004 de strafbaarstelling van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht uitgebreid. Sindsdien is rekrutering ook strafbaar indien het betrekking heeft op het werven van personen met het oog op hun rechtstreekse inzet ten behoeve van de islamitische of een anderszins gewapende en gewelddadige strijd zonder dat daarbij aantoonbaar sprake hoeft te zijn van krijgsdienst. Daarbij is overigens uitdrukkelijk en terecht overwogen dat bedoelde uitbreiding geen enkele wijziging zou aanbrengen in de toepasselijkheid van de strafbepaling met betrekking tot werving in verband met bestaande conflicten in de wereld, waarbij bijvoorbeeld krijgsdiensten van al dan niet bevriende naties betrokken zijn (Kamerstuk 28 463, nr. 10, blz. 9).
In artikel 15, eerste lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het vrijwillig in vreemde krijgsdienst treden van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is een grond voor verlies van het Nederlanderschap. Blijkens de parlementaire geschiedenis gaat het hier expliciet om deelname bij een statelijke actor. Deelname aan paramilitaire organisaties leidt dus niet tot verlies op deze grond. Op grond van artikel 14, tweede lid van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap evenwel wel worden ingetrokken na onherroepelijke veroordeling op grond van (onder andere) artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. Om intrekking van het Nederlanderschap ook mogelijk te maken in het belang van de nationale veiligheid bij deelname aan een terroristische organisatie heb ik op 9 december een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 34 356 (R2064)).
Tegen de achtergrond van het voorgaande zie ik geen aanleiding voor een herziening van het begrip «vreemde krijgsdienst» in bovengenoemde wetsbepalingen.
Deelt u de mening dat het begrip vreemde krijgsdienst nogal achterhaald is, aangezien er nauwelijks nog sprake is van strijd tussen en tegen statelijke actoren, maar in plaats daarvan de vijand steeds diffuser wordt en vooral wordt gevochten tegen non-statelijke actoren zoals terroristische organisaties, milities en wat dies meer zij? Deelt u tevens de mening dat het begrip «vreemde krijgsdienst» daarom aan herziening toe is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigd vanwege gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 december jl. dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigt vanwege het gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden?1
In de uitspraak staat dat de gecertificeerde instelling (GI) pas tot een terugplaatsing van de betreffende jongere bij de moeder wil besluiten als hij een zinvolle dagbesteding heeft en multi systeem therapie (MST) kan worden ingezet. De dagbesteding is een voorwaarde voor de inzet van MST. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat een zinvolle en structurele dagbesteding niet verzekerd was. Het is dus niet zo dat alleen het gebrek aan financiële middelen voor een MST-traject de grondslag was voor de rechter om het verzoek tot beëindiging van de machtiging af te wijzen. Overigens staat in de uitspraak ook dat de GI in een brief van 16 december 2015 heeft gemeld dat in januari 2016 MST kan worden ingezet.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich ten opzichte van artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet, waarin wordt aangegeven dat een gesloten plaatsing slechts mogelijk is wanneer wordt toegewerkt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp?2
Artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet heeft betrekking op een machtiging voor een jeugdige die achttien jaar is. In de onderhavige uitspraak gaat het over een minderjarige. Het aangehaalde artikel uit de Jeugdwet is daarom in dit geval niet van toepassing.
Deelt u de mening dat het ontbreken van financiële middelen geen beperking mag zijn voor het doorlopen van een hulpverleningstraject of het verlengen van een gesloten machtiging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan alleen verleend worden als jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedproblemen en opname in een gesloten accommodatie noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich ontrekt aan deze noodzakelijke jeugdhulp of daaraan onttrokken wordt. De eis van de noodzakelijkheid omvat ook de duur van de machtiging en het verblijf. Het is niet aanvaardbaar als een jeugdige langer dan nodig op grond van een machtiging in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zou verblijven. Daarom stelt artikel 6.1.12 van de Jeugdwet ook grenzen aan de maximale geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging en bepaalt het artikel dat de machtiging vervalt zodra de GI bepaalt dat jeugdhulp met verblijf niet meer nodig is. Louter financiële overwegingen kunnen geen grond vormen voor het verlengen (of het niet beëindigen) van een machtiging gesloten jeugdhulp. Zoals in het antwoord van vraag 1 aangegeven, was hiervan in deze situatie geen sprake.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de desbetreffende gemeente voldoende financiële ruimte heeft, en voldoende plaatsen in de gesloten jeugdzorg inkoopt?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Wat gaat u doen om de precedentwerking van deze zaak te ondervangen, zodat niet vaker gesloten plaatsingen verlengd worden vanwege het ontbreken van financiële middelen?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer en/of vergelijkbare zaken spelen of hebben gespeeld waarbij machtigingen voor gesloten plaatsing worden verlengd om andere dan in de Jeugdwet aangegeven redenen? Zo ja, hoe wilt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De onderhavige zaak geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
Is u bekend hoeveel jongeren momenteel wachten op een plek in de gesloten jeugdzorg? Zo ja, hoeveel zijn dit, en wat is de gemiddelde wachttijd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Indien u daartoe niet bereid bent, kunt u dan aangeven wat daarvan de reden is?
Mij zijn geen signalen bekend dat er een tekort aan plekken in de gesloten jeugdhulp zou zijn.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in alle residentiële en semi-residentiële jeugdzorginstellingen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS houdt geen wachtlijsten bij voor brede jeugdhulp, omdat gemeenten de toegang verschillend hebben georganiseerd en vormen van jeugdhulp op uiteenlopende wijze inkopen. Uit ons nader onderzoek naar de toegang komt het signaal naar voren dat er vooral sprake is van plaatsingsproblematiek: hoe vinden huisartsen en gemeenten aanbieders van jeugdhulp waar wel plaats is. Soms gaat het om het bereiken van een budgetplafond bij een specifieke aanbieder. In zo’n geval gaat de gemeente (of gemeenten) die het betreft met de aanbieder in gesprek over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Bent u bereid alle vragen afzonderlijk te beantwoorden, aangezien ze niet voor niets afzonderlijk zijn gesteld?
Ja.