Alarmerende bijensterfte in de Verenigde Staten |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amerikaanse imkers verliezen helft van hun bijen»? Wat is uw reactie op dit alarmerende onderzoek?1
Ja. Mijn reactie vindt u in de antwoorden op hiernavolgende vragen.
Hoe moeten de sterftecijfers geïnterpreteerd worden? Is er reden tot bezorgdheid, ook voor de Nederlandse en Europese situatie? Is dit reden extra aandacht te geven aan de potentiële bijensterfte in Nederland en Europa?
Het bericht geeft geen aanleiding voor bezorgdheid aangezien de situatie in de Verenigde Staten niet representatief is voor de Nederlandse of Europese situatie. In de VS is voor het overgrote deel sprake van zeer grootschalige imkerij, waarbij de kosten van het bijenhouderijsysteem worden afgewogen tegen de baten. Het regelmatig controleren in de loop van het seizoen van kasten en volken of het treffen van maatregelen, blijkt daarbij bedrijfseconomisch niet uit te kunnen. Met de grotere uitval die hierdoor ontstaat, wordt ook rekening gehouden door in het begin meer volken in te zetten. In Nederland is de sterfte van de afgelopen winter juist heel laag. Er zijn nog geen officiële berichten over de recente sterfte in andere landen.
Is er vergelijkbaar onderzoek gedaan naar de situatie in Nederland en/of Europa? Zo ja, wat waren de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, is dit Amerikaanse onderzoek aanleiding voor u een vergelijkbaar onderzoek in Nederland uit te (laten) voeren?
In de Verenigde Staten is sprake van een optelsom van twee sterftecijfers, een wintersterfte en een zomersterfte. In Europa wordt alleen de wintersterfte als maat voor de gezondheid van bijen gehanteerd. Zomersterfte wordt in Europa niet gemeten.
De monitoring in de Verenigde Staten is gebaseerd op een digitale enquête onder imkers op vrijwillige basis. Daarin doen zowel zeer grote imkers mee met vele duizenden volken, als zogenaamde «backyard» imkers, met 100 tot 150 volken. Imkers met kleine aantallen volken, waarbij over het algemeen zorgvuldiger met de volken wordt omgegaan zoals in Nederland, zullen slechts mondjesmaat in deze monitoring zitten. De grote imkers in de Verenigde Staten hebben een imkerpraktijk die hoge sterftecijfers tot gevolg kan hebben.
Het artikel geeft aan dat de varroamijt, pesticiden en dracht belangrijke oorzaken zijn. Van belang is hoe daarmee wordt omgegaan in de imkerpraktijk:
Zouden deze sterftecijfers nog onder «normale fluctuaties» in de bijenpopulatie geschaard kunnen worden? Zo ja, vanaf welk moment is hier niet langer sprake van? Zo nee, wat zijn «normale fluctuaties» in de bijenpopulatie?
Nee, tot 15% wintersterfte wordt in Nederland algemeen als acceptabel beschouwd. Wintersterfte zal ook nooit 0% zijn. De afgelopen winter was de sterfte met 6% zeer laag te noemen. Als bijenvolken goed behandeld worden tegen varroamijten en niet geconfronteerd worden met ongeoorloofde blootstelling aan middelen, dan fluctueert natuurlijke sterfte met name door weersomstandigheden, zowel in de winter als in de voorafgaande zomer. Weersomstandigheden hebben met name invloed op de voedingstoestand van het volk. Een koud voorjaar en veel regen belet de bijen om voedsel te halen. Droogte geeft weinig nectar in bloemen en bomen, ook dat geeft weinig voedsel. Daarnaast kan regen veroorzaken dat jonge koninginnen niet bevrucht worden of verloren gaan als de regenval net plaats vindt op het moment dat zij de leeftijd hebben om bevrucht te worden.
Kunt u omschrijven wat de gevolgen van deze massale sterfte op de korte en lange termijn zijn voor de voedselzekerheid, de biodiversiteit en de economie, voor Nederland, Europa en wereldwijd? Zullen deze effecten zich al op zeer korte termijn voordoen, gezien de grote aantallen bijen die de afgelopen jaren zijn gestorven?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Nederlandse steun verwerving voor ISDS |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Probeert Nederland inderdaad steun te verwerven voor ISDS (het omstreden Investor-State-Dispute-Settlement) in de gehele EU, opdat ook Europese bedrijven toegang krijgen tot private arbitrage, waarmee de nationale rechter omzeild kan worden?1
Nee, integendeel. Het bewuste artikel in de NRC verwijst naar een discussie over de toekomst van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen EU-lidstaten onderling (zogenaamde intra EU-IBO’s). In deze discussie onderzoekt Nederland samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie manieren om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Daartoe hebben Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Finland en Nederland bijgevoegde notitie2 opgesteld, waarin een aantal alternatieven voor intra-EU IBO’s worden uitgewerkt. In geen van deze alternatieven wordt het oude Investor-State Dispute Settlement (ISDS) genoemd. Sterker nog, alle opties richten zich op investeringsgeschillenbeslechting via een permanente instantie, volgens de basisprincipes van het Investment Court System, dat het oude ISDS-model heeft vervangen. Dat betekent onder andere dat het recht om regelgeving in het publieke belang te maken gewaarborgd is, procedures transparant zijn, zaken door onafhankelijke rechters behandeld worden en er een mogelijkheid voor beroep is. De drie alternatieve opties zijn zo ingericht dat deze passen binnen de EU-rechtsorde: het overdragen van jurisdictie aan het Europese Hof van Justitie, de versterking van investeringsbescherming in nationale rechtssystemen (zoals het eengemaakt octrooigerecht, zie Kamerstuk 34 411), of het deponeren van een zogenaamd «Compromis» bij het Permanent Hof van Arbitrage, waardoor het mogelijk wordt om een Investment Court Systembinnen de EU op te zetten.
Heeft dit te maken met de verwachting dat binnenkort middels de vrijhandelsverdragen met Canada (CETA) en de Verenigde Staten (TTIP) ook Canadese en Amerikaanse bedrijven zich bij investeringsgeschillen niet tot onze rechterlijke macht hoeven te wenden, maar zich direct op private arbitrage kunnen beroepen en zo hoge claims kunnen eisen?
De discussie of de rechtsbescherming van investeerders voldoende is, loopt al sinds de toetreding van Midden-en Oost Europese landen tot de EU en staat dus los van EU-verdragen met derde landen. Nederland heeft bijvoorbeeld samen met Frankrijk in 2011 voorgesteld een Ombudsman in te stellen om de intra EU-IBO’s te vervangen. In de notitie worden drie aanvullende alternatieven aangedragen.
Klopt het dat volgens de Europese Commissie de intra-EU BIT's (bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten) met ISDS voorzieningen strijdig moeten worden geacht met Europese regelgeving en de Commissie onder meer Nederland heeft verzocht deze intra-EU BIT's te beëindigen?
Ja, dat klopt. De Europese Commissie is onder meer van mening dat de zekerheden die intra EU-IBO’s bieden tot discriminatie leiden van EU-lidstaten die geen intra-EU IBO’s met elkaar hebben. Daarom stelt de Europese Commissie dat deze verdragen in strijd zijn met het EU-recht en is de Europese Commissie tegen een vijftal lidstaten, waaronder Nederland, een ingebrekestellingsprocedure gestart en tegen 21 lidstaten een zogenaamde pilotprocedure. Zowel de Europese Commissie3 als de meeste lidstaten zijn evenwel van mening dat investeringsbescherming op de interne markt gewaarborgd moet blijven. Dat is nodig omdat de interne (kapitaal)markt nog niet volledig functioneert. Dit wordt bijvoorbeeld onderstreept door het EU-scorebord 20164 en de Global Competitiveness Index 2015–20165. De notitie benoemt een aantal opties waarop de rechtszekerheid binnen de EU kan worden gegarandeerd. ISDS is daarbij geen optie.
Waarom verzet juist Nederland zich met vier andere landen (Finland, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland) tegen het opzeggen van intra-EU BIT's met ISDS?
Nederland verzet zich niet tegen opzegging, maar onderzoekt juist samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie mogelijkheden om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Volgens gegevens van UNCTAD stond Nederland in 2014 op de achtste plaats van investeerders in het buitenland.6 Nederland zet zich daarom in voor adequate rechtsbescherming van Nederlandse investeringen in het buitenland. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Als ISDS in intra-EU BIT's strijdig is met het EU-recht en ISDS voor alleen niet-Europese (zoals Amerikaanse) bedrijven onwenselijke ongelijke behandeling oplevert, waarom bepleiten we dan niet het schrappen van ISDS uit TTIP en CETA, in plaats van nieuwe ISDS-voorzieningen voor de hele EU te bepleiten?
Nederland bepleit geen nieuwe ISDS-voorzieningen. Integendeel. Veel van de intra-EU IBO’s dateren uit de jaren negentig van de vorige eeuw, dus vóór de uitbreiding van de EU met landen in Midden- en Oost Europa. Na de val van de Muur transformeerden deze landen naar een markteconomie en om voldoende buitenlandse investeringen aan te kunnen trekken was het belangrijk om rechtszekerheid te bieden via deze verdragen. In de bij vraag 3 aangehaalde ingebrekestellingsprocedure die de Europese Commissie tegen onder andere Nederland is gestart, draait het onder andere om de vraag of de zekerheden die door de intra-EU IBO’s worden geboden in strijd zijn met de interne markt.
Dit staat los van de betrekkingen tussen de EU en derde landen, waarmee we geen interne markt hebben.
Als het volgens de Nederlandse argumentatie gaat om het tegengaan van ongelijke behandeling, is het dan niet logisch om ISDS ook voor Nederlandse bedrijven in te voeren en daarna private arbitrage voor iedereen, zodat ook burgers de rechter kunnen passeren? Zo nee, waarom niet?
In investeringsverdragen worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor buitenlandse investeerders. Dat betekent niet dat buitenlandse investeerders in Nederland extra rechten krijgen of een hogere bescherming genieten: de rechten die in investeringsverdragen worden opgenomen zijn basisregels. Bijvoorbeeld dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toepast en een redelijke schadevergoeding wordt betaald. Deze minimum bescherming is diep verankerd in de Nederlandse wet. Investeringsverdragen geven dus niet meer bescherming, want Nederlandse bedrijven genieten dezelfde bescherming onder het nationale recht. Overigens is onder Nederlands recht arbitrage niet voorbehouden aan investeerders en kunnen ook andere partijen gebruik maken van arbitrage. De regels om een arbitrageprocedure te starten zijn sinds 1 december 1986 opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het bericht dat de farmaceutische industrie artsen betaalt via een sluiproute |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceutische bedrijven via een sluiproute artsen veel meer betalen dan het officiële Transparantieregister Zorg aantoont?1
Het Transparantieregister is bedoeld om openheid te geven in financiële relaties tussen farmaceutische bedrijven en artsen. Dat er nu constructies blijken te zijn die niet gemeld worden in het Transparantieregister Zorg, vind ik onwenselijk.
Er zijn onafhankelijke bureaus die zelf nascholing organiseren en zij kunnen daar sponsoring voor vragen bij farmaceutische bedrijven. De CGR beoordeelt de situatie rondom het inhuren van artsen als sprekers via een bureau als volgt.
Als er bij het betrokken bureau beroepsbeoefenaren zijn betrokken, dan dient in ieder geval de sponsoring aan dit bureau zelf aan het Transparantieregister Zorg te worden gemeld.
Een dergelijk bureau kan zelf artsen benaderen om te spreken, zonder dat farmaceutische bedrijven daar invloed op of weet van hebben. In dat geval ziet de CGR geen directe financiële relatie tussen de betrokken arts en het farmaceutische bedrijf en wordt de relatie niet in het Transparantieregister zorg gemeld.
Indien een dergelijk bureau artsen benadert om te spreken en een farmaceutisch bedrijf heeft daar weet van of invloed op, dan vindt de CGR dat er wel sprake is van een directe financiële relatie en moet deze worden gemeld aan het Transparantieregister Zorg, ook al krijgt de arts zijn betaling via het bureau.
De CGR heeft laten weten na te gaan op welke wijze de financiële relaties die via onafhankelijke bureaus lopen, toch openbaar gemaakt kunnen worden.
Vindt u dat het via een commercieel (scholings)bureau verhullen van financiële banden tussen artsen en de farmaceutisch industrie, bijdraagt aan het doel van het Transparantieregister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een reden voorstellen voor de sluiproute via dergelijke bureaus, zoals Olio Educatie, dat geld krijgt van Boehringer Ingelheim, Pragmascoop van Ger Prins, oud-marketeer van Astra Zeneca, MarkTwo van Willem Korteling, ex-voorlichter in de farmaceutische industrie en Health Investment van Evert Jan Cremers, en Mark Dobbelaar afkomstig van GlaxoSmithKline, anders dan het verhullen van financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat mij erom dat financiële relaties worden gemeld in het Transparantieregister Zorg.
Heeft u er, gelet op de reacties van de farmaceutische industrie en koepelorganisatie Nefarma, nog vertrouwen in dat zij onderdeel zijn van de oplossing? Zo ja, waar is dat vertrouwen eigenlijk op gebaseerd?
Er is in Nederland sprake van zelfregulering. Nefarma is aangesloten bij de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) en valt daarom onder de voorwaarden van deze gedragscode. Zelfregulering stelt eisen aan de eigen verantwoordelijkheid van zowel beroepsbeoefenaren als de farmaceutische industrie. Partijen moeten hun verantwoordelijkheid hierin nemen om het gat te dichten. Het is goed dat Nefarma heeft aangegeven ook op dit punt haar verantwoordelijkheid te nemen.
Bent u, gelet op het vrijblijvende karakter en het feit dat het Transparantieregister op grote schaal wordt omzeild, van mening dat het register in de huidige vorm functioneert? Wat is er precies verbeterd aan het Transparantieregister Zorg sinds de eerdere vragen van 18 mei 2015? Is het waar dat de farmaceutische industrie, de communicatie-/scholingsbureau’s en artsen zich nog steeds niet houden aan hetgeen u heeft gesteld in antwoord op vraag 2, namelijk dat als artsen daarbij zijn betrokken dat dan moet worden vermeld in het Transparantieregister?2
Er is strikt genomen geen wettelijke plicht voor het melden van bepaalde financiële relaties in het Transparantieregister Zorg, maar het register kent wel een verplicht karakter. In de gedragscode van de CGR is deze verplichting tot melden opgenomen. De code is daarmee bindend voor de partijen die hierbij zijn aangesloten.
Zoals ik aangaf in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2015–2016, 34 330, nr. 5), is de toegankelijkheid (zoekfunctie) en bekendheid van het Transparantieregister Zorg verbeterd en moeten er nu meer soorten financiële relaties worden gemeld. Ook wordt voor het registreren van financiële relaties met beroepsbeoefenaren gebruik gemaakt van het BIG-register op basis van het Registratiebesluit BIG.
Bent u bereid het Transparantieregister per direct aan te laten passen, zodat voortaan ook de betalingen van reclame-/scholingsbureaus aan artsen inzichtelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u tevens bereid deelname aan het Transparantieregister Zorg verplicht te stellen, zodat alle banden tussen artsen en de farmaceutische industrie zichtbaar worden?
Het Transparantieregister Zorg functioneert naar behoren op basis van de huidige gedragscode. De gedragscode is onderschreven door de relevante partijen en is daarmee de norm geworden. De gedragscode voorziet ook in een toezichtmechanisme.
In de geneesmiddelensector is dat de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR), die toeziet op reclame voor receptgeneesmiddelen, en samenwerking tussen zorgverleners en farmaceutische bedrijven. In de medische hulpmiddelensector is het de Code Commissie van de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH), die op grond van die gedragscode belast is met de behandeling van klachten van partijen en ook adviezen geeft over de interpretatie van de gedragscode. Voor overtredingen van de bepaling uit de Gedragscode over openbaarmaking van financiële relaties kan de Code Commissie naar aanleiding van een klacht sancties opleggen.
Los van de afspraken binnen de sector zelf, zal de IGZ handhaven dat partijen binnen de kaders van de Geneesmiddelenwet opereren.
Daarom zie ik in dit stadium geen reden om deelname aan het register in de wet op te nemen. Niettemin houd ik het draagvlak en de naleving van de gedragscode nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vergoedingen die de farmaceutische industrie aan artsen betaalt aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zou volgens u een redelijke vergoeding zijn?
Dit wordt gedaan door het verbod op gunstbetoon dat geregeld is in artikel 94 van de Geneesmiddelenwet. Wat wordt verstaan onder een redelijke vergoeding staat uitgewerkt in de gedragscode van de CGR en de Beleidsregels Gunstbetoon Geneesmiddelenwet.
Bent u bereid adviesbureaus aan te pakken die artsen tot wel tienduizenden euro's betalen voor lezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ ziet toe op naleving van de Geneesmiddelenwet en het toezichtskader. Het is aan de IGZ om te bepalen of er sprake is van ongeoorloofd gunstbetoon. Het maakt daarbij niet uit of het om een farmaceutisch bedrijf of een onafhankelijk adviesbureau gaat.
Past het via betalingen beïnvloeden van artsen, en zodoende het vergroten van de omzet, bij uw streven naar zinnige en zuinige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de definitie van gunstbetoon (artikel 94 van de Geneesmiddelenwet) is het beïnvloeden van artsen door betalingen met een verkoopbevorderend doel, verboden. Betalingen aan artsen zijn alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn bij geneesmiddelen vastgelegd in de gedragscode van de CGR. Bij medische hulpmiddelen zijn deze voorwaarden vastgelegd in de gedragscode van de GMH.
We verwachten van artsen dat zij medicijnen zinnig en zuinig voorschrijven op basis van de behoefte van de patiënt en de door de beroepsgroepen opgestelde richtlijnen.
Welke wapenfeiten heeft de door uzelf uitgeroepen «oorlog» tegen de farmaceutische industrie tot op heden opgeleverd?3
Zoals ik in de geneesmiddelenvisie heb aangekondigd, vind ik het van belang om de balans in het farmaceutisch systeem te herzien. Daarvoor zijn op nationaal en internationaal niveau acties nodig. Op internationaal niveau zijn de resultaten tot uitdrukking gekomen in de recent aangenomen raadsconclusies op geneesmiddelen zoals vrijwillige samenwerking tussen landen. Zo is recent Oostenrijk toegetreden tot het samenwerkingsverband van de BeNeLux. Daarnaast wordt aan een analyse en aanpassing van marktprikkels in het EU wetgevingssysteem gewerkt, en zijn we gestart met een dialoog over de toekomst van de farmaceutische sector. Ik ben ervan overtuigd dat er veranderingen gaan komen in deze sector. Op al deze thema’s is brede steun op internationaal niveau maar we zullen deze discussie ook samen met de farmaceutische industrie moeten vormgeven. Ik heb derhalve niemand de oorlog verklaard. Wel ben ik van mening dat de huidige business modellen, regulering en markttoelating niet duurzaam zijn en dus moeten veranderen.
Bent u daadwerkelijk bereid de farmaceutische industrie een gevoelige slag toe te brengen, en de financiële banden tussen hen en artsen door te snijden? Kunt u uw antwoord toe lichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een inschatting maken, op basis van het aantal betalingen van reclame-/scholingsbureau’s aan artsen, hoeveel geld er direct dan wel indirect van de farmaceutische industrie naar artsen stroomt? Zo ja, hoeveel is dit? Zo nee, erkent u dan dat er helemaal geen sprake is van transparantie?
Ik beschik niet over de gegevens om een dergelijke inschatting te maken.
Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de afgelopen jaren geweest betreffende het functioneren van het Transparantieregister? Wat is thans de mening van de IGZ over het functioneren van het Transparantieregister?
De inspectie houdt toezicht op de Geneesmiddelenwet en heeft geen formele titel voor toezicht op het functioneren van het Transparantieregister Zorg. Zij onderhoudt ook geen hiërarchisch-bestuurlijke relatie met het Transparantieregister Zorg, en is derhalve niet in de positie om het functioneren te beoordelen. Wel zijn er werkafspraken gemaakt tussen de CGR en de IGZ5.
Hoe is de financiering van het Transparantieregister onder de hoede van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) thans geregeld? Wat is het aandeel van de farmaceutische industrie en/of de overheid daarin?
VWS heeft bij de opzet van het Transparantieregister Zorg in 2012/2013 eenmalig een bedrag van € 232.378 bijgedragen. Verder financiert het Transparantieregister Zorg zichzelf. De jaarlijkse kosten van het register bedragen circa € 60.000 per jaar. De KNMG neemt circa 10% voor haar rekening. De rest komt van bedrijven die relaties hebben gemeld, waarbij bedrijven per melding betalen.
Is transparantie van de financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie vanwege het systeem van zelfregulering niet een wassen neus? Zo neen, wanneer is voor u de grens bereikt dat u overgaat tot de invoering van een publiek geborgd verplicht systeem; bijvoorbeeld onder de hoede van de IGZ?
Zie antwoord vraag 7.
De oproep van een Arubaanse minister om een visumplicht voor Venezolanen in te voeren |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister positief tegenover invoeren visumplicht Venezolanen naar Aruba»?1 Kunt u bevestigen dat de Arubaanse Minister voor Toerisme positief tegenover het invoeren van een visum voor Venezolanen staat?
Ja. De Arubaanse Minister voor Toerisme heeft zich op deze wijze geuit.
Kunt u zich uw antwoorden op eerdere vragen d.d. 4 december 2015 herinneren?2 Bent u, in het licht van de in toenemende mate zorgelijke ontwikkelingen in buurland Venezuela, nog steeds van mening dat er «op dit moment geen aanleiding (is) om een visumplicht voor Venezolanen in te voeren»?3 Deelt u het standpunt van de Arubaanse Minister, zoals geparafraseerd in de pers, «dat we niet de ogen kunnen sluiten voor deze situatie waarbij de stroom mensen van uit Venezuela bijna niet te controleren is»?
De situatie in Venezuela in onverminderd zorgelijk. Over mogelijke gevolgen van de ontwikkelingen in Venezuela voor de Caribische delen van het Koninkrijk is er geregeld contact tussen mijn ministerie in Den Haag, de overige relevante ministeries in Den Haag, de Koninkrijksambassade te Caracas en de autoriteiten van de Caribische Koninkrijkslanden en Bonaire (zie ook antwoord op vraag4. De huidige en mogelijke toekomstige instroom van Venezolanen in de Caribische Koninkrijksdelen komt daarbij aan bod en er wordt informatie uitgewisseld over mogelijke maatregelen. Die contacten geven mij op dit moment geen aanleiding om een (tijdelijke) Caribische visumplicht voor Venezolanen in te voeren. Er ligt op dit moment geen verzoek daartoe van de Arubaanse regering of andere Koninkrijkslanden. Er is evenmin sprake van een stijging van het aantal Venezolanen dat naar Aruba reist; in vergelijking met 2015 lijkt de instroom juist af te vlakken.
Is de mogelijkheid van het invoeren van een visumplicht voor Venezolanen, aangezien het een Koninkrijksaangelegenheid betreft, besproken in het laatste (jaarlijkse) visumwerkoverleg tussen de vier Koninkrijkslanden? Zo neen, waarom niet?
Tijdens de afgelopen visumwerkconferentie (april 2016) is, mede op verzoek van Aruba, onder meer de situatie in Venezuela aan de orde gekomen. Een wens tot instellen van een (tijdelijke) visumplicht voor Venezolanen is daarbij niet genoemd. Wel is afgesproken dat de situatie in Venezuela en de mogelijke consequenties voor de Caribische Koninkrijkslanden uitvoerig aan de orde komt tijdens de in antwoord 4 genoemde, en daarvoor bedoelde, videoconferenties.
Bent u, mede in het licht van de uitspraken in kwestie, bereid aan de zorgen van velen tegemoet te komen door de mogelijkheid in het eerstvolgende relevante gremium te bespreken? Welk gremium acht u hier het meest geschikt voor? Bent u bereid de Kamer hier na afloop over te informeren?
Op ambtelijk niveau is er recent contact geweest met Aruba om te spreken over een mogelijke wens tot instelling visumplicht voor Venezolanen. De Arubaanse regering is alert op ontwikkelingen in Venezuela in relatie tot instroom van Venezolanen en houdt de optie tot het verzoeken om invoering van visumplicht open. Er ligt echter, zoals eerder aangegeven, op dit moment geen verzoek van Aruba voor om een (tijdelijke) Caribisch visumplicht voor Venezolanen in te voeren.
Er zijn meerdere gremia waar het onderwerp aan de orde kan worden gesteld. Zo is er naast de visumwerkconferentie het beleidsoverleg buitenlandse betrekkingen tussen mijn Adviseur Koninkrijkszaken en de directeuren van de Directies Buitenlandse Betrekkingen (DBB) van de Caribische Koninkrijkslanden. Ook vinden op gezette tijden videoconferenties plaats tussen mijn ministerie in Den Haag, de overige relevante ministeries in Den Haag, de Koninkrijksambassade te Caracas en de autoriteiten van de Caribische Koninkrijkslanden en Bonaire. De laatste maal dat dat gebeurde was op 2 juni jl. Daarnaast bestaat te allen tijde de mogelijkheid om zaken bilateraal te bespreken op ambtelijk, maar ook op politiek niveau.
Zo had ik eind 2015 met Minister President Eman contact over dit onderwerp. Daarbij kwam aan de orde dat visumplicht een obstakel betekent voor bonafide reizigers naar het Caribisch deel van het Koninkrijk. Ook is het tegelijkertijd geen garantie dat niet bonafide of minder kapitaalkrachtige Venezolanen wegblijven. Eerder moet gedacht worden aan het aanscherpen van de Arubaanse toelatings- en verwijderingsmaatregelen, hetgeen ook door de Arubaanse regering wordt toegepast. In verscheidene recente gesprekken die ik had met Minister President Eman, heeft hij het onderwerp visumplicht niet aan de orde gesteld.
Naar aanleiding van het debat over de Rijksvisumwet, onderzoek ik de mogelijkheden en wenselijkheden van visa on arrival of het ontwikkelen van een ESTA-variant.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de Arubaanse Minister van Toerisme om een uitzonderingsmogelijkheid te scheppen voor bepaalde groepen toeristen? Beoordeelt u deze mogelijkheid als haalbaar en wenselijk?
De Minister van Toerisme stelt volgens het mediabericht ook voor dat er andere maatregelen worden genomen, zoals «een betere screening van de passagiers op de luchthaven, de haven en andere locaties waar de buitenlanders het land binnenkomen.» Dergelijke mogelijkheden acht ik haalbaarder en wenselijker dan de instelling van een visumplicht voor bepaalde groepen Venezolanen.
De mogelijkheid voor consumenten om bij annulering van een vliegtickets over te kunnen dragen aan een ander |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het initiatief en manifest van «TradeYourTrip» dat zich hard maakt voor consumenten die bij annulering van een vliegreis hun losse vliegtickets kunnen overdragen aan een ander?1
Ja.
Klopt het dat consumenten een pakketreis, een boeking van een vlucht en hotel, op grond van de wet onder bepaalde voorwaarden aan een ander mogen overdragen, terwijl bij losse vliegtickets luchtvaartmaatschappijen dit niet toestaan hoewel de luchtvaartmaatschappijen de vrijgekomen stoel wel nog een keer kunnen verkopen?
Een reiziger kan volgens artikel 7:506 van het Burgerlijk Wetboek een pakketreisovereenkomst overdragen als dit tijdig gebeurt vóór aanvang van de reis. De nieuwe reiziger moet dan wel een persoon zijn die voldoet aan alle voorwaarden van de overeenkomst. De overdrachtskosten zijn voor rekening van de reizigers.
Voor de verkoop van losse vliegtickets geldt contractsvrijheid. De contractuele relaties tussen de vervoerder en passagiers zijn doorgaans gebaseerd op niet-bindende internationale resoluties en aanbevelingen van de internationale organisatie van luchtvaartmaatschappijen, IATA. In navolging van de aanbeveling dat tickets niet kunnen worden doorverkocht (IATA recommended practice 1724, artikel 3.1.4) hebben luchtvaartmaatschappijen wereldwijd de doorverkoop van tickets in hun algemene vervoersvoorwaarden verboden.
Zijn er ook wettelijke restricties op prijsverhogingen die de oorspronkelijke aanbieders mogen vragen bij het doorverkopen van pakketreizen tussen consumenten?
Er wordt vanuit gegaan dat hier wordt gevraagd of de reiziger winst mag maken op de overdracht van pakketreizen. Een pakketreis kan aan een derde worden overgedragen door middel van een daarop gerichte overeenkomst. Er gelden op dit moment geen wettelijke restricties op prijsverhogingen van de reissom. Op basis van het principe van contractsvrijheid is het dan aan de markt om de uiteindelijke prijs te bepalen.
Vindt u deze rechtsongelijkheid tussen een pakketreis en een losse vlucht terecht? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in samenwerking met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in gesprek gaan met de Consumentenbond, brancheorganisaties zoals de ANVR en de BARIN en luchtvaartmaatschappijen om de mogelijkheden en implicaties te bespreken. Daarbij moet een aantal facetten worden bekeken. Allereerst dienen we te kijken naar de betrouwbaarheid, fraudegevoeligheid en prijseffecten voor de consument van een dergelijk systeem. Ook zullen we bij een eventuele wettelijke bepaling over een maximale doorverkoopprijs de risico’s van misbruik en prijsopdrijvende effecten door aanbieders moeten analyseren. Hierbij dienen de internationale effecten te worden meegewogen. Enerzijds gaat het dan om de mogelijkheid dat doorverkoopsites vanuit derde landen consumenten benaderen. Anderzijds moeten we ervoor waken dat we een gelijk speelveld van de normale ticketverkoop voor luchtvaartmaatschappijen blijven garanderen.
Daarnaast moeten de administratieve lasten en de impact van een dergelijke maatregel op de business modellen van luchtvaartmaatschappijen in beeld gebracht worden. Verder moeten we uitzoeken wat de implicaties zijn voor de luchtvaartbeveiliging en luchtvaartveiligheid. Tijdige beschikbaarheid en absolute betrouwbaarheid van passagiersgegevens zijn essentieel. De beschikbaarheid van de juiste passagiersgegevens is ook noodzakelijk voor de communicatie met de passagier over eventuele vluchtwijzigingen.
Vindt u het terecht dat consumenten buiten hun schuld om financieel verlies lijden en benadeeld worden, doordat ze hun losse vliegticket niet kunnen overdragen aan een ander?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het huidige systeem dat «TradeYourTrip» hanteert, waarbij de consumenten tot maximaal de aanschafwaarde van de pakketreis mogen doorverkopen en daarmee de reis kunnen overdragen, ook niet van toepassing moeten zijn op losse tickets?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met uw Europese collega’s actie te ondernemen om de mogelijkheid te accommoderen om tickets kosteloos door te verkopen?
Om grenseffecten of een verstoring van een gelijk speelveld te voorkomen, bijvoorbeeld omdat maatschappijen hun tickets vanuit het buitenland zullen verkopen, ligt het in de rede de mogelijkheden van het «TradeYourTrip»-model op internationaal niveau te bekijken. Ik zal in eerste instantie met de eerdergenoemde partijen het gesprek aangaan om te bekijken of er kansen liggen.
Klopt het dat annulering van een vliegreis met losse vliegtickets, vanwege een reden zoals angst voor terroristische aanslagen of het Zika-virus, niet valt onder de dekking van de annuleringsverzekering en luchtvaartmaatschappijen vaak 100% van de annuleringskosten aan de consument in rekening brengen? Zo ja, vindt u het terecht dat de consument dan het geld voor het ticket kwijt is door een reden buiten de klant om?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeelt periodiek de veiligheids- en gezondheidssituatie van landen en regio’s. De consument kan deze adviezen mee wegen bij het kopen van een vliegreis. Wanneer het reizen naar een land of gebied wordt ontraden, kunnen luchtvaartmaatschappijen maatregelen treffen, waaronder het annuleren van de vluchten. Bij annulering zijn luchtvaartmaatschappijen verplicht tot terugbetaling van de tickets aan de getroffen passagiers.
Passagiers kunnen er verder voor kiezen om een reisverzekering aan te schaffen die hen meer flexibiliteit biedt. Wat onder een reisverzekering valt is aan de markt om te bepalen. Zo kan de consument zelf bepalen tegen welk financieel risico moet worden beschermd en een reisverzekeraar uitkiezen die het best bij hem past. Een standaardreisverzekering zal in het algemeen geen kosten vergoeden in een geval van angst voor een terroristische aanslag. Als de consument meer bescherming wil, kan gekozen worden voor een allrisk annuleringsverzekering.
Vochtproblemen of schimmel in huis |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de meldingen van bewoners op het schimmelmeldpunt van Omroep West, waaruit blijkt dat schimmel in huizen een wijdverbreid probleem is? Wat vindt u van het verweer van woningcorporaties dat ze geen geld hebben voor onderhoud?1
Elke situatie die het woongenot aantast is vervelend, maar ik lees ook dat het probleem de volle aandacht van de betrokken woningcorporaties heeft en dat zij al het mogelijke doen wat in hun macht ligt.
Woningcorporaties zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun bezit. Daarbij moeten zij voldoen aan de wettelijke eisen. Ook zullen woningcorporaties zelfstandig de afweging moeten maken tussen onderhoud, ingrijpende renovatie of sloop en nieuwbouw. Daarbij kan geld een rol spelen.
In de bijlagen zie ik geen artikel, waarin een woningcorporatie aangeeft geen geld te hebben voor onderhoud. De drie betrokken woningcorporaties geven te kennen al het mogelijke te doen om de schimmelproblematiek te aan te pakken. Zowel Staedion als Vestia geven aan veel aan onderhoud te (willen) doen. Verder blijkt uit de artikelen dat Vestia, Staedion en Haag Wonen samen met de GGD huurders via een voorlichtingscampagne gaan informeren hoe ze het binnenklimaat van hun woning kunnen verbeteren. Staedion heeft een «schimmelpreventieteam», dat bestaat uit technici en onderhoudsmensen.
Staedion heeft al aangegeven, dat sommige woningen van een dergelijke kwaliteit zijn dat reguliere maatregelen -zoals beter ventileren- niet meer helpen. Die woningen zullen of worden gerenoveerd of gesloopt. Daar trekt de woningcorporatie de komende jaren budget voor uit. Voor Vestia geldt, dat zij in geld uittrekt voor de noodzakelijke maatregelen voor het oplossen van het problemen. Voor sloop en nieuwbouw zal Vestia, gezien haar financiële situatie, een afweging moeten maken tussen onderhoud of rigoureuze ingreep van sloop en nieuwbouw.
Hoeveel mensen in Nederland kampen met zichtbare schimmel en hoeveel met onzichtbare schimmel in hun huis?
Uit het TNO-rapport Gezondheidsaspecten van woningen in Nederland (2007-D-R0188/A) juni 2007 kan worden opgemaakt dat naar schatting 9 procent van de woningen in meer of mindere mate schimmelplekken aanwezig zijn. In de GGD-richtlijn Medische milieukunde Schimmel- en vochtproblemen in woningen(RIVM 2012) is op basis van dit percentage aangegeven dat tussen de 0,5 en 1 miljoen woningen met vochtproblemen te kampen heeft.
Bij hoeveel woningen zijn vocht- en/of schimmelproblemen ontstaan door een fout in de bouw, en bij hoeveel door «ouderdom» van de woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het bij antwoord 2 genoemde TNO-rapport volgt dat de kans op vocht- en schimmelproblemen toeneemt naarmate de woning ouder is. De genoemde GGD-richtlijn stelt dat dit samenhangt met de historische ontwikkeling van de bouwregelgeving. Door de introductie van het Bouwbesluit in 1992 komen volgens deze richtlijn in woningen die gebouwd zijn na 1992 nauwelijks meer vochtproblemen voor. Ook bouwfouten kunnen vocht- en schimmelproblemen veroorzaken, maar ik beschik niet over informatie hoe vaak dit voorkomt.
Hoeveel van de 2.115 verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebrek die vorig jaar bij de Huurcommissie zijn ingediend, zijn ingediend vanwege vocht- en/of schimmelproblemen in de huurwoning, en hoeveel van deze verzoeken zijn gehonoreerd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De huurcommissie beschikt niet over de gevraagde informatie inzake de vorig jaar ingediende verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebreken.
De huurcommissie beschikt wel over informatie over verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebreken die in de periode 1 juli 2010 tot 1 juli 2011 zijn ingediend en afgedaan. De huurcommissie gaf daarbij aan, niet de indruk te hebben dat die informatie een geheel ander beeld geeft van de mate waarin vochtproblemen thans een rol spelen bij huurcommissieprocedures.
Samengevat is het beeld dat huurders regelmatig klachten over vocht- en/of schimmelproblemen aankaarten bij de huurcommissie, en dat de huurcommissie deze klachten in het algemeen honoreert (zie bijlage).
Wat kunnen huurders van sociale huurwoningen doen als de woningcorporatie niets of nagenoeg niets doet met hun klachten over vocht- en schimmelproblemen in huis? Waar kunnen huurders van geliberaliseerde woningen of van particuliere verhuurders terecht met hun klachten over vocht- en/ of schimmelproblemen in de gehuurde woning als de verhuurder niets aan het probleem doet?
Huurders van woningen met een gereguleerde huurprijs, van corporaties of van particuliere verhuurders, kunnen zich in het geval van vocht- en schimmelproblemen wenden tot de huurcommissie. De huurcommissie kan bij vocht- en schimmelproblemen, afhankelijk van de ernst en oorzaak, oordelen dat deze moeten leiden tot een huurverlaging (zie ook het antwoord op vraag 4).
Alle huurders kunnen zich in het geval van vocht – en schimmelproblemen tevens wenden tot de kantonrechter en/of de gemeente. Dit geldt voor huurders van corporaties en particuliere verhuurders, voor elk type woonruimte. De huurders kunnen bij de kantonrechter niet alleen een lagere huur vorderen, maar ook een verplichting van de verhuurder om voorzieningen te treffen om de vocht – en schimmelproblemen op te heffen.
De gemeente heeft met name een rol als de vocht – en schimmelproblemen worden veroorzaakt doordat de woning niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Burgemeester en Wethouders kunnen dan op grond van de Woningwet de verhuurder een brief (de gemeentelijke aanschrijving) sturen waarin ze hem oproepen de woning te repareren. Als de verhuurder hieraan geen gehoor geeft, kan de gemeente de gebreken laten repareren. De kosten zijn dan voor de verhuurder.
Daarnaast kunnen huurders zich tot de kantonrechter wenden om zelf gemachtigd te worden tot het treffen van maatregelen en om de redelijke kosten te verhalen op de verhuurder.
Waarom is het volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nog onduidelijk of vocht in een woning al aanwezige luchtwegaandoeningen bij mensen alleen verergert of dat vocht deze aandoeningen ook direct kan veroorzaken, aangezien de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en huisartsen dit wel erkennen? Wat is uw standpunt in deze?3 4
Op de RIVM-website stond tot voor kort inderdaad dat het nog onduidelijk is of vocht in een woning al aanwezige luchtwegaandoeningen bij mensen alleen verergert of dat vocht deze aandoeningen ook direct kan veroorzaken. Deze informatie blijkt te zijn gebaseerd op bevindingen van een literatuurstudie van het Amerikaanse Institute of Medicine uit 2004. De Wereldgezondheidsorganisatie WHO heeft deze literatuurstudie in 2009 herhaald met additionele wetenschappelijke publicaties. Op basis van deze WHO-studie is het gerechtvaardigd om er momenteel van uit te gaan dat er voldoende wetenschappelijk bewijs is dat vocht in een woning ook astma kan ontwikkelen (tabel 8, hoofdstuk 4). Het RIVM heeft de webtekst inmiddels aangepast.
Wie constateert wat de oorzaak is van de vocht- en/ of schimmelproblemen, en hoe wordt voorkomen dat een getouwtrek over de schuldvraag ontstaat waardoor gezondheidsklachten bij bewoners kunnen verergeren?
Vocht- of schimmelproblemen kunnen worden veroorzaakt door bouwtechnische oorzaken, bewonersgedrag of een combinatie hiervan. Een eigenaar van een woning is primair zelf verantwoordelijk dat de woning voldoet aan de bouwvoorschriften. Onderzoek doen naar bouwtechnische oorzaken ligt daarom in eerste instantie bij de eigenaar. Indien de huurder geen gehoor vindt bij de eigenaar dan kan zij een beroep doen op de afdeling Bouw- en Woningtoezicht. In geval er sprake is van gezondheidsklachten kan ook de GGD worden ingeschakeld.
Een verhuurder is verplicht een verhuurde woning in goede staat te houden. In alle gevallen ligt dan ook in eerste instantie de verantwoordelijkheid om regelmatig onderhoud te verrichten en om hiervoor noodzakelijk met enige regelmaat inspecties uit te voeren bij de verhuurder.
Indien de verhuurder deze verplichting niet nakomt is de vraag wie constateert wat de oorzaak is van vocht- en/ of schimmelproblemen met name afhankelijk van het door de huurder gekozen vervolg.
Indien dit vervolg bestaat uit een procedure bij de huurcommissie, zal dit doorgaans leiden tot een onderzoek van de woonruimte door een medewerker van de huurcommissie. De huurcommissie zal vervolgens oordelen of de vocht- en/ of schimmelproblemen aan de verhuurder kunnen worden verweten.
In het geval van een procedure bij de kantonrechter zal de kantonrechter bepalen hoe hij een oordeel kan geven over de oorzaak is van de vocht- en/ of schimmelproblemen. De kantonrechter kan daarvoor een bewijsopdracht geven aan één der partijen, de huurder of de verhuurder.
In het geval van een optreden door de gemeente op grond van de Woningwet zal de gemeente dat optreden moeten kunnen motiveren. Het ligt dan in de rede dat de gemeente dat zal doen na een goede analyse van de vocht- en schimmelproblemen.
Hoeveel tijd heeft een woningcorporatie of een particuliere verhuurder om geconstateerde vocht- en/ of schimmelproblemen in een woning te verhelpen en daarmee gezondheidsproblemen te verlichten of op te lossen, en wie draait op voor de geleden schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is een verhuurder verplicht een verhuurde woning in goede staat te houden. Daaraan is geen termijn gebonden.
Indien een verhuurder zijn verplichting niet nakomt kan de huurder zich tot gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht, de huurcommissie of de kantonrechter. De huurder kan daardoor bewerkstelligen dat de vocht- en/ of schimmelproblemen worden verholpen en daardoor de daaruit voortvloeiende gezondheidsproblemen worden verlicht of opgelost.
Een schadevergoeding vanwege gezondheidsproblemen en/of schade aan bijvoorbeeld inboedel van de huurder kan ter beoordeling worden voorgelegd aan de kantonrechter. De kantonrechter zal dan beoordelen of en welke schadevergoeding aan de orde is.
Op welke manier stimuleert u gemeenten, woningcorporaties, particuliere verhuurders en verenigingen van eigenaren om vocht- en/ of schimmelproblemen te voorkomen of snel te verhelpen, en wat kunt u nog meer doen?
Ik zie het voorkomen of verhelpen van vocht- of schimmelproblemen primair als een verantwoordelijkheid van de woningeigenaren zelf. De gemeenten (als bevoegd gezag Woningwet) kunnen op lokaal niveau de woningeigenaren stimuleren om deze verantwoordelijkheid te nemen en eventueel handhavend optreden. Ook de gemeentelijke GGD kan hierbij een rol spelen. Verder kunnen huurders een beroep doen op de huurcommissie. Ik ben van mening dat deze problematiek door inzet van deze partijen kan worden aangepakt en dat er vanuit de rijksoverheid geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Welke bevoegdheden heeft u, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de Autoriteit Woningcorporaties om in te grijpen wanneer woningcorporaties de huurder onnodig in vochtige huizen laten wonen, waardoor gezondheidsproblemen kunnen ontstaan of verergeren? Bent u voornemens om aanvullende bevoegdheden voor u zelf te creëren, zodat u een aanwijzing kunt geven over de staat van het onderhoud van woningen? Wanneer breekt wel het moment aan dat u gaat ingrijpen?
Op dit moment zijn de bestaande instrumenten voldoende, indien blijkt dat een huurder onnodig in een vochtig huis woont. Zo kan de GGD worden ingeschakeld bij gezondsheidsklachten en gemeentelijk Bouw- en Woning toezicht bij technische gebreken en de huurcommissie indien de woningeigenaar zijn woning niet in goede staat houdt en dus te veel huur betaalt. Het ligt ook in de rede klachten over de woning op het lokale niveau af te handelen. Ik heb ook geen signalen, dat genoemde diensten niet goed zouden functioneren.
Ik zie dan ook geen reden mijzelf een grotere rol toe te dichten.
De productie van euromunten |
|
Jasper van Dijk , Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Op welke termijn kunt ons informeren wat het resultaat was van het ter discussie stellen van de positie van Poongsan op deze lijst?1
Van wanneer dateert de lijst van leveranciers die zijn goedgekeurd door de MDWG (Mint Directors Working Group)?
Hoe vaak wordt de lijst van het MDWG geüpdatet?
Op welke manier kunt u bewerkstelligen dat ook andere toeleveranciers op de lijst van het MDWG onder de loep worden genomen om te verzekeren dat zij geen clustermunitie produceren?
Bent u ook bereid via het politieke kanaal in Europa te bepleiten dat Europese munthuizen geen zaken meer kunnen doen met bedrijven die zich bezig houden met de productie van clustermunitie?
In Europa bestaat geen eenduidige visie ten aanzien van clustermunitie. Zo zijn zeven EU-lidstaten geen partij bij de Convention on Cluster Munitions (CCM). Nederland is dit jaar voorzitter van het CCM en zet zich in die hoedanigheid actief in om zoveel mogelijk landen partij te laten worden bij het verdrag.
Ook heeft Nederland op eigen initiatief op nationaal niveau in 2013 het Investeringsverbod Clustermunitie ingevoerd. Dit investeringsverbod geldt voor ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Een in Nederland gevestigde financiële onderneming moet adequate maatregelen treffen om te voorkomen dat ze: transacties (laat) uitvoeren in, leningen verstrekt aan of niet-vrij verhandelbare deelnemingen neemt in deze bedrijven. Nederland loopt hier zowel op Europees als op internationaal vlak voorop en behoort tot een kleine minderheid van landen die dergelijke wetgeving heeft opgesteld.
Los daarvan bestaat er geen juridische verplichting, noch op basis van Europese wetgeving, noch op basis van de CCM, die het bedrijven verbiedt zaken te doen met bedrijven die zich bezighouden met de productie van clustermunitie. Gezien de stand van de internationale discussie over clustermunitie zal een voorstel tot een verbod op zakendoen met partijen die zich bezighouden met de productie van clustermunitie in Europees verband op dit moment geen draagvlak hebben.
Hoe kan het dat het KNM (Koninklijke Nederlandse Munt), nadat afspraken met het ministerie waren gemaakt, toch zaken heeft gedaan met Poongsan? Hoe verzekert het ministerie zich er in het algemeen van dat afspraken met staatsdeelnemingen worden nagekomen?
KNM heeft de afspraken met het ministerie over het niet meer gebruiken van Poonsang-rondellen voor Nederlandse euromunten nagevolgd. Bestellingen bij rondellenleveranciers voor Nederlandse euromunten moeten door het ministerie bovendien worden goedgekeurd. Er is op dat moment niet expliciet gevraagd om überhaupt geen zaken meer te doen met Poonsang. Dat is een afweging die het bedrijf in eerste instantie zelf moet maken.
Kunt u aangeven waarom bij het ministerie pas eind 2014 aan het licht is gekomen dat Poongsan naast rondellen o.a. ook clustermunitie produceert?
Naar aanleiding van een bericht in de pers eind 2014 over een verbod op investeringen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie werd het ministerie zich ervan bewust dat rondellen in het verleden waren afgenomen van een van die bedrijven. Alhoewel daartoe niet verplicht, heeft het ministerie daarop besloten om rondellen niet langer van Poongsan via KNM af te nemen. Zoals toegezegd in Algemeen Overleg van 2 juni j.l. over KNM zal het ministerie ook in de toekomst via het muntcontract borgen dat er geen rondellen van Poonsang worden afgenomen voor de productie van Nederlandse euromunten zolang dit bedrijf ook clustermunitie maakt.
Kunt u aangeven of meteen na de ratificatie van het CCM (Convention of Cluster Munitions) door Nederland in 2011 onderzocht is of er Nederlandse staatsdeelnemingen waren die zaken deden met bedrijven die zich op enigerlei bezighielden met clustermunitie? Wanneer dit niet gebeurd is, bent u dan bereid om dat alsnog te doen en daarover verslag uit te brengen aan de Kamer?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 voorziet de CCM niet in een verplichting het zaken doen met bedrijven die zich bezig houden met clustermunitie te verbieden. Een onderzoek naar (zakenpartners van) Nederlandse staatsdeelnemingen heeft om die reden dan ook niet plaatsgevonden. Wel heeft Nederland op eigen initiatief op nationaal niveau in 2013 het Investeringsverbod Clustermunitie ingevoerd. Dit verbod omvat investeringen in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren, niet het zaken doen met bedrijven die zich op enigerlei wijze daarmee bezighouden.
Dat neemt niet weg dat Nederland zich in algemene zin sterk zal blijven uitspreken tegen de productie en inzet van clustermunitie en dat het er veel waarde aan hecht dat Nederlandse staatsdeelnemingen zich niet associëren met bedrijven die zich op enigerlei wijze bezighouden met clustermunitie. Zoals ik ook in antwoord op uw eerdere vragen over dit onderwerp heb geantwoord zal de staat als aandeelhouder deze specifieke casus gebruiken als algemene waarschuwing richting de andere staatsdeelnemingen dat het van belang is om klant- en leveranciersrelaties ook op sociale en maatschappelijke aspecten te beoordelen.
Het bericht 'Onkruidverdelger glyfosaat niet kankerverwekkend' en het persbericht van de FAO/WHO |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Onkruidverdelger glyfosaat niet kankerverwekkend»?1
Wat betekent het bericht van de Food and Agriculture Organization (FAO) en de World Health Organization (WHO) naar aanleiding van de gezamenlijke bijeenkomst van 9 tot 13 mei 2016, waarin wordt geconstateerd dat het middel glyfosaat niet kankerverwekkend is, voor de toelating?2
Heeft de genoemde berichtgeving gevolgen voor het gebruiksverbod van dit middel op verhardingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De genoemde berichtgeving heeft geen gevolgen voor het verbod op het professionele gebruik op verhardingen dat sinds 31 maart 2016 in werking is. Dit verbod, dat al enige jaren geleden is aangekondigd ter bescherming van het aquatisch milieu, geldt voor alle gewasbeschermingsmiddelen en staat geheel los van de recente ontwikkelingen rondom de werkzame stof glyfosaat. Er is geen sprake van een specifiek gebruiksverbod voor glyfosaat.
Het is ons niet bekend dat hoveniers en groenvoorzieners, vanwege het verbod op het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen, alternatieve middelen inzetten die niet zijn toegelaten. In de brief van 16 februari 2016 (Kamerstuk 27 858, nr. 347) over de uitvoering van de motie Leenders/Koşer Kaya (Kamerstuk 27 858, nr. 338) heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aangegeven u voor het zomerreces over de handhaving van het verbod van het professioneel gebruik te informeren.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn geweest van het gebruiksverbod van het middel glyfosaat op verhardingen? Bent u bekend met het feit dat hoveniers en groenvoorzieners alternatieve middelen inzetten ter bestrijding van onkruid die niet toegelaten zijn? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in deze?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de verkoop van natuurazijn/azijnzuur (of middelen op basis van deze ingrediënten) en strooizout ten behoeve van onkruidbestrijding is toegenomen als gevolg van het gebruiksverbod? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Indien u geen maatregelen heeft genomen, waarom niet?
Kunt u aangeven welke (niet-) chemische, alternatieve middelen gemeenten inzetten om onkruid te bestrijden?
Klopt het dat het middel Omniclear wordt gebruikt door bijvoorbeeld de gemeente Utrecht voor de bestrijding van onkruid? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor het milieu door het gebruik van dit middel, dat eigenlijk bedoeld is voor de bestrijding van groene aanslag en niet voor onkruidbestrijding?3
Bent u voornemens, nu een internationale groep van experts heeft aangegeven dat het middel glyfosaat niet kankerverwekkend is, het verbod op het gebruik van dit middel op verhardingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet? Als u het verbod niet terugdraait, is dit juridisch houdbaar?
Kunt u een overzicht geven van de gemaakte kosten (zoals urenverantwoording) door de NVWA die zij ter voorbereiding, uitvoering/handhaving en correspondentie met particulieren, bedrijven en andere organisaties over het verbod op het middel glyfosaat op verhardingen en meldingen van het gebruik van illegale middelen heeft gemaakt?
Deelt u de mening dat nu het middel glyfosaat niet kankerverwekkend blijkt te zijn, de toelating binnen Europa verlengd is, dit tot grote onduidelijkheid voor particulieren, gemeenten en andere gebruikers zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat met het verbod op het gebruik van het middel glyfosaat op verhardingen de milieubelasting door het gebruik van niet toegestane middelen is toegenomen en dat dit onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De toegankelijkheid van grote sportevenementen op TV |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht over Formule 1 via abonneezender Ziggo Sport?1
Deelt u de mening dat grote sportevenementen via het open net moeten kunnen worden uitgezonden? Zo nee, waarom niet?
Wilt u bekijken of sportevenementen die op een breed publiek kunnen rekenen of een maatschappelijk belang dienen, op de evenementenlijst kunnen worden geplaatst, zodat deze voor een breder publiek toegankelijk worden? Zo nee, waarom niet?
De fiscale behandeling van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Klopt het dat nu de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) inmiddels is ingegaan het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst inmiddels in hun processen hebben geborgd dat er op geen enkele wijze sprake is van een dienstbetrekking als het gaat om zzp’ers?1
Zoals ik al heb aangegeven in de antwoorden op de door de heer Klein aangehaalde Kamervragen, hebben de Belastingdienst en het UWV bij de rechtstreekse inhuur van zzp’ers maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Het is echter niet uit te sluiten dat er in individuele gevallen toch sprake is van een dienstbetrekking. De Belastingdienst en het UWV zullen, net als andere opdrachtgevers, in hun processen moeten borgen dat er ook feitelijk geen sprake is van een dienstbetrekking. Door het nieuwe systeem van (model)overeenkomsten is dit eenvoudiger in te richten en te toetsen. Het UWV en de Belastingdienst maken net als andere opdrachtgevers en opdrachtnemers gebruik van de implementatietermijn, die op 1 mei 2017 afloopt.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer in dat kader de modelovereenkomsten die het UWV en de Belastingdienst zelf hanteren voor indirecte en directe inhuur van zzp-ers verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het gebruik van de g-rekening ter voorkoming van risico in het kader van keten- en inlenersaansprakelijkheid?
Ja. Door storting van een deel van de factuursom op de g-rekening wordt het risico op aansprakelijkstelling op grond van de fiscale keten- of inlenersaansprakelijkheid beperkt.
Is het storten op een g-rekening van een leverancier die een zzp-er levert oneigenlijk gebruik van de g-rekening?
Nee. Een opdrachtgever die personeel inhuurt weet niet wat de precieze inhoud is van de overeenkomst tussen de opdrachtnemer/uitlener en het ingeleende personeel. Het kan gaan om ter beschikking stellen van een werknemer of van een zzp’er. Bij inhuur van meer dan één personeelslid tegelijk, kan er ook sprake zijn van een combinatie van werknemers en zzp’ers. Zekerheidshalve kan de opdrachtgever een deel van de factuursom op de g-rekening van de uitlener storten om zijn risico op aansprakelijkheid te beperken. Het geld op de g-rekening kan door de opdrachtnemer/uitlener worden gebruikt voor het betalen van verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting. Een eventueel overschot kan worden gedeblokkeerd. Dit levert geen oneigenlijk gebruik van de g-rekening op.
Wat zijn de sancties voor oneigenlijk gebruik van de g-rekening?
Bij oneigenlijk gebruik van de g-rekening kan de g-rekeningovereenkomst worden opgezegd. De g-rekening wordt dan door de bank ingetrokken na opzegging door de Belastingdienst. Naast opzegging van de g-rekeningovereenkomst kan bijvoorbeeld een actie uit wanprestatie of onrechtmatige daad worden ingesteld tegen diegene die de g-rekening oneigenlijk heeft gebruikt om de gevolgen van het oneigenlijk gebruik ongedaan te maken of te compenseren. Tot slot is het mogelijk dat het OM strafrechtelijke vervolging instelt, bijvoorbeeld wegens valsheid in geschrifte.
Het bericht dat men de afbraak van de beveiliging nu beu is |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat men de afbraak van de beveiliging nu beu is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Was u op de hoogte van de brief die is gestuurd door de medewerkers naar de leiding van de eenheid? Wat vindt u ervan dat de medewerkers geen antwoord hebben ontvangen?
De (eenheids-)leiding is voor de medewerkers van de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag het eerste aanspreekpunt. Zij waren op de hoogte van de brief. Zowel voor als na verzending van de brief hebben gesprekken met medewerkers plaatsgevonden waarbij onderwerpen uit de brief aan de orde zijn geweest.
Deelt u de mening dat de werkdruk voor de medewerkers uit het team Bewaken en Beveiligen te hoog is? Zo nee, kunt u verklaren waarom de medewerkers dat wel zo ervaren? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
De werklast binnen de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag is hoog. Mede daarom worden vooralsnog politieagenten vanuit andere teams van de eenheid ingezet voor de taken van deze afdeling.
Voorts is in de formatie van de eenheid Den Haag rekening gehouden met de positie die Den Haag als Hofstad, regeringszetel en internationale stad van «recht, vrede en veiligheid» inneemt.
De vorenstaande maatregelen beogen een adequate uitvoering van de taken van de afdeling te waarborgen en de werkdruk van de betrokken medewerkers tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het werk is afgenomen? Zo nee, kunt u verklaren waarom de medewerkers dat wel zo ervaren? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee, ik deel die mening niet. De afdeling Bewaken en Beveiligen heeft een jarenlange deskundigheid en ervaring opgebouwd in het bewaken van objecten. De inzet van agenten uit andere teams gebeurt door personeel dat toegerust is voor het uitvoeren van de noodzakelijke taken. Zij worden daarbij bijgestaan door het ervaren personeel van de afdeling Bewaken en Beveiligen. De leiding is in gesprek met de afdeling om na te gaan hoe zij het werk beleven en waar zij nog voorstellen hebben voor verdere verbeteringen.
Vindt u het een wenselijke situatie dat er ondersteuning nodig is van de wijkbureaus, waardoor deze mensen niet meer aan hun eigen taken toekomen? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen? Zo ja, vindt u de taken die deze medewerkers normaal moeten uitvoeren van ondergeschikt belang?
Indien er voor de bewakings- en beveiligingstaken in Den Haag extra capaciteit nodig is, kan dit worden ingevuld door middel van herschikking van capaciteit binnen de eenheid. Het gezag en de politiechef bezien of en hoe dat mogelijk gemaakt kan worden. Wanneer dat niet toereikend blijkt, wordt binnen het korps bezien of tijdelijk capaciteit uit andere eenheden moet worden ingezet. Indien de politie niet kan voorzien in de noodzakelijke inzet, kan conform de reguliere regeling bijstand worden aangevraagd. Het bepalen van prioriteiten voor de lokale inzet van de politiecapaciteit van de eenheid is aan het lokale gezag.
Vindt u nog steeds dat er minder agenten moeten komen, ondanks de vele berichten over de hoge werkdruk en de vele klachten over capaciteitsgebrek binnen vele gelederen van de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u de geplande bezuiniging terugdraaien?
Met uw Kamer is een operationele sterkte afgesproken van tenminste 49.500 FTE. Dat is het uitgangspunt en daar wordt naartoe gewerkt. Op dit moment is er sprake van een overbezetting bij de operationele sterkte. De bezetting van de operationele sterkte wordt de komende jaren in evenwicht gebracht met de formatie zoals opgenomen in het inrichtingsplan. Deze afname is in de meerjarenraming van de begroting 2016 van de politie opgenomen.
Deelt u de mening dat het ziekteverzuim hoger wordt omdat mensen taken moeten uitvoeren waarvoor ze niet zijn opgeleid, zich onveiliger voelen en niet gemotiveerd zijn deze taken daarom uit te voeren? Zo ja, wat gaat u daarop ondernemen?
In mijn brief over ziekteverzuim bij de politie van 30 maart jl., heb ik gemeld dat er grote verschillen zijn in verzuim tussen organisatieonderdelen binnen de politie. Om inzicht te krijgen in de oorzaken wordt bij eenheden waar het verzuim erg hoog is nader onderzoek gedaan.2 Voor de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag is niet vastgesteld dat de door u genoemde factoren hebben geleid tot een hoger ziekteverzuim.
De politieleiding neemt elk ziekteverzuim serieus en investeert zowel in persoonlijke aandacht voor medewerkers als in het bieden van een structurele oplossing, zoals het verminderen van de werkdruk bij de afdeling Bewaken en Beveiligen. Voor een nadere toelichting op de aanpak van het ziekteverzuim verwijs ik u voorts naar mijn brief van 30 maart jl. In de voortgangsbrief politie heb ik u nader geïnformeerd over de vervolgacties om het ziekteverzuim binnen de politie terug te dringen.
Slachtoffers van chroomverf |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van EenVandaag «Zieke slachtoffers gifverf klagen Defensie aan»?1
Ja. Net als andere belanghebbenden kan de stichting zich voor alle informatie over chroom-6 en de voortgang van het RIVM-onderzoek wenden tot de RIVM-website2 en het Centrum voor Arbeidsverhoudingen overheidspersoneel (CAOP). Daarnaast is er altijd een (persoonlijk) gesprek met de juridische (claim)afdeling van Defensie mogelijk.
Begrijpt u dat de slachtoffers van chroomverf moe zijn van het wachten op uw onderzoek, omdat velen van hen ernstig ziek zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de oprichting van de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL-POMS (Prepositional Organizational Material Storage)? Op welke manier draagt u eraan bij om de doelstellingen van deze stichting te realiseren?
Wat is uw oordeel over de enquête van de ex-POMS-medewerkers, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat 68 procent van de oud-medewerkers kampt met gezondheidsklachten?2
Daarvan heb ik kennis genomen. Gezondheidsklachten van (oud-)medewerkers zijn de aanleiding geweest om het RIVM onderzoek te laten verrichten naar blootstelling van (oud-)medewerkers aan chroomhoudende verf en wat dit kan betekenen voor hun gezondheid. Zolang het RIVM-onderzoek niet klaar is, kan ik geen oordeel vellen over het percentage gezondheidsklachten onder oud-werknemers van de POMS.
Kunt u een overzicht leveren van medische aandoeningen van de ruim 2.500 (oud-)medewerkers die zich tot nu toe bij het meldpunt van het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) hebben laten registreren? Zo nee, waarom niet?3
Defensie kan binnen de kaders van de privacywetgeving de gegevens die (oud-)medewerkers hebben gegeven alleen beschikbaar stellen voor het RIVM-onderzoek.
Bent u bereid om ook de gevolgen van het werken met andere gevaarlijke stoffen te onderzoeken, zoals verarmd uranium? Zo nee, waarom niet?
De bedrijfsvoering bij Defensie richt zich op het voorkómen van ongewenste gevolgen van het werken met gevaarlijke stoffen en de verbetering van de beheersing van de risico’s. Bovendien vinden bij Defensie geen bewerkingen plaats aan of op materiaal dat met verarmd uranium gewapend, versterkt of verzwaard is. Ik zie dan ook geen aanleiding om het werken met andere gevaarlijke stoffen nader te onderzoeken.
In hoeverre wordt in het RIVM-onderzoek (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) naar chroomverf – anders dan bij het onderzoek naar PX-10, waar gekeken is naar een algemeen ervaringsnorm – rekening gehouden met individuele werkervaringen?
Het is belangrijk om direct bij de start alle belanghebbenden en hun informatie bij een onderzoek te betrekken. Dit bevordert het draagvlak voor de aanpak en de uitkomsten van het onderzoek. In het onderzoek naar chroomhoudende verf is dat gebeurd. De werkervaringen waarover (oud-)medewerkers met het RIVM willen spreken, worden in het onderzoek betrokken. In de deelonderzoeken over de werksituatie en de blootstelling aan chroomhoudende verf in het verleden, wordt gebruikgemaakt van informatie uit documenten en gesprekken met (oud)-medewerkers en van de antwoorden op vragenlijsten.
Is het waar dat «het merendeel» van het RIVM-onderzoek dit jaar naar buiten komt? Zo nee, wanneer komt het onderzoek wel naar buiten?
Het merendeel van de 1.400 gestelde vragen zal dit jaar kunnen worden beantwoord op basis van de deelonderzoeken die dit jaar worden voltooid. De wijze en het moment van publicatie zijn onderwerp van overleg in de paritaire commissie die mij hierover zal adviseren. De beantwoording van de hoofdvraag naar de kans dat het werken met chroom-6 houdende verf leidt tot gezondheidseffecten kan pas worden beantwoord nadat alle onderzoeken zijn voltooid.
Deelt u de mening dat de slachtoffers van chroomverf zo snel mogelijk gerechtigheid moeten krijgen?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Het bericht “Oudere met kanker loopt juiste zorg mis” |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht uit Trouw «Oudere met kanker loopt juiste zorg mis»?1
Ja
Wat is uw reactie op het voorliggende artikel?
Het feit dat er verschillen zijn tussen ziekenhuizen (ziekenhuisvariatie) is bekend en niet helemaal te voorkomen. Maar ik ben het met de artsen uit het artikel eens dat de woonplaats van de patiënt niet bepalend mag zijn voor de behandeling.
Uit navraag bij Integraal kankercentrum Nederland (IKNL) blijkt dat er ook bij jongere patiënten sprake is van ziekenhuisvariatie. Bij ouderen blijken de verschillen groter omdat er minder wetenschappelijk bewijs is als het gaat om het effect van medische behandelingen bij ouderen. Als gevolg daarvan zijn veel behandelrichtlijnen niet leeftijdsspecifiek en niet toegesneden op de oudere patiënt. Dit komt omdat de meeste klinische trials zich richten op de jongere patiënt met vaak maar één ziekte. Juist ouderen hebben vaak verschillende aandoeningen tegelijk (comorbiditeit). Ook is de groep ouderen meer heterogeen als het gaat om fitheid, kans op complicaties en wensen als het gaat om kwaliteit versus kwantiteit van leven. Door het gebrek aan wetenschappelijk bewijs is het ook niet te zeggen waar het optimum ligt: bij de ziekenhuizen die behoudend of juist snel behandelen, of ergens daartussenin.
Vorig jaar heb ik de wetenschapsagenda van de Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)2 in ontvangst genomen waarbij onderzoek naar mogelijke verbeteringen in kankerbehandelingen bij ouderen, mede om bovengenoemde redenen, hoog in op de agenda staat.
Beschikt u over meer cijfers en gegevens met betrekking tot de verschillen in kankerbehandelingen van ouderen tussen ziekenhuizen? Zo ja, hoe interpreteert u deze cijfers?
Uit navraag bij IKNL blijkt dat bij verschillende vormen van kanker bij ouderen er sprake is van verschillen tussen de ziekenhuizen. Naast de genoemde kankervormen slokdarmkanker, maagkanker, alvleesklierkanker en blaaskanker is bekend dat dit ook in meer of mindere mate geldt voor endeldarmkanker, dikke darmkanker, baarmoederkanker, huidkanker (melanoom) en prostaatkanker. Complexiteit van de oudere patiënt en het ontbreken van bewijs over effectiviteit van behandelingen bij ouderen zijn daarvoor de redenen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Welke redenen denkt u dat er aan deze verschillen ten grondslag liggen? Acht u dit zorgelijke signalen? Wat is uw mening over de term «postcodegeneeskunde»? Denkt u dat de verschillen in kankerbehandelingen zoals gesteld in het artikel, door verschil in woonplaats verklaard kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verhouding tussen de behandelingen in de verschillende gebieden en de sociaaleconomische status van deze gebieden schetsen? Denkt u dat er sprake kan zijn van een sociaaleconomisch gezondheidsverschil, waarbij in gebieden waar meer mensen wonen met een lage sociaaleconomische status, mensen minder kans hebben op een operatie dan in andere gebieden?
Op dit aggregatieniveau zijn hierover geen cijfers bij mij bekend.
Deelt u de mening dat de keuze van de behandeling gemaakt moet worden op basis van een goed gesprek tussen arts en patiënt, waarin de afweging wordt gemaakt door te kijken naar de gezondheid van de patiënt, algehele fitheidskenmerken en overwegingen over kwaliteit van leven, in plaats van door naar slechts enkele kenmerken te kijken zoals leeftijd? In hoeverre denkt u dat keuzes voor behandelingen op dit moment op basis van dergelijke goede gesprekken worden gebaseerd?
Goede zorg betekent voor mij dat dokter en patiënt het op basis van alle relevante kenmerken van de patiënt samen zo veel mogelijk eens zijn over welke behandeling of welk onderzoek het meest passend is. Dit is namelijk voor elke patiënt anders. Leeftijd als kenmerk zegt in dit verband niet zoveel; het gaat om een integrale afweging van alle kenmerken. Ik vind het belangrijk dat elke patiënt kan meebeslissen over zijn behandeling, op voet van gelijkwaardigheid3. De laatste jaren is er al steeds meer informatie beschikbaar gekomen over de kwaliteit van de zorg waardoor een gelijkwaardige positie van de patiënt bevorderd wordt. Bijvoorbeeld via KiesBeter.nl, ZorgkaartNederland.nl en het Kwaliteitsvenster van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Time-out gesprekken, keuzehulpen en websites als kanker.nl en thuisarts.nl helpen mensen om mee te beslissen over hun behandeling.
Welke rol speelt het verschil in gespecialiseerde kennis over behandelingen bij ouderen en gezond verouderen volgens u bij het verschil tussen ziekenhuizen? Op welke manier kan dit worden verbeterd?
Het is mijns inziens op voorhand niet te zeggen of meer gespecialiseerde kennis leidt tot meer of juist minder ingrepen. Gerichte cijfers hierover zijn mij niet bekend. Ik verwacht van ziekenhuizen dat zij de benodigde deskundigheid voor een bepaalde behandeling bij ouderen in huis hebben of inschakelen via de multidisciplinaire overleggen en via raadpleging van deskundigen op het gebied van ouderengeneeskunde.
Via het Citrienfonds stimuleer ik de totstandkoming van regionale oncologienetwerken. Het doel van deze netwerken is dat de kwaliteit van de zorg niet mag afhangen van de locatie waar de patiënt binnen komt en dat het traject van diagnostiek en behandeling overal optimaal moet zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een inschatting geven van de mate van risicomijding door ziekenhuizen bij de keuze voor het wel of niet opereren en behandelen van ouderen? Denkt u dat er mogelijk sprake is van angst binnen ziekenhuizen voor negatieve registraties als gevolg van ingrepen met meer kans op mogelijke complicaties?
Hierover is mij geen informatie bekend.
Kunt u de mogelijkheden schetsen van de manier waarop de attitude van ziekenhuizen wat betreft het opereren en behandelen van ouderen kan worden veranderd, indien nodig?
Het gaat in de eerste plaats om maatwerk waarbij de specialist samen met de patiënt een integrale afweging maakt tussen onder andere de zinvolheid van de ingreep, de specifieke kenmerken en wensen van de patiënt. In de praktijk krijgen de regionale oncologienetwerken steeds meer vorm en worden steeds vaker regionale multidisciplinaire overleggen (MDO’s) belegd, waarbij de patiënt direct na de diagnose wordt besproken in het bijzijn van artsen met ervaring met het desbetreffende ziektebeeld. Daarnaast worden van deze patiëntengroep steeds meer gegevens vastgelegd, ook in het kader van de Nederlandse Kankerregistratie. Terugkoppeling en gezamenlijk bespreken van deze cijfers leidt tot meer inzicht in de effectiviteit van de behandelingen bij ouderen, leidt tot regionale samenwerking en doorverwijzing en verkleint daarmee de variatie.
Welke rol speelt het inkoopbeleid van zorgverzekeraars volgens u bij de mate waarin ziekenhuizen wel of niet overgaan tot behandeling? Kunnen de verschillen volgens u worden verklaard door een conservatief of restrictief inkoopbeleid?
Er zijn mij geen gegevens bekend waaruit geconcludeerd kan worden dat er een relatie is tussen zorginkoopbeleid bij zorgverzekeraars en het behandelbeleid van ziekenhuizen bij ouderen met kanker.
De uitspraak van de Raad van State dat Haagse subsidieregels die topsalarissen verbieden in strijd zijn met de wet |
|
John Kerstens (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State d.d. 4 mei 2016, waarin de Raad van State heeft bepaald dat subsidieregels van de gemeente Den Haag die topsalarissen verbieden, in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht, omdat aan een subsidieontvanger alleen verplichtingen mogen worden opgelegd als die «strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie» en het voorkomen van topsalarissen niet het doel van een subsidie is?1
Ik lees de uitspraak zo dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van oordeel is dat in subsidieverhoudingen geen verplichtingen kunnen worden opgelegd die te ver verwijderd zijn van het doel van de subsidie. Ik concludeer daaruit dat er grenzen zitten aan het nastreven van bepaalde beleidsdoelen met behulp van subsidie. De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft met deze uitspraak het topinkomensbeleid van de gemeente Den Haag, zoals vastgelegd in de Haagse Kaderverordening Subsidieverstrekking, onverbindend verklaard.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen hebt gezegd dat de Algemene wet bestuursrecht voldoende mogelijkheden biedt voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden en dat u niet voornemens bent om de wetgeving te wijzigen?2 Ziet u na de uitspraak van de Raad van State wél aanleiding om de wet te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in antwoord op eerdere vragen – over de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van 25 juni 2014 in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron4 – aangegeven dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijkheden biedt om subsidievoorwaarden in relatie tot topinkomens te stellen. Zo kan worden bepaald dat de subsidie wordt geweigerd in het geval de subsidieontvanger niet aannemelijk kan maken dat de subsidie niet zal worden besteed aan inkomens boven het bezoldigingsmaximum van de WNT. Er kunnen ook grenzen worden gesteld aan de subsidiabele kosten, waaronder de subsidiabele loon- en overheadkosten.
In overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en betrokken gemeenten en provincies is gewerkt aan een handreiking met modelaanpakken die aansluiten bij huidige wettelijke kaders. Ik heb de Tweede Kamer in januari geïnformeerd dat met name gemeenten kritisch zijn over de meerwaarde en de uitvoerbaarheid van de ontwikkelde modelaanpakken5. Daarom heeft de concepthandreiking geen definitieve status gekregen. Wel heb ik onderzocht of aan de bezwaren bij de concepthandreiking tegemoet kan worden gekomen. De VNG en betrokken gemeenten hebben mij daarbij in overweging gegeven een wettelijke basis te creëren voor topinkomensnormering door decentrale overheden.
De bezwaren van gemeenten hebben vooral te maken met het overgangsrecht van de WNT: bezoldigingen boven de norm worden volgens hen nog te lang gerespecteerd. Zij willen de subsidie kunnen korten, ook als de overgangsperiode nog loopt. Als er een wettelijke basis voor topinkomensnormering door decentrale overheden wordt opgenomen in de WNT, zijn die decentrale overheden vervolgens gebonden aan alle normen van de WNT, inclusief het overgangsrecht. Deze overgangsregeling was nodig om een «fair balance» te bewerkstelligen tussen het met de WNT gediende doel en de inbreuk die de WNT maakt op het eigendomsrecht, zoals beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Voor een zodanige wettelijke basis in een andere wet, zoals de Awb, geldt dat decentrale overheden ook dan gebonden zijn aan het overgangsrecht. Er kan dus niet aan de bezwaren van gemeenten tegemoet worden gekomen door in enige wet een wettelijke basis te creëren voor topinkomensnormering door decentrale overheden.
Wat is de stand van zaken van de «verkenning» of «handreiking» over de mogelijkheden voor decentrale normering van topinkomens die u in uw brieven van 10 juli 2014 en 9 juli 2015 heeft aangekondigd?3
Zie antwoord vraag 2.
Huur- en verhuurconstructie van de stichting Calibris |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs naar de huur- en verhuurconstructie van de huisvesting van Stichting Calibris?1
Ja
Deelt u het oordeel van de inspectie dat er sprake is van belangenverstrengeling, doordat één natuurlijke persoon zowel de belangen van de huurder (Stichting Calibris) als de verhuurder (Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport) vertegenwoordigde?
De inspectie constateert in haar rapport dat de voormalige directeur van het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (KBB) tevens bestuurder was van de Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport en dat dit de vraag oproept in hoeverre één natuurlijke persoon in staat is de tegengestelde belangen van huurder en verhuurder te waarborgen zonder daarvoor waarborgen in de besluitvorming in te bouwen. Hierdoor is volgens de inspectie sprake van belangenverstrengeling. Op grond van het rapport trek ik de conclusie dat door het bestuur van het KBB onvoldoende lijkt te zijn gedaan om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.
Bent u van mening dat hier sprake is van ondoelmatigheid van de besteding rijksgelden door de Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport en Stichting Calibris, omdat zij geen zakelijkheid en objectiviteit hebben betracht bij het verlengen van de huurovereenkomst en verhogen van de huren?
De inspectie concludeert in haar rapport tevens dat zij weliswaar niet overtuigd is van de doelmatige inzet van rijksgelden van het KBB maar dat dit door de ouderdom van de besluitvorming en door het ontbreken van hiervoor relevante vastleggingen niet verifieerbaar is. De conclusie dát sprake is van ondoelmatige besteding kan daarom niet getrokken worden.
Bent u voornemens (een deel van) de rijksbijdrage terug te vorderen of anderszins stappen te nemen tegen Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport en Stichting Calibris?
Ik heb overwogen of er voldoende aanknopingspunten zijn om een deel van de rijksbijdrage terug te vorderen vanwege ondoelmatige of onrechtmatige besteding, maar naar mijn oordeel zijn dergelijke aanknopingspunten er niet. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan niet geconcludeerd worden dat sprake is van ondoelmatige besteding. Ik teken daarbij nog aan dat een eventuele terugvordering van de rijksbijdrage niet zou kunnen geschieden bij genoemde stichting, maar dat dat zou moeten bij de ontvanger van de rijksbijdrage, in casu bij de Stichting Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (SBB) omdat de activa en passiva samenhangend met de wettelijke taken van het KBB zijn overgedragen aan de SBB. Zelfs al zou er grond zijn voor een eventuele terugvorderingsactie, dan nog zou dit niet wenselijk zijn, want dat zou ten koste gaan van een goede start van de wettelijke taken van SBB. Een vordering bij Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport kan ik niet zelf instellen; daar is geen rechtsgrond voor.
Hoe kan het dat er geen verdere stappen kunnen worden genomen tegen de Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport, omdat er geen relevante vastleggingen van besluitvorming rond statutenwijzigingen en huurcontracten kunnen worden aangetroffen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat organisaties die dergelijke zaken, al dan niet bewust, niet goed archiveren, in het voordeel zijn omdat eventuele terugvordering in de toekomst kan worden voorkomen? Hoe wilt u dit tegengaan?
In zijn algemeenheid is het niet zo dat door niet (goed) archiveren een organisatie in het voordeel is, want normaal gesproken zal een gesubsidieerde organisatie moeten aantonen dat subsidiegelden goed besteed zijn. In dit geval is sprake van een constructie die al is ontstaan in 1989 en die in zichzelf legitiem was. Accountants hebben in het verleden geen aanleiding gezien tot opmerkingen. In de afgelopen jaren is de controle op besteding van subsidiegelden verbeterd, zowel door aanscherping van de controlevoorschriften van OCW als door maatregelen van de beroepsorganisatie van accountants (NBA).
Komen bestuurlijke- en verhuurconstructies zoals bij Stichting Calibris en Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport vaker voor, en zo ja, vindt u dit wenselijk?
Het komt vaker voor dat de rechtspersonen die een bekostigde instelling in stand houden, gelieerde stichtingen hebben waarbij sprake kan zijn van personele unies. Ook de huur- en verhuurconstructie zoals die bij Calibris is geconstateerd, komt vaker voor. Als transparantie en het voorkómen van belangenverstrengeling goed geregeld zijn, hoeven dergelijke constructies op zich niet bezwaarlijk te zijn.
De bouw van een outletcentrum in Zevenaar |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groen licht voor outletcentrum Zevenaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw van nieuwe outletcentra zo veel mogelijk dient te worden ontmoedigd omdat het een aanslag is op de vitaliteit van menig binnenstad? Zo nee, waarom niet?
De binnensteden van Nederland zijn belangrijke plaatsen waar burgers elkaar kunnen ontmoeten en zich kunnen ontspannen. Uit het PBL-rapport «De vitale binnenstad» blijkt dat de Nederlandse binnensteden divers zijn qua profiel, maar dat zij door functiemenging meer potentie hebben dan andere gebieden. De kwaliteit van de openbare ruimte is over het algemeen hoog en biedt een verscheidenheid aan functies: van winkels en horeca tot culturele evenementen. Binnensteden weerspiegelen daarnaast de historie van stad en streek. Dit maakt de binnensteden van Nederland uniek en de moeite waard om te koesteren.
Het is echter wel belangrijk om ruimte te houden voor innovatieve ontwikkelingen op het gebied van nieuwe winkelconcepten om winkelgebieden toekomstbestendig te maken en te houden. Hierbij is een algehele terughoudendheid gewenst als het gaat om het toevoegen van nieuwe winkelmeters. Immers, in Nederland staat zo’n 75 miljoen m2 aan vastgoed leeg, waar leegstaande winkels een relatief klein, maar zeer zichtbaar en voelbaar aandeel in hebben. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om hierin keuzes te maken en daarbij goed te onderbouwen waarom (voorzien in een behoefte) én waar (bij voorkeur binnenstedelijk) zij eventuele nieuwe winkelmeters willen toestaan, conform de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Is de ladder voor duurzame verstedelijking naar uw mening in dit geval juist gehanteerd en afgelopen? Zo ja, wat zegt dit dan over deze ladder wanneer de bouw van dit outletcentrum op zo veel weerstand kan rekenen in de regio en desondanks nog steeds doorgang vindt? Zo nee, welke acties ziet u voor zich om toch nog recht te doen aan de criteria van deze ladder?
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringsvereiste. Dat betekent dat de Ladder niet voorschrijft wat de uitkomst van het besluitvormingsproces is, maar dat gemeenten moeten motiveren waarom en waar zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling al dan niet mogelijk willen maken. Aan de hand van de Ladder toetst de Raad van State of de motivering gedegen is. Die toets door de rechter heeft plaatsgevonden in de casus Zevenaar.
De keuze om een outlet al dan niet toe te staan is een verantwoordelijkheid van decentrale overheden. Het Rijk mengt zich niet in de regionale besluitvorming, noch in de rechterlijke uitspraken over de outlet.
In het kader van de Impulsaanpak zetten de partners van de Retailagenda zich in om het overaanbod in vierkante meters terug te dringen met 20%, door de aanpak van leegstand en het terugdringen van plancapaciteit. Deze casus laat vooral zien dat we binnen die aanpak extra aandacht moeten besteden aan oudere bestemmingsplannen die nieuwe winkelmeters mogelijk maken (schrappen van overbodige plancapaciteit).
In hoeverre deelt u de mening dat de regie rondom de bouw van nieuwe outletcentra en andere bedrijventerreinen vooral bij de provincie dient te liggen? Op welke wijze draagt u bij aan de versterking van de regierol van de provincie?
Uw Kamer heeft ingestemd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de bijbehorende ruimtelijke regelgeving. Daarin is afgesproken de ruimtelijke bevoegdheden zo laag mogelijk te beleggen, ofwel bij de gemeenten en provincies. Zij zijn aan zet om te werken aan een goede ruimtelijke ordening waartoe ook de ruimtelijke structuur voor voorzieningen, zoals winkels, behoort.
Daar zijn gemeenten in verschillende snelheden mee bezig. De ondertekening van 84 gemeentelijke RetailDeals is een duidelijk teken dat zij de retailopgave serieus nemen. De provincies hebben hierbij regionaal de regie. Het is duidelijk dat zij die rol steeds meer oppakken. Naar verwachting tekenen de eerste provincies in september een RetailDeal, waarbij ze laten zien dat ze ook voor deze opgave de regie op zich nemen. Waar nodig steunt het Rijk hierin. Niet voor niets hebben we nu een Retailagenda met bijbehorend Impulsteam, waarbij ook gebruik gemaakt wordt van bijvoorbeeld de kennis van de landelijke expertteams. Daarnaast wordt in de praktijk geoefend met zowel huidig als toekomstig ruimtelijk instrumentarium in tijden van krimp. Het Rijk heeft een faciliterende, stimulerende rol waarbij de afgesproken verantwoordelijkheden worden gerespecteerd.
Zijn er in deze regio retaildeals afgesloten tussen de betreffende provincie, gemeenten en ondernemers? Zo ja, hoe valt de bouw van een dergelijk omstreden outletcentrum te rijmen met deze retaildeals? Zo nee, hoe beweegt u deze en andere overheden om toch zo snel mogelijk te komen tot het afsluiten van een dergelijke retaildeal?
In een RetailDeal versterken gemeenten hun winkelgebieden in samenwerking met winkeliers, horeca, vastgoedondernemers, culturele instellingen en bewoners. Gezamenlijk maken ze een visie en een concreet actieplan. Daarin benoemen ze op welke plekken winkels kansrijk zijn en op welke plekken niet, om leegstand te voorkomen. Ook stemmen ze de plannen af op regionaal niveau.
Inmiddels zijn er 84 deals gesloten op gemeentelijk en regionaal niveau. Hierbij zijn 119 gemeenten zijn betrokken. De verwachting is dat voor de zomer provinciale RetailDeals worden afgesloten. De gemeente Zevenaar heeft geen RetailDeal afgesloten. In de regio van Zevenaar zijn er wel RetailDeals gesloten met Arnhem, Doetinchem en Nijmegen. Voor gemeenten die nog geen RetailDeal hebben, maar dit wel willen, zal er een derde tranche worden georganiseerd.
Welke andere acties ziet u voor zich om de bouw van dit outletcentrum alsnog te stuiten en bent u bereid deze acties te ondernemen?
Geen. Tegen het besluit van de Raad van State is geen beroep mogelijk.
Het bericht dat de noodstroomvoorziening van kerncentrale Borssele ondermaats is |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Wise en Greenpeace vragen ANVS: leg Borssele stil wegens noodstroom»?1
Ja.
In hoeverre bent u het eens met de bewering van Wise en Greenpeace dat de kerncentrale van Borssele zonder goede noodstroomvoorziening draait?
Ik verwijs u naar mijn brief van 23 mei jl.2 over dit onderwerp aan uw Kamer. De bewering van Greenpeace en Wise dat door het uit gebruik nemen van de nabijgelegen Kolencentrale Borssele in november 2015 ook deze tweede verbinding met het elektriciteitsnet van de KCB die via deze kolencentrale loopt is vervallen klopt feitelijk niet.
Deze tweede aansluiting aan het elektriciteitsnet via de kolencentrale is en blijft intact en in gebruik totdat er in 2017 een vervangende tweede netaansluiting is.
Herkent u zich in de beweringen van de eigenaar van de kerncentrale dat er voldoende noodstroomvoorzieningen aanwezig zijn voor de kerncentrale?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Belastingdienst een bom legt onder gratis OV voor ouderen |
|
Eric Smaling , Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bom onder gratis ov voor ouderen»?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht. Het al dan niet gratis verstrekken van OV is een afweging, die door decentrale overheden wordt gemaakt. Zij zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van het regionaal openbaar vervoer in hun regio. In dat kader bepalen deze overheden zelf of het wenselijk is dat er gratis OV wordt aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals bijvoorbeeld ouderen.
Deelt u de mening dat gratis OV voor ouderen veel positieve aspecten heeft zoals meer gebruik van het openbaar vervoer en dat ouderen er vaker op uit gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de Belastingdienst gratis OV moet laten vallen onder de compensatieregeling? Wat is de juridische onderbouwing van de Belastingdienst om dat nu niet te doen?
De Belastingdienst voert de Wet op het btw-compensatiefonds uit. Op grond van die wet hebben gemeenten, provincies en bepaalde regionale openbare lichamen recht op btw-compensatie voor goederen en diensten die aan die gemeenten, provincies of regionale lichamen zijn geleverd of verricht. Er bestaat dus geen recht op btw-compensatie voor uitgaven van gemeenten voor prestaties, die aan een ander dan die gemeente worden verricht. Dit fenomeen doet zich bijvoorbeeld voor bij uitgaven van een gemeente voor Rijkswegen, maar bijvoorbeeld ook bij OV-chipkaarten, die door de vervoersmaatschappij worden uitgegeven op naam van bepaalde inwoners van die gemeente en aan die personen worden verstrekt. In dat geval betaalt de gemeente voor een prestatie van de vervoersmaatschappij die de kaart uitgeeft aan de persoon die de kaart ontvangt. In een dergelijke situatie bestaat dan geen recht op btw-compensatie voor die uitgaaf. Verder geldt voor de toepassing van het btw-compensatiefonds een uitsluiting voor uitgaven van een gemeente voor goederen en diensten die door die gemeente gebruikt worden om te verstrekken aan een of meer individuele derden. Ingeval aan een bepaalde inwoner van een gemeente een OV-chipkaart wordt verstrekt is sprake van een dergelijke derde. Dus zelfs als de gemeente wel zou worden aangemerkt als afnemer van de OV-chipkaarten, bestaat geen recht op btw-compensatie. Het feit dat een gemeente handelt vanuit het belang voor haar burgers of instellingen, doet aan die uitsluiting niet af als de verstrekking ter beschikking komt aan een individuele derde. De term individuele derde2 is gebruikt om een afbakening te krijgen met gebruik van goederen en diensten door de gemeente zelf. De uitsluiting is bedoeld voor de gevallen waarin de gemeente bijvoorbeeld in plaats van financiële ondersteuning van burgers kiest voor het zelf verstrekken van goederen of diensten. Zo wordt voorkomen dat publiekrechtelijke lichamen met het oog op het verkrijgen van btw-compensatie als intermediair optreden tussen leveranciers of dienstverrichters en particuliere eindverbruikers.
Wat is de reden dat de Belastingdienst alleen haar pijlen lijkt te richten op de gemeente Capelle aan den IJssel?
Ingeval van de gemeente Capelle aan de IJssel is sprake geweest van regulier toezicht op de juiste naleving van het btw-compensatiefonds door de Belastingdienst. Dit reguliere toezicht (of handhaving van het btw-compensatiefonds) vindt ook plaats bij andere gemeenten. Er is geen sprake van het alleen richten van toezichtcapaciteit op de gemeente Capelle aan den IJssel.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om het gratis OV voor de gemeente betaalbaar te houden? Kunt u dit toelichten?
De weigerburgemeester van Weert |
|
Machiel de Graaf (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u, zoals de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in het mondelinge vragenuur van 17 mei jl. verklaarde, de commissaris van de Koning om een feitenrelaas inzake de weigerburgemeester van Weert hebt gevraagd?
Ja
Wanneer is dit relaas klaar?
Op 26 mei jl. heb ik van de commissaris van de Koning van Limburg een feitenrelaas ontvangen. Op basis daarvan ben ik op 2 juni jl. met de burgemeester in gesprek gegaan. Ook de Staatssecretaris van VenJ en de commissaris van de Koning van Limburg waren daarbij aanwezig.
Bent u bereid dit relaas te delen met de Kamer?
Op 16 juni 2016 heb ik uw Kamer, op basis van het feitenrelaas van de commissaris van de Koning en het gesprek met de burgemeester, schriftelijk1 geïnformeerd over de gang van zaken in Weert. Als bijlage bij deze brief heb ik een overzicht van de feiten opgenomen.
Zo nee, op welke manier brengt u de Kamer dan wel op de hoogte van deze schokkende zaak?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt u het gegeven dat een burgemeester zich mogelijk niets aantrekt van de wet serieus?
Burgemeesters dienen zich bij de uitoefening van hun functie aan de wet te houden. Bij overtreding van de wet worden gepaste maatregelen genomen. In de onderhavige casus is niet gebleken van overtreding van de wet door de burgemeester. Voor informatie over de gang van zaken in Weert verwijs ik naar de in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 genoemde brief aan uw Kamer.
Bent u bereid, indien de burgemeester de wet aan zijn laars heeft gelapt, maatregelen tegen hem te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Schadetaxaties door het Groninger Taxatie Bureau |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Groninger Taxatie Bureau, dat namens het Centrum Veilig Wonen (CVW) schadetaxaties uitvoert?1
Ja.
Is het waar dat het Groninger Taxatie Bureau standaard alles afwijst?
Nee. De schade-experts die in opdracht van het Centrum Veilig Wonen werken, doen dat volgens het schadeprotocol van NAM en het Handboek Aardbevingsschade. Hierin is geen sprake van een standaard afwijsprocedure.
Is het waar dat mensen die schade vergoed willen zien, een contra-expertise moeten aanvragen?
Nee. Bewoners die schade melden krijgen bezoek van een eerstelijnsexpert. Deze expert schrijft een eerstelijnsrapport op basis waarvan schade vergoed wordt. Als een bewoner het niet eens is met de uitkomst van dit rapport kan hij/zij ervoor kiezen om, op kosten van CVW, een contra-expertise te laten uitvoeren. Als men het niet eens is met de uitkomst van de contra-expertise, of als de eerstelijns-expert en contra-expert het niet eens worden, kan men ervoor kiezen om de zaak voor te leggen aan de Arbiter Aardbevingsschade.
Is het waar dat deze contra-expertise op zijn beurt ook weer niet onafhankelijk is omdat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), samen met het CVW, bepaalt hoeveel uren hieraan besteed mogen worden?
Nee. De bewoner is vrij om zelf een contra-expert te kiezen die wordt betaald door het CVW volgens een vastgesteld uurtarief. Het aantal uren dat de contra-expert maximaal aan een specifiek geval besteedt is afhankelijk van het type pand en de aard van de schade.
Is het waardat het Groninger Taxatie Bureau alleen nagaat of het om bevingsschade gaat, en niet hoe groot de omvang is van de schade, waarvoor weer een andere expert moet komen?
De eerstelijnsschade-expert onderzoekt of de gemelde schade is veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinning uit het Groningveld. Als dat het geval is geeft de schade-expert meteen een advies over de herstelmethodiek, op basis waarvan de kosten worden gecalculeerd. Hier wordt in principe één expert voor ingeschakeld. In sommige gevallen kan er aanleiding zijn om een specialist in te schakelen voor nader onderzoek. Als de bewoner het niet eens met de eerstelijnsrapportage kan een contra-expertise worden uitgevoerd. Bij vermoedens van andere oorzaken van schade in combinatie met aardbevingen is sprake van een complex schadegeval en gaat de zaak naar de Nationaal Coördinator Groningen voor verdere behandeling.
Is het waar dat het Groninger Taxatie Bureau, in gesprek met mensen, toezegt de schade volledig op te nemen in het schaderapport, maar dat dit in werkelijkheid juist helemaal niet gebeurt?
De schade-experts die in opdracht van CVW schademeldingen onderzoeken, waaronder die van het Groninger Taxatiebureau, zijn hiervoor gecertificeerd en werken volgens het schadeprotocol van de NAM en het Handboek Aardbevingsschade. Ik heb geen indicaties dat hiervan is afgeweken.
Is het waar dat, ondanks tegengestelde geluiden in de media, de primaire insteek van het CVW en de NAM toch is om de kosten voor schadevergoedingen zo laag mogelijk te houden?
NAM is wettelijk verplicht om alle schade als gevolg van de gaswinning te vergoeden. Als een causaal verband tussen gaswinning en de geleden schade is aangetoond, is NAM verplicht deze te herstellen of te vergoeden.
Is er bij de NAM en het CVW een kloof tussen de directie en de werkvloer, die ieder hun eigen gang gaan?
Mij hebben geen signalen bereikt van deze strekking.