Het instrument van erkennen van een staat |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kunt u op een rij zetten onder welke voorwaarden Frankrijk, Canada, Groot-Brittannië, Australië en België voornemens zijn de staat Palestina te erkennen, en wat hierin de verschillen zijn?1
Rond de opening van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2025 kondigden Frankrijk, Andorra, België, Luxemburg, Malta, Portugal, Australië, Canada, het Verenigd Koninkrijk en Monaco de erkenning van de Palestijnse staat aan.
Het is niet van alle landen bekend of, en zo ja welke voorwaarden zij hieraan koppelen. Voor Frankrijk, Canada en Australië zou gelden dat zij de Palestijnse staat officieel hebben erkend, maar de implementatie van de toezeggingen van de Palestijnse Autoriteit voor hervormingen zouden blijven monitoren. Frankrijk en Australië zouden overgaan tot het openen van ambassades in de Palestijnse Gebieden.2
In het geval van België zou administratieve formalisering van de erkenning plaatsvinden zodra alle gijzelaars zijn vrijgelaten en terroristische organisaties zoals Hamas geen rol spelen in het bestuur van de Palestijnse Gebieden. Actieve diplomatieke betrekkingen, zoals het openen een Belgische ambassade, zou plaatsvinden zodra de doelstellingen van de New York Declaration zijn verwezenlijkt, waaronder de volledige demilitarisering van Hamas.3
Klopt het dat het erkennen van een staat een individuele keuze van soevereine landen is? Zo ja, op welke grond is dat bepaald?
Ja. Er bestaat onder internationaal recht geen verplichting tot erkenning van statelijkheid (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 178).
In algemene zin geldt dat op grond van het internationaal recht een entiteit als staat wordt beschouwd indien is voldaan aan vijf criteria: 1) een afgebakend grondgebied, 2) een permanente bevolking, 3) effectief gezag, 4) de bekwaamheid om internationale betrekkingen te onderhouden en 5) afwezigheid van onrechtmatige handelingen bij de totstandkoming van de staat. De zogenoemde «Montevideo-criteria» betreffen de eerste vier hierboven genoemde feitelijke criteria, zoals opgenomen in het Montevideo Verdrag inzake de Rechten en Plichten van Staten van 1933. Het vijfde criterium betreft een rechtmatigheidscriterium dat is ontwikkeld op basis van de praktijk van staten vanaf het Interbellum. Op basis van deze vijf criteria kan worden vastgesteld of een entiteit een staat is onder internationaal recht. Erkenning veronderstelt het reeds bestaan van een staat. Een staat ontstaat niet als gevolg van erkenning. Erkenning van een entiteit als staat is een bilaterale aangelegenheid en een soeverein besluit van elke individuele staat.
Welke factoren hanteert het Koninkrijk der Nederlanden om te bepalen of het al dan niet overgaat tot erkenning van een staat?
Erkenning van een entiteit als staat voordat aan de hierboven genoemde vijf criteria is voldaan, kan leiden tot een schending van het verbod op premature erkenning en het non-interventiebeginsel. Er zal dus altijd door Nederland bepaald dienen te worden of er aan deze criteria is voldaan. Omdat erkenning een soeverein besluit is, kunnen staten aanvullende voorwaarden verbinden aan erkenning. Deze kunnen van geval tot geval verschillen.
Welke factoren moeten aanwezig zijn in een staat voor het Koninkrijken der Nederlanden om over te kunnen gaan tot erkenning? Is de aanwezigheid van deze factoren voor het Koninkrijk Nederland dan ook leidend in het overgaan tot erkenning of zijn er andere factoren meer van invloed?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is het Koninkrijk der Nederlanden ooit overgegaan tot erkenning op basis van andere factoren dan die in het heden gehanteerd worden? Zo ja, welke factoren lagen daar dan aan ten grondslag?
Bij de totstandkoming van nieuwe staten op het grondgebied van het voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie zijn in 1991 binnen EU-verband specifieke aanvullende criteria benoemd, alvorens tot erkenning van de nieuwe staten door individuele lidstaten van de EU zou worden overgegaan. Dat omvatte bijvoorbeeld het criterium van een democratisch politiek systeem en het criterium van voldoende garanties voor de rechten van minderheden binnen de grenzen van de nieuwe staten. Nederland is, net zoals de andere lidstaten van de EU, pas tot erkenning van de relevante staten overgegaan nadat er door de te erkennen entiteiten voldoende garanties waren gegeven dat de aanvullende criteria zouden worden nageleefd.
Heeft het Koninkrijk der Nederlanden ooit haar erkenning van een staat ingetrokken? Zo ja, bij welke staten was dit het geval en wat lag daaraan ten grondslag?
Er zijn geen voorbeelden bekend waar Nederland de erkenning van een staat weer heeft ingetrokken.
Zou u kunnen uitweiden over de praktische gevolgen van de officieuze erkenning van een staat?
Erkenning betekent dat de erkende staat op voet van gelijkheid met andere erkennende staten kan deelnemen aan het internationale verkeer. Erkenning kan gepaard gaan met het aangaan van diplomatieke betrekkingen, maar daartoe bestaat onder internationaal recht geen verplichting, ook niet na erkenning. Erkenning betekent ook dat de erkennende staat bevestigt dat alle rechten en plichten van staten onder internationaal gewoonterecht van toepassing zijn op de erkende staat. Hieronder valt bijvoorbeeld het recht op soevereine gelijkheid, het recht van soevereiniteit over het grondgebied van de staat en de daar woonachtige bevolking, het recht verdragen te sluiten, het recht als staat toe te treden tot internationale organisaties en het gewoonterechtelijk recht op individuele en collectieve zelfverdediging. Naarmate meer staten een entiteit als staat hebben erkend, zal de kans op toetreding tot internationale organisaties als de Verenigde Naties voor de erkende staat toenemen.
Zijn er belemmeringen voor burgers van een land dat het Koninkrijk der Nederlanden niet erkent, als zij in het Koninkrijk verblijven? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, er zijn in beginsel geen belemmeringen voor personen afkomstig uit een niet door het Koninkrijk erkende entiteit als zij in het Koninkrijk verblijven. Deze personen genieten binnen het Koninkrijk de volledige bescherming van grondrechten en mensenrechten gegarandeerd in het Statuut, de Grondwet en verdragen. Wel kan de niet-erkenning leiden tot praktische complicaties, bijvoorbeeld bij de erkenning van reisdocumenten, registratie van nationaliteit en consulaire ondersteuning. Deze zaken doen echter niet af aan hun rechtspositie binnen het Koninkrijk.
Kunt u uitweiden over waarom het Koninkrijk der Nederlanden vooralsnog niet is overgegaan tot erkenning van de staat Palestina, al dan niet officieus naar Belgisch voorbeeld?
Zoals gecommuniceerd aan uw Kamer door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Bruins Slot tijdens de Raad Algemene Zaken van 23 mei 2024, moet erkenning van de Palestijnse staat voor Nederland onderdeel zijn van het politieke proces dat moet leiden tot een tweestatenoplossing. Erkenning vraagt om een zorgvuldige afweging, waarbij niet alleen gekeken moet worden wat dit kan betekenen voor een eventuele duurzame oplossing, maar ook wat we verwachten van de Palestijnse Autoriteit met betrekking tot noodzakelijke hervormingen. Deze factoren wegen mee in de afweging om te erkennen.
RS-virus immunisatie voor alle kinderen in het eerste levensjaar |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Kamerbrief van haar voorganger van 8 oktober 2024 (kenmerk 3973253-1072527-IZB), waarin werd aangekondigd dat immunisatie tegen het RS-virus vanaf het najaar van 2025 zou worden aangeboden aan alle kinderen in het eerste levensjaar?
Ja.
Bent u ermee bekend dat ouders die een kind van minder dan 1 jaar oud, maar dat vóór 1 april 2025 geboren is, momenteel te horen krijgen dat hun baby géén toegang krijgt tot de immunisatie, ondanks dat deze kinderen nog steeds in hun eerste levensjaar zijn?
Ja.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de toezegging in bovengenoemde Kamerbrief én het advies van de Gezondheidsraad, die beide uitgaan van immunisatie van alle baby’s in hun eerste levensjaar?
Het risico op ernstige ziekte is het grootst bij kinderen jonger dan zes maanden. Bij hen is het effect van de RS-prik groter. Kinderen die vóór april 2025 geboren zijn hebben hun eerste RSV-seizoen al doorgemaakt en zijn bij aanvang van het nieuwe seizoen ouder dan zes maanden. Daarmee is het risico op ernstig beloop van een RSV-infectie aanzienlijk kleiner. Voor de uitvoering van het programma is daarom gekozen te starten met baby’s geboren op of na 1 april 2025.Het advies van de Gezondheidsraad, dat mijn ambtsvoorganger heeft overgenomen in de Kamerbrief van oktober 2024, gaat uit van immunisatie van kinderen in hun eerste levensjaar. De Gezondheidsraad adviseert dat kinderen beschermd hun eerste RSV-seizoen ingaan, met een prik tegen het RS-virus.
Bent u bereid instructies te verlenen zodat ook deze groep baby’s – jonger dan 1 jaar oud maar geboren vóór 1 april 2025 – alsnog toegang krijgt tot de immunisatie tegen het RS-virus? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het uitbreiden van de doelgroep naar kinderen die vóór 1 april 2025 geboren zijn, is niet uitvoerbaar. Dit heeft immer aanzienlijke consequenties voor de planning, logistiek en capaciteit van de jeugdgezondheidszorg en daarmee zet het de zorgvuldige start van het programma onder druk. Daarnaast is de effectiviteit van immunisatie voor kinderen ouder dan zes maanden beperkt (zie ook antwoord 3). Daarom is bewust gekozen voor de grens van 1 april 2025, zodat de uitvoering tijdig en zorgvuldig kan starten en de meest kwetsbare kinderen worden beschermd.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het verkiezingsreces, te beantwoorden met het oog op de jonge baby’s die onnodige risico’s lopen als deze situatie voortduurt?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De overname van Zivver door een Amerikaans bedrijf |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karremans , van Marum , Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht ««Strategische blunder»: vertrouwelijke data van Nederlanders in handen van Amerikanen»?1
Wat is uw reactie op dit bericht?
Bent u van mening dat vertrouwelijke data van Nederlanders bij voorkeur in Nederlandse handen moet zijn, dan wel Europese? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat de overname van Zivver door het Amerikaanse bedrijf Kiteworks risico’s meedraagt voor de veiligheid en vertrouwelijkheid van de data die wordt uitgewisseld via deze dienst?
Kunt u uitsluiten dat gegevens die uitgewisseld worden via deze dienst in de Verenigde Staten of Israël terechtkomen? Zo ja, hoe kunt u dat aantonen?
Op welke manier maken overheidsorganisaties en departementen gebruik van Zivver? In hoeverre is de continuïteit van de overheidsdienstverlening afhankelijk van dit bedrijf?
Heeft de Amerikaanse overname van Zivver gevolgen voor het gebruik van deze dienst door Nederlandse overheden? Vindt u het verantwoord om de huidige inzet van Zivver ongewijzigd te laten?
Draagt het blijven gebruiken van Zivver, ook nu het is overgenomen door een Amerikaans bedrijf, bij aan de cyberveiligheid en autonomie van Nederland? Zo ja, kunt u onderbouwen waarom dit geen risico vormt? Zo nee, waarom gebruikt u deze dienst dan alsnog?
Kunt u onafhankelijk aantonen dat Zivver na de overname van een Amerikaans bedrijf een gelijke mate van rechtsbescherming en vertrouwelijkheid waarborgt als voorheen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken en op basis van de uitkomsten het gebruik van deze dienst (her)evalueren?
Vindt u het wenselijk dat een dienst die wordt gebruikt om vertrouwelijke informatie over burgers uit te wisselen valt onder de Amerikaanse CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA), die de regering-Trump toegang geeft tot deze data?
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de veiligheid en vertrouwelijkheid van burgerdata beter te waarborgen? Zijn er (Europese) alternatieven voorhanden die u kunt gebruiken in plaats van Zivver?
Beschikt de Rijksoverheid over een eigen infrastructuur om vertrouwelijk te communiceren? Is het mogelijk om op korte termijn de diensten van Zivver in te wisselen voor een eigen alternatief?
Bent u van mening dat overnames van bedrijven als Zivver voortaan getoetst moeten worden op gevolgen voor de (cyber)veiligheid? Bieden de Telecommunicatiewet en de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo) hier al de mogelijkheid voor?
Kunt u verklaren waarom bedrijven die de vertrouwelijke communicatie voor overheden verzorgen niet zijn aangemerkt als vitale infrastructuur, ook als de organisaties die ze gebruiken wel aangemerkt zijn als belangrijk/vitaal/essentieel?
Biedt de Cyberbeveiligingswet of de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten mogelijkheden om niet-Europese overnames van bedrijven als Zivver te voorkomen? Zo nee, vindt u dit wel wenselijk?
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Israëlische oud-spionnen aan de top van het bedrijf Kiteworks? Is dit voor u een reden om het gebruik van Zivver wel of niet te heroverwegen?
Hoe reageert u op de bevindingen van Follow The Money waaruit blijkt dat informatie verstuurd via Zivver wordt teruggekoppeld naar de servers van het bedrijf? Welke gevolgen heeft dit voor de veiligheid en vertrouwelijkheid van deze informatie?
Kunt u deze vragen los van elkaar en zo snel mogelijk beantwoorden?
De arbeidsinkomensquote (AIQ), de investeringsquote en pensioenfondsen |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
Hoeveel procentpunt is de (marktrelevante) arbeidsinkomensquote (AIQ) gedaald sinds 2019? Hoeveel is dat in euro’s?
In 2019 was de AIQ in de marktsector 73,5%. In 2024 was de AIQ 69,9%. Dat is een verschil van 3,6 procentpunt. De totale beloning van kapitaal en arbeid in de marktsector in 2024 was 572 miljard euro. Daar 3,6 procent van is ongeveer 21 miljard euro.
Deze cijfers zijn beschikbaar op Statline: StatLine - Arbeidsinkomensquote; bedrijfstak, nationale rekeningen
Hoeveel procentpunt is de (marktrelevante) AIQ gedaald sinds de jaren tachtig? Hoeveel is dat in euro’s?
In 1980 was de AIQ 79,5%, dat is 9,6 procentpunt hoger dan in 2024. Gemeten naar de totale beloning van kapitaal en arbeid in de marktsector in 2024 vertegenwoordigt dat 55 miljard euro per jaar.
Hoe heeft de investeringsquote zich sinds 2019 ontwikkeld?
De investeringsquote van niet-financiële vennootschappen is gedaald van 17,8% in 2019 tot 16,6% in 2024.
Hoe heeft de winstquote zich sinds 2019 ontwikkeld, zowel in procenten als in euro’s? Hoeveel extra winst maken de winstgevende bedrijven in Nederland nu ten opzichte van 2019?
De winstquote in 2019 was 40,1 procent. In 2024 was de winstquote 42,4 procent. Een verschil van 2,3 procent over de toegevoegde waarde van 650 miljard euro van niet-financiële vennootschappen representeert 15 miljard euro.
Kunt u het (vermeende) verband tussen winsten en hogere pensioenen met bewijs onderbouwen? Hoe groot is dit verband?
Zie antwoord 6.
Hoeveel van deze extra winst komt terecht bij Nederlandse werknemers via hogere pensioenen? Hoeveel aandelen van Nederlandse bedrijven zijn in handen van Nederlandse pensioenfondsen?
Er is zoals bekend geen publiek aandeelhouderregister voor alle Nederlandse bedrijven. We weten wel dat pensioenfondsen relatief veel investeren in Nederland. Dit doen ze direct via aandelen en indirect via fondsen van bijvoorbeeld Blackrock, Vanguard en via Private Equity. Hiermee hebben ze grote posities in zowel beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde bedrijven in Nederland. Dat betekent dat ze ook flink meeprofiteren als deze bedrijven winst maken.
Als deze extra winst zou worden ingezet om de lonen te verhogen, hoeveel zouden de lonen van de werknemers dan omhooggaan, zowel procentueel als in absolute euro’s?
Een verschil in de winstquote van 2,3 procent over de toegevoegde waarde van 650 miljard euro van niet-financiële vennootschappen representeert 15 miljard euro. Dat is gelijk aan 3,75 procent van het Nederlandse inkomen uit arbeid. Dit bedrag inzetten om de lonen te verhogen gaat voorbij aan indirecte effecten op de economie. Zo bieden winsten ruimte voor investeringen, die ook tot hogere lonen kunnen leiden.
Als er zorgen zijn over de hoogte van de pensioenen, is het dan effectiever om meer winst uit te keren (zodat dit indirect gaat naar hogere pensioenen) of om meer loon uit te keren (zodat de pensioenafdracht omhooggaat)?
Dit valt niet zo een op een tegen elkaar af te wegen. Winsten zijn namelijk nodig voor investeringen. Deze leiden tot meer groei, en uiteindelijk tot hogere lonen. Daar profiteren ook pensioenfondsen dan weer van via hogere pensioenpremies. Daarnaast leidt winst ook tot hogere dividenden en koersstijgingen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Verdienvermogen van Nederland op 25 september 2025?
Ja.
De opbrengsten van zoekacties in Justitiële Inrichtingen |
|
Ulysse Ellian (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Arno Rutte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoeveel telefoons zijn er door de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid aangetroffen tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025 in Penitentiaire Inrichtingen?
Om een volledig beeld te geven van de controles op telefoons in de penitentiaire inrichtingen (PI) die hebben plaatsgevonden worden naast de aangetroffen telefoons door de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid ook de aangetroffen telefoons bij de inzet van enkel de speurhonden gedeeld. Door de LBB zijn tussen 1 januari 2025 en 31 augustus 2025 42 telefoons aangetroffen. Hierbij heeft de LBB soms ook speurhonden ingezet. Daarnaast hebben er ook acties met enkel speurhonden plaatsgevonden. Hierbij zijn tussen 1 januari 2025 en 31 augustus 2025 82 telefoons aangetroffen.
In zijn algemeenheid kan ik u meegeven dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) jaarlijks de totale cijfers omtrent de aangetroffen contrabande publiceert op haar website. De opbrengsten van de controles uitgevoerd door de LBB van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) maken onderdeel uit van deze totale cijfers.
De LBB is een onderdeel van de Landelijke Dienst Specialistische Taken (LDST) van de DV&O en bestaat uit verschillende specialistische teams. Zij kunnen onder andere ingezet worden op basis van intelligence, ten behoeve van de controles op datadragers of specifiek ten behoeve van andere contrabande. Ook de speurhonden worden met regelmaat ingezet en maken naast de LBB onderdeel uit van de LDST. Inzet van de LBB en van de speurhonden vindt plaats op basis van inzetmatrixen. Door middel van deze inzetmatrixen wordt bepaald hoeveel geplande en ongeplande inzetten er ten minste op jaarbasis plaats dienen te vinden per penitentiaire inrichting (PI). Daarnaast vinden er aanvullend risicogestuurde inzetten plaats indien er signalen zijn dat er mogelijk telefoons aanwezig zijn. Informatie omtrent aangetroffen telefoons worden onderling gedeeld en gebruikt voor volgende controles. Het risicogestuurd inzetten van de speurhonden is naar aanleiding van de motie van Dijk1 geïntensiveerd.
Tot slot wil ik nog opmerken dat zoals reeds eerder aan uw Kamer is meegegeven, er door het kabinet vanuit de regeerprogrammamiddelen ook flink wordt geïnvesteerd in technieken om contrabande tegen te gaan. Te denken valt aan overgooidetectie, GSM-detectie en de inzet van bodyscanners.2 Kortom het weren van contrabande en specifiek het tegengaan van voortgezet crimineel vanuit detentie blijvend onder de aandacht en in ontwikkeling.
Kunt u per Penitentiaire Inrichting per maand aangeven hoeveel telefoons gevonden zijn?
Het is niet mogelijk om de gevonden telefoons door de LBB en door de speurhonden uit te splitsen per maand, deze worden niet op maandelijkse wijze geregistreerd. Cijfers omtrent contrabande worden op jaarbasis gepubliceerd. Hieronder treft u een overzicht aan per PI van het aantal keer dat er een inzet van de LBB heeft plaatsgevonden, soms in combinatie met de inzet van speurhonden en hoeveel telefoons er zijn aangetroffen. Ook is in het overzicht opgenomen het aantal inzetten van enkel speurhonden per PI en het daarbij behorende aantal aangetroffen telefoons.
Ten aanzien van de cijfers hecht ik eraan om de volgende context mee te geven. Een geplande of ongeplande inzet kan de ene keer niets opleveren en een volgende keer juist in verhouding veel opleveren. Ook kan het feit dat er bij een eerdere inzet telefoons zijn aangetroffen reden zijn om nogmaals in te zetten, wat weer nieuwe aangetroffen telefoons op kan leveren. Op deze wijze wordt, conform de motie van het lid Ellian3 een verscherpt toezicht uitgeoefend. Bij inrichtingen met in verhouding veel aangetroffen telefoons zullen er in de regel ook meer inzetten plaatsvinden. Daar staat tegenover dat «relatief» veel inzetten niet hoeft te resulteren in meer aangetroffen telefoons. Ook op basis van andere signalen dan eerder aangetroffen telefoons kan besloten worden om nogmaals in te zetten.
2
0
28
0
30
5
0
23
0
28
5
3
61
8
66
1
0
20
0
21
1
0
42
0
43
4
0
47
1
51
2
0
63
1
65
6
0
33
0
39
2
0
47
1
49
4
0
30
11
34
0
0
50
0
50
0
0
24
0
24
1
0
4
0
5
7
9
41
16
48
1
0
37
1
38
1
0
43
1
44
2
2
41
0
43
2
0
22
0
24
3
2
34
7
37
0
0
22
0
22
10
8
33
6
43
2
0
25
1
27
4
2
41
5
45
2
0
36
0
38
0
0
12
0
12
0
0
39
0
39
2
2
39
20
41
4
0
53
0
57
5
3
47
3
52
1
0
19
0
20
2
11
37
0
39
0
0
1
0
1
Hoeveel contrabande is aangetroffen tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025?
Tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025 zijn er 1.714 contrabande aangetroffen in de verschillende PI’s en twee Rijks Justitiële Jeugdinrichtingen (RJJI). Ten aanzien van de twee andere RJJI’s zijn er geen eenduidige gegevens bij het Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I) van DJI beschikbaar. Voor de twee Rijks Forensische Psychiatrische Centra (FPC) geldt dat zij contrabande melden door middels van een melding bijzonder voorval (MBV). In 2025 zijn er geen MBV’s opgemaakt ten aanzien van contrabande. Voor het opmaken van een MBV gelden andere criteria dan voor de meldingen vanuit een PI. DJI spant zich in om voor de zomer van 2026 de eerst resultaten van een uniforme registratie zichtbaar te hebben.
Middels een gelaagd proces wordt er op contrabande gecontroleerd binnen een PI. Dit gelaagd proces bestaat onder andere uit de basis controles die plaatsvinden bij binnenkomst van justitiabelen maar ook van die van bezoekers en medewerkers van DJI. Ook de periodieke (cel)inspecties maken deel uit van dit gelaagd proces, naast de zoekacties van het interne bijstandsteam en de zoekacties die samen met of enkel door de LBB en de inzet van speurhonden plaatsvinden.
De hierboven vermelde contrabande zijn aangetroffen tijdens de reguliere celinspecties, deze kunnen zowel dagelijks als maandelijks plaatsvinden en tijdens de celinspecties op indicatie. Ook betreft het de contrabande die zijn aangetroffen in de gemeenschappelijke ruimtes zoals de luchtplaats, de arbeidszaal en andere ruimtes, en na fouillering nadat bezoek heeft plaatsgevonden of nadat er deel is genomen aan een activiteit. Daarnaast betreft het tevens de contrabande die zijn aangetroffen bij de controles van de buitenronde. Hierbij valt te denken aan het dak van een inrichting en de ruimte tussen de muur van een inrichting en het penitentiaire hek. Ook de contrabande die zijn aangetroffen bij de controles van de post, bezoekers, invoer en de inkomsten zijn in de aantallen opgenomen.
Kunt u per Penitentiaire Inrichting, Justitiële Jeugdinrichting en TBS-kliniek per maand aangeven hoeveel contrabande is aangetroffen en de contrabande uitsplitsen per categorie?
Het is niet mogelijk om de aangetroffen contrabande uit te splitsen per maand aangezien deze niet maandelijks worden geregistreerd. Cijfers omtrent contrabande worden op jaarbasis gepubliceerd. Wel is het mogelijk om de aangetroffen contrabande per inrichting te geven. Het betreft hier enkel de contrabande aangetroffen in Rijksinrichtingen. Van twee RJJI’s en de twee FPC’s ontbreken de aantallen. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 spant DJI zich in de registratie op korte termijn te realiseren.
0
5
46
0
1
0
0
3
0
12
118
0
0
0
0
4
2
40
176
8
1
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
8
30
0
0
0
0
1
0
3
15
0
0
0
0
0
0
3
95
1
0
1
1
4
0
0
21
0
0
0
0
0
0
0
73
2
2
0
0
10
1
33
78
9
0
1
0
16
0
3
107
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
31
10
0
0
0
0
0
0
0
49
0
0
0
0
0
0
0
55
0
0
0
0
0
0
10
4
0
0
0
0
0
0
3
26
0
0
0
0
0
0
39
83
1
4
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
25
73
1
0
0
0
0
0
15
83
0
0
0
0
0
6
18
49
0
2
0
0
0
1
3
7
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
7
15
0
0
0
0
0
0
6
23
0
1
0
0
3
0
2
18
3
0
0
0
0
0
14
6
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
3
0
0
1
0
0
0
4
9
0
2
59
0
0
Kunt u in ieder geval vraag 1,2 en 3 voor het commissiedebat gevangeniswezen van 24 september 2025 beantwoorden?
Door de korte periode tussen het moment van indienen van de vraag en het commissiedebat gevangeniswezen van 24 september 2025 is het niet mogelijk gebleken de vragen te beantwoorden voor het betreffende commissiedebat.
Zonnevelden op landbouwgrond en risico’s voor bodem, water en gezondheid |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom worden er nog steeds zonne- en windprojecten uitgerold, terwijl de doelen van de Regionale Energie Strategie (RES)al zijn gehaald en het elektriciteitsnet overvol is?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) rapporteert jaarlijks over de voortgang van de RES’en in de RES-Monitor. De meest recente RES-Monitor geeft aan dat in 2024 29,8 TWh hernieuwbare elektriciteit op land is gerealiseerd (peildatum 1 oktober 2024). Daarmee is de RES-doelstelling van 35 TWh in 2030 in zicht, maar is deze nog niet gehaald. De RES-ambitie van 55 TWh hernieuwbare elektriciteit in 2030 wordt naar verwachting niet gehaald in 20301.
Hernieuwbare energie op land is essentieel in een brede mix van bronnen om te komen tot een duurzame en robuuste energievoorziening nu en in de toekomst. Deze vorm van energie is een kostenefficiënte manier in de transitie naar een CO2-vrij energiesysteem en maakt als onderdeel van de decentrale ontwikkelingen in ons energiesysteem wonen, werken en verplaatsen mogelijk.
Het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) voorziet dan ook de noodzaak tot groei van hernieuwbare elektriciteit op land, ook na 20302. De realisatie van zonne- en windprojecten, nabij de vraag van elektriciteit, kunnen bijdragen aan het verminderen van netcongestie en tegelijkertijd lokaal eigenaarschap en energie-onafhankelijkheid vergroten. RES-regio’s zullen daarom vasthouden aan hun eigen doelen ondanks huidige uitdagingen.
Vindt u het verantwoord dat vruchtbare landbouwgrond voor zonnevelden wordt opgeofferd, terwijl voedselzekerheid steeds belangrijker wordt?
Zowel voedselzekerheid als leveringszekerheid van elektriciteit zijn van belang voor Nederland. Zonne-energie is een essentieel onderdeel van ons duurzame, betaalbare en betrouwbare energiesysteem, maar brengt ook ruimtelijke implicaties met zich mee.
Met de aangescherpte Voorkeursvolgorde Zon wordt via de volgordelijkheid van de volgende vier treden: trede 1 «zon op daken en gevels», trede 2 «zon binnen bebouwd gebied», trede 3 «zon buiten bebouwd gebied», en trede 4 «zon op landbouw- en natuurgronden» ingezet op multifunctioneel ruimtegebruik waarbij zon-PV zoveel mogelijk samengaat met andere functies om de vrije ruimte efficiënt te benutten3. Volgens trede 4 worden «zon op landbouw- en natuurgronden» zoveel mogelijk ontzien voor de realisatie van zon-PV. Zonnevelden op deze gronden zijn in principe ongewenst, tenzij het gaat om één van de volgende uitzonderingsmogelijkheden: agri-PV, transitiegronden en/of netneutrale zonnevelden.
Zonnevelden die in de komende jaren worden gerealiseerd hadden reeds een vergunning of verkeerden in vergevorderd stadium van het project, voordat de bestuurlijke afspraken over de Voorkeursvolgende Zon zijn aangescherpt of vallen onder één van de uitzonderingsgronden4.
Bent u bereid het gebruik van landbouwgrond voor zonnevelden te beperken zolang er alternatieve locaties (zoals daken en bedrijventerreinen) beschikbaar zijn?
Hierin voorziet de aangescherpte Voorkeursvolgorde Zon (zie vraag 2).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Raad van State van 18 juni 2025 inzake het inpassingsplan «Windpark IJsselwind Zutphen» (ECLI:NL:RVS:2025:2677) dat emissies van BPA door windturbines in een milieueffectrapportage (MER) onderzocht moeten worden? Geldt dit ook voor zonnepanelen die chemicaliën kunnen lekken in bodem en water?
Provinciale staten hebben op basis van een vormvrije mer-beoordeling geoordeeld dat voor Windpark IJsselwind Zutphen geen MER hoeft te worden opgesteld, omdat het project niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De Raad van State oordeelt in de genoemde tussenuitspraak dat dit besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet is toegelicht hoe de mogelijke gevolgen van erosie van de wieken – met name de emissie van BPA – voor gezondheid en milieu zijn meegenomen in de mer-beoordeling. De Raad van State heeft provinciale staten opgedragen dit gebrek te herstellen door alsnog toereikend te motiveren of op het punt van erosie belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
Voor zonneweides geldt in de regel geen verplichting tot het opstellen van een (vormvrije) mer-beoordeling. Wel moeten bij de voorbereiding van besluiten voor zonneweides de mogelijke milieugevolgen op grond van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel in beeld worden gebracht en meegewogen.
Zijn de risico’s van lekkende chemicaliën uit zonnepanelen voor bodem en water al in kaart gebracht? Zo nee, wanneer wel?
In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft het RIVM eerder onderzoek gedaan naar de «Verkenning van gevaarlijke stoffen in de energietransitie»5, waarbij ook de samenstelling van materialen voor zonnepanelen zijn onderzocht. Hieruit blijkt dat sommige zonnepanelen gevaarlijke stoffen kunnen bevatten. Uit de verkenning blijkt overigens ook dat er zonnepanelen beschikbaar zijn waar deze stoffen niet in zitten. De eventuele aanwezigheid van deze schadelijke stoffen levert geen ernstige risico voor gezondheid en milieu op tijdens normaal gebruik. Het Ministerie van IenW oordeelt dat bij het ontbreken van een risico op uitloging van schadelijke stoffen, onderzoek naar eventuele bodemverontreiniging door zonnepanelen geen hoge prioriteit heeft.
Deelt u de mening dat het verstandig is om nieuwe zonnevelden op landbouwgrond op te schorten totdat deze risico’s duidelijk zijn?
Zonnevelden worden al gerealiseerd volgens de volgordelijkheid van de aangescherpte Voorkeursvolgorde Zon waarbij het realiseren van zonnepanelen op landbouw- en natuurgronden in principe ongewenst is. Dat staat los van de vermeende risico’s.
Hoe beoordeelt u signalen dat elektromagnetische velden (EMV) en lekstromen rond elektriciteitsinfrastructuur schadelijk zijn voor bedrijven en mogelijk ook voor omwonenden?
Op dit moment bestaan er diverse beleids- en normenkaders die EMV raken. Zo worden internationale richtlijnen en Europese normen gevolgd en een toelatingsregime gevoerd van apparaten en installaties met CE-markering. Tevens hanteert het ministerie voorzorgbeleid6 rond hoogspanningslijnen. Zorgen over gezondheid rond EMV hebben in 2007 geleid tot oprichting van het Kennisplatform EMV. Dit platform heeft als kerntaak het duiden van wetenschappelijk onderzoek en het geven van informatie over elektromagnetische velden en gezondheid. Als er desondanks signalen zijn rond EMV of lekstroom worden deze serieus onderzocht. Het is tot nu toe niet gebleken dat EMV of lekstroom de oorzaak is van schade.
Waarom zijn de effecten van toename van EMV’s onvoldoende onderzocht in de MER voor de Programma Energiehoofdstructuur, en wanneer komt dat wel in beeld?
In een MER worden milieueffecten onderzocht. EMV is geen onderdeel van de MER, omdat tot nu toe is gebleken dat er geen milieueffecten zijn van EMV (zie ook het antwoord bij vraag 7). Er is voorzorgsbeleid opgesteld voor EMV. Dat is toepasbaar als er mogelijke tracés voor hoogspanningsverbindingen bekend zijn. Dat is niet het geval in PEH vanwege het hoge abstractieniveau. Vanwege het voorzorgsbeleid wordt EMV in een later stadium in beeld gebracht op projectniveau. Dat leidt tot het optimaliseren van mogelijke tracés en vervolgens het vergelijken en afwegen van tracéalternatieven. In het ontwerp en de planvorming voor een hoogspanningsverbinding worden bronmaatregelen genomen zoals is beschreven in het voorzorgbeleid.
Erkent u dat eerst onafhankelijk onderzoek naar risico’s van chemicaliën en EMV’s nodig is, voordat nieuwe grootschalige projecten op landbouwgrond of nabij woongebieden doorgaan?
Ook tijdens de realisatie van nieuwe grootschalige zon-PV projecten, volgens de volgordelijkheid van de Voorkeursvolgende zon-PV, kan onafhankelijk onderzoek blijven worden gedaan naar eventuele risico’s voor de leefomgeving. Er is al veel onafhankelijk onderzoek gedaan en vindt nog steeds plaats naar de risico’s van gevaarlijke stoffen in de energietransitie en EMV. De, in het antwoord op vraag 5 en 7, genoemde beleids- en normenkaders zijn hier ook op gebaseerd. De onderzoeken worden onafhankelijk geduid door het RIVM en het Kennisplatform EMV. Deze informatie publiceert het RIVM en, voor EMV, op het Kennisplatform (www.kennisplatform.nl).
Het artikel 'Zorgen over misstanden in propvolle Oekraïense opvanglocaties' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgen over misstanden in overvolle Oekraïne-opvang: «Vrouwen mishandeld en verkracht, kinderen aangezet tot prostitutie»» van de Telegraaf, waarin onderzoeksgroep Opora stelt dat Oekraïense vluchtelingenvrouwen en kinderen regelmatig slachtoffer zijn van (seksueel) geweld, verkrachting en dat kinderen worden aangezet tot prostitutie?1
Welke concrete meldingen van misstanden zijn bekend bij u en betrokken overheidsinstanties (politie, Openbaar Ministerie, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Immigratie- en Naturalisatiediens, maatschappelijke opvang) die overeenkomen met de signalen van Opora (seksueel geweld, verkrachting, aanzetten tot prostitutie)?
Klopt het dat de gemeente Vlaardingen, die wordt genoemd in het artikel, gezien de geschokte reactie, niet op de hoogte is gesteld van misstanden in de opvanglocatie waar deze gemeente zelf voor verantwoordelijk is?
Welke opvanglocaties voor Oekraïense vluchtelingen zijn momenteel overvol en welke normen gelden voor maximale bezetting per locatie in relatie tot doelgroep (vrouwen, kinderen)? Hoe wordt gecontroleerd of die normen worden nageleefd?
Kunt u mij cijfers geven over (aantal) meldingen en aangiften van seksueel geweld, misbruik en mensenhandel in Oekraïense opvanglocaties in Nederland over de afgelopen 12 maanden, uitgesplitst naar provincies en gemeenten?
Heeft u inzicht in de herkomst en achtergrond van de verdachten en daders van (seksueel) geweld tegen Oekraïense vluchtelingen in Nederlandse opvanglocaties? Hoe vaak betreft het verdachten en daders die ook zelf in de opvang verblijven en hoe vaak gaat het om medewerkers of buitenstaanders?
In hoeverre zijn de verdachten die het betreft inmiddels opgepakt door de politie? Hoeveel zijn hiervan tot dusver strafbaar bevonden?
Welke meldkanalen bestaan voor slachtoffers van (seksueel) geweld en mensenhandel in vluchtelingenopvanglocaties, specifiek voor Oekraïense vluchtelingen? Zijn die kanalen bekend en toegankelijk?
Klopt het dat ook enkele medewerkers verdacht worden of schuldig zijn bevonden aan genoemde strafbare feiten?
Wat is de inschatting van de omvang van het probleem, naar aanleiding van de signalen van Opora, van onderrapportage (het «dark number») van seksueel geweld en mensenhandel in deze opvanglocaties? Wordt daarvoor onderzoek gedaan of gepland?
Welke maatregelen zijn of worden genomen om preventie te versterken, zoals scherper toezicht op wie toegang heeft tot opvanglocaties, screening van personeel en vrijwilligers en beveiliging en toezicht voorzieningen bij locaties?
Is er al contact geweest met Opora, of met andere onafhankelijke organisaties, om de signalen verder te verifiëren? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, is dat in de planning?
Welke wettelijke- of beleidsmaatregelen zijn mogelijk/verlangd om slachtoffers beter te beschermen en daders strafrechtelijk te vervolgen in deze context (mensenhandel, seksueel geweld)?
Bent u bereid om te onderzoeken of de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne (RTB) tussentijds of na afloop van de lopende termijn kan worden aangepast of aangescherpt om Oekraïners die verdacht worden/schuldig zijn bevonden de toegang te kunnen weigeren tot bescherming of opvang?
Waartoe verplicht de RTB ons?
Hoe vult u uw verantwoordelijkheid in wat betreft de opvangcapaciteit, kwaliteit van opvang en veiligheid in deze noodsituatie voor vluchtelingen (qua regulering, inspecties, verantwoordelijkheid gemeenten en Rijk)?
Bent u bekend met de uitzending van NPO radio 1 over de slachtoffers van persoonsverwisseling die in de cel terecht zijn gekomen?1, 2
Wat vindt u van de casussen die zijn aangehaald die aantonen wat in het uiterste geval mis kan gaan als een verkeerde naam op een strafrechtelijk vonnis terechtkomt, namelijk een onterechte detentie? Voor hoeveel mensen is dit volgens u het geval geweest?
Wat is er tot nu toe gedaan met de harde kritiek van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek waaruit bleek dat er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid een lijst van 867 zaken bestaat waarvan ambtenaren weten dat de naam op een onherroepelijk strafrechtelijk vonnis niet klopt?
Klopt het dat deze lijst van daadwerkelijk gevallen waarschijnlijk nog veel meer is dan 867 zaken omdat deze lang niet allemaal in beeld zijn?
Hoeveel van deze mensen zijn inmiddels geholpen?
Hoe vaak is er een schadevergoeding uitgekeerd aan een persoon die onterecht in de gevangenis zat naar aanleiding van een foutieve tenaamstelling?
Hoeveel mensen ontlopen er hun straf doordat ze zich voordoen als iemand anders, en dat zelfs na een herziening niet meer wordt rechtgezet?
Bent u van mening dat hier sprake is van schending van de trias politica, immers Justid (een organisatie die onder het bewind van de Minister valt) wijzigt op eigen houtje rechterlijke uitspraken (vonnissen)?
Bent u ook van mening dat de integriteit van de strafrechtketen hierdoor is/wordt aangetast?
Heeft u bij één van de dossiers die staan opgenomen op de lijst met 867 zaken een melding gemaakt van een datalek (te weten: een inbreuk op de integriteit) bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Als een zaak herzien wordt bij de Hoge Raad, en de onschuldige persoon wordt vrijgesproken van het vonnis dat onterecht op zijn naam stond, wordt de daadwerkelijke dader dan nog wel berecht?
Klopt het dat u ten tijde van het publiceren van het onderzoek van de Rekenkamer aangaf «op dit moment geen signalen te hebben dat er mensen onschuldig vastzitten of hebben gezeten»? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Heeft u inmiddels een omvattend beeld van de (ernstigste) consequenties van de foutieve tenaamstelling? In hoeveel gevallen gaat het om onterechte detentie?
Voor hoeveel personen zijn de consequenties van de foutieve tenaamstelling, zoals detentie, inmiddels rechtgezet, en voor hoeveel mensen moet dat nog gebeuren? Waaruit bestond het rechtzetten van hetgeen mensen is aangedaan door fouten van de overheid?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een uitputtend beeld komt te bestaan van de problemen als gevolg van de foutieve tenaamstelling en persoonsverwisseling voor mensen en deze problemen voor hen per direct worden opgelost?
Werkt u aan een toegankelijkere manier om dit soort zaken recht te zetten waarin er meer mogelijkheden zijn dan een Novum? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Waarom goedkope, gebruiksvriendelijke hulpmiddelen de patiënt maar moeizaam bereiken’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat simpele alternatieven voor complexe technologie vaak op de plank blijven liggen, omdat vermarkten niet loont? Herkent u dit probleem?1
Ja, ik ben bekend met signalen dat sommige medische hulpmiddelen niet op de Europese markt beschikbaar komen. We staan in de zorg voor een aantal grote uitdagingen zoals de stijgende zorgkosten en de arbeidstekorten. Hulpmiddelen kunnen in beide gevallen een positieve bijdrage leveren. Ik vind het daarom belangrijk dat juist de medische hulpmiddelen die doelmatig en efficiënt zijn, toegepast kunnen worden in de zorg. Mede daarom heb ik daarover afspraken gemaakt in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA). Wel vind ik het belangrijk te melden dat ik als Minister niet ga over de keuze voor specifieke hulpmiddelen in de zorg: zorgverleners bepalen dit zelf.
Kunt u specifiek reageren op de genoemde voorbeelden zoals de P-Mate en de mHand? Wat vindt u ervan dat het niet lukt om deze alternatieven bij de patiënt te krijgen en hoe komt dat?
Ik ben blij dat onderzoekers en ingenieurs zich inspannen om eenvoudige en goedkopere alternatieven te ontwikkelen voor dure medische hulpmiddelen. Ik begrijp ook dat makers van hulpmiddelen het soms als lastig ervaren om toegelaten te worden tot de Europese markt. De hulpmiddelenmarkt is Europees georganiseerd en wordt gereguleerd via de Medical Device Regulation (MDR) en de In-Vitro Diagnostics Regulation (IVDR). De MDR en IVDR stellen bepaalde eisen aan de kwaliteit en veiligheid van de hulpmiddelen afhankelijk van de risicoklasse waar ze in vallen. Hulpmiddelen moeten daarom een CE-certificaat halen om gebruikt te kunnen worden in Europa. Ik vind dit belangrijk, maar ik begrijp ook dat deze procedures soms ingewikkeld zijn. We werken daarom aan ondersteuning voor innovators om hun producten op de markt te brengen, bijvoorbeeld door het loket «Zorg voor Innoveren» uit te breiden. Hier kunnen zij onder meer terecht met vragen over toelating onder de MDR en IVDR.
Ik kan niet specifiek op deze voorbeelden ingaan omdat ik als Minister niet ga over hoe de hulpmiddelen in de zorg ingekocht en ingezet worden. Hierdoor kan ik geen inhoudelijke reactie geven waarom deze hulpmiddelen wel of niet worden ingezet door zorgverleners. Wel is het zo dat het generiek kwaliteitskader hulpmiddelen2 geldt wanneer het hulpmiddel onder de verzekerde zorg valt. Hierin zijn kwaliteitsafspraken gemaakt door en met het veld. De behandelaar van de patiënt bekijkt welk hulpmiddel het beste past bij de persoonlijke situatie van de patiënt: duur waar het moet, goedkoop waar het kan. De goedkopere en gebruiksvriendelijkere hulpmiddelen kunnen in deze afweging worden meegenomen als zij toegelaten zijn tot de Europese markt. Het is daarbij wel van belang dat de behandelaren op de hoogte zijn van deze nieuwe innovaties.
Heeft u inzicht in de omvang van dit probleem en om hoeveel van dit soort hulpmiddelen het gaat? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar doen?
Op dit moment heb ik geen inzicht in de omvang van dit probleem en om hoeveel van dit soort hulpmiddelen dit gaat. De hulpmiddelenmarkt is zeer breed en divers. In Europa zijn meer dan 500.000 verschillende medische hulpmiddelen op de markt. Door de omvang van deze markt vind ik een dergelijk onderzoek naar dit onderwerp niet realistisch. Ik zet liever in op het opschalen van veelbelovende innovaties die van betekenis kunnen zijn voor de zorg, bijvoorbeeld omdat zij helpen bij arbeidsbesparing of kostenbeheersing in de zorg. In het AZWA heb ik daarom onder meer afspraken gemaakt over opschaling van zulke innovaties, de waardebepaling van hulpmiddelen, en de opname in richtlijnen en werkstandaarden.
Kunt u uitgebreid ingaan op de invloed van de vormgeving van de huidige bekostiging via de Zorgverzekeringswet op de ontwikkeling van goedkopere alternatieven voor dure hulpmiddelen? Wat zijn hierin de belangrijkste knelpunten?
De bekostiging van hulpmiddelen via de Zorgverzekeringswet wordt niet door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gereguleerd. Hulpmiddelen zijn sinds 1989 uitgesloten van tarief- en prestatieregulering3. Dit kwam – kort gezegd – doordat er voldoende redenen waren om te veronderstellen dat een passende prijs via de «vrije markt» tot stand kan komen. Dat betekent doorgaans dat zorgverzekeraars contracten sluiten met zorgaanbieders die op hun beurt weer hulpmiddelen inkopen bij fabrikanten of groothandelaren. De NZa en Autoriteit Consument en Markt (ACM) zien er op toe dat de toetreding van alternatieve (goedkopere) hulpmiddelenaanbieders niet onnodig wordt belemmerd.
Voor zover bij mij bekend, zijn er in Nederland geen recente onderzoeken beschikbaar over knelpunten in de bekostiging bij de ontwikkeling van goedkopere alternatieven voor dure hulpmiddelen. Wel heeft de NZa in 2019 een Monitor Hulpmiddelenzorg gepubliceerd om meer inzicht te bieden in de hulpmiddelensector en om te inventariseren waar risico’s liggen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van hulpmiddelenzorg4. Uit de monitor blijkt dat de hulpmiddelensector een complexe sector is. Hulpmiddelen worden gefinancierd vanuit verschillende wetten – zoals de Wmo, Wlz en Zvw – en er kunnen grote verschillen bestaan binnen patiëntengroepen in wat een passend hulpmiddel is.
In december 2022 signaleerde de ACM concurrentierisico’s op sommige markten voor medische hulpmiddelen5, zoals een gering aantal producenten waardoor onderlinge afstemming makkelijker is of toetreding wordt bemoeilijkt. Andere genoemde knelpunten zijn koppelverkoop door producenten die op meerdere deelmarkten actief zijn, een niet transparant inkoopproces binnen het ziekenhuis, en hoge overstapkosten.
Deelt u het grote belang van het toegankelijk maken van de zorg voor hulpmiddelen die misschien wel net zo goed of zelfs beter werken dan veel duurdere alternatieven, gezien de stijging van de zorgkosten die technologische ontwikkelingen met zich meebrengen?
Ja, dit belang deel ik. Daarom heb ik onder andere afspraken gemaakt waarin we werken met het veld aan passende zorg, bijvoorbeeld in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het AZWA. Hierbij zetten we ons in voor zorg tegen een redelijke prijs die – waar mogelijk – dicht bij de patiënt georganiseerd wordt. Het Zorginstituut heeft in dit kader onder andere een gezamenlijke pakketagenda voor pakketbeheer opgezet. Dit is een agenda waarmee zorgpartijen, onder regie van het Zorginstituut, via pakketbeheer willen bijdragen aan passende zorg. Een mooi voorbeeld uit dit traject is de medicijndispenser die een signaal geeft wanneer medicijnen ingenomen moeten worden en direct de juiste medicijnen geeft. Als de medicijnen toch worden vergeten, gaat er een signaal richting de thuiszorg. De zelfredzaamheid van de patiënt neemt toe terwijl nog steeds ondersteuning wordt geboden waar nodig. Daarnaast geeft dit verlichting op de werkdruk van thuiszorgorganisaties.
Hoeveel geld zou er bespaard kunnen worden als dit soort hulpmiddelen veel meer en sneller beschikbaar komen in de zorg?
Zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de inkoop van hulpmiddelen voor hun verzekerden. Ik heb geen inzicht in de prijsafspraken die zij maken en kan daarom geen inzicht geven in hoeveel geld er mogelijk bespaard kan worden als dit soort hulpmiddelen meer en sneller beschikbaar komen. Wel ben ik graag bereid deze casus te bespreken in mijn reguliere overleggen met zorgverzekeraars en inkopers, om het belang hiervan onder de aandacht te brengen.
Welke oplossingen ziet u om beter te sturen op de beschikbaarheid van dit soort hulpmiddelen en hoe maakt u hier de komende periode werk van?
In het AZWA heb ik samen met partijen uit de zorg verschillende afspraken gemaakt om innovators te helpen bij het op de markt brengen van hulpmiddelen en deze te implementeren en op te schalen. Ook de goedkopere en gebruiksvriendelijke hulpmiddelen kunnen hier in meegenomen worden. Daarnaast is afgesproken innovators te helpen met vragen over markttoelating en CE certificering onder MDR en IVDR. Tot slot zijn er ook afspraken gemaakt over doelmatige inzet van hulpmiddelen. Hierin worden waar nodig afspraken gemaakt met ziekenhuizen en zorgverzekeraars over de doelmatige inzet van (dure) medische technologie. Hier zie ik mogelijkheden om het kostenbewustzijn bij zowel patiënten als aanbieders te vergroten.
Welke mogelijkheden ziet u om het kostenbewustzijn bij zowel patiënten als zorgaanbieders te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de zogenaamde NEN-normen het toegankelijk maken van hulpmiddelen makkelijker maken of juist moeilijker?
NEN-normen leggen uit hoe voldaan kan worden aan wettelijke regels. Ze zijn een praktische vertaling van de wet. Als een fabrikant deze normen volgt, kan hij gemakkelijker laten zien dat een product aan bijvoorbeeld de MDR voldoet bij inspecties. Zo is in de MDR opgenomen dat er een kwaliteits- en risicomanagementsysteem aanwezig moet zijn. NEN stelt vervolgens samen met partijen uit de zorg een norm op die handvatten kan bieden voor fabrikanten om te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan deze systemen. Fabrikanten zijn niet verplicht zich te houden aan de NEN-norm en kunnen daar beargumenteerd van afwijken. Dankzij NEN-normen is het proces voor marktoelating voor fabrikanten dus begrijpelijker en daarmee draagt het bij aan toegankelijkheid.
Bent u bekend met het artikel «Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: «Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden»»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Kunt u aangeven of de verblijfsstatus van Walid K. uit Algerije inmiddels is ingetrokken? Zo niet, is er een procedure gestart om de verblijfsstatus van K. in te trekken? Zo niet, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend, doe ik geen mededeling over individuele zaken. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat er bij strafrechtelijke veroordelingen die onherroepelijk zijn geworden altijd wordt bekeken of dit gevolgen heeft voor de verleende verblijfsvergunning.
Hoe kan het zo zijn dat een veroordeelde verkrachter na het uitzitten van nog niet de helft van zijn straf alweer aanspraak maakt op verlof?
De regels omtrent verlof zijn vastgelegd in de «Regeling tijdelijk verlaten inrichting» (Rtvi). In de regelgeving zijn vaste momenten opgenomen waarop een justitiabele in aanmerking kan komen voor verlof. Dat betekent echter niet dat het verlof ook automatisch wordt verleend. Indien een verlofaanvraag wordt gedaan wordt niet alleen gekeken naar de weigerings- en uitsluitingsgronden maar ook naar de veiligheidsrisico’s, het slachtofferbelang en het gedrag van de justitiabele tijdens detentie. Re-integratieverlof is echter ook van belang om gedetineerden op een verantwoorde en geleidelijke manier voor te bereiden op terugkeer in de samenleving, om te voorkomen dat de justitiabele nog een keer de fout in gaat. Naar aanleiding van de invoeringstoets van de Wet Straffen en Beschermen3 zijn de regels hoe vaak een justitiabele met verlof kan en op welk moment aangescherpt.
Hoeveel van deze verlofbrieven zijn er afgelopen jaar verstuurd?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel brieven over het eerste verlof naar slachtoffers worden gestuurd. Maar als het slachtoffer dat wenst informeert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) altijd over een eerste verlof zodat een rauwelijkse confrontatie wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen in Nederland in detentie zitten en hoeveel vreemdelingen in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Onder vreemdeling wordt bij de beantwoording van deze vraag en vraag 6 verstaan een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op peildatum 9 september 2025 verbleven er circa 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden in het gevangeniswezen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Op peildatum 31 augustus 2025 waren circa 160 plekken in de tbs bezet met niet-Nederlandse tbs-gestelden (dit betreft tbs-gestelden in de intra- en transmurale bezetting).
Kunt u aangeven hoeveel personen er met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in detentie zitten en hoeveel personen met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Op basis van de bronbestanden betreffende het gevangeniswezen kan DJI een uitsplitsing maken van niet-Nederlandse gedetineerden met en zonder rechtmatig verblijf. Van de bovengenoemde 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden hebben circa 1.460 personen rechtmatig verblijf.4 Op basis van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst hadden van de bovengenoemde circa 160 niet-Nederlandse tbs-gestelden er circa 110 rechtmatig verblijf op 30 september 2025.5, 6, 7
Waarom worden slachtoffers nog altijd niet actief en volledig geïnformeerd over de vervroegde vrijlating van hun dader?
Slachtoffers die hebben aangegeven op de hoogte gehouden te willen worden, worden vooraf geïnformeerd over het eerste re-integratieverlof vanuit detentie om een rauwelijkse confrontatie met de dader te voorkomen. Ook worden slachtoffers indien gewenst geïnformeerd over de (voorwaardelijke) invrijheidsstelling.
Welke maatregelen gaat u treffen zodat slachtoffers alsnog proactief worden geïnformeerd over de (vervroegde) vrijlating van hun dader?
Het Openbaar Ministerie (OM) beslist over de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voorafgaand aan dat besluit van het OM worden slachtoffers, door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB gevraagd naar hun beschermingsbehoeften. Het OM kan rekening houden met deze behoeften en bijzondere voorwaarden ten behoeve van het slachtoffer door het verbinden van bijvoorbeeld een contact-of locatieverbod, aan de invrijheidsstelling. Het slachtoffer wordt door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB geïnformeerd over de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de beschermende maatregelen die zijn opgelegd.
Op basis van de Rtvi beslist de directeur van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) over (re-integratie)verlof vanuit detentie. Ook bij verlof vanuit de P.I. geldt dat beschermende maatregelen opgelegd kunnen worden ten behoeve van het slachtoffer. Door het CJIB wordt voorafgaand aan een eerste onbegeleid verlof gevraagd naar beschermingsbehoeften van slachtoffers. De directeur van de P.I. kan bij een verlofbesluit hier rekening mee houden en eventueel bijzondere voorwaarden aan het verlof verbinden. Het CJIB informeert het slachtoffer over het eerste onbegeleid verlof en beschermende maatregelen die zijn opgelegd. Ook bij wijzigingen in het verlof wordt het slachtoffer geïnformeerd. Met de implementatie van de laatste tranche van de Wet Straffen en Beschermen die per 1 januari 2026 wordt ingevoerd, worden slachtoffers niet alleen voorafgaand aan het eerste verlof, maar ook bij volgende verloven gevraagd naar hun beschermingsbehoeften als deze niet meer actueel zijn. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen nu slachtoffers in de huidige situatie al adequaat worden geïnformeerd over (vervroegde) invrijheidsstelling of (re-integratie) verlof.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreft de aangenomen motie-Eerdmans (Kamerstuk 24 587, nr. 984) om slachtoffers en nabestaanden van zware gewelds- en zedenmisdrijven inzage geven in de rapporten van het Pieter Baan Centrum over hun zaak?
In de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–20288 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat er naar aanleiding van deze motie een verkenning heeft plaatsgevonden. Uit deze verkenning is naar voren gekomen dat slachtoffers vooral informatie willen over een (mogelijke) psychische stoornis en de invloed daarvan op het gedrag van de verdachte omdat dit een (gedeeltelijke) verklaring kan geven voor de gebeurtenissen en kan bijdragen aan herstel van het slachtoffer. Ook is het voor slachtoffers relevant deze informatie voorafgaand aan de zitting te ontvangen, zodat zij zich daarop kunnen voorbereiden en in verband met het uitoefenen van het spreekrecht. Inzage in dergelijke rapportages vormt evenwel een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet alleen van de verdachte, maar ook van derden die bijvoorbeeld meewerken aan een zogenaamde milieurapportage. Op dit moment zijn de gesprekken met een aantal betrokken ketenorganisaties nog gaande. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten van deze gesprekken in het vierde kwartaal van 2025.
Haatbrieven aan moskeeën |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Haagse moskeeën vragen burgemeester om extra maatregelen na met bloed besmeurde dreigbrieven» (AD, 15 september 2025)?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe beoordeelt u het feit dat meerdere moskeeën in Den Haag, maar ook in steden als Rotterdam, Eindhoven en Arnhem, dreigbrieven hebben ontvangen, waarvan sommige besmeurd lijken met bloed en waarin teksten staan als «De islam moet dood» en spotprenten van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem)?
Het versturen van dreigbrieven met dergelijke haatdragende en gewelddadige inhoud is uiterst verwerpelijk. Dit soort incidenten is niet alleen verontrustend voor de betrokken gemeenschappen, maar voor de samenleving als geheel. Het is van groot belang dat dergelijke zaken gemeld worden bij de relevante autoriteiten en zo nodig bij de politie aangifte wordt gedaan, zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Kunt u toelichten welke maatregelen politie en justitie reeds hebben genomen om de veiligheid van de betrokken moskeeën en hun bezoekers te waarborgen, en welke stappen zijn gezet in het opsporingsonderzoek naar de daders?
De beslissing om beveiligingsmaatregelen voor religieuze instellingen te treffen, gebeurt altijd op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en de veiligheidsdiensten. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag en is een aanvulling op de maatregelen die deze instellingen zelf al treffen om hun veiligheid te waarborgen.
Ik treed niet in de specifieke maatregelen die door politie en justitie worden genomen, aangezien dit vaak vertrouwelijke informatie betreft die afhangt van de operationele keuzes van politie en justitie. Noch doe ik, zoals te doen gebruikelijk, uitspraken over individuele opsporingsonderzoeken.
Hoe reageert u op de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden (SIORH) en de Federatie Islamitische Organisaties (FIO) om moskeeën vergelijkbare structurele beveiligingsmaatregelen te bieden als de joodse gemeenschap al ontvangt?
Ik neem de zorgen en de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden en de Federatie Islamitische Organisaties serieus. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland zijn of haar religie kan uitoefenen zonder zich zorgen te maken over de eigen veiligheid. Het is dan ook bijzonder zorgwekkend dat dit voor sommige gemeenschappen niet altijd de werkelijkheid is.
De beveiligingsmaatregelen voor joodse instellingen zijn specifiek afgestemd op de dreiging die voor die gemeenschappen geldt. Uiteraard worden de ontwikkelingen rondom de veiligheid van moskeeën en andere religieuze instellingen nauwlettend gevolgd, en indien de dreiging en risico’s dat vereisen, zullen ook voor islamitische instellingen beveiligingsmaatregelen getroffen worden door de lokale autoriteiten.
Bent u bereid te bevorderen dat er een gemeentelijk of landelijk veiligheidsfonds voor moskeeën komt, waarmee structureel kan worden geïnvesteerd in beveiligingsmaatregelen voor moskeeën? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen voorziening voor een specifiek veiligheidsfonds voor moskeeën, noch zijn er voornemens om een dergelijk fonds in te stellen. De veiligheid van religieuze instellingen, waaronder moskeeën, wordt doorgaans gewaarborgd door lokale autoriteiten, die maatregelen treffen op basis van actuele dreigingsinformatie. De situatie rondom de bescherming van moskeeën wordt serieus genomen en voortdurend gemonitord. Indien uit dreigingsanalyses blijkt dat extra maatregelen noodzakelijk zijn, kunnen lokale autoriteiten passende veiligheidsmaatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Islamitische Stichting Nederland (ISN), die sinds 2015 bijna driehonderd anti-islamitische incidenten bij moskeeën registreerde, waaronder dreigbrieven, bekladdingen, vernielingen en zelfs pogingen tot brandstichting?
Elk incident van haat of geweld, in het bijzonder gericht tegen religieuze instellingen, is er één te veel. De cijfers die u noemt zijn zorgwekkend en onderstrepen de ernst van het probleem. Het kabinet blijft zich actief inzetten om alle vormen van haatdelicten, waaronder anti-islamitische incidenten, tegen te gaan.
Deelt u de zorg dat deze incidenten passen in een bredere trend van toenemende islamhaat en bent u bereid om, naast repressieve maatregelen, ook structureel te investeren in preventieve maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van moslimhaat?
Het kabinet deelt de algemene zorg over moslimdiscriminatie. Hoewel ik niet kan zeggen in hoeverre de incidenten passen in een bredere trend, staat het buiten kijf dat discriminatie van moslims op brede schaal voorkomt. Dit wordt bevestigd door de rapporten van de lokale antidiscriminatievoorzieningen, de politie en het Openbaar Ministerie.2 Dit is een zorgwekkende ontwikkeling die we niet kunnen negeren.
Er zijn al verschillende initiatieven op zowel lokaal als nationaal niveau, van burgers, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en meer, die gericht zijn op het bevorderen van inclusiviteit, het versterken van wederzijds begrip en het tegengaan van haat. Deze situatie vraagt om blijvende en gerichte aandacht. De bestaande initiatieven worden ondersteund door het ministerie, zodat we niet alleen repressief optreden, maar ook structureel en preventief werken aan een samenleving waarin iedereen zich veilig en gerespecteerd kan voelen, ongeacht zijn of haar geloof.
De zorgen werden ook besproken tijdens de Catshuissessie met moslimjongeren op 26 augustus jl. Daarnaast zijn de Staatssecretaris van Participatie en Integratie en Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornemens om uw Kamer nog dit jaar de beleidsreactie op het Nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie te sturen.
Wat heeft u gedaan met het eerdere aankaarten van dit probleem, bijvoorbeeld naar aanleiding van de schriftelijke vragen over de vernielingen bij de As-Soennah moskee in Assen, en welke lessen zijn daaruit getrokken voor de bescherming van moskeeën in het algemeen?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderhoud en de verkoop van sociale woningen van Heimstaden |
|
Sandra Beckerman |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Zweedse belegger Heimstaden, de grootste buitenlandse wooninvesteerder in Nederland, na jarenlang gebrekkig onderhoud van plan is 12.000 van zijn 13.500 huurwoningen te verkopen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze belegger in 2019 grootschalig sociale huurwoningen opkocht en deze vervolgens heeft verwaarloosd, met gezondheidsproblemen voor de huurders tot gevolg?
Ongeacht wie de eigenaar is, iedere huurder heeft het recht op een betaalbare woning van goede kwaliteit, die bovendien goed onderhouden wordt. De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de bouwkundige kwaliteit van de huurwoningen ligt grotendeels bij de eigenaar.
Wat vindt u van de reactie van Heimstaden op berichten over schimmel- en vochtproblematiek, waarbij het de schuld legt bij «onwetendheid bij bewoners van het cruciale belang van ventilatie», terwijl bewoners spreken van het langdurig niet uitvoeren van reparaties, waaronder aan verrotte kozijnen en ramen die niet meer open kunnen?
Verhuurders moeten zich vanzelfsprekend houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van de bouwkundige staat en het onderhoud van woningen. In geval van vocht- en schimmelproblematiek is vaak sprake van een hoge mate van complexiteit. Vaak ligt de oorzaak van de problematiek aan een combinatie van gebruik van de woning en de bouwtechnische kwaliteit van de woning. Ook de grondwaterstand en/of technische installaties kunnen invloed hebben op vocht- en schimmelvorming. Het feit dat er verschillende oorzaken kunnen zijn voor vocht- en schimmelproblematiek, maakt dat het altijd aan te bevelen is dat de verhuurder zowel in gesprek gaat met de bewoner(s) over het gebruik van de woning, als dat hij de technisch bouwkundige oorzaken onderzoekt.
In het artikel dat aan deze Kamervragen ten grondslag ligt, geeft Heimstaden aan gebreken altijd op te lossen, maar dat het tijd kost om de oorzaak van vochtproblematiek goed te achterhalen. Met betrekking tot de drie in het artikel genoemde adressen, en de daarbij horende meldingen, is aangegeven dat deze bekend zijn bij Heimstaden, en dat de werkzaamheden om de vocht- of schimmelproblematiek op te lossen zijn gepland, in uitvoering zijn of al zijn afgerond. Heimstaden lijkt in die zin derhalve niet de schuld van de schimmelvorming enkel bij de bewoners te leggen.
Deelt u de mening dat plannen voor de verkoop van woningen geen reden mogen zijn om noodzakelijk onderhoud achterwege te laten? Welke middelen ziet u om Heimstaden er alsnog toe te dwingen aan de onderhoudsplicht als verhuurder te voldoen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 reeds heb aangegeven, moeten verhuurders zich vanzelfsprekend houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van de bouwkundige staat en het onderhoud van woningen. Een eventueel voornemen tot verkoop van de woning maakt dit niet anders. Gemeenten zijn – vanuit hun verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving – bevoegd om handhavend op te treden wanneer relevante bouwregelgeving- en voorschriften niet worden nageleefd. Ook zorgt de Wet goed verhuurderschap ervoor dat huurders beter worden beschermd tegen achterstallig onderhoud en gebreken aan hun huurwoning. Gemeenten kunnen als gevolg van deze wet een vergunningplicht instellen, en kunnen het hebben en het uitvoeren van een onderhoudsplan als voorwaarde stellen voor het al dan niet verlenen van een verhuurvergunning. In het geval er niet wordt voldaan aan deze vergunningvoorwaarde, kunnen gemeenten handhavend optreden.
Daarnaast kunnen huurders in het lage- en middenhuursegment met (onderhouds)gebreken terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie zal in dat geval onderzoek doen in de woning en – bij constatering van aanwezige gebreken – een huurverlaging uitspreken. Afhankelijk van de aard en omvang van de gebreken, kan deze huurverlaging oplopen tot maximaal 80% van de huurprijs.
Vindt u dat er van de belofte, bij aankoop van de woningen, om deze te verduurzamen en te moderniseren, zoals genoemd in de beantwoording van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP, genoeg terecht is gekomen?2
Bij de aankoop van deze woningen heeft Heimstaden de belofte gedaan om deze te verduurzamen en te moderniseren. De verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze belofte ligt bij Heimstaden. Ik ben huiverig om op basis van het aangedragen nieuwsartikel een algemeen oordeel te vellen over de bedrijfsvoering van Heimstaden. Ik kan namelijk niet inschatten of de casuïstiek aangedragen in het nieuwsartikel symptomatisch is voor de bedrijfsvoering van deze verhuurder.
Vindt u het acceptabel dat deze sociale woningen slechts enkele jaren nadat ze overgenomen zijn, nota bene met een ontheffing van de overheid voor een lagere verkoopprijs, alweer verkocht worden met een stevige winst van gemiddeld 32%?
De aankoop en eventuele doorverkoop van woningen moet plaatsvinden binnen de geldende wettelijke kaders en de voorwaarden die aan een eerdere ontheffing of transactie zijn verbonden. Zolang aan die voorwaarden wordt voldaan en eventuele termijnen zijn verstreken, staat het de eigenaar vrij om de woningen te verkopen. Uit statistieken van het CBS blijkt dat koopwoningprijzen sinds januari 2019 met 67,1% zijn gestegen. De door Heimstaden gerealiseerde winst bij verkoop is daarmee niet uitzonderlijk, maar een manifestatie die voorkomt uit de krapte op de woningmarkt.
Wat vindt u ervan dat Heimstaden aanvankelijk overheidsbeleid de schuld gaf van de noodzaak tot verkoop, terwijl ze later toegaven dat dit komt doordat het bedrijf haar snelle groei voor een belangrijke deel met schulden gefinancierd had die nu herfinancierd moeten worden in tijden van hoge rentes?3
Ik vind dat het aan de betreffende onderneming is om haar beweegredenen toe te lichten. In zijn algemeenheid geldt dat zowel marktomstandigheden, zoals rente- en financieringskosten, als wijzigingen in regelgeving invloed hebben op het rendement en investeringsbeslissingen van investeerders.
In de beantwoording van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP zei deze het volgende: «Bij de aankoop van woningen vind ik het belangrijk om onderscheid te maken tussen beleggers die op een duurzame manier woningen aan de voorraad toevoegen en tussen beleggers die excessief gedrag tonen en speculatief handelen. Hierbij geldt dat beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt.» Terugblikkend op het handelen van Heimstaden, deelt u de mening dat hier inderdaad sprake was van excessief gedrag en speculatief handelen? Zo ja, op welke manier moet hier worden ingegrepen?4
In 2019 heeft toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP aangegeven dat «Beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt.» Op basis van het artikel dat aan de onderhavige Kamervragen ten grondslag ligt, wordt niet duidelijk of eventuele klachten over excessief gedrag door Heimstaden door een bevoegde instantie, zoals een rechter of de Huurcommissie, zijn onderzocht en behandeld. Of dus sprake is van bewezen onrechtmatig en excessief handelen, valt voor mij niet te verifiëren, waardoor ik de situatie niet kan beoordelen.
Wel zijn er de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen die ervoor zorgen dat excessief gedrag van een verhurende belegger beter kan worden aangepakt.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 reeds heb aangegeven, hebben gemeenten als gevolg van de Wet goed verhuurderschap meer mogelijkheden gekregen om op te treden tegen ongewenst verhuurgedrag, zoals bijvoorbeeld intimidatie, discriminatie, onredelijke servicekosten en te hoge waarborgsommen. Ook kunnen gemeenten een vergunningplicht instellen, waaraan landelijk geüniformeerde voorwaarden kunnen worden verbonden, die o.a. kunnen zien op het onderhoud van de woning. Deze handhavende bevoegdheid van gemeenten is als gevolg van de Wet betaalbare huur per 1 januari 2025 uitgebreid met handhaving op te hoge huren en huurverhogingen. Ook heeft de Wet betaalbare huur ervoor gezorgd dat ook huurders in het middensegment voortaan bij de Huurcommissie terecht kunnen om een huurverlaging te vragen als gevolg van (onderhouds)gebreken aan de woning.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als deze woningen weer in handen van een woningcorporatie of -coöperatie komen? Bent u bereid de mogelijkheden daartoe te onderzoeken en daar praktisch en financieel aan bij te dragen?
Als Minister heb ik geen voorkeur voor wie de eigenaar van deze woningen is. Voorop staat voor mij het belang dat de (nieuwe) eigenaar voldoende zorg draagt voor de leefbaarheid van de woningen en zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Woningcorporaties en wooncoöperaties voeren hun eigen aan- en verkoopbeleid en het Rijk heeft geen rol bij specifieke casussen. Woningcorporaties kunnen lokaal in overleg met de gemeente en huurdersverenigingen wel afspraken maken over het aan- en verkoopbeleid. Zij kunnen woningen van investeerders kopen als zij van mening zijn dat deze woningen een bijdrage leveren aan de lokale volkshuisvesting en de aankoop ook vanuit financieel perspectief te verantwoorden is.
Zo nee, wat vindt u dan wenselijk dat er met de woningen gebeurt en op welke andere manier voorkomt u dat deze woningen wederom in handen vallen van investeerders die uit zijn op snelle winst ten nadele van de bewoners?
Zoals in vraag 2 en 9 ook benoemd, heb ik geen voorkeur voor wie de eigenaar van de woningen is. Zowel marktpartijen als corporaties zijn van groot belang voor het realiseren van voldoende betaalbare, kwalitatieve woningen. Van belang is dat verhuurders voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en zorgdragen voor kwaliteit en leefbaarheid.
Suïcidepreventie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Tieman , Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat partijen in de gemeenten Altena en Gorinchem vragen om extra maatregelen bij de Merwedebrug om suïcides te voorkomen?1
Wat is het landelijke beleid ten aanzien van het plaatsen van borden en hekken op plekken die gevaarlijk zijn of bekend zijn als plekken waar zelfmoord wordt gepleegd? Met welke partners wordt daarvoor samengewerkt en welke ambitie heeft het kabinet hierin?
Wat wordt de rol van gemeenten als de Wet integrale suïcidepreventie ingaat ten aanzien van gevaarlijke en risicovolle plekken als het gaat om suïcides?
Hoe kunt u gemeenten als Gorinchem en Altena ondersteunen in hun wens om borden en camera’s te plaatsen? Zijn er meer aanvragen bij u bekend? Binnen welke termijn worden dergelijke aanvragen verwerkt? Welke stappen heeft u al gezet om de Wet integrale suicidepreventie zo goed mogelijk uit te voeren?
Bent u bekend met de oproep van de Autoriteit Persoonsgegevens om AI-chatbots aan te passen zodat risico’s op mentale schade wordt verkleind? Wat is uw reactie op die oproep?2
Wanneer maakt u een keuze in wie de toezichthouder op de Europese AI-Act in Nederland wordt?
Welke bevoegdheden heeft u, zodra de Europese AI-act ingaat, om AI-bedrijven te dwingen hun chatbots aan te passen?
Heeft u beleid ten aanzien van suïcidepreventie als het gaat om kunstmatige intelligentie? Zo ja, wat zijn daarin doelen? Zo nee, deelt u onze opvatting dat dit nodig is en bent u bereid te verkennen hoe dit onderdeel kan worden van landelijk beleid zoals vastgelegd in de landelijke agenda suïcidepreventie?
Hebt u kennisgenomen van de schokkende beelden van zondag 14 september 2025 waarop een vrouw die in het centrum van Amsterdam aan het evangeliseren was werd aangevallen door een man, en aan haar haar wordt meegetrokken?1
Ja.
Bent u van mening dat dit soort geweld onacceptabel is en extra zorgelijk is omdat dit de kern van vrijheid van meningsuiting raakt?
Ja.
Hoe is het volgens u gesteld met vrijheid van meningsuiting op straat? Hoe veel gevallen van geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers zijn bij u de afgelopen vijf jaar bekend?
Ik heb geen reden eraan te twijfelen dat het over het algemeen goed is gesteld met de vrijheid van meningsuiting op straat. Daar waar incidenten zijn, treedt de politie op zoals ook in dit geval is gebeurd door het aanhouden van een verdachte. Gegevens over geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers houdt de politie niet bij. Ook het Openbaar Ministerie houdt dergelijke specifieke gegevens niet bij. Het aantal gevallen van geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers over de afgelopen vijf jaar is derhalve niet bekend.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat christenen die het evangelie verkondigen op straat dit veilig kunnen doen en hen te beschermen tegen geweld zoals afgelopen zondag in Amsterdam? En bent u bereid om in gesprek te gaan met gemeenten om tot een handreiking te komen hoe om te gaan met de veiligheid van straatpredikers die gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting?
Op dit moment heb ik geen signalen dat burgemeesters en gemeenten de openbare orde niet kunnen of willen handhaven tijdens evangelisatieverkondigingen. Ook heb ik geen signalen ontvangen over de wens of noodzaak een handreiking te formuleren.
Gemeenten en burgemeesters zijn zeer alert om de vrijheid van meningsuiting te borgen. Het is de taak van de politie om onder gezag van de burgemeester de openbare orde te handhaven en daarmee ook bescherming te bieden aan de vrijheid van meningsuiting.
Het artikel 'De onwaarschijnlijke val van een burgemeester' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Rijkaart , Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «De onwaarschijnlijke val van een burgemeester»?1
Wij hebben kennisgenomen van het artikel. Het is niet aan ons om een oordeel uit te spreken over deze strafzaak, die nog onder de rechter is.
Klopt het dat burgemeester Schuiling eervol ontslag zou kunnen krijgen mits hij zijn verzet tegen de strafbeschikking zou opzeggen (NRC: «BZK liet net weten dat BM per 1 oktober gaat stoppen en dat hem eervol ontslag wordt verleend wanneer hij zijn verzet intrekt»)?
Nee. De verlening van eervol ontslag wordt door mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet gekoppeld aan ieders fundamentele aanspraak op toegang tot de rechter. Dat dit ook hier niet is gebeurd blijkt uit het feit dat, ondanks dat hij zijn verzet gehandhaafd heeft, alsnog eervol ontslag aan de burgemeester is verleend, mede vanwege zijn jarenlange inzet voor het openbaar bestuur in Nederland.
Hoe rijmt dit zich met de uitspraak van uw voorganger dat zij geen druk zou hebben uitgeoefend op Schuiling om te stoppen? (NRC: «De heer Schuiling heeft er zelf voor gekozen om te stoppen. Ik heb geen druk op hem uitgeoefend»)
Zie beantwoording vraag 1 en 2.
Waarom heeft u besloten dat de burgemeester beter zijn verzet tegen de strafbeschikking kon opgeven?
Dat heb ik, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, niet besloten. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een uitgebreide reflectie over het verloop van deze gehele zaak met inachtneming van de verschillende verantwoordelijkheden, en beschrijven welke lessen hieruit te trekken zijn zodra de rechtszaak geheel is afgerond?
In algemene zin doen we geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Het hoger beroep in de strafzaak loopt nog. Op dit moment zien wij geen aanleiding voor een uitgebreide reflectie.
Het bericht dat het UMCG voorlopig operaties voor aangeboren hartafwijkingen schrapt |
|
Jimmy Dijk |
|
Bruijn |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voorlopig operaties voor aangeboren hartafwijkingen schrapt?1
Dit bericht heeft zonder twijfel veel impact voor patiënten en hun naasten. Om in het belang van de patiënten tijdelijk de geplande operaties bij het UMCG te stoppen, vind ik een verstandig besluit. Tegelijkertijd ben ik bezorgd omdat het aangeeft hoe kwetsbaar deze vorm van zorg in Nederland georganiseerd is. Ik heb begin oktober alle umc’s uitgenodigd voor een gesprek over de voortgang van de bestuurlijke afspraken waar zij mij afgelopen zomer over hebben geïnformeerd. Ik vind het belangrijk dat deze afspraken op korte termijn ook vertaald worden in tastbare en concrete resultaten, zodat patiënten en hun naasten kunnen blijven rekenen op kwalitatief goede zorg en verdere verbetering van de kwaliteit. Na dit gesprek zal ik ook uw Kamer daarover informeren.
Wat is er precies aan de hand bij het UMCG? Wat wordt er bedoeld wanneer er wordt verwezen naar zorgen over «sociale veiligheid en kwaliteit van zorg en wetenschap»?2 Zijn dit zorgen die al langer spelen of zijn deze pas recent bekend geworden?
Het UMCG heeft op basis van zorgen over de sociale veiligheid en over de kwaliteit van zorg en integriteit van wetenschappelijk onderzoek binnen het centrum voor aangeboren hartafwijkingen, het besluit moeten nemen om geplande operaties voor patiënten met een aangeboren hartafwijking tijdelijk te staken en een onderzoek te laten uitvoeren. Het UMCG heeft de IGJ hierover geïnformeerd. Deze zorgen zijn recent expliciet gemaakt en vormen de directe aanleiding voor dit nader onderzoek. Het is niet de IGJ maar het UMCG zelf dat het besluit heeft genomen. Het is aan het UMCG om meer te delen over de inhoud van de zorgen, zodra het onderzoek hierna is afgerond.
Hoe komt het dat deze situatie is ontstaan?
In algemene zin gelden al langer zorgen over de organisatie van zorg voor aangeboren hartafwijkingen, deze zorgen hebben ook geleid tot de eerdere concentratiebesluiten. In juni vorig jaar hebben de umc’s besloten intensiever te gaan samenwerken om de kwaliteit van deze zorg te kunnen waarborgen. Het is betreurenswaardig dat ook deze voorgenomen intensieve samenwerking niet heeft kunnen voorkomen dat het UMCG nu heeft moeten besluiten tijdelijk de operaties te staken.
Volgens de toelichting van het UMCG is het besluit genomen naar aanleiding van geuite zorgen binnen de afdeling en de wens om hoogcomplexe zorg uitsluitend onder optimale randvoorwaarden te leveren. Vanuit dat oogpunt kiest het UMCG voor tijdelijk stoppen, het doen van onderzoek en maatwerkoplossingen per patiënt.
In hoeverre is er ruimte bij de andere UMC’s om de geschrapte operaties alsnog op tijd te laten plaatsvinden?
Het UMCG verwijst patiënten met een geplande ingreep de komende maanden naar de centra in Utrecht, Leiden, Amsterdam en Rotterdam. Het UMCG stemt met de centra af hoe de capaciteit wordt ingezet, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de patiënten. Dit is maatwerk. De IGJ heeft aangegeven dat in de vier centra de basis voor goede zorg aanwezig is, maar dat samenwerking en personele borging blijvend aandacht vragen.
Wat wordt er gedaan om de betreffende patiënten te garanderen dat de zorg die zij nodig hebben kunnen blijven ontvangen?
Alle patiënten op de wachtlijst zijn door het UMCG persoonlijk benaderd over hun vervolgtraject en – waar van toepassing – over plaatsing in een ander centrum. Poliklinische zorg, niet-chirurgische behandelingen (zoals katheterisaties) en acute zorg blijven in Groningen beschikbaar. Voor vragen zijn telefonische aanspreekpunten ingericht. Daarbij wordt per patiënt maatwerk geleverd en worden ook de voorkeuren van patiënten en ouders meegewogen.
Is er ook gekeken naar mogelijkheden om de operaties in Groningen doorgang te laten vinden, door meer samen te werken met operatieteams uit de andere UMC’s? Zo nee, waarom niet?
Het UMCG heeft mij laten weten ervoor gekozen te hebben de geplande operaties tijdelijk te staken en patiënten – in overleg en per persoon – in voorkomende gevallen te verplaatsen naar andere centra. Gezien de aard van de gesignaleerde zorgen kiest het UMCG eerst voor herstel van de randvoorwaarden via onderzoek en organisatorische maatregelen, in plaats van directe voortzetting van operaties met inzet van externe teams. Er is landelijk ook onvoldoende capaciteit om deze optie uit te voeren, zo geeft het UMCG aan. Binnen het Netwerk Aangeboren Hartafwijkingen en met het Erasmus MC wordt nauw samengewerkt en afgestemd over deze situatie.
Bent u bekend met het onderzoek van EenVandaag en Villa Pinedo naar de gevolgen van scheidingen op kinderen?1
Ja.
Wat is uw reflectie op de conclusie dat 2 op de 3 kinderen met gescheiden ouders in hun volwassen leven nog de gevolgen merken van de scheiding?
Veel ouders lukt het gelukkig om op een goede manier uit elkaar te gaan, waarbij de kinderen er zo min mogelijk last van hebben. We realiseren ons dat er ook ouders zijn waarbij het minder goed gaat en dat dit soms (langdurig) effect heeft op de betrokken kinderen. Het onderzoek van EenVandaag en Villa Pinedo bevestigt dat en laat zien hoe belangrijk ondersteuning vanuit de directe omgeving is voor een kind. De Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en ik blijven ons daarom inzetten voor het beperken van schade bij kinderen als gevolg van een scheiding van hun ouders. Dat kunnen we niet alleen, daar zijn betrokken partijen zoals kenniscentra, (jeugd)hulpverlening, belangenorganisaties en gemeenten hard voor nodig. De inzet is onder meer gericht op verdere verspreiding in het land van de ontwikkelde ondersteuning en deskundigheid die gemeenten en professionals kunnen benutten bij het contact met jeugdigen en ouders. Graag verwijzen we u naar de recente kamerbrief waarin een stand van zaken wordt gegeven van de aanpak van complexe scheidingen.2
Kunt u een inschatting maken hoe groot het maatschappelijke probleem is dat door scheidingen wordt veroorzaakt? Kunt u aangeven wat de meest recente cijfers zijn over het aantal kinderen dat jaarlijks te maken krijgt met een scheiding? Hoe groot is de groep mensen van wie de ouders ooit gescheiden zijn?
Veel kinderen in Nederland hebben in hun opgroeiende leven te maken met de scheiding of het uit elkaar gaan van hun ouders. Scheidingen kunnen ingrijpende effecten hebben op het kind. Gegevens zijn niet beschikbaar van de groep mensen van wie de ouders ooit gescheiden zijn. Wel weten we dat in het jaar 2024 van 23.637 kinderen de ouders scheidden na een huwelijk. Daarnaast zijn er jaarlijks naar schatting ruim 20 duizend kinderen van wie de ouders uit elkaar gaan zonder dat ze getrouwd waren.3
Deelt u de mening dat, mede gelet op de onderzoeksresultaten, het huidige beleid onvoldoende werkt om scheidingen en gevolgen daarvan tegen te gaan?
Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor hun relatie en het goed uit elkaar gaan. Het is daarmee aan ouders om het belang van hun kind(eren) daarbij voortdurend in het oog te houden. Daar waar ouders er niet uitkomen is hulp en ondersteuning mogelijk. In de recente Kamerbrief complexe scheidingen4 staat uitgebreid beschreven hoe we ons inzetten voor ondersteuning voor kinderen en ouders die te maken krijgen met een complexe scheiding. Allereerst wordt ingezet op het beperken van complexe scheidingen met de recent opgeleverde en beproefde werkwijze, «Duurzaam Ouderschap na Scheiding» (DOnS). De werkwijze heeft tot doel om bij ouders in scheiding een duurzame vorm van samenwerking rondom het ouderschap op gang te brengen. Een samenwerking waarbij het belang van het welzijn en de ontwikkelkansen van het kind centraal staan, en waarbij ouders verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen aandeel en het invullen van het ouderschap. Uit recent onderzoek van TNO is gebleken dat de werkwijze DOnS werkzame elementen bevat.5 Het onderliggende denkkader «Duurzaam Samenwerken na Scheiding» is daarnaast behulpzaam voor gemeenten, organisaties en professionals die te maken hebben met ouders in scheiding.6 Om hen hiermee al laagdrempelig kennis te laten maken, werden de afgelopen jaren 28 inspiratiesessies gehouden voor jeugd- en wijkteams, jeugdzorgorganisaties, gemeenten en regionale samenwerkingsverbanden. Ook hebben we op 18 september 2025 een landelijk congres georganiseerd. Het congres diende als plek voor kennisdeling en aandacht voor het onderwerp (complexe) scheidingen breed in het land. Voor verdere kennisdeling worden er vijf regionale bijeenkomsten georganiseerd om het denkkader en de werkwijze DOnS verder onder de aandacht te brengen van professionals.
Als het ouders niet lukt om er samen uit te komen en (preventieve) ondersteuning niet volstaat, kan het nodig zijn dat een rechter moet beslissen over het gezag en omgang na scheiding. Deze juridische procedures hebben vaak een grote impact op de betrokken kinderen. In 2024 is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid de projectgroep «kindvriendelijke scheidingsprocedures» in het leven geroepen. In de projectgroep wordt samengewerkt met de rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming, stichting Villa Pinedo en de advocatuur (vertegenwoordigd door de vFAS) aan een rapport waarin is geanalyseerd op welke onderdelen juridische procedures kindvriendelijker ingericht kunnen worden. Naar verwachting zal dit rapport begin 2026 worden opgeleverd. Voor meer informatie over lopende inzet om gezinnen in scheiding te ondersteunen verwijzen we uw Kamer graag naar de Kamerbrief van 3 oktober 2025.7
Kunt u aangeven wat de actuele cijfers zijn als het gaat om de relatie tussen scheidingen en jeugdhulpgebruik, en scheidingen en de vraag naar geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Uit onderzoek op basis van cijfers van het CBS uit 20238 blijkt dat er een samenhang is tussen scheidingen van ouders en jeugdzorggebruik bij de kinderen. Deze samenhang zien we ook terug in het onderzoek van Significant9.Bij alle vormen van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering is te zien dat de kans op de behoefte aan/vraag naar jeugdzorg groter is bij kinderen van gescheiden ouders.
De relatie tussen een scheidingssituatie en de vraag naar GGZ is niet onderzocht. Wel blijkt uit een ander onderzoek van het CBS uit 202510 dat in de huishoudens waarin GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg wordt gebruikt, 21,5% van de jongeren (0–18 jaar) jeugdhulp krijgt en 2,1% van de jongeren jeugdbescherming. In huishoudens zonder GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg krijgen 10,7% van de jongeren jeugdhulp en 0,7% jeugdbescherming. Bij jeugdreclassering is de samenhang met GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg in het huishouden minder groot: 0,5% van de jongeren (12–23 jaar) krijgt jeugdreclassering in huishoudens met GGZ, en 0,3% van de jongeren krijgt jeugdreclassering zonder GGZ-gebruik in het huishouden.
Gelet op de schade die door scheidingen wordt aanricht, deelt u de opvatting dat de overheid de ambitie zou moeten hebben om het aantal scheidingen in Nederland te verminderen?
Nee. De keuze om een relatie te beginnen dan wel te beëindigen is een fundamenteel onderdeel van de autonomie van burgers. Een scheiding heeft bovendien niet altijd negatieve gevolgen. Een scheiding is vaak wel een ingrijpende gebeurtenis, die met name voor kinderen gevolgen heeft. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het werken aan en onderhouden van een goede relatie, of als dit niet lukt het goed uit elkaar gaan en zorg blijven dragen voor de kinderen. Daar waar een scheiding dreigt te escaleren tot een complexe scheiding die gepaard kan gaan met langdurige juridische procedures, heeft de overheid een rol in het beperken van de bijkomende negatieve gevolgen.
Bent u bereid om het kabinetsbeleid meer te richten op het versterken van relaties en huwelijken en het voorkomen van scheidingen, en niet slechts het beperken van de schadelijke effecten van (complexe) scheidingen?
Zoals hierboven al aangegeven zijn ouders in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het op een goede manier uit elkaar gaan en het maken van afspraken over het invullen van het ouderschap. Scheiden gaat vaak gepaard met een emotionele, stressvolle periode in het leven, waardoor het ouders niet altijd lukt om er op een goede manier met elkaar uit te komen. Het kan voor een gezin een moeilijke periode zijn, waarin spanningen kunnen oplopen. Kinderen kunnen soms worden ondersteund met jeugdzorg. Daarmee wordt de oorzaak van het probleem niet weggenomen. Voor ouders en kinderen kan informele steun van familie, vrienden of buren of informele gezinssteun via maatschappelijke organisaties11 helpen om met de scheiding om te gaan. Als deze informele (gezins)steun niet voldoende is, kan er ook ondersteuning vanuit de gemeente worden geboden, bijvoorbeeld via het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en in de lokale wijkteams.
Bij veel gemeenten zien we al veel mooie initiatieven. Het aanbod verschilt per gemeente. In sommige gemeenten biedt het CJG spreekuren aan over relaties en scheidingen, waar ouders vragen kunnen stellen en onafhankelijk advies kunnen krijgen van een professional. Een ander voorbeeld is het Kenniscentrum Kind en Scheiding, dat in de regio Haaglanden (laagdrempelige) ondersteuning en hulp biedt aan gezinnen in scheiding. De Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en ik zetten ons in voor de verspreiding van dit soort goede voorbeelden in het land.
Deelt u de mening dat de overheid de toegankelijkheid van relatie- en gezinstherapie zou kunnen vergroten, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de kosten hiervan gedeeltelijk of geheel vergoed worden?
Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het goed uit elkaar gaan in het belang van het kind en kunnen zelf de keuze maken voor relatie- en gezinstherapie. Vanuit de aanvullende zorgverzekering is het soms mogelijk om relatietherapie vergoed te krijgen. Dit hangt af van de gekozen verzekeraar. Systeemtherapie wordt op dit moment onder voorwaarden door zorgverzekeraars vergoed. Zo wordt systeemtherapie in de GGZ bijvoorbeeld alleen als onderdeel van een GGZ-behandeling ingezet en vergoed. Er moet dan sprake zijn van een psychiatrische stoornis.
Wat is de stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek naar de (kosten)effectiviteit van relatie- en gezinstherapie?2
Zoals toegezegd is het verzoek in de motie van het lid Van Dijk12 om onderzoek te doen naar de effectiviteit van systeemtherapie, doorgeleid naar het Zorginstituut Nederland om hier vanuit de wettelijke taak naar te kijken. Ter uitvoering van het verzoek heeft het Zorginstituut Nederland de volgende acties ondernomen:
Het is bekend dat 50% van de kinderen die te maken hebben met jeugdbescherming, ouders heeft met mentale kwetsbaarheden.13 Daarnaast maakt de inventarisatie van het Zorginstituut inzichtelijk dat er aanwijzingen zijn dat gezinstherapie kostenbesparend is bij kinderen en jongeren met gedragsproblemen, verslavingsproblemen en delinquentie en bij volwassen personen met schizofrenie/psychose. Daarom zal ik aanvullend onderzoek uitzetten naar hoe gezins- of systeemtherapie zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen of verminderen van de inzet van jeugdzorg of jeugdbeschermingsmaatregelen. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer in een van de voortgangsbrieven Jeugd op de hoogte stellen.
Bestaat er een ondersteuningsaanbod voor mensen die als kind een scheiding hebben meegemaakt, daar nooit hulp bij kregen en op latere leeftijd nog steeds de gevolgen ervan dragen? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre er behoefte bestaat aan een dergelijk hulpaanbod?
Soms komen gevoelens van onzekerheid, verlatingsangst of moeite met het aangaan van hechte relaties pas naar boven wanneer iemand volwassen is, zelf een gezin vormt of door moeilijke levensmomenten gaat.
Er is binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg hulp beschikbaar voor mensen bij wie een psychische aandoening is ontstaan door gebeurtenissen uit hun jeugd, waaronder een scheiding van ouders. Zorgprofessionals kunnen begeleiding bieden bij het verwerken hiervan of het herstellen van patronen die in relaties blijven terugkeren. Met name contextuele therapie richt zich op het begrijpen van hoe loyaliteit, rechtvaardigheid en verbondenheid binnen families doorwerken in het volwassen leven. Ook rouw- of hechtingstherapie kan helpen om gemis of onveiligheid uit het verleden een plek te geven. Ik zie op dit moment geen noodzaak om extra onderzoek te doen naar specifieke subdoelgroepen binnen dit hulp- en zorgaanbod.
Kunt u aangeven op welke wijze het kabinet expertise en ervaring rondom scheiden door het land verspreid? Hoe kunnen bijvoorbeeld zorgprofessionals en leerkrachten beter toegerust worden om kinderen met gescheiden ouders te ondersteunen?
In ons antwoord op vraag 4 en in de Kamerbrief complexe scheidingen van 3 oktober jl. kunt u lezen hoe kennisverspreiding over de ontwikkelde en onderbouwde kennis en werkwijze plaatsvindt, o.a. door een landelijk congres en het organiseren van in totaal 28 inspiratiesessies. Daarnaast zijn we voornemens om de werkwijze verder onder de aandacht te brengen tijdens vijf regionale bijeenkomsten verspreid door het land.
Het Kenniscentrum Kind en Scheiding is verder bereid om tot en met medio 2026 richting gemeenten en andere organisaties en zorgprofessionals als centrale vraagbaak te fungeren en ondersteuning te bieden bij vragen over het denkkader en de toepassing van de ontwikkelde werkwijze in de eigen praktijk. Ook zal er over het toepassen van deze scheidingsexpertise in de eigen regio of gemeente een webinar worden gegeven.
Naast de kennisverspreiding richting gemeenten en professionals, erkennen wij het belang van de rol van de leerkracht in het leven van een kind. Voor kinderen op de basisschool zijn de programma’s Stoere Schilpadden (4–6 jaar) en Dappere Dino’s (6–8 jaar) ontwikkeld. Daarnaast is informatie voor scholen en leraren beschikbaar via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde kanalen als Leraar24 en ook het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Daar worden onder meer de taken, maar ook tips en goede voorbeelden gedeeld.
Kunt u aangeven wat de lessen zijn uit de proeftuinen gericht op de aanpak van complexe scheidingen in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming? Hoe is hier inmiddels een gevolg aan gegeven?
In verschillende proeftuinen wordt gewerkt aan vormen van hulp bij complexe scheidingsproblematiek. Proeftuinen leggen daarbij verschillende accenten afhankelijk van de ontwikkelingen in de regio. Voorbeelden van proeftuinen waar actief wordt ingezet op scheidingsproblematiek zijn de proeftuinen Hart van Brabant en Utrecht-West. De regio Hart van Brabant werkt samen met de Gezinsadvocaat. De Gezinsadvocaat werkt als een duo van een gezinsadvocaat en een gedragswetenschapper die recht en zorg combineren om de scheiding zo goed mogelijk te begeleiden voor alle gezinsleden. Deze samenwerking zorgt ervoor dat juridische én emotionele aspecten van de scheiding in samenhang worden aangepakt, met het belang van het kind centraal.
De regio Hart van Brabant was een van de eerste gebieden waar de Gezinsadvocaat werd geïntroduceerd. In Utrecht West zijn een visie en werkwijze ontwikkeld ten aanzien van een scheidingsaanpak.14 De visie gaat ervan uit dat de nadruk moet liggen op onderliggende problematiek van ouders en of ouders een gezamenlijke wens tot verbetering hebben.
Vanuit het Toekomstscenario worden de opgehaalde kennis en lessen uit de proeftuinen meegenomen in het zogenaamde handelingskader. Dit handelingskader geeft richting aan de noodzakelijke verandering en biedt houvast en ruimte om te doen wat nodig is voor een gezin/huishouden. In het handelingskader komt een module specifiek gericht op complexe scheidingen.
Optredens van de haatprediker Bob Vylan in Nederland |
|
Cor Pierik (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB), Mariska Rikkers (BBB), Henk Vermeer (BBB), Agnes Joseph (BBB), Caroline van der Plas (BBB), Martin Oostenbrink (BBB), Claudia van Zanten (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Moes , Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van De Telegraaf waarin wordt beschreven dat de artiest Bob Vylan tijdens een uitverkocht concert in Paradiso de moord op Charlie Kirk heeft verheerlijkt en heeft opgeroepen tot geweld tegen zionisten, het Israelisch Defensieleger (IDF) en personen met een ander gedachtengoed, waarbij hij expliciet uitsprak: «Ga ze vinden op straat»?
Ja, we zijn bekend met het artikel.
Kunt u een feitelijke omschrijving geven van wat «zionisten» zijn?
Er is geen standaard overheidsdefinitie van zionisme en dus ook niet van zionisten. Het woord verwijst naar een hele diverse groep van mensen met een streven, ideologie of beweging die door henzelf maar ook door anderen op hele verschillende manier wordt geladen variërend van scheld- tot geuzennaam. De grootst gemene deler van de verschillende definities en appreciaties van zionisme is het streven naar of behoud van de Joodse staat.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen kwalificeren als opruiing en haatzaaien in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat er precies is gezegd. Het politieonderzoek hiernaar loopt nog. De aangiften worden momenteel behandeld door de politie en het Openbaar Ministerie, en het Openbaar Ministerie zal beoordelen of de uitspraken strafbaar zijn en, zo ja, op welke strafgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover te beslissen.
Kunt u aangeven onder welk artikel van het Wetboek van Strafrecht de uitspraken van Bobby Vylan strafbaar zijn en wat de maximum straf daarvoor is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafbaarheid van specifieke uitingen, noch op welk artikel dit zou kunnen en wat dan de maximale straf zou zijn.
Hoe beoordeelt u de vergelijking met eerdere oproepen van Amsterdamse taxichauffeurs tot een «Jodenjacht» op 8 november 2024, die breed veroordeeld werden als antisemitisch en gevaarlijk?
Ik kan deze uitspraken niet vergelijken. De feiten en omstandigheden/context waarbinnen de uitspraken zijn gedaan verschillen. Daarnaast is het niet aan mij om te oordelen over individuele zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat een artiest die openlijk geweld verheerlijkt en aanzet tot haat en straatterreur een podium krijgt in Nederland?
In zijn algemeenheid sluit ik mij aan bij eerdere uitspraken van de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema dat artistieke vrijheid nooit kan betekenen dat er wordt opgeroepen tot bedreiging, haat of geweld. Of sprake was van strafbare feiten is aan het OM en uiteindelijk de rechter, ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af.
Bent u bereid om geen nieuwe optredens van Bob Vylan in Nederland meer toe te staan en desnoods gebruik te maken van uw bevoegdheid om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Ministers van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Op individuele zaken kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden door de Minister van Asiel en Migratie. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het feit dat Paradiso zich in eerdere verklaringen zelfs positief heeft uitgelaten over de bijdrage van deze artiest aan het publieke debat, terwijl er feitelijk sprake is van het verspreiden van haat en oproepen tot geweld?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van geweld tegen Joden, Israëliërs of zionisten op gespannen voet staat met het kabinetsbeleid om antisemitisme krachtig te bestrijden? Welke concrete stappen gaat u zetten om dit soort optredens te voorkomen?
Het verheerlijken van geweld tegen groepen staat op gespannen voet met het kabinetsbeleid. Dat geldt ook voor antisemitisme. De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de rol van gemeenten zoals Amsterdam, Nijmegen en Tilburg, die dergelijke optredens mogelijk maken? Bent u bereid in overleg te treden met burgemeesters om optreden tegen deze vorm van haatprediking hoog op de agenda te zetten?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) waarin staat dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en daarin een eigen afweging maakt. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid in kaart te brengen welke andere artiesten of sprekers in de nabije toekomst in Nederland staan geprogrammeerd die bekendstaan om vergelijkbare haatdragende of antisemitische uitingen, zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een inschatting geven van wat zo’n oproep tot geweld tegen Joden, Israëliërs en – wat Vylan zionisten – noemt, betekent voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap?
Ik ga niet in op individuele zaken. In het algemeen onderken ik dat haatzaaiende uitingen tegen bepaalde groepen kunnen bijdragen aan gevoelens van onveiligheid en uitsluiting. Dat is verwerpelijk.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, gezien het feit dat Bob Vylan komende week opnieuw in Nederland optreedt?
Er staan inmiddels geen nieuwe optredens meer gepland.
Het bericht 'Stadsaccountant Den Haag: ‘Wij zijn zo een miljoentje goedkoper dan de Big Four’' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gemeente-accountant wil alternatief zijn voor commerciële kantoren»?1
Deelt u de wenselijkheid van meer accountants in publieke dienst voor dienstverlening aan organisaties in de publieke sector, zoals gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Welke signalen heeft u dat (kleinere) gemeenten het lastig vinden om een commerciële accountant te vinden voor de jaarlijkse controle?
Wat is uw inschatting van de mogelijke kostenbesparing voor gemeenten als zij gebruik zouden maken van een publieke accountant in plaats van commerciële kantoren? Indien u dit thans niet kunt maken, bent u bereid dit na te (laten) gaan?
Kunt u in ieder geval inzichtelijk maken hoe de tarieven van de dienstverlening door commerciële kantoren voor gemeenten zich het afgelopen decennium hebben ontwikkeld en hoe de tarieven / kosten van gemeentelijke accountantsdiensten zijn veranderd gedurende de dezelfde periode?
Welke mogelijkheden ziet u om initiatieven zoals dat van de Gemeentelijke Accountantsdienst (GAD) te ondersteunen?
Ziet u daarnaast ook een rol voor het Rijk om te voorzien in de functie van een publieke accountant voor gemeenten en andere overheden?
Het bericht 'Plasticgigant zweeg decennialang over PFAS-lozingen' |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tieman |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Plasticgigant zweeg decennialang over PFAS-lozingen»?1
Klopt de stelling uit het bericht dat Sabic meer dan 25 jaar lang PFAS loosde in de Westerschelde zonder toezichthouders te informeren?
Als dit klopt, wat zijn dan de straffen die opgelegd kunnen worden aan Sabic?
Klopt het dat dit bedrijf eerder ook al waarschuwingen ontving voor drie overtredingen, waaronder het niet melden van een lekkage van PFBS?
Hoe groot acht u de kans dat Sabic daadwerkelijk een sanctie opgelegd krijgt voor de lozing van PFAS in de Westerschelde?
Welke sancties kunnen aan een bedrijf worden opgelegd als dat bedrijf langdurig de milieuregels niet heeft opgevolgd en het toezichthouders onmogelijk heeft gemaakt hun taak naar behoren uit te voeren?
Waar ligt de drempel om een dossier voor beoordeling door te sturen naar het Openbaar Ministerie?
Acht u het wenselijk dat er een evaluatie plaatsvindt van ernstige situaties als deze en, zo ja, wie zouden hierbij betrokken moeten zijn? Bestaan hier (ad hoc) voorschriften of structuren voor?
Gaat u het bevoegd gezag helpen bij het opleggen van straffen en eventuele rechtszaken die volgen? Waarom wel/niet?
Wat kunt u nog meer doen om ervoor te zorgen dat de veroorzakers van deze milieuovertredingen daadwerkelijk bestraft worden?
Wanneer worden de nieuwe Europese regels (sancties en straffen voor milieucriminaliteit) van kracht in Nederland?
Hoe beoordeelt u het feit dat provincie Brabant pas in 2022 ontdekte dat er PFAS geloosd werd?
Hoe kan het dat het bedrijf het lozen van PFBS niet gemeld heeft aan de bevoegde instanties en hoe beoordeelt u dat gegeven?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat Sabic aangeeft de lozing van PFBS ontdekt te hebben in 2019, terwijl provincie Brabant pas in 2022 werd geïnformeerd?
Wat kunt u doen om decentrale overheden en omgevingsdiensten beter te equiperen om milieuovertredingen als deze te voorkomen?
Wat kunt u doen om decentrale overheden en omgevingsdiensten beter te equiperen om milieuovertredingen als deze te bestraffen?
Wat vindt u van het gegeven dat PFBS pas sinds 2020 op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen staat en hoe gaat u voorkomen dat andere PFAS-soorten «over het hoofd gezien worden» door bedrijven?
Welke rol pakt u als stelselverantwoordelijke om situaties als deze te voorkomen én deze situatie op te lossen?
Vindt u ook dat verwijzen naar het bevoegde gezag niet een oplossing biedt voor de ontstane situatie? Waarom wel/niet?
Hoe kan de landelijke handhavingsstrategie aangescherpt worden, zodat in situaties als deze de vervuiler bestraft wordt en de vervuiling opgeruimd wordt door de vervuiler?
Zou u het ook onbevredigend vinden als het handhavingstraject hier niet leidt tot een straf?
Bestaat er een landelijke dataset waar waterschappen hun eigen PFAS-metingen kunnen laten registreren om zo op landelijk niveau een beter zicht te krijgen op mogelijke bronnen?
Wanneer kunt u meer uitsluitsel geven over concrete acties die u gaat uitvoeren naar aanleiding van de aangenomen motie om te komen tot een nationaal PFAS-lozingsverbod?2
Kunt u deze vragen één voor éen beantwoorden?