De arrestatie van een Nederlandse journalist in Panama |
|
Harry van Bommel (SP), Raymond Knops (CDA), Han ten Broeke (VVD), Michiel Servaes (PvdA), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van de Nederlandse journalist Okke Ornstein in Panama?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de heer Ornstein is opgepakt vanwege het blootleggen van corruptieschandalen, zoals beweerd door Transparency International en andere niet-gouvernementele organisaties?2
Journalist Okke Ornstein werd in Panama gearresteerd onder beschuldiging van smaad en laster. In totaal had de heer Ornstein in Panama te maken met vijf strafaanklachten wegens smaad en laster. Voor twee daarvan werd de heer Ornstein, ook in hoger beroep, veroordeeld. Het proces voor de andere drie aanklachten had nog geen aanvang genomen. Smaad en laster zijn in Panama strafbaar en worden door Panamese rechters vrij snel bewezen geacht en bestraft. Veel artikelen van de heer Ornstein gaan over fraude en corruptie. Omdat het journalistieke werk van de heer Ornstein aanleiding was voor zijn arrestatie en detentie raakte zijn zaak aan de persvrijheid.
Heeft uw ministerie reeds contact gehad met de Panamese autoriteiten? Zo ja, hoe? Heeft dat contact nog iets opgeleverd?
Nederland maakt zich overal in de wereld sterk voor persvrijheid. Sinds de arrestatie van de heer Ornstein heeft Nederland op hoog niveau actief en veelvuldig in diplomatieke contacten met de Panamese autoriteiten onmiddellijk aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Ornstein en gewezen op het belang van persvrijheid in Panama. Op mijn verzoek sprak de Nederlandse ambassadeur met verschillende ministers van de Panamese regering en met president Varela. De Nederlandse ambassade in Panama zette zich met succes in voor de overbrenging van de heer Ornstein naar een gevangenis met betere omstandigheden.
Zelf vroeg ik op 29 november 2016 in een telefonisch gesprek met mijn Panamese ambtgenoot aandacht voor de zaak van de heer Ornstein en verzocht ik hem om de persvrijheid in Panama te waarborgen.
Naast de bilaterale inzet werd ook in internationaal en EU-verband proactief ingezet op het verhogen van de internationale druk op Panama om de persvrijheid te garanderen. Zo werden op 2 december de zaak van de heer Ornstein en de persvrijheid in Panama aan de orde gesteld in een bijeenkomst van de EU-ambassadeurs met president Varela. Verschillende journalistenorganisaties stelden de zaak van de heer Ornstein aan de orde bij de Panamese autoriteiten.
Op 20 december hebben de Panamese autoriteiten bekend gemaakt dat president Varela aan de heer Ornstein gratie zal verlenen. Naar verwachting komt de heer Ornstein binnen enkele dagen vrij.
Is de heer Ornstein reeds bezocht door Nederlandse diplomaten ter plaatse?
Ja, medewerkers van de Nederlandse ambassade in Panama hebben de heer Ornstein sinds zijn arrestatie op 15 november jl. meerdere malen in detentie bezocht. Ook heeft de ambassade gefaciliteerd bij het bezoek van familieleden aan de heer Ornstein. Met de partner en de familie van de heer Ornstein werd intensief contact onderhouden.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen rondom deze zaak?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 komt de heer Ornstein naar verwachting op korte termijn vrij.
De berichten ‘O’Leary: Ryanair-vliegtickets worden gratis’ en ‘Zwijg of je vliegt eruit’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «O’Leary: Ryanair-vliegtickets worden gratis» en «Zwijg of je vliegt eruit»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over de stelling van de auteur van het bericht «Zwijg of je vliegt eruit» dat de concurrentie tussen vliegmaatschappijen slechte arbeidsvoorwaarden voor piloten creëert? Hoe verhouden zich volgens u deze slechte arbeidsvoorwaarden van piloten tot het voornemen van Ryanair om in de toekomst gratis vliegtickets aan te bieden?
Op 21 november jl. heb ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) uw Kamer per brief geïnformeerd over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364). Daarin heb ik aangegeven dat er signalen zijn dat in de strijd om de kosten zo laag mogelijk te houden, sommige luchtvaartmaatschappijen het goed werkgeverschap uit het oog verliezen. Wij hechten aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en het actief tegengaan van het overschrijden of ontduiken van wet- en regelgeving op dit gebied. Een verhouding tussen slechte arbeidsvoorwaarden van piloten en het voornemen van Ryanair om in de toekomst gratis vliegtickets aan te bieden, zien wij niet.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Ryanair-topman die in meerdere interviews heeft verklaard dat Ryanair zo goedkoop is, omdat het bedrijf zijn piloten bijna niets betaalt?
Ja.
Deelt u de mening dat een hevige concurrentiestrijd tussen bedrijven nooit ten koste mag gaan van goede en gezonde arbeidsvoorwaarden, maar gevoerd moet worden op de kwaliteit van geleverde diensten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. We willen een eerlijk en fatsoenlijk speelveld in de luchtvaartsector. Concurrentie tussen luchtvaartmaatschappijen moet plaatsvinden op basis van de kwaliteit van de geleverde dienst, niet op basis van concurrentie op arbeidsvoorwaarden.
Bent u op de hoogte van het feit dat een deel van de net afgestudeerde piloten hoge schulden heeft door dure pilotenopleidingen en wel moet blijven vliegen om zijn brevet te behouden, wat leidt tot situaties dat piloten zelfs betalen om te mogen werken door middel van «pay-to-fly»-constructies?
Wij zijn ervan op de hoogte dat «pay to fly», zoals aangeduid in onze brief van 21 november jl. luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364), door sommige luchtvaartmaatschappijen wordt ingezet. Luchtvaartmaatschappijen die in Nederland zijn gevestigd doen dit echter niet en daarnaast hebben wij geen aanwijzingen dat dit voorkomt bij maatschappijen die op Nederland vliegen en die Nederlands personeel in dienst hebben.
Wel zien wij dat dit probleem binnen de EU speelt en I&M en SZW spannen zich dan ook op Europees niveau in om ongewenste situaties boven tafel te krijgen en zonodig afspraken te maken over het tegengaan van «pay to fly» constructies.
Bent u ervan op de hoogte dat de European Cockpit Association (ECA) waarschuwde dat «pay-to-fly»-constructies de veiligheid in het gedrang brengen, omdat het een perverse prikkel is voor de piloot om tegen elke prijs te vliegen, ook als de piloot ziek of moe is? Zo ja, hoe oordeelt u over deze waarschuwing?
Vliegveiligheid staat altijd voorop. Van een mogelijke link tussen bijvoorbeeld «pay to fly» constructies en veiligheid is tot op heden niets gebleken.
Wij zijn het met u eens dat deze constructies niet wenselijk zijn en daarom brengen wij (I&M en SZW) deze in Brussel actief onder de aandacht.
De Londen School of Economics heeft in de periode januari-maart van vorig jaar een onderzoek uitgevoerd naar de beleving van de veiligheidscultuur door piloten. Hieruit kwam onder andere naar voren dat vermoeidheid een zorgpunt is onder piloten. Daarom heb ik het Europese agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, EASA, verzocht dit rapport te betrekken bij de evaluatie van de aangescherpte regels betreffende werk- en rusttijden.
Op twee punten heeft de EU het onderwerp opgepakt:
EASA heeft een werkgroep opgericht die ontwikkelingen op het gebied van arbeidsconstructies in relatie tot de veiligheid nauwlettend volgt. Op advies van deze werkgroep heeft EASA dit onderwerp ook opgenomen in het Europese luchtvaart- en veiligheidsplan.
De Europese Commissie en EASA hebben inmiddels opdracht gegeven aan een consortium van organisaties, waaronder het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaartcentrum, voor de evaluatie van de aangescherpte regels over werk- en rusttijden. Het onderzoek dat twee jaar zal duren vindt plaats via onder andere metingen en zal aanbevelingen voor verdere verbetering van de regelgeving moeten opleveren.
Deelt u de mening dat «pay-to-fly»-constructies in de luchtvaart onacceptabel zijn, omdat deze constructies een nadelige invloed kunnen hebben op verkeersveiligheid en de arbeidsvoorwaarden van piloten? Zo ja, welke maatregelen treft u tegen deze constructies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe waarborgt u de veiligheid van vliegtuigen in de lucht wanneer dergelijk slechte arbeidsomstandigheden bij piloten zich voordoen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden van piloten en daar waar nodig maatregelen te nemen tegen maatschappijen die zich schuldig maken aan dergelijke praktijken?
Ja. Zoals wij in de brief van 21 november jl. luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364) hebben aangegeven willen wij overschrijding of ontduiking van wet- en regelgeving op dit gebied actief tegengaan.
Daartoe hebben wij de volgende acties ondernomen:
Nederland heeft zich gevoegd in rechtszaken bij het Europese Hof van Justitie die ex-werknemers in België hebben aangespannen tegen Ryanair en detacheringsbureau Crewlink. Wij verwachten in de eerste helft van dit jaar een uitspraak.
I&M en SZW onderzoeken of bij cabinepersoneel dat is gestationeerd in Nederland sprake is van overtreding van arbeidsregelgeving. De FNV is hier actief bij betrokken.
In de Europese werkgroep over sociale zaken in de luchtvaart maken I&M en SZW zich hard voor het aanpakken van ongewenste arbeidsconstructies. Ook heeft I&M zitting in de EASA werkgroep over nieuwe businessmodellen en heeft, zoals we schreven, concreet gevraagd om de veiligheidsbeleving van piloten mee te nemen in de evaluatie van de regels over werk- en rusttijden.
Over onze actie op de aangenomen motie van 22 december jl. over schijnzelfstandigheid bericht ik u vóór maart.
Bent u bekend met invallen van de Noorse en Duitse belastingdienst bij enkele vestigingen van Ryanair om schijnconstructies aan te pakken? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om dergelijke stappen ook in Nederland te zetten? Zo nee, waarom niet?
Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen belet het de Belastingdienst om uitspraken te doen over individuele belastingplichtigen.
Is de constructie die Ryanair gebruikt voor zijn piloten een schijnconstructie? Zo ja, is Ryanair te typeren als een kwaadwillende opdrachtgever en zal de constructie worden aangepakt in het kader van de handhaving van Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA)? Zo nee, waarom is het geen schijnconstructie?
Zie antwoord vraag 10.
Het mogelijke einde van de toelating van een actieve stof die onmisbaar is voor de bewaring en export van uien |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uiensector schrikt van mogelijk verlies van maleïne hydrazide (MH)»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het intrekken van de toelating van maleïne hydrazide (MH) grote economische gevolgen heeft voor de Nederlandse uien- en aardappelsector?
Ja. Het is mij bekend dat de sector zeer afhankelijk is van middelen op basis van de werkzame stof maleïne hydrazide.
Bent u ermee bekend dat de Europese Commissie overweegt de toelating van MH niet te verlengen? Zo ja, kunt u aangeven waarom de Europese Commissie dit overweegt?
Elke werkzame stof – dus ook maleïne hydrazide – wordt op Europees niveau periodiek (ongeveer elke tien jaar) herbeoordeeld conform het nieuwste Europese toetsingskader. Een herbeoordeling kan leiden tot het verlengen van de goedkeuring als aan alle voorwaarden (géén schadelijke effecten op mens en dier en géén onaanvaardbare effecten op het milieu) wordt voldaan of tot het niet verlengen van de goedkeuring als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan. Aangezien het proces van de Europese herbeoordeling nog loopt, wil ik niet vooruitlopen op de uitkomst daarvan.
Kunt u bevestigen dat over de toelating van MH wordt gesproken bij de vergadering op 6 en 7 december 2016 tussen de Europese Commissie en de nationale autoriteiten in het Permanent Comité voor planten, dieren, Voedsel en Diervoeders (PCVD), onderdeel «Phytopharmaceuticals legislation»?
Er is tijdens de vergadering op 6 en 7 december 2016 van het «Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed» gesproken over de fase in het proces, waarin de werkzame stof maleïne hydrazide zich bevindt.
Gaat u zich er bij bovengenoemd overleg en daarna voor inspannen om ervoor te zorgen dat de tijd wordt gegeven om de vragen gesteld door de European Food Safety Authority (EFSA) over de toelating te beantwoorden, door een tijdelijke verlenging van MH van minimaal een jaar? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om MH voor de Nederlandse uien- en aardappelsector de komende jaren beschikbaar te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Dubbele kinderbijslag voor uitwonende minderjarige leerlingen die een beroepsopleiding volgen die op weinig plekken in Nederland wordt aangeboden |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Op basis van welke criteria worden beroepsopleidingen toegevoegd aan de lijst van de SVB met BOL- en BBL-opleidingen die voldoen aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag voor uitwonende minderjarige leerlingen?1
Bijlage A bij de ministeriële regeling dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen Staatscourant, 30570, 15 juni 2016 bevat een opsomming van relatief weinig voorkomende beroepsopleidingen. Relatief weinig voorkomende beroepsopleidingen betekent dat deze op minder dan 10 instellingen worden aangeboden. Het gaat om specifieke opleidingen die slechts op enkele Regionale Opleidingscentra, Agrarische Opleidingscentra of vakinstellingen gegeven worden. De betreffende bijlage wordt jaarlijks geactualiseerd. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) levert de informatie over de beroepsopleidingen aan. De informatie van DUO is gebaseerd op de inschrijvingen bij de opleidingen in oktober van het jaar voor de publicatie van de bijlage.
Acht u het wenselijk dat bepaalde opleidingen die maar op enkele plaatsen in Nederland worden aangeboden – zoals Media Management of Music Industry Professional – niet op deze lijst voorkomen, waardoor ouders van leerlingen die deze opleidingen volgen en meer dan 25 kilometer van de dichtstbijzijnde school wonen vaak geconfronteerd worden met onevenredig hoge kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is onvermijdelijk dat het selectiecriterium dat ten grondslag ligt aan de hier bedoelde lijst ertoe leidt dat een opleiding die op minder dan 10 instellingen wordt gegeven in de bijlage wordt opgenomen, en er weer vanaf gaat als de opleiding op meer dan 10 instellingen wordt gegeven.
Overigens blijven ouders in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag als het kind de opleiding is gaan volgen in het voor de opleidingenlijst relevante schooljaar en de opleiding later niet meer voorkomt op de bijlage.
Bent u van mening dat in het kader van «toegankelijk onderwijs voor iedereen' ook dubbele kinderbijslag mogelijk moet zijn voor ouders van leerlingen die wel aan de criteria van de SVB voldoen, maar waarvan de opleiding (nog) niet op de lijst staat van beroepsopleidingen die voldoen aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag voor uitwonende minderjarige leerlingen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In de regeling dubbele kinderbijslag is opgenomen dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen indien het om relatief weinig voorkomende beroepsopleidingen gaat zoals opgenomen in de hier bedoelde bijlage A. Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan er geen aanspraak worden gemaakt op dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen. In gevallen waarbij sprake is van kennelijke onbillijkheden of van fouten op de lijst, zoals een verouderd adres of een verouderde opleidingsnaam, handelt de Sociale Verzekeringsbank naar de bedoeling van de regeling. Voorts wijs ik erop dat minderjarige mbo-studenten vanaf 1 januari 2017 die een voltijd bol-opleiding volgen het recht op een studentenreisproduct krijgen. Hiervoor kan indien betrokken dat wil zelf een studentenreisproduct worden aangevraagd bij Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Bent u bereid om de opleiding Media Management of Music Industry Professional per ommegaande toe te voegen aan de lijst van de SVB voor beroepsopleidingen die voldoen aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag voor uitwonende minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
De peildatum van de bijlage is 1 oktober van het jaar voor publicatie van de bijlage. De lijst loopt daarmee een schooljaar achter. De gegevens zijn namelijk niet eerder beschikbaar bij DUO. De opleidingen Media Management en Music Industry Professional zijn niet opgenomen in de bijlage bij de Regeling dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen voor het schooljaar 2016–2017 omdat voor deze opleidingen op 1 oktober 2015 op 10 instellingen deelnemers stonden ingeschreven. De opleiding Media Management en Music Industry Professional is daarom niet toegevoegd aan de bijlage. Jaarlijks worden de bijlagen geactualiseerd. Het is daardoor mogelijk dat opleidingen het volgende schooljaar wel in de bedoelde bijlage opgenomen staan.
Een bericht dat de KNWU een onderzoek instelt naar misstanden in de wielersport |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek naar intimidatie in wielersport»1 en «KNWU begint onderzoek naar misstanden in wielersport»?2
Ja
Deelt u de zorgen van de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) over misstanden en intimidatie in de wielersport? Zo ja, kunt u deze zorgen toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen met plezier en in een zorgeloze en veilige omgeving moet kunnen sporten. Dat geldt uiteraard ook voor mensen die de wielersport beoefenen. Al sinds 2011 werk ik samen met NOC*NSF, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, politie, gemeenten en verschillende sportbonden aan het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan. Het is goed dat er nu specifiek onderzoek wordt gedaan naar de frequentie van misstanden en intimidatie in de wielersport.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het zogenoemde CIRC-rapport waarin staat dat er binnen het vrouwenwielrennen op grote schaal sprake is van misstanden en intimidatie, waaronder seksuele intimidatie? Zo ja, heeft u ook signalen gekregen dat er sprake is van misstanden en intimidatie in de Nederlandse vrouwenwielersport? Heeft u zicht op de aard van de misstanden en intimidatie, en op de omvang van dit probleem? Speelt dit zowel in het professionele als in het amateur wielrennen? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van het CIRC-rapport waren mij bekend. Buiten dat rapport heb ik geen signalen ontvangen waaruit ik op zou moeten maken dat de misstanden en intimidatie zich ook op grote schaal in het Nederlandse vrouwenwielrennen voordeden. Om een volledig beeld te krijgen van wat er speelt binnen het Nederlandse vrouwenwielrennen laat de KNWU nu het nieuwe onderzoek uitvoeren. Ik ondersteun dit dan ook.
Is bij u bekend of er aangifte is gedaan van misstanden of intimidatie in de wielersport? Zo ja, wat is de status van deze aangifte(n)? Zo nee, bent u voornemens sporters er op te wijzen dat zij aangifte moeten doen van misstanden en intimidatie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat misstanden en intimidatie binnen de wielersport hard moeten worden aangepakt? Zo ja, wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om misstanden en intimidatie in de wielersport tegen te gaan?
Ik ben van mening dat iedereen met plezier en in een zorgeloze en veilige omgeving moet kunnen sporten. Wanneer grensoverschrijdend gedrag de veilige sportomgeving bedreigt, moet hard worden ingegrepen. Hiervoor kunnen via het tuchtrecht en het strafrecht straffen worden opgelegd.
Bent u bereid de KNWU te ondersteunen bij het onderzoek en met de KNWU in gesprek te gaan over hoe intimidatie en misstanden in de wielersport kunnen worden aangepakt? Zo ja, bent u ook bereid de KNWU aan te sporen tot een duidelijke houding en hardere sancties tegen (seksuele) intimidatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier vorm aan geven en op toezien?
Het onderzoek is in opdracht van de KNWU ingesteld en wordt deels gefinancierd vanuit de middelen die ik aan de sport ter beschikking heb gesteld op het thema integriteit.
Heeft u signalen dat de problemen in de wielersport ook in andere sporten voorkomen? Zo ja, om welke sporten gaat het? Zo nee, bent u bereid een breed onderzoek te doen naar misstanden en intimidatie in de sportwereld?
NOC*NSF verzamelt sinds enkele jaren van verschillende takken van sport de signalen van misbruik en grensoverschrijdend gedrag. De meldingen die NOC*NSF binnen krijgt beslaan jaarlijks zo’n dertig takken van sport. Wat daarbij opvalt is dat er meer meldingen binnenkomen van de sporten waar meer aandacht aan het onderwerp wordt besteed, waardoor het onderwerp beter bespreekbaar is. Een breed onderzoek naar misstanden en intimidatie in de sport lijkt mij niet nodig. Wel is het goed om het onderwerp bespreekbaar te maken en te houden bij zoveel mogelijk sportbonden en -verenigingen.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om misstanden en intimidatie in de sportwereld aan te pakken? Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem verder aan te pakken?
Zoals reeds aangegeven loopt sinds 2011 het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» waarin wordt gewerkt aan een veilige en zorgeloze omgeving om te sporten. Binnen dit actieplan zijn tal van maatregelen ontwikkeld en beschikbaar gesteld om misstanden in de sportwereld te voorkomen of aan te pakken. Het actieplan zal nog tot en met 2018 doorlopen, waarbij in de komende periode ingezet zal worden op borging van de behaalde resultaten. Verder zie ik nog mogelijkheden in het versterken van de samenwerking tussen politie en OM enerzijds en de sport anderzijds. Momenteel lopen gesprekken om deze samenwerking beter vorm te geven.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporters over misstanden en intimidatie zwijgen? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat sporters op een laagdrempelige wijze misstanden in de sportwereld kunnen melden?
Ik ben van mening dat elk geval van misbruik in de sport er één te veel is, ongeacht of er melding van wordt gedaan of niet. Wel zou ik slachtoffers of getuigen willen aanmoedigen om toch een melding te maken van misbruik of ongewenst gedrag. Dit kan nu al via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF, bij vertrouwenspersonen van verschillende sportbonden en sportverenigingen en bij de politie. Ook kan indien gewenst anoniem worden gemeld bij stichting M.
Nieuwe voorrangsregels bij een Amsterdamse woningcorporatie die leiden tot verzet bij huurders |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht over de statuutverandering bij woningcorporatie De Key die leidt tot verzet bij hun huurders?1
Zowel de gemeente Amsterdam (bij brief van het college van burgemeester en wethouders) als huurderskoepel Arcade hebben hun standpunt over de statutenwijziging van De Key reeds eerder per brief aan mij toegelicht. Vervolgens heb ik eveneens per brief gereageerd richting zowel de gemeente als de huurderskoepel. Beide brieven zijn op 18 november jl. verzonden. Kortheidshalve verwijs ik voor mijn reactie op het krantenbericht naar deze brieven, die bij de beantwoording van deze vragen zijn gevoegd2.
Op basis van welke wet- en regelgeving is het mogelijk dat woningcorporatie De Key haar doelstelling en statuten ingrijpend wijzigt om zo voorrang te geven aan studerende jongeren, zonder dat de huurdersorganisatie hierbij is betrokken?
Vooropgesteld moet worden dat een huurdersorganisatie betrokken moet zijn op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder (Wohv). Deze wet schrijft voor dat een huurdersorganisatie door de verhuurder in staat gesteld moet worden om overleg te voeren en advies uit te brengen over voorgenomen beleidswijzigingen van de corporatie. Vooruitlopend op de feitelijke statutenwijziging door De Key is vorig jaar huurderskoepel Arcade door De Key in staat gesteld hierover overleg te voeren en advies uit te brengen op de voorgestelde beleidswijziging van De Key om zich te gaan focussen op de huisvesting van woonstarters in Amsterdam. De huurderskoepel heeft positief geadviseerd over het voorstel van De Key, waarna de Raad van Commissarissen van De Key op 23 september 2015 akkoord is gegaan met het koersdocument «Ruimte voor beweging». In het koersdocument is het voornemen opgenomen om de beleidswijziging te verankeren in de statuten van De Key. Vervolgens is het voorstel vertaald naar nieuwe statuten, die 18 juli jl. aan de Autoriteit woningcorporaties (Aw) zijn voorgelegd en door haar zijn goedgekeurd.
Tevens heeft de huurderskoepel vervolgens op 1 september 2016 positief geadviseerd over de portefeuillestrategie van De Key, die op de beleidswijziging is gebaseerd.
Inmiddels is bekend geworden dat het bestuur van huurderskoepel Arcade d.d. 15 december jl. zijn zetel ter beschikking heeft gesteld en een interim--bestuur is aangesteld. Deze situatie heeft m.i. echter geen gevolgen voor de geldigheid van het positieve advies dat Arcade eerder heeft gegeven op het genoemde koersdocument en de portefeuillestrategie van De Key. Het bestuur van Arcade was op het moment dat deze adviezen zijn gegeven bevoegd om De Key te adviseren.
Een corporatie kan op grond van artikel 23 Woningwet de statuten wijzigen nadat deze door de Minister, voor deze de Autoriteit woningcorporaties, zijn goedgekeurd conform het derde lid van deze bepaling. In de te wijzigen statuten moet zijn opgenomen dat de corporatie uitsluitend werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting, zoals opgenomen in artikel 45 van de Woningwet. De Woningwet staat daarbij toe dat corporaties zoals De Key zich binnen het gebied van de volkshuisvesting primair richten op de huisvesting van bijvoorbeeld studenten en woonstarters of ouderen en mensen met een beperking. Dit sluit de huisvesting van andere mensen uit de doelgroep overigens niet uit, omdat ook andere woningzoekenden uit de doelgroep gehuisvest kunnen blijven worden in een corporatiewoning. De gewijzigde statuten van De Key voldoen aan de voorschriften uit artikel 23 en 45 van de Woningwet.
Waarom heeft u goedkeuring verleend aan het wijzigingen van de statuten, aangezien de huurders onvoldoende mogelijkheid hadden tot bezwaar bij de woningcorporatie en de gemeente Amsterdam bezwaar heeft aangetekend bij u tegen de wijziging in beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afgifte van zienswijze door de gemeente is geen vereiste voor het in behandeling nemen van een aanvraag statutenwijziging door de Aw. Voor de aanvraag dienen de verplichte bepalingen uit het beoordelingskader statutenwijziging in de statuten opgenomen te worden. In de statuten moet onder andere opgenomen worden dat de woningcorporatie uitsluitend werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting. Daarnaast mag in de statuten zijn opgenomen dat de woningcorporatie zich in het bijzonder richt op een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld op woonstarters of ouderen. De Aw heeft vastgesteld dat de statuten niet in strijd zijn met het beoordelingskader.
De huurderskoepel Arcade is op grond van de Wohv door De Key in staat gesteld overleg te voeren en advies uit te brengen op de voorgestelde beleidswijziging van De Key om zich te gaan focussen op de huisvesting van woonstarters in Amsterdam, waaronder studenten. Tevens geldt dat de huurdersorganisatie een voordracht kan doen voor huurderscommissarissen, voor minimaal eenderde en maximaal de helft van het totale aantal commissarissen in de Raad van Commissarissen (RvC). Dit is relevant aangezien een voorstel tot statutenwijziging dient te worden voorgelegd aan de RvC van de corporatie.
Gemeenten kunnen geen zienswijzen geven op een statutenwijziging door een corporatie, maar hebben op grond van de Woningwet wel de mogelijkheid om jaarlijks prestatieafspraken te maken met corporaties over de bijdrage aan het gemeentelijke woningbeleid die redelijkerwijs van de corporaties kan worden verwacht. Indien nodig kunnen dus tussen De Key, de gemeente Amsterdam en huurderskoepel Arcade afspraken worden gemaakt over de huisvesting van andere mensen dan woonstarters door De Key. Tevens kan de gemeente met een huisvestingsverordening zorgen voor het passend huisvesten van individuele woningzoekenden.
Wat betekent de statutenwijziging voor de zittende huurders van De Key (80% behoort na de statutenwijziging niet langer tot de doelgroep) en wat betekent het voor de samenwerkingsafspraken tussen Amsterdamse woningcorporaties, huurdersorganisaties en de gemeente?
De statutenwijziging van De Key heeft geen invloed op de (rechts)positie van zittende huurders. In de portefeuillestrategie «Ruimte voor beweging» en ook desgevraagd bevestigt door De Key, zal de koerswijziging niet ten koste gaan van de zittende huurders. De statutenwijziging van De Key kan ook geen verandering betekenen voor reeds door De Key toegezegde bijdrage aan de bestaande Samenwerkingsafspraken 2015–2019, die de gemeente Amsterdam heeft gemaakt met de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam d.d. juni 2015.
Wat zijn de uitkomsten van het spoedberaad tussen de woningcorporatie en de huurders? Wat kunt u doen om de impasse te doorbreken?2
28 november jl. heeft op uitnodiging van De Key een informatiebijeenkomst plaatsgevonden tussen De Key en de diverse bewonerscommissies over de koers «Ruimte voor beweging» van de De Key en de vertaling ervan naar de portefeuillestrategie Amsterdam en de statutenwijziging. De Key kent ruim vijftig actieve bewonerscommissies, waarvan het merendeel lid is van huurderskoepel. Arcade. Op de site van De Key (https://actueel.dekey.nl/2016/11/29/1936/) wordt verslag gedaan van deze bijeenkomst. Van de 52 actieve bewonerscommissies waren er 25 aanwezig. Navraag bij de corporatie leert dat drie bewonerscommissies de bijeenkomst voortijdig hebben verlaten omdat zij zich op het standpunt stelden dat eerst de (goedgekeurde) statuten van tafel moesten alvorens van een zinvol overleg sprake kon zijn. Volgens de corporatie is de informatiebijeenkomst met de overige tweeëntwintig bewonerscommissies constructief verlopen. Het bestuur De Key heeft tijdens de bijeenkomst de koerswijziging toegelicht en daarbij benadrukt dat De Key de samenwerkingsafspraken met de gemeente Amsterdam zal nakomen en dat de rechten van de zittende huurders -ook bij doorstroming- worden gerespecteerd. De Key gaat komende periode in de uitwerking van de portefeuillestrategie zogenaamde complexbeheerplannen opstellen en deze plannen met de afzonderlijke bewonerscommissies bespreken.
Bent u van mening dat op zijn minst een zienswijze van de gemeente gevraagd zoud moeten worden bij dergelijke ingrijpende statutenwijzigingen? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven of u bereid bent het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting conform aan te passen?
De gemeente is betrokken bij de totstandkoming van prestatieafspraken op grond van de Woningwet en kan door het opstellen van een huisvestingsverordening invloed uitoefenen op het passend huisvesten van individuele woningzoekenden. Een wettelijke mogelijkheid voor de gemeente om een zienswijze te geven op een voorgenomen statutenwijziging door een corporatie is gelet op de reeds bestaande gemeentelijke bevoegdheden niet noodzakelijk.
Gewaarborgd is immers, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, dat in de statuten van een corporatie altijd is opgenomen dat de corporatie zich richt op alle werkzaamheden zoals opgenomen in artikel 45 van de Woningwet. In deze wet is vastgelegd dat corporaties naar redelijkheid moeten bijdragen aan het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente waarin zij werkzaam zijn. Op voorwaarde dat de gemeente beschikt over een actueel volkshuisvestingsbeleid (woonvisie), dienen corporaties jaarlijks in gesprek te gaan met huurdersorganisaties en gemeenten, aan de hand van het bod van de corporatie op het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente. De gemeente kan de corporatie in de prestatieafspraken verzoeken zich te (blijven) richten op de huisvesting van alle personen die vallen binnen de doelgroep gelet op het maatschappelijk belang en voor zover dit in redelijkheid van de corporatie kan worden verwacht. Ontstaat er een geschil dat de totstandkoming van prestatieafspraken in de weg staat, dan kan dit aan mij worden voorgelegd en volgt er een bindende uitspraak, na advies van de onafhankelijke commissie die daartoe is ingesteld.
Los van de Woningwet biedt de Huisvestingswet het wettelijk kader voor woningtoewijzing aan individuele woningzoekenden. Aan de hand van een gemeentelijke huisvestingsverordening kunnen voorschriften worden opgenomen als het gaat om het financieel en ruimtelijk passend huisvesten van mensen. Woningen die worden verhuurd en die binnen het bereik van de huisvestingsverordening vallen moeten conform deze voorschriften worden verhuurd. Statutaire bepalingen van een corporatie doen daar niets aan af.
Bent u van mening dat de huurdersorganisatie instemmingsrecht zou moeten hebben bij dergelijke ingrijpende statutenwijzigingen? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven of u bereid bent het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting conform aan te passen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. In geval van ingrijpende voorgenomen wijzigingen in het beleid van de corporatie biedt de Wohv het kader waarbinnen een huurdersorganisatie de mogelijkheid wordt geboden voor overleg en het geven van advies op de voorgestelde wijziging van het beleid, zodat een huurdersorganisatie op deze wijze reeds vroegtijdig wordt betrokken bij voorgenomen beleidswijzigingen van de corporatie.
Tevens geldt dat een huurdersorganisatie op grond van de Woningwet de voordracht kan doen voor huurderscommissarissen, minimaal eenderde en maximaal de helft van het totale aantal commissarissen van de Raad van Commissarissen. Het opnemen in de Woningwet en/of het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV), van een instemmingsrecht voor een huurdersorganisatie voor een voorgenomen statutenwijziging door een corporatie acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Vindt u het in het algemeen een goed idee wanneer een woningcorporatie de doelgroep zoals omschreven in de Woningwet, namelijk mensen met een laag inkomen, nog verder beperkt?
De doelgroep van beleid wordt bepaald door de inkomensgrenzen zoals deze zijn opgenomen in de Woningwet. Corporaties bieden passende woonruimte aan mensen die op grond van hun inkomen in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Op grond van de Woningwet zijn corporaties werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting en omvat hun werkgebied alle activiteiten die zijn opgenomen in artikel 45 van de wet. Jaarlijks kan de gemeente bij de gesprekken over de prestatieafspraken de corporatie verzoeken zich te (blijven) richten op de huisvesting van alle personen die vallen binnen de doelgroep, gelet op het maatschappelijk belang en voor zover dit in redelijkheid van de corporatie kan worden verwacht. Daarnaast kunnen andere corporaties die werkzaam zijn binnen de gemeente een bijdrage leveren aan de huisvesting van mensen uit de doelgroep. Het is aan de gemeente om te oordelen of een focus van een van de binnen de gemeente werkzame corporaties op een deel van de doelgroep de slaagkans voor andere woningzoekenden dusdanig aantast dat de gemeente de betreffende corporatie in het kader van de prestatieafspraken toch zal houden aan het bedienen van de brede doelgroep. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 kan ook een gemeentelijke huisvestingsverordening eraan bijdragen dat mensen uit de doelgroep passend worden gehuisvest.
Hoe verhoudt het verder beperken van de doelgroep door een woningcorporatie, en daarmee het uitsluiten van bepaalde groepen, zich tot het streven om tweedeling in de samenleving te voorkomen en gemengde wijken te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De keuze van een corporatie om een focus aan te brengen ten aanzien van een bepaald deel van de doelgroep, betekent niet per definitie dat zij andere woningzoekenden uit de doelgroep uitsluit. Binnen een gemeente zijn er bovendien vaak meerdere corporaties werkzaam die een bijdrage leveren aan de huisvesting van de doelgroep. Het is primair aan de gemeente om te sturen op de samenstelling van wijken aan de hand van haar woonvisie, prestatieafspraken en een huisvestingsverordening.
Een bericht dat Nederlandse profvoetbalspelers niet mee hebben gedaan naar een onderzoek naar matchfixing en arbeidsomstandigheden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden voetballers tijdens loopbaan benaderd door matchfixers»1, het rapport «2016 FIFPRO global employment report. Working Conditions in Professional Football»2 en het bericht «Spelersvakbond: status profvoetballers erger dan verwacht»3?
Ja.
Bent ook u bezorgd over de uitkomst van het in het bericht genoemde onderzoek dat naar schatting zeven procent van de profvoetballers in de wereld wel eens is benaderd om de uitslag van een wedstrijd te manipuleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aan het onderzoek van de FIFPro hebben zowel Nederlandse profvoetballers als bijvoorbeeld de Engelse en de Spaanse profvoetballers afgezien van deelname. De Vereniging van Contractspelers (VVCS), heeft het onderzoeksvoorstel, inclusief de vragenlijst, bestudeerd en op basis daarvan geconcludeerd dat het onderzoek onvoldoende relevant was voor de Nederlandse situatie. Het betrof vooral vragen over arbeidsomstandigheden die in ons land goed geregeld zijn zoals tijdige salarisbetalingen, grootte van de betalingsachterstanden en schriftelijke contracten. Aangezien de vragen niet konden worden aangepast, heeft de VVCS besloten om niet mee te doen aan het onderzoek.
De VVCS heeft aangegeven de problematiek rondom de arbeidsvoorwaarden waaronder betalingen en contracten niet te herkennen. Wel is de VVCS zich bewust van de risico’s op matchfixing. Dat volgens het FIFPro onderzoek naar schatting zeven procent van de profvoetballers wel eens is benaderd geeft aan dat matchfixing een mondiaal probleem is.
Matchfixing komt ook in Nederland voor zoals is gebleken uit eerder onderzoek van Spapens en Olfers. Daarom werken wij in Nederland aan een gezamenlijke aanpak van dit probleem. In Nederland is de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platforms ingericht: het Strategisch beraad matchfixing, het Nationaal platform matchfixing en het Signalenoverleg. De VVCS is vertegenwoordigd in het Nationaal platform matchfixing. De oprichting van dit platform was een aanbeveling uit het rapport matchfixing.
Waarom hebben Nederlandse profvoetballers niet aan het eerste grootschalige wereldwijde onderzoek naar onder andere matchfixing meegedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overweging van de Vereniging van Contractspelers (VVCS) «dat de problematiek niet zo speelt in Nederland» onvoldoende blijk geeft van de ernst van de problematiek?4 Zo ja, waarom»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat de VVCS meende niet aan het onderzoek mee te moeten werken miskent dat er ook in het Nederlandse betaald voetbal signalen, waaronder onderzoek van professor Olfers, bekend zijn over matchfixing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door buiten het onderzoek te blijven de VVCS daarmee een kans gemist heeft om de mening van haar leden in een relevant wereldwijd onderzoek te laten doorklinken? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de VVCS in overleg te treden om de spelersbond ervan te overtuigen dat transparantie over matchfixing, zelfs al zou daar naar verwachting van de bond geen sprake van zijn in Nederland, alleen maar kan bijdragen aan een eerlijker sport? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en wilt u de Kamer van de uitkomst van dit overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Er is frequent overleg met de VVCS, aangezien deze organisatie ook vertegenwoordigd is in het Nationaal platform matchfixing.
Het bericht dat er gesjoemeld wordt bij de reclassering |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesjoemel bij de reclassering»1?
Ja.
Klopt het dat een aantal reclasseringsmedewerkers de regels overtreedt door meubels, die door taakgestraften zijn gemaakt, contant, voor een te lage prijs en zonder bon te verkopen en dat een veroordeelde tijdens zijn taakstraf aan een eigen project mocht klussen? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van RN zijn de vermeende misstanden onderzocht door twee externe onderzoeksbureaus. RN heeft mij laten weten dat uit het onderzoek naar de financiële administratie is gebleken dat door taakgestraften gemaakte meubels, tegen de afspraken in, contant zijn afgerekend. Bij RN bestaat het beeld dat de contante verkopen zijn gedaan, omdat medewerkers onvoldoende weet hadden van de geldende afspraken. Daarom heeft RN zijn medewerkers van deze werkplaats en ook andere werkplaatsen, waar producten worden verkocht, nogmaals geïnstrueerd om verkopen niet contant te laten verlopen.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler opdraait voor deze taakstraffen, dat geld dus zoveel mogelijk terugverdiend moet worden en dat de meubels om die reden gewoon zonder gesjoemel voor de juiste prijs aan de kringloopwinkel verkocht hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat door taakgestraften gemaakte meubels conform de hiervoor gestelde regels, dus voor de juiste prijs, moeten worden verkocht.
Wordt er aangifte tegen de reclasseringsmedewerkers gedaan? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Algemeen Directeur van RN geven de externe onderzoeken geen aanleiding te veronderstellen dat werkmeesters strafbare feiten hebben begaan.
In hoeverre staat u achter het management van Reclassering Nederland nu wordt aangegeven dat zij van de corruptie op de hoogte was, de zaak bewust heeft geneutraliseerd en heeft nagelaten verantwoordelijkheid te nemen?
De aantijgingen uit 2011 zijn extern onderzocht. De onderzoekers hebben geen bewijzen voor de aantijgingen gevonden. RN heeft, zo oordeelt de kantonrechter in 2012, de melding van mogelijke misstanden toentertijd serieus genomen en hier actie op ondernomen door zelf onderzoek te doen en externe bureaus in te schakelen. RN heeft toen volgens de kantonrechter gehandeld zoals het een goed werkgever betaamt. Ook ten aanzien van de recente aantijgingen van deze ex-medewerkers heeft RN mij laten weten dat extern onderzoek is verricht. Ik heb geen aanleiding te twijfelen aan het handelen van de directeur van RN in dezen.
Ik vind, evenals de Algemeen Directeur van RN, dat ieder signaal van niet-integer gedrag binnen de reclassering moet worden onderzocht, uit oogpunt van zowel het betekenisvol uitvoeren van een straf als zorgvuldigheid naar medewerkers.
In hoeverre staat u achter de directeur van Reclassering Nederland die de klokkenluiders in 2013 niet wilde geloven, de klokkenluiders wegens verstoorde arbeidsverhoudingen op straat zette en nu, na het zien van de verborgen camerabeelden een extern onderzoek instelt naar de financiële administratie?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u nou eens serieus met deze corruptie bij de reclassering om, zeker nu recent ook al iemand is veroordeeld wegens fraude met werkstrafformulieren omdat hij deze ondertekende tegen betaling van 150 euro, terwijl de gestrafte niet had gewerkt2?
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Kooiman (SP) heb opgemerkt dienen reclasseringsmedewerkers integer en conform de geldende gedragscode te handelen. Vermeende misstanden kunnen door het personeel onder andere anoniem worden gemeld via de klokkenluidersregeling van RN. Ook kunnen medewerkers die zich benadeeld voelen door hun werkgever naar het huis van Klokkenluiders stappen voor advies dan wel onderzoek. Met deze codes, regelingen en interventies wordt enerzijds geprobeerd te voorkomen dat niet-integer wordt gehandeld en wordt anderzijds geprobeerd, als het toch voorkomt, dit gedrag te signaleren en aan te pakken door onderzoek en/of aangifte te doen.
Reclasseringsmedewerkers die de regels overtreden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat reclasseringsmedewerkers de regels overtreden door er een contante handel op na te houden in door taakgestraften gemaakte meubels?1
Een goede en betrouwbare executie van sancties is essentieel om te komen tot recidivevermindering. Dat geldt ook voor een taakstraf. Indien er beschuldigingen worden gedaan die de geloofwaardigheid en effectiviteit van een strafrechtelijke beslissing ondermijnen, wil ik dan ook dat zulke aantijgingen serieus worden onderzocht. Reclassering Nederland (RN) heeft meteen extern onderzoek laten doen naar de financiële administratie van de werkplaats De Koperwerf en heeft mij laten weten dat hieruit blijkt dat er, naast verkopen via pin en factuur, ook contante betalingen in de boekhouding zijn opgenomen. Hoewel op zichzelf geen strafbare handeling, is contant afrekenen tegen de afspraken van RN in. Op basis van voornoemd onderzoek en een ander extern onderzoek naar de vermeende onderhandse handel door personeel concludeert RN dat de onderzoekers geen bewijs hebben kunnen vinden voor onderhandse handel door de medewerkers.
Welke regels gelden er voor de handel in door taakgestraften gemaakte meubels, met name waar het gaat om de rol van de reclassering? Waren deze regels voldoende bekend bij de medewerkers?
Sinds 2012 moeten verkopen van de door taakgestraften gemaakte meubels via pin en factuur verlopen. RN heeft mij medegedeeld dat is gebleken dat dit op De Koperwerf nog niet altijd het geval is. Vermoedelijk omdat de (grotendeels nieuwe) werkmeesters onvoldoende doordrongen waren van deze afspraak. Inmiddels heeft RN de medewerkers van deze en andere werkplaatsen, waar ook producten worden verkocht, nogmaals geïnstrueerd dat betalingen uitsluitend via pin en factuur mogen verlopen en dat een bon moet worden verstrekt.
Is het juist dat sinds 2013 aankopen bij de reclassering enkel nog via de pin mogen plaatsvinden? Zo ja, hoe verklaart u het gegeven dat er toch aankopen zijn gedaan zonder pin en zonder bonnetje?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt toezicht gehouden op deze handel en in hoeverre wordt bij overtreding van de regels gehandhaafd? Kan hier uitgebreid op in worden gegaan?
Reclasseringswerkers moeten te allen tijde integer en volgens de geldende gedragscodes handelen. Hier ziet de reclassering op toe door middel van bijvoorbeeld het inrichten van werkprocessen. Zo geeft RN aan dat de kas altijd wordt opgemaakt door meerdere medewerkers. Ook kan het personeel niet-integer gedrag van collega’s signaleren en doorgeven. Een medewerker kan zich tot zijn leidinggevenden wenden, maar RN heeft ook een klokkenluidersregeling en een vertrouwenspersoon waar het personeel vermeende misstanden anoniem kan melden. Signalen van niet-integer gedrag worden altijd onderzocht. Bij een ernstig vermoeden van misstanden binnen de organisatie doet RN aangifte. Met deze codes en interventies is het toezicht op niet-integer gedrag vormgegeven. Ook is op deze manier geborgd dat er passende maatregelen worden genomen.
Hebt u kennis kunnen nemen van de opname waaruit blijkt dat reclasseringspersoneel sjoemelt met de regels? Wat is uw reactie daarop? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Er zijn, aldus het Algemeen Dagblad, video/audio-beelden waarop zichtbaar zou zijn dat het reclasseringspersoneel de regels niet naleeft. RN heeft mij laten weten dat deze beelden, ondanks herhaald verzoek hiertoe, niet aan RN zijn verstrekt, en ook ik heb geen kennis kunnen nemen van deze opnames. Op een kort fragment van een opname dat wel openbaar is gemaakt, valt te zien dat contant wordt betaald. Een contante betaling is niet conform de regels, maar toont op zichzelf niet aan dat er sprake is van onderhandse handel. RN heeft daarom direct door onderzoeksbureaus laten onderzoeken of daarvan sprake is. Uitgaande van de onderzoeksuitkomsten concludeert RN dat de onderzoekers geen bewijzen hebben kunnen vinden voor onderhandse handel door personeel.
Zal er nieuw onderzoek worden gedaan naar aanleiding van deze nieuwe informatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden daar ook de eerdere meldingen van de klokkenluiders bij betrokken en hoe daarmee is omgegaan (ook wat betreft de meldingen uit 2010 tot en met 2014)?
RN heeft aan twee externe onderzoeksbureaus opdracht gegeven om de aantijgingen te onderzoeken. Eén onderzoek richtte zich op de financiële administratie van De Koperwerf. Naast dit onderzoek is onderzoek gedaan naar het handelen van de werkmeesters. Ook dat onderzoek is recent afgerond door het ingehuurde bureau. Deze onderzoeken geven, volgens RN, geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van onderhandse handel.
Beide onderzoeken hebben betrekking op de recente aantijgingen. De eerdere meldingen van de ex-medewerkers zijn indertijd (2011/2012) intern én extern onderzocht. De onderzoekers vonden geen bewijzen voor de vermeende misstanden. In het jaar 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat RN de meldingen serieus heeft genomen en daar actie op heeft ondernomen. Het onderzoek naar de eerdere meldingen is daarmee afgerond.
Wat vindt u van de wijze waarop in voorgaande jaren is omgegaan met de drie klokkenluiders?
Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aan de Raad van Toezicht van RN gevraagd om te beoordelen of er voldoende reden was de door de klokkenluiders verzochte onderzoeken uit te voeren. De Raad van Toezicht zag geen aanleiding voor aanvullend onderzoek, omdat de gemelde misstanden onafhankelijk en voldoende waren onderzocht. Mijn ambtsvoorganger had geen reden om hieraan te twijfelen en heeft de conclusie van de Raad van Toezicht overgenomen.
Klopt het dat de Expertgroep Klokkenluiders tussen 2012 en 2014 herhaaldelijk bij Reclassering Nederland heeft aangedrongen op een second-opinion, maar dat dit verzoek is afgewezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de redenen om deze af te wijzen en wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 7.
Indien blijkt dat betreffende klokkenluiders al die tijd gelijk hebben gehad, bent u dan bereid om hen te rehabiliteren door bijvoorbeeld een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
Rehabilitatie van de desbetreffende ex-medewerkers is op dit moment niet aan de orde. Zowel de verrichte onderzoeken in 2011 en 2012 als de onderzoeken die in 2016 zijn afgerond, leverden geen bewijs op voor (eerdere/recente) aantijgingen.
In hoeverre ziet u in deze zaak een rol weggelegd voor het Huis voor Klokkenluiders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een medewerker die zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever kan contact opnemen met het Huis voor Klokkenluiders om zich te laten informeren of de gesignaleerde misstanden te laten onderzoeken. Dit geldt ook voor reclasseringsmedewerkers. Daarnaast heeft RN, zoals eerder opgemerkt, een klokkenluidersregeling waar het personeel anoniem melding kan doen van vermeende misstanden. Een onderzoek naar deze signalen volgt dan altijd.
Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten: «Misleiding deelnemers bij hulp-tv RTL» en «Nu durft ze niet meer te lachen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ervaringen die in de artikelen worden beschreven van mensen die aan deze hulptelevisieprogramma’s hebben deelgenomen?
Ik vind het een zorgelijk signaal.
Wat is uw oordeel in dit kader over de uitvoering van de zorgplicht door betrokken behandelaars en welke rol speelt hierin het behandelplan?
Voor het uitvoeren van een geneeskundige behandeling is volstrekt helder dat de toestemming van de patiënt is vereist. Dit geldt ook bij (niet medisch noodzakelijke) cosmetische ingrepen. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene de informatie heeft begrepen.
Is het feit dat het vaak kwetsbare mensen betreft en om goed bekeken televisieprogramma’s gaat, wat u betreft reden voor de zorgverlener om extra zorgvuldigheid te moeten betrachten?
Ja. Ik vind dat een televisieprogramma een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat alles ruim binnen wet- en regelgeving blijft. Juist de blootstelling aan publieke aandacht vraagt extra zorg voor de deelnemers aan zo’n programma. Daarnaast moet het belang en de veiligheid van de patiënt bij een behandeling altijd voorop staan. De zorgverlener is verplicht om de patiënt voldoende te informeren en zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen.
Klopt het dat betrokkenen te allen tijde inzage zouden moeten kunnen krijgen in het eigen behandelplan en dat deze desgevraagd door de zorgverleners verstrekt moet worden?
Ja, op grond van de WGBO heeft de patiënt recht op inzage in zijn eigen medisch dossier.
Wat is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om betrokkenen volledig te informeren over alle consequenties die een behandeling met zich mee kan brengen? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de ervaringen die in dit artikel worden beschreven op een goede wijze invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid? Zo nee, wat schort hier aan?
Op basis van het artikel blijkt niet dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld. Het is voor mij op basis van dit artikel onvoldoende duidelijk of dat ook daadwerkelijk het geval is. Indien betrokkenen van oordeel zijn dat niet is gehandeld conform relevante wet- en regelgeving en/of veldnormen kunnen zij melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Kunt u voor zover mogelijk inzicht geven in de aard van het onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar mogelijke structurele problemen bij dit programma betrokken tandkliniek CDC?
De IGZ is een onderzoek gestart na meldingen van patiënten. Deze meldingen zijn niet gerelateerd aan deze tv-uitzending. Over de aard van dit lopende onderzoek kan de inspectie geen mededelingen doen.
In welke mate houdt de IGZ bij signalen toezicht op de negatieve uitwassen van hulptelevisieprogramma’s waar het gaat over de kwaliteit van de medische behandeling en de geleverde psychische ondersteuning en (na)zorg?
De IGZ heeft geen meldingen ontvangen over dit of andere tv-programma’s en/of de behandelingen die hiervan onderwerp waren. Indien de IGZ signalen ontvangt dat geleverde zorg kwalitatief onder de maat is, zal zij hierop acteren.
Zijn de signalen zoals in het artikel beschreven een aanleiding voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen?
Dit is aan de IGZ.
Voor wat betreft tandkliniek CDC verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Beperkingen van het demonstratierecht |
|
Ronald van Raak (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Mag een burgemeester eisen dat tijdens een demonstratie alleen «positieve boodschappen» worden meegevoerd, zoals de burgemeester van Geleen deed?1
Op grond van artikel 9 van de Grondwet en artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (Wom) mag het betogingsrecht slechts worden beperkt ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Bovendien bepaalt de Wom dat de kennisgeving van een betoging of het stellen van een voorschrift, het opleggen van een beperking of verbod geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de gedachten of gevoelens die worden geopenbaard. Overigens kan het karakter van de gedachten of gevoelens voor de burgemeester van belang zijn om te weten welke maatregelen hij moet nemen om de betoging in goede banen te leiden. In dat verband is het nuttig om te weten of de betoging mogelijk tot een tegendemonstratie kan leiden of vijandige reacties uit het publiek kan oproepen. Alsdan zal hij aanvullende maatregelen moeten nemen ter voorkoming van wanordelijkheden. Ook dat is zijn taak: het handhaven van de openbare orde. Of de burgemeester van Geleen met deze beperking op een onjuiste manier gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden op grond van de Wom kan worden vastgesteld bij de verantwoording aan de gemeenteraad en eventueel door de rechter wanneer daarover een procedure wordt aangespannen.
Hoe verhoudt deze beperking zich tot de grondwettelijke rechten van betogen en meningsuiting?
Dat niet vooraf eisen mogen worden gesteld aan de inhoud is als zodanig niet vastgelegd in het grondwettelijke bepaling over het recht op vrijheid van betogen, maar wordt gezien als een belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, zoals omschreven in artikel 7 van de Grondwet: zonder voorafgaand verlof. Omdat bij manifestaties zoals geregeld in de Wom het belijden dan wel het openbaren van gedachten en gevoelens het uitgangspunt is, is dit «censuurverbod» een onderdeel geworden van het recht op vrijheid van betoging. Voor het overige geldt hier het antwoord op vraag 1.
Wanneer en door wie is de eis van het louter voeren van «positieve boodschappen» in Geleen getoetst aan de grondwettelijke rechten?
Op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Sittard-Geleen is voor een betoging een kennisgeving vereist. Op grond van die kennisgeving beoordeelt de burgemeester of de kennisgeving aanleiding is om aan de betoging beperkingen of voorwaarden te stellen of aanwijzingen te geven in het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Voorts bepaalt de APV dat degene die voornemens is om een betoging te houden in de kennisgeving vermeldt welke maatregelen hij neemt om een regelmatig verloop van de betoging te bevorderen.2
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen.
In welke omstandigheden kan een burgemeester een noodbevel geven of een noodverordening uitschrijven om een demonstratie te voorkomen, of om inhoudelijke eisen te stellen aan de leuzen die worden gevoerd? Waarom was daar in Geleen aanleiding toe?
Wanneer een aangekondigde of een reeds gaande betoging voldoende aanleiding geeft om te vrezen voor (het ontstaan van) oproerige beweging of andere ernstige wanordelijkheden is de burgemeester op grond van artikel 175 of artikel 176 van de Gemeentewet bevoegd een noodbevel te geven of een noodverordening af te kondigen. Omdat het gemeentelijk noodrecht betreft, kan hij slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden van deze bevoegdheid gebruik maken en in het geval van betogingen alleen dan wanneer de bevoegdheden die hij heeft op grond van de Wom (een betoging verbieden en eventueel te beëindigen) niet toereikend zijn. Voor de inhoudelijke eisen verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Ook hier geldt dat voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet het lokaal gezag verantwoordelijk is en het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording moet afleggen.
Hoe wordt vooraf gecontroleerd of zo'n noodmaatregel proportioneel is? Hoe heeft die controle in Geleen plaatsgevonden?
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Of de noodmaatregel proportioneel is geweest, kan slechts achteraf worden vastgesteld in het licht van de inschatting die de burgemeester heeft moeten maken op grond van de omstandigheden zoals die toen bekend waren of hadden moeten zijn. Demonstranten die menen dat een noodmaatregel niet proportioneel is geweest kunnen daarover een oordeel van de rechter vragen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de Kroon gebruik maakt van haar vernietigingrecht in het kader van repressief bestuurlijk toezicht, wanneer zij van oordeel is dat het genomen besluit in strijd is met het recht. Van deze mogelijkheid wordt zeer spaarzaam gebruik gemaakt.
Komt het vaker voor dat burgemeesters zich meer ruimte toe-eigenen dan de Wet openbare manifestaties hen biedt?
De Wom laat de burgemeester een beoordelingsruimte om aan de hand van lokale omstandigheden een inschatting te maken van hetgeen is vereist om een betoging in goede banen te leiden met het oog op het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Ter zake heeft de Minister van BZK geen aanwijzingsbevoegdheid of en hoe de burgemeester gebruik dient te maken van de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen om de openbare orde te handhaven. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van deze bevoegdheden is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Daarbij kan worden vastgesteld dat de burgemeester de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen te ruim heeft geïnterpreteerd. Dat kan ook het geval zijn wanneer de rechter om een oordeel ter zake is gevraagd.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld door de rechter, omdat zij vooraf eisen stelden aan demonstraties?
Het vooraf eisen stellen aan een demonstratie is binnen de grenzen van de Wom niet verboden: zo kan de gemeenteraad in de APV bepalen dat voor betogingen een voorafgaande kennisgeving is vereist. Op grond van die kennisgeving kan de burgemeester voorschriften of beperkingen opleggen of bij gaande betogingen aanwijzingen geven. Het opleggen van een demonstratieverbod op grond van de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens is niet toegestaan. Hoe vaak in de afgelopen tien jaar burgemeesters op dit punt door de rechter achteraf in het ongelijk zijn gesteld, wordt niet als zodanig geregistreerd. In de Evaluatie van de Wom, die de onderzoekers Roorda, Brouwer en Schilder in 2015 hebben verricht in opdracht van het Ministerie van BZK, worden enkele voorbeelden genoemd van rechterlijke oordelen waarin burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld in verband met de eisen die zij vooraf stelden aan een demonstratie. Het onderzoek heb ik u aangeboden per brief van 16 oktober 2015; ik streef ernaar de kabinetsreactie daarop nog dit jaar uit te brengen.
De terreurdreiging voor een synagoge |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Amsterdamse synagoge doelwit van Nederlandse jihadisten»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen dat juist in deze tijd, waarin joodse instellingen expliciet doelwit blijken te zijn van islamitische terroristen, de gemeente Amsterdam op deze locaties politieposten heeft weggehaald?
De huidige beveiligingsmaatregelen zijn passend bij de dreiging en het risico.
De afgelopen jaren zijn weerstandsverhogende maatregelen getroffen bij joodse objecten onder andere in Amsterdam. Deze weerstandsverhoging is in 2014 gestart. Naast de instellingen zelf leveren ook het Rijk en de lokale gezagen in een getrapte verantwoordelijkheid hieraan een bijdrage2.
Is er reeds contact opgenomen met de betreffende synagoge? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In aanloop naar de besluitvorming om cameratoezicht in te zetten als onderdeel van de beveiliging is contact geweest met de joodse gemeenschap. De gemeente Amsterdam blijft in gesprek met de joodse gemeenschap over het totale pakket aan beveiligingsmaatregelen.
Ik spreek zelf ook regelmatig met de joodse gemeenschap. Zo heb ik onlangs samen met de burgemeester van Amsterdam met een vertegenwoordiging van de joodse gemeenschap gesproken over beveiligingsmaatregelen van joodse instellingen. Hier is ook het cameratoezicht ter vervanging van de politieposten in Amsterdam besproken.
Bent u bereid de gemeente Amsterdam te manen behalve op camera-toezicht, ook te blijven inzetten op politieposten voor de beveiliging van joodse instellingen en dus in te zetten op een «en-en-benadering» in plaats van «of-of»? Zo nee, waarom niet?
Het benodigde weerstandsniveau kan worden gerealiseerd door (een combinatie van) diverse beveiligingsmaatregelen. De gemeente Amsterdam heeft besloten dat door middel van cameratoezicht effectiever en efficiënter toezicht wordt uitgevoerd. De bewakingscontainer verdwijnt daarmee uit het straatbeeld. De camerabeelden worden door speciaal opgeleide politiemensen uitgelezen. In de directe opvolging is er weinig verschil: de medewerker die een camera uitleest alarmeert indien nodig collega’s die in de buurt van de locatie zijn, een medewerker in de container doet hetzelfde. De joodse gemeenschap is van mening dat van cameratoezicht een minder afschrikwekkende werking uit gaat. Dit weegt echter naar inzien van het Amsterdamse lokale gezag niet op tegen de verbetering die wordt verkregen wanneer er 24/7 cameratoezicht bij joodse objecten wordt toegepast.
Het cameratoezicht is onderdeel van het totale pakket aan beveiligingsmaatregelen, waaronder sinds 2014 actief toezicht door de politie en de KMar. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik over de verdere inhoud van dit pakket geen uitspraken.
Het bericht ‘Update vogelgriep: beperkingen jacht nog van kracht’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Update vogelgriep: beperkingen jacht nog van kracht»?1
Ik heb het bericht gelezen en ben op de hoogte van de brief terzake die de Jagersvereniging op 21 november jl. aan mijn ministerie heeft gestuurd.
Is de inperking van de jacht een Nederlandse maatregel of wordt deze ook in landen om ons heen toegepast? Indien het alleen een Nederlandse maatregel is, bent u bereid om er in Brussel voor te pleiten deze maatregel ook de andere EU-lidstaten te laten gelden, zeker nu in Duitsland de hoogpathogene vogelgriep zich steeds verder uitbreidt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook met uw Kamer gedeeld, heb ik op 14 november jl. een beperkt jachtverbod ingesteld (Kamerstuk 28 807, nr. 201). Het jagen op watervogels en de jacht waarbij watervogels kunnen worden verstoord, was verboden. Dit was een landelijke maatregel, waarbij ik mij mede heb gebaseerd op eerdere adviezen van de deskundigengroep dierziekten en op het beleidsdraaiboek.
De maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan kunnen per land verschillen. De vogelgriepsituatie kan anders verlopen en de pluimveehouderij en de impact van de uitbraken zijn in ieder land verschillend. In Nederland zijn de export van pluimvee en producten van pluimvee van groot belang voor de pluimveehouderij en de economie. Bovendien is Nederland een land met een grote wilde watervogelpopulatie. Dit rechtvaardigt het nemen van stringente maatregelen bij een (dreigende) uitbraak van vogelgriep om introductie bij pluimvee en verspreiding te voorkómen. Ook in andere lidstaten worden strenge maatregelen genomen. Het is echter aan de lidstaten zelf om specifiek voor hun land passende maatregelen te nemen. Ik word door mijn collega’s in andere landen goed geïnformeerd en ken hun afwegingen. Ik acht het daarom niet opportuun om bij de Europese Commissie te bepleiten dat deze maatregelen in alle lidstaten worden verplicht.
Wat is de reden dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen jacht in waterrijke gebieden en jacht in bosrijke gebieden?
Er wordt onderscheid gemaakt in het type jacht en het type activiteit. Het jachtverbod heeft betrekking op watervogels: het jagen op watervogels is verboden alsmede jachtactiviteiten die watervogels kunnen verstoren. De jacht op andere diersoorten dan watervogels is niet verboden, mits dit niet leidt tot verstoring van watervogels.
Is er onderzoek beschikbaar waaruit blijkt dat inperkende maatregelen voor de jacht een positief effect hebben op het voorkomen van de verspreiding van vogelgriep? Zo ja, wilt u dit onderzoek met de Kamer delen?
Ik heb de maatregel genomen, mede op basis van een advies van de deskundigengroep dierziekten. Zij hebben aangegeven dat een jachtverbod kan bijdragen aan een reductie van de introductierisico’s. Ik heb dit advies overgenomen. Er zijn geen onderzoeksgegevens over de relatieve bijdrage van deze maatregel aan het verlagen van de kans op introductie van het vogelgriepvirus op bedrijven en op verdere verspreiding.
Op 6 december jl. heb ik tijdens het AO Dierziekten aangegeven dat ik opnieuw de deskundigen zou raadplegen over deze maatregel, wat inmiddels is gebeurd. Ik heb op basis van hun risico-inschatting en de verwachte relatief geringe bijdrage van deze maatregel aan beperking van de insleeprisico’s op pluimveebedrijven ten opzichte van andere risicobeperkende maatregelen besloten het landelijk jachtverbod, met uitzondering van de beschermings- en toezichtsgebieden, per 9 december 2016 op te heffen.
Het lekken geheime politieinformatie naar de Telegraaf |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Extremisme infiltreert» en «Moskee in greep terreur»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Geeft de informatie in de genoemde stukken aanleiding om te veronderstellen dat er politieinformatie, die niet openbaar had mogen worden, bij de krant terecht is gekomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het berichtgeving volgt dat de betreffende politieman en politicus toegang tot de genoemde informatie zouden hebben gehad. Zoals gebruikelijk doe ik geen mededelingen over operationele aangelegenheden. Niet alleen kunnen eventuele lopende onderzoeken door rapportage aan de Kamer worden geschaad, ook wordt in beginsel geen informatie verstrekt aan de Kamer over individuele politiemedewerkers. Om deze reden kan ik geen nader antwoord geven op uw vragen.
Welke politiediensten hadden toegang tot deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben of hadden de in het bericht genoemde politieman en politicus toegang tot deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat door het lekken van deze informatie lopend onderzoek is geschaad en dat daardoor verdachten van ernstige strafbare feiten hun straf ontlopen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat vanwege de gelekte informatie tevens informatie over de werkwijze van de politie bekend is geworden die niet bekend had mogen worden? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor toekomstig onderzoek naar antidemocratische invloeden binnen moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones’ |
|
Wouter Koolmees (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel geanalyseerde rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) «Investeren in de Nederlandse woningmarkt»?
Ja.
Bent u van mening dat u een richtinggevende rol heeft in de ruimtelijke ordening van Nederland als geheel, zoals ook is gebleken in het geval van de bebouwing van onze duinen, uiteraard in de wetenschap dat de verantwoordelijkheden veelal bij decentrale overheden zijn belegd? Zo nee, waarom neemt u die verantwoordelijkheid niet op u?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een richtinggevende rol in de ruimtelijke ordening van Nederland, zoals ook is uitgewerkt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die in 2012 is vastgesteld. Conform nationaal belang 13 in deze structuurvisie is zorgvuldige afweging in ruimtelijke besluitvorming van rijksbelang, onder meer en met name bij keuzes rond verstedelijking. Om deze zorgvuldige afweging bij besluitvorming over verstedelijking te ondersteunen, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Gemeenten en provincies hebben bij verstedelijking en woningbouw de regie bij het maken van ruimtelijke afwegingen.
Deelt u de mening dat het bestaan van groene gebieden in de randgemeenten rondom (grote) steden juist van ongelooflijk grote waarde is voor de inwoners van deze steden, omdat het ook hen in staat stelt van de natuur en van het landschap met al haar bijzondere kenmerken te genieten? Zo nee, ziet u dan graag een Nederland voor zich waarin alles is volgebouwd aangezien steden ongebreideld kunnen uitdijen, omdat het wellicht makkelijker en goedkoper is om op die manier de niet te onderschatte problemen van de groei van huishoudens op te vangen? Bent u zich ervan bewust dat het volbouwen van deze gebieden een onomkeerbare stap zou zijn?
Ik deel de mening dat groene gebieden van grote waarde zijn. Tegelijkertijd zijn er opgaven, waaronder de woningbouwopgave, die om ruimte vragen. Niet-stedelijke gebieden bieden ruimte voor uiteenlopende functies waaraan behoefte is, zoals landbouw, verkeer en vervoer, natuur en recreatie. Conflicterende claims om gebruik van de ruimte vragen om zorgvuldige afweging. Bij woningbouw gaat het onder andere om de afweging tussen bouwen op uitleglocaties of binnenstedelijk bouwen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking draagt bij aan die afwegingen. Welke waarde aan groene gebieden wordt toegekend en welke functies waar een plaats krijgen, is een kwestie van afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u voorts de mening dat bouwen in de groene zones, mede vanwege de ruimtelijke waarde die deze zones vertegenwoordigen, alléén een optie zou moeten zijn als de potentie voor binnenstedelijke groei en transformatie volledig uitgeput is? Zo ja, hoe gaat u dit kenbaar maken aan betrokken bestuurders? Zo nee, wat is dan wel de lijn die het kabinet trekt op dit vlak? Welke visie heeft het kabinet op dit punt?
De woningbehoefte stijgt in de prognose in de periode 2015 tot en met 2019 met 73.000 per jaar, terwijl de geraamde groei van de woningvoorraad met 62.000 per jaar daarbij achterblijft._ Om de vraag naar woningen te accommoderen, is zowel verdichting binnen het stedelijk gebied als uitbreiding buiten/aan de rand van de bestaande bebouwing nodig. Dit blijkt ook uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving_ waarin de mogelijkheden voor woningbouw binnen het stedelijk gebied, zijn afgezet tegen de regionale woningbehoeften tussen nu en 2050. Daarbij is alleen gekeken naar de fysieke ruimte. De financiële haalbaarheid is niet meegenomen in het onderzoek. Uit deze studie blijkt dat er nog ruimte is voor woningen in de bestaande stad, in nu leegstaande panden en op on(der)benutte terreinen. Uitgaande van een laag groeiscenario kan bijna 80% van de behoefte aan extra woningen binnenstedelijk worden opgevangen. Dat zou dus ook betekenen dat ruim 20% op uitleglocaties zal moeten worden opgevangen. Bij een hoog groeiscenario kan 35% van de totale woningbehoefte binnenstedelijk worden opgevangen. In dat geval zal dus circa 65% op uitleglocaties / aan de randen van het bestaande stedelijke gebied moeten worden gebouwd. De regionale verschillen blijken groot. Het is dus nog onzeker hoe de woningbehoefte zich op langere termijn zal ontwikkelen. De verantwoordelijkheid voor het laten aansluiten van het aanbod op de vraag ligt bij gemeenten. Zij spelen in op de vraag door te zorgen voor voldoende plancapaciteit.
Dit vereist een afweging tussen bouwen of transformeren binnen stedelijk gebied en uitbreiding buiten stedelijk gebied. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert dat deze afweging zorgvuldig wordt gemaakt. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren en keuzes expliciet te maken.
Deelt u voorts de mening dat binnenstedelijke groei ook belangrijke andere voordelen heeft, zoals bijvoorbeeld een hogere potentie om goed ontsloten te worden door openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Binnenstedelijke groei heeft zowel voor- als nadelen. Inbreiding komt ten goede aan het draagvlak voor voorzieningen, waaronder openbaar vervoer. Ook ontstaan zo meer ontmoetingskansen van mensen, wat kennisontwikkeling en -overdracht met zich mee brengt. Een keuze voor verdere verdichting in de stad, in plaats van de ontwikkeling van uitleggebieden, zal er bovendien toe leiden dat leegstaand vastgoed eerder wordt getransformeerd. Teveel inbreiding kan echter ook weer beslag leggen op de ruimte in die stad die nodig is om de leefbaarheid van de stad juist goed te houden. Bovendien gaat inbreiding in sommige gevallen gepaard met hoge kosten voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsingen.
Herkent u zich in de zorg van het EIB dat er een neiging zou bestaan om alle problemen met binnenstedelijke bouw op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke grond?
Binnenstedelijk bouwen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en via transformatie of herontwikkeling aan het tegengaan van leegstand. Daarnaast sluit het aan bij de vraag van consumenten. Tegelijkertijd kan in sommige regio's en gemeenten niet alle (kwantitatieve en kwalitatieve) vraag binnenstedelijk worden opgelost. Zo is er ook vraag van consumenten naar wonen buiten de (grote) stad. Het laten aansluiten van het aanbod op de vraag is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De ruimtelijke inpassing daarvan vraagt een goede afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u de mening dat de ladder voor duurzame verstedelijking een goede handreiking biedt voor regionale en lokale overheden om te bepalen of bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit de gesprekken die IenM met alle partijen heeft gevoerd over de ervaringen met de Ladder en uit onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de Ladder inmiddels bij het merendeel van de gemeenten een vast onderdeel van het besluitvormingsproces is geworden. Het instrument bevordert het maken van een goede afweging bij de ontwikkeling van verstedelijkingsplannen en bij het al dan niet bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. De Ladder is mede op verzoek van de Kamer vereenvoudigd, waardoor het instrument nog beter toepasbaar wordt_. Naar verwachting treedt de nieuwe Ladder op 1 juli 2017 in werking.
Bent u bereid om een instituut als het Planbureau voor de Leefomgeving de opdracht te geven eveneens onderzoek te doen naar de mogelijke oplossingen voor het nijpende tekort aan woonruimte? Zo nee, waarom niet? Bent u reeds in het bezit van andere onderzoeken dan dat van het EIB inzake dit onderwerp en kunt u die met de Kamer delen?
Vooralsnog zie ik onvoldoende reden voor aanvullend onderzoek. Zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries_ en in antwoord op Kamervragen_ zal ik de komende periode werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland. De woningbouwproductie en de mogelijke knelpunten daarbij zullen in die gesprekken aan de orde komen. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt_ is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten online_ beschikbaar. Verder zijn er in opdracht van het Ministerie van BZK en de provincie Zuid-Holland door RIGO Research en Advies onderzoek gedaan naar de beschikbare plancapaciteit in de Zuidelijke Randstad_ en door Rebel naar de belemmeringen en oplossingsrichtingen bij binnenstedelijke transformatielocaties in de Zuidelijke Randstad_. Deze rapporten staan op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast is het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek van het PBL beschikbaar via de website van het PBL. Deze PBL studie wordt verder verdiept in een studie naar de transformatiepotentie van de bestaande stad. De verdiepingsstudie wordt uitgevoerd door Brink groep in opdracht van BPD. Meerdere publieke en private partijen werken mee aan deze studie. Met de rapporten die ik hier noem, ben ik overigens niet uitputtend.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de bovenstaande thematiek een plek gaat krijgen in de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie? Kunt u voorts in grote lijnen reeds aangeven wat u hierover in deze Nationale Omgevingsvisie gaat opnemen? Zo nee, waarom niet?
De thematiek van de woningbouwopgave komt inderdaad aan de orde in de Nationale Omgevingsvisie. In deel 1 van de Nationale Omgevingsvisie worden de verschillende strategische opgaven geschetst waar Nederland voor staat. Uw Kamer ontvangt deel 1 van de NOVI in het eerste kwartaal van 2017.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden vóór het Notaoverleg Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet voorzien op 19 december 2016?
Ja.
Het vervolgen van een statisticus en de onafhankelijkheid van de Griekse statistiek |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de hoorzitting gehouden op 22 november 2016 in het Europees parlement met de heer Andreas Georgiou, oud-voorzitter van het Griekse statistisch orgaan ELSTAT?
Ja.
Bent u bekend met de opmerkingen van de heer Georgiou in die hoorzitting dat ««[…] disincentives for official statisticians in Greece [have been created] to produce credible statistics. As a result we can not rule out the prospect that the problem of Greece’s European statistics will re-emerge»»?1 Deelt u de zorgen van de heer Georgiou? Kunt u aangeven welke stappen gezet zijn om ELSTAT onafhankelijker te maken van de politiek? Welke mogelijkheden zijn er nog ter verbetering? Kan inmiddels gesteld worden dat ELSTAT nu wel onafhankelijk van de politiek en zonder inmenging haar werk kan doen?
Ik ben bekend met het citaat. Sinds 2010 heeft de Griekse overheid maatregelen genomen om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de Griekse statistieken te verbeteren. In 2010 is ELSTAT opgericht2 als onafhankelijke autoriteit, onder toezicht van het parlement. Griekenland heeft zich ook in de MoU onder het huidige ESM-programma gecommitteerd aan het volledig respecteren van de onafhankelijkheid van ELSTAT3. Zoals ook aangegeven op de website van ELSTAT4 heeft Eurostat sinds november 2010 geen voorbehouden geplaatst bij de Griekse tekort- en schuldcijfers. Dit geeft aan dat de stappen die zijn gezet hebben geleid tot positieve resultaten. Het is uiteraard van belang om dit onder het programma te blijven monitoren. Goede statistieken zijn immers noodzakelijk om de overheidsfinanciën te kunnen beoordelen.
Hoe kwalificeert u de opmerking van Nikos Pappas, Minister van Staat in het kabinet Tsipras, dat een onderzoek nodig is «how and if deficits were inflated in order to expedite pre-planned political decisions for bringing Greece into a memorandum [bailout agreement]»?2 Vindt u een dergelijke opmerking gepast voor een lid van een kabinet dat zich gecommitteerd heeft aan afspraken met Europa? Kan dit gezien worden als een Grieks kabinetsstandpunt? Kan dit gezien worden als politieke inmenging in het proces van ELSTAT? Kunnen dergelijke opmerkingen gezien worden als ontkenning van de tekortstatistieken waarop de economische hervormingsprogramma’s met Griekenland gebaseerd zijn?
Politici dienen statistische gegevens afkomstig van het nationale statistiekbureau of Eurostat niet ter discussie te stellen. Ik kan mij dan ook niet vinden in een dergelijke opmerking. Voor zover mij bekend is dit geen officieel standpunt van het Griekse kabinet. Onderminister van Financiën Houliarakis heeft begin september in het Griekse parlement het vertrouwen van de Griekse regering uitgesproken in de data van ELSTAT en Eurostat, en aangegeven dat de Griekse regering de onafhankelijkheid van ELSTAT zal beschermen6.
Denkt u dat deze aanklacht tegen een oud-voorzitter, zoals bij heer Georgiou, van ELSTAT niet ook gezien kan worden als een manier om het onafhankelijke proces bij ELSTAT te beïnvloeden, zelfs al volgt er uiteindelijk vrijspraak? Kunt u een stand van zaken geven van het huidige proces? Hoe kan voorkomen worden dat ook toekomstige directeuren bij onwelgevallige statistieken de kans op vervolging lopen? Kunt u aangeven of het huidige bestuur zonder vrees voor vervolging haar werk kan doen?
De aanklacht ligt nu bij het Hof van Beroep. Het is niet bekend wanneer deze uitspraak doet. Verder is het niet aan mij om te speculeren over rechtszaken die al dan niet in de toekomst plaats zouden kunnen vinden.
Welke voorbehouden op de Griekse (tekort)cijfers staan nu nog open bij Eurostat? Wat is de reden dat deze voorbehouden nog gemaakt worden en welke van deze voorbehouden zijn exclusief van toepassing op de Griekse tekortcijfers?
Eurostat heeft momenteel geen voorbehouden bij de Griekse tekortcijfers.
Kunt u bij uw Griekse ambtsgenoot aangeven dat u de huidige gang van zaken rond de vervolging van de heer Georgiou betreurt?
Dit onderwerp is aan de orde geweest bij de Eurogroep van 9 september jl. te Bratislava. De instellingen hebben hierbij hun zorgen geuit over de recente ontwikkelingen omtrent het gerechtelijk onderzoek naar Georgiou. Hierbij werd ook in herinnering gebracht dat Eurostat consistent de door ELSTAT vanaf 2010 geproduceerde begrotingsdata heeft gevalideerd. Verder is het nu zaak de onafhankelijke rechtsgang zijn beloop te laten.
De Egyptische ngo-wet en civic space |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 14 en 15 november door het Egyptische parlement besproken ngo-wet met vergaande beperkingen voor ngo’s?1
Ja.
Wat vindt u van de opvatting van VN-expert Kiai, betrokken bij de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR), dat aanname van het wetsvoorstel «would devastate the country’s civil society for generations to come and turn it into a government puppet»?
De ontwerp-NGO wet die door het Egyptische parlement is voorgesteld, is nog niet definitief. Het Egyptische parlement buigt zich momenteel opnieuw over de tekst van het wetsvoorstel. De tekst wordt pas officieel bekend gesteld, nadat de Egyptische president het voorstel heeft bekrachtigd.
Kloppen de volgende aannames over wat Egyptische ngo’s niet meer zonder voorafgaande ministeriële toestemming aan activiteiten mogen ontplooien, mocht het wetsvoorstel tot wet verworden: het publiceren van onderzoeken en rapporten? Zo nee, welke inhoud kent de wet wel? Zo ja, wat gaat u doen om betrokken ngo’s te helpen hun werk ondanks deze beperkingen voort te kunnen zetten?
Dit kan niet worden bevestigd, omdat de officiële tekst van het wetsvoorstel nog niet beschikbaar is. Vooralsnog lijkt het erop dat toestemming moet worden gevraagd voor het oprichten van NGO’s. Naar verwachting zal een nationale autoriteit worden gecreëerd die het samenwerken met internationale organisaties en het ontvangen van binnenlandse en buitenlandse financiering vooraf moet gaan goedkeuren.
Zijn er Nederlandse ngo’s die mogelijk gevolgen gaan ondervinden van de voorgenomen bepalingen over buitenlandse ngo’s, zowel ten aanzien van de licentiekosten als het niet in lijn zijn van hun activiteiten met wat is toegestaan onder de wet? Op welke wijze wilt u dat ondervangen?
Het is op dit moment nog te vroeg om te voorspellen of het wetsvoorstel zal betekenen dat projecten van Nederlandse NGO’s of lokale partnerorganisaties geen doorgang zouden kunnen vinden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Cairo staan in contact met lokale partners en Nederlandse NGO’s die actief zijn in Egypte over de ontwikkelingen rondom de ontwerp NGO-wet. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal met gelijkgestemden, waaronder in EU-verband, worden bezien wat dit betekent.
Op welke wijze gaat u individuele personen ondersteunen die ten gevolge van deze wet tot gevangenisstraf veroordeeld worden?
Inzet voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering vormen de kern van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Er kan niet worden vooruitgelopen op de Nederlandse inzet bij een eventuele veroordeling ten gevolge van het wetsvoorstel. In elke zaak is maatwerk nodig dat in overleg met de betrokken persoon en/of organisatie en gelijkgestemde landen tot stand komt. Instrumenten betreffen onder andere stille diplomatie, publieke verklaringen, verwijzingen in Raadsconclusies en verklaringen/resoluties in multilaterale fora en het zichtbaar monitoren van rechtszaken.
Heeft u contact gehad met de Egyptische regering en/of president over dit wetsvoorstel? Zo ja, wat is er toen besproken? Zo nee, wanneer bent u voornemens dit alsnog te doen?
De Nederlandse ambassadeur in Caïro heeft namens het kabinet zorgen uitgesproken over het wetsvoorstel bij het Egyptische parlement en overheid. Meerdere keren is ook op hoogambtelijk niveau het wetsvoorstel bij de Egyptische ambassadeur in Den Haag aangekaart. Door Egyptische autoriteiten is hierop defensief gereageerd, omdat het wetsvoorstel in hun visie een parlementaire aangelegenheid betreft.
Mede op aandringen van Nederland is ook in EU-verband voorafgaand en na de stemming in het Egyptische parlement actie ondernomen. Zo heeft EU-Commissaris Hahn tijdens zijn bezoek aan Egypte zijn verontrusting uitgesproken. Een delegatie van EU-ambassadeurs van EU-lidstaten heeft de kwestie ook opgebracht. Begin januari zijn bij een Egyptische onderminister van Buitenlandse Zaken opnieuw zorgen over het wetsvoorstel uitgesproken. Bij dit gesprek waren de ambassadeur van de EU en ambassadeurs van verschillende EU-lidstaten aanwezig, waaronder Nederland. In EU-verband blijft Nederland met gelijkgezinde landen pleiten voor aanvullende actie. De boodschap moet volgens Nederland zijn dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in het versterken van democratische processen en bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling en stabiliteit van Egypte.
Hoe beoordeelt u deze wet in het licht van andere beperkingen op de ruimte voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten om hun werkzaamheden in vrijheid te verrichten, zoals reisverboden voor mensenrechtenactivisten en het bevriezen van zowel persoonlijke als organisatietegoeden?2
Op basis van reeds bestaande wetgeving worden sommige mensenrechtenactivisten en NGO’s geconfronteerd met maatregelen zoals reisverboden en bevriezingen van tegoeden. Het kabinet en de EU hebben in bilaterale contacten met Egypte en in multilaterale fora, zoals de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Verenigde Naties, herhaaldelijk hun zorgen hierover uitgesproken. Op basis van de huidige berichtgeving, verwacht het kabinet dat met de nieuwe voorgestelde wetgeving de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verder zal afnemen en beoordeelt dit als zeer verontrustend.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verankeren van maatschappelijke ruimte (civic space), onder andere voor mensenrechten- en taboedoorbrekende organisaties, in het kader van de EU-Egypt Partnership Principles waar momenteel onderhandelingen over plaatsvinden? Waaruit blijkt dat, en wat is het tijdspad van de onderhandelingen?
Egypte maakt onderdeel uit van het Nabuurschapsbeleid, dat vorig jaar mede op aandringen van Nederland is herzien. In dit kader wil de EU met Egypte specifieke partnerschapsprioriteiten overeenkomen. De invulling van deze prioriteiten hangt af van de mate van overeenstemming die in de onderhandelingen wordt bereikt over de kernwaarden van het Nabuurschapsbeleid. Het kabinet acht het positief dat de focus in de gesprekken met Egypte ligt op het bevorderen van duurzame stabiliteit, waarbij voor Nederland en de EU centraal staat dat dit is gebaseerd op inclusieve ontwikkeling, democratisering, respect voor mensenrechten, goed bestuur en accountability. In deze context maakt Nederland zich samen met gelijkgestemde landen in EU-kader sterk voor een overeenkomst met Egypte, waarin het belang van het maatschappelijk middenveld voor democratisch bestuur en de duurzame ontwikkeling van Egypte wordt benadrukt. Voor Nederland is van belang dat expliciet wordt vastgelegd dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van de partnerschapsprioriteiten. De afronding van de onderhandelingen is niet gebonden aan een vastgesteld tijdspad. Het bereiken van inhoudelijke overeenstemming is leidend voor de snelheid van het proces.
Uitbreiding van de werkingssfeer van een CAO en/of de uitbreiding van de verplichtstellingsbeschikking van een bedrijfstakpensioenfonds |
|
Bas van 't Wout (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe vaak en in welke mate wordt de werkingssfeer van een cao en/of de verplichtstellingsbeschikking van een bedrijfstakpensioenfonds aangepast?
Welke aanpassingen hebben de laatste twee jaar plaatsgevonden (vanaf 1/1/2015)?
Wat zijn de redenen dat deze aanpassingen plaatsvinden? Hoe vindt besluitvorming hierover plaats? Van wie komt het verzoek en wie besluit er uiteindelijk over?
Hoe vaak wordt een verzoek afgewezen?
Komt het ook voor dat de werkingssfeer wordt ingeperkt? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat er gebeurt als een werkgever het niet eens is dat zijn of haar bedrijf onder de werkingssfeer of de verplichtstellingsbeschikking valt? Welke mogelijkheden zijn er om hier onder uit te komen?
Deelt u de mening dat aanpassingen in het kader van «verduidelijking» en «redactionele wijzigingen» niet mogen leiden tot een uitbreiding van de werkingssfeer? Zo nee, waarom niet? Is het dan niet beter om gewoon te spreken van een uitbreiding in plaats van neutrale termen als «verduidelijking» en «redactionele wijzigingen»? Zo ja, kunt u dan aangeven waarom er in bepaalde gevallen dan toch een uitbreiding heeft plaatsgevonden?
In hoeverre bent u bereid om te onderzoeken of aanpassingen onder de noemer van «redactionele wijzigingen» of «actualisatie» misbruikt worden om de werkingssfeer uit breiden? Zo nee, waarom niet?
Het definiëren en aanpassen van werkingssferen van cao’s en verplichtstellingen is een verantwoordelijkheid van sociale partners. Gezien die verantwoordelijkheidsverdeling bij avv van cao’s en het verlenen van verplichtstelling ben ik van mening dat nut en noodzaak voor een dergelijk onderzoek, uitgevoerd door of in opdracht van mij, onvoldoende aanwezig is.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang |
|
Linda Voortman (GL), Rik Grashoff (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het arrest van het Europees Hof van Justitie d.d. 23 november 2016 inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang?1
Ja, het Europese Hof van Justitie heeft op 23 november 2016 twee arresten gewezen, namelijk in
Wat is de reactie van het kabinet op dit arrest?
In zaak C-673/13 P vernietigt het Europese Hof van Justitie het arrest van het Gerecht en verwijst de zaak naar het Gerecht terug. Het Gerecht moet opnieuw nagaan of bepaalde informatie betrekking heeft op emissies (of uitstoot) in het milieu. De nieuwe uitspraak van het Gerecht moet derhalve worden afgewacht.
In een prejudicieel arrest legt het Europese Hof van Justitie, in zaak C-442/14 – op verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) – drie zaken uit over de verhouding tussen enerzijds de vertrouwelijkheid en anderzijds de algemene regels over toegang tot informatie op milieubegrip:
Kunt u toezeggen dat de regering voortaan in lijn met dit arrest van het Hof van Justitie het belang van de openbaarmaking van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven zal stellen bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat er vanuit dat Nederlandse bestuursorganen de jurisprudentie van het Hof zullen betrekken bij hun besluitvorming. Uit de arresten volgt niet dat bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) het belang van het openbaar maken van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven gesteld moet worden.
Openbaarmaking van informatie is de regel, maar er geldt een aantal in het Verdrag van Aarhus2 genoemde gronden op basis waarvan openbaarmaking kan worden geweigerd als het met deze weigeringsgrond te beschermen belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Deze weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd. Met betrekking tot emissiegegevens kunnen deze gronden, waaronder de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, niet worden ingeroepen om openbaarmaking van die informatie te weigeren.
Het Verdrag van Aarhus maakt onderscheid tussen emissiegegevens en andere milieu-informatie. In artikel 10, vierde lid, van de Wob is dit onderscheid neergelegd, waarbij is aangegeven dat bij emissiegegevens de belangenafweging achterwege blijft en bij andere milieu-informatie het belang van openbaarmaking moet worden afgewogen tegen onder meer het belang van de bescherming van bedrijfsgegevens.
Is het kabinet voornemens om aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden de opdracht te geven om zo spoedig mogelijk alle ingediende verzoeken van de Bijenstichting over de toelating van het bijengif Imidacloprid van Bayer te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een dergelijke opdracht te geven. De lijn van het Ctgb is «openbaar, tenzij». Dit is in lijn met het beleid van het kabinet. Hiermee geeft het Ctgb uitvoering aan de betreffende bepalingen in de Europese regelgeving.
Op welke wijze is het kabinet voornemens om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan te zetten tot actieve tijdige openbaarmaking van toelatingscijfers, inclusief de gebruiksvoorschriften, op een eenduidige manier en in een machineleesbaar open formaat? Kunt u dit toelichten?
Het Ctgb heeft al in 2013 besloten tot het openbaar maken van een aanzienlijk aantal dossierstukken van imidacloprid. Dit besluit is geschorst door het CBb in afwachting van een uitspraak van het Hof. Ik wacht – zoals ik in antwoord 2 al aangaf – nu de uitspraak van het CBb af.
Het Ctgb streeft naar het zodanig ontsluiten van informatie – onder meer toelatingen, etiketten en het beoordelingsrapport op basis waarvan het besluit is genomen – dat deze bruikbaar is voor iedereen.
Ik heb uw Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het openbaar maken van afzetcijfers van toelatinghouders van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 348 en 349). De praktische consequentie van de arresten voor het openbaar maken van afzetcijfers zal blijken na uitspraak van Rechtbank Amsterdam in het kader van de Wob over de verkoop van bestrijdingsmiddelen.