Het verkrijgen van raadsinformatie via een Wob- verzoek (Wet openbaarheid van bestuur) |
|
Renske Leijten , John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u erover dat twee politieke partijen in de gemeente Oude IJsselstreek een Wob-verzoek moeten indienen omdat zij (na herhaalde verzoeken) van het College van B&W geen informatie krijgen over opdrachtverlening inzake het voeren van keukentafelgesprekken?1
De verantwoordingsplicht van de leden van het college van burgemeester en wethouders jegens de raad en het daarmee samenhangende inlichtingenrecht van leden van de gemeenteraad is geregeld in artikel 169 van de Gemeentewet. Die verantwoordings- en informatieplicht is breder dan de openbaarmakingsplicht die uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voortvloeit, omdat de Wob het recht van burgers op overheidsinformatie regelt.
Erkent u dat het van belang is voor gemeenteraadsleden, alsmede voor burgers, om te kunnen controleren welke afspraken er met de uitvoerende partij zijn gemaakt over het voeren van keukentafelgesprekken?
Ja.
Vindt u het passend om voor de uitkomsten van keukentafelgesprekken bonus- en malusafspraken te maken met een uitvoerende partij? Vindt u deze financiële sturing gewenst?
Nee. De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht om met een ieder die melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met diegene, zorgvuldig onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoeften van deze persoon. In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zijn de regels voor dit onderzoek bepaald. Bonus-malusafspraken over uitkomsten van deze onderzoeken met derden die in opdracht van het college deze onderzoeken uitvoeren verhouden zich niet tot de doelstelling van de Wmo 2015.
Over de ontstane situatie is gesproken met medewerkers van de gemeente Oude IJsselstreek. Zij zijn bekend met de doelstelling van de Wmo 2015 en mijn standpunt over bonus-malusafspraken. Ik kan u informeren over het gegeven dat het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek heeft besloten een pas op de plaats te maken met de beoogde inrichting van een algemene voorziening. Op basis van de – volgens het bonus-malus principe – gevoerde gesprekken zou een deel van de cliënten overgaan naar deze algemene voorziening. In het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over huishoudelijke hulp en de aangekondigde wetswijziging over alfahulpen onderzoekt het college nu eerst alternatieve mogelijkheden voordat nieuw beleid wordt ingevoerd. De cliënten die het betreft zijn door de gemeente geïnformeerd over deze pas op de plaats. Het besluit van het college vind ik verstandig.
Is bekend of meer gemeenten gebruik maken van bonus/malusregelingen over de uitkomsten van indicatieprocessen (keukentafelgesprekken)? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Mij zijn geen signalen bekend dat meer gemeenten gebruik maken van een bonus-malusregeling over de uitkomsten van gesprekken met cliënten in het kader van de Wmo 2015.
De buitensporige belastingdruk voor eenverdieners |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De helft meer loon, maar niet extra verdienen», over de belastingdruk voor eenverdieners?1
Ja
Wat is uw reactie op de berekeningen die Vos & Steehouwer Belastingadviseurs uit Geldermalsen voor het Reformatorisch Dagblad hebben gemaakt? Kunt u deze berekeningen overdoen en met een voorbeeld laten zien?
Eigen berekeningen van het Ministerie van Financiën laten een ander beeld zien dan het beeld dat in het Reformatorisch Dagblad wordt gepresenteerd. Er missen een aantal belangrijke elementen in de berekening van Vos & Steehouwer. Zo is het brutoloon niet gelijk aan het belastbaar inkomen, hebben eenverdieners voordeel van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en is het recht op toeslag afhankelijk van het toetsingsloon en niet van het brutoloon. In de bij deze antwoorden bijgevoegde tabel zijn de berekeningen van het Ministerie van Financiën weergegeven2.
In het artikel wordt melding gemaakt van het feit dat een eenverdiener die zijn loon ziet stijgen van 20.000 naar 31.000 euro er niet per se op vooruit gaat, maar netto juist erop achteruit kan gaan; is dit naar uw mening niet strijdig met het breed gedragen principe dat werk moet lonen? Zo nee, waarom niet?
Uit berekeningen van het Ministerie van Financiën blijkt dat een eenverdiener die zijn brutoloon van 20.000 naar 31.000 euro ziet stijgen er in netto inkomen op vooruit gaat. De in het artikel opgenomen stelling dat iemand er in dat geval op achteruit kan gaan is dan ook niet juist.
Desalniettemin is de marginale druk op het betreffende inkomenstraject relatief hoog doordat veel inkomensafhankelijke regelingen stap voor stap worden afgebouwd boven een belastbaar inkomen van rond de 20.000 euro. Dit betreft de zorgtoeslag, huurtoeslag, het kindgebonden budget en de algemene heffingskorting. Ook de arbeidskorting kent een afbouw, maar pas vanaf een belastbaar inkomen van ongeveer 35.000 euro. Het afbouwen van toeslagen is inherent aan een systeem met gerichte inkomensondersteuning voor huishoudens met lage inkomens zoals wij dat in Nederland kennen. Door de afbouw van de verschillende inkomensafhankelijke regelingen zorgen we ervoor dat we de inkomensondersteuning beperken tot die huishoudens die dat nodig hebben. Het zijn dan ook niet alleen de eenverdienerhuishoudens die over dit inkomenstraject te maken hebben met een hoge marginale druk, dit geldt net zo goed voor alleenstaanden en tweeverdieners.
Deelt u de mening dat wanneer meer werken leidt tot minder bestedingsruimte, dit een prikkel geeft om minder te gaan werken of in ieder geval om niet meer te gaan werken? Bent u bereid na te gaan welk effect deze prikkel heeft op de arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich bewust van de werking van financiële prikkels op de arbeidsparticipatie. Met het 5-miljardpakket heeft het kabinet ook heel duidelijk ingezet op werk lonender maken en daarmee het stimuleren van de arbeidsparticipatie. De intensivering van heffingskortingen voor werkenden, als de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, hebben ervoor gezorgd dat de stap van niet werken naar werken steeds meer is gaan lonen.
Voor een uitgebreide analyse van de werking en effectiviteit van fiscale prikkels op de arbeidsparticipatie verwijs ik naar de studie kansrijk arbeidsmarktbeleidvan het CPB3.
Erkent u dat het beleid dat erop gericht is de arbeidsparticipatie te vergroten een averechts effect kan hebben? Hoe gaat u deze negatieve consequenties het hoofd bieden?
Het 5-miljardpakket van dit kabinet is gericht op het stimuleren van de arbeidsparticipatie en is volgens het CPB effectief.
Afbouwtrajecten van inkomensafhankelijke toeslagen hebben potentieel een negatief effect op de arbeidsparticipatie. Inkomensafhankelijke toeslagen worden echter niet afgebouwd vanuit het oogpunt van de arbeidsparticipatie, maar vanuit de wens om gericht inkomensondersteuning te bieden aan huishoudens die dat nodig hebben. Bij de arbeidskorting is het zo dat deze effectiever is in het stimuleren van de arbeidsparticipatie als deze wordt gericht op de onderkant van het loongebouw. De afbouw van deze regeling is dan ook ingegeven vanuit doelmatigheid.
Deelt u de mening dat het niet altijd een vrije keuze is om eenverdiener te zijn? Wat vindt u van het feit dat gezinnen waarin noodgedwongen sprake is van een eenverdiener financieel slechter af zijn dan tweeverdieners, zelfs in die mate dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stelt dat gezinnen met eenverdieners hard op weg zijn een kwetsbare groep te worden?
Dit kabinet onderschrijft dat het niet altijd een vrije keuze is om niet te werken. In Nederland hebben wij een systeem van inkomensondersteuning via toeslagen en (bijzondere) bijstandsregelingen voor huishoudens met een beperkte draagkracht. Ook hebben we in Nederland regelingen voor specifieke gevallen waarin sprake is van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Zo wordt bewerkstelligd dat de inkomensondersteuning gericht terecht komt bij de doelgroep en bijvoorbeeld niet bij de partner van iemand met een hoog inkomen of een groot vermogen die bewust kiest om niet te werken.
De reden dat eenverdienerhuishoudens een hogere belastingdruk kunnen hebben dan een tweeverdienerhuishouden met hetzelfde huishoudinkomen is dat de belastingheffing in Nederland in grote mate op individueel inkomen is gebaseerd. Dit uit oogpunt van de arbeidsparticipatie, emancipatie en economische zelfstandigheid. Het individuele stelsel van belastingheffing impliceert dat als de belastingdruk tussen huishoudens wordt vergeleken, er gekeken moet worden naar huishoudens waarbij de individuen eenzelfde inkomen hebben.
Bent u bereid om bij de indiening van het Belastingplan 2017 met voorstellen te komen om meer werken voor eenverdieners ook lonend te maken? Zo niet, wanneer kan de Kamer deze voorstellen dan verwachten?
Het kabinet zal na de zomer op basis van de meest recente cijfers over de koopkracht, die zijn opgenomen in de Macro Economische Verkenning, besluiten of er een noodzaak is maatregelen te nemen om de koopkracht van specifieke groepen te verbeteren.
Brutoloon
Belastbaar loon
IB Box 1
AHK
AK
Nettoloon
ZT
KGB
HT
Netto inkomen1
Marginale druk
€ 15.000
€ 14.660
€ 5.358
€ 3.289
€ 1.691
€ 14.282
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 21.270
€ 16.000
€ 15.638
€ 5.716
€ 3.289
€ 1.962
€ 15.173
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 22.161
11%
€ 17.000
€ 16.615
€ 6.073
€ 3.289
€ 2.232
€ 16.064
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 23.052
11%
€ 18.000
€ 17.593
€ 6.430
€ 3.289
€ 2.503
€ 16.955
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 23.943
11%
€ 19.000
€ 18.570
€ 6.787
€ 3.289
€ 2.774
€ 17.845
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 24.834
11%
€ 20.000
€ 19.541
€ 7.142
€ 3.289
€ 3.043
€ 18.730
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 25.718
12%
€ 21.000
€ 20.475
€ 7.505
€ 3.262
€ 3.103
€ 19.336
€ 1.808
€ 1.818
€ 3.095
€ 26.056
66%
€ 22.000
€ 21.410
€ 7.883
€ 3.217
€ 3.103
€ 19.848
€ 1.683
€ 1.755
€ 2.879
€ 26.164
89%
€ 23.000
€ 22.345
€ 8.260
€ 3.172
€ 3.103
€ 20.360
€ 1.557
€ 1.691
€ 2.654
€ 26.262
90%
€ 24.000
€ 23.279
€ 8.638
€ 3.127
€ 3.103
€ 20.872
€ 1.432
€ 1.628
€ 2.421
€ 26.352
91%
€ 25.000
€ 24.214
€ 9.015
€ 3.082
€ 3.103
€ 21.384
€ 1.306
€ 1.565
€ 2.179
€ 26.434
92%
€ 26.000
€ 25.149
€ 9.393
€ 3.037
€ 3.103
€ 21.896
€ 1.181
€ 1.502
€ 1.928
€ 26.507
93%
€ 27.000
€ 26.083
€ 9.771
€ 2.992
€ 3.103
€ 22.408
€ 1.055
€ 1.439
€ 1.669
€ 26.571
94%
€ 28.000
€ 27.018
€ 10.148
€ 2.947
€ 3.103
€ 22.920
€ 930
€ 1.376
€ 1.402
€ 26.627
94%
€ 29.000
€ 27.953
€ 10.526
€ 2.902
€ 3.103
€ 23.432
€ 804
€ 1.313
€ 1.125
€ 26.674
95%
€ 30.000
€ 28.888
€ 10.904
€ 2.857
€ 3.103
€ 23.944
€ 679
€ 1.250
€ 925
€ 26.797
88%
€ 31.000
€ 29.822
€ 11.281
€ 2.812
€ 3.103
€ 24.456
€ 553
€ 1.187
€ 734
€ 26.929
87%
€ 32.000
€ 30.757
€ 11.659
€ 2.767
€ 3.103
€ 24.968
€ 428
€ 1.124
€ -
€ 26.519
141%
€ 33.000
€ 31.692
€ 12.036
€ 2.722
€ 3.103
€ 25.480
€ 302
€ 1.061
€ -
€ 26.842
68%
€ 34.000
€ 32.626
€ 12.414
€ 2.676
€ 3.103
€ 25.992
€ 176
€ 997
€ -
€ 27.166
68%
€ 35.000
€ 33.561
€ 12.792
€ 2.631
€ 3.103
€ 26.504
€ 51
€ 934
€ -
€ 27.489
68%
€ 36.000
€ 34.496
€ 13.169
€ 2.586
€ 3.084
€ 26.997
€ -
€ 871
€ -
€ 27.868
62%
€ 37.000
€ 35.430
€ 13.547
€ 2.541
€ 3.046
€ 27.471
€ -
€ 808
€ -
€ 28.279
59%
€ 38.000
€ 36.365
€ 13.925
€ 2.496
€ 3.009
€ 27.946
€ -
€ 745
€ -
€ 28.691
59%
€ 39.000
€ 37.300
€ 14.302
€ 2.451
€ 2.972
€ 28.420
€ -
€ 682
€ -
€ 29.102
59%
€ 40.000
€ 38.235
€ 14.680
€ 2.406
€ 2.934
€ 28.895
€ -
€ 619
€ -
€ 29.514
59%
€ 41.000
€ 39.169
€ 15.057
€ 2.361
€ 2.897
€ 29.370
€ -
€ 556
€ -
€ 29.925
59%
€ 42.000
€ 40.104
€ 15.435
€ 2.316
€ 2.859
€ 29.844
€ -
€ 493
€ -
€ 30.337
59%
€ 43.000
€ 41.039
€ 15.813
€ 2.271
€ 2.822
€ 30.319
€ -
€ 430
€ -
€ 30.749
59%
€ 44.000
€ 41.973
€ 16.190
€ 2.226
€ 2.785
€ 30.794
€ -
€ 367
€ -
€ 31.160
59%
€ 45.000
€ 42.908
€ 16.568
€ 2.181
€ 2.747
€ 31.268
€ -
€ 303
€ -
€ 31.572
59%
€ 46.000
€ 43.843
€ 16.945
€ 2.136
€ 2.710
€ 31.743
€ -
€ 240
€ -
€ 31.983
59%
€ 47.000
€ 44.777
€ 17.323
€ 2.091
€ 2.673
€ 32.217
€ -
€ 177
€ -
€ 32.395
59%
€ 48.000
€ 45.712
€ 17.701
€ 2.046
€ 2.635
€ 32.692
€ -
€ 114
€ -
€ 32.806
59%
€ 49.000
€ 46.647
€ 18.078
€ 2.000
€ 2.598
€ 33.167
€ -
€ 51
€ -
€ 33.218
59%
€ 50.000
€ 47.582
€ 18.456
€ 1.955
€ 2.560
€ 33.641
€ -
€ -
€ -
€ 33.641
58%
Normaliter wordt onder netto inkomen het inkomen na belastingen (inclusief heffingskortingen) verstaan. In dit geval is gekozen voor de definitie van Vos & Steehouwer waarbij ook de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag zijn opgeteld. Dit is echter niet gelijk aan het besteedbaar inkomen, omdat sommige kosten (o.a. zorgpremies) en toelages (o.a. kinderbijslag) niet zijn meegenomen.
Het bericht ‘Oud-bankier Dirk Scheringa maakt comeback via lege beurshuls’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oud-bankier Dirk Scheringa maakt comeback via lege beurshuls»?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf CS Factoring door middel van een zogenaamde «reversed listing» via het beursgenoteerde Lavide naar de beurs wil?
Het persbericht van CS Factoring van 21 juni 2016 vermeldt dat het naar de beurs gaat via een omgekeerde overname van Lavide.
Het artikel noemt het beursgenoteerde Lavide «een lege huls»; in hoeverre is het wenselijk dat reversed listing beursgangen plaatsvinden via in feite lege vennootschappen? Wat is überhaupt de wenselijkheid van de notering van lege vennootschappen op de beurs? Wat zijn daarvan de risico's?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geldt een uitzondering op de plicht om een prospectus te publiceren in geval van conversie van aandelen of certificaten van aandelen. Van deze uitzondering, die geïmplementeerd is in de Wft op grond van de Prospectus Richtlijn, wordt gebruik gemaakt bij een reverse listing. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kan, eveneens op grond van de Wft, bepalen dat de uitzondering op de prospectusplicht niet van toepassing is wanneer deze in strijd is met de belangen die de prospectusplicht probeert te beschermen. Hiervan kan sprake zijn bij een toelating van aandelen of effecten tot de handel van een beurs waardoor de aard van de beursvennootschap wezenlijk wijzigt, zoals een reverse listing. Het is aan de AFM om van geval tot geval te beoordelen of de uitzondering van toepassing is. Bij de toetsing door de AFM staat de bescherming van de belangen van beleggers centraal. De AFM zal beoordelen of de belegger op andere wijze dan door het prospectus adequaat is geïnformeerd, bijvoorbeeld door jaarrekeningen en jaarverslagen. Hierbij geldt dat die informatie gelijkwaardig moet zijn aan de informatie in een prospectus. Als de AFM oordeelt dat de uitzondering niet van toepassing is, dient de uitgevende instelling alsnog een goedgekeurd prospectus te publiceren.
Klopt het dat door middel van deze reversed listing CS Factoring vrijgesteld is van de prospectusplicht? Acht u dat gewenst?
Zie antwoord vraag 3.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt dat er sprake moet zijn van adequate informatievoorziening om in aanmerking te komen voor conversievrijstelling; vindt u dat is voldaan aan de voorwaarden die de AFM stelt voor een conversievrijstelling?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4 hierboven. Het is aan de AFM als toezichthouder om te beoordelen of in het geval van CS Factoring de uitzondering op de prospectusplicht van toepassing is.
Deelt u de mening dat juist in dit soort gevallen beleggers gediend zijn bij de uitgifte van een prospectus, omdat er in feite sprake is van een beursgang van een nieuw bedrijf?
Bij de toelating tot de handel van een beurs van aandelen en certificaten van aandelen dienen beleggers adequaat te worden geïnformeerd. Dit geldt te meer indien sprake is van een situatie waardoor de aard van de uitgevende instelling wezenlijk wijzigt, zoals het geval is bij een reverse listing. De AFM ziet er op toe dat beleggers adequaat worden geïnformeerd. Zo dient onder meer informatie beschikbaar te zijn over de reden voor de oorspronkelijke uitgifte en de conversie, de effecten die worden toegelaten tot de handel en de impact van de verwatering op de bestaande aandeelhouders. Daarnaast moet informatie beschikbaar zijn over de nieuwe activiteiten, vermogen, financiële positie, resultaten en vooruitzichten van de uitgevende instelling. Aan de hand hiervan oordeelt de AFM of sprake is van adequate informatievoorziening en de uitzondering op de prospectusplicht van toepassing is, of dat een goedgekeurd prospectus moet worden gepubliceerd. Op deze wijze worden de belangen die de prospectusplicht beoogt te beschermen, waaronder het verstrekken van voldoende informatie aan beleggers, zoveel mogelijk geborgd.
Deelt u de mening dat de AFM strenge vereisten moet stellen aan de conversievrijstelling wanneer beursgangen plaatsvinden zonder de uitgifte van een prospectus? Bent u bereid om ervoor te zorgen dat beleggers over voldoende informatie beschikken van bedrijven die geld aantrekken via de beurs?
Zie antwoord vraag 6.
De regels ten aanzien van deeltijdwethouders |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coalitie Reusel wil neveninkomsten wethouder Antonis intact houden met trucje»?1
Ja. Overigens is het voorstel inmiddels door de betrokken raadsfracties ingetrokken en is de wethouder in kwestie naar aanleiding van de ontstane publiciteit afgetreden.
Waarom is de wettelijke mogelijkheid gecreëerd om wethouders in deeltijd aan te stellen?
Bij de invoering van de huidige Gemeentewet, is door middel van het amendement Van der Burg/Stoffelen de mogelijkheid geboden dat een of meer wethouders de functie in deeltijd vervullen2. Dit biedt, in combinatie met de tijdsbestedingsnorm, meer mogelijkheden bij de vorming van het college, omdat het maximum aantal wethouders soms onvoldoende is om de verhoudingen in de raad (de coalitie) te weerspiegelen. De zogenaamde tijdsbestedingsnorm drukt het deel van de werkweek uit waarvoor de wethouder wordt bezoldigd; zij heeft geen betrekking op de feitelijke hoeveelheid tijd die een wethouder aan de vervulling van zijn wethoudersambt besteedt.
Deelt u de mening dat een deeltijdaanstelling van een wethouder van 99% of 95% blijk geeft van een verkeerde interpretatie van de bedoeling van de wet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet is het de raad die de tijdsbestedingsnorm van elke wethouder vaststelt. Die bevoegdheid van de raad, mede gelet op het antwoord op vraag 2, maakt dat niet per definitie kan worden gezegd dat een deeltijdaanstelling van 95 of 99% een verkeerde interpretatie van de wet is. Het benoemen van wethouders is bij uitstek een lokale, autonome aangelegenheid, en wel een bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de raad.
Is het op grond van de wet- en regelgeving toegestaan om een wethouder in deeltijd te laten werken met vooral de intentie om daarmee te voorkomen dat die wethouder dan geen neveninkomsten hoeft te verrekenen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke wet- of regelgeving verzet zich daartegen?
De regeling dat geen verrekenplicht geldt voor wethouders waarvoor de tijdsbestedingsnorm is of wordt vastgesteld op een niveau lager dan 100%, is niet in de wet opgenomen als een manier om onder de verrekenplicht uit te komen. De wet verzet zich echter niet tegen deze constructie. De beoordeling of al dan niet voor deze constructie zou moeten worden gekozen, is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. Bij die beoordeling moet de gemeenteraad alle effecten meewegen, zoals bijvoorbeeld het beeld dat de gemeente via een constructie de wethouder vrijwaart van de wettelijk verplichte verrekening van neveninkomsten.
Deelt u de mening dat een deeltijdaanstelling van een wethouder, met als voornaamste doel het niet hoeven verrekenen van neveninkomsten, ongewenst is? Zo ja, waarom en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen zij naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Kunnen besluiten van een gemeenteraad, die een deeltijdaanstelling van een wethouder vastleggen met de bedoeling om daarmee verrekening van zijn neveninkomsten te voorkomen, vernietigd worden? Zo ja, door wie en op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Gemeentelijke besluiten die in strijd zijn met het recht of met het algemeen belang kunnen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de Kroon worden voorgedragen voor vernietiging (artikel 132, vijfde lid, van de Grondwet in samenhang met artikel 268 van de Gemeentewet). Niet gezegd kan worden dat de wet zich verzet tegen dit soort constructies. Maar evenmin kan uit de wetsgeschiedenis worden opgemaakt dat het voorkomen van verrekening van neveninkomsten één van de redenen was die de wetgever voor ogen had bij het uitzonderen van niet-voltijds ambtsdragers van de verrekenplicht.
Beschikt u over informatie over het aantal deeltijdwethouders in Nederland en hun tijdsbestedingsnorm? Zo ja, waaruit bestaat die informatie?
Nee, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikt niet over deze informatie.
Zijn er in Nederland wethouders met een tijdsbestedingsnorm van 99% of 95%? Zo ja, hoeveel wethouders betreft dit en welke overwegingen lagen ten grondslag aan het besluit om deze wethouders in deeltijd aan te stellen?
Verwezen zij naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het wenselijk dat er een minimumpercentage voor die tijdsbestedingsnorm wettelijk wordt verankerd? Zo ja, aan welk percentage denkt u? Zo nee, waarom niet?
Benoeming en ontslag van wethouders is bij uitstek een lokale, autonome aangelegenheid, waarbij gemeenten zoveel mogelijk ruimte moet worden gelaten. Ik zie geen reden om een minimumnorm te introduceren. Of een wethouder vervolgens in het licht van de vastgestelde norm naar behoren functioneert, is aan de raad om te beoordelen.
Deelt u de mening dat het, indien er voor een wethouder een hoge tijdsbestedingsnorm is vastgesteld, niet billijk is als die wethouder al zijn neveninkomsten mag behouden? Zo ja, waarom en waar ligt wat u betreft het omslagpunt, als het gaat om de tijdsbestedingsnorm of het aantal uren dat een nevenbetrekking vergt, tussen het wel en niet hoeven te verrekenen van neveninkomsten? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Volgens de huidige wet- en regelgeving geldt dat het omslagpunt ligt bij een voltijdsaanstelling. Mijn ambtsvoorganger was destijds3 van oordeel dat een wethouder zijn of haar neveninkomsten ongeacht de bron ervan, zou moeten verrekenen, maar dat het bij een deeltijdfunctie als wethouder meer voor de hand ligt rekening te houden met het gegeven dat de wethoudersfunctie dan niet voltijds is en dat er uit andere bronnen inkomen wordt genoten. De wet is toen zo komen te luiden dat verrekening niet behoeft plaats te vinden in het geval de wethouder in deeltijd is aangesteld.
Deelt u de mening dat, indien een wethouder niet in deeltijd is aangesteld en dus neveninkomsten op grond van de wet verrekend moeten worden, een beslissing daarover, vanwege het voorkomen van belangenverstrengeling of beïnvloeding, beter buiten de invloedssfeer van het gemeentebestuur kan worden genomen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een beslissing of er in het individuele geval al dan niet wordt verrekend, is een op rechtsgevolg gerichte beslissing waartegen betrokkene in bezwaar en beroep kan. Daarvoor is een besluit nodig. Het college is verantwoordelijk voor een dergelijke formele besluitvorming en voor de feitelijke uitvoering. Ik heb geen signalen uit de praktijk dat dit als problematisch wordt ervaren.
Om het college bij die vaststelling behulpzaam te zijn en de berekening van het te verrekenen bedrag objectief vast te helpen stellen, heeft het Ministerie van BZK een applicatie laten ontwikkelen die berekent welk bedrag eventueel in mindering moet worden gebracht op de bezoldiging.
Verder worden de opgegeven bedragen aan de hand van gegevens van de belastingdienst door het ministerie gecontroleerd. In het geval uit die controle mogelijke onduidelijkheden blijken, neemt het Ministerie van BZK hierover contact op met de gemeente. Daarmee zijn er voldoende waarborgen tegen belangenverstrengeling of beïnvloeding.
Voor welke datum moet een wethouder uiterlijk rekenschap afleggen over de neveninkomsten die hij in een bepaald jaar heeft gehad? Welke gevolgen heeft het als die wethouder die datum overschrijdt?
Indien de wethouder binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de verrekeningsprocedure ziet, geen opgave of verklaring heeft ingezonden, of niet tijdig uitstel heeft gevraagd om later de gevraagde informatie te verstrekken, stelt het college van burgemeester en wethouders de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij het uit andere hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.
De in het antwoord op vraag 11 beschreven applicatie is zodanig ingericht dat gestimuleerd wordt dat het proces vóór 1 oktober van het jaar volgend op het verrekenjaar is afgerond.
Hoe lang kan een beslissing op een bezwaar van een wethouder tegen een besluit tot verrekening na het indienen van het bezwaar uitblijven?
Voor de termijnen van bezwaar en beroep gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. In principe moet het college binnen zes weken beslissen op het bezwaarschrift. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor de beslistermijn wordt verlengd. Bijvoorbeeld ingeval wordt geoordeeld dat specifieke nadere informatie nodig is. Het college doet hiervan schriftelijk mededeling aan de belanghebbende.
Acht u het wenselijk dat beslissing over een bezwaar tegen een besluit tot verrekening van inkomsten door een onafhankelijke instantie buiten de invloedssfeer van het desbetreffende gemeentebestuur zou moeten liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Strekking van bezwaar is dat het bestuursorgaan de gelegenheid heeft het besluit in primo te heroverwegen. Daarbij kan een bezwaaradviescommissie worden ingesteld4. Deze commissie bestaat dan uit een voorzitter en ten minste twee leden. De voorzitter mag geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Daarna staat nog (hoger) beroep open op de bestuursrechter. Ik zie geen enkele aanleiding om voor de omschreven situatie van de gangbare procedure af te wijken.
Ontwikkelingen aangaande kredietunies in Nederland |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe ziet u de rol van kredietunies die vallen onder de Wet toezicht kredietunies (Wtk) in de kredietverlening aan het MKB en dan met name in het licht van de recentelijke terughoudendheid van banken om het MKB te financieren? Wat is op dit moment hun bijdrage aan de financiering aan het MKB?
Kredietunies kunnen bijdragen aan de diversiteit van de beschikbare financieringsvormen voor met name het MKB. Kredietunies die minder dan € 10 miljoen aan opvorderbare gelden hebben aangetrokken zijn onder de Wet toezicht kredietunies (Wtk) vrijgesteld van toezicht. De kredietunies die momenteel operationeel zijn hebben een beperkte omvang en gaan komende jaren naar verwachting niet vallen onder het toezichtregime.
De omvang van kredietverlening door kredietunies bedraagt tot op heden enkele miljoenen en staat dus nog niet in verhouding tot die van de banken. Er zijn signalen dat banken en kredietunies elkaar over en weer beter weten te vinden bij stapelfinanciering. Bij stapelfinanciering neemt een bank een deel van de financiering op zich en een andere financier het andere deel. Een bank kan daarnaast optreden als intermediair tussen kredietvrager en kredietgevers.
Klopt het dat het landelijke en lokale subsidiebeleid zich op dit moment zowel richt op kredietunies die binnen de Wtk vallen als instellingen die louter in krediet bemiddelen? Deelt u de mening dat subsidiebeleid zich voornamelijk moet richten op kredietunies die onder de Wtk vallen?
In de Kamerbrief van 17 april 2015 over de opstart van kredietunies1 is geschreven dat het beleid erop is gericht actieve kredietunies te ondersteunen. Enthousiasme en gedrevenheid van ondernemers die kredietunies organiseren is een belangrijke succesfactor. Er bestaan verschillende modellen voor de inrichting van een kredietunie (het centrale kasmodel en het bemiddelingsmodel). Zoals is aangegeven in de Kamerbrief wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende modellen in het subsidiebeleid. Er wordt momenteel subsidie verstrekt om de verdere ontwikkeling van verschillende typen kredietunies te faciliteren.
Klopt het dat er kredietbemiddelaars zijn die zich uitgeven als zijnde kredietunies terwijl zij niet binnen de definitie van kredietunies vallen van de Wtk? Bent u het ermee eens dat dit verwarring schept en ziet u hierin een rol voor DNB om deze instellingen hierop aan te spreken? Vindt u dat de AFM (Autoriteit Financiële Markten) voldoende toeziet op deze bemiddelaars die door hun gedragingen wel als kredietunies worden gezien?
De Wet toezicht kredietunies verbiedt niet het gebruik van het begrip «kredietunie» zoals in artikel 3:7 Wft het gebruik van «bank» is verboden zonder in het bezit te zijn van een bankvergunning. Dit onderwerp is expliciet bediscussieerd tijdens de totstandkoming van de initiatiefwet. De initiatiefnemers hebben daarbij bewust aangegeven dat het gebruik van de term «kredietunie» niet voorbehouden is aan partijen die kredietunies zijn in de zin van de Wtk.2 Ook initiatieven die gebruik maken van het bemiddelingsmodel en het perpetuele ledencertificatenmodel kunnen opereren onder de naam kredietunie. Het kabinet steunde en steunt deze keuze van de initiatiefnemers. Hierbij is in het bijzonder van belang dat tot de totstandkoming van de Wtk het aantrekken van opvorderbare gelden en het voor eigen rekening uitzetten van kredieten alleen mogelijk was door een bankvergunning aan te vragen. Om toch van start te gaan hebben veel kredietunies in ontwikkeling gekozen voor het bemiddelingsmodel of het model van perpetuele ledencertificaten. Er is geen reden om deze initiatieven te verbieden om zich kredietunie te noemen. Uiteraard is het wel van belang dat geldverschaffers en geldnemers begrijpen met wat voor type entiteit ze zaken doen en onder welke voorwaarden. Hier ligt een belangrijke verantwoordelijkheid van kredietunies zelf, maar ook een verantwoordelijkheid voor geldnemers en geldverschaffers.
Naar ik heb begrepen, zijn de partijen waarop in de vraag wordt gedoeld, als ontheffinghouder opgenomen in het AFM-register voor crowdfundingplatformen. In dit register is bij deze ondernemingen de volgende disclaimer opgenomen: «Deze onderneming is een kredietunie die bemiddelt in leningen tussen ondernemers onderling. Het is geen kredietunie zoals bedoeld in artikel 1:1 van de Wft. Een kredietunie zoals bedoeld in artikel 1:1 van de Wft is een kredietunie die bij haar leden opvorderbare gelden aantrekt en dit voor eigen rekening uitzet aan haar leden door middel van kredietverlening.» De in het register opgenomen partijen beschikken over een door de AFM verleende ontheffing als bedoeld in artikel 4:3, vierde lid, van de Wft op basis waarvan het deze partijen is toegestaan te bemiddelen bij het aantrekken van opvorderbare gelden. Deze partijen bemiddelen derhalve tussen geldvrager en geldgever. Dit regime wordt momenteel gebruikt door crowdfundingplatformen, waarbij de geldvrager een onderneming is. Aan de ontheffing is een aantal eisen verbonden die gericht zijn op de continuïteit van het platform en de verdere professionalisering van crowdfunding. Zo dienen beleidsbepalers van het crowdfundingplatform geschikt en betrouwbaar te zijn en worden er eisen gesteld aan de bedrijfsvoering. Ook dienen platformen de partijen voor wie zij bemiddelen op de hoogte te stellen van de aard van de dienstverlening. Deze partijen staan dus onder toezicht van de AFM.
Klopt het dat banken in toenemende mate als kredietbemiddelaar optreden tussen financiers en het MKB, in plaats van direct het MKB te financieren? Vindt u dit een goede ontwikkeling? Het lijkt erop dat banken niet op gelijke basis mee doen met andere financiers en onredelijke zekerheden vragen; kunt u meer duidelijkheid geven over de voorwaarden waaronder banken participeren? Zijn voorwaarden die banken stellen redelijk en fair?
Banken geven aan de rol van kredietbemiddelaar te ambiëren bij de financiering van het mkb, maar in de praktijk heeft dit nog slechts een beperkte omvang.
Er is een groeiende behoefte aan kredietbemiddeling in de zin van het adviseren over en het doorverwijzen van bedrijven naar de juiste financiering. Bedrijven zullen in toenemende mate financiering van verschillende type financiers en financiering nodig hebben: verschillende vormen van vreemd vermogen en eigen vermogen en tussenvormen daarvan. Banken kunnen daar op basis van hun expertise en netwerk een belangrijke rol bij spelen. Dat zien we in zekere zin ook optreden bij het achtergestelde leningenfonds van NLII. Gezien de complexiteit van gestapelde financieringen en maatwerk per financiering kunnen geen algemene uitspraken gedaan worden over de verdeling van zekerheden tussen financiers en kredietvoorwaarden die worden gehanteerd.
Klopt het dat kredietunies het best functioneren wanneer zij opereren in een relatief afgebakende bedrijfssector en voornamelijk regionaal of sectoraal actief zijn? Zo ja, wat doet u om dit te bevorderen?
Tot op heden zijn voor zover bekend in Nederland alleen kredietunies opgericht die regionaal of sectoraal actief zijn. Een belangrijke succesfactor voor kredietunies is gelegen in de onderlinge betrokkenheid van de leden (ook wel aangeduid als de «common bond»). In de toelichting op de Wet toezicht kredietunies wordt aangegeven dat dit wordt weerspiegeld in het coöperatieve verband gericht op ondernemingsfinanciering binnen een kring van ondernemingen behorend tot een bepaalde bedrijfstak of regio. In de wet komt dit tot uitdrukking door de eis dat de leden op grond van hun beroep of bedrijf zijn toegelaten tot het lidmaatschap van de coöperatie.
Ook in het beleid gericht op de verdere ontwikkeling van alternatieve financieringsvormen richt het kabinet zich tot nu toe volledig op deze kredietunies.
Het aantal orgaantransplantaties in 2015 |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het jaarverslag 2015 van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daling van het aantal heartbeating donoren (16%) in 2015 ten opzichte van 2014?
Ziekenhuizen melden heartbeating (HB) donoren aan bij de NTS. Het aantal HB donoren dat uiteindelijk in aanmerking kon komen voor orgaandonatie schommelt in de periode 2011–2015 tussen de 110 en 150 met een gemiddelde van 124. In 2014 zijn bij de NTS 154 heartbeating (HB) donoren aangemeld waarvan 150 donoren in aanmerking kwamen voor een orgaandonatie. In 2015 zijn 130 HB donoren aangemeld waarvan 126 donoren in aanmerking kwamen voor een orgaandonatie. In het jaar 2014 bleek een bovengemiddeld aantal HB donoren (150) geschikt te zijn voor donatie en in 2015 bleek het aantal geschikte HB donoren rond het gemiddelde te liggen met 126.
Tot op heden is niet duidelijk waardoor deze schommeling wordt veroorzaakt. Op deze kleine aantallen per jaar speelt toeval waarschijnlijk een rol. Substitutie van heartbeating met non-heartbeating orgaandonatie is onderzocht, maar is tot op heden niet aangetoond.
Hoe kan de schommelende trend van heartbeating donoren worden gekeerd, zodat het aantal succesvolle transplantaties met heartbeating donoren structureel toeneemt? Welke rol kunnen nieuwe technieken, zoals perfusie, hierin spelen?
Er is pas sprake van heartbeating donoren wanneer patiënten in het ziekenhuis overlijden als gevolg van hersendood. Mocht een patiënt onverhoopt komen te overlijden als gevolg van een hersendood en deze was bereid tot het doneren van zijn organen en weefsels, dan pas zal deze patiënt als heartbeating donor bij het NTS worden aangemeld.
Bij een aantal van deze aangemelde donoren kwam het niet tot transplantatie, bijvoorbeeld als gevolg van (een combinatie van factoren zoals) de leeftijd van de donor, de doodsoorzaak, de gezondheid voorafgaand aan het overlijden of medicijngebruik. In een enkel geval zou perfusie kunnen helpen. Dit is echter nog niet mogelijk voor alle organen. De ontwikkeling van mogelijkheden met perfusietechnieken heeft de aandacht van diverse onderzoekers.
Wat vindt u van de zeer grote verschillen tussen centra in 2015 als het gaat om het aantal transplantaties met nieren, afkomstig van levende donoren?
Dit is een logisch gevolg van de verschillende aantallen nierpatiënten per centrum. Gelijksoortige verschillen zijn zichtbaar tussen centra in het aantal transplantaties met postmortale donoren en het aantal patiënten op de wachtlijst. Dit heeft te maken met de grootte van adherentiegebieden. Adherentiegebieden zijn verzorgingsgebieden waarin sprake is van een nauwe samenwerking tussen dialysecentra en universitair medisch centra. Nederland is op deze manier ingedeeld in bepaalde regio’s en deze kunnen onderling in grootte en aantal centra van elkaar verschillen.
Hoe zijn de zeer grote verschillen tussen de centra – waar Rotterdam en Groningen bovengemiddeld goed scoren en Utrecht en Maastricht achterblijven – te verklaren? Kan een verklaring voor deze verschillen liggen in de mate van inzet op vroegtijdige nierdonatie bij leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De grote verschillen zijn gedeeltelijk te verklaren door de grootte van de adherentiegebieden, zie ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Ik neem aan dat de vragensteller met vroegtijdige nierdonatie een pre-emptieve niertransplantatie bedoelt. Pre-emptieve niertransplantatie is een niertransplantatie voordat de ontvanger start met een nierdialyse.
Alle transplantatiecentra zetten in op een pre-emptieve niertransplantatie en bespreken de optie van pre-emptieve niertransplantatie met de patiënten. In de praktijk blijkt ongeveer de helft van de niertransplantaties met nieren van levende donoren pre-emptief te zijn. Een pre-emptieve niertransplantatie blijkt niet altijd mogelijk te zijn. Zo kunnen er geen geschikte levende donoren beschikbaar zijn. Ook moeten donoren en patiënten fit genoeg zijn zodat ze beiden geen risico lopen tijdens en na de ingreep. En verder zijn er ook patiënten die nog niet voorbereid willen worden voor een niertransplantatie.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om de grote verschillen tussen de centra te verkleinen, en het aantal transplantaties afkomstig van levende donoren structureel te verbeteren?
Ik vind dat het beleid zich niet moet richten op het verkleinen van de grote verschillen tussen de centra. Zie mijn uitleg bij vraag 4. Waar het beleid zich wel op richt is het wegnemen van onnodige barrières bij diegenen die overwegen bij leven te doneren. Hiertoe heeft VWS in 2009 de Subsidieregeling donatie bij leven ontworpen. Deze regeling is onlangs geëvalueerd en naar aanleiding van deze evaluatie is de regeling aangepast (zie Kamerstuk 28 140, nr. 94). De nieuwe regeling is op 1 augustus 2016 van kracht.
Donoren bij leven zijn belangrijk voor nierpatiënten. Patiënten die een nier ontvangen van een levende donor hebben bovendien veel betere vooruitzichten. De levensverwachting met een nier van een levende donor is gemiddeld 20 jaar en met een postmortale nier is dit gemiddeld 10 jaar. Het is niettemin ook belangrijk dat donoren die een donatie bij leven overwegen, zorgvuldig worden begeleid en voorgelicht. De NTS geeft daarom in samenwerking met transplantatiecentra voorlichting aan potentiële donoren over donatie bij leven zodat ieder zijn eigen weloverwogen keuze hierin kan maken.
Verder werken de zorgverleners, binnen het Landelijk Overleg Niertransplantaties, aan nieuwe richtlijnen en indicatoren rond donatie bij leven. De verschillen in de benadering van de donoren worden zo beter in kaart gebracht en waar mogelijk worden dezelfde grenzen gehanteerd die als medisch verantwoord kunnen worden beschouwd om bij leven een nier af te staan. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan dezelfde grenzen in leeftijd en/of gewicht van de levende donor.
De berichten 'Politiek neemt zzp'ers niet serieus' en 'Zzp'er in de war door wet tegen schijnzelfstandigheid' |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Politiek neemt zzp'ers niet serieus» en «Zzp'er in de war door wet tegen schijnzelfstandigheid»?1
Ja.
Bent u bekend met het signaal dat er onzekerheid heerst onder zzp’ers én opdrachtgevers? Er zijn geluiden dat zelfstandigen niet meer voor opdrachten in aanmerking komen vanwege onzekerheden bij opdrachtgevers over de modelovereenkomsten; wij ontvangen berichten van ondernemers die stellen dat de Belastingdienst een starre houding aanneemt en bewust of onbewust geen duidelijkheid verschaft uit angst voor precedenten; hoe duidt u deze berichten? Bent u het er mee eens dat we moeten staan voor het leger van zelfstandigen die willen werken en bijdragen aan de economie?
Ik hoor deze geluiden ook. Het is echter onnodig dat opdrachtgevers en opdrachtnemers in onzekerheid verkeren. Ten eerste is het van belang dat opdrachtgevers en zzp’ers bedenken of er wel een modelovereenkomst nodig is. Als partijen inderdaad gebruik willen maken van op de site van de Belastingdienst2 gepubliceerde modelovereenkomsten en daar in de praktijk naar handelen bestaat onmiddellijk zekerheid wat betreft hun positie. In de situatie dat partijen om hen moverende redenen een eigen overeenkomst hanteren, kunnen zij deze overeenkomsten ter beoordeling voorleggen aan de Belastingdienst. Een overeenkomst waarbij het oordeel is gegeven dat buiten dienstbetrekking wordt gewerkt geeft partijen zekerheid dat inhouding van loonheffingen achterwege kan blijven. In de situatie dat de Belastingdienst geen zekerheid vooraf kan geven houdt dit in dat de beschreven arbeidsrelatie elementen bevat die op een (fictieve) dienstbetrekking wijzen. Dit vindt zijn oorzaak in de toepassing van wet, regelgeving en jurisprudentie. Bij onduidelijkheden of onvolkomenheden in de overeenkomst zal de Belastingdienst de indiener(s) uitnodigen/vragen/aanraden om de overeenkomst op dat punt of die punten aan te passen. Het is aan partijen of zij op die uitnodiging ingaan.
Het gebruik van op de site van de Belastingdienst gepubliceerde modelovereenkomsten voorkomt individuele discussies tussen opdrachtgevers, opdrachtnemers en de Belastingdienst. Bij het gebruik van vooraf beoordeelde overeenkomsten, dus ook de op de site van de Belastingdienst gepubliceerde modelovereenkomsten, geldt de zekerheid uiteraard als en zolang er conform de overeenkomst wordt gewerkt. Daarmee zijn er voor de meeste zzp’ers manieren om zonder onzekerheid buiten dienstverband te werken. En dat is belangrijk voor de werkgelegenheid en voor een flexibele inzet van arbeidskrachten.
U heeft in de Eerste Kamer toegezegd dat de Belastingdienst een coöperatieve houding dient in te nemen; is er volgens u sprake van een coöperatieve houding bij de Belastingdienst? Is er ruimte voor verbetering? Waarom verschijnen er geen nieuwe modelovereenkomsten meer op de website van de Belastingdienst? Wanneer zal er voor elke sector een modelovereenkomst beschikbaar zijn?
De Belastingdienst heeft een coöperatieve houding naar de indieners van overeenkomsten. Zo worden indieners van overeenkomsten regelmatig in de gelegenheid gesteld om aan de hand van suggesties van de Belastingdienst hun overeenkomsten te verbeteren. Tot mei 2017 is er een periode van voorlichting en hulp toegezegd. De Belastingdienst is bij zijn beoordeling van de overgelegde overeenkomsten echter te allen tijde gehouden aan de wet, regelgeving en jurisprudentie. De Belastingdienst publiceert regelmatig nieuwe modelovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen. In overleg met marktpartijen en belangenorganisaties is er voor gekozen om het aantal gepubliceerde overeenkomsten voor de gebruikers overzichtelijk en daarmee beperkt te houden. De site van de Belastingdienst biedt inmiddels tal van (model)overeenkomsten aan, die in de behoefte van grote groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers voorzien. Deze algemene modelovereenkomsten zijn te gebruiken ongeacht branche of beroep. Voor bijna elke sector zijn daarmee een of meer modelovereenkomsten beschikbaar. Daarnaast zijn er diverse sectoren die overeenkomsten hebben voorgelegd die zijn beoordeeld en delen van of functies in een sector dekken, zoals in de zorg, bouw, kunst/cultuur, vervoer en onderwijs.
Deelt u de mening dat het van cruciaal belang is dat opdrachtnemers en opdrachtgevers adequaat en tijdig geïnformeerd worden door de Belastingdienst over de nieuwe wet? Hoe waardeert u het huidige offensief om opdrachtgevers en opdrachtnemers te informeren over de wet DBA? Is de huidige inzet voldoende? Zo niet, welke aanvullende stappen kan de Belastingdienst nemen om opdrachtnemers en opdrachtgevers beter te informeren?
Ja, ik deel de mening dat het voor het welslagen van de Wet DBA cruciaal is dat opdrachtgevers en opdrachtnemers adequaat en tijdig door (ook) de Belastingdienst worden geïnformeerd. Daartoe heeft de Belastingdienst in de afgelopen tijd, mede in samenwerking met de marktpartijen, een veelvoud van activiteiten uitgevoerd. Zo hebben alle VAR-houders persoonlijk een brief gekregen om hen te informeren over de consequenties van de Wet DBA. Juist om de eventuele onzekerheid bij de opdrachtgevers weg te nemen, heeft ook het informeren van de opdrachtgevers alle aandacht van de Belastingdienst. Dat gebeurt in nauwe samenwerking met tientallen marktpartijen en belangenorganisaties. Zo zijn voorlichtingsbijeenkomsten ook online te volgen in de vorm van webinars voor opdrachtgevers en opdrachtnemers om een zo groot mogelijk bereik te creëren. Er staat informatie op de website van de Belastingdienst, maar ook op websites van partnerorganisaties als rijksoverheid.nl, Ondernemersplein.nl en KVK.nl en op die van de organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers, zoals VNO en ZZP Nederland. De Belastingdienst publiceert met regelmaat nieuwsberichten om opdrachtgevers, opdrachtnemers en fiscaal intermediairs te attenderen op de veranderingen. Voor opdrachtgevers heeft de Belastingdienst een digitale attenderingscampagne gedaan. Hierbij is bijvoorbeeld gebruik gemaakt van direct mail, advertorials in nieuwsbrieven van relevante websites en online advertenties. Daarnaast kunnen uiteraard vragen gesteld worden via de Belastingtelefoon en Twitter. Ook de verschillende organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers communiceren actief via hun eigen kanalen en beantwoorden vragen.
Van belang is overigens dat opdrachtgevers en opdrachtnemers ook hun eigen verantwoordelijkheid nemen daar waar het betreft de vormgeving van de contractuele (arbeids)voorwaarden en de inschatting of sprake is van het buiten dienstbetrekking werken.
In het algemeen geldt het advies aan opdrachtgevers om niet bevreesd te zijn voor de Wet DBA, op de website van de Belastingdienst te kijken welke (algemene) modelovereenkomsten er al zijn en of er overeenkomsten zijn die zij kunnen gebruiken. Dit zijn de vier stappen die ook in de brief aan de 600.000 VAR-houders zijn genoemd: Stap 1. Bedenk eerst of er wel een modelovereenkomst nodig is. In veel gevallen is het zonneklaar dat een zzp’er ondernemer is en niet in dienstverband werkt bijvoorbeeld zzp’ers die voor particulieren werken, of ook nooit met een VAR werkten. Een beoordeelde (model)overeenkomst is dan niet nodig. Stap 2: Als er een beoordeelde (model)overeenkomst nodig is: zoek op de site van de Belastingdienst een kant en klare overeenkomst uit die past bij hoe opdrachtgever en opdrachtnemer met elkaar willen werken. Op de site zijn algemene modelovereenkomsten gepubliceerd die ongeacht branche en beroep kunnen worden gebruikt. Stap 3: Als opdrachtgever en opdrachtnemer toch al corresponderen (bijvoorbeeld via e-mail) over prijs, resultaat en voorwaarden, dan kan de modelovereenkomst als bijlage worden meegestuurd. Stap 4: Kom de afspraken uit de modelovereenkomst na.
Anders dan de afgebakende groep VAR-houders is «de opdrachtgever» een niet afgebakende groep. In beginsel kan iedereen opdrachtgever zijn van particulier tot multinational. Daarom is het niet mogelijk om alle potentiële opdrachtgevers rechtstreeks te benaderen zoals dat wel kon bij de wel bekende VAR-houders. Daarom is het effectiever om de opdrachtgevers te benaderen via de hiervoor beschreven weg. Het bovenstaande laat onverlet dat de contacten in specifieke gevallen tussen (vertegenwoordigers van) marktpartijen nog kan worden geïntensiveerd. Ik heb de Belastingdienst gevraagd zogenoemde branchespecifieke accountteams in te stellen in de branches met veel zzp’ers die bij vragen en knelpunten adequaat, snel en oplossingsgericht de contacten met branchepartijen kunnen verzorgen. Dit zowel op het proces als op inhoud van de implementatie. Deze accountteams zijn inmiddels geformeerd en actief. Ik heb hierbij de stellige verwachting dat op deze wijze het eventuele wantrouwen en scepsis weggenomen kunnen worden dat over de DBA en de houding van de Belastingdienst zou kunnen bestaan. Op deze wijze levert de Belastingdienst, vanuit zijn positie en mogelijkheden, zijn bijdrage om te voorkomen dat zelfstandigen onnodig hun status en inkomen zouden verliezen.
Bent u bekend met gevallen van wantrouwen tussen ondernemers en de Belastingdienst over de wet DBA? Bent u op de hoogte van gevallen waarin zelfstandigen hun status en inkomen dreigen te verliezen ten gevolge van de nieuwe wet? Bent u bereid om een aanjaagteam bij de Belastingdienst in te stellen om te voorkomen dat zelfstandigen hun status en inkomen verliezen en het wantrouwen tussen betrokkenen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u nog steeds van mening dat de wet DBA in de huidige vorm gehandhaafd moet worden daar waar sommige brancheorganisaties en opdrachtgevers stellen dat banen en werk verloren gaan? Bent u bekend met het feit dat sommige brancheorganisaties en opdrachtgevers de wet DBA een gedrocht noemen? Welke concrete acties kunt u nemen om zorgen bij opdrachtgevers en opdrachtnemers weg te nemen? Wat kunt u nog doen voor het einde van het zomerreces om de rust te herstellen?
De Wet DBA moet in zijn huidige vorm gehandhaafd blijven. Deze wet is nog maar net in werking getreden en de gewenning en implementatie is in volle gang. De implementatietermijn en de overige maatregelen uit het transitieplan3 zijn bewust zodanig vormgegeven dat de markt voldoende tijd, gelegenheid en communicatieve ondersteuning wordt geboden om de (deels) veranderde werkwijze ten opzichte van het werken met een VAR goed te laten landen. De Wet DBA brengt de balans in verantwoordelijkheden terug tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers en maakt het mogelijk om als Belastingdienst handhavend op te treden. In mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4, 5 en 8 ga ik uitvoerig in op de acties die onder meer de Belastingdienst onderneemt om eventuele zorgen en onduidelijkheden bij opdrachtgevers en -nemers bij de implementatie van de Wet DBA weg te nemen. Dit is een doorlopend proces.
Bent u op de hoogte van reacties van belangenorganisaties betreffende besprekingen met brancheorganisaties en opdrachtgevers? Bent u voornemers om op korte termijn met brancheorganisaties en opdrachtgevers in gesprek te gaan? Zo ja, op welke termijn?
Ja. De Belastingdienst is op dit moment met tientallen brancheorganisaties, opdrachtgevers en -opdrachtnemers in gesprek over de wet DBA.
Voordat de nieuwe wet in werking trad, schreef u een brief aan VAR-houders om hen te informeren over de consequenties van de nieuwe wet. Deelt u de mening dat het informeren van opdrachtgevers kan bijdragen aan het wegnemen van onzekerheid en het vergroten van de kans op opdrachten voor zelfstandigen? Bent u bereidt om opdrachtgevers voor 1 augustus 2016 op dezelfde manier te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Technische Universiteit (TU) Eindhoven religieuze studentenverenigingen weert |
|
Michel Rog (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «TU Eindhoven weert Ichthus», waarin staat dat de ondersteuning van religieuze studentenverenigingen wordt ingetrokken?1
Ja.
Is het waar dat de TU Eindhoven de ondersteuning aan de christelijke studentenvereniging Ichthus Eindhoven niet meer toekent, waarmee de vereniging niet dezelfde kansen op (financiële) ondersteuning en bestuursbeurzen heeft als andere verenigingen? Zo ja, op welke gronden is dit besluit genomen?
Nee. De TU Eindhoven (TUe) heeft mij aangegeven dat zij studentenverenigingen op diverse manieren ondersteunt, variërend van het beschikbaar stellen van ruimtes tot het verlenen van bestuursbeurzen. Het beleid voor de ondersteuning van studentenverenigingen is vastgelegd in de notitie «Studentlife» en is op 5 maart 2015 gedeeld met de Universiteitsraad. De criteria in deze beleidsnotitie bepalen welke verenigingen en initiatieven voor ondersteuning in aanmerking komen. De religieuze identiteit van een studentenvereniging maakt van dit beleidskader geen onderdeel uit; het hebben van een religieuze grondslag geeft dus geen recht op een bijdrage, maar is evenmin een uitsluitingsgrond.
Aanvankelijk was de TUe voornemens de ondersteuning aan religieuze studentenverenigingen te stoppen, maar open gesprekken met de betrokken verenigingen hebben geleid tot een heroverweging van dit standpunt. Het College van Bestuur heeft naar aanleiding van deze casus toegezegd dit te expliciteren in het genoemde beleidskader. Op basis van dit beleid kan ook studentenvereniging Ichthus Eindhoven in aanmerking komen voor ondersteuning. De TUe heeft mij geïnformeerd dat Ichthus Eindhoven gebruik kan maken van de voor studenten beschikbare vergaderruimtes. Een eventuele aanvraag van Ichthus Eindhoven voor bestuursbeurzen zal net als bij andere studentenverenigingen worden getoetst aan de criteria in bovengenoemde beleidsnotitie.
Daarnaast heeft de TUe mij laten weten dat er op verschillende manieren ruimte is binnen de universiteit voor levensbeschouwelijke zaken. Er is een individuele stilteruimte en een geplande groepsruimte voor levensbeschouwelijke activiteiten. Beide faciliteiten staan ook open voor Ichthus Eindhoven.
Is het waar dat dit besluit (mede) gegrond is op de religieuze (christelijke) identiteit van Ichthus Eindhoven? Zo ja, in hoeverre is hierin verdisconteerd dat de vereniging de christelijke identiteit verbindt met een open toelatingsbeleid?
Het beleid voor ondersteuning van studentenverenigingen bevat criteria voor de toedeling van middelen. Dit beleid heeft als oogmerk het stimuleren van de persoonlijke ontwikkeling van studenten, academische vorming en profilering van de TUe. Religieuze identiteit is in deze afweging geen criterium en speelt volgens de TUe geen rol in de ondersteuning van Ichthus Eindhoven, zie mijn antwoord op vraag 2. Een religieuze identiteit is geen uitsluitingsgrond voor ondersteuning, maar is evenmin een reden op zich om een studentenvereniging te ondersteunen.
Hoe verhoudt zich dit besluit tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van (onder andere) godsdienst verbiedt?
Het is aan de TUe om vorm te geven aan het beleid voor ondersteuning van studentenverenigingen. Ik vind dit passen bij de autonomie van de onderwijsinstelling. Ik zie in principe geen bezwaar in deze keuzes. Voor de vraag hoe besluiten van de TUe zich verhouden tot de Algemene wet gelijke behandeling verwijs ik de betrokken partijen naar het College voor de rechten van de mens.
De veiligheid van binnen- en zeevaart op de Westerschelde |
|
Roelof Bisschop (SGP), Albert de Vries (PvdA), Joyce Vermue (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de onvrede bij veel schippers over de veiligheid op de Westerschelde? Kent u de petitie «snelheidsbeperking zeevaart Westerschelde»?1
Ik ben bekend met onvrede bij een aantal schippers op de Westerschelde, de petitie «snelheidsbeperking zeevaart Westerschelde» is mij ook bekend.
Welke maatregelen zijn reeds genomen om de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde te borgen? Zijn deze maatregelen afdoende? Zo ja, hoe oordeelt u over de in de petitie genoemde reacties?
De Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart (PC) staat voor een permanente verbetering van de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde. Om die reden worden de door de PC genomen maatregelen continu gemonitord, en op regelmatige basis geëvalueerd en bijgesteld.
Reeds in 2010 heeft de PC het risico onderkend. Door de toen ingezette schaalvergroting van de met name containervaart op de Westerschelde werd verwacht dat de overige vaarweggebruikers meer hinder zouden ondervinden van die grote zeeschepen. Om die reden heeft de PC diverse concrete maatregelen getroffen om zeevaart en binnenvaart/recreatievaart op de Westerschelde zoveel als mogelijk te scheiden en de gebruikers meer bewust te maken van de risico’s.
Ik noem:
Het betonnen en in gebruik nemen van nevenvaargeulen voor de binnenvaart en recreatievaart (Schaar van Waarde, Schaar van de Noord) en het invoeren van «fietspaden» langs de hoofdvaargeul waar de binnenvaart en recreatievaart gebruik van kunnen maken. Op deze wijze worden zeevaart en binnenvaart/recreatievaart van elkaar gescheiden zodat de risico’s tot een minimum beperkt worden.
Daarnaast is er in het kader van de veiligheid een project opgezet samen met het Nederlandse en Vlaamse loodswezen en de Nederlandse en Vlaamse vertegenwoordigers van de binnenvaartsector om meer begrip voor elkaars situatie te creëren. Hiertoe is een gezamenlijke film gemaakt en zijn wederzijds loodsen en binnenschippers met elkaar meegevaren voor meer begrip. Concreet heeft dit ertoe geleid dat men meer en meer rekening houdt met elkaar.
Sinds deze maatregelen is het aantal meldingen van overlast/waterschade van snelvarende zeeschepen afgenomen. Desalniettemin komt het nog steeds voor dat binnenvaart/recreatievaart hinder ondervindt van passerende zeeschepen. De in de petitie genoemde reacties en geuite zorg deel ik derhalve.
Bent u voornemens nieuwe maatregelen te treffen om de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen? Zo nee, waarom niet?
Het kennen van de risico’s, het beheersen van de risico’s en het leren van genomen maatregelen heeft hoge prioriteit. Belangrijk daarbij is dat de effecten van maatregelen goed worden afgewogen. Genomen maatregelen worden daarom regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Concreet worden voorvallen gemeld aan de verkeerscentrale en doorgemeld aan de Gemeenschappelijk Nautische Autoriteit (GNA). De voorvallen worden onderzocht in de door de PC opgerichte Commissie Nautische Veiligheid Scheldegebied (CNVS) en, indien daar aanleiding toe is, worden maatregelen bijgesteld en/of aangescherpt. In vele gevallen worden verkeersdeelnemers geconfronteerd met hun gedrag. Als er reden is voor dit gedrag, bijvoorbeeld indien de planning te krap is (zeeschepen dienen met hoog water op zogenaamde tijpoorten naar de havens te varen), wordt onderzocht of de vaart in toekomstige gevallen anders kan worden gepland zodat er geen/minder risicovolle interacties zijn met binnenvaart/recreatievaart.
Om nog beter zicht te krijgen op dit risico en met name de beheersing van dit risico en eventueel te nemen nieuwe maatregelen, is nodig dat de huidige risico’s en de beheersing daarvan nog systematischer worden beschreven. Intern mijn ministerie is daarvoor recent een nieuw instrument ontwikkeld. Onderzocht wordt of dit instrument toepasbaar is voor de situatie op de Westerschelde.
Deelt u de mening van veel binnenvaartschippers dat met name zeeschepen te snel varen op de Westerschelde? Hoe staat u tegenover de gedachte om zeeschepen een snelheidsbeperking op te leggen op de Westerschelde of op delen van de Westerschelde?
Uit de mij bekende gegevens kan ik niet oordelen dat met name zeeschepen te snel varen op de Westerschelde.
Het opleggen van een snelheidsbeperking aan de zeeschepen is niet altijd een oplossing voor het probleem van de hekgolven. Hekgolven zijn sterk afhankelijk van de vorm van de romp van het schip. De snelheid waarbij het ene schip weinig golven trekt, kan voor een andere schip juist weer veel hekgolven opleveren. Daarnaast is de ontwikkeling van hekgolven ook nog afhankelijk van de diepgang en de trim van het schip. Bovendien is de ontwikkeling van hekgolven ook nog locatie gevoelig. Dat heeft te maken met de vorm van de vaargeul.
Het opleggen van een snelheidsbeperking kan de veiligheid op de Westerschelde juist nadelig beïnvloeden. Het instellen van een maximum snelheid betekent voor een deel van de scheepvaart, dat als ze met de stroom mee varen ze te langzaam moeten varen om nog goed te kunnen manoeuvreren. Als de schepen tegen de stroom invaren, moeten ze juist weer een aantal knopen harder varen waardoor dan weer problemen kunnen ontstaan.
Kortom om voldoende veilig te kunnen manoeuvreren op de Westerschelde, met zijn sterke stromingen, moeten de schepen voldoende vaart kunnen houden.
Een snelheidsbeperking voor zeeschepen betekent derhalve weer andere risico’s en is dus niet de oplossing.
Het is van belang dat zeevaart en binnenvaartschippers continue alert zijn en begrip hebben voor elkaars situatie. In voorkomende gevallen neemt de PC dan ook actie door het aanspreken van betrokkenen op hun verantwoordelijkheid en gedrag.
Bent u bereid in overleg te treden met alle belanghebbenden, zoals (vertegenwoordigers van) binnenvaartschippers, zeevaartschippers, Nederlands en Belgisch loodswezen, de havens van Vlissingen en Terneuzen (Zeeland Seaports), de haven van Antwerpen, de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie en mogelijk anderen, om tot een breed gedragen oplossing voor deze problematiek te komen?
Jaarlijks komen al deze partijen minimaal 2 keer bij elkaar om over dit soort zaken te praten in het Gemeenschappelijk Nautisch Platform. Dit platform wordt voorgezeten door de Gemeenschappelijk Nautische Autoriteit. Indien vanuit dit platform blijkt dat de problematiek (weer) de kop opsteekt, streeft men in dit overleg naar een breed gedragen oplossing.
Het bericht dat het onderzoek van rioolwater vaker leidend zou kunnen zijn bij het ijken van drugsbeleid |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het riool liegt niet over drugs» en het onderzoek «Sewage epidemiology and illicit drug research: The development of ethical research guidelines»?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat rioolwateronderzoek gebruikt kan worden voor het ijken van drugsbeleid en het opsporen van drugslaboratoria? Zo ja, bent u voornemens dergelijk onderzoek te gebruiken voor het bestrijden van drugs-gerelateerde criminaliteit?
Het is aan het lokale bestuur om te bepalen of rioolwateronderzoek in de lokale context nuttig is als aanvulling op de reeds beschikbare lokale informatie en gebruikt zou kunnen worden voor het ijken van het drugsbeleid.
Een opdracht tot het gebruik van rioolwateronderzoek bij het opsporen van drugslaboratoria is tot op heden nooit gegeven. Het OM volgt met interesse de ontwikkelingen omtrent het rioolwateronderzoek en heeft in dat kader contact met het KWR.
Op welke manier heeft het Openbaar Ministerie interesse getoond in rioolwateronderzoek als methode van opsporingsonderzoek? Heeft het Openbaar Ministerie of de politie al eens opdracht gegeven tot het onderzoeken van rioolwater? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of kleinschalig epidemiologisch rioolwateronderzoek op specifieke locaties, zoals scholen, kantoren, penitentiaire inrichtingen, festivals, wijken of straten, in Nederland voorkomt? Zo ja, in opdracht van welke organisatie c.q. instantie? Zo ja, voor welke doeleinden wordt dergelijk onderzoek gebruikt?
In Nederland wordt epidemiologisch rioolwateronderzoek uitgevoerd door o.a. het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het KWR. Er is geen toestemming nodig van het Openbaar Minister of de politie voor rioolwateronderzoek.
Het RIVM voert regelmatig in opdracht van het Ministerie van VWS epidemiologisch rioolwateronderzoek uit bij rioolwaterzuiveringsinstallaties in Amsterdam, Utrecht en Eindhoven. Het betreft kleinschalig onderzoek naar geneesmiddelengebruik op populatieniveau (dus niet dermate kleinschalig dat er wordt gekeken naar specifieke locaties).
Het KWR kan door partijen en organisaties worden verzocht rioolwateronderzoek uit te voeren. Zij houden zich bij het uitoefenen van wetenschappelijk onderzoek aan hun eigen gedragscode en De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het KWR vraagt toestemming voor onderzoek aan het waterschap of het Hoogheemraadschap. KWR heeft tot nu toe geen onderzoek gedaan op een schaal kleiner dan ca 10.000 inwoners. Wel zijn er in de literatuur studies gerapporteerd (in het buitenland) waarin een school of een gevangenis het object van rioolwateronderzoek was. Ook van festivals (die echter (veel) meer dan 10.000 bezoekers kenden) zijn studies bekend.
Is kleinschalig rioolwateronderzoek op specifieke locaties ook toegestaan zonder uitdrukkelijke goedkeuring van het Openbaar Ministerie of de politie? Zo ja, in welke gevallen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt kleinschalig rioolwateronderzoek zich tot de Wet bescherming persoonsgegevens? Acht u het mogelijk dat de bescherming van persoonsgegevens in het geding komt door toedoen van kleinschalig rioolwateronderzoek?
Om de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing te laten zijn dient het te gaan om de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de definitie van Artikel 1, aanhef, onder a van de Wbp: «elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijk persoon». In beginsel lijkt de Wbp niet van toepassing op het rioolwateronderzoek omdat deze resultaten niet (ook niet indirect) zijn te herleiden zijn naar individuele personen. Dit zou in uitzonderlijke situaties anders kunnen zijn, namelijk wanneer dergelijke onderzoeken zouden plaatsvinden in gebieden met een zeer beperkt aantal rioolaansluitingen, waardoor identificatie (op huishoudniveau) mogelijk zou kunnen zijn. Daar is op dit moment geen sprake van.
Herkent u zich in de door de onderzoekers geschetste risico’s dat kleinschalig rioolwateronderzoek kan leiden tot schendingen van het recht op de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer, tot de stigmatisering van bepaalde gemeenschappen en tot ongewenste profilering?
De risico’s zoals door de onderzoekers geschetst acht ik zeer beperkt. Bij onderzoek dat door het KWR op verzoek van verschillende partijen wordt uitgevoerd gelden de waarborgen van de eigen gedragscode, de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en het verzoek om toestemming aan het waterschap of het Hoogheemraadschap. Onderdeel van de gedragscode Wetenschapsbeoefening is de gedragscode voor gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek, een uitwerking van de Wet Bescherming Persoonsgegevens voor het doen van wetenstappelijk onderzoek.3 Bovendien is nog geen onderzoek gedaan op een schaal van minder dan 10.000 inwoners. Ik acht deze waarborgen voldoende.
Voor wat betreft de opsporing hebben we het hier bovendien over een hypothetische situatie. Zoals duidelijk wordt uit de antwoorden op vragen twee tot en met zes heeft er in het kader van de opsporing in Nederland voor zover bekend geen kleinschalig rioolonderzoek plaatsgevonden.
Hoe waarborgt u dat kleinschalig rioolwateronderzoek, uitgevoerd in opdracht van de overheid of publieke instellingen, geen schade berokkent aan betrokkenen, bijvoorbeeld wat betreft hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Aanpassen website na druk Marokko' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de website van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zou zijn aangepast over de afspraken die gemaakt zijn over de export van uitkeringen naar Marokko, met betrekking tot de Westelijke Sahara?1
Ja
In het rijtje landen op de SVB-site waarmee Nederland een verdrag heeft, wordt «Marokko» vermeld, zonder de toevoeging «met uitzondering van de Westelijke Sahara»; klopt het dat deze toevoeging is geschrapt?
Ja
Zo ja, wat is hiervan de reden? Zijn er nieuwe afspraken gemaakt met Marokko? Zo ja, wat zijn deze afspraken en hebben ze gevolgen voor het beleid?
In de besprekingen met Marokko over de aanpassing van het sociale zekerheidsverdrag heeft Marokko aangegeven de vermelding van de Westelijke Sahara op de website van de SVB niet juist te vinden. Daarop is besloten om de formulering aan te passen. Nu staat er op de SVB website: «De SVB gaat bij het vaststellen van de territoriale werkingssfeer van verdragen uit van internationaal erkende grenzen.» Deze formulering geeft helder het Nederlandse beleid aan voor alle landen waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid is aangegaan. Het beleid ten aanzien van het niet kunnen exporteren van uitkeringen naar de Westelijke Sahara is ongewijzigd, gezien de huidige internationaalrechtelijke status van dit gebied.
In hoeverre is hier sprake van een «dictaat vanuit Marokko»?
Hiervan is geen sprake. Nederland heeft zelf besloten om aan de Marokkaanse zorg tegemoet te komen. De formulering zoals die nu op de website staat, geeft helder het beleid aan. Zoals bij vraag 3 aangegeven, blijft het beleid ten aanzien van de export van uitkeringen ongewijzigd.
Meer vraag naar euthanasie als er onvoldoende palliatieve zorg geboden wordt |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verzacht het lijden tijdig – onvoldoende palliatieve zorg leidt tot vraag om euthanasie»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dat artikel.
Wat vindt u ervan dat SCEN-artsen (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland is een programma dat artsen opleidt om deskundig en onafhankelijk advies te geven aan collega-artsen die een verzoek krijgen van een patiënt om euthanasie of hulp bij zelfdoding) regelmatig met hun rug tegen de muur staan, doordat zij geconfronteerd worden met situaties waarin er onvoldoende adequate palliatieve zorg verleend is, die het lijden van de patiënt had kunnen verlichten, en de vraag naar euthanasie had kunnen uitstellen of wegnemen?
In de SCEN-intervisiegroep Gooi-Eemland-Noordwest-Veluwe is een peiling gehouden waarin gevraagd is naar het signaleren van tekortschietende palliatieve zorg bij euthanasieverzoeken. De meerderheid van deze intervisiegroep herkent dit. Bij sommige respondenten leidt dit tot gevoelens van onmacht en frustratie. Ik begrijp dat deze SCEN-artsen dit zo voelen. Ik vind het wenselijk dat mensen in hun laatste levensfase voldoende en adequate palliatieve zorg ontvangen. Dat geldt zowel voor mensen met een euthanasiewens als voor de grote groep mensen die geen euthanasiewens heeft. Het is een goede ontwikkeling als door betere palliatieve zorg en meer bekendheid met deze zorg mensen vaker op een waardige en voor hen passende manier de laatste levensfase door kunnen maken.
Herkent u het geschetste beeld dat er in 3–15% van het aantal meldingen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) onvoldoende palliatieve zorg is verleend, en dat dit geëxtrapoleerd naar Nederland suggereert dat er jaarlijks in een paar honderd (tussen 160 en 800) gevallen sprake is van onvoldoende palliatieve zorg?
Ik heb geen harde cijfers over de kwaliteit van de ingezette palliatieve zorg. In het algemeen laten onderzoeken onder cliënten en naasten zien dat men grotendeels tevreden is over de verleende zorg aan het einde van het leven. Maar ik weet ook dat er nog verbeteringen mogelijk zijn in de palliatieve zorg en investeer daarom in deze vorm van zorg. In de brief die ik u in het Algemeen Overleg palliatieve zorg van 28 januari 2016 (Kamerstuk 29 509, nr. 59) heb toegezegd en die ik in september aan uw Kamer zal sturen, zal ik u daar een update van geven.
Deelt u de conclusie van de schrijver dat er waarschijnlijk een nog groter percentage tekort- schietende palliatieve zorg gevonden wordt, als niet alleen gekeken wordt naar de pijnbestrijding, maar ook naar het onvoldoende ingaan op de emotionele, spirituele en sociale aspecten van palliatieve zorg?
Palliatieve zorg bestaat inderdaad uit meerdere dimensies. Als bijvoorbeeld de pijnbestrijding op orde is, maar andere aspecten niet, kan niet gesproken worden over adequate palliatieve zorg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een vraag naar euthanasie ontstaat, doordat de palliatieve zorg tekortschiet? Welke maatregelen neemt u om het geconstateerde tekort aan palliatieve zorg weg te nemen? Hoe betrekt u daarbij de suggestie dat er voor iedere «uitbehandelde» patiënt een tijdige Steun en Consultatie Palliatieve Zorg moet komen?
Ja, die mening deel ik. Ik ben daarom bezig met diverse verbeteracties, zoals het Nationaal Programma Palliatieve Zorg en de activiteiten vanuit het praktijkteam palliatieve zorg. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, zal ik u hierover na de zomer nader informeren. Ik wil dat iedere «uitbehandelde» patiënt nog eerder in het proces betrokken wordt bij de verschillende opties (advance care planning) en dat zowel professionals als mensen in hun laatste levensfase beter weten wat er allemaal mogelijk is op het gebied van palliatieve zorg.
Het bericht 'Grote misstanden bij aanleg friese autoweg' |
|
John Kerstens (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grote misstanden bij aanleg friese autoweg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in bedoeld bericht door FNV Bouw gedane beweringen omtrent stelselmatige onderbetaling van werknemers als ook het door meerdere werkgevers niet voldoen aan andere cao-verplichtingen bij de aanleg van «De Centrale As» in de provincie Friesland?
Het is voor mij buitengewoon lastig om mij een oordeel te vormen over de door de FNV gedane beweringen t.a.v. onderbetaling door partijen die bij de aanleg van «De Centrale As» zijn betrokken. Cao-partijen zullen zelf onderzoek moeten doen naar de vermeende onderbetaling. Cao-partijen kunnen wel, wanneer er een gegrond vermoeden is dat een of meer bepalingen niet worden nageleefd, de Inspectie SZW verzoeken om een onderzoek te doen o.g.v. artikel 10 wet Avv. Als er uitzendarbeid verricht wordt, kunnen sociale partners daarnaast de Inspectie SZW vragen onderzoek te doen naar naleving van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 Waadi. Sociale partners doen verzoeken op grond van dit artikel bij vermoedens van niet-naleving van de cao-voorwaarden in de uitzendbranche. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de beweringen van de FNV juist zijn, dan vind ik dit wel een ernstige zaak. Ik hecht grote waarde aan het tegengaan van schijnconstructies waaronder de onderbetaling van werknemers en het niet naleven van de cao.
Welke stappen dienen (overheids-) opdrachtgevers naar uw mening te doorlopen c.q. welke acties dienen zij te ondernemen voorafgaande en tijdens een proces van aanbesteding als ook gedurende de daaropvolgende uitvoering van de werkzaamheden om zich naar uw mening te kwalificeren als een goed opdrachtgever?
De wet geeft alle schakels in een keten een aansprakelijkheid opdat opdrachtgevers en opdrachtnemers aan werknemers het verschuldigde loon betalen. Het is aan de opdrachtgevers om hieraan invulling te geven. Welke maatregelen er moeten worden genomen hangt sterk af van de sector waarin wordt gewerkt, de opbouw van de keten, etc. Ook tijdens de uitvoering van een project kan een opdrachtgever bijvoorbeeld via steekproeven of audits nagaan of de uitvoering volgens de afspraken verloopt. Het oordeel of een opdrachtgever kwalificeert als een goed opdrachtgever is niet aan mij maar is eventueel ter beoordeling aan de rechter.
Bent u van oordeel dat de overheid ook in haar rol als opdrachtgever een voorbeeldfunctie heeft (zulks onder het motto «practice what you preach»)?
De overheid dient zich als een goed opdrachtgever te gedragen en op hem rusten dezelfde verantwoordelijkheden als op private opdrachtgevers. Deze verantwoordelijkheid komt ook tot uitdrukking in de regels die in acht moeten worden genomen bij aanbesteding door overheden zoals opgenomen in de aanbestedingswet.
Bent u van oordeel dat de opdrachtgevers in dezen (de provincie Friesland als ook een aantal Friese gemeenten) zich hebben gedragen zoals van goede opdrachtgevers mag worden verwacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is voor mij moeilijk te beoordelen. Allereerst zal uit onderzoek moeten blijken in hoeverre de beweringen van de FNV juist zijn. Als dat het geval is, dan zullen werknemers een loonvordering moeten instellen bij hun eigen werkgever. Als deze niet slaagt, dan kunnen de werknemers o.g.v. artikel 616a BW boek 7 zowel de eigen werkgever als diens opdrachtgever tegelijkertijd aansprakelijk stellen voor de voldoening van het verschuldigde loon. Als ook deze actie niet slaagt, dan kunnen werknemers de hogere schakels aanspreken. Zie artikel 616b BW boek 7. Uiteindelijk kan ook de hoofdopdrachtgever worden aangesproken. Dit, zo blijkt uit genoemd artikel, is in dit geval de provincie Friesland. De hoofdopdrachtgever kan natuurlijk ook zelf actie ondernemen en samen met alle schakels in de keten orde op zaken stellen. Uit een publicatie van de provincie Friesland blijkt dat deze daarmee al een aanvang heeft gemaakt.2
Bent u van mening dat de diverse overheden die als opdrachtgever (kunnen) optreden voldoende geïnformeerd zijn over en voorbereid zijn op de verantwoordelijkheden die de Wet Aanpak Schijnconstructies voor hen meebrengt in die rol als opdrachtgever (zoals gevraagd in de motie Kerstens van 2 juli 2015, Kamerstuk 17 050 nr. 515)? Op welke wijze monitort u dat? Wanneer breekt voor u het moment aan dat u concludeert dat extra actie in dezen noodzakelijk is (in aanvulling op hetgeen u ter uitvoering van de hiervoor bedoelde motie bij schrijven van 12 januari 2016, Kamerstuk 34 108 nr. 24, ter kennis van de Kamer heeft gebracht)?
Zoals ik mijn reactie op motie Kerstens3 heb aangegeven zijn er een aantal initiatieven genomen om lagere overheden, de VNG en het IPO te informeren over de gevolgen van de Wet Aanpak Schijnconstructies, in het bijzonder de ketenaansprakelijkheid. De VNG heeft hiervoor zelf eigen voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te geven of deze initiatieven voldoende resultaat hebben gehad. Zoals ik eerder heb aangegeven zal de WAS worden gemonitord. Ook in de monitor en evaluatie zal specifiek aandacht besteed worden aan de verantwoordelijkheden van lagere overheden vanwege de inwerkingtreding van de WAS. In mijn brief van 12 januari 20164 heb ik u hierover reeds geïnformeerd. Er is voor mij thans geen aanleiding om nieuwe initiatieven te nemen, zeker omdat de provincie Friesland al bezig is om orde op zaken te stellen.
Bent u ook van mening dat opdrachtgevers aan de vakbond inzage dienen te verstrekken in «de keten van onderaanneming» die bij het uitvoeren van de door hen uitbestede werkzaamheden wordt ingeschakeld, zodat controle op de naleving van wet en cao door de vakbond c.q. nalevingsinstituten van cao-partijen effectiever kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
In artikel 616e BW boek 7 is bepaald dat iedere schakel verplicht is de naam- en adresgegevens te verstrekken van de naast hogere en naast lagere schakel en de hoofdopdrachtgever. Op deze wijze is controle op de naleving van wet- en regelgeving en de cao gegarandeerd.
Het bericht ‘Kinderen verdwenen uit azc Ter Apel; verdachten kinderuitbuiting opgepakt’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de arrestaties van mogelijke mensenhandelaren door de Spaanse politie?1
Ja.
Kunt u de berichtgeving bevestigen, waaruit blijkt dat twee jonge kinderen die bij de arrestaties aangehouden zijn, eerder uit het asielzoekerscentrum in Ter Apel zijn verdwenen? Wat gaat er, indien deze berichtgeving juist blijkt te zijn, gebeuren met deze jongeren, welke invloed zal dit hebben op hun asielprocedure in het kader van de Dublinregelgeving en welke stappen zullen worden ondernomen teneinde herhaling bij deze kinderen te voorkomen?
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jongeren ga ik niet in op de individuele omstandigheden in deze zaak. Ik kan daarom niet ingaan op de huidige verblijfsrechtelijke procedures van deze jongeren, noch kan ik iets zeggen over hun huidige verblijfplaats en eventuele getroffen beschermingsmaatregelen. In zijn algemeenheid kan ik wel aangeven dat buitenlandse slachtoffers van mensenhandel aanspraak kunnen maken op de verblijfsregeling mensenhandel. De aanpak van mensenhandel is er onder meer op gericht om slachtoffers van mensenhandel te beschermen door hen uit de onveilige situatie te halen en adequate zorg te bieden. Onder andere het project Nationaal Verwijsmechanisme Mensenhandel is hierop gericht.
Hoe verhoudt de arrestatie van de man en vrouw, die vermoedelijk onderdeel uitmaken van een internationaal netwerk van mensenhandelaren, zich tot de verdwijningen van grotere groepen kinderen uit Nederlandse asielzoekerscentra? Bestaan er vermoedens dat dit netwerk ook verantwoordelijk is voor eerdere verdwijningen van jongeren?
Er zijn geen signalen of vermoedens dat er een samenhang is tussen deze zaak en andere vermissingen van kinderen uit asielzoekerscentra. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel een prioriteit is van Nederland en voortdurend de aandacht heeft van de opsporingsdiensten.
Op welke manier zet de Nederlandse politie zich momenteel in deze kwetsbare kinderen op te sporen en wat gebeurt er teneinde te voorkomen dat deze kinderen slachtoffer worden van een van de vier kinderhandel- en uitbuiting netwerken die actief zijn in Nederland?
Voor de beantwoording van vraag 4 en 5 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van het lid Volp (PvdA), ingezonden 24 juni 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3368).
Is er op dit punt samenwerking met Europese politie instanties? Zo ja, hoe verloopt deze samenwerking en welke stappen zijn onlangs ondernomen om de informatie overdracht te versterken, naar aanleiding van berichten over internationale mensenhandelnetwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat uitgebuite Roma-kinderen gered en teruggehaald zijn naar Nederland |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitgebuite Roma-kinderen gered en teruggehaald naar Nederland»?1
Ja.
Waarop baseert de politie haar schatting dat in heel Europa minimaal 300 kinderen op deze wijze worden uitgebuit, namelijk door netwerken die de kinderen bewust inzetten om winkeldiefstallen te plegen, zakken te rollen en te bedelen en daarnaast ook seksueel te exploiteren? Kan worden aangegeven hoeveel van deze kinderen in Nederland worden uitgebuit?
Internationale informatie-uitwisseling met politiediensten in andere landen heeft tot deze schatting geleid. Een aantal kinderen bevindt zich in Nederland. Vanwege opsporingsbelang doe ik geen uitspraken over exacte aantallen.
Hoe is het mogelijk dat een deel van deze Roma-kinderen die in Nederland onder toezicht van de Jeugdbescherming staan, kan verdwijnen? Hoe wordt voorkomen dat wanneer deze kinderen in opvanghuizen worden geplaatst, die kinderen weglopen omdat zij daartoe door hun «familie» worden gesommeerd?
De ervaring leert dat deze kinderen snel weglopen uit opvanghuizen en jeugdhulpinstellingen. Soms gebeurt dat omdat zij daartoe worden aangezet door ouders of volwassenen die claimen familie te zijn van het kind maar dat in werkelijkheid niet zijn. Een ondertoezichtstelling kan niet altijd voorkomen dat deze kinderen weglopen en uit beeld verdwijnen. Indien het vermoeden bestaat dat kinderen zich willen onttrekken aan de ondertoezichtstelling, of daartoe worden aangezet, dan kan een machtiging (gesloten) uithuisplaatsing worden gevraagd. Voor onderbouwing van de machtiging uithuishuisplaatsing/gesloten jeugdzorg wordt gebruik gemaakt van informatie over kinderuitbuiting en werkt de Raad voor de Kinderbescherming samen met de politie en het OM en de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. Een gesloten plaatsing zorgt ervoor dat deze kinderen veilig worden gesteld en geholpen kunnen worden. Desondanks kan met een gesloten plaatsing niet altijd worden voorkomen dat deze kinderen toch weglopen.
Op welke wijze wordt de opvang voor deze kinderen geregeld nadat ze zijn bevrijd uit deze netwerken? Komen zij in aanmerking voor de bestaande regelingen voor slachtoffers mensenhandel? Ook als zij uit de Europese Unie komen?
Deze kinderen kunnen gebruik maken van dezelfde voorzieningen als andere minderjarige slachtoffers van uitbuiting. Voor kinderen met rechtmatig verblijf zijn de reguliere (jeugd)hulpvoorzieningen beschikbaar. Dit betekent dat zij recht hebben op opvang en behandeling en er een kinderbeschermingsmaatregel kan worden opgelegd (een ondertoezichtstelling of een gezagsbeëindigende maatregel). Kinderen uit de Europese Unie hebben veelal rechtmatig verblijf. Kinderen die uit landen van buiten de Europese Unie komen en geen rechtmatig verblijf hebben, kunnen worden opgevangen in de Beschermde Opvang van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Kinderbeschermingsmaatregelen worden bij deze kinderen uitgevoerd door het Nidos.
Hoe wordt door de politie, bij de aanhouding van Roma-kinderen wegens stelen en het traject daarna, rekening gehouden met het feit dat het kan gaan om een slachtoffer van mensenhandel zoals een officier van justitie aangeeft?
Herkenning van situaties en het kennen van het strafrechtelijke traject hoort bij het vakmanschap van de politie. Het politievakmanschap wordt ondersteund door opleiding, training en briefing, maar ook vanuit verschillende expertisecentra. Specifiek op deze problematiek is in het kader van het landelijk programma «Aanpak uitbuiting Roma-kinderen» binnen de politie het programma Problematische Familienetwerken tot stand gekomen, waarbij de afgelopen 4 jaar kennis is vergaard en handelingsperspectieven zijn ontwikkeld. Het herkennen van mensenhandel is binnen het programma een specifiek actiepunt. Daarnaast worden via het netwerk van de afdelingen Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel van de politie verschijningsvormen en modus operandi van mensenhandel gedeeld.
Deelt u de mening dat gezien de problematiek rond de Roma-kinderen het onwenselijk is het programma «Aanpak uitbuiting Roma-kinderen» per 1 januari 2017 stop te zetten omdat het beter is deze kwetsbare groep preventief te beschermen tegen uitbuiting en tegen mensenhandelaren? Zo ja, op welke wijze wordt dit programma gecontinueerd. Zo nee, waarom niet?
Het landelijk programma «Aanpak Uitbuiting Roma-kinderen» is opgezet als een tijdelijk programma dat, na al een keer verlengd te zijn, gaat eindigen in de huidige vorm. Na de eerste verlenging is in het programma het doel gesteld om voldoende instrumentarium en handelingsperspectief te ontwikkelen waarmee gemeenten en partners binnen de keten zorg en veiligheid zelfstandig aan de slag kunnen om de problematiek van zeer complexe multiprobleemgezinnen met een Roma achtergrond aan te pakken. Daarnaast is de borging van de al ontwikkelde aanpakken in de betrokken gemeenten een belangrijke doelstelling van het programma. Deze ontwikkeling en borging zullen eind 2016 gereed zijn, waardoor het programma zoals gepland in de huidige vorm zal stoppen. Wel wordt ingezet op het bestendigen van het opgebouwde netwerk en de behaalde resultaten. Daarnaast wordt gekeken op welke wijze de aanpak van criminele uitbuiting van minderjarigen (niet uitsluitend Roma) ook in de toekomst kan worden versterkt.
In hoeverre wordt er in Europees verband samengewerkt teneinde deze rondreizende netwerken, die bewust kinderen inzetten voor criminele activiteiten op te sporen en de kinderen die hierbij slachtoffer zijn van mensenhandel te bevrijden en adequate opvang en zorg te bieden? Wat zijn de resultaten van deze samenwerking? Bent u van mening dat Europa op dit vlak voldoende samenwerkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De samenwerking in Europa is goed. Er is een geformaliseerde samenwerking opgezet met een aantal landen. In verband met opsporingsbelangen kan ik hierover geen verdere mededelingen doen, behalve dat de politie probeert samen met andere landen de verdachten op te sporen, zodat deze vervolgd kunnen worden. Verder werkt de Nederlandse politie samen met de politiediensten van lidstaten van de Europese Unie in Europol. Signalen over criminele uitbuiting worden ook gedeeld met relevante partners in Nederland, zodat deze beter signalen van kinderuitbuiting herkennen en andere maatregelen kunnen nemen, zoals een ondertoezichtstelling.
Wat voor internationaal onderzoek zoals genoemd in het bericht «Uitgebuite Roma-kinderen gered en teruggehaald naar Nederland» is gestart naar het aantal kinderen dat in Europa worden uitgebuit door hen te verplichten per dag een bepaald bedrag bij elkaar te stelen?
Het opsporingsonderzoek is momenteel nog in uitvoering. In verband met de opsporings- en vervolgingsbelangen is het niet mogelijk in dit stadium verdere mededelingen te doen.
PrEP |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de laatste cijfers van de Stichting HIV Monitoring, waaruit blijkt dat in het afgelopen jaar wederom meer dan duizend nieuwe hiv-diagnoses zijn vastgesteld in Nederland?1
Ja.
In hoeverre is het u bekend dat het aantal nieuwe hiv-diagnoses in Nederland al jaren niet onder de duizend per jaar komt?
Stichting HIV-monitor houdt dit in opdracht van VWS bij. Het aantal nieuwe diagnoses is al jaren stabiel.
Deelt u de wetenschappelijke consensus dat de veiligheid en effectiviteit van het middel Pre-Exposure Prophylaxis (PrEP) is aangetoond en niet ter discussie staat? Zo nee, waarom niet?2
Truvada, de pil die gebruikt wordt bij PrEP, is effectief bevonden in de behandeling van hiv en is daar ook voor geregistreerd en wordt voor deze toepassing vergoed. Voor de toepassing van Truvada als profylaxe, zoals bij PrEP, zit het middel nog in het registratietraject bij de European Medicines Agency (EMA). De EMA zal het middel registreren als de veiligheid en werkzaamheid voor deze indicatie is aangetoond. Ik kan hier, vooruitlopend op het besluit van de EMA, dan ook nog geen uitspraken over doen.
In hoeverre is het u bekend dat het PrEP project van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD Amsterdam) niet de effectiviteit van PrEP onderzoekt, omdat deze al is aangetoond?
Zoals onder vraag 3 vermeld gaat de EMA nog een oordeel geven over de veiligheid en werkzaamheid van het middel Truvada voor de indicatie pre expositie profylaxe. Het Amsterdamse demonstratieproject onderzoekt zowel de effectiviteit van PrEP, als de implementeerbaarheid van het gebruik in de Nederlandse situatie.
In hoeverre is het noodzakelijk te wachten met de introductie van PrEP in Nederland tot de registratie door het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA)is geregeld, gegeven het feit dat de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) PrEP wel geregistreerd heeft, de EMA doorgaans de FDA volgt in haar aanbevelingen, en Frankrijk PrEP al reeds toepast?
Conform de Geneesmiddelenwet moet een geneesmiddel geregistreerd worden om in Nederland op de markt gebracht te worden. De fabrikant heeft een aanvraag voor een handelsvergunning bij de EMA gedaan. Ik ga hier niet op vooruit lopen. Daarnaast zal ik een adviesaanvraag bij de Gezondheidsraad neerleggen, die zich onder andere zal richten op het individuele en publieke belang van PrEP bij HIV-preventie. Verder is het aan de fabrikant om na het uitkomen van het advies van de EMA een aanvraag voor opname in het verzekerde pakket bij ZIN te doen. Ik kan niet op deze zaken vooruitlopen.
Is het u bekend dat veel betrokken veldpartijen, waaronder hiv-behandelaren, huisartsen, kennisinstituten en vertegenwoordigers van de doelgroep, zich reeds voorbereiden op de introductie van PrEP in Nederland? Zo ja, wat denkt u hiervan?
Het is mij bekend dat partijen ermee bezig zijn. Daarom wordt het gesprek met hen gevoerd. Ik ga de Gezondheidsraad om advies vragen over de opportuniteit van de inzet van PrEP bij zeer specifieke risicogroepen. Daarnaast is het aan de fabrikant om na uitkomen van het advies van de EMA een aanvraag bij ZIN te doen. Ik wil niet op deze adviezen vooruit lopen.
Bent u bereid om, alvorens de registratie van PrEP door de EMA, voorbereidende maatregelen te nemen om te voorkomen dat er na registratie door tijdsverlies onnodige hiv-infecties worden opgelopen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De verspreiding van abortuspillen door Women on Waves naar Noord-Ierland |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Abortuspillen via drone naar Noord-Ierland»?1
Ja.
In hoeverre acht u het wenselijk, dan wel legaal, dat de Nederlandse pro-abortus-actiegroep Women on Waves (WoW) abortuspillen verspreidt in Noord-Ierland, terwijl de Ierse Grondwet het gebruik van abortuspillen verbiedt ter bescherming van het ongeboren leven? Indien de actie illegaal is, welke juridische mogelijkheden ziet u om op te treden tegen de actievoerders?
Abortus is in Noord-Ierland aan strenge wettelijke regels gebonden. Die regels zijn bepalend. Een eventueel juridisch optreden is aan de Noord-Ierse overheid.
In hoeverre voldoet deze actie aan de eisen die de overheid heeft gesteld in de aan WoW verstrekte Waz-vergunning (Wet afbreking zwangerschap)? Geldt voor deze actie ook de eis dat WoW een tijdelijke vergunning moet aanvragen wanneer zij een actie gaat voeren, met het voornemen abortussen te verrichten?2 Is een tijdelijke vergunning door WoW aangevraagd? Heeft u een tijdelijke vergunning verleend? Zo ja, op basis waarvan is die vergunning verstrekt? Is deze actie voor u reden de vergunning van WoW in te trekken?
Aangezien het handelen van Women on Waves niet op Nederlands grondgebied plaatsvond, is er geen vergunning vereist zoals neergelegd in artikel 296, vijfde lid Wetboek van Strafrecht. De actie heeft geen consequenties voor de bestaande Waz-vergunning.
Is er contact geweest tussen Nederland, Ierland en Noord-Ierland over deze actie? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de inhoud van die gesprekken?
Er is geen contact geweest tussen Nederland enerzijds, en Ierland en Noord-Ierland anderzijds over deze actie.
Bent u in gesprek met bestuurders uit de regio en NS en ProRail om de geconstateerde problemen aan te pakken?1
Ik vind het belangrijk dat reizigers betrouwbaar en comfortabel vervoer wordt geboden. De verantwoordelijkheid voor het ontwerpen van de dienstregeling voor het hoofdrailnet en het overleg daarover met belanghebbenden als decentrale overheden, andere vervoerders en consumentenorganisaties ligt bij NS. NS is in gesprek met de regio en heeft in de dienstregeling 2017 verbeteringen aangekondigd: meer Intercity’s in de spits tussen Schagen en Alkmaar, die ook zullen gaan stoppen op Castricum en Heiloo. Bovendien heeft NS op basis van waarnemingen over volle treinen per 12 juni 2016 treinen verlengd op de Kennemerlijn. Kortom, NS monitort de situatie nauwkeurig en neemt indien nodig maatregelen.
Hoe rijmt u de uitlatingen van NS dat het allemaal keurig verloopt, dat er ruim voldoende zitplaatsen zijn voor alle passagiers en dat reizigers slechts minuten later op hun bestemming zijn dan voorheen met de sneltrein, terwijl passagiers zelf klagen richting NS over de drukte, agressie tussen treinreizigers onderling, over dat mensen treinen laten voorbijrijden omdat ze er niet meer bij kunnen, over zulke beroerde overstappen dat zij niet minuten, maar halve en hele uren later op hun eindbestemming zijn? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op dit bijzondere verschil in beleving? Is het aantal klachten richting het OV-loket dan wel NS toegenomen?
Naar aanleiding van de vraag vanuit uw Kamer heb ik aan het OV loket gevraagd het aantal klachten over de Kennemerlijn (het traject Haarlem – Alkmaar) in de afgelopen acht kwartalen op een rijtje te zetten. Het OV loket leverde de volgende cijfers2.
4
5
28
1
2
10
0
2
0
180
Het hoge aantal klachten in het vierde kwartaal van 2015 en het eerste kwartaal van 2016 wordt veroorzaakt door de aankondiging en invoering van de dienstregelingswijziging3 waardoor de intercity tussen Alkmaar en Haarlem verdween. Dit gezien de lage bezetting in de daluren van circa 10%. In de spitsuren worden wel Spitsintercity’s ingezet. In de ochtendspits rijdt NS vier Intercity’s van Alkmaar naar Haarlem, die onderweg alleen stoppen in Beverwijk. In de avondspits rijden er vier Intercity’s van Haarlem via Beverwijk naar Alkmaar. Voor de reistijden en overstappen verwijs ik naar de antwoorden 1 t/m 3 van mijn brief van 18 mei jl.4
NS monitort de drukte in de treinen en treft zo nodig maatregelen. Zo heeft NS begin dit jaar in samenwerking met Rover waargenomen dat de capaciteit van een beperkt aantal treinen te krap was. Per 12 juni heeft NS de betreffende treinen verlengd. Daarna heeft NS samen met de wethouder van Beverwijk de situatie op het station en in de treinen bekeken. Ze hebben gezamenlijk geconcludeerd dat NS op de Kennemerlijn in onverstoorde situaties voldoende capaciteit aanbiedt. Bij onverhoopte inzet van kortere treinen of de uitval van een trein als gevolg van een verstoring ervaren reizigers de (opvolgende) treinen als erg druk. Dit beeld wordt door NS herkend en dit is dan ook een speerpunt in het maatregelenpakket van NS om te drukke treinen tegen te gaan. Ik zie toe op de voortgang van dit maatregelenpakket5.
Na het verlengen van de betreffende treinen meldt NS een halvering in het aantal binnengekomen meldingen. Ook in het klachtenoverzicht van het OV-loket is het afgelopen halfjaar een dalende trend te zien. In de spitsuren kan het natuurlijk wel druk zijn en zullen in een aantal treinen sommige reizigers moeten staan, maximaal 15 minuten. Dit blijkt ook uit recente analyses die NS heeft uitgevoerd op basis van OV-chipkaart gegevens.
In het jaarlijkse proces ten behoeve van het ontwerpen en vaststellen van de nieuwe dienstregeling wordt door NS bekeken hoe e.e.a. geoptimaliseerd kan worden. In reactie op de adviesaanvraag van NS hebben de consumentenorganisaties in maart 2016 een advies uitgebracht over de dienstregeling 20176. In reactie op dit advies heeft NS besloten in de ochtend- en avondspits meer Intercity’s te rijden tussen Schagen en Alkmaar. NS rijdt daarmee conform het advies enkele extra treinen in aansluiting op de Intercity Alkmaar – Haarlem.7
Bovendien zullen in de dienstregeling 2017 de Spitsintercity’s ook stoppen op Castricum en Heiloo. De verwachting van NS is dat dit vanaf december 2016 zal leiden tot meer reizigers in de Spitsintercity’s en minder drukte in de Sprinters in de spitsuren. Ik vind het goed dat NS hiermee tegemoet komt aan een brede wens (van consumentenorganisaties, overheden en andere regionale partijen) voor haltering van de spitsintercity’s op Heiloo en Castricum zonder dat de overstap in Haarlem verslechtert. De consumentenorganisaties hebben hier positief over geadviseerd.
Wat is er waar van de uitingen van NS dat de «verliesgevendheid» van de Kennemerlijn moet worden opgelost door minder materieel te laten rijden? Hoe ziet de exploitatie van de Kennermerlijn eruit? Wat is het verschil met de vroegere dienstverlening in termen van exploitatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het gehele hoofdrailnet geldt dat sommige treindiensten op sommige momenten verliesgevend zijn en op andere winstgevend. Het hoofdrailnet wordt geacht als totaal winstgevend te zijn. NS rapporteert over de prestaties. Ik beschik niet over de exploitatiecijfers van de Kennemerlijn.
NS streeft in zijn algemeenheid naar een efficiënte inzet van het beschikbare materieel. Zoals aangegeven in antwoord 2, heeft NS in de dienstregeling 2016 gekozen om de intercity tussen Alkmaar en Haarlem te laten vervallen, gezien de lage bezetting van ca. 10% in de daluren. Wat dat betreft kan er op de Kennemerlijn sprake zijn van een spanning tussen wat regionaal gewenst wordt en wat maatschappelijk en economisch verantwoord is. Verder zet NS in de spitsuren Spitsintercity’s in, monitort de drukte in de treinen en treft zo nodig beheersmaatregelen, zoals het verlengen van de treinen per 12 juni jl. En zoals aangegeven in antwoord 3, zullen in de dienstregeling 2017 de Spitsintercity’s ook stoppen op Castricum en Heiloo.
Past de door NS toegepaste versobering binnen de afspraken van de concessie die het Rijk heeft met NS en wat zijn de prestaties op de Kennemerlijn voor wat betreft de kans op een zitplaats in de spits en past dit binnen de prestatieafspraken van de concessie in termen van tien slechts presterende lijnen?
Ja, de wijze waarop NS de dienstregeling voor de Kennemerlijn invult, past binnen de afspraken van de concessie. Verder constateer ik dat NS goed heeft geluisterd naar de omgeving en de benodigde aanpassingen heeft gedaan.
Het maken van de nieuwe dienstregeling is elk jaar een puzzel. Elke wijziging van de dienstregeling kent voordelen en nadelen, partijen die erop vooruit gaan en partijen die erop achteruit gaan. De uitdaging voor NS is om aanpassingen te vinden die zo veel mogelijk voordeel bieden aan zo veel mogelijk reizigers en zo weinig mogelijk nadeel aan zo weinig mogelijk reizigers.
Via de OV- en Spoortafels en via regelmatige bilaterale gesprekken is NS goed op de hoogte van alle regionale wensen. NS houdt hiermee bij het ontwerpen van de dienstregeling zo goed mogelijk rekening. Andersom heeft NS de overheden op de hoogte gebracht van wat er wel en niet mogelijk is. NS voldoet aan de vereiste minimale bediening van stations (artikel 44) en stemt met de voorgestelde maatregelen de dienstregeling af op de reizigersvraag (artikel 43).
Ik reken NS met de prestatie-indicatoren niet af op individuele lijnen8. De prestaties ten aanzien van de indicator «vervoercapaciteit reizigers in de spits» lagen in 2015 boven de bodemwaarde.9
De open brief van een mevrouw over haar tante die mogelijk door BrabantZorg kaalgeplukt wordt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het facebookbericht «Open brief aan mevrouw De Jong-Verspeek van BrabantZorg»?1
Ja.
Klopt het dat BrabantZorg zonder toestemming geld van de rekening van de tante van de briefschrijver afschrijft voor «vrijwillige bijdrages» en waskosten? Worden de waskosten overschreden?
Het staat bewoners van instellingen vrij om kappersdiensten af te nemen. En de aanbieder daarvan kan uiteraard overeengekomen bedragen in rekening brengen. De vraag of in individuele gevallen sprake is van overeengekomen bedragen, kan ik niet beantwoorden. Zorginstellingen zijn verplicht zorg te leveren die voldoet aan de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om daarop toe te zien. Zij maakt daarbij gebruik van informatie over klachten die binnenkomen bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) via www.landelijkmeldpuntzorg.nl. Ook geldt dat de NZa een toezichthoudende rol heeft als het gaat om mogelijk onterechte betalingen. Zij heeft daar ook een meldpunt voor ingericht, via www.nza.nl/organisatie/Contact/Meldpunt. Voor mensen die niet goed voor zichzelf zorgen of hun financiële zaken niet kunnen regelen, zijn er ook waarborgen die kunnen voorkomen dat anderen hier misbruik van maken. De kantonrechter kan in zulke situaties een curator, bewindvoerder of mentor benoemen. Zij leggen periodiek rekening en verantwoording af aan de kantonrechter. Bij klachten of twijfel over betrouwbaarheid van de curator, bewindvoerder of mentor kan de cliënt een klacht indienen bij de kantonrechter die hen heeft benoemd.
Klopt het dat er 174 euro per maand wordt afgeschreven voor de interne kapsalon? Gaat deze tante soms elke dag naar de kapsalon? Is hier in uw ogen sprake van redelijkheid? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bewoners van instellingen veilig moeten zijn tegen kaalplukken, helemaal door de instelling waar zij verblijven? Zo ja, hoe gaat u dit beter borgen?
Deze mening deel ik volledig. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de bestaande waarborgen in wet- en regelgeving niet voldoende zouden zijn.
Bent u bereid steekproefsgewijs nader onderzoek te doen naar de werkwijze van instellingen met betrekking tot het zonder toestemming afschrijven van geld van bewoners hun rekeningen en of dit wel volgens de regels en proportioneel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Gedurende 2013 en 2014 heeft de NZa reeds onderzoek gedaan naar instellingen die cliënten onterechte betalingen hebben opgelegd. In mijn brief van 14 oktober 2014 (Kamerstuk 30 597, nr. 468) heb ik toegelicht wat de bevindingen van het onderzoek zijn. Tevens heb ik aangegeven welke maatregelen sindsdien zijn genomen. Gelet op de waarborgen in wet- en regelgeving en gelet op de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het onderzoek van de NZa, zie ik geen aanleiding om opnieuw een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Mochten de beweringen in deze casus kloppen, bent u dan bereid om sancties te treffen tegen zowel deze instelling als ook hun bestuurders en het geld hoofdelijk van hen terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS en ik hebben u in onze brief van 20 december 2013 over governance in de zorgsector (Kamerstuk 32 012, nr. 17) geïnformeerd over dit instrumentarium. Ik acht de bevoegdheden en handhavingsinstrumenten waarover de NZa en de IGZ beschikken in het geval van onterechte betalingen voldoende.
De uitbuiting van Nederlandse voetbaltrainers in China |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse trainers in China krijgen nauwelijks salaris en keren gedesillusioneerd terug»?1
Ja.
Kent u andere berichten of beschikt u over andere informatie ten aanzien van de wijze waarop Nederlandse trainers in China worden behandeld? Zo ja, waaruit bestaat die?
Er zijn mij geen andere berichten bekend. Zoals in het Telegraaf artikel staat vermeld, heeft de Ambassade deze berichten ook gekregen. Vanuit de Ambassade is het advies gegeven om een advocaat te zoeken.
Deelt u de mening dat de wijze waarop Nederlandse trainers in China worden behandeld ten minste aanleiding geeft om te veronderstellen dat er sprake is van uitbuiting, corruptie of misleiding? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om deze trainers te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik de individuele casus niet ken kan ik hier geen uitspraak over doen. Het lijkt mij dat trainers die stappen in een buitenlands avontuur niet naïef zijn en zich terdege voorbereiden. Wanneer gesloten overeenkomsten niet worden nagekomen, dan staat ook in China in principe een gang naar de rechter open om de overeenkomst af te dwingen. Ik zie hierbij geen directe rol voor de Nederlandse overheid.
Wat kunt u doen om de gedupeerde trainers die in China worden geconfronteerd met de in het bericht genoemde praktijken concreet te helpen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kent u berichten dat ook trainers uit andere landen in China slecht worden behandeld? Zo ja, acht u het gewenst dat in internationaal verband hier aandacht aan wordt besteed en hoe?
Nee, daar heb ik geen kennis van. Ik zie het niet als mijn verantwoordelijkheid hier in internationaal verband aandacht voor te vragen.
Kunt u, bijvoorbeeld in overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), er voor zorgen dat Nederlandse trainers goed op de hoogte worden gebracht van de mogelijke valkuilen die het trainerschap in China met zich mee kan brengen? Zo nee, waarom niet?
De KNVB erkent het belang van het opkomende voetballand China. Daarom verkent de KVNB hoe beide landen nader tot elkaar kunnen komen. Zij heeft een voetbalpartnership met de Chinese voetbalbond. Via dit kanaal deelt zij haar kennis met de Chinese voetbalbond. Hierbij ligt niet de nadruk op het begeleiden van NL-trainers, spelers of clubs naar China, maar vooral op de ondersteuning en ontwikkeling van een gedegen en kwalitatieve voetbalomgeving. Ik zal met de KNVB hierover nader overleggen.