De illegale handel in slaapmiddelen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over handel in slaappillen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat huisartsen verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, blijven voorschrijven, en apothekers deze middelen blijven verstrekken als de gebruiksduur uit de NHG-richtlijn (Nederlands Huisartsen Genootschap) wordt overschreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit gegevens van het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) onder huisartsen wordt dit beeld niet bevestigd. Hieruit blijkt dat in de afgelopen 5 jaar van de personen die deze middelen voor het eerst gaan gebruiken, minder dan 15 procent van die groep een tweede recept kreeg binnen vier weken. Hierbij is gekeken naar de voorschrijfgegevens van huisartsen van oxazepam (kalmeringsmiddel) en van temazepam (slaapmedicatie) bij personen die starten met gebruik van deze middelen. Sinds 1 januari 2009 zijn benzodiazepines uit het verzekerde pakket gehaald met name om chronisch gebruik tegen te gaan.
In de televisie uitzending van Brandpunt kwam met name problematisch gebruik van oxazepam aan de orde. Oxazepam is een kalmeringsmiddel en wordt in de NHG richtlijnen niet geadviseerd als slaapmedicatie, maar wel als kortwerkend middel bij angststoornissen. Als slaapmedicatie adviseert het NHG in het algemeen alleen kortwerkende middelen, zoals temazepam.
Langdurig gebruik van slaapmiddelen wordt in de NHG standaarden ontraden. Het NHG heeft voor patiënten voorlichtingsmateriaal ontwikkeld dat geplaatst is op de website www.thuisarts.nl en voor huisartsen implementatieproducten ontwikkeld, zoals de minimale interventiestrategie en de gereguleerde dosisreductiemethode om patiënten die langdurig slaapmiddelen gebruiken, te helpen met het stoppen met deze medicatie.
In de NHG Standaard Slaapproblemen en slaapmiddelen wordt een niet-medicamenteuze therapie bij slaapproblemen geadviseerd. Alleen als de lijdensdruk door slapeloosheid onaanvaardbaar hoog is of de slapeloosheid leidt tot ernstig disfunctioneren overdag, kan kortdurend gebruik van kortwerkende slaapmiddelen, zoals temazepam worden overwogen. In de standaard wordt ook geadviseerd om herhaalmedicatie voor slaapmiddelen alleen via een consult (en dus niet telefonisch) te verlengen.
De NHG Standaard Angst geeft aan dat bij de start van een medicamenteuze behandeling van een angststoornis (met een serotonineheropname remmer, SSRI) initiële angsttoename eventueel behandeld kan worden door tijdelijk gedurende de eerste twee tot vier weken een benzodiazepine, zoals oxazepam toe te voegen.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat deze verslavende slaapmiddelen langdurig gebruikt, dan wel het aantal mensen waarbij inmiddels sprake is van een verslaving? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn geen harde cijfers over het aantal mensen bij wie sprake is van een verslaving aan bepaalde geneesmiddelen. Wél bevat het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) gegevens over het aantal personen dat een beroep doet op de ambulante en klinische verslavingszorg (en de verslavingsreclassering). Deze gegevens worden verzameld in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Op basis van gegevens uit LADIS blijkt dat er sinds 2010 sprake is van een lichte daling van het aantal personen dat een beroep doet op de verslavingszorg in verband met problematisch medicijngebruik. In 2010 betrof dit aantal bijna 900 hulpvragers en in 2013 en 2014 zijn dit er 800. Het gaat grotendeels om problematisch gebruik van benzodiazepines, zo blijkt uit de gegevens van LADIS.
Voor langdurig gebruik van deze middelen is gekeken naar de aflevergegevens aan personen die deze geneesmiddelen een half jaar of langer gebruikten in 2015 en die dit op legale wijze verstrekt hebben gekregen via een openbare apotheek. De Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) beschikt over extramurale verstrekkingen van geneesmiddelen en dus aflevergegevens van openbare apotheken. Uit cijfers van de SFK over 2015 blijkt dat 85.000 personen (dit is ongeveer éénvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer Temazepam afgeleverd heeft gekregen en dat 81.000 personen (dit is minder dan eenvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer oxazepam afgeleverd heeft gekregen. Gecorrigeerd voor dubbeltellingen betekent dit dat het totaal aantal personen dat in 2015 een half jaar of langer oxazepam en/ of temazepam heeft gebruikt ongeveer 150.000 bedraagt. Slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van deze middelen doet een beroep op de verslavingszorg. Welke redenen daaraan ten grondslag liggen is niet bekend.
Bij brief van 2 maart 2016 van de Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN) heeft de VVGN het signaal afgegeven dat verslavingsartsen van de KNMG zeer regelmatig met patiënten met (potentiële) verslaving aan geneesmiddelen te maken krijgen. Mede gelet op dit signaal van de VVGN, gelet op de omstandigheid dat slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van kalmeringsmiddelen een beroep doet op de hulpverlening, de omstandigheid dat niet duidelijk is wat de omvang is van overmatig gebruik van bepaalde kalmerende geneesmiddelen en om welke groepen gebruikers het gaat, zal ik in overleg treden met de betrokken beroepsgroepen (verslavingsartsen, huisartsen, apothekers). Ik zal met hen ook het doen van nader onderzoek bespreken.
Deelt u de verontrusting dat huisartsen en apothekers op deze wijze verslavingen aan slaapmiddelen in stand houden, zeker als huisartsen in strijd met de NHG-richtlijn verzuimen de patiënt door te geleiden naar verslavingszorg?
Het NHG heeft mij laten weten dat zij huisartsen adviseert om de in het antwoord op vraag 2 vermelde NHG standaarden, zo kort mogelijk en in zo laag mogelijke dosering benzodiazepines voor te schrijven. Daarnaast wordt de huisarts geadviseerd om met de patiënt afspraken te maken over het gebruik, de duur van de behandeling en het stoppen met de medicatie om het risico op afhankelijkheid te verminderen. De laatste jaren is hier in toenemende mate aandacht voor. Ook zijn er nascholings- en farmacotherapeutisch overleg-modules ontwikkeld om de huisartsen en apothekers daarbij te ondersteunen. Zo is er een minimale interventie strategie ontwikkeld met een stopbrief voor patiënten die een lage dosering gebruiken. Ook is er een gereguleerde dosisreductiemethode (met een afbouwschema op maat) voor huisartsen ontwikkeld die gebruikt kan worden bij patiënten met een hogere dagelijkse dosering. Patiënten die willen stoppen met het gebruik van deze medicatie maar die dit niet lukt, kunnen worden doorverwezen naar de verslavingszorg. Voorwaarde voor behandeling van een verslaving is dat de patiënt daadwerkelijk de wil heeft om behandeld te worden voor zijn verslaving.
Welke maatregelen kunnen genomen worden tegen huisartsen en apothekers die op deze wijze in strijd met de richtlijn handelen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kan verschillende maatregelen nemen indien zij van mening is dat zorgverlening niet verantwoord is. De maatregelen die de IGZ voorhanden heeft zijn onder meer het stimuleren van zorgverleners om de zorg te verbeteren, het vragen van een verbeterplan, het instellen van verscherpt toezicht en geven van een aanwijzing. In dit verband wordt verwezen naar de website van de IGZ (http://www.igz.nl/onderwerpen/handhaving_en_toezicht/maatregelen/).
Voor het toepassen van maatregelen naar aanleiding van de berichtgeving in de uitzending van Brandpunt biedt deze uitzending onvoldoende handvatten.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg opdracht te geven gericht onderzoek te doen naar het voorschrijven door huisartsen en het verstrekken door apothekers van verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, en het verzuim van huisartsen om patiënten die deze middelen langdurig gebruiken door te geleiden naar de verslavingszorg? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het gemak waarmee Belgische apotheken op basis van een gekopieerd recept verslavende slaapmiddelen verstrekken, zonder te controleren of deze middelen al bij een andere apotheek zijn verstrekt, zeer verontrustend is? Bent u bereid op korte termijn de Belgische Minister van Volksgezondheid hierop aan te spreken, en aan te dringen op maatregelen waarmee deze werkwijze gestopt wordt?
De IGZ is niet bekend met een praktijk van Belgische apotheken, waarbij op een meer structurele basis sprake zou zijn van gekopieerde of vervalste recepten, afkomstig van Nederlandse voorschrijvers om slaapmiddelen of benzodiazepines te verstrekken. Of hiervan sprake is en de mate waarin, staat ter beoordeling van de Belgische autoriteiten. De IGZ heeft in het kader van haar samenwerking met andere toezichthouders binnen Europa aan haar collega-toezichthouder in België het signaal over deze problematiek doorgegeven.
Het bericht ‘Boeven de baas in bajes’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorgen die bewaarders in de Psychiatrische Inrichting (PI) Alphen a/d Rijn hebben geuit naar De Telegraaf over het regime en de handhaving binnen de inrichting?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (SP)(Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1781 en 1783) en het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1782) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Toch heb ik gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Hoeveel en wat voor type wapens hebben de cel-inspecties de afgelopen weken opgeleverd in de PI?2 Hoe is het mogelijk dat deze naar binnen zijn gesmokkeld, zoals dat klaarblijkelijk ook het geval is geweest met drugs en telefoons?
Er zijn in de maand februari twee steekvoorwerpen aangetroffen in de PI Alphen aan den Rijn. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen die door het gevangeniswezen worden getroffen worden kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties verboden goederen worden aangetroffen. Ik betreur dat.
Kunt u bevestigen dat de directie van de PI Alphen a/d Rijn op 21 februari jl. twee medewerkers van deze PI de toegang heeft ontzegd? Wat is de reden daarvoor geweest?
Ja. De reden daarvoor zijn vermoedens van niet-integer gedrag. Er loopt een onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit.
Sinds wanneer is vanuit het Ministerie van V&J al onderzoek gaande naar de veiligheidssituatie in de gevangenis?3 Wat is de aanleiding hiervoor, is de Kamer hierover destijds geïnformeerd en wat zijn de (tussentijdse) resultaten hiervan?
De IVenJ onderzoekt als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig toezichthouder de kwaliteit van de taakuitvoering door organisaties werkzaam op het terrein van veiligheid en justitie, waaronder het gevangeniswezen. Bij incidenten beoordeelt de IVenJ of nader onderzoek nodig is.
Hoe is het mogelijk dat een medewerker van de PI niet goed gescreend is blijkens diens lidmaatschap bij de motorclub Satudarah?4 Hoelang is deze persoon werkzaam geweest bij de PI en wordt de link tussen diens lidmaatschap en uitgevoerde werkzaamheden/mogelijk strafbare feiten binnen de PI onderzocht komende tijd?
Er is mij niet bekend dat een medewerker van de PI Alphen aan den Rijn lid zou zijn van de motorclub Satudarah.
Waar blijkt uit dat sommigen PI-werkers (piw’ers) te nauwe banden onderhielden met gedetineerden? Was dat in het bijzonder op bepaalde afdelingen het geval, zo ja welke?
In 2015 is in één geval melding gemaakt bij het Bureau Integriteit en Veiligheid dat er in de locatie Ter Peel van de PI Zuid-Oost sprake was van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde. Naar betrokkene loopt een disciplinair onderzoek. De overige meldingen van niet-integer gedrag in de PI Ter Peel betroffen het gebruik van inloggegevens van een ander, oneigenlijk gebruik van een studievoorschot, mogelijke invoer van verboden goederen en een relatie met een ex-gedetineerde.
De afgelopen maanden zijn er in de PI Alphen aan den Rijn geen feiten bekend geworden dat PIW’ers integriteitsregels geschonden zouden hebben. Er zijn in de PI Alphen aan de Rijn evenmin meldingen gedaan van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde.
Kunt u aangeven welke integriteitsregels de afgelopen maanden zijn geschonden door piw’ers in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel en wat daarvan de consequenties mogelijk zijn geweest, ook ten aanzien van het plegen van strafbare feiten binnen de PI?5
Zie antwoord vraag 6.
Welke tijdelijke maatregelen worden door u c.q. de directie genomen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel, teneinde verdere escalatie en ordeproblemen binnen de inrichting te voorkomen, in afwachting van de uitkomsten van de lopende onderzoeken? Kunt u garanderen dat gedetineerden niet vooraf worden gewaarschuwd voor cel-inspecties en de beschikbare apparatuur om mobiele telefoons te ontdekken gewoon wordt ingezet?
Na het verschijnen van de berichten in de pers heeft de directie van de PI Ter Peel gevraagd of de in PI Ter Peel werkzame geestelijk verzorgers, de Commissie van Toezicht, de vertrouwenspersonen, de OR en de Gedetineerdencommissie (Gedeco) zich herkennen in het beeld dat in de pers is geschetst. Dat bleek niet het geval. De directie heeft zowel aan het personeel als aan gedetineerden nog eens nadrukkelijk gevraagd of er zaken spelen en deze te melden bij leidinggevenden of desgewenst bij vertrouwenspersonen. Ik roep hen hiertoe ook op. Daarnaast is besloten dat vertrouwenspersonen in samenwerking met medewerkers van het Opleidingsinstituut van DJI de teams bezoeken om casuïstiek te bespreken en daarmee het thema integriteit opnieuw nadrukkelijk onder de aandacht van de medewerkers te brengen. Ook in de PI Alphen aan den Rijn zijn onder meer de OR, de Commissie van Toezicht, de Gedeco en de medewerkers is besproken of zij zich herkennen in het geschetste beeld. Dat bleek niet het geval te zijn.
Zoals ik eveneens heb aangegeven in antwoord op een vraag hierover van het lid Kooiman (SP) dienen (cel-)inspecties uiteraard onaangekondigd te worden uitgevoerd. Indien geconstateerd wordt dat een medewerker een cel-inspectie bij gedetineerden heeft aangekondigd, wordt dat beschouwd als een ernstige inbreuk op de integriteit die een DJI-medewerker in acht moet houden en worden er passende maatregelen tegen betrokkene genomen.
Kunt u aangeven hoeveel piw’ers beschikbaar zijn op het aantal gedetineerden per afdeling in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel? Kunt u voorts per afdeling aangeven met hoeveel aantal piw’ers de afgelopen vier jaar deze bezetting is afgenomen?
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden. Daarin zijn geen wijzigingen aangebracht als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen. Dit betekent dat er bij 24 uitgesloten gedetineerden minimaal 2 medewerkers op de afdeling aanwezig moeten zijn. In de praktijk zijn er echter ook afdelingen die net groter zijn dan het genoemde aantal van 24. In dat geval kan in samenspraak met de lokale OR besloten worden om bij bijvoorbeeld 26 of 28 uitgesloten gedetineerden, dan wel in verband met het gevoerde regime te volstaan met 2 medewerkers op de afdeling.
Erkent u dat, door de bezuinigingen op het gevangeniswezen tijdens deze regeerperiode, de bezetting sterk is afgenomen in meerdere inrichtingen van gevangenispersoneel per gedetineerde? Wat is daarvan het concrete gevolg voor de handhaafbaarheid van de orde en geconstateerde problemen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar een sterfgeval van een gedetineerde in de PI Alphen a/d Rijn in juni 2015?
Er is naar aanleiding van het overlijden van een gedetineerde in juni 2015 op verzoek van de vestigingsdirecteur een calamiteitenonderzoek ingesteld. De uitkomsten van dit calamiteitenonderzoek zijn inmiddels door de vestigingsdirecteur aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gezonden. Naast het calamiteitenonderzoek is er naar aanleiding van dit overlijden door het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek loopt nog.
Klopt het dat er een recent sterfgeval is geweest van een gevangene in de PI Vught, wat geen plek heeft gekregen in het onderzoek waarvan de resultaten recentelijk bekend zijn gemaakt door de inspectie V&J?6 Kunt u aangeven of dit een niet-natuurlijk overlijden betrof en wat de achtergrond hiervan is?
Het klopt dat een gedetineerde in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught op 28 januari 2016 in het ziekenhuis is overleden aan de gevolgen van brandstichting op zijn cel. Zoals gebruikelijk bij overlijden in detentie is dit incident gemeld bij de IGZ en de IVenJ. De IVenJ heeft naar aanleiding hiervan een oriënterend bezoek afgelegd aan de PI. Door DJI wordt een calamiteitenonderzoek en een veiligheidsonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek worden door de vestigingsdirecteur toegestuurd aan de IGZ. Voormeld incident maakt geen deel uit van het onderzoek dat door de IVenJ is uitgevoerd en waarvan het rapport op 22 februari 2016 aan uw Kamer is gezonden. Het onderzoek gaat niet over overlijdensgevallen in de PI Vught en is bovendien opgeleverd in januari 2016 voordat betrokkene is overleden.
Het bericht "Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de vader van een van de aangerande meisjes dat «het bestuur nergens op reageert»?
Alle bestuurslagen delen dat aanranding in alle gevallen onacceptabel is en bestreden dient te worden, dit heb ik onderstreept in mijn brief van 29 februari 20162. Het tegengaan van normoverschrijdend gedrag, waaronder zedenmisdrijven, is op meerdere bestuurlijke tafels onderwerp van overleg. De gevolgen voor slachtoffers kunnen indringend, ingrijpend en langdurig zijn. Zedenmisdrijven hebben niet alleen impact op het slachtoffer, maar ook op de omgeving en de samenleving als geheel. Wat ik tevens in mijn brief van 29 februari jl. heb aangegeven is dat tegen zedenmisdrijven krachtig wordt opgetreden. Op het plegen van zedenmisdrijven staan forse gevangenisstraffen. Daarnaast is het belangrijk om bewustwording in de samenleving te bevorderen over het feit dat vrouwen onevenredig vaak slachtoffer zijn van zedenmisdrijven.
Deelt u de mening dat aanranding altijd ernstig is en dat slachtoffers die hier aangifte van doen, recht hebben op volledige aandacht tijdens de aangifte en op voldoende nazorg tijdens de afhandeling van de aangifte? Zo ja, hoe ziet die aandacht en nazorg er in de praktijk uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Niet alle slachtoffers zetten de stap om aangifte te doen. Wanneer zij dat wel doen, is het belangrijk dat we hen op adequate wijze opvangen en begeleiden. Slachtoffers van zedendelicten zijn vaak extra kwetsbaar voor secundair of herhaald slachtofferschap. Daar moet dan ook tijdens het strafproces rekening mee worden gehouden. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld tijdens het informatief gesprek. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. In het informatief gesprek wordt nu meer uitgegaan van de behoeften van slachtoffers, in plaats van het doorlopen van een standaard vragenlijst. Om de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer te beschermen kan het slachtoffer worden aangeboden om bij diens aangifte domicilie te kiezen op het politiebureau, zodat de adresgegevens niet bekend worden bij de verdachte. Door Slachtofferhulp Nederland (SHN) wordt daarnaast juridische en psychosociale hulp aangeboden. Is sprake van een vergrote kwetsbaarheid dan krijgt het slachtoffer hulp van een professionele casemanager die het slachtoffer op meerdere gebieden ondersteunt. Een slachtoffer van een zedendelict heeft daarnaast recht op gratis rechtsbijstand van een slachtofferadvocaat. Slachtoffers van zedendelicten worden door SHN standaard gewezen op dit recht. Naar verwachting zal volgend jaar ook een landelijk dekkend netwerk van Centra voor seksueel geweld (CSG) actief zijn. Slachtoffers kunnen bij deze centra kort na een aanranding of verkrachting terecht voor (forensisch-) medische en psychologische hulpverlening.
In hoeverre is het gebruikelijk dat vrouwen die aangifte doen van aanranding c.q. verkrachting standaard gespecialiseerde slachtofferhulp wordt aangeboden? Deelt u de mening dat dit altijd zou moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van zedendelicten krijgen standaard slachtofferhulp aangeboden, slachtoffers kunnen zelf bepalen of zij behoefte hebben aan deze hulp. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt deze slachtoffers, maar verwijst hen ook door naar tweedelijns-slachtofferzorg zoals de GGD als de problematiek daarom vraagt. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is vanaf volgend jaar een landelijk dekkend netwerk van CSG actief waarbij slachtoffers terecht kunnen voor gespecialiseerde en gecoördineerde hulpverlening na acuut seksueel geweld.
Krijgt iedereen die aangifte doet bij de politie een kopie van zijn of haar aangifte mee? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar is er een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden ter implementatie van richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten3. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat de aangever een kopie ontvangt. Echter, indien het belang van het onderzoek dit vergt, ontvangt de aangever alleen een schriftelijke bevestiging van zijn of haar aangifte. Dit kan onder meer bij zedenzaken het geval zijn. De bewijsvoering van dit type delicten is vaak moeilijk, omdat er geen getuigen zijn. Omdat de bewezenverklaring, en daarmee een succesvolle vervolging van de dader, staat of valt met de toetsbaarheid van de verklaringen van zowel de verdachte als de aangever, vindt de rechter(-commissaris) het in die zaken belangrijk dat betrokkenen zo veel mogelijk uit hun herinnering putten. Om die reden kan het zo zijn dat aangiften en eerder afgelegde verklaringen pas in een later stadium van het onderzoek worden verstrekt.
In hoeverre is er, zeker sinds de gebeurtenissen in Keulen, aandacht bij rechtshandhavers voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen?
In alle gevallen van (meldingen van) aanrandingen wordt door politie en OM opgetreden en geregistreerd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar afkomst van daders en/of doelgroepen. Ik zie geen aanleiding deze werkwijze als gevolg van de gebeurtenissen in Keulen aan te passen. Er is al aandacht voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen en deze blijft onverminderd van toepassing.
Deelt u de mening dat aanranding onacceptabel is, bij slachtoffers (meestal vrouwen) tot langdurige en grote psychische schade kan leiden en dat iedereen in Nederland, maar vooral rechtshandhavers en verantwoordelijke bestuurders, dit krachtig moeten uitdragen? Zo ja, bent u bereid dit punt op niet mis te verstane wijze onder de aandacht te brengen van rechtshandhavers en bestuurders? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uitputtend en telkens afzonderlijk aangeven door wie, wanneer, aan wie en welke informatie over het gedoogbeleid is gegeven ten aanzien van een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand1? Door wie is deze informatie opgesteld? Kunt u de schriftelijke informatieverstrekking doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet? Kunt u voorts uiteenzetten of u vermoedt dat deze informatieverstrekking over het gedoogbeleid voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest?
Op diverse momenten is zowel mondeling als schriftelijk informatie verstrekt aan de Thaise autoriteiten over het Nederlandse gedoogbeleid. Dit is onder meer op de volgende momenten geweest. Ik kan hierover echter niet uitputtend zijn, nu op dit punt geen afzonderlijke registratie is bijgehouden.
November 2013
Powerpoint-presentatie door Nederlandse delegatie aan Thaise autoriteiten. De op het gedoogbeleid betrekking hebbende sheets van deze presentatie treft u bijgaand aan.
Juli 2014
Nederlandse politiefunctionarissen hebben onder ede een verklaring afgelegd bij de Thaise aanklager. Hierbij is onder meer ingegaan op het gedoogbeleid. Ik kan
eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
September 2014
Brief van de officier van justitie aan de Thaise autoriteiten waarin uitleg wordt gegeven over het gedoogbeleid. Het gedeelte uit deze brief dat betrekking heeft op het gedoogbeleid treft u bijgaand aan. Het overige deel van de brief wordt niet verstrekt omdat dit betrekking heeft op het nog lopende Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Juni 2015
Nederlandse politiefunctionarissen hebben een verklaring afgelegd ten overstaan van de Thaise rechter. Hierbij is onder meer ingegaan op het gedoogbeleid. Ik kan eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
7 Juli 2015
Verhoor van de politieliaison als getuige in Thaise zaak. Ik kan eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
Op basis van de door het Openbaar Ministerie (OM) verstrekte informatie ben ik van mening dat de informatie over het gedoogbeleid voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest.
Kunt u aangeven hoe uw mededeling in uw beantwoording van de schriftelijke vragen2 ten aanzien van de coffeeshop in Den Bosch zich verhoudt met het gegeven dat er twee aan deze verdachte verbonden coffeeshops bestaan in Den Bosch? Kunt u uw antwoord op de vragen 6 en 11 completeren?
Abusievelijk is in antwoord op de vragen 6 en 11 een «s» weggevallen en wordt gemeld dat de uitspraak betrekking had op de coffeeshop in Den Bosch. Uit de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch blijkt reeds dat het twee coffeeshops betrof.
Is de informatie dat de coffeeshops in Tilburg beschikten en beschikken over een exploitatievergunning en dat de coffeeshop in Den Bosch met goedkeuring van de gemeente wordt geëxploiteerd met de Thaise autoriteiten gedeeld in de Thaise strafzaak tegen Van L. en zijn vrouw? Zo ja, kunt u aangeven door wie, wanneer, aan wie en in welke taal deze informatie is gedeeld? Is daarbij besproken dat de verkoop van softdrugs via de coffeeshops door het Nederlandse gedoogbeleid niet tot vervolging kan leiden in Nederland?
In voornoemde brief van de officier van justitie van september 2014 is uitleg gegeven over de positie van coffeeshops in het algemeen en van de vier coffeeshops van «The Grass Company» in het bijzonder. Deze brief is opgesteld in het Nederlands en vertaald naar het Engels.3 Hiernaast blijkt uit het Thaise vonnis dat de verdediging in de Thaise strafzaak heeft medegedeeld dat de vier coffeeshops van The Grass Company in Tilburg en Den Bosch beschikken over vergunningen van de burgemeesters van beide gemeentes.
Klopt het dat de Thaise rechter in de strafzaak tegen Van L. en zijn vrouw, de verkoop van cannabis in vier Nederlandse gedoogde coffeeshops ten grondslag legt aan de herkomst van het geld dat in Thailand zou zijn witgewassen? Deelt u de mening dat het Thaise vonnis daarmee inhoudt dat iedere Nederlandse coffeeshopexploitant die zijn geld, verdiend met de gedoogde verkoop van cannabis, in Thailand uitgeeft zich volgens de Thaise rechter schuldig zou maken aan witwassen? Zo nee, wat wordt dan bedoeld met witwassen in Thailand? Zo ja, wat is uw mening? Bent u van plan Nederlandse coffeeshopondernemers in dit soort situaties rechtsbescherming te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Met de Thaise autoriteiten is in september 2014 overeengekomen dat zij Van L. alleen vervolgen terzake van witwasdelicten gepleegd in Thailand.
Alle feiten waarvoor de heer Van L. veroordeeld is, hebben betrekking op overtredingen die strafbaar zijn gesteld volgens de Thaise Anti-witwaswet. Uit het vonnis blijkt dat de heer Van L. zich volgens de rechtbank schuldig heeft gemaakt aan witwassen van drugsgeld. De rechtbank benadrukt hierbij dat het niet gaat om vervolging voor de drugsdelicten maar om witwassen van drugsgelden. De rechtbank moet daarbij beoordelen of het feit, al dan niet begaan in een ander land, in Thailand een gronddelict zou zijn. Het gronddelict betreft volgens de rechtbank een drugsdelict dat strafbaar is in Thailand. Het Nederlandse strafprocesrecht hoeft daarom volgens de rechtbank niet betrokken te worden.
De heer Van L. is dus niet veroordeeld voor het in Nederland op gedoogde wijze exploiteren van coffeeshops. Dat laatste is ook niet de grondslag van de verdenking die het Nederlandse OM tegen de heer Van L. heeft. Deze omvat uiteenlopende strafbare feiten, waarop ik niet nader kan ingaan omdat het onderzoek tegen de heer Van L. en diens medeverdachten nog gaande is. Ten aanzien van de risico’s die coffeeshopexploitanten lopen in Thailand verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat, aangezien de strafzaak in Thailand is gestart tegen een Nederlander en de Thaise rechter deze Nederlander heeft veroordeeld, voor het witwassen van geld dat hij in Nederland via de door de Nederlandse overheid gedoogde coffeeshopbeleid heeft verdiend, er een taak ligt voor de Nederlandse regering deze coffeeshop-ondernemer te helpen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In een gerechtelijke procedure is de handelwijze van de Nederlandse Staat door de rechtbank en het gerechtshof Den Haag rechtmatig geoordeeld. De voorzieningenrechter overwoog dat het hier niet louter ging om een verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet (softdrugs), maar dat het een onderzoek betrof naar meerdere verdenkingen. Nadien is mij niet gebleken van feiten of omstandigheden die nopen tot een ander oordeel. In dit licht bezien zal de heer Van L. op de wijze waarop elke Nederlandse onderdaan die zich in buitenlandse detentie bevindt door de Staat worden bijgestaan en zie ik geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent aan de heer Van L. consulaire bijstand op de wijze als beschreven in de brief aan uw Kamer van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 oktober 2014 (30 010, nr. 21) en laatstelijk herhaald bij brief van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26).
Kent u de berichten «Vervolging Van L. in Thailand wel degelijk op verzoek van Nederlandse justitie»3, «Thaise ambassade in Nederland: arrestatie Van L. op verzoek van Nederlandse politie»4 en het onderliggende artikel «Hypocrisie in de hennep»5? Klopt het, dat de vervolging van Van L. in Thailand is ingezet na een rechtshulpverzoek van de Nederlandse politie-liaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten? In hoeverre acht u het wenselijk dat een dusdanig rechtshulpverzoek aanleiding is tot een nieuwe strafvervolging door de Thaise autoriteiten, op basis van feiten die in Nederland niet strafbaar zijn?
Ja, die berichten zijn mij bekend. Het is juist dat aan de vervolging door de Thaise autoriteiten een rechtshulpverzoek van Nederland vooraf is gegaan. Dat was ingediend met het oog op een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Voor een deel van de feiten waarop het onderzoek betrekking had, zijn de Thaise autoriteiten daarop zelf tot vervolging overgegaan. Van een vervolging wegens feiten die in Nederland niet strafbaar zijn, is geen sprake. Het OM kan geen rechtshulpverzoeken doen voor feiten waarop de Nederlandse strafwet niet van toepassing is.
Kunt u meer informatie verschaffen over het rechtshulpverzoek vanuit de Nederlandse politie-liaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten in de zaak Van L.? Met wie en wanneer heeft de betreffende politie-liaison dit verzoek besproken? Weet u in het kader hiervan zeker dat de verzonden brief, met een «request to initiate a criminal case», zoals gesteld in het artikel «Unhappy ending in Thailand»,6 tegen Van L. en diens echtgenote aan de Thaise procureur-generaal, momenteel onderdeel is van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, kunt u dat aantonen? Zo nee, kunt u de brief alsnog doen toekomen aan de Kamer?
Op 3 juni 2014 is een rechtshulpverzoek verstuurd aan de Thaise autoriteiten. Op 14 juli 2014 heeft de Nederlandse politieliaison een brief verzonden aan de Thaise autoriteiten. Deze brief is besproken met de Nederlandse officier van justitie. Deze brief maakt deel uit van het lopende strafrechtelijk onderzoek en kan derhalve niet worden verstrekt.
Ik verwijs op dit punt tevens naar antwoord 8 op de vragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1615).
Kent u de artikelen «Drugsofficier is nu zelf verdachte»7 en «Mogelijk fouten gemaakt bij strafzaken zware criminelen in Brabant, onderzoek moet dit uitwijzen»8? Klopt het dat de voormalig officier van justitie als genoemd in voorgenoemde artikelen, die de strafzaak namens het Openbaar Ministerie tegen Van L. leidde, momenteel in zijn functie is geschorst en dat tegen de achtergrond van zijn geestelijke gezondheidstoestand onderzocht wordt of in de zaken die hij behandelde het mogelijk is dat zijn geestelijke gezondheidstoestand van invloed is geweest op de door hem genomen beslissingen? Acht u het mogelijk dat de geestelijke gezondheidstoestand van deze officier van justitie tevens invloed kan hebben gehad op de beslissingen die hij in de zaak tegen Van L. heeft genomen? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, welke stappen bent u bereid te ondernemen teneinde dit te onderzoeken?
Ja, die artikelen zijn mij bekend. De betreffende officier van justitie is geschorst door het College van procureurs-generaal. Door de rechter-commissaris in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is op eigen initiatief een brief verzonden waarin een passage over de geestelijke gezondheidstoestand van de officier is opgenomen. De inhoud van deze brief is niet afgestemd met het OM en is naar het oordeel van het OM onjuist. Er is geen sprake van een onderzoek naar de invloed van de geestelijke gezondheidstoestand van de officier van justitie op het nemen van strafrechtelijke beslissingen. Wel is uit oogpunt van zorgvuldigheid besloten om de zaken die in behandeling waren bij deze officier van justitie, waaronder de zaak tegen de heer Van L., nader te laten bezien op eventuele onvolkomenheden. Daarbij zijn tot op heden geen wezenlijke onvolkomenheden aan het licht gekomen die van invloed zijn geweest op deze strafzaak.
Kunt u aangeven wat de rol van de in vraag 8 genoemde officier van justitie in het rechtshulpverzoek als bedoeld in vraag 6 en 7 is geweest?
Het rechtshulpverzoek is opgesteld door de betreffende officier. De brief van de politieliaison is afgestemd met de betreffende officier van justitie.
Heeft u het feit, dat de hiervoor genoemde officier van justitie momenteel is geschorst en dat zijn werkzaamheden momenteel worden onderzocht, met de Thaise autoriteiten gedeeld? Zo ja, op welke wijze, wanneer en met wie? Zo nee, bent u bereid de informatie over deze officier van justitie met de Thaise autoriteiten te delen met het oog op het hoger beroep dat Van L. in de Thaise strafzaak tegen hem heeft ingesteld?
Nee, ik zie geen aanleiding om de Thaise autoriteiten op de hoogte te brengen van de schorsing van de betreffende officier van justitie. Zeker niet nu deze schorsing geen verband houdt met de strafzaak tegen de heer Van L.
Klopt het dat een aantal Nederlandse politiefunctionarissen in de Thaise rechtszaak tegen Van L. heeft verklaard9? Zo ja, waarom hebben zij dat gedaan en hoe zijn deze politiefunctionarissen voorbereid op het afleggen van deze verklaring? Is er geverifieerd welke mogelijk belastende waarde deze verklaringen zouden kunnen hebben alvorens zij zich hebben verklaard? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? In welke taal zijn de Nederlandse politiefunctionarissen gehoord? Klopt het dat deze politiefunctionarissen in de rechtbank hebben aangegeven geen Engels te spreken en om die reden een dag later dan gepland zijn gehoord door middel van een tolk Nederlands-Thais?10
Ja, dat klopt.
De Thaise rechtbank heeft een aantal Nederlandse politiefunctionarissen opgeroepen om in de Thaise rechtszaak een verklaring af te leggen. Voorafgaand aan dit verhoor zijn door de Thaise autoriteiten schriftelijke vragen gesteld aan de Nederlandse politiefunctionarissen, ter voorbereiding op het verhoor. De politiefunctionarissen zijn in juni/juli 2015 door de Thaise rechter gehoord. In de rechtbank is besproken of zij in de Nederlandse of de Engelse taal gehoord wilden worden. De politiefunctionarissen hebben aangegeven dat zij in de Nederlandse taal gehoord wilden worden, nu dit hun moedertaal is en gelet op de complexheid van de zaak en het belang van zorgvuldig taalgebruik. De Thaise rechtbank heeft vervolgens besloten dat de betrokken politiefunctionarissen in de Nederlandse taal zouden worden gehoord. De politiefunctionarissen hadden een beëdigd tolk-vertaler Nederlands-Thais bij zich. De verdediging heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruik van deze tolk. De rechtbank heeft hierop besloten het verhoor uit te stellen tot de volgende dag en heeft de Thaise officier van justitie opdracht gegeven bij de ambassade te informeren naar een tolk. De volgende dag bleek dat een dergelijke tolk niet beschikbaar was. De rechter heeft geconstateerd dat de heer Van L. zelf een tolk Nederlands-Thais bij zich had. De rechter heeft vervolgens, in samenspraak met de verdediging, besloten de door de Nederlandse politiefunctionarissen meegebrachte tolk te laten vertalen, terwijl de tolk van de heer Van L. achter deze tolk zat ter controle van het vertaalde.
Is het correct dat naast de politiefunctionarissen ook de in hiervoor genoemde officier van justitie aanwezig is geweest tijdens de Thaise rechtszaak tegen Van L.? Zo ja, kunt u aangeven wat de reden van zijn aanwezigheid was?
Nee, de genoemde officier van justitie is niet in de zittingszaal aanwezig geweest bij de behandeling van de strafzaak in Thailand. Een andere officier van justitie is wel aanwezig geweest bij een deel van de verhoren in de Thaise rechtszaak.
Klopt het dat in de Thaise rechtszaak tegen Van L. ook Thaise functionarissen zijn gehoord? Zo ja, waarover zijn zij gehoord?
Dit is mij niet bekend.
Is tijdens de verhoren in de Thaise rechtszaak tegen Van L. ook over het Nederlandse gedoogbeleid gesproken? Zo ja, wat is daarover besproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Nederlandse gedoogbeleid is nadrukkelijk aan de orde geweest tijdens de verhoren van de Nederlandse politiefunctionarissen in de Thaise rechtszaak. Ook de verdediging heeft het gedoogbeleid nadrukkelijk aan de orde gesteld.
Klopt het dat in een gesprek tussen de Nederlanders, waaronder de hierboven genoemde officier van justitie11, zou zijn gezegd: «Schuldig of niet, hij gaat voor de bijl, links of rechtsom, niemand wint het van de politie als wij dat willen!», «Het maakt niet uit hoeveel advocaten hij heeft, wij hebben die Thaien zo bewerkt dat er geen speld meer tussen te krijgen is, dat hebben we gisteren toch gezien en gemerkt in onze vergadering? Ons geloven ze, hem niet.» en «Het interesseert me niets al krijgt hij tien jaar cel.» en «Daar drinken we er nog één op». Bent u bereid de aard van dit gesprek nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitkomsten met de Kamer te delen? Wat is uw mening over de weergave van het bovenstaande gesprek?
Nee. Ik zie geen aanleiding te reageren op deze uitlatingen, die gedaan zijn door een persoon die anoniem wenst te blijven.
Waarop baseert u uw stelling, in uw beantwoording van de schriftelijke vragen12 dat het arrest van het Hof Den Bosch van 12 november 2015 aan de Thaise autoriteiten kan worden overlegd? Hoe moet dit volgens u gebeuren? Bent u zelf bereid dit te doen? Bent u bereid zich in de hoger beroepsprocedure proactief in te zetten voor de rechtspositie van deze Nederlander? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen op welke wijze u dit zal doen?
Naar ik heb begrepen is hoger beroep tegen de veroordeling ingesteld en de uitspraak van 12 november 2015 kan daarbij worden overgelegd door de verdediging.
Ik zie geen aanleiding om de aangehaalde uitspraak zelf nog onder de aandacht van Thaise autoriteiten te brengen nu er, zoals hierboven aangegeven, reeds uitleg is gegeven aan de Thaise autoriteiten.
Deelt u onze zorg dat het vonnis in de zaak Van L. iedere Nederlandse coffeeshop-ondernemer die naar Thailand afreist blootstelt aan een strafrechtelijke vervolging wegens witwassen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Die zorg deel ik niet. Het handelen waarvan de heer Van L. wordt verdacht, omvat aanzienlijk meer dan een verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet (softdrugs). In zijn algemeenheid is het zo dat het investeren van wederrechtelijk verkregen vermogen in een ander land een zeker risico met zich meebrengt om in dat land te worden vervolgd. Welke risico’s er zijn, hangt af van de wetgeving en het opsporingsbeleid in de betreffende landen. Ik kan daar niets aan veranderen, aangezien dit behoort tot de soevereiniteit van andere landen.
Kunt u aangeven of de Thaise autoriteiten in het verleden zijn aangesproken op misstanden en problemen in detentie? Kunt u garanderen dat sprake is van een voldoende menswaardige behandeling van Van L. en zijn vrouw in Thaise detentie? Bent u bereid zich in te spannen om met de Thaise autoriteiten overeen te komen dat de heer Van L. en zijn vrouw aan Nederland uitgeleverd worden zodat zij de straf in Nederland uit kunnen zitten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de brief van 10 oktober 2010 (TK 30 010, nr. 21) en in het antwoord van 22 februari 2016 (TK nr. 1615) op vragen van uw Kamer is het monitoren van de detentieomstandigheden in een individueel geval onderdeel van de consulaire bijstand. Nederland volgt de detentie-omstandigheden en zal de lokale autoriteiten van landen op misstanden en bij problemen aanspreken. In het bijzonder wanneer duidelijk is dat Nederlandse gedetineerden slechter worden behandeld dan de andere gedetineerden in dezelfde omstandigheden, zal Nederland de autoriteiten aanspreken op een menswaardige behandeling. Dit betreft voor de gedetineerde zaken zoals de medische zorg, het kunnen voeren van telefoongesprekken en het kunnen ontvangen van bezoek, vitamines, post en lectuur. De Nederlandse ambassade in Bangkok onderhoudt regelmatig contact met hem en met de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. Nederland verleent geen consulaire bijstand aan de echtgenote van de heer Van L., die niet de Nederlandse nationaliteit heeft.
Er geldt tussen Nederland en Thailand een verdrag op grond waarvan veroordeelden de straf in eigen land kunnen ondergaan. Wanneer de veroordeling in Thailand onherroepelijk is, kan de heer Van L. een verzoek doen om naar Nederland te worden overgebracht. Dit zal aan de hand van het verdrag, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en het Beleidskader overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen worden beoordeeld. Ik kan daarop nu niet vooruitlopen.
Carnavalswagens over de snelweg A76 in Limburg |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het standpunt van de provincie Limburg dat het vervoer van de carnavalswagens komende zondag het beste kan geschieden via een begeleid vervoer over de A76 in plaats van via de grote omweg over het onderliggend wegennet? Zie publicatie van L11.1
Ja. Gedeputeerde staten van provincie Limburg geven daarbij in hun beantwoording van schriftelijke vragen van provinciale staten (16 februari 2016) ook aan dat een dergelijk vervoer dient plaats te vinden binnen de kaders van de Wegenverkeerswet 1994.
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Limburg heeft aangeboden om de begeleiding van de carnavalswagens over de twee kilometer autosnelweg te begeleiden om alles in goede banen te laten verlopen?
Ja.
Kunt u garanderen dat in de afgelopen vier jaar op geen enkel stuk snelweg in Nederland langzaam speciaal vervoer heeft plaatsgevonden op incidentele basis, al dan niet met speciale begeleiding?
Op incidentele basis vindt langzaam, speciaal vervoer plaats over de autosnelweg, al dan niet met speciale begeleiding. Daarbij kunt u bijvoorbeeld denken aan het vervoer van grote industriële producten via diepladers. Voor dergelijke vervoersbewegingen is een ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aangevraagd en verleend.
Bovendien komt het ook wel eens voor dat «langzaam speciaal vervoer» zich toch op de snelweg begeeft, zonder dat hier vooraf een ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet 1994 is aangevraagd. Wanneer dit wordt opgemerkt, wordt handhavend opgetreden. Hierbij tracht Rijkswaterstaat dit verkeersonveilige transport zo snel mogelijk en op een veilige manier van de snelweg af te leiden.
Bent u bereid om de carnavalswagens komende zondag (halfvasten), al dan niet via Rijkswaterstaat, in verband met het cultureel grensoverschrijdend samenwerken tussen carnavalsverenigingen in Nederland en België alsnog toe te staan over de A76 de Grensmaas te laten passeren?
Rijkswaterstaat, de Vlaamse wegbeheerder, de provincie Limburg, de gemeente Stein, (Nederlandse en Vlaamse) politie en carnavalsverenigingen hebben afgelopen jaar in nauw overleg onderzocht welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke kaders van de Wegenverkeerswet 1994 zodat een ontheffing kan worden verleend en van de autosnelweg gebruik mag worden gemaakt.
Het afgelopen jaar is in dit overleg geconcludeerd dat de carnavalsverenigingen de met deze maatregelen gemoeide kosten te hoog achten en daardoor niet kunnen voldoen aan de eisen die aan het vervoer over de autosnelweg worden gesteld. Nu niet aan de randvoorwaarden van de Wegenverkeerswet wordt voldaan en daarmee de verkeersveiligheid niet kan worden geborgd, ben en blijf ik van mening dat deze carnavalswagens geen gebruik mogen maken van de autosnelweg.
Ook de Vlaamse en Nederlandse politie heeft negatief geadviseerd over gebruik van de snelweg door deze voertuigen. Op initiatief van de gemeente Stein zijn met alle betrokken partijen alternatieven ontwikkeld, zoals vervoer over onderliggend wegennet en het bieden van een stallingsmogelijkheid aan de Vlaamse grens.
Bent u bereid deze vragen voor zondag te beantwoorden en te delen met het bevoegd gezag in Limburg?
Ja.
De investeringen van verzekeraars in bedrijven die bont en exotisch leer verkopen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzekeraars investeren indirect 1 miljard in bont en exotisch leer»?1
Ja.
Is er op dit moment regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen, beperkt? Zo ja, wordt deze regelgeving gevolgd en in hoeveel gevallen is er, indien nodig, al handhavend opgetreden? Heeft de Wet verbod pelsdierhouderij hier invloed op?
Nee, er is op dit moment geen regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen beperkt.
Indien er geen regelgeving is, bent u bereid deze te maken? Zo ja, wanneer zal dit aan de Kamer voorgelegd worden? Zo nee, bent u bereid andere ontmoedigende maatregelen te treffen?
In het kader van (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen (iMVO) zet de overheid in op zelfregulering. De overheid streeft er naar om voor elk van de door KPMG geïdentificeerde sectoren tot een multistakeholder iMVO-convenant te komen (Kamerstuk 26 485, nr. 197). Zo ook voor de verzekeraars als onderdeel van de financiële sector. Door zelf als partij te participeren, onderstreept de overheid het belang van de totstandkoming van een convenant en kan zo ook pleiten voor het daarin opnemen van afspraken die zien op onder meer dierenwelzijn.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten een convenantentraject te willen starten en voert hierover verkennende gesprekken met diverse partijen. Daarbij wordt verkend welke thema’s behandeld kunnen worden in het convenant, zoals het thema dierenwelzijn. In het verkennende ambtelijke gesprek met ambtenaren van de Ministeries van Financiën en Economische Zaken is het Verbond van Verzekeraars reeds verzocht om het thema dierenwelzijn op te nemen.
Met een convenant worden afspraken gemaakt over verschillende onderwerpen; bijvoorbeeld over over client due diligence (wijze waarop cliënten MVO-processen ingebed hebben), invloed in waardeketens, als ook transparantie over investeringen door verzekeraars.
Het Verbond van Verzekeraars heeft een Gedragscode Verzekeraars en deze zal als basis voor het convenant dienen. In deze gedragscode is het volgende vastgelegd:
Uit deze doelstellingen heeft het Verbond de Code Duurzaam Beleggen3 geformuleerd. Hierin committeren de leden van het Verbond zich volgens het «comply or explain» principe aan de UN Principles for Responsible Investments (UN PRI). De verzekeraars Aegon en Delta Lloyd hebben op de Eerlijke Verzekeringswijzer gereageerd en aangegeven de dialoog over dierenwelzijn te willen aangaan.4
Ziet u een rol voor de overheid om inzichtelijk te maken waarin verzekeraars investeren, zodat klanten weten op welke wijze hun geld geïnvesteerd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met de verzekeraars in gesprek te gaan om de investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen zo snel mogelijk af te bouwen, gezien de maatschappelijke weerstand hiertegen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het vonnis van de Hoge Raad over een all-in prijzen bij mobiele telefoonabonnementen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het vonnis van de Hoge Raad van 12 februari 2016 over all-in abonnementen?1
Ja.
Kunt u de gevolgen van het vonnis van de Hoge Raad schetsen voor consumenten en de telecomproviders?
De gevolgen van het arrest van de Hoge Raad dat een nadere uitwerking is van het eerdere arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014, voor consumenten en telecomproviders kunnen als volgt worden samengevat.
Volgens de Hoge Raad ligt in een all-in abonnement een kredietovereenkomst besloten (koop op afbetaling). Het niet afzonderlijk vermelden van de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon, ingevolge art. 7:61 lid 2, onder e, BW kan leiden tot vernietiging van de kredietovereenkomst. Indien het «telefoonabonnement inclusief toestel» een kredietovereenkomst in de zin van Titel 2A van Boek 7 BW inhoudt, dient de rechter ambtshalve te beoordelen of partijen hebben voldaan aan het bepaalde in art. 7:61 lid 2 BW, en kan hij zo nodig ook ambtshalve de kredietovereenkomst vernietigen.
Uit art. 7A:1576 lid 2 BW volgt dat de overeenkomst van koop op afbetaling niet van kracht is indien de door de koper te betalen prijs niet in de overeenkomst is bepaald. Dit betekent dat aan de overeenkomst dan geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, evenals het geval is bij een overeenkomst die nietig of vernietigd is. De rechter dient, aldus de Hoge Raad, met het oog op een effectieve bescherming van het belang van de consument die door middel van een «telefoonabonnement inclusief toestel» een overeenkomst van koop op afbetaling ter zake van de mobiele telefoon is aangegaan, ambtshalve te onderzoeken of aan art. 7A:1576 lid 2 BW is voldaan en zo nodig ambtshalve te oordelen dat de koop op afbetaling geen rechtsgevolg heeft.
In beginsel is die vernietiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar in de zin van de artikelen 6:2 lid 1 BW en 6:248 lid 1 BW. Dat geldt evenzeer voor zover de vernietiging tot gevolg zou hebben dat de consument de beschikking heeft gehad over een mobiele telefoon «zonder dat hij daarvoor iets behoeft te betalen».
Ten aanzien van de vraag naar de afwikkeling van de nietige of vernietigde overeenkomst stelt de Hoge Raad voorop dat zich in de praktijk velerlei feitelijke variaties kunnen voordoen. Daarom wordt in het kader van de beantwoording van de desbetreffende vraag volstaan met (onder meer) de volgende «hoofdlijnen»:
Bent u het eens met de uitspraak van ConsumentenClaim dat telecomproviders ten onrechte een all-in prijs hebben berekend bij mobiele telefoonabonnementen?2
Artikel 7A:1576 lid 2 BW en art. 7:61 lid 2 BW vereisen dat in de overeenkomst de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon afzonderlijk wordt bepaald. Aan deze eis is niet voldaan wanneer enkel een all-in prijs is bepaald.
Bent u het eens met de uitspraak van ConsumentenClaim dat telefoonproviders jarenlang de werkelijke kosten van de telefoon verborgen hebben gehouden?3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er op dit moment nog telecomproviders zijn die kosten van de telefoons niet vermelden in hun aanbiedingen van abonnementen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Mijn beeld is dat nog niet alle aanbiedingen in lijn zijn met het arrest. Aangenomen mag worden dat de aanbieders hun reclame-uitingen en contractvoorwaarden in overeenstemming zullen brengen met de geldende wet- en regelgeving.
Kan een all-in abonnement volgens u als een lening worden gezien?
Ja.
Volgens de Hoge Raad ligt in een all-in abonnement een kredietovereenkomst besloten. Dit volgde reeds uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014.
In hoeverre overtreden telefoonproviders de wet indien zij niet vertellen voor welk bedrag de consument een lening afsluit?
De providers overtreden in dat geval de in het antwoord op vraag 2 aangehaalde artikelen uit het BW. Voorts zal sprake kunnen zijn van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van de artikelen 193a e.v. van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens artikel 193c van Boek 6 BW is een oneerlijke handelspraktijk onder meer misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, zoals ten aanzien van onder meer: de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend.
Hoe wilt u voorkomen dat telecomproviders in de toekomst de wet overtreden op het gebied van all-in prijzen?
In beginsel zijn telecomproviders verantwoordelijk voor de naleving van wetgeving. Aangenomen mag worden dat de providers van het arrest van de Hoge Raad op de hoogte zijn en hun beleid zullen aanpassen.
Wanneer geldende regels echter worden overtreden, bestaat zowel publiek- als privaatrechtelijk toezicht. Zo is de Autoriteit Consument en Markt bevoegd om handhavend op te treden als sprake van overtreding van wetgeving omtrent oneerlijke handelspraktijken. Wanneer sprake is van een financiële dienst of activiteit is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd om handhavend op te treden. In dit kader verwijs ik u naar de motie De Vries naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (Handelingen II, Vergaderjaar 2015–2016, 34 198, nr. 16). Ter uitvoering van deze motie wordt bezien of telecomkredieten, onder voorwaarde van een gedragscode van de sector voor verantwoorde kredietverlening, zouden kunnen worden vrijgesteld van de regels voor kredietverlening die gelden op grond van de Wet op het financieel toezicht. De Minister van Financiën informeert de Kamer over de uitvoering van deze motie.
Consumenten kunnen bij het informatieloket van de ACM melding maken van mogelijke overtreding. Daarnaast kunnen consumenten zich tot de geschillencommissie en rechter wenden voor individuele geschillenbeslechting.
De benoeming van de topambtenaar die zich op het ministerie bezig hield met de Raad van State tot staatsraad |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de topambtenaar, die zich als directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezig hield met de wijzigingen bij de Raad van State, op het moment dat deze wet zich in een afrondende fase bevond, benoemd werd bij de Raad van State?1 2
Het bericht over deze benoeming was geen verrassing, aangezien de voordracht voor het benoemingsbesluit overeenkomstig artikel 10, derde lid, jo. 8, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Raad van State was gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is op 20 januari 2016 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 34 389, nrs. 1–3). De indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt door de regering niet gezien als een afrondende fase.
Wat waren formeel de taken van de directeur-generaal met betrekking tot de Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak?3
De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat aan het hoofd van het gelijknamige directoraat-generaal. Het directoraat-generaal is onder meer belast met het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerend rechtsbestel en een slagvaardige rechtspleging (artikel 35, eerste lid, onder b, Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015). In zijn hoedanigheid van hoofd van het directoraat-generaal droeg de genoemde directeur-generaal als een van de daarbij betrokken departementsambtenaren bij aan de ambtelijke voorbereiding van het genoemde wetsvoorstel, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de verantwoordelijkheid dragen.
Wat is uw reactie op het bericht dat hij zich in de praktijk «intensief met het plan bemoeide»?4
Van alle op mijn ministerie werkzame ambtenaren verlang ik een intensieve inzet ten aanzien van de aan hen toevertrouwde werkzaamheden. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving vormt daarop geen uitzondering. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is, zoals te doen gebruikelijk, het resultaat van samenwerking tussen verschillende dienstonderdelen van mijn ministerie en in dit geval voorts van samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Diverse wetgevingsambtenaren en beleidsambtenaren op de beide ministeries hebben bijgedragen aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Zoals gebruikelijk bij wetsvoorstellen was bij mijn ministerie de penvoering in handen van de directie Wetgeving en Juridische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal), die daartoe in dit geval samenwerkte met de directie Rechtsbestel (ressorterend onder het directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving) en de directie Financieel-Economische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal).
Op welk moment vond het allereerste contact plaats, formeel of informeel, over zijn mogelijke overstap naar de Raad van State? Van wie ging het initiatief uit? Hoe is de verdere procedure rondom zijn benoeming stapsgewijs verlopen?
De benoeming is overeenkomstig de vaste procedures verlopen. De Raad van State heeft in zijn vergadering van 9 december 2015 besloten de Koning aan te bevelen om betrokkene te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering. Deze aanbeveling is op dezelfde datum aan de Koning verzonden en in afschrift toegezonden aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie. Na behandeling in de ministerraad op 15 januari 2016 is in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie op dezelfde datum het ontwerp van het benoemingsbesluit voorgedragen aan de Koning. Het ontwerp is op 18 januari 2016 door de Koning bekrachtigd. De benoeming is ingegaan met ingang van de datum van beëdiging, welke op 20 januari 2016 heeft plaatsgevonden.
In welke fase bevond zich op die momenten steeds het conceptwetsvoorstel over de wijzigingen bij de Raad van State (de wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak)?
Op de in het antwoord op vraag 4 genoemde momenten bevond het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak zich in de fase van het nader rapport (het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State werd op 7 december 2015 uitgebracht). Op 20 januari 2016 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Vindt u het zuiver dat de hoge ambtenaar die zich op het ministerie bezig houdt met de wijzigingen bij de Raad van State, wat uiteindelijk resulteert in een wetsvoorstel waar de Raad van State erg content mee is maar dat verder in de juridische wereld op bijzonder veel kritiek kan rekenen vanuit staatsrechtelijk en rechtsstatelijk oogpunt, korte tijd later benoemd wordt bij de Raad van State? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstellen dragen ministers en staatssecretarissen verantwoordelijkheid, niet ambtenaren. Of een ambtenaar zich al dan niet met een wetsvoorstel heeft beziggehouden is dus geen relevante factor voor de benoeming in een andere functie. De kwalificaties van het wetsvoorstel laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat hiermee de schijn van belangenverstrengeling is gewekt?
Nee.
Waarom is ervoor gekozen om de directeur-generaal te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering van de Raad van State? Is er voorafgaand aan deze benoeming ook gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Bij de Afdeling advisering van de Raad van State was behoefte aan uitbreiding van expertise op het gebied van algemene vraagstukken van wet- en regelgeving en specifiek de wijze waarop de kwaliteit van de wetgeving op de ministeries mede door de adviezen van de Afdeling advisering kan worden gewaarborgd. Betrokkene beschikt op dit terrein over zeer brede ervaring en deskundigheid en beschikt ook overigens over de kwaliteiten voor het vervullen van deze functie. Er is met betrekking tot deze benoeming niet gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling in relatie tot genoemd wetsvoorstel, aangezien daar geen aanleiding voor was.
Kunt u zich voorstellen dat het er op lijkt dat niet het algemeen belang, maar het belang van de Raad van State voorop heeft gestaan bij het maken van deze wet, mede vanwege het feit dat de directeur-generaal op het ministerie onder wiens verantwoordelijkheid dit gebeurde zowel hiervoor als hierna werkzaam was/is bij de Raad van State, en dat hij dus feitelijk beloond is voor het niet door laten gaan van de ingrijpende herstructurering van de Raad van State (het weghalen van de rechtsprekende taak bij de Raad van State) die was afgesproken bij regeerakkoord en aangenomen Kamermotie?
Nee. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarin de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes zijn gemotiveerd en ook is toegelicht hoe deze zich verhouden tot het regeerakkoord en de bedoelde motie. Voor de indiening van het wetsvoorstel dragen de beide ministers de verantwoordelijkheid, dus niet de betrokken directeur-generaal noch enige andere ambtenaar die een bijdrage heeft geleverd aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze schijn van belangenverstrengeling wordt weggenomen en dat het algemeen belang bij dit wetsvoorstel voorop wordt gesteld?
Van schijn van belangenverstrengeling en een dubieuze overstap is geen sprake.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dergelijke dubieuze overstappen in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht "Zilveren kruis smeert verstandelijk beperkten wurgcontract aan" |
|
Carla Dik-Faber (CU), Henk Krol (50PLUS), Renske Leijten , Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Potters (VVD), Fleur Agema (PVV), Vera Bergkamp (D66), Otwin van Dijk (PvdA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u bovengenoemd bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat de vaststellingsovereenkomst, die namens zorgkantoren is aangeboden aan budgethouders, ongepast is en van tafel moet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Zorgkantoren geven momenteel uitvoering aan de afspraken die ik, mede op uw verzoek, met ze gemaakt heb. Deze afspraken heb ik verwoord in mijn brief aan de Kamer over de aanpak pgb fraude: terugvorderen, zwarte lijst en rapportage iSZW van 7 december 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 225). Als basis voor die afspraken dient het, ook door zorgkantoren gedeelde, uitgangspunt: de budgethouder die ter goeder trouw is snel duidelijkheid en rust geven en de frauderende aanbieder aanpakken door de vordering op deze derde te verhalen.
Zorgkantoren dienen ter uitvoering van deze afspraken medewerking te vragen van pgb-houders. Immers, een juridische claim die nog op de budgethouder ligt dient te worden overgezet naar een ander rechtspersoon. Het zorgkantoor heeft daarvoor gegevens nodig van de budgethouder over de hoogte van de vordering, de verplichting die daarbij hoort en een verklaring dat het bedrag nog niet door de budgethouder is voldaan aan het zorgkantoor, zodat het zorgkantoor de vordering ook daadwerkelijk op de frauderende zorgaanbieder kan gaan verhalen. Het gaat om behoorlijke budgetten waarbij het zorgkantoor aannemelijk moet maken dat deze schade heeft geleden door de frauderende aanbieder. Dit alles om de budgethouder te ontzien. Als de budgethouder te goeder trouw is, gaat het zorgkantoor de vordering verhalen op de frauderende aanbieder. Dat is de lijn, zoals verwoord in de genoemde brief aan de Tweede Kamer van 7 december 2015.
Nu blijkt dat een brief en documenten die het zorgkantoor van Zilveren Kruis Achmea heeft gestuurd aan budgethouders die als doel heeft om hen te informeren over deze nieuwe werkwijze en deze in gang te zetten, onbedoeld veel vragen oproept. Het zorgkantoor van Zilveren Kruis Achmea heeft aan budgethouders inmiddels excuses aangeboden voor de ontstane onduidelijkheid. Zilveren Kruis Achmea heeft mij gemeld dat de vaststellingovereenkomst nu niet door de budgethouders ondertekend hoeft te worden. Dat kan volgen op de uitkomst van het onderzoek naar te goeder trouw. De budgethouders danwel hun advocaat worden door het zorgkantoor hierover geïnformeerd.
Deelt u voorts de mening dat de aangenomen motie Bergkamp c.s.2 betekent dat de invordering van vermeende onterecht betaalde persoonsgebonden budgetten stopgezet moet worden? Wat betekent dit voor lopende procedures? Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
De motie zie ik als ondersteuning van het beleid en de gemaakte afspraken. De (in)vorderingen van vermeend onterecht betaalde persoonsgebonden budgetten zijn al langere tijd opgeschort tot de zorgkantoren hebben beoordeeld of een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld. Uiterlijk 1 mei 2016 of zoveel eerder als mogelijk, hebben zorgkantoren in alle op dit moment openstaande individuele casuïstiek beoordeeld of de budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld. Daarnaast wordt op uiterlijk 1 mei 2016 en zoveel eerder als mogelijk, aan de betreffende budgethouders duidelijkheid geboden over het vervolg. In geval van een budgethouder die te goeder trouw is, is het vervolg dat de vordering van het zorgkantoor op de budgethouder wordt stopgezet. Het zorgkantoor neemt deze vordering die de budgethouder heeft op de vermoedelijk frauderende zorgaanbieder over. De zorgkantoren zullen op korte termijn brieven versturen naar budgethouders waarvan is vastgesteld dat ze te goeder trouw hebben gehandeld, om uit te leggen dat de vordering bij de frauderende zorgaanbieder wordt neergelegd en hoe dat in zijn werk gaat.
Een tweede deel van de motie betreft het nagegaan of een meer rechtstreekse aansprakelijkheid van een frauderende zorgaanbieder in de wet- en regelgeving is te verankeren. In mijn brief van 7 december 2015 heb ik de uitkomst van die analyse aan uw Kamer gepresenteerd. In de Zorgverzekeringswet is dat op grond van het algemene verzekeringsrecht al mogelijk. Onder de Wmo, Jeugdwet en Wlz moeten daarvoor aanpassingen van de wet worden voorbereid. Ik ben met zorgkantoren en de VNG in overleg over de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid daarvan.
Zijn er nog andere zorgkantoren die te werk gaan zoals Zilveren Kruis?
De afspraken, zoals verwoord in de brief aan de Kamer van 7 december 2015 heb ik met alle zorgkantoren gemaakt. Alle zorgkantoren verrichten inspanningen om ervoor te zorgen dat die budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld, niet (langer) worden geconfronteerd met een terugvordering en dat vermoedelijk frauderende zorgaanbieders worden aangepakt. Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken en kunnen aanvullende vragen en voorwaarden stellen zolang deze in lijn zijn met de gemaakte afspraak.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 26 februari beantwoorden, aangezien de termijn waarbinnen budgethouders van zorgkantoren moeten tekenen op 1 maart a.s. is gesteld?
Ja.
De situatie dat niet elke gemeente een overlijdensakte van een doodgeboren baby aan de ouders verstrekt |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van mevrouw Schlikker die van de gemeente Amsterdam een overlijdensakte van haar doodgeboren baby heeft gekregen?1
Ja.
Wat vindt u van deze werkwijze van de gemeente Amsterdam?
De werkwijze van de gemeente Amsterdam, die in casu alsnog een akte van levenloos geboren kind heeft opgemaakt, past binnen de bestaande wettelijke regeling en sluit aan op de Officiële Mededeling die in 2006 hierover werd uitgebracht aan de ambtenaren van de burgerlijke stand door de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie raadde aan om voor levenloos geboren kinderen ongeacht de duur van de zwangerschap een akte van een levenloos geboren kind op te maken en dus ook voor kinderen geboren uit een zwangerschap met een kortere duur dan 24 weken. De desbetreffende Officiële Mededeling is destijds onder meer gepubliceerd in de Staatscourant2 en onlangs opnieuw onder de aandacht van de beroepsgroep van ambtenaren van de burgerlijke stand gebracht.
Erkent u dat een kind een wettelijke erkenning krijgt door het wel in het bevolkingsregister op te nemen en vervolgens op de overlijdensakte de geboorte- en de overlijdensdatum te laten samenvallen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik kunnen ons goed voorstellen dat ouders vragen om (wettelijke) erkenning voor hun levenloos geboren kindje naast de al bestaande wettelijke erkenning in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Hij doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Onderkent u, dat dit voor ouders van een doodgeboren kindje een belangrijke erkenning is van het feit dat het kindje heeft bestaan – en niet, zoals het BW zegt «geacht wordt nooit te hebben bestaan»?
Ik heb alle begrip voor het intense verdriet van ouders van wie een kind levenloos ter wereld is gekomen. De manier waarop mensen met een dergelijk verdriet omgaan is heel persoonlijk en zal voor iedereen verschillend zijn. Ik wil benadrukken dat de formulering in het BW er niet toe strekt om het bestaan van het kind te ontkennen, maar tot doel heeft om vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen drager kan zijn van rechten en plichten en deze ook niet aan andere personen kan overdragen. In erkenning van het bestaan van het kind is voorzien door het opmaken van een officiële akte van de burgerlijke stand, de akte van levenloos geboren kind, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen alsmede plaats en – zo mogelijk – tijdstip van geboorte.
Ik zal bezien of een wijziging van de wettekst tot de mogelijkheden behoort. Gekeken wordt naar een formulering die meer recht doet aan de gevoelens van de ouders. Hiertoe is inmiddels het advies gevraagd van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
Erkent u, dat het voor het rouwproces van ouders belangrijk is dat erkenning van het bestaan van het kind vanzelfsprekend geregeld is?
De wijze waarop mensen rouwen om een dergelijk verlies is strikt persoonlijk. Een wijze van erkenning van het bestaan van het kind, die kan bijdragen aan het rouwproces, is voorzien in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen de mogelijkheden voor andere wijzen van erkenning worden onderzocht.
Zouden andere gemeenten in Nederland deze werkwijze van Amsterdam zonder meer kunnen overnemen? Zo ja, wat weerhoudt ze mogelijk nog? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geeft de werkwijze van de gemeente Amsterdam uitvoering aan de Officiële Mededeling van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit die aan alle ambtenaren van de burgerlijke stand is gericht. Alle gemeenten kunnen daarom ook overeenkomstig de werkwijze van Amsterdam handelen. De Officiële Mededeling is destijds breed bekend gemaakt. Ik heb contact opgenomen met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) om dit nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen.
Kunt en wilt u zelf een rol spelen in het bekend maken van de werkwijze van Amsterdam in de andere gemeenten?
Ik ondersteun de werkwijze van de gemeente Amsterdam. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 aangaf, heb ik de werkwijze nogmaals onder de aandacht van de NVVB gebracht. Deze heeft op haar beurt door middel van een bericht op de website alle gemeenten op deze werkwijze attent gemaakt.
Is het waar dat het niet vermelden van een doodgeboren kindje (vanaf 24 weken) in het geboorteregister in strijd is met het VN verdrag van de rechten van het kind?
In het kader van het VN verdrag voor de rechten van het kind is het van belang dat registratie van de geboorte van een kind plaatsvindt en dat het kind een naam krijgt. De regeling voor levenloos geboren kinderen sluit hierop aan. Er wordt een officiële akte in de vorm van een akte van levenloos geboren kind opgemaakt, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen, die bepalend zijn voor de identiteit van het kind.
Prestatiedruk in het kleuteronderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Prestatiedruk in het kleuteronderwijs» van het televisieprogramma De Monitor?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat leraren hun baan opzeggen, of in het ergste geval zelfs worden ontslagen, omdat zij niet willen of kunnen werken op scholen waar in het onderwijs aan jonge kinderen sprake is van prestatiedruk, het verplichte gebruik van methoden en/of de frequente afname van toetsen?
Het beeld dat er grote prestatiedruk wordt gelegd op kleuters herken ik niet. Het zal in de praktijk zeker voorkomen dat leerkrachten het niet eens zijn met de manier waarop bij hen op school het onderwijs wordt ingericht. Leerkrachten die het niet eens zijn met de onderwijsvisie van hun school, kunnen daarover met hun schoolleider of desgewenst het bestuur in gesprek gaan.
Deelt u de mening dat in het onderwijs aan jonge kinderen juist spel centraal zou moeten staan; dat we moeten accepteren dat de ontwikkeling van jonge kinderen niet voor alle kinderen in eenzelfde tempo en op dezelfde wijze verloopt; en dat het daarom onwenselijk is om kinderen en leraren in een keurslijf van één methode te dwingen en de leraren zich te laten verantwoorden over de leeropbrengsten van de kinderen?
Het onderwijs moet aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. Bij kleuters maakt spelen een essentieel onderdeel uit van hun ontwikkeling. Een kleutermethode helpt leerkrachten om hun onderwijs aan kleuters vorm te geven. Een onderwijsmethode moet echter geen keurslijf worden. Een goede onderwijsmethode stelt de leerkracht in staat om zijn of haar onderwijsaanbod aan te passen aan de behoefte van het kind.
Wat is uw reactie op de blijvende onduidelijkheid over de vraag of de onderwijsinspectie schoolbesturen of scholen, al dan niet indirect, verplicht om in het onderwijs aan jonge kinderen gebruik te maken van onderwijsmethoden?
Bij het toezicht op basisscholen kijkt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ook naar de kleutergroepen. Over dit deel van het toezicht blijkt een aantal hardnekkige misverstanden te bestaan. Dit vraagt om aanhoudende, duidelijke communicatie van de inspectie over het toezicht en de zaken waarop de inspectie het kleuteronderwijs beoordeelt. Daar is de inspectie volop mee bezig. Zo heeft de inspectie recent een nieuwsbericht op zijn website gepubliceerd over de vermeende plicht tot het gebruik van kleutermethodes. Zie: http://www.onderwijsinspectie.nl/nieuws/2016/02/scholen-hoeven-geen-methoden-te-gebruiken-in-de-kleutergroepen.html
Kunt u de garantie geven dat scholen altijd zelf de vrijheid hebben om te beslissen over de manier waarop zij het onderwijs vormgeven en dus niet verplicht zijn om in het onderwijs aan jonge kinderen gebruik te maken van een methode?
Ja.
Op welke manier kunt u leraren ondersteunen om door schoolbesturen en scholen zelf opgelegde regels en werkwijzen weg te nemen, zodat in het onderwijs aan (jonge) kinderen hun ontwikkeling weer voorop komt te staan in plaats van het afrekenen op leeropbrengsten?
Leraren zijn mijns inziens zelf in staat de dialoog aan te gaan met hun schoolleider en indien nodig hun bestuur. De wet op de medezeggenschap brengt de leraren ook formeel in positie. Voor zover schoolleiders en besturen hun beleid baseren op niet bestaande regels van de overheid, probeer ik daar via de Regeldrukagenda verandering in te brengen. Ook de voornoemde communicatie van de inspectie maakt daar onderdeel van uit.
Wat zijn de uitkomsten van uw «werksessie» met leraren over overbodige regels in het onderwijs en welke voorstellen doet u op basis daarvan voor het verlagen van de regeldruk en administratieve lasten in het onderwijs?
Om misverstanden over het toezicht weg te nemen is de inspectie gestart met een groot communicatietraject. Online, door middel van blogs, sociale media en via een speciale rubriek op delerarenagenda.nl. Daarnaast zijn veel inspecteurs aanwezig op conferenties en congressen om met leraren in gesprek te gaan over het toezicht en de werkwijze van de inspectie daarbij. Er worden workshops gegeven over regeldruk en leraren kunnen terecht bij het loket van de inspectie met vragen over regels.
Begin april wordt vanuit de Regeldrukagenda een meldpunt geopend waar leraren en schoolleiders registratieverplichtingen kunnen melden. Bij binnengekomen meldingen zal worden uitgezocht wie de «veroorzaker» is van de verplichting, bijvoorbeeld OCW, inspectie, schoolbestuur, schoolleider. Ik zal u na de zomer over de uitkomsten hiervan informeren.
De lopende pilots eID |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Weet u dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 28 januari 2016 u heeft verzocht om een brief met een overzicht van de inmiddels lopende pilots eID, en dat u in uw antwoord per brief van 17 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr. 392) uitsluitend een overzicht heeft verschaft van deelnemers aan de pilots aan de gebruikerskant?
Ja.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat diverse pilots draaien, en er nog steeds geen helder overzicht is van alle pilots die nu draaien of op het punt staan te starten? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
De partijen die interesse hebben in de pilots met Idensys hebben dit via een procedure op Tendernet kenbaar gemaakt. Alleen aangemelde partijen kunnen participeren. Voor aangemelde makelaars en middelenleveranciers geldt dat zij in de pilotperiode ook nog steeds kunnen toetreden tot Idensys en daardoor kunnen participeren binnen de pilots.
De lijst met dienstverleners staat vast waarbij alleen de startdatum varieert. Dit heeft onder andere te maken met de planning van de afzonderlijke pilots en met het aansluitingstraject van de dienstverlener op de makelaar.
Bent u bereid alsnog een overzicht te verstrekken van alle pilots die in het kader van de vervanging van de huidige DigiD (gaan) draaien, zowel publiek als ook privaat? Zo nee, waarom niet?
In de bijlage1 vindt u het overzicht van de pilots die onder mijn verantwoordelijkheid vallen.2 In casu zijn dat de pilots in het publieke domein voor zover nu bekend. Opgemerkt dient te worden dat de aard van het authenticatiemiddel kan wijzigen indien de leverancier daartoe besluit.
Bent u bereid in dit overzicht in ieder geval de volgende gegevens per pilot op te nemen: Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit overzicht, zoals uitgewerkt onder punt 4, binnen twee weken te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De levering van cannabisolie aan patiënten buiten Nederland |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Haagse apotheker cannabisolie (zonder tetrahydrocannabinol/THC) aan jeugdige patiënten levert, en ook aan patiënten buiten Nederland?1
Ja.
Bent u bekend met de heilzame werking van cannabisolie voor met name jonge patiënten die lijden aan epilepsie? Zijn (of waren) er in Nederland wetenschappers bezig met verdergaand onderzoek naar de helende werking van cannabis zoals cannabisolie? Zo ja, op welk niveau en kunt u inzicht geven in die onderzoeken en eventuele resultaten aan de Kamer zenden?
Ik ben ermee bekend dat er onderzoek wordt gedaan naar de werking van Cannabidiol (CBD) bij epilepsie en dat er steeds meer patiënt reports bekend worden.
Voor alle gepubliceerde onderzoeken gedaan met cannabis en stoffen uit de cannabisplant verwijs ik u naar de website www.cannabis-med.org.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat (ouders van) patiënten honderden kilometers moeten reizen om cannabisolie te bemachtigen voor de aan epilepsie lijdende patiënt en dat zij moeten vrezen voor strafrechtelijk vervolging als zij in een ander Europees land worden aangehouden met de cannabisolie?
Dit is het gevolg van nationaal beleid in de andere Europese landen. Een land kan medicinale cannabis importeren (de landen Italië, Finland en Duitsland doen dit al) en hier vervolgens zelf een olie extract van laten bereiden.
Deelt u de mening dat meer aandacht moet komen, zowel op Europees niveau als wereldwijd, voor de medicinale werking van de stoffen uit de cannabisplant en dat niet kan worden volgehouden dat cannabis slechts een plant is waarvan de teelt strafrechtelijk bestreden dient te worden? Zo ja, welk standpunt zult u ten aanzien van uw Europese collega's innemen inzake de medicinale werking van de cannabisplant? Zo nee, waarom niet?
Het Bureau Medcinale Cannabis (BMC) faciliteert wetenschappelijk onderzoek door het beschikbaar stellen van gestandaardiseerd uitgangsmateriaal. Op dit moment investeren drie Nederlandse bedrijven in de ontwikkeling van geneesmiddelen met cannabis als grondstof. De voor registratie als geneesmiddel benodigde klinische studies worden op korte termijn gestart. Wereldwijd zien we steeds meer aandacht en onderzoeken die worden uitgevoerd naar mogelijke therapeutische waarde van cannabis en/of stoffen uit de cannabisplant.
Zijn er meerdere apothekers die cannabisolie leveren die uit planten van Bedrocan wordt verkregen? Zo ja, hoeveel apothekers? Zijn er apothekers die cannabisolie ontwikkelen uit planten die niet van Bedrocan komen omdat Bedrocan slechts een beperkte aantal varianten van de cannabisplant teelt? Is dit een legaal middel dat op doktersrecept is te verkrijgen en wordt de cannabisolie vergoed door de verzekeraar? Zo ja, welke verzekeraar vergoedt het? Hoeveel kinderen en volwassenen hebben op dit moment baat bij de cannabisolie?
Voor zover mijn kennis reikt is er slechts één apotheek, de Transvaal apotheek in Den Haag, die een olie extract uit medicinale cannabis magistraal bereidt en aflevert dat nagenoeg alleen Cannabidiol (CBD) bevat. Ook andere apotheken met een GMP (Good Manufacturing Practices) -faciliteit kunnen zo’n extract bereiden. Een apotheek kan enkel medicinale cannabis van het Bureau voor medicinale cannabis (BMC) betrekken, dit is de medicinale cannabis geteeld door de legale teler Bedrocan BV. Cannabis olie wordt op voorschrift van een arts door genoemde apotheek bereid en verstrekt. Ik heb geen zicht op het vergoedingsbeleid van zorgverzekeraars op cannabisolie. Medicinale Cannabis wordt door sommige verzekeraars vergoed. De Transvaal apotheek levert op het moment aan naar schatting 30 tot 40 personen cannabisolie af.
Het bericht ‘Meer ongelukken door smartphone dan door bumperkleven’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ongelukken door smartphone dan door bumperkleven»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het genoemde Amerikaanse onderzoek?
Het onderzoek beschrijft gedragingen tijdens het autorijden die bijdragen aan het ontstaan van ongevallen. Hiervoor hebben 3.500 Amerikaanse vrijwilligers drie jaar lang met camera’s en sensoren in hun auto gereden. Vooral de visuele afleiding door het typen en lezen op een smartphone vormt een groot risico. Dit is veelal het geval bij het gebruik van sociale media en onderstreept daarmee het belang van de campagne «Onderweg ben ik Offline» die ik voer.
Omdat ik meer inzicht wil hebben in de oorzaken van ongevallen financier ik de SWOV voor deelname aan het Europe Udrive onderzoek. Net als het Amerikaanse onderzoek wordt met behulp van camera’s in voertuigen onderzocht wat de aanleiding is van een ongeval. Hierbij is speciale aandacht voor afleiding, onoplettendheid en kwetsbare verkeersdeelnemers. Dit onderzoek is in oktober 2012 gestart en het eindrapport verwacht ik medio 2017.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid dat de uitkomsten niet één op één in Nederland toepasbaar zijn omdat er in Nederland meer fietsers zijn?
De situatie in Amerika is zodanig anders dat deze conclusies niet zomaar overgenomen kunnen worden voor de Nederlandse situatie. Wel zal ik de uitkomsten van dit Amerikaanse onderzoek naast die van het eerder genoemde Udrive onderzoek leggen om te kijken waar ze elkaar aanvullen.
Betekent dit dat de Nederlandse situatie vanwege de kwetsbaarheid van de in groten getale aanwezige fietser, ernstiger is?
Daar kan ik geen uitspraak over doen. Het eerder genoemde Udrive onderzoek, dat medio 2017 is afgerond, moet hier meer inzicht in geven.
Acht u de huidige bewustwordingscampagne rondom smartphonegebruik door weggebruikers effectief? Zo ja, heeft u cijfers die dit onderbouwen?
Uit de evaluatie van de campagne «Social media en verkeer gaan niet samen» van 2015 blijkt dat 90% van de doelgroep de gecommuniceerde sociale norm «social media en verkeer gaan niet samen» en de campagneboodschap «Onderweg ben ik offline» onderschrijft. 94% is zich ervan bewust dat je als automobilist je aandacht beter op de weg kan houden, en je tijdens het rijden niet met social media bezig bent. Ruim 2/3 staat positief tegenover het gecommuniceerde handelingsperspectief «zet tijdens het rijden je mobiel op stil» en bijna de helft zegt zeker bereid te zijn dat te gaan doen.
Welke maatregelen acht u, bovenop de lopende campagne, opportuun om verkeersdeelnemers nóg bewuster te maken van de gevaren van smartphonegebruik en andere afleidende bezigheden achter het stuur?
Naast de landelijke campagne heb ik voor jonge fietsers in 2014 de Fietsmodus-app gelanceerd waarmee fietsers die onderweg niet hun smartphone gebruiken kans maken op prijzen. Deze prijzen worden beschikbaar gesteld door telecom bedrijven. Er zijn inmiddels bijna 2 miljoen «smartphonevrije» kilometers gefietst en de Fietsmodus wordt steeds meer geadopteerd door decentrale overheden en maatschappelijke partners alsmede in verkeerseducatie binnen het basis- en voortgezet onderwijs. Steeds meer jongeren worden op deze manier beloond voor het goede gedrag en leren op jonge leeftijd dat social media en verkeer niet samen gaan. Dat is nu belangrijk voor hun veiligheid op de fiets maar ook voor later als zij auto gaan rijden.
Daarnaast wil ik werkgevers stimuleren om maatregelen te nemen waardoor zakelijke rijders en beroepschauffeurs verantwoord omgaan met hun smartphone in het verkeer. Veel grote bedrijven hebben al interne regels vastgesteld maar lang niet allemaal. Om dit te stimuleren heb ik VVN gevraagd een toolbox te maken voor werkgevers met laagdrempelige maatregelen die bijdragen aan verantwoord smartphonegebruik. Met VVN ga ik kijken hoe we deze toolbox kunnen inzetten om bedrijven met grote wagenparken te stimuleren tot het nemen van maatregelen.
Tot slot hebben onder andere VVN, Team Alert en de ANWB het verantwoord gebruik van smartphones in het verkeer in hun producten opgenomen waardoor de campagneboodschap versterkt wordt.
Boeven die de baas zijn in de bajes |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat bewaarders aangeven dat langgestrafte gedetineerden de dienst uitmaken in de gevangenis in Alphen aan den Rijn?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1782) en het lid Van Toorenburg (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1784) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Toch heb ik gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Kloppen de feiten zoals gesteld in dit artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat cel-inspecties ertoe hebben geleid dat wapens en telefoons zijn gevonden? Hoe kan het dat er, ondanks de vondsten naar aanleiding van deze cel-inspecties, nog steeds mogelijkheden zijn om wapens, drugs en telefoons naar binnen te smokkelen?
Dagelijks werkt het personeel van DJI er hard aan om inrichtingen vrij te houden van verboden goederen. Het gaat hierbij met name om de toegangscontrole van gedetineerden en (ambtelijk) bezoek, de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het luchten, bezoek, cel-inspecties en urinecontroles. Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder. Voor deze toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling tweemaal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid van de inrichting. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig overgaat tot het treffen van maatregelen. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen worden tijdens cel-inspecties kan het inderdaad voorkomen dat steekwapens en telefoons aangetroffen. Ik betreur dat.
Hoe wordt inmiddels gewaarborgd dat de cel-inspecties onaangekondigd plaatsvinden?
Cel-inspecties dienen uiteraard onaangekondigd te worden uitgevoerd. Dat is ook de praktijk. Indien geconstateerd wordt dat een medewerker een cel-inspectie bij gedetineerden heeft aangekondigd, wordt dat beschouwd als een ernstige inbreuk op de integriteit die een DJI-medewerker in acht moet houden en worden er passende maatregelen tegen betrokkene genomen. Er worden onaangekondigde cel-inspecties uitgevoerd, waarbij onder meer controle plaatsvindt op deuren, ramen, tralies, hang- en sluitwerk, hygiëne, vernielingen, defecten en verboden goederen. Tijdens uitgebreidere cel-inspecties worden onder meer gecontroleerd: celwanden, roosters, holle ruimtes, meubilair, matrassen, verlichting en kleding (op naden, zomen, banden, zakken, kragen). Als uit de cel-inspecties blijkt dat er verboden goederen zijn aangetroffen, wordt er een rapport tegen de gedetineerde opgemaakt en worden er al naar gelang de aard van de aangetroffen verboden goederen sancties getroffen.
Hoe wordt gegarandeerd dat gevangenisbewaarders integer zijn en hoe wordt na de indiensttreding gecontroleerd op integriteit?
Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vragen die over bovengenoemd bericht zijn gesteld door het lid Helder (PVV), is integriteit een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief van 24 november 20153 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20164, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Welke mogelijkheden hebben de klokkenluiders om intern hun verhaal te kunnen doen? Wat is er intern met deze meldingen gedaan?
De medewerkers van DJI voeren een moeilijke taak uit. Ik heb veel waardering voor het werk dat deze medewerkers doen. Tot dit werk behoort het melden van misstanden, zorgen en signalen ten aanzien van het gevangeniswezen. Ik roep deze medewerkers dan ook op om hun signalen en zorgen te melden. Dit kan op verschillende manieren.
Een medewerker kan een misstand, zorg of signaal melden bij zijn direct leidinggevende die gehouden is een dergelijke melding goed af te doen. De leidinggevende dient zorg te dragen voor een veilig klimaat voor de melder, indien nodig voor een goed (feiten)onderzoek en een goede afwikkeling van de zaak.
Mocht de melding de leidinggevende betreffen of er geen vertrouwen zijn bij de melder dat de melding goed wordt opgepakt, dan kan de melder zich ook richten tot het naast hoogste bevoegd gezag, de leidinggevende van de leidinggevende en uiteindelijk tot de secretaris-generaal. Daarnaast staat de mogelijkheid open zich buiten de organisatie te richten tot de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO).
De melder kan zich te allen tijde wenden tot een vertrouwenspersoon om hem bij te staan in het proces van de melding. De vertrouwenspersoon kan de melder van begin tot eind bij het proces begeleiden en mede zorgdragen voor het veilige klimaat en goede afhandeling van de melding. Mocht de casus zodanig zijn dat de melder anoniem wenst te blijven, dan kan de vertrouwenspersoon de melding doen bij het bevoegd gezag zonder de identiteit van de melder kenbaar te maken.
Ten slotte kan de melder, met of zonder vertrouwenspersoon zich binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie richten tot het meldpunt dat beheerd wordt door de integriteitcoördinator, indien er geen vertrouwen is in of bekendheid met de andere mogelijkheden. Deze mogelijkheid is binnen VenJ ingesteld om medewerkers zo goed mogelijk in de gelegenheid te stellen een misstand te melden.
Zodra via een van bovengenoemde mogelijkheden melding wordt gedaan van een mogelijke integriteitsschending, wordt door het bevoegd gezag hier onderzoek naar gedaan en worden – zo nodig – maatregelen genomen.
Klopt het dat inlichtingendiensten van de Nationale Politie reeds op de hoogte waren? Sinds wanneer zijn deze op de hoogte, om welke inlichtingendiensten gaat het en wat hebben zij ondernomen?
Gelet op de aard van de werkzaamheden van de diensten waar u aan refereert, kan ik dit bevestigen noch ontkennen. Als het overigens zo zou zijn dat de politie hiervan op de hoogte was, zou zij DJI en het Openbaar Ministerie hiervan via de reguliere kanalen op de hoogte stellen.
Het misbruik van studiefinanciering |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Misbruik van studiefinanciering in het mbo»1 en «Zo kom je aan «gratis geld»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Deelt u de mening dat als studenten studiefinanciering ontvangen, het ook de bedoeling is dat zij daadwerkelijk studeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit uitgangspunt deel ik met u.
Hoe beoordeelt u de situatie dat studenten wél studiefinanciering ontvangen maar niet studeren en dus het risico lopen om zonder diploma en met een grote studieschuld het onderwijs te verlaten?
Jongeren die zich voor een opleiding hebben ingeschreven, horen gewoon te studeren. Het kan niet zo zijn dat ze wel studiefinanciering ontvangen maar helemaal geen onderwijs volgen. Ik heb in het NOS-journaal opgemerkt dat dit een onverstandige en onwenselijke situatie is. Jongeren met een diploma hebben een veel sterkere basis om een positie te veroveren op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Voor de mbo BOL entree en niveau 2 studerenden is de basisbeurs, de aanvullende beurs en het reisrecht een gift. De mbo BOL 3–4 studerenden ontvangen de basisbeurs, de aanvullende beurs en het reisrecht in de vorm van een prestatiebeurs. Binnen 10 jaar moeten deze studerenden een diploma halen. Gebeurt dit niet dan moet de volledige studiefinanciering worden terugbetaald.
Hoe groot is het aantal studenten per sector (mbo, hbo, wo) dat wél studiefinanciering ontvangt maar niet studeert en wat zijn de motieven van deze studenten om dit te doen?3
Bij DUO is alleen het aantal studerenden mbo, hbo en wo-opleidingen bekend mét studiefinanciering. Er zijn bij DUO geen gegevens over studerenden die wel studiefinanciering ontvangen maar die niet studeren. Het signaal dat dit gedrag massaal zou plaatsvinden, zoals de NOS-berichtgeving leek te suggereren, wordt niet herkend door de mbo-instellingen.
Wanneer studenten van mbo BOL entree en niveau 2 langdurig aaneengesloten afwezig zijn (8 weken) moet de instelling dat melden aan DUO. DUO stopt dan de studiefinanciering. Vanaf het schooljaar 2014–2015 heeft DUO 104 keer deze meldingen van mbo-instellingen ontvangen. De studiefinanciering van deze personen is toen beëindigd.
Op welke wijze wordt, door alle betrokken instanties en personen, gewerkt aan het voorkomen en bestrijden van deze ongewenste situatie? Op welke wijze kan hun werk worden geïntensiveerd om te voorkomen dat studenten op deze wijze misbruik maken van studiefinanciering?
Het opsporen van dit probleem begint bij een goede verzuimregistratie door scholen en gemeenten. Bij een goed werkende verzuimaanpak kunnen jongeren nooit onopgemerkt langdurig wegblijven van school. Met de aanpak van voortijdig schoolverlaten is daar de afgelopen jaren sterk op ingezet. Verzuim is namelijk de voorbode van voortijdig schoolverlaten. De verzuimregistratie van mbo-instellingen is steeds beter op orde, dat blijkt uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Naast het registreren van verzuim is het ook van belang dat mbo-instellingen en gemeenten snel actie ondernemen zodra ze merken dat jongeren veel verzuimen. Juist doordat de registratie van verzuim steeds beter op orde is, grijpen leerplicht- en RMC-ambtenaren snel in als jongeren langdurig verzuimen. Daarmee voorkomen ze dat de situatie waar u aan refereert vaak kan voorkomen. In de gevallen waarin dat wel gebeurt is het dus zaak om de registratie en aanpak van verzuim te verstevigen. Zoals reeds eerder gemeld ga ik onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat jongeren wel studiefinanciering ontvangen maar geen onderwijs volgen en welke motieven daarbij een rol spelen.
De financiering van sport door het Rijk |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Kracht van sport: de verbinding?1
Ja.
Bent u ook van mening dat sport en bewegen een grote meerwaarde hebben voor de samenleving, omdat bewegen gezond is en preventief werkt, het beoefenen van sport leidt tot contact tussen mensen, kinderen en volwassenen via sporten sociale en maatschappelijke vaardigheden leren op te doen, en sporten en sportieve evenementen economische kansen bieden voor Nederland?
Ja.
In hoeverre beschikt u over een overzicht van alle overheidsuitgaven aan sport en bewegen en sportgerelateerde uitgaven van andere ministeries? Hoe zijn deze uitgaven gelabeld, en hoe worden deze ingezet in fte’s ten behoeve van sport en bewegen binnen het betreffende ministerie (bijv. EZ, BuZa en OCW? Kunt u dit overzicht aan de Kamer toesturen?
Een (integraal) overzicht van alle sportgerelateerde overheidsuitgaven bestaat niet, en derhalve kan ik u ook geen labeling van uitgaven doen toekomen noch een overzicht van aan sport gerelateerde fte inzet. Direct aan sport en bewegen gerelateerde VWS-uitgaven staan opgenomen in artikel 6 van de VWS-begroting. Sport gerelateerde uitgaven bij andere departementen zijn veelal niet specifiek te labellen omdat deze een afgeleide zijn het daarbetreffende hoofdthema. Derhalve is het bepalen van de inzet in fte’s van andere departementen dan VWS niet vast te stellen.
Heeft u een overzicht van alle uitgaven aan sport (en bewegen) en sportgerelateerde uitgaven van decentrale overheden? Deelt u de mening dat het nuttig zou zijn een integraal overzicht te hebben van alle overheidsuitgaven aan sport (en bewegen) en sportgerelateerde overheidsuitgaven, zowel van het Rijk als van decentrale overheden? Bent u bereid zo’n integraal sportuitgavenoverzicht op te stellen, en naar de Kamer te sturen?
Het Mulier Instituut heeft afgelopen jaar in mijn opdracht een studie uitgevoerd naar de gemeentelijke uitgaven. Op 29 oktober 2015 heb ik de resultaten van deze studie met een begeleidende brief aan uw Kamer gezonden (http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2015Z20167&did=2015D41073). Dit gemeentelijke overzicht tezamen met de VWS sportbegroting volstaat mijns inziens voor de huidige planvorming op het VWS-terrein van sport en bewegen.
Het bericht dat meisjes het slecht doen na opname in een gesloten jeugdinstelling |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meisjes doen het slecht na opname gesloten jeugdinstelling»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de behandeling van deze meiden in een jeugdinstelling, en de nazorg na hun behandeling, er mede op gericht moet zijn dat zij volwaardig sociaal-maatschappelijk functioneren met bijvoorbeeld kansen op onderwijs en werk?
Ja, dat is een belangrijk onderdeel van de jeugdhulpplicht zoals verwoord in artikel 2.3 van de Jeugdwet. Als een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft, zal de gemeente daarin moeten voorzien opdat de jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling om te zorgen voor intensieve nazorg voor meiden na hun behandeling door een multidisciplinair team van professionals? Wat is de reden dat deze nazorg nu niet in alle gevallen voldoende is, en wat bent u voornemens te doen om ervoor te zorgen dat alle meiden de nazorg krijgen die zij nodig hebben?
Een kind is gedurende de gehele jeugd in ontwikkeling om uiteindelijk een participerende volwassene te worden. Bij een meisje in een gesloten instelling is die ontwikkeling ernstig bedreigd. Het inlopen van de ontwikkelachterstand is een proces dat zich doorzet tot na de adolescentie. De jeugdzorgplus ziet de nazorg dan ook als een integraal onderdeel van de behandeling. Als onderdeel van de (na)zorg is het verstandig om al ruim voor het 18e jaar te starten met het maken van een individueel behandelplan – zoals bedoeld in de motie Ypma2 – om jongeren voor te bereiden op zelfstandigheid na het verlaten van de instelling. De mate waarin dit noodzakelijk is hangt af van het perspectief van de jongere en de inschatting hiervan door de behandelend professional. Ik heb hiervoor inmiddels aandacht gevraagd bij de VNG en de brancheorganisaties van jeugdhulpaanbieders, die het belang hiervan onderkennen. In de toegezegde voortgangsrapportage over de decentralisatie van het jeugdstelsel kom ik hier later dit voorjaar op terug.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling om de nazorg vanuit de jeugdzorg door laagdrempelige jeugdteams te laten uitvoeren, omdat hun werkwijze meer kansen biedt voor goede zorg aan deze doelgroep?
Bij de (na)zorg aan kwetsbare groepen jongeren moet de leefwereld van de jongere voorop worden gesteld. Jongeren zelf geven aan dat zij behoefte hebben aan één persoon waar ze een vertrouwensband mee op kunnen bouwen en waar ze op terug kunnen vallen. Ook een open houding van de jeugdhulpverlener is volgens jongeren een belangrijke voorwaarde voor goede zorg. Als meerdere vormen van ondersteuning, hulp of zorg nodig zijn en hulpverleners dus samen moeten werken, dan kan dit goed vanuit een team worden aangeboden. Een belangrijke meerwaarde van veel jeugdteams is juist die laagdrempeligheid. Het is aan professionals om met aanbevelingen van jongeren hun voordeel te doen en aan gemeenten om met deze professionals/aanbieders in de eerste lijn het gesprek aan te gaan en, afhankelijk van de verschillende lokale/regionale uitdagingen, hen te faciliteren.
Onderschrijft u de constatering dat het opzetten en inzetten van jeugdteams met de benodigde expertise in de praktijk problematisch is, en «volledig indruist tegen het huidige politieke klimaat waar bezuinigingen in de zorg een gegeven zijn»? Wilt u toelichten waarom wel of niet?
Nu gemeenten met de decentralisaties zowel de regie hebben over de jeugdhulp als over de maatschappelijke ondersteuning en de participatie, hebben gemeenten de mogelijkheid om de ondersteuning, hulp en zorg aan deze meisjes integraal en doorlopend te organiseren. Gemeenten en zorgaanbieders zijn hier actief mee bezig. Zo zetten verschillende gemeenten sterk in op extra ondersteuning voor de doelgroep 16–27 jaar. Daarnaast zijn jeugdzorgplus-instellingen bezig om de integrale behandeling voort te kunnen zetten na de gesloten periode. Ik ondersteun de expertiseontwikkeling van professionals met onderzoek, met de databank effectieve interventies en met richtlijnontwikkeling, zoals ik ook het lid Kooiman heb aangegeven in reactie op de Kamervragen over het proefschrift «Troubled girls, troubled futures». Gemeenten ondersteun ik door in samenwerking met de VNG en het NJi factsheets en goede voorbeelden van lokale regelingen en initiatieven te verspreiden en learn and share bijeenkomsten te organiseren. Daarnaast vinden er momenteel door landelijke partijen inventarisaties plaats van knelpunten en signalen waar kwetsbare jongeren tegenaan lopen, evenals mogelijke oplossingsrichtingen. Wanneer zich landelijke vraagstukken voordoen, ben ik bereid deze samen met de VNG en relevante landelijke partners te bespreken. In de voortgangsrapportage decentralisatie jeugdstelsel die later dit voorjaar naar uw Kamer gaat, zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Op welke wijze kunt u het opzetten en inzetten van jeugdteams met de benodigde expertise voor het bieden van nazorg aan deze meiden faciliteren, en bent u bereid jeugdteams waar nodig financieel te ondersteunen in het uitbreiden van hun expertise, zodat zij deze zorg kunnen bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De bezetting van de gemeentehuizen van Hollands Kroon en Bronckhorst door actievoerende thuiszorgmedewerkers die strijden voor hun baan |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het ook een goede actie dat thuiszorgmedewerkers diverse gemeentehuizen hebben bezet om hun gemeente duidelijk te maken dat zij moeten opkomen voor de banen van thuiszorgmedewerkers, en de zorgverlening aan cliënten nu zorgaanbieder TSN thuiszorg failliet dreigt te gaan?1
Kunt u zich voorstellen dat thuiszorgmedewerkers in Hollands Kroon het gemeentehuis hebben bezet, omdat de gemeente liever afspraken maakt met een schoonmaakbedrijf, dan zich druk maakt over de banen en zorg van vele thuiszorgmedewerkers en cliënten?2
Vindt u het terecht dat de verantwoordelijk wethouder en burgemeester van Hollands Kroon niet in gesprek gingen met de thuiszorgmedewerkers, maar ze wel ontruimden?
Wat is uw oordeel over de laffe ontruiming van het gemeentehuis van Bronckhorst van actievoerende thuiszorgmedewerkers die streven naar behoud van arbeidsvoorwaarden en het vertrouwde gezicht bij de thuiszorgcliënten conform uw visie, door een burgemeester die lid is van de PvdA?3
Klopt het dat de ontruiming heeft plaatsgevonden, omdat een enkel persoon op een tafel zou hebben gestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het terecht dat de wethouder geen enkel gesprek heeft willen voeren over het thuiszorgbeleid van de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Draagt de handelwijze van het gemeentebestuur van Bronckhorst bij aan het behoud, dan wel realiseren, van goede thuiszorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat zou u hebben gedaan als u burgemeester van Bronckhorst was geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat gemeenten de medewerkers van het failliete TSN thuiszorg zo lang in onzekerheid lieten over welke oplossing zij voor ogen hadden met het werk van het failliete bedrijf?
Voor mij staan twee zaken vanaf het begin voorop. De eerste is de continuïteit van goede ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben. Daarbij gaat het om het tijdig leveren van de noodzakelijke ondersteuning, waarbij de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener waar mogelijk in stand wordt gehouden. Daarnaast is mijn inzet gericht op behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Dit alles conform de door uw Kamer aangenomen motie van leden Siderius (SP) en Van Dijk (PvdA).
Of de wettelijke verantwoordelijkheid voor continuïteit van ondersteuning door gemeenten wordt gerealiseerd, houd ik nauwlettend in de gaten. Dit proces heb ik dan ook van dichtbij gevolgd. Ik herken mij niet in het beeld dat deze gemeenten de thuiszorgmedewerkers onnodig lang in onzekerheid hebben gelaten. In Hollands Kroon is het college ingegaan op het aanbod van Buurtzorg NL voor de hulp bij het huishouden, waarmee de continuïteit van de zorg is verzekerd. Van de gemeente Bronckhorst heb ik vernomen dat de reeds bestaande aanbieders in de gemeente, tot tevredenheid van de thuiszorgmedewerkers, zowel de continuïteit van de zorg waarborgen als de arbeidsvoorwaarden van de thuishulpen zoveel mogelijk overnemen.
De tariefverhoging van de Verklaring Omtrent Gedrag en de gevolgen hiervan voor het vrijwilligerswerk |
|
Renske Leijten , Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio van 21 februari 2016 over de tariefverhoging van maar liefst 38% van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) per 1 maart 2016?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen, waarin u beweert dat de tariefverhoging van de VOG het gevolg is van het verdisconteren van de gratis VOG-regeling en het feit dat het tarief de afgelopen tien jaar gelijk is gebleven?2 3 Kunt u aangeven welk percentage van de tariefverhoging het gevolg is van het verdisconteren van de gratis VOG-regeling en welk deel het gevolg is van de prijsindexatie over de afgelopen tien jaar?
Eerder dit jaar heb ik inderdaad aangegeven dat de kosten van de gratis VOG verdisconteerd zijn in de tariefverhoging en dat er geen prijsindexatie van het VOG-tarief heeft plaatsgevonden de afgelopen 10 jaar. De totale tariefsverhoging is 38%. Om de bekostiging van de gratis VOG te dekken was een verhoging van 7,5% noodzakelijk. Indien in de periode 2006–2016 elk jaar een prijsindexatie van het VOG-tarief had plaatsgevonden, dan zou dit tot een totale verhoging van 16,6% hebben geleid, samen 24,1%. In de begroting van VenJ voor 20164, zoals door u goedgekeurd, is uitgelegd dat de kosten voor integriteitsproducten van Justis tezamen niet kostendekkend zijn en ten laste van het Rijk komen, terwijl daar geen ruimte meer voor is. Daarom is besloten om met een tariefverhoging de verschillende integriteitsproducten van Justis tezamen kostendekkend te maken. Het gaat om dekking voor de Verklaring Omtrent Gedrag voor Natuurlijke Personen, de Verklaring Omtrent Gedrag voor Rechtspersonen, het bestuurlijke instrument BIBOB en de risicomeldingen.
Herinnert u zich dat in juli 2013 is gemeld dat het verdisconteren van de gratis VOG zou leiden tot een geringe tariefverhoging?4 Hoe rijmt u dit met een tariefverhoging van 38% in een jaar tijd?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de kosten voor de structurele gratis VOG-regeling zullen worden verdisconteerd in het algemene VOG-tarief en dat de verwachting was dat hiervoor een geringe tariefverhoging voldoende zou zijn.6 Met 7,5 van de 38% vormt het onderdeel gratis VOG een gering aandeel van de totale tariefverhoging. Ook heb ik er voor gekozen de kosten voor de gratis VOG-regeling in de eerste 14 maanden niet door te berekenen in het algemene VOG-tarief.
Herinnert u zich dat in november 2007 nog is gemeld dat de VOG kostendekkend was en dat berekeningen aantoonden dat de kostprijs van de VOG juist met circa € 10,– kon dalen?5 Hoe rijmt u dit met uw argument dat het tarief gelijk is gebleven de afgelopen tien jaar en daarom nu met 38% zal moeten stijgen?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de kostprijs van de VOG voor vrijwilligers kon dalen met circa € 10,–. Uiteindelijk is deze tariefverlaging niet doorgevoerd, maar is ervoor gekozen de VOG voor een specifieke groep vrijwilligers gratis te maken.
Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik reeds aangegeven waarom per 1 maart 2016 een tariefverhoging van 38% is doorgevoerd.
Herinnert u zich dat u eerder hebt aangegeven dat door de tariefverhoging van de VOG de bijdrage vanuit de begroting van Veiligheid en Justitie voor Justis neerwaarts bijgesteld kan worden?6 Kunt u aangeven met welk bedrag de bijdrage vanuit deze begroting voor Justis naar beneden is bijgesteld in verband met de huidige tariefsverhoging? Kunt u tevens aangeven met welk bedrag de VOG gestegen zou zijn als de bijdrage voor Justis niet neerwaarts was bijgesteld?
De tariefverhoging van de VOG levert in totaal 6,2 miljoen euro op. Van deze opbrengsten is bijna 20% nodig voor de financiering van de gratis VOG. Het overige deel is bedoeld voor het kostendekkend maken van de in antwoord op vraag 2 genoemde integriteitsproducten.
Deelt u de opvatting dat het werken met een VOG een stimulerende preventieve werking voor de veiligheid heeft, zoals eerder ook vastgesteld door het Verwey-Jonker Instituut?7
Ja, ik deel deze opvatting. Ik hecht er echter aan op te merken dat het onderzoek zich specifiek heeft gericht op de preventie op het gebied van seksueel misbruik van bepaalde kwetsbare groepen en de rol van de VOG daarbij. Aan de hand van de aanbevelingen van het Verwey-Jonker Instituut heb ik de scope van de gratis VOG-regeling vastgesteld op vrijwilligersorganisaties die werken met kinderen of mensen met een verstandelijke beperking. Deze doelgroepen bleken het meest kwetsbaar om slachtoffer te worden van seksueel misbruik. Overigens wil ik benadrukken dat de werking van de VOG wordt versterkt wanneer de VOG wordt gebruikt naast andere preventieve maatregelen. Ook dit blijkt uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut.
Erkent u dat de tariefverhoging van de VOG er toe kan leiden dat vrijwilligersorganisaties ofwel afzien van het aanvragen van een VOG, ofwel minder te besteden hebben aan hun maatschappelijke doelstelling en/of aan investeringen in de eigen vrijwilligers in de vorm van onkostenvergoedingen en deskundigheidsbevordering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gegeven?
De gevolgen van de tariefverhoging zullen in de praktijk moeten blijken. Naast de tariefsverhoging zullen immers de jaarlijks 100.000 gratis VOG’s voor een aantal vrijwilligersorganisaties een meevaller zijn. Voor organisaties die niet meedoen aan de regeling gratis VOG voor vrijwilligers is het mogelijk dat deze door de prijsverhoging in sommige gevallen minder te besteden hebben aan maatschappelijke doelstellingen en/of aan de investeringen voor vrijwilligers.
Dit zal voor elke organisatie anders zijn.
Kunt u bevestigen dat door de tariefverhoging:8 een organisatie als Humanitas tussen de € 22.000 en € 32.000 meer kwijt is aan VOG’s; een zorgorganisatie als Cordaan € 23.250 meer kwijt is aan VOG’s; organisaties als Alzheimer Nederland en Versa Welzijn mogelijk € 18.600 meer kwijt zijn aan VOG’s; voor sociaal werk geldt dat 40% van de organisaties tot € 10.000 meer kwijt zijn aan VOG’s en organisaties in de GGZ, VGZ, V&V en Thuiszorg en Jeugd in totaal € 651.000 meer kwijt kunnen zijn aan VOG’s?
Nee, ik kan het bovenstaande niet bevestigen. Ik heb geen zicht op de budgetten en de begroting van organisaties die met vrijwilligers werken. Organisaties zijn immers vrij in het beheren van hun eigen budget en de beoordeling in welk geval er om een VOG wordt gevraagd.
Bent u bereid alsnog de tariefverhoging te toetsen op het effect voor vrijwilligers en hun organisaties?
Ik ben niet bereid onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de tariefverhoging op het effect voor vrijwilligers en hun organisaties.
De tariefverhoging is generiek en geldt voor alle sectoren en voor zowel betaalde als onbetaalde functies. Daarnaast zijn organisaties die met vrijwilligers werken enorm divers. Denk aan het aantal vrijwilligers, betaalde krachten, leden, eventuele subsidies en bijdragen, de hoogte van de contributie en deelname aan de gratis VOG-regeling. Dit maakt het vrijwel onmogelijk een algemene uitspraak te doen over de financiële gevolgen van de tariefverhoging voor organisaties die met vrijwilligers werken.
Op welke manier is de tariefverhoging van de VOG overlegd met het Ministerie van VWS, in het kader van de coördinerende rol van dit ministerie op het gebied van beleid rond vrijwilligerswerk?
Zoals aangegeven geldt de tariefverhoging voor alle sectoren. De bestaande tariefstructuur heb ik niet aangepast. Vanwege het handhaven van deze generieke structuur, heeft geen overleg plaatsgevonden met het Ministerie van VWS, noch met andere ministeries met sectoren die mogelijk de gevolgen ondervinden van de tariefverhoging.
Kunt u deze vragen allemaal afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande antwoorden.