De brief Budget energie-innovatie (Kamerstuk 30196, nr. 387) |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u prioriteit geeft aan de Topsector Energie bij de herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie?
Ik vind het van belang dat er in 2016 voor zowel de Topsector Energie als voor de regeling Demonstratie Energie-Innovaties (DEI-regeling) geen verlaging hoeft plaats te vinden ten opzichte van het budget van vorig jaar. Indien ik bij de beschikbaarstelling van de budgetten prioriteit zou geven aan de DEI-regeling in plaats van aan de Topsector Energie, zou ik het budget voor de Topsector Energie moeten verlagen. Na herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie blijft het budget voor de Topsector Energie nu nagenoeg hetzelfde als vorig jaar en is er sprake van een verhoging van het budget voor de DEI-regeling van € 34 miljoen in 2015 naar € 35,7 miljoen in 2016. Daarnaast vind ik het van belang om recht te doen aan het intensieve afstemmingsproces dat heeft plaatsgevonden voor de verdeling van het budget voor de Topsector Energie.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) en twee doorsnijdende thema’s op het gebied van systeemintegratie en maatschappelijk verantwoord innoveren.
Binnen de TKI’s is vervolgens sprake van verdeling van de middelen over in totaal 25 programmalijnen. Een meer uitgebreide beschrijving van de programmalijnen in 2016 is online beschikbaar in het programma van de Topsector Energie1.
Naar welke projecten binnen de Topsector Energie gaan de additionele middelen? Welke bedrijven zijn daarbij betrokken?
Er is geen sprake van additioneel budget voor de Topsector Energie. Het budget voor de Topsector Energie blijft nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2015.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf TKI’s en de twee hierboven genoemde dwarsdoorsnijdende thema’s. De vijf TKI’s betreffen Biobased Economy, Urban Energy, Gas, Energie & Industrie en Wind op Zee en hebben elk een achterban van bij hun onderwerp betrokken bedrijven en kennisinstellingen. Een meer uitgebreide beschrijving van lopende projecten sinds 2012 en de betrokken partijen hierbij is online beschikbaar2.
Welke projecten binnen de regeling Demonstratie Energie-innovaties (DEI) kunnen door deze herschikking geen doorgang vinden?
De DEI-regeling is een zogenoemde tenderregeling die in 2016 in twee tranches wordt opengesteld. Partijen kunnen tot de in de regeling aangegeven periode projectvoorstellen indienen. Na afloop van deze periode wordt aan de hand van de rangschikkingscriteria besloten welke projecten gehonoreerd worden. Indien er projecten zijn die geen doorgang kunnen vinden vanwege een lager dan beoogd budget in 2016, zal dit dus pas voor elk van de twee tranches na afloop bekend zijn. Tot op heden is het beschikbare budget overigens niet beperkend geweest bij het honoreren van aanvragen.
Kunt deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Bedrijfslevenbeleid en Innovatie voorzien op 11 februari 2016?
Ja.
Vernielingen door Israël in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vernieling door het Israëlische leger van meer dan twintig gebouwen in Palestijns gebied?1
Ja.
Klopt het dat hierdoor meer dan 100 mensen dakloos zijn geworden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de vernielingen ook schade is toegebracht aan hulpprojecten die door de EU en lidstaten zijn gefinancierd, en dat zonnepanelen in beslag zijn genomen die door internationale hulporganisaties waren gedoneerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Volgens opgave van de VN zijn 23 huizen, zes latrines en vijf zonnepanelen vernield. Tien huizen waren door de EU gefinancierd uit humanitaire middelen.
Is het waar dat de getroffen dorpen al lang bewoond werden voordat de Israëlische bezetting in 1967 begon, en dat Israël het betreffende gebied in de jaren ’70 als militair oefenterrein heeft aangewezen, in de wetenschap dat daar Palestijnse burgers wonen?
Ja. Israël betwist overigens dat de Palestijnse boeren het gebied permanent bewoonden op het moment dat de boeren bezwaar maakten tegen het verbod om in het betreffende gebied te wonen.
Deelt u de opvatting van mensenrechtenorganisaties dat de vernielingen een schending vormen van verplichtingen die Israël onder het internationaal recht heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebied maakt onderdeel uit van Area C in de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke verplichtingen tegenover de Palestijnse bevolking en moet bij het bestuur van het gebied de belangen van de lokale bevolking in acht nemen. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Op basis van de beschikbare informatie lijken deze vernielingen niet onder deze uitzondering te vallen.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten van plan zijn om tien andere Palestijnse dorpen, waarin circa duizend mensen wonen, eveneens te vernielen?2
Ja. In 12 dorpen, waaronder de nu getroffen dorpen, zijn slooporders tegen nog meer huizen uitgevaardigd. Mensenrechtenorganisaties, deels met Nederlandse steun, hebben een spoedprocedure tegen verdere sloop aangespannen.
Heeft u bij de Israëlische autoriteiten geprotesteerd tegen de vernielingen in Palestijns gebied en bent u bereid op Europees niveau aan te dringen op hardere Europese maatregelen, erop gericht de Israëlische autoriteiten te bewegen tot een «fundamental change of policy by Israel with regard to the occupied Palestinian territory, particularly in Area C», zoals genoemd in recente EU-Ministerraadconclusies?3 Zo nee, waarom niet?
De EU heeft zorgen uitgesproken over het besluit. Tevens dringt de EU aan op de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het Kwartet, dus ook de EU, dringt bij Israël aan op transformatieve stappen, die de Palestijnen vertrouwen geven in een fundamentele verbetering.
Het aanvallen van een scheidsrechter door spelers van de voetbalclub Nieuw Sloten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Scheidsrechter aangevallen door spelers Nieuw Sloten»1 en «Duel Nieuw-Sloten gestaakt na wangedrag speler»2? Herinnert u zich het feit dat voetballers van deze voetbalclub zijn veroordeeld vanwege betrokkenheid bij het overlijden van een scheidsrechter?3
Ja.
Is er naar aanleiding van het recente incident aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze aangifte? Zo nee, op welke gronden kan het Openbaar Ministerie (OM) overwegen over te gaan tot ambtshalve vervolging en wordt dit ook overwogen?
Er is geen aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub. De politie heeft op eigen initiatief wel gesproken met de scheidsrechter. De scheidsrechter kiest ervoor om geen aangifte te doen. Het Openbaar Ministerie heeft besloten niet ambtshalve tot vervolging over te gaan, vanwege de ernst van hetgeen dat is voorgevallen, het feit dat de scheidsrechter geen aangifte wenst te doen en het besluit van het bestuur van de voetbalvereniging om het betrokken team uit de competitie te halen.
In hoeverre kan het feit dat er eerder spelers van Nieuw Sloten betrokken waren bij een geweldsincident tegen een scheidsrechter meespelen bij een besluit van het OM om in geval van het recente incident vervolging tegen spelers of de club in te stellen?
Ook deze omstandigheid is onderdeel geweest van de afweging over de vervolging, waarbij uiteindelijk besloten is om niet tot vervolging over te gaan.
Doet de KNVB onderzoek naar spelers van Nieuw Sloten en/of de club? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De KNVB doet net als bij andere tuchtzaken onderzoek naar de toedracht van het voorval. Daders worden hierbij gestraft. Het onderzoek is nog niet afgerond. Lopende dit onderzoek zijn op voorhand alle spelers van dit elftal voorlopig uitgesloten van deelname aan wedstrijden.
Daarnaast is de KNVB met de vereniging in gesprek over verdere begeleiding en ondersteuning. Dit om de kans op misdragingen in de toekomst verder te verlagen.
Het suikergehalte in drinkpakjes voor kinderen |
|
Pia Dijkstra (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Foodwatch-onderzoek «Drinkpakjes voor kinderen. Onderzoek naar suikergehalte»?1
Ja, dat onderzoek ken ik.
Wat vindt u ervan dat een op de vier drinkpakjes voor kinderen meer suiker bevat dan Coca Cola, 6,5 om 4 suikerklontjes per 200 ml?
Net als u maak ik mij zorgen over overgewicht en obesitas bij kinderen en daarom is het niet voor niets dat ik, samen met de Staatssecretaris, op vele manieren werk aan preventie van overgewicht. Gelukkig zijn er ook drinkpakjes met minder suiker waarvoor de consument kan kiezen, evenals het water uit de kraan, dat van een hoge kwaliteit is. Daarnaast werk ik in het Akkoord verbetering productsamenstelling met de industrie, retail, horeca en catering aan verlaging van het suikergehalte in ons productaanbod. Ik heb u met mijn brief van 17 december 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 205) geïnformeerd over de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de vaak expliciet op kinderen gerichte marketing van deze drinkpakjes? Zijn kinderen niet een kwetsbare groep die hiertegen beschermd moet worden?
Ten aanzien van de visie op voedingsreclame gericht op kinderen, verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194). Daarin heeft hij u geïnformeerd over de aangescherpte regels van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Hierbij is ingegaan op de resultaten uit het onderzoek naar het beleid hierop in omringende landen en de monitoring van de naleving van de afspraken uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Kidsmarketing wordt nadrukkelijk meegenomen in de monitoring.
Hoe verhouden volgens u de constateringen van Foodwatch over het hoge suikergehalte in drinkpakjes voor schoolkinderen zich tot het Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
Binnen het Akkoord Verbetering Productsamenstelling zijn het afgelopen jaar afspraken gemaakt voor reductie van het suikergehalte in zuiveldranken en de consumptie van frisdranken. Het reduceren van suiker in bestaande producten verloopt stapsgewijs, dus moeten en zullen er zeker nog vervolgstappen komen in de aanloop naar 2020.
Is de doelstelling van 10% reductie van suikers, liefst zonder dat daarvoor andere zoetstoffen in de plaats komen, in 2020 ook voor deze productgroep haalbaar? Zou er niet een ambitieuzere doelstelling neergezet moeten worden?
Een stapsgewijze aanpak is nodig om duurzaam resultaat te behalen, zowel vanwege smaakgewenning bij de consument als vanwege haalbaarheid voor het bedrijfsleven. Binnen het Akkoord zijn de eerste afspraken gemaakt. Omdat ons winkelschap een internationaal karakter kent, zal er ook een Europese aanpak voor verbetering productsamenstelling moeten komen. In vervolg op de zoutreductie wordt in de EU nu gesproken over een reductie van 10% suiker in 2020. Dit vergt een gezamenlijke aanpak van de EU-lidstaten. Tijdens het EU-voorzitterschap is mijn inzet dan ook om naar meer samenhang en samenwerking te komen binnen Europa, met lidstaten, bedrijfsleven en andere organisaties.
Welke maatregelen wilt u nemen om gezondheidsvoorlichting te versterken, zodat ouders – en waar mogelijk ook kinderen – zich bewust zijn van de risico’s die het regelmatig drinken van sterk suikerhoudende drankjes met zich meebrengt? Zou een stoplichtensysteem, zoals onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesuggereerd, hieraan een bijdrage kunnen leveren?
Er lopen voorlichtingsactiviteiten via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid ...», Jongeren Op Gezond Gewicht en het bredere programma Gezonde School.
Via een publiekscampagne over de nieuwe Schijf-van-Vijf zal de consument vanaf eind maart worden gewezen op een gezonde keuze. In de nieuwe Schijf-van-Vijf zijn de nieuwe richtlijnen van de Gezondheidraad verwerkt.
Ook kennen wij het voedselkeuzelogo, het Vinkje, dat helpt om de bewuste keuze te maken.
Wat is uw reactie op het feit dat in januari zeker zestien dode potvissen1 en twee gestreepte dolfijnen2 zijn aangespoeld op de kusten van de Noordzee?
Het aantal gestrande potvissen op de Nederlandse, Britse en Duitse kust sinds begin januari 2016 is tot 29 dieren opgelopen. Hoewel een stranding van meerdere dieren op de Noordzeekust wel vaker voorkomt, is dit een zeldzame gebeurtenis.
Wat is uw reactie op recente onderzoeken waaruit blijkt dat het toenemende lawaai onder water in zee, onder meer van havens, olieplatforms, scheepvaart, windmolens en militaire activiteiten, een verstorend effect heeft op walvisachtigen zoals potvissen, orka’s, dolfijnen en bruinvissen?3 4
In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is geconcludeerd dat het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten in de zuidelijke Noordzee aanzienlijk is toegenomen en dat de intensiteit daarvan veel groter is dan die van natuurlijke geluiden.
De effecten van het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten op bijvoorbeeld zeezoogdieren kunnen variëren van kleine, subtiele gedragsverandering, vermijding van gebieden en verminderde gehoorcapaciteit, tot – in extreme gevallen – direct sterven.
Acht u het aannemelijk dat onderwatergeluid de aangespoelde walvisachtigen heeft verstoord en wordt dit meegenomen in het onderzoek naar hun doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet bevestigen. Potvissen trekken in de winterperiode van het noorden naar het zuiden. Soms komen dieren tijdens de trek terecht in de ondiepere Noordzee, waar de kans op strandingen groot is. Op dit moment is niet bekend waarom de potvissen in de Noordzee terecht zijn gekomen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Door het uitvoeren van pathologisch onderzoek wordt getracht om informatie te krijgen over de mogelijke strandingsoorzaak.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een belangrijke factor vormt in het onderwatermilieu van de Noordzee, onder andere omdat het een van de drukste scheepvaartgebieden ter wereld is en er op grote schaal olie-, gas- en zandwinning plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Onderwatergeluid is een factor in het onderwatermilieu (zie ook het antwoord op vraag 2). De inzet met betrekking tot onderwatergeluid is vooral gericht op het voorkomen van schadelijke effecten op mariene fauna (vooral zeezoogdieren) als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een onderdeel zou moeten zijn in de monitoring van de milieukwaliteit van de Noordzee? Klopt het dat systematisch meten van onderwatergeluid in de Noordzee echter nog niet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?5
In de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 2 (KRM-monitoringprogramma, Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, 33 450 nr. 25) is per milieudoel, waaronder voor onderwatergeluid, het opzetten van monitoring opgenomen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van onderwatergeluid is het alleen zinvol om samen met andere Noordzeelanden te gaan monitoren. Voor impulsief geluid is inmiddels een internationaal register operationeel, en de eerste resultaten worden in de loop van dit jaar geëvalueerd en meegenomen in de Intermediate Assessment 2017 van OSPAR. Voor achtergrondgeluid wordt met andere Noordzeelanden onderzocht of een gezamenlijk monitoringsprogramma georganiseerd kan worden.
In hoeverre wordt onderwatergeluid meegenomen in ontwikkelprogramma’s voor de Noordzee?
Het Rijk stelt met het Noordzeebeleid de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot het mariene ecosysteem. In het programma van maatregelen van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee, deel 3, (Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35) zijn voor diverse thema’s, waaronder onderwatergeluid, maatregelen beschreven om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden.
De belangrijkste beschreven maatregelen met betrekking tot onderwatergeluid op nationaal niveau zijn:
Kunt u aangeven of en in welke mate er in militaire marine oefeningen, zowel in die van Nederland als die van andere EU-lidstaten, rekening gehouden wordt met het verstorende effect ervan op walvissen, aangezien uit onderzoek blijkt dat het effect aanzienlijk is?6 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Ook een aantal andere Europese lidstaten hanteert vergelijkbare voorschriften.
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt in EU-verband en Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-verband om onderwatergeluid op zee te verminderen? Bent u bereid uw inzet hierop te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, gedeeld met het Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Europese expertgroep Technical Group on Noise (TG Noise), en is ook één van de trekkers van de OSPAR werkgroep Noise. Ook experts van Nederlandse instituten als TNO dragen hieraan bij.
De IMO heeft in 2014 een niet-verplichtende richtlijn aangenomen (Guidelines for the Reduction of Underwater Noise from Commercial Shipping) die het reduceren van onderwatergeluid door de commerciële scheepvaart tot doel heeft. Deze aanbeveling heeft betrekking op nieuw te bouwen schepen. Nederland heeft bijgedragen aan het opstellen van deze richtlijn.
Concluderend ben ik van mening dat de regering nationaal en internationaal voldoende actie onderneemt om de goede milieutoestand op de Noordzee te bereiken.
De uitspraak van een gemeenteraadslid dat de Islam “weggevaagd” mag worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haagse PVV'er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat het stadsbestuur van Den Haag afstand heeft genomen van de uitspraak van het raadslid dat de islam weggevaagd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat het niet op zijn weg vindt liggen om uitingen van volksvertegenwoordigers op de sociale media te volgen en van commentaar te voorzien. Zoals al meerdere malen door het College aangegeven, neemt het College afstand van polariserende uitingen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn, die erop gericht zijn bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten.
Ik ben van mening dat het goed is dat het College afstand neemt van dergelijke polariserende uitingen.
Deelt u de mening dat een passende reactie tegen uitingen die verdeeldheid zaaien, mensen tegen elkaar opzetten of beledigen binnen het strafrecht als ultimum remedium kan worden gevonden? Zo ja, waarom en welke delicten zijn in dit kader mogelijk van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing (artikel 131 Sr), groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr), is het strafrecht het aangewezen middel om adequaat te reageren.
Is er aangifte gedaan tegen het genoemde raadslid in verband met haar uitspraak dat de islam weggevaagd mag worden of vanwege het verspreiden van het genoemde filmpje? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Zo nee, stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in?
Op 8 februari jl. is aangifte gedaan, deze aangifte wordt momenteel door het Openbaar Ministerie (OM) bestudeerd.
Deelt u de mening dat iedereen die een godsdienst wil aanhangen dat moet kunnen doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Godsdienstvrijheid is in Nederland in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat je in Nederland elke godsdienst mag aanhangen en dat je in Nederland niet op ongelijke wijze mag worden behandeld vanwege je geloof of je afkomst.
Deelt u de mening dat het «wegvagen» van een godsdienst in strijd is met de vrijheid van godsdienst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 van de Grondwet waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van godsdienst heeft daarmee betrekking op de vrijheid van het belijden van de godsdienst. Uitspraken over godsdienst kunnen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven kan wel sprake zijn van een strafbaar feit of van discriminatie zoals omschreven in artikel 1 van de Grondwet.
Kan er sprake zijn van een strafbaar feit, zoals groepsbelediging of haatzaaien, indien de dader zich niet direct richt tot een groep mensen (bijvoorbeeld moslims of homo’s) maar wel tot datgene wat die specifiek groep kenmerkt, zoals hun geloof of seksuele gerichtheid (de islam of homoseksualiteit)? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF0655) dient een uitlating voor strafbaarheid wegens groepsbelediging onmiskenbaar betrekking te hebben op een groep mensen wegens hun godsdienst. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daar sprake van is. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar de uitlating sec, maar ook naar de samenhang met de rest van de uiting en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor aanzetten tot haat geldt evenzeer dat alle voor de strafbaarheid relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9132 en ECLI:NL:HR:2010:BM9135) dienen uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijke associaties die deze wekken.
Maakt het in dit kader in juridische zin verschil of iemand zegt dat «moslims vies zijn» dan wel «de islam is vies»? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van de jurisprudentie over groepsbelediging of haatzaaien met betrekking tot de vraag of een uitlating beledigend of haatzaaiend is indien die niet direct tot een groep mensen is gericht maar tot een geloof?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien uit de jurisprudentie blijkt dat uitlatingen over een geloof in dit kader niet strafbaar zijn, de wet in die zin zou moeten worden aangepast dat dat wel strafbaar kan worden, gezien de verbondenheid tussen een geloof en de gelovigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 aangegeven volgt uit de jurisprudentie dat er sprake kan zijn van strafbaarheid, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
Het bericht ‘Herstelwet niet langer deugdelijk’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Herstelwet niet langer deugdelijk»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) voor gevolgen heeft voor het functioneren van de Crisis- en herstelwet (Chw)?
De uitspraak heeft betrekking op het experiment «bestemmingsplan met verbrede reikwijdte», dat zijn grondslag vindt in hoofdstuk 2, afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet (innovatieve duurzame experimenten). Concreet gaat het om artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw. Dit experiment maakt het mogelijk om nu al te experimenteren met het nieuwe instrument omgevingsplan uit het wetsvoorstel van de Omgevingswet. Als gevolg van de uitspraak kan van dit experiment voorlopig geen gebruik worden gemaakt. Ik wil de door de rechter gesignaleerde omissie zo spoedig mogelijk herstellen. De uitspraak heeft geen consequenties voor de procesrechtelijke versnellingen uit hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet en voor de ontwikkelingsgebieden uit hoofdstuk 2 afdeling 1 van de Crisis- en herstelwet.
Kunt u een verklaring geven voor het gegeven dat het uitvoeringsbesluit deels onverbindend is?
De wettelijke grondslag van het experiment «bestemmingsplan met verbrede reikwijdte» is gelegen in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit artikel bepaalt kortheidshalve dat bij algemene maatregel van bestuur per experiment moet worden aangegeven van welke wettelijke bepaling(en) wordt afgeweken, op welke wijze wordt vastgesteld of een afwijking aan haar doel beantwoordt en of de tijdsduur daarvan aanpassing behoeft. Ook moet de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijking(en) worden vastgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aan deze laatste voorwaarde voldaan. In artikel 7c is weliswaar bepaald dat de wettelijke planperiode van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 20 jaar bedraagt, maar dit betreft niet de termijn zoals bedoeld in de genoemde voorwaarde.
Kunt u aangeven wat de uitspraak van de ABRvS precies voor effect heeft voor de gemeenten aan wie is toegezegd om via de Chw te mogen experimenteren met ruimere planologische- en milieuregels?
Mijn inzet is dat de uitspraak van de ABRvS uiteindelijk geen consequenties heeft voor de gemeenten en provincies aan wie is toegezegd om via de Crisis- en herstelwet te mogen experimenteren vooruitlopend op de Omgevingswet. Het bestemmingsplan Spoorzone Culemborg en, om dezelfde reden, het inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk zijn vernietigd. Bij mijn weten liggen er op dit moment geen andere experimentele bestemmingsplannen of inpassingsplannen onder de rechter. Ik wil het Besluit Crisis- en herstelwet repareren via de 13e tranche. Ik kom hiervoor zo snel mogelijk bij u terug in verband met de voorhang. Mijn inzet is om de reparatie met terugwerkende kracht in werking te laten treden zodat de gevolgen voor gemeenten en provincies nihil zijn. Tot het moment dat de reparatie in werking is getreden is het verstandig om geen bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte vast te stellen.
Kunt u aangeven of deze uitspraak effect zal hebben op de projecten die onder de Omgevingswet vallen, mede gelet op het feit dat de Chw zal worden opgenomen in de Omgevingswet? Zo ja, welke?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor de projecten die gebruik zullen gaan maken van de Omgevingswet. Het wetsvoorstel is nog niet in werking getreden en is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer. De toevoeging van de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijking aan de duurzame innovatieve experimenten lost het door de ABRvS geconstateerde probleem op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de mogelijkheden die de Chw bood worden beperkt?
Ja, ik deel deze mening. De mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet biedt geven gemeenten en provincies ook de kans om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet te werken in de geest van de Omgevingswet. Dit levert een positieve bijdrage aan de implementatie van de Omgevingswet.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat het uitvoeringsbesluit van de Chw weer volledig verbindend is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bezig met een reparatie via de 13e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze reparatie zend ik dit voorjaar aan uw Kamer.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat de gemeenten die door deze uitspraak geen gebruik meer kunnen maken van de afwijkingsmogelijkheden die het uitvoeringsbesluit bood, dit alsnog wel zullen kunnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt zo snel mogelijk met terugwerkende kracht gerepareerd.
De ‘wereldwijde noodsituatie’ door het zikavirus |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op welke manier werken de onderzoekers van het Erasmus MC samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of de WHO (Wereld Gezondheidsorganisatie) in het kader van de noodsituatie rond het zikavirus?1
De onderzoekers van het RIVM en Erasmus MC zijn gezamenlijk bezig met de validatie van serologische testen ten behoeve van zikadiagnostiek. Daarbij hebben zij onderlinge afspraken gemaakt om materialen te delen, om zo de validatie te versnellen. Verder volgt het RIVM de adviezen van de WHO op de voet en vertaalt deze naar de Nederlandse situatie.
Het RIVM en Erasmus MC voeren diagnostiek van zikavirusinfectie uit in Nederland en bieden de Cariben hierbij ondersteuning aan, deze activiteiten worden onderling afgestemd. Informatievoorziening aan het veld gebeurt via de berichtenservice labinf@ct, deze berichten worden ook onderling afgestemd. Erasmus MC zorgt daarbij actief voor het delen van informatie uit het internationale netwerk die relevant kan zijn voor de bestrijding in Nederland.
Erasmus MC is genomineerd als Zika-referentielaboratorium voor de Europese Unie en is aangezocht als WHO collaborating centre voor exotische virussen waaronder arbovirussen (virussen die door onder andere muggen op mensen kunnen worden overgedragen). WHO collaborating centres steunen de WHO bij haar opdracht en worden benaderd voor specifieke activiteiten, onder andere bij uitbraken. De mogelijkheden voor ondersteuning door WHO collaborating centres van landen bij zikavirusdiagnostiek zijn geïnventariseerd en worden gebruikt om eventuele behoefte voor bijstand op te lossen, indien nodig. Tevens heeft de WHO aan Erasmus MC gevraagd om bijstand bij het beoordelen van geschiktheid van nieuwe methoden voor het aantonen van actuele of doorgemaakte infectie met zikavirus voor verschillende doeleinden. Het RIVM heeft hierin geen rol.
Op welke manier werken het RIVM en het Erasmus MC samen met de «globale responseenheid» die door de WHO is opgericht?2
Zie antwoord vraag 1.
Worden reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt, waaronder het Caribisch deel van het Koninkrijk, extra getest op het virus? Worden er extra preventieve maatregelen op vliegvelden overwogen?
Reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt worden niet extra getest op het virus als daar geen aanleiding toe is. Reizigers die naar risicogebieden zijn geweest en die zich presenteren met klachten, worden geadviseerd contact op te nemen met een arts. Er worden verder geen preventieve maatregelen op vliegvelden ingezet. Reizigers naar risicogebieden worden vooraf goed geïnformeerd over de risico’s van het zikavirus en het belang van het gebruik van muggenwerende middelen wordt hierbij uitgelegd. Verder heeft het responseteam zikavirus geen extra maatregelen geadviseerd ten aanzien van vliegtuigen. De kans dat muggen die het zikavirus kunnen overbrengen per vliegtuig ons land binnenkomen is zeer gering. Zo is in muggenvallen op Schiphol nog nooit een exotische mug aangetroffen.
Klopt het dat het zikavirus tot voor kort alleen in centraal Afrika voorkwam, en pas tijdens het wereldkampioenschap voetbal van 2014 naar Brazilië is gekomen? Zo ja, welke consequenties zou die conclusie volgens u moeten hebben voor de Olympische Spelen 2016 in Rio de Janeiro?
Ja, het klopt dat het vermoeden bestaat dat het zikavirus tijdens het wereldkampioenschap door reizigers in Brazilië is geïntroduceerd. Overigens is het virus via gebieden in Afrika, Azië en Micronesië naar Zuid-Amerika gekomen. Ik snap dat dit voor mensen kan overkomen als een risico waar iets tegen gedaan moet worden. Echter, er is altijd sprake van handel en toerisme en hiervan is bekend dat deze factoren een grote bijdrage leveren aan het verspreiden van infectieziekten. Dit is een gevolg van de (economische) ontwikkeling van de wereld en dit is niet iets wat voorkomen kan worden. Hierdoor is het belangrijk dat landen een goed landelijk surveillancesysteem hebben en dat hier ook op internationaal niveau over gecommuniceerd wordt. Veel landen, waaronder Nederland, beschikken over een goed werkend surveillancesysteem en het is goed dat landen zich dit belang blijven realiseren. De Olympische Spelen vormen in dat opzicht geen additioneel risico voor landen voor de introductie van virussen.
Hoe kan het dat het zikavirus al in 1947 in Uganda is ontdekt, en er pas nu er een uitbraak in Brazilië is, meer bekend wordt over de schadelijkheid van dit virus? Deelt u de mening van Braziliaanse experts dat hier een parallel ligt met de uitbraak van Aids in de jaren ’80?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor veel nieuwe virussen geldt dat deze voor het eerst ontdekt worden in rurale gebieden, veelal per toeval. Vaak «verdwijnt» zo’n virus dan weer, of wordt deze niet meer waargenomen, totdat deze opeens weer opduikt. Het zikavirus is – naast de uitbraak in Frans-Polynesië – niet eerder in grote mate waargenomen. Ook is er niet eerder het vermoeden geweest dat er een verband bestaat tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom. De omvang van de uitbraak zoals deze momenteel plaatsvindt, in combinatie met het mogelijke verband tussen het virus en microcefalie, heeft er voor gezorgd dat het belang van snel en gecoördineerd uitvoeren van onderzoek naar mogelijke complicaties van het virus is onderstreept. Vanwege dit mogelijke verband tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom heeft het WHO een PHEIC (Public Health Emergency of International Concern) afgekondigd.
De mening dat er een parallel getrokken kan worden tussen de huidige zikauitbraak en de opkomst van AIDS in de jaren ’80 deel ik niet. Bij de opkomst van AIDS was er sprake van epidemie in zowel delen van Afrika als Amerika, waarbij veel onduidelijkheid speelde over de oorsprong van de ziekte en waarbij het onderzoek naar de ziekte, en de behandeling ervan, een moeizame start hebben ondervonden. Hier is bij het zikavirus geen sprake van. Sinds de uitbraak van het zikavirus in grote proporties is toegenomen en het vermoeden is ontstaan dat er een verband bestaat tussen het virus en microcefalie zijn alle zeilen bijgezet om meer kennis te vergaren over het zikavirus.
Klopt het dat het protocol voor het geven van bloed in Nederland inhoudt dat bloeddonoren vier weken geen bloed mogen geven als zij buiten Europa zijn geweest?4 Hoe wordt hierop gecontroleerd? Wordt dit protocol aangepast nu het virus ook in Europa is aangetroffen, en een zikauitbraak in Europa allerminst uitgesloten is?5
Ja, dit klopt. Bloeddonatie is in Nederland niet mogelijk gedurende de eerste vier weken na verblijf buiten Europa. Dit beleid zorgt ervoor dat infecties die buiten Europa voorkomen niet in de transfusieketen terecht komen. Dat geldt niet alleen voor het zikavirus, maar bijvoorbeeld ook voor West-Nijlvirus, denguevirus en chikungunyavirus. Bij donoren wordt voorafgaande aan iedere bloeddonatie via een gestandaardiseerde vragenlijst gericht nagevraagd of zij de voorafgaande vier weken buiten Europa zijn geweest. Aanpassing van het beleid is nu niet aan de orde omdat zich vooralsnog geen uitbraken van het zikavirus in Europa hebben voorgedaan. In het geval die situatie zich wel voordoet, zal worden beoordeeld of aanvullende maatregelen aangewezen zijn, bijvoorbeeld door donoren die in een zikagebied in Europa zijn geweest gedurende vier weken uit te stellen voor bloeddonatie. Deze vier weken zijn ruimschoots langer dan de duur van een zika-infectie.
Wat vindt u van het advies dat Public Health England heeft gegeven, dat Britse mannen die in een land zijn geweest waar het zikavirus heerst, bij thuiskomst een maand lang bij seksueel contact condooms moeten gebruiken?6 Moet dit advies naar uw mening ook overgenomen worden door het RIVM, nu aangetoond is dat het zikavirus door seksueel contact kan worden overgedragen?7
Het RIVM volgt alle ontwikkelingen rondom het zikavirus nauwlettend. Zo ook de berichtgeving dat er via onderzoek is aangetoond dat het zikavirus seksueel overgedragen kan worden. De seksuele overdracht is nog niet duidelijk beschreven. Op dit moment adviseert het RIVM mannen die in het Zika-gebied zijn geweest en een vrouw hebben die zwanger is of zwanger wil worden, gedurende een maand een condoom te gebruiken.
Klopt het dat er nog geen (preventieve) landelijke maatregelen verplicht zijn voor bedrijven die (gebruikte) banden importeren?8 Zo ja, bent u bereid versneld met verplichte preventieve landelijke maatregelen te komen, en niet te wachten op een wetswijziging?
Ik ben van mening dat de Warenwet niet van toepassing is aangezien gebruikte banden afvalproducten zijn waarvan het, in tegenstelling tot de Lucky Bamboo-planten, niet de bedoeling is dat ze bij consument terecht komen. Dat betekent echter niet dat er niet gehandeld kan worden. Op dit moment wordt al gehandhaafd, namelijk op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg) via de gemeenten. Zodra er sprake is van een vondst op een bedrijf kan de burgemeester maatregelen opleggen. De NVWA ondersteunt het lokale bevoegde gezag daarin. De NVWA komt tweewekelijks op de locatie en helpt de gemeente bij het opbouwen van een dossier. Daarnaast is vorig jaar extra ingevoerd dat er maandelijks inspecties plaatsvinden op de bedrijven die de afgelopen 2 jaar besmet zijn geweest. Hierbij wordt een checklist afgewerkt. Deze is gebaseerd op de afspraken uit het convenant met de bandenbedrijven. Geconcludeerd kan worden dat de bedrijven in hoge mate na leven. De extra inspecties dragen bij aan het naleefgedrag van de bedrijven. Er is geen reden gemeenten in dit stadium te adviseren maatregelen ex artikel 47 Wpg op te leggen.
Ook vind ik het wenselijk om naar de toekomst te kijken. Het valt niet uit te sluiten dat op termijn andersoortige producten worden geïmporteerd waardoor insleep plaatsvindt van nu nog onbekende invasieve exotische vectoren die een gevaar voor de volksgezondheid met zich kunnen meebrengen. Dat is de aanleiding om de wet te willen wijzigen, waarmee deze verantwoordelijkheid van gemeenten overgaat naar de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zo wordt ook voorkomen dat een woud van verschillende regelingen (per vector en per productsoort) ontstaat. Het wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Raad van State. Ik verwacht het eind maart, begin april 2016 aan uw Kamer aan te bieden. De snelheid waarmee het vervolgens wordt aangenomen, hangt mede af van de agendering en bespreking in uw Kamer en daarna de Eerste Kamer.
Is het toezicht en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de bandensector geïntensiveerd sinds de uitbraak van het zikavirus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wie is verantwoordelijk voor het testen van gevonden invasieve muggensoorten op het zikavirus? Wat wordt gedaan met de resultaten van dergelijke testen? Zijn er al resultaten bekend van deze testen?
Invasieve exotische muggensoorten worden niet getest op de aanwezigheid van virussen, dus ook niet op aanwezigheid van het zikavirus. De bestrijding van invasieve exotische muggen wordt uitgevoerd om te voorkomen dat de muggen zich in Nederland vestigen. De kans op introductie van virussen via deze muggen wordt zeer klein geacht en daar is ook weinig wetenschappelijk bewijs over, zoals ook de ECDC heeft gecommuniceerd in een technisch document van 8 februari 2016. Over dit beleid heb ik u geïnformeerd via mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96). Wanneer er humane of dierlijke gevallen met onbegrepen ziekteverschijnselen voorkomen die mogelijk passen bij virussen die door bijvoorbeeld muggen overgebracht kunnen worden, dan is het pas zinvol om gevangen exotische muggen te onderzoeken op de aanwezigheid van ziekteverwekkers.
De aanpak van radicalisering op scholen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Welke mogelijkheden grijpt u aan om iets te ondernemen tegen het gebrek aan leiding dat veel docenten op scholen ervaren als het gaat om radicalisering?1
Maatschappelijke problemen worden zichtbaar in het onderwijs. Docenten kunnen geconfronteerd worden met extreme opvattingen van leerlingen of kunnen vermoedens hebben dat een leerling radicaliseert. Deze docenten moeten niet het gevoel hebben alleen te staan; ze moeten weten wat ze kunnen doen en waar ze terecht kunnen. Dit is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van schoolleiders en bestuurders. Die moeten duidelijk maken waar de school voor staat, zodat docenten een gedeeld ijkpunt hebben in hun handelen. Het Ministerie van OCW ondersteunt hen hierbij. De Stichting School en Veiligheid biedt deskundige ondersteuning op maat voor onderwijsinstellingen met een specifieke hulpvraag over radicalisering, biedt gratis trainingen aan voor onderwijspersoneel over het herkennen van jongeren die dreigen te radicaliseren en beheert een telefonische helpdesk («hotline») waar onderwijsinstellingen en docenten met vragen terecht kunnen. Ook worden er afspraken gemaakt met de achttien gemeenten waar de problematiek van radicalisering het meest nijpend is. Over deze «complementaire aanpak» heb ik u op 3 juni 2015, mede namens de ministers van SZW en VenJ, geïnformeerd.2 Daarnaast biedt de Stichting School en Veiligheid trainingen aan docenten om hen praktische handvatten te geven voor het voeren van gesprekken over gevoelige maatschappelijke onderwerpen. Ook organiseert de stichting in april een landelijke conferentie over dit thema gericht op leraren en schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs en op opleiders van lerarenopleidingen en pabo’s.
Op welke wijze(n) heeft het kabinet inmiddels uitvoering gegeven aan de motie van het lid Jadnanansing inzake een effectievere begeleiding en aanpak bij de problematiek rond ontwortelde jongeren?2
Lerarenopleidingen hebben de belangrijke taak om hun studenten voor te bereiden op wat zij in hun toekomstige lespraktijk zullen tegenkomen. De lerarenopleidingen zijn daarom verantwoordelijk voor een curriculum dat aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen en dat hun studenten voorbereidt op het verzorgen van burgerschapsonderwijs en het bespreekbaar maken van burgerschapsthema’s. Er gebeurt veel binnen de lerarenopleidingen om studenten hierop voor te bereiden. Om te beginnen komen de kennis en vaardigheden die hiervoor nodig zijn terug in de landelijke kennisbases voor de pabo’s en de tweedegraads lerarenopleidingen. Daarnaast heb ik tijdens mijn rondgang langs de lerarenopleidingen en binnen de voorloperaanpak gezien dat er veel aandacht bestaat voor Bildung in de lerarenopleidingen. Toekomstige leraren zijn beter voorbereid op het voeren van moeilijke gesprekken en het geven van goed burgerschapsonderwijs wanneer zij zelf een morele, kritische en open houding hebben. De aandacht voor burgerschapsonderwijs in het nieuwe curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs vraagt ook van lerarenopleidingen om toekomstige docenten hierop voor te bereiden. Tot slot stimuleer ik samen met mijn ambtgenoot van SZW de inzet op het vergroten van vaardigheden van toekomstige leraren door het project «Dialoog als burgerschapsinstrument» te financieren. Hierin wordt samen met lerarenopleidingen een methodiek ontwikkeld waarmee toekomstige leraren worden ondersteund bij het vormgeven van burgerschapsonderwijs.
Hoe wilt u ervoor zorgdragen dat iedereen die van de lerarenopleiding komt, in staat is om leerlingen met extreme ideeën en uitspraken, een afwijkend wereldbeeld tegemoet te treden én daarnaast in staat is bij alle leerlingen kritisch denken en empathie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wilt u ervoor zorgdragen om docenten die «in de maatschappelijke frontlinie staan, alle steun te bieden die ze nodig hebben», zodat zij op korte termijn niet alleen onze morele steun krijgen, maar ook daadwerkelijk methoden aangereikt krijgen waarmee zij hun essentiële rol kunnen waarmaken?3
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat heeft u ondernomen en gaat u nog ondernemen met uw toezegging om in het middelbaar beroepsonderwijs de aandacht voor burgerschapsonderwijs te vergroten met betrekking tot kritische denkvaardigheden en het kunnen voeren van een dialoog over complexe thema’s zoals, radicalisering, racisme, discriminatie, democratische waarden, vrijheid van meningsuiting en religie?4
Het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen (EKB) WEB wordt gewijzigd vanwege het aanscherpen van de generieke kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap op kritische denkvaardigheden. Studenten dienen te worden toegerust op de moderne maatschappij waarbij kritisch kunnen denken van belang is. Hiertoe is het van belang docenten in de positie te brengen deze vaardigheden aan studenten in het mbo over te brengen. Er wordt een handreiking ontwikkeld om de docenten te ondersteunen.
De wijziging van het EKB in het onderdeel loopbaan en burgerschap maakt de bevordering van kritisch denken expliciet onderdeel van iedere kwalificatie in het mbo. Daarmee wordt het een verplicht onderdeel en zal dit aspect meer aandacht in het onderwijs krijgen. De internetconsultatie waarbij iedereen kon reageren op de wijziging van de regeling is op 8 februari 2016 gesloten. Naar verwachting zal de wijziging ingaan op 1 augustus 2016.
Omdat het van groot belang is dat kennis over burgerschapsonderwijs wordt gedeeld ondersteun ik daarnaast het Netwerk Burgerschap. Dit netwerk, een initiatief van vrijwilligers, is nu bij de MBO Raad gepositioneerd en wordt verder geprofessionaliseerd. Het netwerk verzorgt een website en organiseert ook bijeenkomsten voor kennisdeling. Verder zal ook de Stichting School en Veiligheid een training ontwikkelen waarmee docenten beter toegerust worden om het gesprek over complexe maatschappelijke thema’s te voeren met hun studenten.
De aanhoudende bedreigingen door een militie uit Oekraïne in verband met het referendum |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Video. Weer Oekraïens dreigfilmpje aan Nederlandse volk»?1
Ja.
In hoeverre is de betreffende dreigvideo authentiek en hoe duidt u de video?
Zowel de Oekraïense regering als het Azov-bataljon nemen met kracht afstand
van de bedreigingen. De filmpjes zijn bekend bij de Nederlandse opsporingsinstanties.
Is er onderzoek gedaan naar de eerdere dreigvideo aan het adres van Nederland? In hoeverre betreft het hier een serieuze bedreiging?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er, indien de dreiging reëel is, veiligheidsmaatregelen getroffen, ook ten aanzien van de initiatiefnemers van het referendum?
Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zodanige vormen dreigt aan te nemen, dat zij daar op eigen kracht geen weerstand tegen kunnen bieden. Indien dreiging en risico zodanig zijn dat beveiligingsmaatregelen genomen dienen te worden dan worden die, onder lokaal bevoegd gezag, genomen.
Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
De gevolgen van de afschaffing van leerlinggebonden financiering en de positie van logopedisten in de eerste lijn |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat logopedische behandelingen in de eerste lijn, op basis van de tariefbeschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1, enkel worden vergoed als het een activiteit betreft die in aanwezigheid van patiënt wordt verricht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. In de tariefbeschikking logopedie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is een prestatiebeschrijving individuele zitting reguliere telelogopedie opgenomen. Hiermee kan een zorgaanbieder logopedische zorg declareren zonder dat er direct face-to-face contact plaatsvindt. De individuele zitting reguliere telelogopedie dient ter vervanging van een individuele zitting reguliere logopedie. Echter, deze prestatie kan alleen worden gedeclareerd wanneer er sprake is van een bestaande behandelrelatie met de patiënt waarbij ook face-to-face contacten hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat, in het belang van de patiënt en de logopedische behandeling, het voor de logopedist soms noodzakelijk is om activiteiten te verrichten, zoals bijvoorbeeld het voeren van (multidisciplinair) overleg of het simpelweg onderhouden van contact met andere betrokken zorgprofessionals, medewerkers van het kinderdagverblijf of basisschool of mensen in de directe omgeving van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet beoordelen waarom sommige professionals die aan een multidisciplinair overleg deelnemen wel een vergoeding krijgen en andere niet.
Een logopedist kan de zorg declareren bij de zorgverzekeraar als de behandeling een geneeskundig doel heeft. Contact met andere professionals behoort tot de activiteiten van een logopediebehandeling en kan daarom bekostigd worden uit de huidige prestaties en tarieven. De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten.
Een logopedist kan ook om advies worden gevraagd ter ondersteuning van het onderwijsproces gericht op het voorkomen of verminderen van onderwijsbelemmeringen, of als onderdeel van een traject vanuit samenwerkingsverband passend onderwijs en/of gemeenten. Er kan dan bijvoorbeeld overleg plaatsvinden met leerkrachten of andere bij het onderwijs betrokken personen of een logopedist kan betrokken worden bij de invulling van jeugdgezondheidszorg. Afhankelijk van de invulling bekostigt dan de onderwijsinstelling of de gemeente de logopedie.
Acht u het wenselijk dat logopedisten activiteiten die als wenselijk of noodzakelijk worden beschouwd voor een goede logopedische behandeling en die niet vergoed worden wél uitvoeren? Hoe beoordeelt u in dit kader de situatie dat sommige professionals die deelnemen aan bijvoorbeeld een multidisciplinair overleg wél een vergoeding krijgen voor hun werk, maar de eerstelijns logopedist niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat hierdoor inkomensongelijkheid ontstaat tussen eerstelijns logopedisten en logopedisten die werkzaam zijn bij een zorg- of onderwijsinstelling? Zo ja, wat kunt u doen om deze ongelijkheid weg te nemen?
Er zijn meerdere aspecten die invloed hebben op het inkomen van een logopedist of een andere zorgverlener. Ook is er bij zorgverzekeraars, onderwijsinstellingen en gemeenten ruimte om met zorgaanbieders tot passende prijsafspraken te komen. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke conclusie te trekken.
Deelt u de opvatting dat een goede logopedische behandeling, en alle daarbij behorende activiteiten, nooit afhankelijk mag zijn van de vraag of bijvoorbeeld ouders de kosten kunnen betalen van die activiteiten die op dit moment volgens de tariefbeschikking van de NZa niet worden vergoed?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor alle activiteiten, ook de activiteiten waarbij de patiënt niet aanwezig is, die worden verricht in het belang van een goede logopedische behandeling de logopedist recht heeft op een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. Een logopedist kan zorg declareren overeenkomstig de prestaties en tarieven van de NZa en de afspraken die daarover zijn gemaakt met de zorgverzekeraar. Zoals ik in het antwoord op vraag 2,3 en 5 aangeef, kan het contact met andere professionals ook bekostigd worden uit deze prestaties en tarieven.
Advies op verzoek van een school of gemeente wordt door henzelf bekostigd.
Welke rol spelen de zorgverzekeraars in (het ontstaan van) deze situatie? Kunnen zorgverzekeraars een rol spelen in het oplossen ervan? Zo ja, bent u bereid om hierover niet-vrijblijvende afspraken met hen te maken?
De zorgverzekeraar heeft de plicht om kwalitatief goede logopedische zorg in te kopen voor patiënten gericht op een geneeskundig behandeldoel en er zodoende voor te zorgen dat deze zorg betaalbaar en toegankelijk is. De vergoeding logopedie in de basisverzekering is niet gewijzigd. Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars ten aanzien van logopedie geen uitvoering geven aan hun zorgplicht.
Het afschaffen van leerlinggebonden financiering heeft geen consequenties voor de mogelijkheid van logopedisten of andere zorgaanbieders om zorg te verlenen die ten laste komt van de Zorgverzekeringswet.
Met de invoering van passend onderwijs hebben gemeenten en scholen meer ruimte om onderwijs en zorg op maat te organiseren die aansluit bij de behoefte in de regio. Zij maken verplicht afspraken over de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Als onderdeel van deze afspraken kunnen onderwijsinstelling en gemeente bijvoorbeeld gezamenlijk preventieve onderwijszorgtrajecten ontwikkelen.
Mensenhandel in Djibouti |
|
Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Seks, spionnen en soldaten» over Djibouti op OneWorld.nl?1
Ja.
Herkent u het beeld zoals geschetst aan de hand van de memoires van de Amerikaanse contractor? Zo nee, waarop baseert u dat andere beeld?
Dit beeld is in grote lijnen herkenbaar.
Kunt u, nu militairen als voornaamste klanten van de meisjes genoemd worden en er de afgelopen jaren in het kader van antipiraterij-missies ook Nederlandse soldaten in Djibouti geweest zijn, uitsluiten dat Nederlandse militairen bijdragen aan de genoemde misstanden in het artikel, in het specifiek de handel in en prostitutie van jonge meisjes? Zo nee, welke maatregelen treft u om dit wel te kunnen uitsluiten?
In het kader van de anti-piraterijmissies zijn geen Nederlandse militairen in Djibouti gestationeerd. Wel leggen Nederlandse marineschepen er van tijd tot tijd kort aan voor onder andere bevoorrading. Sinds de zelfmoordaanslag in mei 2014 in Djibouti is het de bemanning van Nederlandse marineschepen niet toegestaan om van boord te gaan in Djibouti.
Hoe beoordeelt u de suggestie in het artikel dat de Verenigde Staten Djibouti omwille van politieke en economische belangen te mild beoordeelt aangaande het werk maken van de aanpak van mensenhandel, omdat plaatsing in de laatste categorie gevolgen voor de samenwerking tussen beide landen zou hebben?2
Die suggestie is voor rekening van de schrijfsters van het artikel.
Volgt of gebruikt Nederland op enigerlei wijze deze Amerikaanse categorisering? Zo ja, hoe? Zo nee, welk systeem gebruikt Nederland en hoe is Djibouti daarin geclassificeerd?
Nederland levert op verzoek van de VS jaarlijks input voor het Trafficking in Persons Report. Het rapport is een unieke en waardevolle bron van informatie over de bestrijding van mensenhandel wereldwijd, en wordt als zodanig ook gebruikt door de relevante instanties in Nederland die belast zijn met de bestrijding van mensenhandel. Ons land heeft geen eigen classificatiesysteem. Waar nodig wordt op ad hoc basis onderzoek gedaan naar de mate waarin mensenhandel in een bepaald land een rol speelt. Gelet op de beperkte relevantie voor Nederland krijgt Djibouti geen specifieke aandacht.
Kijkt Nederland omwille van economische of diplomatieke belangen met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti? Zo ja, welk concreet belang rechtvaardigt dit?
Neen. Nederland kijkt niet met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti.
Welke inzet pleegt Nederland in haar relaties met Djibouti, zowel bilateraal als multilateraal, om via hulp en handel mensenhandel in Djibouti tegen te gaan en de rechtsstaat te versterken?
Nederland onderhoudt bilaterale relaties met Djibouti, maar deze relaties zijn weinig intensief. Er is geen Nederlandse ambassade in Djibouti en geen Djiboutiaanse ambassade in Den Haag. De wederzijdse handelsvolumina zijn beperkt. Wel liggen er kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven bij de uitbreiding van de haven van Djibouti en de aanleg van gerelateerde infrastructuur. In 2014 vond om die reden een handelsmissie naar het land plaats. Er is geen ontwikkelingssamenwerkingsprogramma. Nederlandse hulp aan Djibouti is indirect en vindt plaats via ongeoormerkte bijdrages aan onder meer VN-organisaties. De EU-delegatie in Ethiopië financiert een project met UNODC om mensenhandel in Ethiopië en Djibouti aan te pakken.
De United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration?
Ja.
Wat is de reden dat Nederland het verdrag nog niet heeft ondertekend, terwijl de Verenigde Staten en Canada dat al wel hebben gedaan?
De UNCITRAL-transparantieregels voor investeerder-staat arbitrage (transparantieregels) bevatten procedurele regels die voorzien in transparantie en openbare toegankelijkheid van investeerder-staat geschillenbeslechtingsprocedures. De transparantieregels gelden voor investeringsgeschillen onder verdragen die zijn gesloten op of na 1 april 2014 en waarin deze regels zijn opgenomen. Dit is het geval voor de EU-verdragen die zijn uitonderhandeld met Canada, Singapore en Vietnam en voor alle lopende en toekomstige onderhandelingen tussen de EU en derde landen. Nederland wil de UNCITRAL-regels ook van toepassing verklaren in toekomstige investeringsverdragen die het bilateraal afsluit of wijzigt.
Op 10 december 2014 is de UNCITRAL Conventie voor transparantie in investeerder-staat geschillenbeslechting (ook bekend als de «Mauritius Conventie») aangenomen. Deze conventie ziet op toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels op geschillenbeslechtingsprocedures onder bestaande investeringsverdragen. Het eerste moment van ondertekening van de Conventie was voorzien op 17 maart 2015 in Mauritius. De Europese Unie en Nederland zijn voorstander van meer transparantie in investeringsgeschillen. Daarom was de Europese Commissie voornemens op 17 maart 2015 namens de EU te ondertekenen en om tevens lidstaten te autoriseren hetzelfde te doen. In de EU-besluitvorming hierover is tot op heden echter geen consensus bereikt waardoor de EU nog niet heeft kunnen ondertekenen.
De Nederlandse inzet richtte zich in eerste instantie op het bereiken van consensus binnen de EU. Dit is de reden dat Nederland nog niet heeft ondertekend. Nu deze consensus nog steeds niet is bereikt, heeft een aantal EU-lidstaten besloten de transparantieconventie te ondertekenen.
Bent u bereid het verdrag zo snel mogelijk te ondertekenen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven in de plenaire sessie van het Europees parlement op 3 februari jongtsleden, is één van de prioriteiten van het Nederlands EU-voorzitterschap om de Europese besluitvorming verder te brengen. Parallel daaraan zal het kabinet op zeer korte termijn een besluit nemen over de ondertekening van het verdrag en ook de goedkeuringsstukken zijn in de laatste fase van voorbereiding.
Wat is de reden dat er geen gezamenlijk beleid vanuit EU-lidstaten is om dit verdrag te ondertekenen, nu sommige landen, zoals België, Frankrijk en Finland, het verdrag namelijk al wel ondertekend hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat NS schikt met omstreden bestuurder |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NS schikt stiekem met omstreden bestuurder»?1
Ja.
Bent u bereid de Kamer te informeren over inhoud van deze schikking? Zo ja, wat is de inhoud van de schikking? Zo nee, waarom niet?
De staat is bij de afwikkeling van deze contracten niet betrokken geweest, omdat dit op grond van het in Nederland geldende vennootschapsrecht valt binnen het domein van de raad van bestuur van NS. Aandeelhouders hebben immers alleen een rol bij benoeming, ontslag en beloning van bestuurders. Formele instemming van de aandeelhouder bij ontslag van reguliere werknemers of bestuurders van een dochteronderneming is om die reden dan ook niet aan de orde. Ik kan u dan ook niet informeren over het exacte verloop en de inhoud van de overeengekomen schikkingen, omdat ik niet over die informatie beschik.
Waarom heeft NS deze schikking getroffen?
Los van de uitkomst van nog lopende onderzoeken, was het duidelijk dat de arbeidscontracten van de betrokken medewerkers niet voorgezet konden worden. Om die reden heeft de raad van bestuur van NS, binnen de kaders van het arbeidsrecht, gezocht naar de meest geschikte oplossing. NS heeft zich hierbij juridisch laten adviseren en is tot schikkingen gekomen die in lijn liggen met de verwachte uitkomst in eventuele gerechtelijke procedures. Dit heeft tevens bijgedragen aan het wederkeren van de rust binnen NS en de focus op de toekomst.
Het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een verhoogd eigen risico |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico?1
Het artikel in Trouw signaleert dat de groei in het aantal verzekerden dat een polis met beperkte voorwaarden kiest, stagneert. De overstapcijfers en verdeling van verzekerden over de polissen van het jaar 2016 zijn nog niet bekend. Deze komen in april. Ik zie al wel dat het aantal aangeboden polissen met beperkende voorwaarden gedaald is (net als het totaal aantal basispolissen).
Ook wat betreft het vrijwillig eigen risico zijn de cijfers voor 2016 nog niet bekend. Wel laten de cijfers van Vektis zien dat het aantal verzekerden dat een maximaal vrijwillig eigen risico afsluit licht gegroeid is de laatste jaren. Ik vind dit geen slechte ontwikkeling. Het eigen risico maakt mensen bewust van de kosten van de zorg en remt hen in het gebruik van niet-noodzakelijke zorg. Daarbij wil ik graag mensen die een verhoogd eigen risico kunnen dragen, ook de ruimte geven om hiervoor te kiezen en zo hun zorgkosten besparen.
Herkent u het beeld van vergelijkingssite Independer dat 30 procent van de verzekerden die overstappen een verhoogd eigen risico neemt tot maximaal 885 euro?
Er zijn op dit moment geen cijfers bekend over het aantal verzekerden dat in 2016 een vrijwillig eigen risico heeft afgesloten. De cijfers uit het artikel in Trouw zijn afkomstig van Independer waarbij de overstappers niet representatief hoeven te zijn voor de gehele populatie. Ik kan hier dus geen uitspraken over doen.
In 2015 was het aantal verzekerden dat koos voor een vrijwillig eigen risico gestegen naar 12%, waarbij 8% van de verzekerden koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, Zorgthermometer, 2015). In 2012 koos ongeveer 6% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico, waarbij ongeveer 3,5% koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, 2012). Dit is een stijging van 6 procentpunt in drie jaar, ofwel een stijging van ongeveer 2 procentpunt per jaar. Een polis met een vrijwillig eigen risico spreekt verzekerden blijkbaar aan. Er lijkt me geen sprake te zijn van een explosieve stijging.
Wat is, gelet op het feit dat in 2012 slechts 6 procent van de verzekerden gebruik maakten van een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico, uw reactie hierop? Is hier sprake van een explosieve stijging?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het voor de leeftijdscategorie die met name het eigen risico verhoogt, jongeren van 25 tot 35 jaar, een weloverwogen en bewuste keuze is dit te doen? Welke redenen spelen bij deze groep om dat hoge eigen risico te nemen?
Ik heb geen betrouwbare informatie over het profiel van de mensen die kiezen voor het vrijwillig eigen risico. De genoemde categorie van 25- tot 35-jarigen is gebaseerd op slechts de overstappers bij Independer. Dit kan niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de gehele verzekerden populatie.
In mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt»3 van 29 januari jl. heb ik aangekondigd dat er onderzoek gedaan zal worden naar het vrijwillig eigen risico. Hierin zal het profiel van de mensen die voor het verhoogd eigen risico kiezen ook worden meegenomen.
Heeft u inzicht welke inkomensgroepen met name het eigen risico vrijwillig verhogen? Zo ja, welke groep is dit? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inzage in het aantal mensen dat door het verhoogde eigen risico in de betalingsproblemen komt? Zo ja, hoe groot is die groep? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Mensen komen in betalingsproblemen op het moment dat hun inkomsten lager zijn dan hun uitgaven en zij hun rekeningen niet meer kunnen betalen. Een zorgrekening kan één van deze rekeningen zijn. Het ophogen van het vrijwillig eigen risico is een eigen keuze, waarbij vooraf bekend is hoeveel een verzekerde maximaal zelf moet betalen voor de zorg. Een verzekerde krijgt met een vrijwillig eigen risico ook een korting op de premie en kan dus sparen als hij/zij toch onverwacht zorgkosten maakt. De zorgtoeslag borgt de toegang tot de zorg voor de lagere inkomens. Ik kan dus niet zeggen hoeveel mensen in de betalingsproblemen komen door het verhoogde eigen risico, omdat het eigen risico zelden tot nooit het enige element is dat bij betalingsproblemen een rol speelt.
Wat is uw verklaring dat zorgverzekeraars enerzijds oproepen het eigen risico juist te verlagen, maar anderzijds wel meer verzekeringen met zelfs een verhoogd eigen risico hebben verkocht dan ooit tevoren?3
Om de solidariteit in het stelsel te behouden is het wettelijk mogelijk om vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden op te nemen. Gezien de toenemende mate waarin verzekerden hiervoor kiezen, blijkt een verhoogd eigen risico «in ruil voor» een premiekorting aantrekkelijk voor een grotere groep verzekerden. Zorgverzekeraars spelen hiermee derhalve in op de wensen van de consument. Of en in welke mate zorgverzekeraars vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden opnemen, laat ik aan hen. Het relativeert tegelijkertijd het pleidooi van de verzekeraars voor een lager verplicht eigen risico.
Wanneer kunt u de definitieve cijfers van het aantal overstappers, de afgesloten typen zorgverkeringen en het aantal mensen met een verhoogd eigen risico aan de Kamer doen toekomen?
In april publiceert Vektis traditiegetrouw de Zorgthermometer met cijfers over verzekerden. Naar verwachting zal zij dat dit jaar ook weer rond deze tijd doen en zal ik dan aan de Tweede Kamer doen toekomen.
Wat is uw mening over het verhoogd eigen risico aangezien uit onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?4
De NZa geeft in het rapport aan dat zij op basis van het huidige onderzoek juist niet kan concluderen dat het verhoogd eigen risico gebruikt wordt voor risicoselectie of dat het de risicosolidariteit aantast. Verzekerden met een vrijwillig eigen risico of met een selectieve polis betalen inderdaad minder premie, maar daar staan ook beperkende voorwaarden en een hoger risico tegenover. De NZa heeft bij de interpretatie van de premieverschillen geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de polis. Daarbij zou een positief vereveningsresultaat ook door doelmatige zorginkoop kunnen komen. In het komende kwalitatieve onderzoek gaat de NZa hier verder op in. Voor een uitgebreide reactie wil ik u verwijzen naar mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt» van 29 januari jl. waarin ik reageer op het rapport van de NZa.
Wat is uw mening over polissen met beperkende voorwaarden, ook wel de budgetpolis genoemd, aangezien uit onderzoek van de NZa blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de NZa waaruit blijkt dat verzekerden met gunstige en ongunstige gezondheidsrisico's in aparte polissen terechtkomen?
Van de 74 door de NZa onderzochte polissen hebben zeven polissen een verzekerdenpopulatie die afwijkt van het gemiddelde. Dit kan komen door bewuste acties van zorgverzekeraars, maar ook de acties van zorgverzekeraars die een ander doel hebben en door de acties van verzekerden zelf. Het is echter alleen ongewenst als dit zou komen door doelbewuste acties vanuit de zorgverzekeraar en dit de risicosolidariteit ondermijnt. Of en zo ja in welke mate dit gebeurt, onderzoekt de NZa verder in het kwalitatieve vervolgonderzoek.
Hoeveel onderzoeken denkt u nog nodig te hebben voordat u tot de conclusie komt dat zorgverzekeraars op slinkse wijze aan risicoselectie doen?
De NZa heeft onderzoek gedaan naar risicoselectie en risicosolidariteit. Dit onderzoek stelt dat er bij een aantal polissen selectie lijkt plaats te vinden, maar het is onduidelijk of dit een bewuste of onbewuste actie van zorgverzekeraars is of komt door zelfselectie van verzekerden. De NZa doet hier aanvullend onderzoek naar. Dit onderzoek wacht ik af.
Bent u van mening dat ongeacht of er sprake is van kwade opzet, risicoselectie en de ondermijning van de solidariteit, per direct gestopt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Risicoselectie en aantasting van de solidariteit vind ik ongewenst. Ik wacht de conclusies van het aanvullende onderzoek van de NZa af. Los daarvan is het vrijwillig eigen risico voor sommige mensen juist een aantrekkelijke keuze. Ik wil het dus ook niet zomaar zonder goede reden afschaffen.
Bent u derhalve bereid om op basis van de schokkende uitkomsten van het NZa-onderzoek per direct de budgetpolis en het verhoogd eigen risico te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Radicalisering van jonge kinderen |
|
Enneüs Heerma (CDA), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen uit moslimgezinnen in Den Haag op steeds jongere leeftijd radicale ideeën hebben en dat dit op steeds meer scholen wordt gesignaleerd? 1
Ja.
Zo ja, herkent u de signalen dat kinderen van 9 en 10 al vatbaar zijn voor radicale ideeën en kunt u aangeven in hoeverre hier sprake is van een landelijk trend? Zijn er landelijke cijfers bekend over aantallen kinderen met radicale ideeën?
Het is mij bekend dat kinderen op school soms controversiële uitspraken doen. Deze duiden zelden op een radicaliseringproces. Vaak betreft het stoerdoenerij, spiegelen van uitingen van vrienden of uit de thuissituatie. Het is aan docenten om hier vaardig mee om te springen en het gesprek met de leerling aan te gaan. Om docenten te helpen bij het maken van de inschatting of er sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in het gedrag van de leerling, is de handreiking2 «Puberaal, lastig of radicaliserend» ontwikkeld.3 Indien nodig of gewenst kunnen scholen vervolgens hulp inschakelen via Stichting School en Veiligheid of de gemeente. Van dit soort incidenten wordt geen registratie bijgehouden.
Deelt u de mening dat radicale ideeën bij jonge kinderen een potentieel groot gevaar vormen voor de samenleving en dat het de taak van ouders en scholen is om kinderen weerbaar te maken tegen anti-westerse indoctrinatie? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u nemen om scholen hierbij te ondersteunen, ook waar het gaat om signalering van radicalisering?
Op welke wijze kan het actiever uitdragen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving een bijdrage leveren aan het weerbaarder maken van kinderen en jongeren tegen anti-westerse indoctrinatie? Op welke wijze wilt u het uitdragen van deze kernwaarden bevorderen?
Om mee te kunnen komen in onze samenleving is kunnen omgaan met diversiteit en weet hebben van de codes en ongeschreven regels die hier gelden onontbeerlijk. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen, ook kinderen, leert hoe de samenleving werkt. Dit is om binding aan de samenleving te bewerkstelligen, om vervreemding te voorkomen en jongeren weerbaar te maken tegen indoctrinatie van welke vorm dan ook. Op verschillende manieren wordt reeds ingezet om jongeren via het onderwijs maatschappelijke codes mee te geven, bijvoorbeeld vanuit mijn Agenda Integratie.4 Ook burgerschapsvorming in het onderwijs draagt bij aan de voorbereiding van jongeren op hun deelname aan de samenleving. Onlangs is uw Kamer geïnformeerd over het advies van het platform Onderwijs 2032 over een toekomstig curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs. Hierin wordt een prominentere positie voor burgerschapsonderwijs in het kerncurriculum geadviseerd.5 Het advies van het platform zal de basis vormen voor een vernieuwd curriculum in het primair en voortgezet onderwijs. Een ontwerpteam zal hiertoe een nieuw kerncurriculum ontwerpen, dat naar verwachting eind 2016 wordt afgerond. Burgerschap zal hiervan een belangrijk onderdeel vormen.
Ook met de motie Van Dam werkt het kabinet uit hoe het uit- en overdragen van gedeelde waarden en het versterken van de onderlinge verbondenheid in de samenleving in het beleid kunnen worden opgenomen dan wel versterkt.6 Daar wordt nu uitvoering aangegeven onder leiding van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Momenteel doet het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzoek naar de gedeelde waarden in de Nederlandse samenleving. Het onderzoeksrapport wordt begin maart verwacht. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik een reactie geven op het rapport van SCP en zullen we de Kamer informeren over de vervolgstappen die we nemen om te komen tot de uiteindelijke kabinetsreactie die volgt voor de zomer van 2016.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg integratieonderwerpen voorzien op 10 februari 2015?
Vanwege het verplaatsen van dit Algemeen Overleg is de gebruikelijke termijn voor beantwoording van deze Kamervragen aangehouden.
De berichten ‘Uitbraak Zikavirus miljoenen besmettingen verwacht’ en ‘Experts waarschuwen Zikavirus deze zomer in Zuid-Europa’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitbraak Zikavirus: miljoenen besmettingen verwacht.»1 en «Experts waarschuwen: Zikavirus deze zomer in Zuid-Europa»?2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Wat is uw reactie op beide berichten?
Zoals inmiddels bekend is, heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de zika-uitbraak uitgeroepen tot een Public Health Emergency of International Concern, oftewel een noodsituatie. Met dit besluit krijgt het onderzoek naar de mogelijke link tussen het zikavirus en microcefalie hoge prioriteit. De uitbraak van het zikavirus wordt internationaal zeer serieus genomen en Nederland doet dit ook.
De Aedes aegypti (gelekoortsmug) is verantwoordelijk voor de verspreiding van het zikavirus. Deze mug komt in Nederland en in Europa niet voor en kan zich vanwege het Nederlandse klimaat niet in Europees Nederland vestigen. Verspreiding van het Zikavirus in Nederland is dan ook heel onwaarschijnlijk. Sinds kort wordt de Aziatische tijgermug door het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) gezien als een potentiële overdrager van het zikavirus, waarbij het ECDC aangeeft dat dit in de Europese populatie nog niet is aangetoond. De eerste onderzoeken laten zien dat deze mug er ook minder gevoelig voor lijkt te zijn. Deze ontwikkelingen worden gevolgd, door de WHO en door het RIVM.
Exotische muggen, zoals de tijgermug, kunnen meegevoerd worden met de import van goederen, zoals tweedehands banden en Lucky Bamboo-planten. Bij deze bedrijven worden al jaren preventieve maatregelen genomen, voert de NVWA standaard inspecties uit en als er muggen worden aangetroffen, worden deze actief bestreden. Dit beleid is succesvol en het Responseteam Zikavirus geeft aan dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn.
Reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt, worden goed voorgelicht over het belang van het gebruik van muggenwerende middelen. Zwangere vrouwen, en vrouwen die zwanger willen worden, worden geadviseerd om uitstel van niet-noodzakelijke reizen te overwegen.
Voor de inwoners van de overzeese gemeenten (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) ligt de situatie anders, omdat daar de gelekoortsmug wel voorkomt. Aangezien deze mug verantwoordelijk is voor de uitbraak met het zikavirus, maakt dat de kans dat het virus daar opduikt reëel. Daarom heb ik contact gezocht met de eilandbesturen en aangegeven dat desgevraagd extra hulp of ondersteuning kan worden geboden. Bijvoorbeeld bij de bestrijding van de muggen, hulp bij een publiciteitscampagne of extra ondersteuning en advies vanuit het RIVM. Verder biedt het RIVM structurele ondersteuning bij onder andere het stellen van snelle diagnoses, het ontwikkelen van richtlijnen voor artsen en gynaecologen en preventie. Ook de andere eilanden binnen het Koninkrijk kunnen gebruik maken van de kennis en informatie van het RIVM.
Hoe waardeert u de recente berichtgeving met het oog op de Nederlandse volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bestaat de kans dat het Zikavirus in de toekomst ook in Nederland kan opduiken? Wordt hierop gemonitord door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dan wel het Centrum Monitoring Vectoren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze wereldwijd, dan wel in Europees verband, wordt gesproken om de gevolgen van het Zikavirus in te dammen dan wel te voorkomen?3
Een infectie met het zikavirus verloopt in 75–80% van de gevallen zonder klachten. En bij personen die klachten krijgen, is het verloop van de infectie mild en zij herstellen snel. Wereldwijd gaat de aandacht dan ook vooral uit naar het mogelijke verband van het virus met een vermeende stijging van het aantal baby’s met microcefalie. Daarover bestaat nog veel onzekerheid. In internationaal onderzoek, gecoördineerd door de WHO, zullen de onderzoeksprioriteiten worden vastgesteld. De aandacht gaat daarbij uit naar muggenbestrijding, de relatie met microcefalie en het syndroom van Guillain-Barré, goede diagnostiek en vaccinontwikkeling.
Welke maatregelen worden in Nederland genomen om de komst en verspreiding van deze muggen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2, 3 en 4.
Bent u voornemens Nederlandse vrouwen die zwanger zijn of zwanger willen worden voor te lichten over de gevolgen van het Zikavirus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zwangere vrouwen, of vrouwen die zwanger willen worden, worden momenteel in ieder geval via de websites van het RIVM en het LCR ingelicht over de mogelijke risico’s van het zikavirus. Daarbij wordt hen eveneens geadviseerd om de risico’s van een reis naar een gebied waar het zikavirus voorkomt met een arts te bespreken en mogelijk uitstel van niet noodzakelijke reizen te overwegen.
In hoeverre draagt de ontwikkeling van drassige natuurgebieden in Nederland bij aan de overlevingskansen van de muggenpopulatie in Nederland?
In 2009 heeft het WUR-onderzoeksinstituut Alterra in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek uitgevoerd naar de effecten van vernatting op de muggenstand (Verkenning van de steekmuggen en knuttenproblematiek bij klimaatverandering en vernatting; Alterra rapport nr. 1856). Dit onderzoek heeft aangetoond dat ook zonder natuurontwikkeling het aantal muggen in Nederland naar alle waarschijnlijkheid zal toenemen. Ter verduidelijking, dit heeft betrekking op een toename van de populatie van inheemse muggen en niet van exotische muggen zoals de gelekoortsmug die op dit moment de Zika-uitbraak in Zuid- en Midden-Amerika veroorzaakt. Het onderzoek van Alterra heeft daarnaast aangetoond dat de ontwikkeling van drassige natuurgebieden niet leidt tot een gewijzigde inschatting van infectierisico’s veroorzaakt door deze muggen. Het huidige beleid rondom muggen heeft als voornaamste onderdelen de signalering van ziekten die door muggen worden overgedragen op mens en dier, het verzamelen van gegevens over het verspreidingspatroon van inheemse en exotische muggen en het, indien nodig, bestrijden van exotische muggen.
In hoeverre dragen drassige natuurgebieden bij aan de instandhouding, en zelfs uitbreiding, van de muggenpopulatie in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven in welke mate deze drassige natuurgebieden door het herbergen van grote, diverse muggenpopulaties een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid? Welke virussen komen voor bij de Nederlandse muggenpopulatie die overdraagbaar zijn op de mens?
Ik heb bij de beantwoording van voornoemde Kamervragen inderdaad aangegeven een beleidsadvies over inheemse muggen van het RIVM en de NVWA/Centrum Monitoring Vectoren af te wachten. Dit beleidsadvies heeft vertraging opgelopen. Naar verwachting wordt dit advies in maart opgeleverd.
De reden voor deze vertraging is dat er over de inhoud met meerdere partijen, binnen en buiten Nederland, afstemming is gezocht. Daarbij kan worden gedacht aan de diverse experts van het European Centre for Disease Control, het Laboratorium voor Entomologie van de Wageningen UR en met de Universiteit van Amsterdam, afdeling Aquatische Ecologie. Zodra ik dit beleidsadvies ontvangen heb zal ik deze de Kamer doen toekomen. Wel wil ik u er graag op wijzen dat er geen verband is tussen inheemse muggen en Zika. Het zikavirus komt dan ook niet aan de orde in het advies.
Overigens worden er in Nederland geen muggenpopulaties bestreden. Daar is ook geen reden toe. Het laatste geval van een autochtone patiënt met een muggenoverdraagbare aandoening, in dit geval malaria, stamt uit 1959. Toch wil ik wel voorbereid zijn mocht zich in de toekomst zo’n situatie voordoen en daar geeft het betreffende beleidsadvies aanbevelingen voor.
Op welke wijze worden muggenpopulaties bestreden binnen Nederland, en Nederlandse natuurgebieden, om risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u zich de antwoorden op eerdere vragen herinneren, waarin u heeft aangegeven op verdere adviezen van het RIVM te wachten over eventuele effecten ten aanzien van gezondheidsrisico’s?4
Zie antwoord vraag 10.
Zijn deze adviezen inmiddels voorhanden? Betreffen deze adviezen ook het Zikavirus?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat driekwart van de bijstandsgerechtigden in Amsterdam geen sollicitatieplicht heeft |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Een Vandaag «Geen sollicitatieplicht driekwart bijstandsgerechtigden A’dam»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat de gemeente Amsterdam in verhouding tot het totale bestand van bijstandsgerechtigden wel in uitermate veel gevallen (meer dan 75%) een ontheffing van de sollicitatieplicht afgeeft en dat dit meer lijkt op een categoriale ontheffing (niet toegestaan volgens de Participatiewet) dan op individueel maatwerk? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Participatiewet is de gemeente verantwoordelijk voor het ondersteunen van klanten die niet zelfstandig aan de slag komen. Indien het naar het oordeel van de gemeente nodig is kan een re-integratievoorziening in de vorm van individueel maatwerk worden aangeboden (categoriale ontheffing van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie is niet mogelijk). In dit verband hanteert de gemeente Amsterdam een participatieladder (diagnose instrument). Op basis van deze participatieladder wordt maatwerk toegepast, waarbij geldt dat het deel (trede 1 en2 van de Amsterdamse bijstandpopulatie dat op grote afstand staat van de arbeidsmarkt, op individuele basis een voorziening (activeringstraject of vrijwilligerswerk) krijgt, waarmee ook rekening kan worden gehouden met de specifieke lokale en regionale arbeidsmarktsituatie. Uit informatie van de gemeente Amsterdam blijkt circa 30% van het bestand met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tijdelijke ontheffing te hebben van de arbeidsverplichtingen. Aanleiding van de tijdelijke ontheffing is daarbij gelegen in de individuele situatie (sociaal en of medische reden). De Amsterdamse aanpak past in de geest van de Participatiewet om iedereen in staat te stellen mee te doen en bij te dragen aan de samenleving en zo mogelijk door te stromen naar betaald werk.
Bent u bereid de Inspectie SZW opdracht te geven om de beschreven situatie in Amsterdam te laten onderzoeken om vast te stellen of de gemeente Amsterdam zich houdt aan de Participatiewet? Zo nee, waarom niet?
De primaire verantwoordelijkheid voor de controle op de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet ligt bij de gemeente en de gemeenteraad heeft daarbij een controlerende rol. De Inspectie SZW heeft in principe niet tot taak om toezicht te houden op de uitvoeringspraktijk van individuele gemeenten. Naar huidig inzicht is er geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat zo’n grote groep (30.000 bijstandsgerechtigden) door het beleid dat de gemeente Amsterdam voert, niet meer maximaal wordt geholpen in de zoektocht naar een betaalde baan om uiteindelijk zelfstandig in hun levensonderhoud te kunnen voorzien en daardoor niet meer afhankelijk zijn van een uitkering? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de sollicitatieplicht en de tegenprestatie een belangrijk onderdeel van de Participatiewet zijn en de kans op werk vergroten? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend ben ik van mening dat de arbeids- en re-integratieverplichtingen nuttig kunnen zijn om belanghebbenden uit de uitkeringsafhankelijke situatie te helpen. Maatwerk is hierbij het sleutelwoord.
Deelt u de mening dat het grote aanbod aan instrumenten, zoals het lage-inkomensvoordeel (LIV), de jobcoach en de loonkostensubsidie, gemeenten juist de mogelijkheid geven om maatwerk te leveren waarbij bijstandsgerechtigden een grotere kans op een betaalde baan krijgen?
Ik ben inderdaad van mening dat het re-integratiebeleid voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt van belang is. De Participatiewet regelt de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Daarbij biedt de Participatiewet een palet aan re-integratievoorzieningen om de dienstverlening aan de klant te kunnen individualiseren naar behoefte, waardoor optimaal maatwerk mogelijk is.
Hoe bent u van plan gemeenten aan te sporen de grote groep langdurig bijstandsgerechtigden alsnog naar een betaalde baan te begeleiden?
Gemeenten hebben mede door de prikkelwerking van de Participatiewet er alle belang bij dat er zo min mogelijk burgers onnodig een beroep doen op bijstand. Van de gemeente Amsterdam heb ik vernomen dat de vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 8 februari jl. is uitgenodigd voor een werkbezoek om kennis te komen nemen van de wijze waarop de gemeente Amsterdam de werkloosheid aanpakt.
Het is evident dat tijdens mijn werkbezoeken aan gemeenten de re-integratie van bijstandsgerechtigden prominent op de agenda staat. Gemeenten functioneren dicht bij de burgers en kunnen daardoor maatwerk leveren met inzet van een verscheidenheid aan re-integratie instrumenten die hen ter beschikking staan. Divosa faciliteert, mede gefinancierd door het Ministerie van SZW, de kennisontwikkeling bij medewerkers van gemeenten op het gebied van re-integratie.
Voeding in de zorg |
|
Carla Dik-Faber (CU), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de nota «Gezonde voeding, van begin tot eind. Nota voeding en gezondheid»?1 Deelt u nog altijd de mening dat het belang van voeding voor de gezondheid meer aandacht behoeft in medische en zorgopleidingen?2
Kunt u aangeven welke gesprekken hebben plaatsgevonden met vertegenwoordigers van relevante opleidingen over de rol van voeding voor gezondheid, en wat het resultaat van deze gesprekken is? Kunt u daarnaast ook aangeven welke gesprekken hebben plaatsgevonden met voedingswetenschappers en hoogleraren «voeding en ziekte» en/of «voeding en farmacologie» over (nieuwe) inzichten voor de medische en zorgopleidingen?
Bent u bereid gesprekken te voeren met relevante medische en zorgopleidingen, gezien de actuele situatie van hervormingen in de zorg, waarbij mensen langer thuis wonen en bijv. wijkverpleegkundigen en huisartsen een belangrijker positie krijgen?
Herkent u de situatie dat de ligduur in ziekenhuizen steeds korter is, en dat daardoor het belang van goede zorg voor en na opname toeneemt, ook als het gaat om voedingsadviezen? Bent u ervan op de hoogte dat door Alliantie Voeding op dit onderwerp een bijzonder hoogleraar «voeding in de transmurale zorg» is aangesteld bij de Wageningen Universiteit? Bent u bereid het Zorginstituut Nederland te verzoeken in overleg te treden met relevante beroepsgroepen, teneinde het belang van goede voeding te verankeren in bestaande/nieuwe richtlijnen voor transmurale zorg?
Ja deze situatie herken ik, daarom zit de uitdaging de komende jaren in de transmurale verbinding. Ik ben van mening dat er gekeken moet worden naar versterking van samenwerking binnen de gehele zorgketen, waarbij goede communicatie over de voedingstoestand en duidelijke afspraken over verantwoordelijkheden cruciaal is. Ik zie het daarom als een positieve ontwikkeling dat Ben Witteman tot buitengewoon hoogleraar Voeding en darmgezondheid in transmurale zorg is benoemd. Daarnaast zal ik het Kwaliteitsinstituut vragen om te bevorderen dat in de relevante richtlijnen aandacht is voor voeding. Primair worden de richtlijnen opgesteld door de professionals in samenwerking met patiënten en verzekeraars. Zij moeten in deze richtlijnen ook hun expertise ten aanzien van voeding inbrengen.
Herinnert u zich uw brief d.d. 16 juni 2015, waarin u melding maakt van ondervoeding van 15–30% van ouderen met thuiszorg, 10–15% ondervoeding in verpleeghuizen en 15–25% ondervoeding in ziekenhuizen?3 Herinnert u zich uw conclusie dat in zorginstellingen, waar screening op ondervoeding plaatsvindt, het percentage ondervoeding daalt? Op welke manier kan er meer aandacht komen voor screening op ondervoeding in zorginstellingen en in de thuiszorg? Wat is uw rol daarbij?
Ja. Op dit moment wordt er al volop gescreend op ondervoeding in ziekenhuizen. De afgelopen jaren hebben ziekenhuizen veel geïnvesteerd in het voorkomen en behandelen van ondervoeding. Zo is er een indicator screening4 en behandeling van ondervoeding ontwikkeld en door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgenomen in de basisset van ziekenhuizen, hieronder valt ook het pre-operatief screenen op ondervoeding op bijvoorbeeld de polikliniek.
In de langdurige zorg is het zeer wenselijk dat er voor nieuwe bewoners van verpleeg- of verzorgingshuizen bij opname een risico-inventarisatie van de cliënt wordt gemaakt en dus ook van ondervoeding. Deze risico-inventarisatie is bedoeld voor de medewerkers om zorg en behandeling te verlenen. Deze zorg moet dan beschreven worden in het zorgplan en regelmatig geëvalueerd worden. De IGZ toetst hierop. Bij het toezicht maakt de Inspectie daarnaast nog -in afwachting van het nieuwe kwaliteitskader- gebruik van het Kwaliteitsdocument 2013 Verpleging, Verzorging en Zorg Thuis,waarin risicosignalering op ondervoeding een van de items is.
Op de website Zorg voor beter, het kennisplein voor de langdurige ouderenzorg en zorg thuis, zijn verschillende instrumenten beschikbaar, zoals een verkorte checklist veilige zorg, en is er een App Risicosignalering ontwikkeld waarmee in een aantal stappen onder andere het risico op ondervoeding kan worden gesignaleerd. Daarnaast zijn er op dezelfde website ook instrumenten en handreikingen beschikbaar om ondervoeding aan te pakken.
Ik heb geen inhoudelijke rol bij de ontwikkeling van screeningsinstrumenten, behandelprotocollen, indicatoren en opleidingsmodules. Dit wordt door kenniscentra en beroepsgroepen gedaan. De ondersteuning van deze ontwikkelingen geef ik onder andere via financiering van de stuurgroep Ondervoeding, zoals in het Amendement Dik-Faber (Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 45) is vastgelegd.
Is u bekend dat mensen die via het bevolkingsonderzoek in het ziekenhuis Gelderse Vallei worden gezien, gerichte voedings- en leefstijladviezen krijgen om de kans op darmkanker aanzienlijk te verminderen, en dat veel mensen graag hun voedingspatroon willen verbeteren? Is u bekend dat de gevalideerde tool Eetscore van Wageningen Universiteit hiervoor wordt ingezet? Welke kansen ziet u voedingsadviezen te koppelen aan darmkankerscreening? Bent u bereid een pilot te (laten) starten, waarin onderzoek wordt gedaan naar succesvolle interventies rondom darmkankerscreening?
Het is mij bekend dat de Gelderse Vallei aandacht besteed aan voedings- en leefstijladviezen. Zoals ik u heb bericht in mijn brief van 4 mei 2015 over voedingsadviezen bij darmkanker (Kamerstuk 32 793, nr. 187) wil ik informatievoorziening over voeding en leefstijl niet koppelen aan het bevolkingsonderzoek darmkanker. Mensen die uitgenodigd worden voor dit onderzoek krijgen hierover namelijk al uitgebreide informatie en dan wordt het te veel. De ervaring leert wel dat mensen juist door deelname aan het bevolkingsonderzoek gaan nadenken over hun gezondheid. Zeker wanneer bij de ontlastingtest bloed wordt gevonden en een coloscopie volgt, waarbij poliepen of carcinomen worden gevonden, staan mensen open voor adviezen over leefstijl en voeding.
Hoewel in de richtlijnen voor de behandeling van darmkanker nog geen aandacht wordt besteed aan voorlichting en adviezen, worden deze onderwerpen meestal wel besproken bij patiënten om recidive te voorkomen, zoals dat ook bij de Gelderse Vallei gebeurt. Dit kan zowel plaatsvinden in het contact tussen patiënt en huisarts als de maag-darm-leverarts. Het ligt wel in de rede dat het geven van deze adviezen in de praktijk uiteindelijk zijn weerslag zal krijgen in de richtlijnen, hetgeen de verantwoordelijkheid is van de beroepsgroep zelf in samenwerking met patiënten en verzekeraars.
Herinnert u zich de motie-Wolbert over een betaaltitel voor preventie in de Zorgverzekeringswet?4 Kunt u aangeven wat de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie is? Deelt u de mening Deelt u de mening dat 10 jaar Zorgverzekeringswet een goed moment is te bezien op welke wijze activiteiten van zorgverzekeraars op het gebied van preventie en de samenwerking met gemeenten beter verankerd kunnen worden?
Ja die motie is mij bekend. U ontvangt binnenkort een brief hierover. Tien jaar zorgverzekeringswet is een goed moment om stil te staan bij de vraag wat de successen en de knelpunten in ons stelsel zijn. In de brief Preventie in het zorgstelsel, die u binnenkort ontvangt, ga ik daar voor wat betreft preventie nader op in.
Kunt u de stand van zaken geven met betrekking tot de uitvoering van de motie-Dik-Faber/ Bouwmeester, waarin wordt benadrukt dat, wanneer cliënten kiezen wat ze eten dit bijdraagt aan kwaliteit van verblijf, en tegelijkertijd verspilling van voedsel tegen gaat, en waarin de regering wordt verzocht te inventariseren welke concepten er zijn om voeding toe te passen in ziekenhuizen en zorgorganisaties, en waarin tevens wordt verzocht «voeding in de zorg» uit te rollen en structureel te verankeren?5
De Stuurgroep Ondervoeding heeft een enquête uitgezet onder de afdelingen diëtetiek en facilitair management van Nederlandse ziekenhuizen om te inventariseren welke voedingsconcepten7 er zijn. Zoals toegezegd in Kamerbrief «Stand van zaken moties en toezeggingen» (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 150) zal ook het financieringsvraagstuk worden meegenomen. De verwachting is dat de resultaten in april worden gepubliceerd. Uit de enthousiaste reacties van zorgverleners blijkt reeds dat het zal voorzien in een behoefte. Een dergelijke kennisuitwisseling kan mijns inziens bijdragen aan betere verankering van goede voedingsconcepten in ziekenhuizen.
Wilt u, zodra de definitieve uitkomsten van het Alliantie Voeding project «Cater with Care» bekend zijn, in gesprek gaan met de verschillende partijen uit het consortium die jarenlang hebben gewerkt aan het verbeteren van kennis over de wijze waarop effectieve voeding bijdraagt aan preventie en behandeling van ondervoeding? Wilt u de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren?
De definitieve uitkomsten van het Alliantie Voeding project «Cater With Care» worden later dit jaar verwacht, maar ik zal met veel interesse de ontwikkelingen en de definitieve uitkomst volgen. De integrale aanpak van de Alliantie Voeding, waarbij er ook gekeken wordt naar de thuisfase, vind ik zeer positief. Daarbij ben ik bereid om hierover verder met de Alliantie Voeding in gesprek te gaan.
Kent u de Zorgmodule Voeding die tot stand is gekomen in het kader van Partnership Overgewicht Nederland (PON)? Kunt u aangeven of de Zorgmodule Voeding wordt toegepast in de eerste- en tweedelijnszorg? Wordt hierbij ook de gevalideerde tool van de Eetscore toegepast?
Ja, deze ken ik. De zorgmodule voeding is geschikt voor alle zorgstandaarden en hoort toegepast te worden in de eerste- en tweedelijnszorg. De zorgmodule voeding is opgenomen in de NHG-zorgmodule leefstijl voeding. De gevalideerde tool van de Eetscore wordt wel onder de aandacht gebracht maar in de dagelijkse praktijk vaak niet toegepast. Hier valt nog veel winst te behalen.
Bent u bereid met de Alliantie Voeding, het expertisecentrum voor voeding in zorg en preventie, te overleggen hoe in de zorg de aandacht voor optimale voeding om gezondheidswinst te realiseren kan worden bevorderd?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid vanwege het belang van voeding en leefstijl voor de gezondheid en zorgbekostiging een ZonMw- programma te ontwikkelen om zorgonderzoek en innovatie te stimuleren om preventie aan zorg te koppelen? Zo ja, wanneer kan dit starten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt het 5e Programma Preventie bij ZonMw. In dit programma is ook het deelprogramma «preventie in de zorg» opgenomen, waarin ook voeding een plek heeft. Daarnaast wil ik u nogmaals verwijzen naar de, nog te versturen, brief Preventie in het zorgstelsel die gaat over de verbinding tussen preventie en zorg waarin leefstijl (o.a. voeding) een onderdeel is.