De plannen om burgers met satellieten vanuit de ruimte te gaan bespieden |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat beoogt u met de marktconsultatie waarin u bedrijven oproept om met mogelijkheden voor de inzet van satellieten bij opsporing te komen?1
Allereerst merk ik op dat innovatie essentieel is voor het veranderproces waarin het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich bevindt. Alleen wie zich snel weet aan te passen in een steeds veranderende wereld, blijft voorop lopen. Dat vraagt om meer flexibiliteit en aanpassingsvermogen. Daarom heeft het ministerie een Innovatieteam dat deze veranderingen aanjaagt, en worden nieuwe technologieën geïnventariseerd waarmee we ons werk sneller, slimmer en mogelijk goedkoper kunnen uitvoeren.
Het bevorderen van innovaties op het terrein van Veiligheid en Justitie heeft ook een economisch belang aangezien bedrijven en kennisinstellingen actief worden betrokken in onderzoekstrajecten die op termijn kunnen gaan leiden tot nieuwe producten en diensten. Zo is recentelijk een «small business innovation research project» afgerond waarin een aantal bedrijven innovatieve methoden heeft ontwikkeld om (kleine, commercieel verkrijgbare) drones te detecteren en tegen te houden.
De marktconsultatie waar de voorliggende vragen over gaan past in het streven om innovaties te bevorderen in samenwerking met het bedrijfsleven, en maakt onderdeel van het innovatieprogramma Satelliettoepassingen voor Veiligheid en Justitie.
De consultatie houdt in dat vraagstukken uit de eigen uitvoeringspraktijk aan marktpartijen worden voorgelegd. Het doel is om de markt uit te dagen om nieuwe oplossingen aan te dragen voor uitdagingen waarvoor Veiligheid en Justitie wordt gesteld.
De doelen waarvoor dit gedaan wordt, variëren van natuurbrandonderzoek, rook- en gaswolkdetectie, tot de herkomstbepaling van vreemdelingen, het bewaken van vitale objecten, en opsporing.
Betreft de marktconsultatie een verkenning van de mogelijkheden of betreft het reeds een voorgenomen aanbesteding? Indien het een voorgenomen aanbesteding betreft, heeft u reeds technici geraadpleegd over de haalbaarheid van uw voornemen en bent u voornemens om satelliettoepassing eerst aan de Kamer voor te leggen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is opgemerkt, is deze marktconsultatie oriënterend van aard, gericht op de verdere aanscherping van de eigen informatiebehoefte en een verkenning van de mogelijkheden. Er bestaat thans geen voornemen om een aanbesteding in gang te zetten. Overigens zijn relevante kennisinstellingen zoals TNO, het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en het Nederlandse ruimtevaartagentschap Netherlands Space Office nauw betrokken.
Is dit de enige marktconsulatie die u heeft uitstaan of zijn er meer marktconsultaties uitgezet dan wel voorgenomen die beogen bepaalde technologie beschikbaar te maken voor opsporingsdoeleinden?
Binnen de scope van het innovatieprogramma Satelliettoepassingen voor Veiligheid en Justitie betreft dit de enige marktconsultatie en bestaan er thans geen voornemens voor volgende marktconsultaties. Hierbij teken ik aan dat deze marktconsultatie zich op het brede pallet van taken van Veiligheid en Justitie richt en niet alleen op opsporing. Ministeriebreed wordt de markt vaker en op verschillende manieren geconsulteerd.
Betreft uw voornemen om satellieten te gebruiken alleen opsporingsdoeleinden of zijn er meer doeleinden die door u dan wel andere delen van de rijksoverheid hiermee worden beoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat verstaat u onder «grootschalig grondverzet» zoals verwoord in de marktconsultatie?
Grootschalig grondverzet gaat over omvangrijke veranderingen aan het aardoppervlak. Het waarnemen daarvan is relevant voor toezicht op en bestrijding van criminaliteit met verwerking van grote hoeveelheden vervuilde of gevaarlijke materialen, afval en grondstoffen. In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat satellieten worden ingezet om grote veranderingen aan het oppervlak waar te nemen bij grote infrastructurele werken, bodemsaneringen of opslag bij grondbanken.
Wat wordt bedoeld met herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie?
Kaartmateriaal gebaseerd op satellietgegevens wordt nu reeds gebruikt voor het verifiëren van informatie die vreemdelingen geven over het gebied waar zij zeggen vandaan te komen. Als zij bijvoorbeeld verklaren uit een bepaald dorp te komen, kan met kaartmateriaal bezien worden of dat dorp in globale zin aan de beschrijving voldoet.
Op dit vlak wordt geprobeerd nog betere informatie via satellietdata te verkrijgen. De toepassing ziet met nadruk niet op het volgen van de vreemdeling zelf.
Onder welke voorwaarden meent u dat sprake kan zijn van het markeren en volgen van bewegende objecten en subjecten door satellieten?
De voorwaarden liggen zowel op technisch als op juridisch vlak. Met de huidige techniek is het nog niet mogelijk om bewegende objecten en subjecten te markeren en te volgen zoals beoogd. De fase van onderzoek is dermate prematuur dat de voorwaarden nog niet gedefinieerd zijn.
Welke regels acht u van toepassing op de toepassing van satellieten bij opsporing?
Wat betreft het gebruiken van satellietbeelden voor de opsporing gelden de gebruikelijke regels, zoals verwoord in met name de Politiewet 2012 en het Wetboek van Strafvordering.
De stand van de techniek is zodanig dat het herkennen en/of volgen van individuele personen niet aan de orde is. Voor zover er in de toekomst sprake zou kunnen zijn van stelselmatig observeren zullen de regels uit het Wetboek van Strafvordering gevolgd worden.
Satellietbeelden zijn op dit moment voor de opsporing vooral bruikbaar om (na tijdverloop) verschillen in het aardoppervlak waar te nemen. Dit zijn dus incidentele toepassingen, hetgeen in beginsel is toegestaan. Onderzocht wordt of satellieten beter gebruikt kunnen worden om voorwerpen of materialen te identificeren, variërend van een begraven lichaam of verborgen explosief (kleinschalig) tot grote veranderingen bij bijvoorbeeld gedumpt materiaal (grootschalig).
Hoe verhoudt satellietobservatie zich tot bestaande bevoegdheden en regelgeving voor politie en justitie om beelden te gebruiken voor opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 8.
Door welke diensten zou de satelliettoepassing in uw voornemen mogen worden gebruikt?
Er is nog geen sprake van specifieke satelliettoepassingen: het is nog onbekend of en zo ja welke toepassingen door de marktconsultatie worden opgeleverd, en welke organisaties daarvan gebruik kunnen en willen maken. Het verstrekken van data, meer in het bijzonder aan de FIOD, is nu dus niet aan de orde.
Is het waar dat u overweegt om data verzameld door satellieten ook aan de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) te geven? Zo ja, op basis van welke wettelijke grondslag? Met welke diensten overweegt u deze informatie nog meer te delen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke toegevoegde waarde verwacht u van satellietobservatie naast de bestaande en andere door u voorgenomen mogelijkheden om via gps, stealth sms, hacking, anpr, drones, bewaarplicht telecomgegevens, camerabeelden enzovoorts, criminelen op te sporen?
Het innovatieprogramma rond satelliettechnologie is voor een belangrijk deel gericht op toepassingen die geen relatie hebben met opsporing van strafbare feiten. Het betreft bijvoorbeeld de al genoemde rook- en gaswolkdetectie en de herkomstbepaling van vreemdelingen. Satellietobservatie biedt hier mogelijkheden om informatie te verkrijgen die vanaf de grond simpelweg niet beschikbaar is, maar wel heel relevant is voor onderzoek.
Of en zo ja in welke mate satelliettoepassingen toegevoegde waarde kunnen hebben voor het ministerie moet blijken uit de marktconsultatie.
Voor zover er wel direct of indirect een relatie is met het opsporen van strafbare feiten hangt de toegevoegde waarde af van het soort toepassingen en de omstandigheden van de specifieke zaak. Opsporen is in bijna alle gevallen een kwestie van het inzetten van een combinatie van verschillende middelen, waarbij de keuze van het middel altijd afhangt van onder meer de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Wanneer de inzet van satellietinformatie in het specifieke geval een meer dan noodzakelijke inbreuk betekent zal een ander middel moeten worden gekozen. Ik benadruk hierbij wat ik hierboven in het antwoord op vraag 8 en 9 reeds heb gezegd over de stand van de techniek en het toepassen van de bestaande regels voor opsporing.
In hoeverre meent u dat satellietobservatie vergelijkbaar met dan wel verschillend is van cameratoezicht zoals dat reeds in het openbare domein plaatsvindt?
De stand van de techniek is zodanig dat het herkennen en/of volgen van individuele personen niet aan de orde is. Satellieten kunnen bovendien niet doorlopend een bepaalde plek observeren. Daarnaast is er bij cameratoezicht een verplichting om de aanwezigheid van camera’s op duidelijke wijze kenbaar te maken aan de personen die het gebied betreden. De inzet van satellieten voor toezicht zoals dat op het openbare domein met camera’s gebeurt, acht ik dan ook
niet aan de orde.
Ziet u bij de toepassing van satelliettechniek enige parallellen met de inzet van drones door justitie, waarvoor toereikende regelgeving bleek te ontbreken, wat de toepassing ervan bemoeilijkte? Indien ja, hoe meent u dat ditmaal te ondervangen?
De inzet van drones en satellieten kunnen onder omstandigheden complementair zijn aan elkaar. In het algemeen kan ik niet zeggen wanneer dat het geval is, dat hangt van veel factoren af, zoals de vlieghoogte die nodig is en de omvang van het aardoppervlak waarover informatie nodig is.
Bij de aanpassing van de regelgeving rond drones is een belangrijk aspect het veilig integreren van drones in het luchtruim. Dat is bij satellieten niet aan de orde. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8 en 9.
Wat zijn de kosten van het daadwerkelijk ontwikkelen van satelliettoepassingen voor opsporingsdoeleinden?
De kosten van eventuele toepassingen die uit de marktconsultatie komen, zijn nog niet bekend.
Zijn er andere landen die al gebruik maken van satelliettechnologie voor opsporingsdoeleinden en herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie? Zo ja, welke landen en met welke wettelijke grondslag en met welk resultaat?
In algemene zin is het bestaan van satellieten en het doen van aardobservaties niet nieuw en is het (inter-)nationaal geaccepteerde praktijk. Daarbij geldt dat de lidstaat die verantwoordelijk is voor de satelliet, veelal vele jaren voordat een satelliet gelanceerd wordt, via de algemene internationale procedure van de International Telecommunications Union (ITU) frequentierechten en een ruimtebaanpositie dient te verwerven om toegang te krijgen tot de ruimte. De eerste aardobservatie satellieten dateren al van de jaren zestig, waarvan beeldmateriaal beschikbaar is. Er zijn enkele voorbeelden bekend van toepassingen door andere landen ten behoeve van opsporing. Dit betreft casuïstische informatie, er is geen structureel vergelijkend onderzoek beschikbaar. Door het verbeteren van de technische mogelijkheden is de verwachting dat satellieten internationaal vaker ingezet zullen gaan worden voor diverse toepassingen, waaronder opsporing.
Voor wat betreft de herkomstbepaling van vreemdelingen is bij het kabinet geen land bekend dat een systeem hanteert waarin satellietgegevens structureel worden gebruikt.
In hoeverre is het technisch haalbaar om satelliettechnologie te gebruiken voor opsporingsdoeleinden en herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie?
Wat betreft de herkomstbepaling van vreemdelingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. Wat betreft de opsporing verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden over de stand van de techniek bij vraag 8, 9 en 13. In aanvulling daarop kan ik zeggen dat, daar waar de opsporing zich richt op kleinschalige veranderingen in het aardoppervlak, zoals bij een begraven lichaam of ondergronds drugslab, de technische haalbaarheid op dit moment als klein wordt ingeschat. Daar waar de te observeren veranderingen aan het aardoppervlak groter zijn, zijn de technische mogelijkheden ook groter. Dit is een belangrijke reden waarom «grootschalig» grondverzet wel is geselecteerd voor de marktconsultatie en «kleinschalig» niet.
Betekent uw voornemen dat u eigen nieuwe satellieten in een baan om de aarde wilt brengen? Of beoogt u daarvoor bestaande satellieten te kunnen gebruiken?
Er is op dit moment geen voornemen om eigen satellieten in een baan om de aarde te brengen. Gekeken wordt naar de mogelijkheden die bestaande satellieten te bieden hebben, waaronder de huidige data die ter beschikking staan in het Satellietdataportaal van het Netherlands Space office.
Wat heeft de toepassing van satelliettechniek voor opsporingsdoeleinden te maken met de bewustwordingscampagne Alert Online over Cybercriminaliteit en -preventie waarnaar in de marktconsultatie wordt verwezen onder het kopje «instructies voor bieder»? Is in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2017 onder deze of andere noemer budget gereserveerd voor het ontwikkelen van satelliettoepassing?
De (marktconsultatie betreffende) bewustwordingscampagne Alert Online over Cybercriminaliteit en -preventie staat geheel los van de marktconsultatie over satelliettoepassingen. De betreffende tekst betrof een eerdere marktconsultatie, waarvan de template is gebruikt om de consultatie over satelliettoepassingen op te zetten. Abusievelijk blijkt een deel van de tekst van die consultatie nog onderaan te staan op een deel van de webpagina welke men bij het openen niet direct ziet.
Overlast van hangjongeren in Maassluis |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vakbond: politie kan niet alle problemen met hangjongeren oplossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van de politievakbond ACP dat gemeenten meer zelf moeten doen om problemen met hangjongeren te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit is een uitgebreid en divers pakket van preventieve en repressieve instrumenten beschikbaar. Het is aan het lokale gezag om te bepalen welke instrumenten in de gegeven omstandigheden het best kunnen worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing.
Legt u net zoals de genoemde voorzitter ook een direct verband tussen de vorming van de nationale politie, het sluiten van politiebureaus, bezuinigingen op jongerenwerk en werkloosheid enerzijds en de problemen die hangjongeren in Maassluis veroorzaken anderzijds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dat de problemen in Maassluis of op andere plekken te maken zou hebben met de factoren die door de voorzitter van de ACP worden genoemd, kan ik niet onderschrijven. Noch concreet in deze casus, noch in het algemeen zie ik een causaal verband tussen de vorming van de nationale politie en het gedrag van sommige jeugdigen in woonwijken als in Maassluis. Wat ik wel zie, is dat juist door de vorming van de nationale politie vraagstukken die de lokaal beschikbare kennis en capaciteit overstijgen in de politieorganisatie beter dan voorheen opgevangen kunnen worden. De aanpak vergt de inzet van alle betrokken partijen en daarbij kan meer dan ooit gerekend worden op de politie.
Deelt u de mening dat zelfs al zou er een direct of indirect verband zijn tussen de vorming van de nationale politie, een kleinere beschikbaarheid van politie of beleid van de gemeente dat nooit een excuus mag zijn voor het vernielen van gemeentegoederen, ingooien van ruiten of intimideren van bewoners? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er is geen excuus voor het vernielen van gemeentegoederen, ingooien van ruiten of intimideren van bewoners. Ik verwerp dergelijk gedrag te allen tijde.
Kunt u aangeven wat de vorming van de nationale politie concreet voor de Maassluis betekent, bijvoorbeeld als het gaat om de politiecapaciteit of aanrijtijden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de politie alles moet doen wat nodig is om hangjongeren die in Maassluis strafbare feiten plegen aan te pakken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de gebeurtenissen heeft de politie 8 aangiftes opgenomen. Onder regie van het Openbaar Ministerie (OM) wordt er onderzoek gedaan en zijn er inmiddels 5 verdachten aangehouden. OM en politie sluiten meer aanhoudingen niet uit. Deze week worden alle slachtoffers nogmaals door de politie op de hoogte gebracht over de stand van zaken met betrekking tot hun aangiften.
Is het waar dat er bij diverse 112 meldingen de afgelopen maand pas na geruime tijd (tussen een halfuur en meer dan een uur) politie ter plaatse was? Zo ja, wat was daarvan de reden?
Bij spoedmeldingen die binnenkomen bij 112 hanteert de politie de landelijke streefnorm om in 90% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn.
Hoeveel aangiften zijn er in Maassluis gedaan vanwege de genoemde strafbare feiten? Hoe heeft de politie die aangiften behandeld en binnen welke termijn na de aangifte er iets mee gedaan? Wat is de stand van zaken van de aangiften? Worden de slachtoffers op de hoogte gehouden van de stand van zaken van hun aangiften?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet het openbaar ministerie in het geval er, bijvoorbeeld uit angst voor represailles geen aangifte wordt gedaan, aanleiding voor ambtshalve vervolging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 6 oktober aanstaande?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Brussel haast heeft om visumvrij reizen voor Turken mogelijk te maken |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU heeft ineens haast met visumvrij reizen voor Turken»?1
Hoe beoordeelt u het optreden van de Europese Unie (EU) om visumvrij reizen voor Turken «zo snel mogelijk» te regelen, terwijl niet aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan?
Volgens het derde voortgangsrapport van de Commissie over de implementatie van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. (zie Kamerstuk 32 317, nr. 441 d.d. 5 oktober 2016) heeft de Commissie veelvuldig met Turkije overlegd over de openstaande zeven benchmarks. Hoewel deze gesprekken constructief zijn verlopen, rapporteert de Commissie dat Turkije nog niet aan deze openstaande benchmarks voldoet. Nederland verwelkomt dat Turkije blijft werken aan het vervullen van de openstaande criteria. Pas wanneer geconstateerd wordt dat is voldaan aan alle criteria zal sprake zijn van volledige visumvrijstelling, zoals bij herhaling aangegeven. Het kabinet hecht in dit verband ook aan de herziening van het opschortingsmechanisme visumvrijstelling, waarover thans tussen de Raad en het Europees parlement wordt onderhandeld. Dit standpunt wordt binnen de EU breed gedeeld.
Afschaffing van de visumplicht brengt niet met zich mee dat Turkse burgers niet langer aan de voorwaarden voor verblijf op het Schengengrondgebied hoeven te voldoen. Bij grensoverschrijding moet nog steeds worden aangetoond dat men aan de voorwaarden voldoet die het Schengen Acquis stelt aan kort verblijf. Alleen als dat het geval is, kan men naar Nederland komen voor een periode van 90 dagen. Voor een verblijf van meer dan 90 dagen – een nationale competentie – blijft het reguliere toelatingsbeleid van kracht en zullen Turkse onderdanen ook moeten voldoen aan de vereisten voor een reguliere verblijfsvergunning.
Bent u bereid om een stokje te steken voor het idiote plan om het voor 75 miljoen Turken erg makkelijk te maken om naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om u tegen de Turkije-deal te verzetten, waar visumvrij reizen deel van uitmaakt, en waarvan is vastgesteld dat die overbodig is omdat de afname van migranten niet door die deal komt maar door het sluiten van de Balkanroute?2
Zoals uw Kamer bekend is (zie bijvoorbeeld de terugblik op het EU-voorzitterschap3 en de geannoteerde agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 13–14 oktober 20164), constateert het kabinet dat de EU-Turkije verklaring heeft bijgedragen aan een significante daling van de ongecontroleerde instroom vanuit Turkije naar de Griekse eilanden en daarmee ook het aantal verdrinkingen in de Egeïsche Zee. Daarnaast wordt als onderdeel van de EU-Turkije Verklaring vanuit de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije steun geboden aan (Syrische) vluchtelingen om hun opvang in Turkije te verbeteren. Zonder de EU-Turkije Verklaring was de toestroom naar en de druk op de Griekse eilanden ongetwijfeld groter geweest en was het ook niet mogelijk om de Westelijke Balkanroute gesloten te houden.
Deelt u de mening dat een spoedig vertrek uit de EU vereist is zodat Nederland weer baas is over eigen land, eigen grenzen en dus ook geen last meer heeft van EU-plannen om een Turkse invasie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 9 september 2016 (Kamerstuk 21501–20 nr. 1143) over de Nederlandse inzet tijdens de informele bijeenkomst van Europese regeringsleiders en staatshoofden in Bratislava.
Het bericht “Machinisten Arriva: Veiligheid reiziger staat op het spel” |
|
Duco Hoogland (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de incidenten rondom veiligheid op het Noordelijke spoor met uitzendkrachten van Arriva?1
Ik ben bekend met de berichtgeving over deze incidenten. Hiervan is slechts één bij mij bekend.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is? Om hoeveel incidenten gaat het precies en op welke trajecten speelt dit?
De Vakbond Voor Rijdend Personeel (VVMC) heeft aan Arriva haar zorgen geuit over de bij haar gemelde berichten over enkele incidenten op het Noordelijke spoor in de provincies Groningen en Friesland.
Arriva heeft mij geïnformeerd dat hiervan uitsluitend één veiligheidsincident bij hen bekend is, namelijk de STS-passage die op 9 september 2016 bij Uithuizermeeden plaatsvond. De machinist die deze STS-passage veroorzaakte was door Arriva ingehuurd, maar is inmiddels door Arriva op non-actief gesteld. ILT heeft de procedure voor schorsing van de vergunning van deze machinist in werking gezet.
Ook bij de provincies Groningen en Friesland en bij ILT zijn de overige door de VVMC gemelde incidenten niet bekend.
Deelt u de mening dat de veiligheid van zowel het personeel als de reizigers door deze incidenten ernstig in het geding kan komen?
STS-passages zijn ernstige veiligheidsincidenten. Al geruime tijd werk ik in het STS-verbeterprogramma, samen met de spoorsector, aan het terugdringen van het aantal STS-passages en van de daaraan verbonden risico’s. Regelmatig wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang die hierbij geboekt wordt. De meest recente berichtgeving hierover aan uw Kamer heeft op 21 juni 2016 plaatsgevonden2.
Kampen andere vervoerders dan Arriva met vergelijkbare problemen? Zo ja, welke vervoerders en in welke mate?
Ook bij andere vervoerders dan Arriva vinden STS-passages plaats. Gedetailleerde informatie hierover is op 8 december 20153 en op 15 juni 20154 naar uw Kamer gestuurd. Voor machinisten die ingehuurd worden gelden dezelfde eisen als voor machinisten die in dienst zijn van een vervoerder en er zijn geen signalen bekend dat ingehuurde machinisten relatief meer STS-passages zouden veroorzaken dan machinisten die in dienst zijn van een vervoerder. Overigens huren ook andere vervoerders dan Arriva machinisten in.
Is het waar dat nieuwe machinisten van Arriva in twee tot drie dagen alle Arrivabaanvakken in het Noorden moeten leren kennen in plaats van een enkel baanvak? Zo ja, is hier sprake van een overtreding van geldende wet- en regelgeving? Deelt u de mening van de Vakbond voor Rijdend Personeel (VVMC) dat dit onverantwoord is?
In het veiligheidsbeheersysteem van Arriva wordt er van uitgegaan dat een geheel onervaren aspirant-machinist twee tot drie dagen per baanvak nodig heeft om de daaropvolgende toets van «wegbekendheid» succesvol te kunnen afleggen. Voor meer ervaren machinisten is een kortere tijd meestal voldoende. Uiteindelijk gaat het erom dat bij de toets blijkt dat de machinist aan de vastgestelde eisen voldoet en is de daaraan voorafgaande opleidingstijd minder van belang. Er is dan ook geen sprake van een overtreding van de geldende wet- en regelgeving of van een onverantwoorde situatie.
Is het waar dat er onlangs een machinist van de trein is gehaald die nog niet alle testen had afgelegd? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Welke lessen worden hieruit getrokken?
Arriva heeft mij geïnformeerd dat er geen sprake is geweest van een machinist die van de trein is gehaald omdat die nog niet alle testen had afgelegd. Wel is er in de dienstindeling sprake geweest van een gewijzigde machinisteninzet omdat een praktijkexamen van de oorspronkelijk ingeplande machinist om agendatechnische redenen verzet moest worden.
Is het waar dat de oorzaak van de incidenten ligt in een gebrekkige opleiding van de uitzendmachinisten? Zo ja, welke maatregelen bent u en/of Arriva voornemens te nemen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft Arriva de machinist die de STS-passage bij Uithuizermeeden op 9 september 2016 veroorzaakte op non-actief gesteld en heeft ILT de procedure voor schorsing van de vergunning van deze machinist in werking gezet.
In aanvulling hierop heeft ILT een onderzoek in gang gezet naar het opleidings- en ervaringsniveau van andere Arriva-machinisten. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren of het wenselijk is extra maatregelen te nemen.
Bent u bereid om naar aanleiding van de uitkomsten van het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport in gesprek te gaan met Arriva, de VVMC en de betrokken (uitzend)machinisten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht “Gemeenten boos om tariefstijging Vicrea” |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gemeenten boos om tariefstijging Vicrea»?1
Ja.
Heeft u er zicht op hoeveel gemeenten met de software van Vicrea werken en worden geconfronteerd met een onverwachte tariefstijging? Zo ja, hoeveel gemeenten krijgen te maken met deze tariefstijging? Zo nee, kunt u zich deze informatie verschaffen?
Volgens de inventarisatie van VNG en KING werken 195 gemeenten met Vicrea-software. Uit een voorlopige analyse blijkt dat er sprake is van prijsverhogingen tussen 40% – 1.150% bij een steekproef van 21 gemeenten.
Kunt u de bewering van Vicrea plaatsen dat de verhoging te maken heeft met de investeringen die nodig zijn om het bedrijf verder te professionaliseren, met als doel «een algehele kwaliteitsverbetering van diensten, processen en producten», en met het proactief inspelen op trends die voor opdrachtgevers van groot belang worden? Zo ja, vindt u dat deze kosten horen tot het ondernemersrisico of dat ze aan afnemers doorberekend kunnen worden?
De bewering laat ik voor rekening van de betreffende leverancier.
VNG en KING streven in nauwe samenwerking en overleg met gemeenten en leveranciers naar een voortdurende kwaliteitsverbetering van de dienstverlening door gemeenten. De toepassing van adequate softwareproducten is in dat verband één van de middelen. Met betrekking tot de softwareproducten hebben VNG en KING met ca. 160 leveranciers een convenant gesloten waarin leveranciers, waaronder Vicrea, zich verplichten overeengekomen koppelingsstandaarden toe te passen. VNG en KING monitoren per kwartaal wat de voortgang is van de adoptie van open standaarden door leveranciers.
Voor handhaving van het convenant organiseren VNG en KING eens per kwartaal een compliancy-rapport, publiceren daarover en spreken leveranciers aan. VNG en KING hebben een uitvraag gedaan naar gemeenten om te onderzoeken of er behoefte bestaat om het voortouw te nemen voor een gezamenlijke actie.
Ik acht het een zaak van leverancier en afnemer om te bepalen of er sprake is van een ondernemersrisico of dat de kosten moeten worden doorbelast.
Deelt u de mening dat het voor gemeenten mogelijk moet zijn om gemakkelijk naar een andere leverancier over te stappen als deze dezelfde diensten aanbiedt? Zo ja, deelt u ook de mening dat het gebruik van open standaarden ertoe kan bijdragen dat gemeenten flexibeler kunnen zijn in hun overstap naar een andere aanbieder? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op beide vragen luidt ja. De voorwaarde is wel dat de geleverde softwareproducten voldoen aan de afgesproken standaarden. Daarnaast klinkt overstappen eenvoudiger dan het is. Het is meer dan alleen het aanschaffen van nieuwe software: het is ook het aanpassen van processen en systemen en het opleiden van mensen. Dat kost tijd.
Hoe verhoudt dit zich tot de motie Oosenbrug/Gesthuizen (Kamerstuk 33 326, nr. 21) waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat voor eind 2015 bij alle aanbestedingen correct omgegaan wordt met de relevante open standaarden, te onderzoeken hoe de overheid door exitstrategieën minder afhankelijk kan worden van ICT-aanbieders, in elke aanbesteding van een nieuw ICT-project het bestek zodanig op te stellen dat opensourcetoepassingen een gelijke kans maken, en bij de keus voor een closedsourcetoepassing deze toe te lichten?
De essentie van de motie wordt bij gemeentelijke aanbestedingen breed toegepast. Reeds lopende trajecten waarbij niet altijd een aanbesteding nodig is vallen daar echter buiten. In de zaak Vicrea is er sprake van een voortzetting van reeds bestaande contracten en is er derhalve niet altijd sprake van een aanbesteding. De realisatie van de geciteerde motie zal in de praktijk dus over meerdere jaren plaats vinden.
Ondersteunt u gemeenten op dit moment in efficiëntere aanbesteding van digitale middelen zodat gewaarborgd wordt dat gemeenten niet afhankelijk worden van één aanbieder? Zo ja, hoe ondersteunt u gemeenten op dit moment en ziet u mogelijkheden om de ondersteuning aan gemeenten uit te breiden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze ondersteuning op korte termijn vormgeven?
Ik beschouw een efficiëntere aanbesteding van digitale middelen zodat gewaarborgd wordt dat gemeenten niet afhankelijk worden van één aanbieder, primair als een verantwoordelijkheid van de gemeenten. VNG en KING hebben die verantwoordelijkheid genomen en als volgt ingevuld:
Op welke wijze is er controle op het gebruik van open standaarden bij aanbestedingen van software van gemeenten? Wat is de rol van de gemeenteraden en wethouders bij de sturing op het gebruik van open standaarden?
Het gebruik van open standaarden is verplicht op basis van de afspraken met het Forum Standaardisatie en wordt als zodanig ook vermeld bij aanbestedingen.
Wethouders hebben een besluitvormingstaak en de gemeenteraden een controlerende taak op dit gebied. De wethouder draagt de verantwoordelijkheid om het overheidsbeleid ten aanzien van de toepassing van open standaarden te waarborgen.
Is het kennisniveau binnen gemeenteraden en bij wethouders volgens u voldoende om te kunnen sturen op de aanbesteding van digitale middelen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de kennis binnen gemeenteraden en bij wethouders wordt vergoot en deelt u de mening dat de eerder voorgestelde oprichting van een kenniscentrum voor open source, open standaarden, en open data hieraan zou kunnen bijdragen?
Wethouders en gemeenteraden moeten kennis hebben om te beoordelen of de functionele wensen en behoeften van de gemeenten worden gerealiseerd door de toepassing van IT-middelen, met inachtneming van de regels en voorwaarden ten aanzien van (open) standaarden. In die gevallen waar specifieke kennis noodzakelijk is, kan worden teruggevallen op VNG en KING. Daarnaast kan ook nog worden teruggevallen op:
Een ernstig incident bij een ontgroening in Groningen |
|
Amma Asante (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Bestuur studentenvereniging Vindicat «maakt er een potje van»1, «Hoofdletsel Groningse student bij ontgroening?»2 en «Lekkende Vindicat-leden hangt 25.000 euro boete boven het hoofd»3? Herinnert u zich eerdere vragen over het bericht «Sekslijst studentes verspreid op internet»?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten en ik herinner mij de eerdere vragen.
Deelt u de mening dat mishandelingen niet bij ontgroeningen horen en verwerpelijk zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met u ben ik van mening dat mishandelingen niet bij ontgroeningen horen en verwerpelijk zijn. Mochten er zich strafbare feiten voordoen, tijdens een ontgroening of waar dan ook, dan dient net als bij elk ander incident, gepast en adequaat te worden gehandeld. Zoals reeds vermeld, heeft het openbaar ministerie in het onderhavige geval ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek naar het incident gestart. Daarnaast heeft Vindicat inmiddels aangifte gedaan.
Deelt u de mening dat er bij het incident waar een student hoofdletsel heeft opgelopen er sprake kan zijn van verdenking van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er door het slachtoffer of iemand anders aangifte gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Op dit moment is er door het slachtoffer geen aangifte gedaan. De studentenvereniging Groninger Studenten Corps Vindicat atque Polit (hierna: Vindicat) heeft echter wel aangifte gedaan ten aanzien van het incident. Eerder al is het openbaar ministerie ambtshalve met een strafrechtelijk onderzoek naar het incident gestart. Lopende dit onderzoek doe ik geen inhoudelijke mededelingen.
Is de in het derde bericht genoemde bepaling in het 'Contract Verklaring Introductietijd 2016» dat er niets over de ontgroening in de openbaarheid mag worden gebracht op straffe van een boete van 25.000 euro, rechtsgeldig? Zo ja, waarom en is dat dan in strijd met de vrijheid van meningsuiting? Heeft een dergelijke boete dan het karakter van een strafrechtelijke sanctie die de bevoegdheid van een studentenvereniging te buiten gaat? Zo nee, waarom niet?
Burgers zijn vrij om met elkaar overeenkomsten aan te gaan. Hun vrijheid wordt begrensd door de goede zeden en openbare orde. Is de overeenkomst hiermee in strijd, dan is de overeenkomst nietig (artikel 3: 40 lid 1 BW). Het staat partijen binnen deze grenzen ook vrij om een boetebeding overeen te komen (artikel 6: 91 BW). Een dergelijke boete is geen strafrechtelijke maar een civiele sanctie. In een concreet geval kan een beroep op het boetebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel onaanvaardbaar zijn (artikel 6: 248 lid 2 BW). Ook kan de rechter een bedongen boete in het concrete geval matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (artikel 6: 94 lid 1 BW).
Acht u het mogelijk dat vanwege de in de vorige vraag genoemde verklaring, de «corporale geest» of groepsdruk voortvloeiende uit het lidmaatschap van de studentenvereniging, slachtoffers afzien van het doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid bij incidenten tijdens ontgroeningen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het inderdaad mogelijk dat groepsdruk van invloed kan zijn op de aangiftebereidheid. Het vergroten van de aangiftebereidheid bij dit soort incidenten zie ik primair als een taak van de opleidingsinstituten en studentenverenigingen. Daarnaast zou tijdens de introductieperiode met voorlichting meer aandacht kunnen worden gegeven welk gedrag grensoverschrijdend is.
Deelt u de mening dat gezien de regelmatig terugkerende ernstige incidenten bij sommige ontgroeningen er van het uitblijven van een strafrechtelijke reactie het verkeerde signaal uit gaat dat misdrijven tijdens ontgroeningen niet bestraft hoeven te worden of niet ernstig zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat indien er geen aangifte is gedaan, vervolging toch nodig kan zijn om duidelijk te maken dat ook bij ontgroeningen de normen zoals die in het strafrecht verankerd zijn gelden en dat strafrechtelijke sancties ook hier preventief kunnen werken? Zo ja, heeft of gaat het openbaar ministerie ambtshalve vervolging instellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een vereniging waarvan leden tijdens verenigingsactiviteiten strafbare feiten plegen als rechtspersoon zelf strafbaar zijn? Zo ja, waarom en welke voorwaarden gelden er op grond van de wet en jurisprudentie voordat er van die strafbaarheid sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de strafbaarheid van rechtspersonen en haar leidinggevenden of opdrachtgevers. Een vereniging bezit rechtspersoonlijkheid. Een rechtspersoon kan echter slechts handelen en/of nalaten door middel van natuurlijke personen. De wetgever heeft het aan de rechter overgelaten om invulling te geven aan de eisen waaraan moet zijn voldaan teneinde een rechtspersoon te kunnen aanmerken als dader van een strafbaar feit. In het zogeheten Drijfmest- of Zijpe-arrest heeft de Hoge Raad enkele criteria ontwikkeld op grond waarvan strafbare gedragingen in beginsel kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. Het gaat er dan bijvoorbeeld om of de gedraging past binnen de bedrijfsvoering van de rechtspersoon dan wel of zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon wordt aanvaard of placht te worden aanvaard. Het ligt daarbij in de rede dat toerekening van gedrag van hen, die hiërarchisch hoger in de organisatie geplaatst zijn, zwaarder weegt dan handelen van een ondergeschikte functionaris.
Twee werkbezoeken aan de taxibranche d.d. 14 september en 29 september jl. |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over het jarenlange verloop van de invoering van de boordcomputer taxi (BCT) van 2000 tot en met 2016?
Nu de uitrol van de verplichte software update van de BCT bijna achter de rug is, is het invoeringstraject zo goed als afgerond. Het invoeringstraject heeft langer geduurd dan vooraf gepland. Invoering van de BCT is een omvangrijk en complex project. Vertraging was niet in alle gevallen te voorkomen.
Het invoeringstraject is gestart na de invoering van de BCT-plicht in oktober 2011. Hieraan vooraf ging een aantal jaren voorbereiding met onder andere de publicatie van de specificaties van de BCT in oktober 2010 (Stcrt. 2010, 11225).
In het invoeringstraject is de aanvankelijke ingangsdatum van oktober 2013 voor invoering van de BCT in het straattaxivervoer uitgesteld naar juli 2014. Dit omdat fabrikanten pas vanaf maart 2013 met BCT’s op de markt kwamen en taxiondernemers een keuze wilden kunnen maken uit verschillende typen BCT’s. Volgens planning is de BCT sinds 1 februari 2015 ook verplicht in het taxivervoer.
Zoals aangegeven in de brief van 13 februari 2015 (Kamerstuk 31 521, nr. 85), zijn in 2014 problemen geconstateerd met het functioneren van de BCT. Dit is aanleiding geweest om de BCT-specificaties te wijzigen per 1 april 2015 (Stcrt. 2015, 9656). Na uitrol van de verplichte software update voldoen alle BCT’s aan de gewijzigde specificaties.
Bent u van mening dat de gestelde doelen voor de invoering van de BCT inmiddels gehaald zijn?
Zoals in overleg met uw Kamer is afgesproken, wordt op dit moment de BCT geëvalueerd. Uiterlijk 1 april 2017 wil ik u informeren over de uitkomsten van deze eerste evaluatie.
Acht u het nog steeds redelijk om de update van de BCT van een ondernemer te vragen in het geval dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zelf de BCT niet kan uitlezen en er vervolgens een update ontwikkeld dient te worden ten behoeve van de ILT? Acht u het ook redelijk om de prijzen van de update van de BCT door de fabrikantenbranche zelf te laten vaststellen?
Ja. Het uitgangspunt is altijd geweest dat de BCT en updates van de BCT door de markt worden ontwikkeld en gedragen. Hiervoor is in het invoeringstraject bewust gekozen mede op aangeven vanuit de taxisector. Zo kunnen BCT fabrikanten rekening houden met uiteenlopende klantwensen en kan de taxiondernemer kiezen uit meerdere aanbieders. De overheid heeft daarbij een subsidieregeling getroffen voor taxiondernemers voor de aanschaf van de BCT en voor de BCT fabrikanten ten behoeve van de ontwikkeling van de huidige update.
De data uit de BCT was, zo werd geconstateerd in 2014, niet volledig betrouwbaar en daardoor niet geschikt voor handhavingdoeleinden. Na de update is de data uit de BCT wel geschikt voor handhavingdoeleinden. De update is daarnaast bedoeld om het proces van updaten te vereenvoudigen ten behoeve van de taxiondernemer. Na deze update kan dat namelijk online en hoeft een taxi niet langer naar de werkplaats (alleen in het uitzonderlijke geval de meetapparatuur van de BCT wordt beïnvloed door de update). Dat scheelt de taxiondernemer tijd en geld.
Dat de BCT fabrikanten zelf de prijzen van de update vaststellen sluit aan bij het hierboven genoemde uitgangspunt. Wat taxiondernemers betalen voor de update is afhankelijk van de keuze voor BCT leverancier en service contract. Circa 65% van de taxiondernemers krijgen de update door de BCT fabrikant kosteloos ter beschikking gesteld.
Vindt u het redelijk om vanaf 1 oktober 2016 te gaan handhaven nu de update niet goed werkt en ondernemers beboet worden die geen update van de BCT hebben? Vindt u ook dat er pas kan worden gehandhaafd als de BCT in alle opzichten goed functioneert? Zo nee, waarom niet?
Ja het is redelijk omdat er een lange periode van gewenning voor taxiondernemers en chauffeurs aan de datum van 1 oktober 2016 is vooraf gegaan. Tussen het najaar van 2014 en 1 juli 2016 is niet actief gehandhaafd op de BCT. Vanaf 1 juli 2016 is de handhaving langzaam opgebouwd. Vanaf 1 oktober is de handhaving volledig. Dat betekent dat de ILT een sanctie kan opleggen in het geval een taxi niet is uitgerust met een BCT, de BCT bewust niet goed wordt gebruikt of bediend en als de data uit de BCT daartoe aanleiding geeft (overtreding arbeids- en rusttijden).
Mocht een taxiondernemer aantoonbaar buiten zijn schuld nog geen update op zijn BCT hebben geïnstalleerd, dan volgt geen boete.
Naar de laatste informatie werkt de update van alle drie de BCT fabrikanten. Dat wil zeggen na installatie van de update levert de BCT voor handhavingdoeleinden bruikbare data. Dat neemt niet weg dat er problemen kunnen ontstaan bij taxiondernemers na installatie van de update. Signalen van taxiondernemers worden daarom actief centraal verzameld. Tot dusver blijven problemen binnen acceptabele grenzen en worden ze zo snel mogelijk door de BCT fabrikanten opgelost. Handhaving is kortom goed mogelijk.
Kunt u aangeven hoe hoog de boetes zijn die de ILT oplegt als de BCT niet naar behoren functioneert? Kunt u de verschillende boetes, inclusief de hoogte van deze boetes, in een overzicht weergeven?
Geen deugdelijke BCT in taxi aanwezig (inclusief juiste software)
€ 1.800 boete
BCT wel aanwezig, maar niet geactiveerd
€ 1.800 boete
BCT wel aanwezig en geactiveerd, maar niet gekoppeld aan onderneming
€ 1.800 boete
BCT wel aanwezig, maar er is (ongeacht de reden) geen juiste registratie van arbeids- en rusttijden
€ 4.400 boete
Fraude met BCT door ondernemer
€ 1.800 boete
Fraude met BCT door chauffeur
€ 700 boete
Bent u bereid om, gezien de problematiek van de voorafgaande tien jaar, te onderzoeken of er een begeleidingscommissie kan worden opgericht met alle betrokken partijen (ministerie, ILT, Stichting Taxi Belangen (STN), Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), BCT-fabrikanten en software leveranciers) om deze problematiek regelmatig te bespreken en afspraken te maken over eventuele vervolg- en verbeterstappen? Zo nee, waarom niet?
Er is een begeleidingscommissie actief. Hierin hebben de door u genoemde partijen zitting, met uitzondering van STN.
Bent u ook bereid om naar rij- en rusttijden te kijken van zelfstandig taxiondernemers die na 5,5 uur arbeidstijd verplicht pauze moeten nemen, zelfs als deze chauffeur geen meter met de auto gereden heeft en 5,5 uur stil heeft gestaan bij een station bijvoorbeeld? Bent u bereid om te onderzoeken of de wachttijden voor stations kunnen tellen als rusttijd in plaats van arbeidstijd? Zo nee, waarom niet?
Voor een zelfstandig taxiondernemer geldt een verplichte pauze na een minimale arbeidstijd van vijf en een half uur. Deze verplichte pauze hoeft niet direct na vijf en een half uur te worden opgenomen. Dat kan bij een werkdag van acht uur bijvoorbeeld ook na drie, vier of zes uur en is aan de zelfstandig taxiondernemer.
De regel is dat wachttijd op een standplaats voor taxivervoer telt als arbeidstijd. De taxichauffeur houdt zich op een standplaats voor taxivervoer beschikbaar voor een klant die vrij is om op ieder moment welke taxi dan ook te kiezen. Deze regel maakt onderdeel uit van een samenhangend pakket van afspraken over arbeids- en rusttijden tot stand gekomen op 1 januari 2015 na lange onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.
Het bericht dat werkzoekenden hondenpoepbakken moeten legen in ruil voor werkervaring |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat werk in de buitendienst zoals hondenpoepbakken legen, onkruid bestrijden, bladeren ruimen en ander handmatig werk rond de gemeente, betaalde werkzaamheden zijn? Zo ja, bent u bereid om dit aan de verantwoordelijke bestuurders van Putten duidelijk te maken? Zo nee, in hoeveel gemeenten worden de buitenwerkzaamheden, onbezoldigd, door bestuurders verricht?1
De door u genoemde activiteiten kunnen naar mijn idee deel uitmaken van een reguliere functie. Het zijn echter de omstandigheden in een concreet geval, die bepalen of specifiek opgedragen activiteiten te duiden zijn als reguliere arbeid waarvoor een loon betaald moet worden. Daarom ligt hier een verantwoordelijkheid voor het lokale bestuur om dit te beoordelen.
Deelt u de mening dat iedereen die werkt naar vermogen, tenminste het wettelijk minimumloon zou moeten verdienen of de bij de werkzaamheden behorend cao functieloon? Zo nee, waartoe dient dan de Participatiewet, om de loonkosten van mensen die nul kans maken op de arbeidsmarkt zo veel mogelijk te drukken? Zo ja, bent u bereid om werken zonder loon en de mogelijkheden die de Participatiewet hiertoe biedt, zo snel als mogelijk te stoppen?
Regulier werk moet betaald worden conform CAO loon of, als er geen CAO van toepassing is, in ieder geval overeenkomstig het wettelijk minimumloon.
Daarnaast ben ik van mening dat mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ook een kans moeten krijgen op betaald werk. Die kans neemt toe wanneer iemand werkervaring opdoet. Het opdoen van werkervaring kan bijvoorbeeld door middel van een werktraject met behoud van uitkering. Hierin worden activiteiten verricht waarmee men werknemersvaardigheden opdoet.
Voor een persoon voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, is in de Participatiewet de participatieplaats (art. 10a Participatiewet) in het leven geroepen. Bepaald is dat de activiteiten moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Het kabinet gaat er vanuit dat gemeenten de re-integratie-instrumenten zorgvuldig inzetten.
Klopt het dat genoemde buitenwerkzaakheden ook door betaalde medewerkers van de sociale werkvoorziening wordt verricht? Zo ja, wat rechtvaardigt dat de werkzoekenden zonder cao contract, dezelfde werkzaamheden onbetaald moeten verrichten? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Uit informatie van de gemeente Putten is mij gebleken dat de pilot Arbeidsparticipatie in de Openbare Ruimte een gemengd concept is. Dit betekent dat de werkzaamheden worden verricht door een ploeg die bestaat uit 2 betaalde medewerkers op een garantiebaan en drie onbetaalde medewerkers op participatieplaatsen, plus een betaalde voorman/werkbegeleider van de Gresbo. Een groot deel van de werkzaamheden bestaat uit additionele opruimwerkzaamheden die anders niet of nauwelijks plaatsvinden en worden aangevuld met seizoenswerk, zoals handmatig onkruid bestrijden. In de gemeente Putten wordt het opruimen van zwerfafval in diverse wijken structureel gedaan door inwoners. Daarnaast vindt het opruimen van zwerfvuil ook jaarlijks plaats bij de grote opruimactie in maart (landelijke zwerfafvaldag) door inwoners en bestuurders. De gemeente heeft aangegeven dat de onbetaalde werkzaamheden niet leiden tot verdringing van betaald werk.
De Inclusief Gresbo is onderdeel van de Inclusief Groep, het regionale SW-bedrijf. De Inclusief Gresbo is een dienstverlener met voor dit project de taak om de volledige ploeg te begeleiden en dagelijks aan te sturen. Daarnaast selecteert en begeleidt de Gresbo de medewerkers op de garantiebanen en zorgt de Gresbo voor de benodigde voertuigen en werktuigen.
Navraag bij de gemeente Putten leert dat voor deze pilot € 160.000,- wordt betaald. Dit bedrag bestaat uit de loonkosten van de voorman/werkbegeleider, de medewerkers op de garantiebanen, de kosten voor de jobcoach voor de begeleiding van de medewerkers op de participatieplaatsen naar betaald werk en de kosten voor de voer- en werktuigen. Het betreft een pilot van vooralsnog één jaar. De periode is mede gekoppeld aan de termijn van de participatieplaatsen conform de Participatiewet.
Klopt het dat de gemeente Putten 160.000 euro betaalt voor verdringing en het zonder loon laten werken van werkzoekenden? Wat verdient Inclusief Gresbo hieraan? Is Gresbo een uitzendbureau?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat werken met behoud van uitkering in de gemeente Putten en al die andere gemeenten waar werkzoekenden zonder loon moeten werken, leidt tot verdringing van nog meer betaald werk in de betreffende sector?
Zoals ik al verschillende keren heb aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen, is de inzet van re-integratie instrumenten en het voorkomen van verdringing van reguliere arbeid, een lokale aangelegenheid. Het betreft decentraal beleid en de gemeenten hebben beleidsvrijheid ten aanzien van het re-integratiebeleid. Het risico van verdringing van reguliere arbeid kan alleen lokaal en per geval worden beoordeeld. De gemeenteraad controleert het door het college van burgemeester en wethouders gevoerde beleid. Ik verwijs in dit kader naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 19 juni 2015 (Kamerstukken TK 29 544, nr 624), waarin ik de wettelijke en beleidsmatige kaders rond het voorkomen van verdringing uiteen heb gezet. Daarin heb ik ook een aantal voorbeelden genoemd hoe gemeenten het tegengaan van verdringing borgen. Ook in de Lokale Monitor van FNV staan voorbeelden waarop gemeenten dit vormgeven. Het is echter aan de individuele gemeente om hierin een keus te maken.
Het is cruciaal dat gemeenten – college en gemeenteraad – komen tot een adequaat en transparant beleid op dit vlak. Ik heb gemeenten daar op verschillende manieren op gewezen en ben van mening dat elke gemeente daarover helder moet zijn en hier aandacht aan moet besteden.
Zo heb ik de oproep gedaan in de Verzamelbrief 2015-2, dat gemeenten in hun re-integratieverordening opnemen op welke wijze zij hun beleid vormgeven met betrekking tot het tegengaan van verdringing. Ook heb ik samen met de VNG aan dit thema aandacht besteed tijdens de wethoudersbijeenkomst van 17 februari 2016. Gemeenten hebben met elkaar gesproken over hoe ze verdringing kunnen voorkomen en welke voorbeelden er zijn.
In aanvulling hierop heb ik Divosa gevraagd om te bezien of er mogelijkheden zijn voor extra ondersteuning aan gemeenten om de kennis op dit terrein bij de uitvoerders te versterken, bijvoorbeeld door bestaande goede voorbeelden uit te wisselen.
Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten bij de toepassing van de re-integratie instrumenten hieraan de nodige aandacht geven en daarbij verdringing van reguliere arbeid voorkomen.
De Marokkaanse straatterreur in Maassluis |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u vernomen dat gewone mensen en gezinnen in Maassluis net als (eerder) in heel veel andere Nederlandse gemeenten het slachtoffer zijn van Marokkaanse straatterreur? Hoeveel straatterroristen zijn al gearresteerd in Maassluis? Welke nationaliteiten hebben ze? Deelt u de mening dat het invoeren van een tijdelijke noodverordening gepaard moet gaan met de arrestatie van zoveel mogelijk daders omdat de ellende anders na het aflopen van die periode weer van voor af aan begint?
Voor de aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit is een uitgebreid en divers pakket aan preventieve en repressieve instrumenten beschikbaar. Het is aan het lokale gezag om te bepalen welke instrumenten in de gegeven omstandigheden het best kunnen worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing.
In het geval van Maasluis ontstonden er vrijdagavond 23 september ongeregeldheden in de Burgemeesterswijk. Dit is aanleiding geweest voor het lokale gezag om extra politie in te zetten. Ook heeft de burgemeester een bezoek gebracht aan de wijk om te spreken met de getroffen bewoners. Bovendien heeft de burgemeester in overleg met politie en Openbaar Ministerie (OM) een noodbevel ingesteld. Vanaf 27 september geldt er een noodverordening. In de noodverordening staat dat samenscholing verboden is en dat niet-bewoners zich zonder redelijk doel niet in de wijk mogen begeven. Deze maatregelen hebben ertoe geleid dat de openbare orde en de rust in de wijk zijn hersteld.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen heeft de politie 8 aangiftes opgenomen. Deze week zullen alle slachtoffers door de politie op de hoogte worden gebracht van de stand van zaken met betrekking tot hun aangiften. Onder regie van het OM wordt er onderzoek gedaan en zijn er inmiddels 5 verdachten aangehouden. Lopende het onderzoek doe ik, zoals gebruikelijk, hierover geen verdere mededelingen.
Bent u ermee bekend dat de burgemeester van Maassluis tegen een slachtoffer van geweld, die een steen door de ruit kreeg en die de eerste vragensteller heeft bezocht, heeft gezegd vooral rustig te gaan slapen en geen media te woord te staan? Deelt u de mening dat dergelijke laffe burgervaders beter het veld kunnen ruimen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er ook mee bekend dat camera's in de wijk – die zorgden voor minder overlast – eerder dit jaar zijn weggehaald of verplaatst omdat de privacy van de Marokkaanse cultuurverrijkers anders te langdurig zou worden aangetast?
De burgemeester heeft mij laten weten dat de gemeente beschikt over een mobiele camera-unit die waar nodig wordt ingezet in het kader van de openbare orde en veiligheid in de stad. Deze inzet duurt gemiddeld twee weken. Van het inzetten of weghalen van de camera om de in de vraag gestelde reden is geen sprake.
Wat vindt u ervan dat een slachtoffer die de eerste vragensteller bezocht, zei dat ook een Marokkaans jongetje van een jaar of drie jaar haar al «he vuile kankerhoer, jij bent een kankerslet» toeriep?
Wanneer gaat u ervoor zorgen dat de politie weer de baas wordt in die wijken en steden, dat de burgers weer beschermd worden tegen het straattuig, dat de politie ook weer tijdig aanwezig is en er hard wordt opgetreden om de orde op straat te herstellen?
Deelt u de mening dat Nederland van ons is? Deelt u de mening dat het onacceptabel is als wijken of straten tot een klein-Marokko of klein-Turkije verworden? Zo ja, waarom laat u gewone Nederlanders zo in de steek? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bent u eindelijk bereid veroordeelde criminelen met een dubbele nationaliteit die niets met ons land blijken te hebben te denaturaliseren en uit te zetten? Geldt «pleur op» ook voor deze mensen of is het ook hier weer vooral vrijblijvende prietpraat?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat slachtoffers van geweld, bedreiging en intimidatie in noodgevallen, zoals ook in Maassluis, vaak tot maar liefst een half uur moeten wachten voordat de politie ter plekke aanwezig is? Bent u bereid lokale politiekantoren, zoals in Maasluis, weer meteen volledig te bemannen zodat de politie weer snel, robuust en vooral tijdig aanwezig kan zijn bij slachtoffers van straatterreur?
Bij spoedmeldingen die binnenkomen bij 112 hanteert de politie de landelijke streefnorm om in 90% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn. Voor het snel ter plaatse kunnen zijn bij spoedmeldingen zijn overigens niet alleen politiebureaus van belang, maar vooral de plaats waar een politiesurveillance zich op het moment van de oproep bevindt.
Bent u bereid deze vragen vóór dinsdag 4 oktober 12.00 uur te beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De berichten “De bangalijst van Vindicat”, “Vindicat gaat door stof en stuurt 13 leden naar huis” en “Studentencorps Vindicat schorst makers ‘bangalijst’ |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over de bangalijst van het Groningse studentencorps Vindicat?1 2 3
Ja.
Hoe beoordeelt u de opstelling van het bestuur van de Rijksuniversiteit van Groningen die de bangalijst een interne verenigingszaak noemt? Heeft u het gevoel dat het universiteitsbestuur voldoende opgekomen is voor de belangen van de 22 slachtoffers?
De eerste reactie van een woordvoerder van de Rijksuniversiteit Groningen was onvoldoende. Ik heb dit ook kenbaar gemaakt aan het college van bestuur. De collegevoorzitter heeft zich terecht een stuk steviger uitgelaten over dit incident, evenals het incident rondom de ontgroening. De collegevoorzitter heeft eveneens aangegeven het volstrekt onacceptabel te vinden wat er is gebeurd.
Deelt u de mening dat van het universiteitsbestuur, als orgaan dat midden in de samenleving en academische wereld staat, een meer normerende uitspraak mag worden verwacht?
Ja. Een universiteit kan dit verwerpelijke gedrag tegenover vrouwen niet accepteren. Daarom heb ik ook opheldering gevraagd bij de Rijksuniversiteit Groningen en het college van bestuur gevraagd zich te beraden op stappen tegen de studentenvereniging.
Bent u bereid de slachtoffers van de bangalijst van Vindicat (persoonlijk) op te roepen om aangifte te doen van smaad? Zo nee, waarom niet?
Als deze vrouwen van oordeel zijn dat zij smadelijk bejegend zijn, moeten zij zich vrij voelen om aangifte te doen, al blijft dat uiteraard een persoonlijke keuze.
Wat vindt u ervan dat sommige jonge mensen denken dat het leuk is om een dergelijke lijst te maken? Hoe beoordeelt u de uitspraken van de rector van Vindicat die de bangalijst een slechte studentengrap noemt? Deelt u de mening dat kwalificaties als een «(slechte) grap» of «slechte smaak» misplaatst zijn als het om een dergelijk ernstig verschijnsel gaat?
Voor mij is dit meer dan een slechte grap of slechte smaak: het is een diepe inbreuk op de privacy van deze slachtoffers en deze seksuele intimidatie verdient iedere mogelijke afkeuring.
Bent u bereid bij toekomstige overleggen met (vertegenwoordigers van) onderwijsinstellingen van alle niveaus en leerlingen- en studentenvertegenwoordigers het onderwerp seksuele intimidatie en geweld op en rond onderwijsinstellingen aan de orde te stellen en de Kamer over de resultaten van dat overleg te rapporteren vóór het Algemeen overleg emancipatie voorzien op 27 oktober 2016?
Over dit onderwerp ben ik, ook in het licht van incidenten rondom de ontgroening, in gesprek met de koepels van hogescholen en universiteiten en de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV), waar Vindicat ook lid van is. In het Algemeen overleg emancipatie zal ik u hierover berichten.
Voor het hoger onderwijs geldt dat veel instellingen regelingen kennen rondom ongewenste omgangsvormen en klachtenregelingen. Onwenselijke gedragingen, waaronder op het vlak van seksuele intimidatie en geweld, kunnen op deze manier aangepakt worden. Ik heb geen signalen dat instellingen hier niet tegen optreden. Tegelijkertijd zal ik dit onderwerp, ook in het licht van incidenten rondom de ontgroening, bespreken met de koepels van hogescholen en universiteiten.
In het po en vo is sinds vorig jaar de Wet veiligheid op school van kracht. De Raden zijn nauw betrokken bij de invoering- én uitvoeringsaspecten van deze wet. Scholen zijn op grond van die wet expliciet verantwoordelijk voor de sociale veiligheid in en rond school. Zij dienen daartoe een coördinator sociale veiligheid aan te stellen, een jaarlijkse monitoring te doen en een sociaal veiligheidsplan te hebben. De inspectie ziet met ingang van dit jaar toe op de naleving van deze wet en krijgt daartoe ook inzage in de jaarlijkse monitorgegevens van de scholen. In de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen die OCW tot nu toe iedere twee jaar heeft laten uitvoeren in het po en vo, komen de thema’s seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld overigens al expliciet aan de orde. Voor het eind van het jaar zal de nieuwe monitor Sociale veiligheid in en rond scholen naar de Kamer worden gestuurd.
In het mbo zijn onderwijsinstellingen op grond van de Arbowet verplicht een veilige leeromgeving te bieden. Het voorkomen en tegengaan van alle verschijningsvormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag valt onder de verantwoordelijkheid van de instelling. Het Platform Veiligheid ondersteunt mbo-scholen bij hun verantwoordelijkheid door om de twee jaar in opdracht van OCW, «de monitor sociale veiligheid» in en rond mbo-scholen uit te voeren. De uitkomsten gebruiken mbo-scholen om nodige beleidsmaatregelen te nemen. Stichting School en Veiligheid ondersteunt scholen bij het bevorderen van een sociaal veilig klimaat via trainingen, conferenties en op de website een helpdesk en een kennisbank over onder andere seksualiteit en onveiligheid.
Het vergoeden van schade voor inwoners in Groningen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NAM: vergoeding waardedaling aardbevingsgebied Groningen dubbelop»?1
Ja.
Is volgens u de waardedaling van een huis in het aardbevingsgebied in Groningen schade ten gevolge van de mijnbouwactiviteit? Zo ja, is de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) dan wettelijk aansprakelijk? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt er een rechtszaak tussen de stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) en NAM over de compensatie van waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. De rechtbank Assen heeft op 2 september 2015 uitgesproken dat NAM aansprakelijk is voor de schade bestaande uit waardevermindering van woningen en dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt, ongeacht of de woning is verkocht. NAM is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. NAM heeft in april 2016 haar onderbouwing van het hoger beroep ingediend, en de stichting WAG heeft in september 2016 daarop gereageerd. Het gerechtshof heeft nog geen uitspraak gedaan. Aangezien de zaak nog onder de rechter is, doe ik hier inhoudelijk geen uitspraken over.
Deelt u de mening van de NAM dat de vergoeding van waardedaling van niet-verkochte huizen in het aardbevingsgebied in Groningen dubbelop is? Zo ja, welke regeling gefinancierd door NAM is er dan nog voor niet-verkochte huizen waarvan de waarde aantoonbaar slechter ontwikkeld dan elders in Nederland?
De waardedalingsregeling is een regeling van NAM gericht op woningen die verkocht zijn. Het is de enige regeling die specifiek gericht is op waardedaling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de regeling onderwerp van een gerechtelijke procedure waarbij NAM een van de procespartijen is. Ik kan derhalve niet inhoudelijk ingaan op de opvatting van NAM of een van de andere partijen. De waardevermeerderingsregeling is een regeling vanuit de overheid voortkomend uit de bestuursakkoorden van 2014 en 2015 (Kamerstukken 33 529, nrs. 28 en 96) gericht op alle woningen waar sprake is van schade door bodembeweging ten gevolge van de gaswinning. Bij voorjaarsnota is € 165 miljoen beschikbaar gesteld voor verduurzaming bij versterking en schade. Deze instrumenten worden momenteel uitgewerkt en staan los van de waardeontwikkeling van de woning. Er is dus geen sprake van een dubbeling tussen de waardevermeerderingsregeling en de waardedalingsregeling van NAM.
In hoeverre kan de waardevermeerderingregeling of toekomstige verduurzamingsregeling worden gezien als dubbelop, aangezien deze regeling geen specifieke vergoeding is, gericht op de specifieke waardedaling van een bepaalde woning, noch gefinancierd wordt door NAM?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u al aangeven of in het vervolg van de pilot opkoopregeling, zoals toegezegd tijdens het debat van 15 september jl., het uw intentie is om verder te gaan met een soortgelijke regeling in uitvoering van de motie Mulder/Dik-Faber2?
De pilot koopregeling wordt de komende maanden geëvalueerd door onderzoeksbureau OTB onder leiding van professor Boelhouwer. De evaluatie is al gestart en de resultaten worden verwacht in het eerste kwartaal van 2017. Op basis van deze evaluatie zal over een vervolg van de koopregeling worden besloten.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de betrokkenheid van decentrale overheden bij het jaarlijkse ijkmoment zoals aangegeven in begeleidende brief bij het instemmingsbesluit3?
Het ijkmoment zal jaarlijks plaatsvinden, te beginnen op 1 oktober 2017. Dit ijkmoment houdt in dat ik bekijk of nieuw verworven kennis of verandering van feiten en omstandigheden, gelet op de in artikel 36 van de Mijnbouwwet genoemde gronden, aanleiding geven om opnieuw te kijken naar het instemmingsbesluit. Het kabinet zal de betrokkenheid van decentrale overheden bij het jaarlijkse ijkmoment samen met de regio vormgeven. Ik ben voornemens nog dit jaar tot afspraken met de regio te komen over de vormgeving van dit proces.
Krijgen de decentrale overheden bij dit jaarlijkse ijkmoment inspraak zoals neergelegd in het wijzigingsvoorstel van de mijnbouwwet artikel 34, lid 4 nadat deze na goedkeuring door de Eerste Kamer naar verwachting per 1 januari 2017 in werking zal treden?
Decentrale overheden krijgen in de voorgenomen wijziging van de Mijnbouwwet adviesrecht over instemmingsbesluiten en de wijziging daarvan. Voor wijzigingen van het instemmingsbesluit van ondergeschikte aard, die samenhangen met bijvoorbeeld het aanvangstijdstip of van meer administratieve aard zijn, zoals een adreswijziging, geldt het adviesrecht niet.
Bij het ijkmoment gaat het niet om een nieuw instemmingsbesluit of een wijziging daarvan. Op basis van de voorgenomen wijziging van de Mijnbouwwet krijgen decentrale overheden dan ook geen formele inspraak bij het jaarlijkse ijkmoment. Conform mijn toezegging aan uw Kamer en de regio zullen de decentrale overheden wel worden betrokken bij het jaarlijkse ijkmoment. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Het jaarlijkse ijkmoment kan wel aanleiding geven om opnieuw te kijken naar het instemmingsbesluit. Indien tot wijziging van het instemmingbesluit zou worden overgegaan, zullen alle adviseurs worden uitgenodigd om opnieuw een advies uit te brengen.
Op welke datum zal de Kamer jaarlijks geïnformeerd worden over het ijkmoment? Is dat bij voorkeur mogelijk op 1 juni, zodoende voldoende tijd latend voor het ingaan van het komende gasjaar in oktober?
De halfjaarlijkse rapportage van NAM met een analyse van de ontwikkeling van de seismiciteit en de voorgestelde beheersmaatregelen komt (jaarlijks) in mei. Hierover vraag ik advies aan Staatstoezicht op de Mijnen. Ik ben voornemens om vervolgens de informatie die onderdeel uitmaakt van de afweging op het ijkmoment te bespreken met de regio. Ik verwacht uw Kamer dan ook jaarlijks in september te kunnen informeren over het ijkmoment.
Overigens kan ik de beperkingen en voorschriften die zijn verbonden aan het instemmingsbesluit op elk moment wijzigen indien dat gerechtvaardigd wordt door het belang van planmatig beheer of het risico van schade door bodembeweging. Dat hoeft niet met ingang van het gasjaar te gebeuren.
Het zoutwinplan bij Kiel-Windeweer van Nedmag |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kiel-Windeweer woedend om zoutwinplan Nedmag»?1
Ja.
Is het waar dat in genoemd gebied sprake is van 440 schademeldingen als gevolg van de winning van aardgas door de NAM? Over welke tijdsperiode zijn deze meldingen gedaan?
Het getal van 440 schademeldingen in verband met gaswinning wordt door NAM niet herkend. Vanuit de gehele gemeente Hoogezand-Sappemeer, waar Kiel-Windeweer deel van uitmaakt, zijn sinds 2012 zo’n 10.000 meldingen van schade gedaan. Hiervan bevinden zich op dit moment 900 gevallen in het proces van contra-expertise.
Bent u bereid een nulmeting uit te laten voeren door een nog – conform de Mijnbouwwet2 – in te stellen internationaal expert team en die een oordeel te laten vellen over deze winning en de mogelijke effecten op de leefomgeving?
Zoals ik heb aangegeven in het debat met uw Kamer over Groningen op 29 juni 2016 vind ik dat nulmetingen aan gebouwen kunnen helpen om, als er later schade is, te kunnen vaststellen of het verschil is veroorzaakt door mijnbouw. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik die verplichting zal opleggen als de specifieke mijnbouwactiviteiten, de locatie of de omgeving daartoe aanleiding geven. Ik ben nu, zoals toegezegd, bezig met de uitwerking hiervan op basis van ervaringen hiermee in andere projecten. Ik heb nog geen winningsplan ontvangen voor deze nieuwe winning van Nedmag.
Een verplichting tot het uitvoeren van een representatieve nulmeting kan ik dan opnemen als voorschrift in het instemmingsbesluit met winningsplan.
Zoals beschreven in mijn brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 80) over het kennisprogramma effecten mijnbouw, wordt de taak van het wetenschappelijk adviespanel het bewaken van de wetenschappelijke inhoud, kwaliteit en onafhankelijkheid van het kennisprogramma. Het wetenschappelijk panel voert zelf geen of laat zelf geen onderzoek uitvoeren. Ik zal de vraag of de bodemdaling, die veroorzaakt wordt door gas- en zoutwinning, schade kan veroorzaken aan huizen voorleggen aan het wetenschappelijk panel. Ik zal hen vragen welke kennisvragen hieraan ten grondslag liggen en of hier nader en zo ja, welk onderzoek hiernaar gedaan moet worden.
Kunt u voorafgaand aan het mogelijk verstrekken van de winningsvergunning in kaart brengen hoe om gegaan wordt met de afhandeling van schade als gevolg van gaswinning en die van de winning van magnesiumzout? Hoe gaat voorkomen worden dat NAM en Nedmag eventuele schades als gevolg van ieders winning aan elkaar gaan toeschrijven? Hoe wordt bij schade aan woningen vastgesteld of die schade het gevolg is van bodemdaling (door zoutwinning) of door een beving (door gaswinning)?
Als uit inspectie van een schademelding het vermoeden naar voren komt dat sprake is van een samenloop van schade door beweging van de bodem door gaswinning met andere schadeoorzaken, dan is sprake van een complex schadegeval. Dit betekent dat de NCG een bemiddelende rol vervult bij de afhandeling. Indien zoutwinning door Nedmag daarbij als mogelijke medeoorzaak in beeld is, onderhoudt de NCG hierover contact met Nedmag.
Een gesprek met de spoorgoederensector over oa de slechte bereikbaarheid van de haven in Rotterdam |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u informatie geven over hoe het staat met de betrouwbaarheid van de achterlandverbindingen per spoor (ook in cijfers) vanaf de haven van Rotterdam, waarbij rekening wordt gehouden met klanthinder van verladers en goederenvervoerders?
Voor de betrouwbaarheid van de verbindingen per spoor is een aantal indicatoren op de website prestaties.prorail.nl beschikbaar. ProRail toont hier dagelijks de meest actuele cijfers en het verloop in de afgelopen twaalf maanden. Zo geeft de prestatie indicator «treinpunctualiteit goederenvervoer» weer welk percentage goederentreinen onderweg minder dan 3 minuten (extra) vertraging oploopt. Op dit moment scoort ProRail op deze indicator onder de in de beheerconcessie afgesproken bodemwaarde van 80,0 procent. Het eerste halfjaar van 2016 scoorde ProRail 75,9 procent. ProRail voldoet daarmee vooralsnog niet aan het vereiste minimumniveau. Een definitief oordeel over de cijfers volgt overigens pas op basis van de jaarcijfers over heel 2016.
Uiteraard ben ik met ProRail in gesprek over de oorzaken van de score op deze prestatie-indicator en de maatregelen die genomen kunnen worden. Daarbij blijkt dat de prestaties lager liggen, omdat ProRail op verzoek van de sector stuurt op het kunnen rijden van treinen, ook als dit betekent dat deze treinen met een vertraging van meer dan 3 minuten aankomen. Daarnaast stuurt ProRail op het verminderen van non-commerciële stops. Door het verminderen van non-commerciële stops in 2016 is er een krappere ligging van treinpaden voor personen- en goederenverkeer in de dienstregeling tussen met name Breda en Tilburg ontstaan, wat een van de oorzaken voor de lagere score is. Dit veroorzaakt een daling in punctualiteit op de Brabantroute van ongeveer 85 procent in 2015 naar ongeveer 75 procent in 2016. Voor de nieuwe dienstregeling is dit een belangrijk aandachtspunt.
ProRail geeft aan dat de sector meer waarde hecht aan het binnen een ruimere marge kunnen rijden van goederentreinen dan de gehanteerde 3 minuten vertraging. Daarom kijk ik in het kader van de herijking van de prestatie-indicatoren met ProRail en in samenspraak met de sector of we één of meerdere nieuwe prestatie indicatoren kunnen ontwikkelen die beter aansluiten bij de wensen van de sector ten aanzien van de kwaliteit en betrouwbaarheid van het spoorgoederenvervoer.
Daarnaast is in het kader van het programma Derde spoor Duitsland een zogenoemd «dashboard» ontwikkeld om met partijen het gebruik van de verschillende routes van en naar Duitsland te monitoren. Naast de hierboven genoemde punctualiteit valt hier onder andere ook de benutting van het aantal goederenpaden en de doorstroming op het emplacement te Venlo onder. Met betrekking tot het eerste stel ik vast dat op de achterlandverbindingen nog voldoende ruimte is voor groei van het vervoer, met name als straks het Derde spoor in gebruik is en er via Zevenaar meer gebruiksmogelijkheden komen. Met betrekking tot de doorstroming op het emplacement te Venlo constateer ik dat in 2016 het aantal treinen met een overstand (voor bijvoorbeeld de wisseling van locomotieven en/of machinisten) op dit emplacement van langer dan anderhalf uur aanzienlijk is verminderd. Daarmee is de doorstroming substantieel verbeterd.
Op welke wijze draagt ProRail zorg voor betrouwbare achterlandverbindingen vanaf de haven van Rotterdam en welke afspraken worden hierover gemaakt in de beleidsprioriteitenbrief? Wat staat hierover in het beheerplan 2017 en 2018?
Alvorens in te gaan op concrete maatregelen en acties gericht op betrouwbaarheid van de achterlandverbindingen hecht ik aan een goede duiding van de verantwoordelijkheden voor de betrouwbaarheid en het concurrerende niveau van de achterlandverbindingen. De kerntaak van ProRail is een goed beheer van de spoorinfrastructuur; dit is bij wet vastgelegd. Een goed beheer betekent dat ProRail verantwoordelijk is voor een goede staat van de infrastructuur en voor een goed gebruik daarvan. Door middel van beheer, onderhoud en vervanging werkt ProRail aan de betrouwbaarheid van de infrastructuur. Daarvoor wordt middels de gebruiksvergoeding een redelijke, marktconforme prijs gevraagd. Als onafhankelijk verdeler probeert ProRail binnen wettelijke kaders de capaciteit op de infrastructuur zoveel mogelijk tegemoet komend aan de geuite wensen aan vervoerders ter beschikking te stellen. Dit vindt zijn weerslag in de dagelijkse verkeersleiding, waarin wordt geprobeerd om het verkeer zoveel mogelijk op basis van de toegewezen capaciteit af te wikkelen.
Het is vervolgens aan vervoerders om met de hun beschikbare middelen, waarvan de met inachtneming van hun wensen toegedeelde capaciteit in treinpaden er één is, diensten aan verladers aan te bieden. De markt bepaalt of deze dienstverlening van voldoende concurrerend niveau is en voldoende aantrekkelijk is. De ervaringen van verladers met de dienstverlening is daarbij eveneens bepalend. Ik besef dat de kwaliteit van de dienstverlening mede wordt bepaald door (storingen van) de infrastructuur en de (dagelijkse) afwikkeling van het verkeer. ProRail is zich daarvan terdege bewust en probeert aldus zoveel mogelijk klantgericht te werk te gaan.
Daarnaast heeft ProRail een belangrijke rol bij verkenningen, planuitwerkingen en de realisatie van MIRT-projecten ter verbetering van de bereikbaarheid van – onder meer – de Rotterdamse haven. Voorbeelden hiervan zijn de projecten Theemsweg-tracé, Spooraansluitingen Tweede Maasvlakte en de boog bij Meteren.
Met betrekking tot concrete maatregelen en acties lopen er verschillende trajecten. Zo heb ik in de beleidsprioriteitenbrief voor Beheerplan 2017 gevraagd verdere uitvoering te geven aan het zogenoemde Operationeel Spoor Concept Goederenvervoer (OSCG). In dit OSCG zijn allerlei acties geformuleerd voor alle betrokkenen om de operatie van het goederenverkeer efficiënter en effectiever te maken, zoals het ontwikkelen van corridorteams. In nauwe relatie met het OSCG werkt ProRail ook samen met de havenbedrijven van Rotterdam en Amsterdam in een verbeterprogramma. Voorts implementeert ProRail maatregelen om het omleiden van goederentreinen als gevolg van de bouw van het Derde spoor in Duitsland in goede banen te leiden, zoals het inrichten van voldoende goederenpaden op omleidingsroutes.
Verder constateer ik dat ProRail een interne structuur heeft opgezet om het spoorgoederenvervoer effectief te kunnen bedienen. Zo is intern een coördinatie overleg voor goederen ingesteld en spreekt ProRail periodiek met de vervoerders in een directeuren overleg. Ook is er één loket voor de sector, een «one-stop-shop» ingericht. Daarnaast heeft ProRail de relatie met havenbedrijven, terminals, verladers en operators versterkt. Zodoende is ProRail inmiddels beter op de hoogte van de wensen van de klanten van de vervoerders.
Ik wil nog niet vooruitlopen op de specifieke accenten die ik begin 2017 zal meegeven in de beleidsprioriteitenbrief gericht op het Beheerplan 2018, maar ik zal zeker blijvende aandacht voor maatregelen gericht op het spoorgoederenvervoer vragen.
Welke maatregelen neemt ProRail op korte en middellange termijn om de bereikbaarheid per spoor van de Rotterdamse haven op een betrouwbaar en concurrerend niveau te brengen en te houden, om te voorkomen dat ladingstromen weglekken naar andere landen en om te voorkomen dat onnodig goederentreinen, ook met gevaarlijke stoffen, via het gemengde net moeten worden omgeleid door storingen in de Betuweroute en Havenspoorlijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de vrije capaciteit voor beheer op de Betuweroute goed benut door ProRail voor beheerwerkzaamheden ter voorkoming van storende Betuweroute infrastructuur (preventief en vervanging door deugdelijke en betrouwbare installaties)? Hoe hoog is de benutting van de incidentele onttrekkingen voor projecten en onderhoud?
Voor beheerwerkzaamheden worden op de Betuweroute zogenoemde treinvrije periodes in de jaardienstregeling opgenomen. Deze werkzaamheden worden zorgvuldig ingepland en zijn gericht op (preventief) onderhoud en vervanging van – onder meer – installaties. Deugdelijkheid en betrouwbaarheid zijn daarbij uitgangspunt.
In de lopende jaardienstregeling is er elke week gedurende één nacht een treinvrije periode ingepland. Tot nu toe zijn vrijwel alle periodes benut voor beheerwerkzaamheden. Overigens worden treinvrije periodes in overleg met de desbetreffende aannemer waar mogelijk ingekort en/of in de tijd verschoven door de eventuele samenhang met andere buitendienststellingen op de route.
Daarnaast kan het voorkomen dat incidenteel de infrastructuur buiten dienst gesteld moet worden voor spoedreparaties of urgente vervangingen. Daarvan is sprake als de veiligheid in het geding is. Na afronding van de betreffende werkzaamheden wordt de infrastructuur weer in gebruik genomen. De benutting van dit type onttrekkingen is daarmee volledig.
Hoe gaat ProRail voorspelbaar en transparant borgen dat herstelwerkzaamheden aan de Moerdijkbrug snel en met beheersing van klanthinder voor verladers en reizigers plaatsvinden?
De afgelopen tijd heeft ProRail in intensief overleg met vervoerders, verladers, Strukton en de TU Delft gezocht naar de beste structurele oplossing voor de problematiek op de Moerdijkbrug. Momenteel wordt in overleg met vervoerders, verladers en consumentenorganisaties gezocht naar het beste tijdstip waarop de structurele oplossing kan worden uitgevoerd. Hierbij staat het zoveel mogelijk beperken van de hinder voor reizigers en verladers centraal. Uw Kamer wordt op zeer korte termijn in een separate brief hierover geïnformeerd.
Het niet inzetten van registertolken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Nationale Politie |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een reactie geven op de Argos-uitzending van 24 september 2016, getiteld «Overheid leeft tolkenwet niet na»?
Er bestaat een officieel tolkenregister, het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv), waar tolken die aan specifieke opleidings- en integriteitseisenvoldoen zijn ingeschreven. In beginsel dienen in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) genoemde organisaties tolken uit dit register in te zetten. In bepaalde gevallen is er een mogelijkheid gebruik te maken van niet-beëdigde tolken. In deze mogelijkheid is voorzien in de Wbtv.
De uitspraak dat de overheid de tolkenwet niet na zou leven is te algemeen geformuleerd. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De rechter ziet toe op het juist naleven van deze wet door de verschillende overheidsinstanties.
Waarom heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) slechts een beperkt deel van de bij het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven (Bureau Wbtv) tolken in haar eigen bestanden opgenomen?
Een tolk is een zelfstandig ondernemer die zelf zijn afnemers en diensten kiest. Er zijn tolken die ervoor kiezen om niet voor de IND te werken vanwege de reisafstand of omdat het om kort durende opdrachten gaat. Dit heeft als gevolg dat niet alle registertolken (tijdig) beschikbaar zijn voor tolkdiensten bij de IND of zelfs in het geheel geen diensten wensen te verrichten voor de IND.
Hoe vaak wordt een asielprocedure bemoeilijkt door inzet van een niet-beëdigd tolk en leidt dit tot een andere uitspraak dan gerechtvaardigd is?
De asielprocedure wordt niet bemoeilijkt door de inzet van niet-beëdigde tolken.
Een niet-registertolk kan om uiteenlopende redenen niet ingeschreven zijn in het Rbtv. In diverse talen zijn geen taal-/tolkopleidingen of toetsen, waardoor de tolk zijn beheersing van de (vreemde) taal op C1 niveau niet kan aantonen. Dit is een voorwaarde om ingeschreven te worden als registertolk in het Rbtv. Ook als een tolk niet beëdigd is, zal hij aan kwaliteits- en integriteitseisen moeten voldoen om door de IND te worden ingezet. Deze eisen zijn neergelegd in het IND-protocol voor tolken. De mogelijkheid om in bepaalde gevallen gebruik te maken van niet-beëdigde tolken is voorzien in de Wbtv.
Verder zijn er in de asielprocedure voldoende maatregelen om de juistheid van de vertalingen te waarborgen, zoals de mogelijkheid voor de vreemdeling om correcties en aanvullingen op rapporten van gehoor aan te brengen en de mogelijkheid een klacht over een tolk in te dienen.
Hoe vaak komt de zogeheten vijf-minutendienst voor, waarbij een door agenten met een onbeëdigd tolk afgenomen verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze het verhoor heeft bijgewoond?
Het is niet de bedoeling dat een verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze bij het verhoor aanwezig is. Een tolk heeft bij de politie onlangs gemeld dat hij niet altijd het gehele gesprek bijwoont. De politie onderzoekt deze melding in samenwerking met het bureau dat de tolkdiensten levert en neemt, indien noodzakelijk, passende maatregelen. Naast deze melding zijn er geen gevallen bekend waarin dit gebeurd is.
Aanvullend is het nog van belang te wijzen op het feit dat de term «vijf-minutendiensten» in de tolkenwetgeving niet bestaat. Wel is het zo dat er tolkdiensten zijn die naar hun aard een beperkte tijdsduur hebben, bijvoorbeeld:
Hoe oordeelt u over de kwaliteit van dergelijke verhoren en mag een dergelijk verhoor worden gebruikt als bewijsmateriaal in een asiel- of strafzaak als bekend is dat het verhoor niet is afgenomen door een beëdigd tolk?
Uit het enkele feit dat een tolk niet is beëdigd, kunnen geen algemene conclusies over de kwaliteit van diens werkzaamheden worden afgeleid. Of een dergelijk verhoor bruikbaar is in een gerechtelijke procedure, wordt van geval tot geval door de rechter beoordeeld.
Hoe vaak werd sinds de invoering van de Wbtv een zaak nietig verklaard vanwege het ontbreken van een motivering bij het niet inzetten van een beëdigd tolk? In hoeveel gevallen ging het hier om asielprocedures en strafzaken?
Beantwoording van deze vraag is complex omdat er geen centrale administratie wordt bijgehouden waaruit deze cijfers te genereren zijn. Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, zou een uitgebreid jurisprudentieonderzoek vergen en dat is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van deze Kamervragen niet te geven. In het algemeen kan gesteld worden dat als een rechter oordeelt dat niet of onvoldoende is gemotiveerd dat geen registertolk is ingezet, dit tot verschillende uitkomsten kan leiden. Zo kan in het vreemdelingenrecht de rechter het besluit vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten, omdat in beroep alsnog voldoende was gemotiveerd waarom er geen registertolk was ingezet. Ook kan de rechter het beroep gegrond verklaren met als gevolg dat er een nieuw besluit moet worden genomen. In dat geval kan het zijn dat er alsnog een registertolk moet worden ingezet, dan wel dat in een nieuw besluit gemotiveerd moet worden waarom het inzetten van een niet registertolk gerechtvaardigd was. Ook kan het zijn dat de discussie omtrent het inzetten van een registertolk in de vervolgprocedure niet langer relevant was. In het strafrecht kan de rechter tot het oordeel komen dat alsnog een registertolk dient te worden ingezet bij het verhoor of dat de verklaring afgelegd zonder inschakeling van een beëdigd tolk niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, indien de juistheid van die vertaling wordt betwist.
In welk deel van de zaken waarbij behoefte is aan een beëdigd tolk wordt door de rechter gecontroleerd of de aanwezige tolk geregistreerd is bij het Bureau Wbtv?
In alle strafzaken en in vreemdelingenzaken waar de rechtbank zelf de tolk oproept, zal de rechter voorafgaand aan de inzet van deze tolk uiterlijk ter terechtzitting moeten controleren of een tolk is beëdigd in de zin van de Wbtv.
Hoe wordt gecontroleerd of dit gebruik afdoende is gemotiveerd door de rechter, hoe vaak blijkt dit niet het geval te zijn en op welke wijze worden rechters hierop gewezen?
De rechter moet een eventuele afwijking van de afnameplicht uit het register motiveren. Deze motivering wordt in beginsel opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. Op deze manier is ook in hoger beroep of cassatie toetsbaar of aan de voorwaarden van de Wbtv is voldaan.
Bent u bekend met het Meldpunt Afnameplicht Wbtv en de op 26 september 2016 verstuurde nieuwsbrief van de Raad voor de Rechtspraak waarin abonnees hierop worden geattendeerd?1
Ja.
Sinds wanneer bestaat dit meldpunt, hoe is dit bekend gemaakt onder tolken, vertalers en andere betrokkenen bij de Wbtv en hoeveel meldingen zijn hierop binnengekomen?
Het Meldpunt Afnameplicht Wbtv bestaat sinds begin maart 2016. Middels een formulier op de website van Bureau Wbtv, de beheerder van het Register voor beëdigde tolken en vertalers, kan bij het Bureau Wbtv melding gemaakt worden van het niet naleven van de afnameplicht. Dit meldpunt is via social media (Twitter) onder de aandacht gebracht. Op 26 september 2016 is het meldpunt ook via de nieuwsbrief onder de aandacht gebracht. Tevens wordt tijdens informatiebijeenkomsten en presentaties, gegeven door medewerkers van Bureau Wbtv, altijd gewezen op het bestaan van dit meldpunt. Er is tot op heden één melding gedaan via het betreffende formulier. Deze was echter te algemeen geformuleerd om iets te kunnen ondernemen en een verzoek van het Bureau Wbtv om nadere informatie is door de melder niet meer beantwoord.
Volgt volgens u uit het in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens neergelegde recht op een eerlijk proces dat de rechter dient te controleren dat een verdachte diens vragen kan verstaan en zich verstaanbaar kan maken?
Op grond van artikel 6, derde lid, onder e van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens heeft de verdachte het recht zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt. De rechter ziet er altijd op toe dat een proces eerlijk verloopt en daartoe behoort dat een verdachte vragen moet kunnen verstaan en zich verstaanbaar moet kunnen maken. Als dat niet of onvoldoende het geval is zal de rechter een tolk inschakelen.
Bent u bereid met de Raad voor de Rechtspraak te spreken over strengere controle van de inzet van bij Bureau Wbtv geregistreerde tolken bij rechtszaken?
Ik zal het aspect van het verplichte gebruik van geregistreerde tolken en het vastleggen van een afwijkend gebruik bij de Raad voor de Rechtspraak onder de aandacht brengen. Overigens zijn de rechters hierover dit jaar al eerder vanuit de Raad geïnformeerd. Dit is gebeurd via de relevante landelijke gremia voor strafrecht en bestuursrecht, onder meer door de verspreiding van de begin 2016 gepubliceerde best practice vertolking en vertaling strafrechtspraak, waarin ook expliciet is gewezen op de afnameplicht uit het register. Zie: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/20160129-Best-practice-vertolking-en-vertaling-strafrechtspraak.pdf#search=best%20practice
De kwaliteit van forensische artsen |
|
Michiel van Nispen , Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het betoog van bijzonder hoogleraar U. Reijnders, waarin hij onder andere aangeeft dat forensische artsen mishandeling en niet-natuurlijke sterfgevallen te vaak over het hoofd zouden zien?1
Bijzonder hoogleraar Reijnders heeft in zijn oratie enkele, in zijn ogen prangende, punten op het terrein van de forensische geneeskunde naar voren gebracht. Zo uit de heer Reijnders zijn zorgen over het gebrek aan kennis bij behandelend artsen zoals bijvoorbeeld huisartsen om bepaalde vormen van letsel te kunnen duiden als aanwijzingen voor een misdrijf. Zijn zorgen deel ik. De eerste lijkschouw vindt vaak plaats door de behandelend arts. Dit betekent dat als de behandelend arts niet voldoende forensische kennis heeft er mogelijk aanwijzingen van een niet natuurlijke doodsoorzaak kunnen worden gemist. Gevolg daarvan kan zijn dat de gemeentelijk lijkschouwer ten onrechte niet wordt ingeschakeld waardoor ook de forensisch arts niet in beeld komt. De kennis van behandelend artsen zou op dit terrein verbeterd moeten worden. Ik heb samen met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bij de Nederlandse Federatie van Universiteiten (NFU) aandacht gevraagd voor een herkenbare positie van de forensische geneeskunde in de basis- en vervolgopleidingen.
De kwaliteit van de forensische geneeskunde moet nu en in de toekomst geborgd zijn. Hierover blijf ik in gesprek met mijn collega’s van VWS, BZK en OCW. Daarbij is van belang aan te geven dat de beroepsbeoefenaren zelf primair verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de opleidingen en de kwaliteit van hun dienstverlening. De forensische artsen hebben deze handschoen zelf ook opgepakt. Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) heeft in nauwe samenwerking met de aanbieder van de opleidingen tot forensisch arts, de Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH) de eisen aan de basisopleiding verhoogd. In mijn brief van 28 augustus 2015 (Kamerstuk 33 628, nr. 10) heb ik u hierover geïnformeerd en over de initiatieven die de beroepsgroep heeft genomen ter verbetering van de structuur en kwaliteit van het onderwijs.
In hoeverre deelt u de stelling van bovengenoemde hoogleraar dat de kwaliteit onder druk staat omdat veel forensische artsen het forensisch werk er af en toe bij doen?
Het is aan de forensische artsen en hun werkgevers om het takenpakket van de betreffende arts te bepalen en ervoor te zorgen dat zij capabel zijn en blijven voor het uitvoeren van de taken. Zoals hiervoor eerder gesteld zijn de forensisch artsen zelf primair verantwoordelijk voor de kwaliteit die zij leveren.
Bent u bekend met het onderzoek waaruit zou zijn gebleken dat ruim een kwart van de sterfgevallen waarin het een niet-natuurlijke dood betrof als natuurlijke dood was aangemerkt? Kunt u meer vertellen over dit onderzoek en de conclusies die daaruit zijn getrokken? Wat is daarop uw reactie?
Ik ben niet bekend met de inhoud van het onderzoek waaraan bijzonder hoogleraar Reijnders refereert. Wel merk ik op dat het enkele gegeven dat het een niet-natuurlijke dood betreft niet automatisch betekent dat er sprake is van een misdrijf.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat behandelend artsen niet-natuurlijke sterfgevallen over het hoofd zien en maar liefst driekwart van alle mishandelingen niet eens herkent?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen zijn gezet naar aanleiding van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad uit 2013 ten aanzien van de forensische geneeskunde?2 Kunt u in uw reactie de opmerking van professor Reijnders meenemen dat de theoriecursus onvoldoende zou zijn?
Ten aanzien van de kwaliteit van de forensische geneeskunde zijn en worden belangrijke stappen gezet naar aanleiding van het rapport van de Gezondheidsraad. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 1 en 4 en naar de brief van 28 augustus 2015 (Kamerstuk 33 628, nr. 10).
Daarnaast heb ik het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gevraagd om de kwaliteit van de lijkschouw te onderzoeken. Zoals toegezegd zal ik het betreffende rapport inclusief beleidsreactie voor de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer doen toekomen. Daarbij zal ik ook ingaan op een procesbeschrijving bij lijkvinding waar politie, Openbaar Ministerie, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en het NFI thans aan werken.
Tevens wordt het Wetboek van Strafvordering de komende tijd gemoderniseerd en wordt door de Minister van BZK een evaluatie van de Wet op de lijkbezorging voorbereid. In deze trajecten zal bekeken worden of en op welke wijze een aantal wensen en voorstellen van het werkveld kunnen worden meegenomen ten aanzien van de lijkschouw en het onderzoek aan en in het lichaam van een overledene.
Ten slotte onderzoekt de commissie forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg onder voorzitterschap van de heer Hoes momenteel op welke wijze de politie de beschikking kan krijgen over kwalitatief goede en financieel beheersbare dienstverlening op de onderhavige terreinen. De kwaliteit van de forensische geneeskunde wordt daarmee in dit onderzoek meegenomen. Dit onderzoek zal mij – naast het onderzoek over de lijkschouw en sectie – een beeld geven van de stand van de forensische geneeskunde in Nederland. De commissie Hoes zal mij eind dit jaar verslag doen van de bevindingen. Ik zal uw Kamer hierover begin volgend jaar nader informeren.
Hoe staat deze constatering van professor Reijnders in verhouding tot uw brief d.d. 28 augustus 2015 waarin een aantal verbeteringen wordt aangehaald?3 Kunt u aangeven wat hiervan de stand van zaken is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre ziet u naar aanleiding van deze kritiek reden om actie uwerzijds te ondernemen? Waar zou dat dan uit bestaan?
Zie antwoord vraag 5.
De onrust binnen het Korps Commandotroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Commando's het haasje»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat militairen van het Korps Commandotroepen (KCT), voor de tweede keer in korte tijd, publiekelijk aan de bel trekken omdat ze binnen de defensieorganisatie kennelijk niet gehoord worden?3
Het KCT volgt de bestaande procedures voor meldingen en rapportages en vindt hierin voldoende gehoor. Defensie in het algemeen en het KCT in het bijzonder, herkennen zich niet in de uitspraken in De Telegraaf.
In hoeverre klopt het volgens u dat de elitetroepen van het KCT beschikken over onvoldoende en onveilige trainingslocaties?
Defensie gebruikt trainingslocaties in binnen- en buitenland, inclusief schietbanen van politie en terreinen van Navo bondgenoten. Hiermee kan adequaat invulling worden gegeven aan de trainingsbehoefte van het KCT. Iedere trainingslocatie heeft zijn eigen veiligheidsmaatregelen die vooraf bekend moeten zijn. Defensie hecht grote waarde aan het veilig kunnen oefenen. Daarom maakt de oefenende eenheid een risk assessment om zich onder meer op de hoogte te stellen van de vigerende veiligheidsbepalingen van de trainingslocatie.
Zijn er maatregelen genomen om de veiligheid in en rond de schiethuizen te verbeteren sinds het fatale ongeval bij een oefening in maart dit jaar?
Dit ongeval wordt momenteel onderzocht door de Onderzoek Raad voor de Veiligheid (ORV) en het Openbaar Ministerie (OM). Vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek heeft het KCT maatregelen genomen. Direct na het ongeval zijn de schietoefeningen met scherpe munitie opgeschort. Tevens is nog eens goed gekeken naar de geldende voorschriften bij het schieten met scherpe munitie in en rond schiethuizen. Ondanks dat met deze voorschriften de veiligheid zoveel mogelijk is gewaarborgd, kan een ongeval nooit helemaal worden uitgesloten. Als extra maatregel is er voor gekozen om de contra terreur opleiding met extra instructeurs te ondersteunen. Daarnaast is er een verhoogde inspanning om de opleidingsdocumentatie aan te passen. Met deze extra maatregelen zijn de schietoefeningen dit najaar hervat.
Schaamt u zich niet verschrikkelijk voor het feit dat onze elitetroepen naast onveilige trainingslocaties, kampen met een materieeltekort en zelfs om materieel moeten bedelen bij andere landen?
Voor operationele inzet wordt het personeel van het KCT uitgerust met voldoende materieel van de juiste kwaliteit. Voor een missie kan aanvullend of missie-specifiek materieel nodig zijn. De behoefte hieraan ontstaat vaak pas in de aanloop naar, of tijdens een missie. Om dan tijdig te voorzien in het benodigde materieel, wordt een spoed-aanbestedingsprocedure doorlopen.
Kunt u een complete opsomming geven van het materieel waar binnen het KCT een tekort, dan wel een behoefte, naar is?
Defensie beschouwt dit als operationeel gevoelige informatie. Voor een overzicht van de materieelbehoeften van het KCT verwijs ik naar de vertrouwelijke brief4 in reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, ingezonden op 28 september 2016 met kenmerk 2016Z17593.
Hoe en binnen welke termijn gaat u de materieeltekorten bij het KCT wegwerken zodat onze elitetroepen niet verder verwaarloosd worden?
Het stellen van materiële behoeften is een continu proces. Als gevolg van nieuwe technische en operationele ontwikkelingen, maar ook door gebruik en slijtage zullen altijd nieuwe behoeften ontstaan. Voor het vervullen van materieelbehoeften bestaan binnen Defensie vaste procedures. Het KCT heeft haar materieelbehoefte volgens die procedures ingediend. De Staf van het Commando Landstrijdkrachten heeft deze behoeften in behandeling genomen. Afhankelijk van de aard en inhoud komen diverse projecten tot realisatie in de periode 2016 tot en met 2019.
Bent u overtuigd van nut en noodzaak van drones voor het KCT? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk drones aan te schaffen voor het KCT?
Defensie is overtuigd van de nut en noodzaak die remotely piloted aircraft systems (RPAS, «drones») hebben bij het uitvoeren van operaties. Defensie beschikt dan ook over verschillende onbemande systemen zoals de Scan Eagle en de Raven. Het KCT kan voor missies gebruik maken van de Raven. In dit kader heb ik, tijdens het recente algemeen overleg over de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen ISIS, gemeld dat RPAS in IRAK aanwezig moeten zijn ten behoeve van de Advice & Assist-teams. De invulling van deze behoefte wordt momenteel bezien. Defensie volgt en beoordeelt voortdurend de operationele en technische ontwikkelingen en bereidt, onder andere voor het KCT, een uitbreiding van de beschikbare systemen voor. Deze uitbreiding wordt medio 2017 verwacht.
Is het niet bizar dat Nederland zich van Somalië tot Irak bezig houdt met het trainen van militairen, maar het de eigen elitetroepen ontbreekt aan voldoende trainingsfaciliteiten en materieel?
Onze militairen beschikken over voldoende materieel van de juiste kwaliteit en gaan goed voorbereid op een missie. Daarbij laten zij een hoge mate van geoefendheid en professionaliteit zien.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘FrieslandCampina wil collectieve subsidie voor mestvergisters’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «FrieslandCampina wil collectieve subsidie voor mestvergisters»?1
Ja.
Is het mogelijk om in een collectief aanspraak te maken op de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling?
Het Besluit SDE+ biedt een grondslag voor het doen van gebundelde aanvragen. Dit kan alleen als de betreffende categorie productie-installaties bij ministeriële regeling is aangewezen. In mijn brief over de Nationale Energieverkenning 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 363) heb ik aangegeven samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken met partijen uit de agroketen te werken aan een specifiek programma voor monomestvergisting. In dit verband verwijs ik graag naar mijn brief over een nieuwe regeling voor monomestvergisting, die ik parallel aan deze beantwoording naar uw Kamer stuur. In deze brief geef ik aan voornemens te zijn om een aparte regeling open te stellen voor het vergisten van mest op boerderijschaal. Over de voorgenomen regeling ben ik nog in gesprek met de Europese Commissie in het kader van de staatssteunprocedure.
Zijn hier vanwege een collectief extra voorwaarden aan verbonden? Zo ja, welke?
Binnen de reguliere SDE+ is het noodzakelijk om een aanvraag in te dienen met opgave van de specifieke locatie en/of vergunningen. Ik ben voornemens deze eis in de voorgenomen regeling los te laten. De sector heeft aangegeven dat dit kan zorgen voor lagere ontwikkelingskosten en versnelde realisatie. Om niet-realisatie te voorkomen wordt van de subsidieontvanger wel een bankgarantie gevraagd waaruit bij niet-tijdige realisatie een boete wordt geïnd.
Zijn er belemmeringen in de regelgeving om de ambitie van «Jumpstart» waar te maken, namelijk 200 mestvergisters in 2017 en binnen enkele jaren 1.000 mestvergisters?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen boeren die niet deelnemen aan dit collectief ook een beroep doen op de SDE+? Zo nee, welke route hebben zij om hun bijdrage te leveren aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen?
Monomestvergisting is als aparte categorie opgenomen binnen de reguliere SDE+. Individuele boeren kunnen derhalve een aanvraag doen binnen de reguliere SDE+, maar zullen ook subsidie kunnen aanvragen binnen de voorgenomen regeling.
De taxironselaars op Schiphol |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen met (agressieve) taxironselaars op luchthaven Schiphol die overlast veroorzaken en passagiers oplichten, zoals uiteengezet door PowNews?1
Ja
Deelt u de mening dat bonafide taxichauffeurs en vervoerders gewoon hun werk moeten kunnen uitvoeren zonder last te hebben van (agressieve) taxironselaars?
Ja
Is het waar dat de huidige Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Haarlemmermeer te veel ruimte laat om deze taxironselaars hun gang te laten gaan? Zo ja, bent u bereid met de gemeente in gesprek te gaan om tot wijziging van de APV te komen?
Op basis van de APV van de gemeente Haarlemmermeer is het verboden voor aanbieders van taxidiensten om op hinderlijke wijze klanten te benaderen. Op dit moment bekijk ik samen met de gemeente Haarlemmermeer of een verdere wijziging van de APV de handhaving effectiever kan maken.
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen met de gemeente Haarlemmermeer en Schiphol om deze problematiek op te lossen? Welke stappen overweegt u op korte termijn nog te nemen? Op welke wetswijziging doelt u in de uitzending van PowNews?
Ik ben in gesprek met de gemeente Haarlemmermeer en Schiphol met als doel de problemen op Schiphol op korte termijn op te lossen. Ik heb daarbij juridische expertise aangeboden. Daarnaast wordt op korte termijn de handhaving geïntensiveerd door middel van een persoonsgerichte aanpak van de grootste overlastgevers. Daarbij wordt vooral gekeken naar zaken die volgens de WP verplicht zijn. Bijvoorbeeld dat een taxivoertuig gekeurd moet zijn en uitgerust met een taxameter en een boordcomputer taxi. Bij constatering van misbruik of oplichting of andere relevante feiten kan de chauffeurskaart worden geschorst of een last onder dwangsom worden opgelegd. Door de instroom van nieuwe medewerkers en het slim inzetten van de capaciteit die voor de regio Amsterdam beschikbaar is, kan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de aanpak op Schiphol intensiveren.
Zie antwoord op vraag 3 bij Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 402
Bent u bereid om met de sector, de gemeente, de beveiliging van luchthaven Schiphol en de betrokken particuliere beveiligers in gesprek te gaan om de samenwerking te verbeteren?
Mijn ministerie is al nauw betrokken bij dergelijke gesprekken die regelmatig plaatsvinden. Voor de oplossing van de problemen op Schiphol is meer nodig dan goede samenwerking alleen en daar zijn we gezamenlijk volop mee bezig.
Het bericht dat Pensioen 1-2-3 niet leidt tot meer duidelijkheid |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Pensioen 1-2-3 niet leidt tot meer duidelijkheid?1
Ja
Wat vindt u van dit onderzoek van Netspar waaruit blijkt dat Pensioen 1-2-3, het nieuwe model voor pensioencommunicatie, nog niet direct leidt tot beter vindbare informatie over pensioenen?
Het onderzoek van Netspar bevat nuttige aanbevelingen over het Pensioen 1-2-3. Het onderzoek richt zich op de vindbaarheid, oriëntatie en navigatiemogelijkheden van Pensioen 1-2-3 op de websites van de twintig grootste pensioenfondsen in Nederland. Sinds 1 juli 2016 moeten pensioenuitvoerders een eigen Pensioen 1-2-3 met informatie over de pensioenregeling aanbieden op hun website. Dit vloeit voort uit de Wet Pensioencommunicatie. Het onderzoek van Netspar is niet gericht geweest op de vraag of de deelnemer nu een beter inzicht heeft in zijn of haar pensioenregeling.
De onderzoekers concluderen dat de vindbaarheid van Pensioen 1-2-3 via Google redelijk goed is, maar op de eigen websites van de fondsen niet altijd direct zichtbaar is. De gebruiksvriendelijkheid van Pensioen 1-2-3, onderzocht op basis van oriëntatie op de website en het kunnen navigeren binnen en tussen lagen, kan bij de meeste fondsen nog verder verbeterd worden. Ik onderschrijf de conclusie dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn, maar wil ook benadrukken dat het om een relatief nieuwe verplichting gaat waar de sector nog maar net mee is gestart. Zowel de Pensioenfederatie als het Verbond van Verzekeraars achten het onderzoek van Netspar nuttig en stellen dat het goede aandachtspunten bevat voor de implementatie en verdere vormgeving van Pensioen 1-2-3.
Een nuttige website die de vindbaarheid van Pensioen 1-2-3»s verhoogt, is www.bekijkjepensioenregeling.nl. Op deze website, ontwikkeld door «Wijzer in geldzaken» en de Pensioenfederatie, staan momenteel 220 pensioenuitvoerders vermeld. Per uitvoerder wordt doorverwezen naar de betreffende Pensioen 1-2-3-webpagina’s.
Daarnaast beperkt de informatieverstrekking via het Pensioen 1-2-3 zich niet tot de website van pensioenuitvoerders. Laag 1 met de belangrijkste elementen van de regeling moet bijvoorbeeld binnen drie maanden toegestuurd worden aan nieuwe deelnemers ter vervanging van de startbrief.
Verder worden er in het kader van bewustwording van de deelnemer nog andere activiteiten ontplooit zoals de Pensioen3daagse. Dit is een drie daags evenement georganiseerd door het platform «Wijzer in geldzaken» van het Ministerie van Financien. «Wijzer in geldzaken» is een initiatief van het Ministerie van Financiën, waarin partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid en onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen. Het platform organiseert in combinatie met de verschillende partners drie dagen lang op diverse locaties pensioenvoorlichting.
Deelt u de mening dat duidelijkheid en vindbaarheid van groot belang zijn voor de deelnemer? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met de pensioenuitvoerders om de pensioencommunicatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het van groot belang dat deelnemers duidelijk, tijdig, correct en evenwichtig worden geïnformeerd over hun pensioen. Deze normen zijn ook opgenomen in de Wet Pensioencommunicatie. Ik ben bereid om een vinger aan de pols te houden over de voortgang en in gesprek te gaan met de pensioenuitvoerders. Dit onderzoek en de aanbevelingen zullen een stimulans zijn voor de sector om te werken aan verbetering van de vindbaarheid. De genoemde tool geeft aan dat pensioenfondsen daar werk van maken.
Kunt u aangeven in hoeverre het pensioenbewustzijn gestegen of gedaald is bij de deelnemers en gepensioneerden?
«Wijzer in geldzaken» doet elke twee jaar onderzoek onder de Nederlandse beroepsbevolking naar pensioenbewustzijn. Uit de Pensioenmonitor 2016 blijkt dat kennis, houding en gedrag rondom pensioenen weinig verschilt met de uitkomsten uit de pensioenmonitor 2014. Men is niet meer of minder gaan nadenken of zich zorgen gaan maken over het inkomen na pensionering ten opzichte van 2013 en 2014. Drie kwart van de beroepsbevolking maakt zich weinig of helemaal geen zorgen of er na pensionering voldoende geld is om normaal van te leven (73%). Zes op de tien hebben wel eens nagedacht over inkomsten en/of uitgaven na pensionering. Ruim twee op de vijf (41%) is «bewust onbezorgd»: deze groep heeft nagedacht over inkomsten en/of uitgaven en maakt zich weinig/geen zorgen over de levensstandaard na pensionering. Ongeveer 30% is «onbewust onbezorgd». 50-plussers zijn relatief vaker «bewust onbezorgd» (59%) en minder vaak «onbewust onbezorgd» (15%).
Er zijn wel minder mensen die zeggen goed op de hoogte te zijn van het pensioenstelsel in Nederland, 26% nu tegen 32% twee jaar geleden. Ook het aantal mensen dat zegt goed op de hoogte te zijn van de mogelijkheden om meer pensioen op te bouwen is iets gedaald, van 36% twee jaar gelden naar 29% nu.
Hierbij moet wel vermeld worden dat de Pensioenmonitor niet de effectiviteit van specifieke informatiebronnen meet. Op basis van de onderzoeksgegevens kunnen dus geen uitspraken worden gedaan over het effect van Pensioen 1-2-3. Er zijn immers andere factoren denkbaar die de stagnatie van het kennisniveau kunnen veroorzaken.
Bent u bereid de bekendheid van pensioen 1-2-3 periodiek te meten? Zo nee, waarom niet?
Pensioen 1-2-3 is een communicatie-instrument waarmee informatie over de pensioenregeling op een gelaagde manier aan de deelnemer beschikbaar wordt gesteld. Bekendheid van het Pensioen 1-2-3 is daarmee geen doel op zich, maar een middel om de deelnemer te informeren. Het initiatief van het Pensioen 1-2-3 komt uit de pensioensector en heeft een wettelijke basis gekregen in de Wet Pensioencommunicatie. De sector heeft aangegeven het instrument twee jaar na inwerkingtreding te gaan evalueren.
Wat zijn volgens u de belangrijkste elementen die een deelnemer en/of gepensioneerde in een oogopslag moet kunnen zien over zijn of haar pensioen?
De belangrijkste elementen van een pensioenregeling zijn opgenomen in laag 1 van Pensioen 1-2-3. De deelnemer ziet wat hij of zij in de betreffende regeling krijgt, en wat hij of zij niet krijgt. Daarnaast bevat laag 1 informatie over hoe het pensioen wordt opgebouwd, welk keuzes de deelnemer heeft, hoe zeker het pensioen is en wanneer de deelnemer in actie moet komen. De pensioenuitvoerder geeft ook aan welke kosten er worden gemaakt.
Kunt u aangeven hoe het staat met het voornemen (o.a. op basis van de motie Lodders c.s., Kamerstuk 34 008, nr. 19) om de diverse informatiekanalen met betrekking tot pensioenen (UPO, pensioen 1-2-3, pensioenregister) te harmoniseren?
Hier is en wordt nog steeds druk aan gewerkt. Inmiddels hanteren het Pensioen 1-2-3 en MijnPensioenoverzicht al dezelfde beeldtaal (iconen). Vanaf 2017 wordt deze beeldtaal ook op het UPO doorgevoerd. Dat vergroot de herkenbaarheid en werkt bovendien drempelverlagend.
Door de informatie te scheiden – generieke informatie over de regeling staat op het Pensioen1-2-3, persoonlijke informatie over de pensioenopbouw staat op het UPO en op MijnPensioenoverzicht – maar wel onderling te verbinden, wordt de deelnemer geholpen om van persoonlijke informatie naar regelinginformatie te switchen, en omgekeerd. Bij de harmonisatie blijken de ruimere wettelijke mogelijkheden van digitalisering zeer behulpzaam.
Het bericht “OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld” |
|
Foort van Oosten (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 22 september 2016 «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?
Ja.
Klopt het bericht dat slechts een kwart van de aangiftes behandeld worden door het openbaar ministerie (OM)?
Ja, dat klopt. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Waarom wordt slechts een klein deel van de aangiftes door de politie doorgestuurd naar het OM? Hoe beoordeelt u het feit dat er zoveel aangiftes bij de politie blijven liggen?
Zie antwoord vraag 2.
In het WODC rapport «Discriminatie: van aangifte tot vervolging» uit 2015 kon het OM niet verklaren waarom het aantal geregistreerde specifieke discriminatiezaken bij het OM afneemt; hoe kan het dat het OM het nu wel kan verklaren?
Het WODC-onderzoek waar u naar verwijst heeft een wetenschappelijke status. Er kan geen wetenschappelijk geverifieerde verklaring worden gegeven voor de afname van het aantal bij het OM geregistreerde discriminatiezaken.
Hoe verhoudt dit lage percentage zich tot de oproep van het kabinet om altijd aangifte van discriminatie te doen? Hoe is de prioritering bij de politie en het OM ten opzichte van aangiftes over andere zaken?
Het beleid ten aanzien van de opvolging van aangiftes van discriminatie staat opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie. Vigerend beleid is dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Een aangifte leidt tot opname op de lijst van discriminatie-incidenten.
Daarnaast is het beleid dat een aangifte altijd leidt tot een strafrechtelijk gevolg (dagvaarding, strafbeschikking, sepot e.d.), tenzij de aangifte geen betrekking heeft op een strafbaar feit en in overleg met het OM wordt besloten dat de aangifte achteraf als melding wordt bestempeld. Ook meldingen en aangiften met betrekking tot internet worden conform het bovenstaande behandeld. Internet aangiften worden in beginsel regionaal afgedaan.
De politie dient ten tijde van de melding zorgvuldig af te wegen of deze melding dient te leiden tot een aangifte. Het criterium daarvoor is of er enige kans is op een strafzaak die eindigt in een strafbeschikking of dagvaarding. Indien dit het geval is dient de politie dit aan de melder in overweging te geven. Een melding heeft in beginsel geen strafrechtelijk vervolg. In het geval dat de melding niet tot een aangifte leidt, verwijst de politie – indien dit in de rede ligt – de melder zoveel mogelijk door naar een antidiscriminatievoorziening (ADV).
Deelt u de mening dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers? Wat vindt u hiervan? Hoe gaat u de aangiftebereidheid juist stimuleren?
Ja, die mening deel ik en ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20201.
Deelt u de mening dat iedere vorm van discriminatie een ernstige zaak is en dat hier serieus naar gekeken dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat het OM voornemens is de richtlijn aanwijzing discriminatie aan te passen?
Die mening deel ik. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Voor een antwoord op het tweede gedeelte van uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).