De huurtoeslag en de uitwerking van het Sociaal Huurakkoord |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u per afspraak uit het Sociaal Huurakkoord tussen de Woonbond en Aedes aangeven of de maatregel wordt omgezet in wetgeving, en wat de huidige stand van zaken is?
Afspraak uit Sociaal Huurakkoord 2018
Wetgeving
Stand van zaken
– Maximaal inflatie exclusief huurharmonisatie
–Alle huurverhoging wegens renovatie buiten huursomstijging
Wetsvoorstel Wijziging maximale huursomstijging (35 254)
Geldt in 2020.
Wetsvoorstel is per 15-02-2020 in werking getreden.
– Mogelijkheid om in prestatieafspraken hogere huursomstijging af te spreken (max. inflatie+1%punt)
Wetsvoorstel Wijziging maximale huursomstijging (35 254)
Geldt in 2020.
Wetsvoorstel is per 15-02-2020 in werking getreden.
Deze afspraak zorgt voor rechtsongelijkheid tussen huurders van woningcorporaties (die hogere huurverhoging kunnen krijgen) en huurders van andere verhuurders.
Alternatieve maatregel is uitgewerkt in het wetsvoorstel Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet (35 518): maximale huurverhoging van € 25 voor zeer lage huren (<€ 300)
Schriftelijke behandeling Tweede Kamer
Het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (35 516) biedt verhuurders de mogelijkheid om een tijdelijke huurkorting te geven (nu is alleen permanente huurkorting toegestaan).
in wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging woningcorporaties (35 578) is een alternatief uitgewerkt voor de afspraak uit het Sociaal Huurakkoord: dure scheefwoners krijgen huurverlaging of kunnen om huurverlaging vragen
Beide wetsvoorstellen (35 516 en 35 578): schriftelijke behandeling Tweede Kamer
Loopt mee in het traject van het Klimaatakkoord
Naar verwachting later dit jaar informatie aan de Tweede Kamer over eventuele aanpassingen in huurbeleid- en regelgeving (zie ook 32 813, nr. 570).
Welke afspraken gelden ook voor commerciële verhuurders van gereguleerde huurwoningen? Heeft u aanvullende afspraken met deze partijen gemaakt? Wat is de stand van zaken daaromtrent?
De alternatieve maatregel voor huurbeleid individuele woningen, de maximaal € 25 huurverhoging voor zeer lage huren (<€ 300) uit het wetsvoorstel Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet (Kamerstuk 35 518) gaat ook voor particuliere en commerciële verhuurders gelden. Ook de mogelijkheid tot het geven van een tijdelijke huurkorting (wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting, Kamerstuk 35 516) zal tevens voor particuliere en commerciële verhuurders gaan gelden. Ten slotte zal ook de uitwerking van de «vergoedingentabel voor duurzaamheidsinvesteringen» mede voor particuliere en commerciële verhuurders gaan gelden.
In het kader van de coronacrisis heb ik afspraken gemaakt met de verhuurdersorganisaties over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen en over het toepassen van individueel maatwerk voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen zijn gekomen. Ik onderzoek de mogelijkheden om de afspraken over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen kan verlengen.
Vindt u dat commerciële verhuurders ook zouden moeten overgaan tot huurverlaging als de huur hoog is in relatie tot het inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bevordert u dit?
Ik vind niet dat particuliere en commerciële verhuurders verplicht moeten overgaan tot huurverlaging als de huur hoog is in relatie tot het inkomen. De verhuurders hebben ook hun financiële verplichtingen en hun investeringsopgave in nieuwbouw en/of verduurzaming.
Maar om het voor verhuurders mogelijk te maken op verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting toe te kennen, is het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (Kamerstuk 35 516) ingediend.
Kunt u uiteenzetten aan welke voorwaarden mensen moeten voldoen om het recht op huurtoeslag te laten herleven indien zij later weer aan de inkomens- of vermogenstoets voldoen, maar de huur is gestegen boven de maximale norm?
Aanvragers die in de jaren voor de Raad van State-uitspraken hun verworven rechten op huurgrensoverschrijding verloren door een inkomens- en/of vermogensstijging kunnen hier vanaf 24 juli 2019 wel weer aanspraak op maken.
Huishoudens die in het verleden recht op huurtoeslag hadden, kunnen na huurgrensoverschrijding een «verworven recht» hebben en hun toeslag behouden. Huurders die een verworven recht hadden en dit zijn kwijtgeraakt door bijvoorbeeld een hoger inkomen, kunnen dit laten herleven. Uiteraard is dat alleen het geval als ook aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag is voldaan, zoals voorwaarden ten aanzien van financiële draagkracht (inkomen en vermogen).
Kunt u ingaan op de in de voetnoot vermelde casus1 en aangeven of deze persoon naar de huidige omstandigheden wel of geen (herleefd) recht op huurtoeslag heeft?
Verworven recht ontstaat wanneer door een huurverhoging de huur de liberalisatiegrens overschrijdt, maar de huurder de maand ervoor wel huurtoeslag ontving. De casus beschrijft dat de huur vanaf juli 2019 de liberalisatiegrens overschreed. De persoon ontving echter al sinds 2018 onterecht huurtoeslag omdat de inkomensgegevens niet tijdig waren aangepast. De persoon had dus geen recht op huurtoeslag in de maand voorafgaand aan de huurverhoging. Er is dus geen verworven recht ontstaan en ook geen sprake van herleefd recht op huurtoeslag.
Welke interne instructies hanteert de Belastingdienst bij vragen over het herleefde recht op huurtoeslag?
De Belastingdienst hanteert de volgende interne instructie: «Als in het verleden een periode (de periode van onderbreking is onbeperkt) van geen recht is geweest nadat er recht was bij een rekenhuur boven de maximale huur grens (van toen) en daarna voor dezelfde woning nu weer een aanvraag is gedaan mag die niet worden afgewezen op een rekenhuur boven de maximale huur grens.»
Het geautomatiseerde systeem is zodanig aangepast dat het herleven van recht automatisch zal leiden tot het wederom toekennen van huurtoeslag. Wanneer automatische toekenning niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de aanvrager aangeeft dat het verworven recht te lang geleden is ontstaan, kijkt de Belastingdienst/Toeslagen welke informatie in archieven aanwezig is. Alleen wanneer deze informatie ook niet beschikbaar is, moet de burger aantonen dat in het verleden sprake was van een verworven recht dat nu weer kan herleven.
Vindt u het wenselijk dat commerciële verhuurders in schrijnende situaties meewerken aan huurverlaging om recht op huurtoeslag mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Om het voor verhuurders – woningcorporaties, particuliere en commerciële verhuurders – mogelijk te maken op verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting toe te kennen, is het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (Kamerstuk 35 516) ingediend. Door een tijdelijke huurkorting tot onder de maximale huurtoeslaggrens kan de huurder in aanmerking komen voor huurtoeslag. Om te voorkomen dat de verhuurder de huur na een korte huurkorting weer terugbrengt naar het oude niveau en de blijvende betaalbaarheid eenzijdig ten laste van de huurtoeslag komt, kan de verhuurder de huur na een tijdelijke huurkorting tot onder de maximale huurtoeslaggrens (2020: € 737,140) verhogen tot maximaal de maximale huurtoeslaggrens. Hiermee komt de blijvende betaalbaarheid gedeeltelijk ook ten laste van de verhuurder en wordt de misbruikgevoeligheid van de tijdelijke huurkorting beperkt.
Bent u van mening dat de huurtoeslag een hardheidsclausule zou moeten bevatten om in schrijnende situaties op wettelijke basis mensen alsnog tegemoet te kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 7 juli 2020 is een nieuwe hardheidsclausule in de Awir opgenomen. Deze geldt voor alle toeslagen, dus ook de huurtoeslag.
Het project 26Lemont, Encrochat en de douane |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven in welke mate er ambtelijke corruptie gevonden is bij de douane in het politie-onderzoek naar Encrochat1
De leden Lodders en Omtzigt vragen in welke mate er ambtelijke corruptie gevonden is bij de douane in het politie-onderzoek naar Encrochat2. Tevens verzoeken zij de vragen hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk beantwoorden vóór maandagavond 21 september 2020 in verband met het algemeen overleg Douane op 22 september 2020 te beantwoorden. Bijgaand treft u de beantwoording aan.
De Douane voert zelf geen onderzoeken uit naar concrete corruptiesignalen. Als er concrete signalen zijn over mogelijke corruptie bij de douane, worden deze onderzocht door de Rijksrecherche en de FIOD. Deze signalen kunnen zowel door de Douane zelf worden aangedragen als door anderen. In het laatste geval hoeft de Douane daar dus geen wetenschap van te hebben.
De Douane heeft een periodiek overleg met deze beide diensten waarin zij wordt geïnformeerd over de voortgang van eventuele corruptie onderzoeken. Als een corruptieonderzoek leidt tot een concrete verdenking, wordt er een opsporingsonderzoek opgestart. Opsporingsonderzoeken worden uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie en vallen daarmee onder de verantwoordelijkheid van de Minister van J&V.
De Douane heeft kennis genomen van de signalen dat er eventueel ook mogelijk douaneambtenaren voorkomen in het Encrochat-onderzoek. In zijn algemeenheid doet het Kabinet geen uitspraken over lopende onderzoeken. Na overleg met de Minister van J&V geldt dat ook voor dit onderzoek.
De Douane vindt het belangrijk dat haar processen steeds tegen het licht worden gehouden om zo het risico op toekomstige integriteitsschendingen te beperken. De Douane is daarom regulier in gesprek met de Politie en de FIOD om inzichten met elkaar te delen over de handelwijzen van criminelen. Deze inzichten kunnen dan direct worden gebruikt om waar mogelijk nieuwe integriteitsmaatregelen te nemen dan wel bestaande maatregelen aan te passen. Vanuit dat perspectief is de Douane met de Politie in gesprek om deze inzichten ook te ontvangen vanuit het Encrochat-onderzoek.
Kunt u deze vraag hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk beantwoorden vóór maandagavond 21 september 2020 in verband met het algemeen overleg Douane op 22 september 2020?
Zie antwoord vraag 1.
De vernietigde dossiers |
|
Bart Snels (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat het grootste deel van de 9.000 vernietigde dossiers (namelijk 7.087 dossiers) is vernietigd na 29 november 2019, namelijk in 2020?
Ja dat klopt 7.087 beroepsdossiers zijn in 2020 vernietigd. Ik betreur het dat deze documenten vernietigd zijn. Zoals al in de tweede Voortgangsrapportage toegezegd zullen de ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.1 In de gelijk met deze antwoorden verstuurde derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag wordt tevens aangegeven dat er nog veel documenten wel beschikbaar zijn, we onderzoek doen naar van wie precies de beroepsdossiers vernietigd zijn en we met de Raad voor de Rechtspraak kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Klopt het dat diverse Wob-verzoeken uit 2019 en 2020 door deze vernietiging op een onvolledige manier openbaar zijn gemaakt?
Nee dat klopt niet. De betreffende beroepsdossiers bevatten informatie over individuele procedures van toeslaggerechtigden, bovendien bevatten deze dossiers privéinformatie van burgers. Individuele beroepsdossiers worden als zodanig niet openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek.
Wanneer zijn de overige 1.913 dossiers precies vernietigd? Over welke jaren gaat het hier?
In totaal zijn er 8.938 dossiers vernietigd.2 In onderstaande tabel treft u een totaaloverzicht aan. Hierin is per aanleverjaar van het beroepsdossier voor toeslagen aangegeven hoeveel dossiers in welk jaar vernietigd zijn. Niet bekend is op welke data de vernietiging van 2014 heeft plaatsgevonden. In 2019 heeft de vernietiging plaatsgevonden tussen 1 januari en 14 maart, de vernietiging in 2020 heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 29 april. Nog niet bekend is op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben. Dit wordt nog uitgezocht en daar zal ik u in een volgende Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag over informeren.
1.049
910
2019
797
2019
770
2020
1.121
2020
102
2014
3.757
2020
32
42
2014
1.439
2020
Dit betreft het door Doc-Direckt geregistreerde aanleverjaar.
Daarnaast zijn er 23 dossiers administratief bekend in het beheerssysteem van Doc-Direkt, maar niet fysiek.
Klopt het dat er in 2014 ook 144 dossiers zijn vernietigd en dat er toen niet is voldaan aan de 7-jaarstermijn? Van welk Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-zaken waren deze dossiers onderdeel?
Ja, dat klopt. Deze dossiers zijn in 2013 en 2014 bij het archief aangeleverd door Toeslagen. Door de vermenging in de administratie en het magazijn zijn deze dozen niet opgemerkt en is daarbij ook niet voldaan aan de 7-jaarstermijn. Momenteel wordt gekeken of te achterhalen is van welke personen de vernietigde dossiers zijn, dan is ook te achterhalen of deze betrokken waren bij een CAF-zaak. Hiervoor geldt ook dat ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Klopt het dat er in 2019 ook nog eens 1.707 dossiers zijn vernietigd? Klopt het dat niet bekend is op welke toeslagjaren de in 2014, 2019 en 2020 vernietigde dossiers exact zien, aangezien dit niet is opgenomen in het archiefbeheersysteem?
Ja dat klopt, zie hiervoor ook de tabel bij het antwoord op vraag 3. Zoals aangegeven wordt nog onderzocht of te achterhalen is op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben.
Is de Landsadvocaat, die sinds oktober 2018 is betrokken in de toeslagenaffaire vanwege het bepalen van de volledigheid van dossiers, geïnformeerd over deze vernietiging van dossiers? Beschikte de Landsadvocaat dan wel over alle stukken? Hoe reageerde de Landsadvocaat op het bericht dat er dossiers waren vernietigd?
De vernietiging van de beroepsdossiers ziet op beroepszaken die reeds in eerdere jaren zijn afgerond en die onherroepelijk zijn komen vast te staan. In het geval de Landsadvocaat in een dergelijke beroepszaak betrokken is geweest, heeft hij destijds over de stukken kunnen beschikken. De Landsadvocaat is over het bericht van de dossiervernietiging niet apart geïnformeerd en heeft hierop niet gereageerd.
Heeft u geprobeerd een reconstructie te maken van de ten onrechte vernietigde dossiers zodat deze teruggevonden kunnen worden?
Zoals ook in antwoord 3 aangekondigd wordt gekeken of achterhaald kan worden op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben. Met de Raad voor de Rechtspraak is overleg om te kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Op welke wijze is gegarandeerd dat het onderzoek naar de vernietiging van deze dossiers onafhankelijk is?
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (hierna: IO&E) neemt de vroegtijdige vernietiging van dossiers mee in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij de Belastingdienst welke inmiddels gestart is. De IO&E is een zelfstandige inspectie die losstaat van de Belastingdienst. Afronding van het onderzoek is voorzien voor het eerste kwartaal van 2021.
Kunt u de hele mail- en briefwisseling betreffende het besluit over de beroepszaken van de Belastingdienst/Toeslagen in 2019 en 2020 aan de Kamer doen toekomen?
Bijgevoegd treft u een notitie van 10 juli jl. met daarbij een eerdere notitie van 29 juni jl. en een memo van 25 juni jl. rondom de vernietigde dossiers. De namen van medewerkers zijn hierbij niet zichtbaar gemaakt.
Heeft er iemand gewaarschuwd om deze dossiers niet te vernietigen? Zo ja, wie? Wat is er met het signaal gebeurd?
Er zijn geen documenten of signalen gevonden waaruit een dergelijke waarschuwing blijkt.
Kunt u alle stukken over de vernietiging van deze 9.000 dossiers aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja, behoudens vragen 9 en 11 die zijn gebundeld.
Herinnert u zich dat u eerder vragen beantwoord heeft over de illegale vernietiging van 9000 beroepsdossiers toeslagen, die bewaard hadden moeten blijven?1
Ja, ik betreur het enorm dat deze documenten vernietigd zijn. Zoals al in de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag toegezegd zullen de ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.2 In de gelijk met deze antwoorden verstuurde derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag wordt tevens aangegeven dat er nog veel documenten wel beschikbaar zijn, we onderzoek doen naar van wie precies de beroepsdossiers vernietigd zijn en we met de Raad voor de Rechtspraak kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Herinnert u zich dat u meldde dat deze dossiers vernietigd waren onder regel nummer 201 handeling 24?
Ja.
Klopt het dat beroepsdossiers van toeslagen helemaal niet onder nummer 201, handeling 24 vallen, omdat het besluit waarnaar verwezen wordt2 en de bijbehorende selectielijst3 alleen maar over belastingen gaat (de blauwe dienst) en in zijn geheel niet over toeslagen en alle documenten die daarbij horen?
Ja, dat klopt. Voor de archivering van beroepsdossiers Belastingdienst/Toeslagen is toentertijd gebruik gemaakt van de selectielijst voor Belastingen (201) en de daarin genoemde handelingen, vanwege het ontbreken van een selectiedocument voor Toeslagen (die pas in 2015 is vastgesteld). Daardoor is er een vermenging ontstaan.
Hoe kan het dat de Belastingdienst, dat een apart onderdeel vormt – en nu zelfs onder een andere Staatssecretaris en een andere directeur-generaal (DG) valt – in staat is om de archieven van de Belastingdienst/Toeslagen illegaal te vernietigen?
Binnen de Belastingdienst is er één onderdeel dat voor de gehele Belastingdienst, inclusief Belastingdienst/Toeslagen het archiefbeheer verzorgt. De voortijdige vernietiging van de dossiers had niet mogen plaatsvinden. Het is daarom goed dat de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft laten weten dat ze de vroegtijdige vernietiging van dossiers in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij Belastingdienst zal meenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat in de selectielijst van de Belastingdienst is opgenomen (paragraaf 6) dat stukken van blijvende waarde (SBW) bewaard moeten blijven en dat die gedefinieerd zijn als: «Stukken van blijvende waarde zijn alle documenten die moeten worden bewaard zo lang de belastingplicht of actualiteitswaarde (van het document) bestaat»?
Ja.
Denkt u dat de stukken, die betrekking hebben op de toeslagenaffaire, waarnaar nu een parlementaire ondervraging (mini-enquete) loopt, waarvoor een nieuwe uitvoeringsorganisatie is opgezet met 500 miljoen euro, waarnaar de Kamer elke week vraagt en waarvan de ouders nog steeds wachten op hun dossier, actualiteitswaarde hebben en dus bewaard moeten worden of niet?
Ja, deze stukken hebben zeker actualiteitswaarde.
Wilt u er onmiddellijk voor zorgen dat er een moratorium komt op de vernietiging van stukken, die betrekking hebben op toeslagen, waaronder (niet limitatief) inbegrepen; bezwaar- en beroepsdossiers, alle beschikkingen, alle onderzoeken en verslagen daarvan, alle managementverslagen, alle vermeldingen op zwarte lijsten en elk ander document dat relevant kan zijn voor individuele compensatie of individueel rechtsherstel?
Na het vaststellen van de onterechte vernietiging zijn de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers stopgezet en zijn de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart opgeslagen. Daarnaast is besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Kunt u onmiddellijk een apart archief instellen (een zogenaamd hotspot bij het Nationaal Archief) en daar de stukken over de kinderopvangtoeslagaffaire onderbrengen, inclusief de (kopieën van) persoonlijke dossiers en de zwarte lijsten?
Tot nader orde worden Belastingdienst breed geen fysieke archieven meer vernietigd. Dit is een forse ingreep, maar noodzakelijk. Ik zal eerst in overleg met Uw Kamer gaan voordat dit moratorium wordt opgeheven. Door de directe stopzetting van de vernietiging én het veilig stellen van de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen (zie vraag 7) heeft het per direct aanmerken van de kinderopvangtoeslagaffaire als «hotspot» geen meerwaarde. Wel zal ik de deze op de «hotspotlijst Ministerie van Financiën» laten plaatsen. Vervolgens kan op termijn op basis van de geldende criteria beoordeeld worden of de hieronder vallende dossiers als permanent te bewaren moeten worden aangemerkt. Dit laatste betekent dat deze op termijn moeten worden overgebracht naar het Nationaal Archief. Voor het Ministerie van Financiën is de hotspotmonitor als instrument nog in ontwikkeling en de bedoelde hotspotlijst is nog niet formeel beschikbaar.
Is er bij het illegaal vernietigen van archieven in de kinderopvangtoeslagaffaire mogelijk sprake van een ambtsmisdrijf, bijvoorbeeld op basis van artikel 361 van het wetboek van strafrecht: «De ambtenaar of een ander met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon, die opzettelijk zaken bestemd om voor de bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, akten, bescheiden of registers, welke hij in zijn bediening onder zich heeft verduistert, vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, of toelaat dat zij door een ander worden weggemaakt, vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt, of die ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vijfde categorie.»? Kunt u op deze vraag een heel precies antwoord geven?
De strafrechtelijke bepaling waar in deze vraag naar verwezen wordt, ziet op het opzettelijk verduisteren van bewijsstukken door ambtenaren. Er zijn geen aanwijzingen dat het vernietigen van de betreffende beroepsdossiers redelijkerwijs is te herleiden tot opzettelijk menselijk handelen. Voor zover vastgesteld kan worden zijn de geldende procedures bij de vernietiging van de betreffende dossiers gevolgd en nageleefd. De voortijdig vernietigde dossiers zijn echter het gevolg van vermenging van dossiers van de Belastingdienst met de dossiers van Toeslagen. Deze situatie leent zich dan ook niet voor de kwalificaties van deze strafrechtelijke bepaling.
Bent u ervan op de hoogte dat een gemeente een medewerker terecht ontslagen heeft omdat deze medewerker illegaal archieven vernietigd had en dat dat een plichtsverzuim was?4
Ik ben bekend met de aangehaalde uitspraak.
Kunt u de verklaringen van vernietiging van de stukken die in 2017, 2018 en 2019 vernietigd zijn op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen aan de Kamer doen toekomen? En kunt u daarin heel precies aangeven waarin in dat besluit de beroepszaken zitten?
In bijlage 1 treft u de «verklaring van vernietiging 2017» dit betreft de vernietiging van dossiers in het kalenderjaar 2017, welke na afloop in 2018 is opgemaakt. In bijlage 2 treft u de «verklaring van vernietiging 2018» van dossiers in het kalenderjaar 2018 welke in 2019 is opgemaakt. Bij de eerdere vragen en antwoorden rondom de vernietigde dossiers van 18 augustus jl. is deze laatste ook abusievelijk meegestuurd als «verklaring van vernietiging 2019».6 Hierbij had moeten worden aangegeven dat de verklaring van vernietiging van dossiers in kalenderjaar 2019 nog niet gereed is. In bijlage 1 en 2 zijn de regels die op documenten van Toeslagen betrekking kunnen hebben geel gemaakt, het betreft selectielijst 201 handeling 24. In 2017 en 2018 zijn voor zover nu bekend geen toeslagen beroepsdossiers vernietigd.7, 8
Kunt u de opdracht voor de vernietiging van archiefbescheiden van zowel de Belastingdienst als de Belastingdienst/Toeslagen over het jaar 2020 aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage 3 is bijgevoegd de opdracht voor vernietiging van archiefbescheiden van Belastingen met dagtekening 5 november 2019, voor dossiers met vernietigingsjaar 2020. Hierop bevinden zich alleen dossiers van Belastingen. Op het moment van opdrachtverstrekking waren we ons niet bewust van de vermenging die had plaatsgevonden. Vanwege het ontbreken van een selectielijst voor Toeslagen heeft vermenging plaatsgevonden door destijds gebruik te maken van de inventarislijst van Belastingen. Er is over het hoofd gezien dat zich onder dossiers Belastingen ook dossiers Toeslagen bevonden. Hierdoor is op beroepsdossiers van Toeslagen abusievelijk de vernietigingstermijn uit de selectielijst Belastingen toegepast. Hierdoor zijn met de opdrachtverstrekking ook onbedoeld beroepsdossiers van Toeslagen vernietigd. Sinds de invoering van de aparte selectielijst voor Toeslagen (2015) worden toeslagendossiers gekoppeld aan de juiste bewaartermijnen en vernietigingsjaren waarmee de mogelijkheid tot vermenging tot een minimum beperkt is.9
Kunt u aangeven waarom in de brief van 20 november 20185 (kenmerk 2018-0000895333) van het waarnemend hoofd bewerken aan het afdelingshoofd informatiehuishouding van de Belastingdienst, letterlijk staat: «De selectielijst betreffende het proces toeslagen hebben wij buiten beschouwing gelaten, aangezien het voor Doc-Direkt momenteel niet mogelijk is te bepalen of de betreffende dossiers daadwerkelijk zijn afgesloten»?
Door Doc-Direkt is deze zinsnede in het voorstel van vernietiging opgenomen omdat het Doc-Direkt niet bekend was of de betreffende dossiers van Toelagen beëindigd waren. Zolang niet bekend is of het proces volledig is afgehandeld, dan wel de toeslag is beëindigd mag conform de selectielijst Toeslagen van 2015 niet tot vernietiging worden overgegaan.11 Deze selectielijst Toeslagen werkt weliswaar terug tot 2004 maar door de vermenging van toeslagendossiers met dossiers van de Belastingdienst, heeft vernietiging van toeslagendossiers in 2019 en 2020 toch plaatsgevonden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Nee, helaas heeft het iets langer geduurd, ik heb u dan ook op 23 september jl. een uitstelbrief gezonden.
Het inclomplete AVG verwerkingsregister en over onbeantwoorde belangrijke vragen over de kinderopvangtoeslagaffaire |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat ik bij het algemeen overleg over de Belastingdienst op 23 juni 2020 doorgevraagd heb of er andere zwarte lijsten (dan de Fraude Signalering Voorziening – FSV) bekend waren?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in juli 2020 het KPMG-rapport «Rapportage verwerking van risicosignalen voor toezicht» aan de Kamer gestuurd heeft?2
Ja.
Klopt het dat KPMG de eerste versie van dit rapport al op 16 juni 2020 aan het ministerie heeft aangeboden en dat toen al bekend was dat er meer applicaties waren die niet deugden? Waarom is dat niet aan de Kamer gemeld?
Bij brief van 28 april jl. hebben wij aan uw Kamer aangegeven dat nog in kaart moest worden gebracht of er eventueel met FSV vergelijkbare systemen zijn en of deze wel voldoen aan de privacywetgeving. Om dit goed uit te zoeken is aan een externe partij (KPMG) gevraagd hiernaar onderzoek te doen. Tijdens het algemeen overleg van 23 juni 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst aangegeven dat wij bij het naar de Kamer sturen van het definitieve rapport van KPMG zouden rapporteren over FSV-achtigen.
Op 16 juni jl. heeft KPMG (opdrachtnemer) een eerste conceptversie van de rapportage aan de Belastingdienst (opdrachtgever) aangeboden. Hieruit werd duidelijk dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. KPMG schetst daarnaast een algemeen beeld omtrent risicosignalering en risicoselectie. Daarbij geeft KPMG duiding aan de wijze waarop zij de zoektocht naar systemen die in aanmerking komen om onderzocht te worden, gaat vormgeven. In deze conceptversie geeft KPMG aan dat zij op basis van documentenstudie en informatieverzameling door middel van interviews tot een shortlist van toezichtprocessen en bijbehorende applicaties zijn gekomen die mogelijk een vergelijkbare werking en doel hadden als waarvoor FSV werd gebruikt. Dit concept is besproken tussen KPMG en de Belastingdienst.
In de volgende twee concepten (respectievelijk op 23 juni en 2 juli jl.) heeft KPMG onder andere de resultaten van die zoektocht weergegeven en is verder onderzoek gedaan naar de toezichtprocessen en bijbehorende applicaties op de shortlist. Ook deze concepten zijn besproken tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Dit met het doel om feitelijke onjuistheden te verbeteren en verduidelijkende vragen te kunnen stellen. Tevens is de inhoud van alle concepten besproken in de stuurgroep FSV. Aan de stuurgroep FSV nam de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane – deel. Zij heeft de conceptrapportages in die hoedanigheid ontvangen. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – nam geen deel aan de stuurgroep en heeft de genoemde conceptrapportages daarom ook niet ontvangen.
Er is vóór 23 juni nog geen melding gedaan aan uw Kamer, omdat het onderzoek nog niet was afgerond en de bevindingen van KPMG zoals verwoord in de concept-rapportages, daar op dat moment ook geen aanleiding toe gaven. Op 10 juli jl. is het definitieve rapport vastgesteld en dat is die dag nog aan uw Kamer toegestuurd. In onze begeleidende brief3 van 10 juli jl. hebben wij tevens aangegeven welke beheersmaatregelen wij hebben getroffen voor risico’s bij een aantal andere applicaties en verwerkingsprocessen die zouden kunnen optreden bij het mogelijk niet voldoen aan de AVG.
Wanneer wist u voor het eerst van het bestaan van project 1043 af?
Eind april ben ik, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, tijdens achtergrondgesprekken met journalisten van Trouw en RTL Nieuws, op de hoogte gesteld van het feit dat er in het kader van het toezicht bij de inkomstenbelasting gebruik wordt gemaakt van projectcode 1043. Ook is in die periode door uw Kamer gevraagd naar 1043. Ik heb vervolgens verzocht om een uitleg. Op 4 mei jl. heb ik naar aanleiding van mijn vragen een notitie ontvangen met toelichting. Op basis van deze toelichting was de indruk dat heel goed uitgezocht moet worden wat het gebruik van deze term inhoudt. In de brief van 10 juli jl.4 is aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de werking van projectcode 1043 en de gevolgen die het heeft voor belastingplichtigen. Op korte termijn wordt u over dit onderwerp nader geïnformeerd.
Beschouwt u project 1043 als een zwarte lijst of niet?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is.
Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen. Wij kunnen ons daarbij voorstellen dat – hoewel een (juridische) definitie ontbreekt – vanuit burgerperspectief het wel de sfeer kan oproepen van een zwarte lijst.
Zoals in de Kamerbrief5 van 10 juli jl. aan uw Kamer is geïnformeerd, is project 1043 de naam van een projectcode die wordt gebruikt bij de risicodetectie van hoog risico-aangiften en mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting. Voor een aanvullende toelichting t.a.v. project 1043, verwijzen wij u naar deze Kamerbrief. Binnenkort informeren wij u over de stand van zaken in het onderzoek naar projectcode 1043.
Wat betekent het dat de Belastingdienst een onderhanden versie heeft van een verwerkingsregister?
Het Ministerie van Financiën maakt gebruik van één register van verwerkingen. Niet alle beschrijvingen van de verwerkingen van de Belastingdienst in dit register hebben een definitieve status en zijn nog in bewerking. Er wordt gewerkt aan een kwaliteitsverbetering van het register van verwerkingen.
Wanneer heeft de Belastingdienst een compleet verwerkingsregister (dat niet onderhanden is)?
Ten tijde van de implementatie van de AVG heeft de Belastingdienst zich ingezet om het register zo volledig mogelijk te vullen. Hierbij zijn de bedrijfsprocessen als basis gebruikt.
De informatie benodigd voor het vullen van het register vloeit voort uit de (ontwerp)documentatie van de bedrijfsprocessen van de Belastingdienst. Deze documentatie geeft de verdieping op welke wijze de processen ontworpen zijn, inclusief de samenhang met applicaties en de samenhang met ander processen en op welke wijze er invulling gegeven wordt aan de vereisten van de AVG en andere wet- en regelgeving.
Omdat we met name daar de gebreken zien gaat de Belastingdienst, zoals aan uw Kamer geïnformeerd6, de bedrijfsprocessen systematisch, grondig en zorgvuldig doorlichten. Hierbij wordt ook getoetst of het niet alleen in opzet maar ook in de praktijk aan de eisen van de AVG en andere wet- en regelgeving voldoet. Op basis van de geactualiseerde ontwerpen wordt het register conform de vereisten bijgewerkt. Zoals eerder aan uw Kamer bericht, is voor dit traject helaas nog minimaal drie jaar voorzien. Zoals in antwoord 6 aangegeven loopt er momenteel al een eerste verbeterslag van het register.
Hierbij geldt overigens dat het register in enige mate voortdurend onderhevig zal zijn aan veranderingen omdat processen door de tijd veranderen, bijvoorbeeld door wijzigingen in wetgeving.
Herinnert u zich dat uw voorganger in mei 2019 het volgende meldde: «De periode februari-mei 2019 heeft de Belastingdienst gebruikt om de bevindingen van de ADR weg te nemen. De Belastingdienst meldt dat de bevindingen inmiddels zijn opgelost, met uitzondering van het verwijderen van oude gegevens» en «De Belastingdienst werkt aan het verbeteren van het inzicht in het gebruik van persoonsgegevens in de keten door het actualiseren en het verbeteren van de kwaliteit van het register van werkingen»?3
Ja.
Herinnert u zich dat de Auditdienst Rijk (ADR) in een vervolgonderzoek in december 2019, dat als bijlage weggefrommeld aan de Kamer gestuurd is, concludeerde: «Geen voortgang op registratie van verwerkersovereenkomsten in AVG-register ADR-bevinding uit het initiële rapport: Nog niet alle verwerkersovereenkomsten zijn aanwezig of geactualiseerd Uit de analyse van begin september 2019 blijkt dat er geen voortgang is geboekt ten opzichte van februari 2019 met betrekking tot de volledigheid en de actualiteit van de registratie van verwerkersovereenkomsten in het AVG-register van het Ministerie van Financiën.»4
Ja.
Wanneer heeft de Belastingdienst een functionerend, volledig en up-to-date verwerkingsregister dat aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voldoet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Realiseert u zich dat uw onvolledige verwerkingsregister ertoe leidt dat KPMG moet concluderen dat het mogelijk is dat processen met gebruik van risicosignalen buiten ons gezichtsveld zijn gebleven?
Wij realiseren ons dat er onvoldoende gedetailleerde beschrijvingen beschikbaar zijn voor onderzoeken die diepgaand zijn of een volledig dekkend beeld geven van de wijze waarop de risicoselectieprocessen binnen de Belastingdienst worden uitgevoerd en hoe applicaties daarbij worden gebruikt. In antwoord op vraag 7 is aangegeven wat we gaan doen om dit te verbeteren.
Heeft u aan de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld dat u geen volledig verwerkingsregister heeft? Zo ja, wanneer?
Wij hebben de uitkomsten van het KPMG-onderzoek actief met de AP gedeeld. Dit betreft echter geen formele melding, omdat er geen verplichting bestaat om dat aan de AP te melden.
Kunt u deze vragen een voor een en voorafgaand aan het algemeen overleg start hersteloperatie kinderopvangtoeslag op 20 augustus 2020 beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg van 20 augustus 2020.
Kunt u ook de volgende vragen, waarvoor de originele beantwoordingstermijnen van drie weken (bijna) verstreken zijn en die betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag, ten minste een dag voor het genoemde algemeen overleg beantwoorden:
Op 18 augustus jl. heb ik uw Kamer de antwoorden op de eerste twee genoemde sets met vragen gestuurd en een uitstelbrief over de derde set met vragen gestuurd.
De verplichte dataverstrekking van kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst. |
|
Renske Leijten (SP), Peter Kwint |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe het besluit tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang in verband met een aanscherping van de administratieve eisen ten behoeve van de gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen tot stand is gekomen?1
In 2018 is SZW, samen met de Belastingdienst/Toeslagen gestart met het verbetertraject kinderopvangtoeslag. De aanleiding hiervoor was de complexiteit van de systematiek en het grote aantal hoge terugvorderingen onder ouders. Doelstelling van het programma is het verminderen, met circa tweederde, van het aantal hoge terugvorderingen (>1000,-) ten opzichte van 2015. In 2015 waren dit ruim 38.000 terugvorderingen. Het verbetertraject is gericht op het substantieel aanpakken van het probleem en het verbeteren van de dienstverlening richting ouders, ten einde ouders meer zekerheid te geven over de hoogte van de kinderopvangtoeslag, zodat hoge terugvorderingen worden geminimaliseerd. Een groot deel van de terugvorderingen ontstaat doordat wijzigingen in de situatie van ouders niet of niet tijdig worden doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Doordat kinderopvangorganisaties maandelijks aan de Belastingdienst/Toeslagen gegevens verstrekken, kan vroegtijdig worden gesignaleerd of er afwijkingen zijn tussen deze gegevens en de gegevens bekend bij de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen kan dan contact opnemen met de ouder en hen ondersteunen bij het eventueel bijstellen van de gegevens. Hiermee kunnen terugvorderingen in een vroeg stadium worden voorkomen.
In de Regeling Wko worden eisen gesteld aan de inrichting van de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau. Voor de wijziging leverde het gros van de kinderopvangorganisaties alleen aan het einde van het jaar gegevens aan bij de Belastingdienst/Toeslagen over de afname van kinderopvang; de jaaropgave. Met het wijzigen van artikel 11 van de Regeling Wko is het voor kinderopvangorganisaties mogelijk de benodigde gegevens, voor het tussentijds signaleren, maandelijks aan de Belastingdienst te verstrekken en is het voor de Belastingdienst mogelijk deze gegevens bij de kinderopvangorganisaties op te vragen. Vanaf 2021 is het maandelijks leveren van deze gegevens verplicht. Met de gegevens over het gebruik van de kinderopvang van het lopende berekeningsjaar kan de Belastingdienst/Toeslagen vaker en eerder ouders ondersteunen in het tijdig doorgeven van wijzigingen.
Ik geef u hiervan graag twee voorbeelden:
Welke organisaties en stakeholders zijn geraadpleegd over het besluit dat een kinderopvang per maand gegevens over opvang moet verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen, in plaats van ééns per jaar? Kunt u de Kamer informeren hoe de organisaties en stakeholders hebben gereageerd op dit voorstel?
Tijdens de uitwerking van het verbetervoorstel maandelijkse gegevenslevering zijn veldpartijen actief betrokken. Ieder kwartaal heeft een panelsessie plaatsgevonden met branche- en oudervertegenwoordiging (BK, BMK, VGOB, BOiNK en VWO) en deelnemers uit kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus. Deze sessies waren bedoeld om met de sector in gesprek te gaan over de vormgeving van de maatregel, juist om feedback en inbreng te ontvangen van de sector op de wijziging in gegevenslevering. Met hen is onder andere de set aan gegevens die maandelijks nodig zijn besproken.
De branche en andere stakeholders hebben in het bijzonder het belang van het goed informeren van ouders over deze wijziging benadrukt. Ook is uitvoerig stilgestaan bij de juistheid van de gegevens, de verantwoordelijkheid daarvoor en hoe er wordt geacteerd op het moment een kinderopvangorganisatie onjuiste informatie verstrekt. Ouders mogen niet de dupe worden van onjuist aangeleverde gegevens. De gegevens zullen daarom alleen worden gebruikt voor het afgeven van een signaal richting de ouders. De ouder zelf voert op basis van dat signaal al dan niet een wijziging door in zijn aanvraag voor de kinderopvangtoeslag. Dit wordt op dit moment getest in een pilot met 300 ouders. De Belastingdienst/Toeslagen past op basis van deze gegevens niet zelfstandig (de hoogte van) het voorschot van ouders aan. Wel is door de Belastingdienst/Toeslagen de wens uitgesproken te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn, met instemming van ouders voor hen die dat willen, om de Belastingdienst/Toeslagen zelf te laten aanpassen.
De inbreng van de branche is, naast hun voortdurende betrokkenheid bij de ontwikkeling van de gegevenslevering, op twee momenten in het bijzonder van belang geweest: tijdens de Gateway review op het verbetertraject kinderopvangtoeslag van medio 2019 en de procedure voor de vaststelling van de concept-regeling voor maandelijkse gegevenslevering.
De Gateway review – waarin ook de branche is gehoord – liet zien dat het tempo voor invoering van gegevenslevering aanvankelijk te ambitieus is geweest. Dit heeft geleid tot een behoedzamere aanpak waarin de kwaliteit van de gegevens centraal kwam te staan. Er is daarom ook een zogenoemd ingroeijaar (2020) geïntroduceerd. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief van juni 2020.2
In de vaststelling van de conceptregeling Wko zijn daarnaast, ook verschillende toetsen uitgevoerd die horen bij een regelgevingstraject, zoals de MKB-toets, de Administratieve Lasten toets en de uitvoeringstoets door de Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast zijn adviezen ingewonnen bij de functionarissen gegevensbescherming van de Belastingdienst/Toeslagen en het Ministerie van SZW en is de Autoriteit Persoonsgegevens om advies gevraagd. De uitkomsten van deze toetsen en adviezen zijn opgenomen in de toelichting bij de regeling Wko zoals die in de Staatscourant van 29 november 2019 is gepubliceerd.3
Erkent u dat er in juni 2019 al zorgen waren over de gegevensaanlevering en de mate waarin dat op een goede manier geregeld wordt?2
Vanaf het begin van het verbetertraject zijn het ministerie en de Belastingdienst/Toeslagen in gesprek met de branche en oudervertegenwoordiging. Dit om eventuele zorgen van de branche en van ouders te horen en weg te nemen. Ook heeft de Gateway review van medio 2019 een aantal aandachtspunten naar voren gebracht, waaronder het belang van een zorgvuldige omgang met informatie en het goed informeren van ouders over de werking van de kinderopvangtoeslag. Op basis daarvan is voor een andere aanpak gekozen, zoals een groeijaar, waarover uw Kamer is geïnformeerd in de voortgangsbrief. Ook is in september een communicatiecampagne gestart om ouders beter te informeren over de werking van de toeslagen en het belang om tijdig wijzigingen door te geven die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het te ontvangen voorschot.
Op welke wijze zijn de pilots waarover uw voorganger sprak in het algemeen overleg Kinderopvang geëvalueerd? Kunt u die evaluaties naar de Kamer sturen?
In de Kamerbrief van 17 oktober 20195 is de gefaseerde implementatiestrategie toegelicht om kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus aan te laten sluiten bij het maandelijks leveren van gegevens. Deze aansluitstrategie is afgestemd met de branche- en oudervertegenwoordigers.
Onderdeel van deze implementatiestrategie is het uitvoeren van een aantal pilots, zodat Belastingdienst/Toeslagen kan vaststellen wat de kwaliteit is van de maandelijkse gegevenslevering.
De pilot hield in dat op basis van de maandelijkse gegevens die Belastingdienst/Toeslagen al ontvangt van convenanthouders POBR16 in 2019 een beperkte groep ouders is gebeld om hen te informeren over een afwijking tussen de gegevens in de aanvraag kinderopvangtoeslag en de gegevens die bekend waren bij de kinderopvangorganisatie.
Belangrijkste conclusie uit deze gesprekken met ouders is dat de Belastingdienst/Toeslagen de opvanggegevens van kinderopvangorganisaties niet zonder meer kan overnemen. Vanuit het Verbetertraject is met kinderopvangorganisaties geïnventariseerd wat hiervan de achterliggende oorzaken zijn en wat nodig is om de maandelijkse leveringen zorgvuldig te gebruiken met het oog op vroegsignalering en een goede dienstverlening aan ouders.
De Belastingdienst/Toeslagen neemt het lopende jaar de tijd om kinderopvangorganisaties in staat te stellen maandelijks gegevens te leveren met voldoende kwaliteit. In juli 2020 hebben 300 ouders een attentiebrief ontvangen waarin de ouders gevraagd wordt om te bekijken of het voorschot nog steeds op basis van de juiste gegevens is verleend. Indien de ouder een wijziging doorgeeft wordt het voorschot aangepast. De ouders die niet hebben gereageerd op de brief zijn na 2 weken gebeld. Het doel van het nabellen was om de ouders te helpen. Het is uitdrukkelijk niet bedoeld om toezicht te houden. Dit najaar informeer ik de Kamer over de resultaten van deze pilot.
Kunt u aangeven waarom ervoor gekozen is om de verplichte maandelijkse dataverstrekking van kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst/Toeslagen in een ministeriële regeling te regelen en niet via een wettelijke regeling met bijpassende toetsing door het parlement?
In de Regeling Wko worden, op basis van artikel 1.53 van de Wet Kinderopvang, eisen gesteld aan de inrichting van de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau. De gegevens zoals die in de ministeriële regeling waren opgenomen, waren niet afdoende om tussentijds het voorschot te controleren en zo nodig ouders te informeren over het aanpassen van de gegevens in het portaal.
Met de wijziging van de regeling worden de administratieve eisen, die op verzoek aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekt moeten worden, uitgebreid. Het gaat om gegevens die veelal door kinderopvangorganisaties al in de administratie worden bijgehouden, bijvoorbeeld de gegevens die nodig zijn om aan hun fiscale verplichtingen te voldoen. Deze wijziging is per 1 januari 2020 in werking getreden.
Het jaar 2020 wordt gebruikt om de nieuwe wijze van levering en dienstverlening aan de ouders in te richten en uit te voeren. De Belastingdienst/Toeslagen benadert kinderopvangorganisaties gericht om op vrijwillige basis te starten met de maandelijkse gegevenslevering. Vanaf 2021 worden kinderopvangorganisaties gehouden aan de maandelijkse leveringsplicht. Tot die tijd hebben kinderopvangorganisaties de tijd om aan de nieuwe gegevenslevering te wennen.
De insteek is om de levering van gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen maandelijks en op eigen beweging door alle kinderopvangorganisaties te laten plaatsvinden. Op dit moment moet de Belastingdienst/Toeslagen het periodiek uitvragen bij de organisaties. Dit vergt een aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsbesluit Awir). De Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van het Uitvoeringsbesluit Awir (artikel 1a) reeds de bevoegdheid gegevens bij kinderopvangorganisaties op te vragen. In het Uitvoeringsbesluit Awir dient verduidelijkt te worden dat gegevens maandelijks door de kinderopvangorganisaties aan Belastingdienst/Toeslagen worden geleverd. De grondslag voor de eisen aan de administratie van kinderopvangorganisaties is opgenomen in de Wko, met bijbehorende uitwerking in de regeling Wko.
Deze wijziging is beoogd per 1 januari 2021 en moet nog getoetst worden door het parlement. Vanaf dat moment worden kinderopvangorganisaties gehouden aan de maandelijkse leveringsplicht.
Bent u het eens met de stelling: juist een fundamentele wijziging in het verplicht delen van persoonsgegevens behoort via een wet te worden voorgesteld, zodat die kan worden besproken in de Staten-Generaal? Zo neen, waarom niet?
De juistheid van de gegevens waarop de hoogte van de kinderopvangtoeslag is gebaseerd dient te worden vastgesteld. Door actuele gegevens maandelijks te ontvangen van kinderopvangorganisaties kan op basis van actuele informatie bekijken of de hoogte juist is. Als de gegevens afwijken neemt de Belastingdienst/Toeslagen contact op met de ouder.
Het is correct dat als er sprake is van verwerking van persoonsgegevens, er op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming toestemming moet worden gegeven voor de verwerking of moet er een wettelijke grondslag voor de gegevenslevering zijn. In dit geval is sprake van een wettelijke grondslag. Zoals ik in bovenstaande antwoorden aangeef bestaat er reeds een wettelijke grondslag voor de gegevenslevering door kinderopvangorganisaties.
De verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, namelijk de Belastingdienst/Toeslagen en de kinderopvangorganisatie. Op grond van de Awir wisselen de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur en de ontvanger (ouder die KOT ontvangt) gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering van de wet (artikel 39, eerste lid, Awir). Als een voorschot is verleend, is de aanvrager verplicht bepaalde wijzigingen door te geven (artikel 17 Awir jo. artikel 5 Uitvoeringsregeling Awir). Daarnaast is een aanvrager, partner of medebewoner verplicht mogelijk relevante gegevens en inlichtingen te verstrekken, als Belastingdienst/Toeslagen daarom vraagt (art. 18 Awir).
Artikel 11, eerste lid, van de Regeling Wko stelt dat de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau zodanig is ingericht dat op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen tijdig, de in het artikel genoemde gegevens, kunnen worden verstrekt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van artikel 38 van de Awir en het Uitvoeringsbesluit Awir de bevoegdheid deze gegevens op te vragen. Er is dus een wettelijke grondslag voor het delen van de persoonsgegevens.
De wettelijke grondslag wordt nu aangepast, zodat onder meer deze gegevens ook op eigen beweging maandelijks worden geleverd. Het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen beoogd de Awir met ingang van 1 januari 2021 te wijzigen. De verplichting voor onder meer administratieplichtigen en verhuurders om aan de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de uitvoering van de Awir, of een inkomensafhankelijke regeling, volgt vanaf dat moment uit de wet. Daarnaast wordt in de Awir een grondslag opgenomen om instanties aan te wijzen die uit eigen beweging gegevens moeten verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen. Hiermee wordt een grondslag in wet in formele zin gecreëerd voor de structurele maandelijkse gegevenslevering uit eigen beweging.
De wijziging van de Awir zal meelopen in het Belastingplan 2021 en de wijziging van het Uitvoeringsbesluit Awir loopt mee met het Eindejaarsbesluit 2021 van het Ministerie van Financiën. Het Belastingplan 2021 zal besproken worden in het parlement.
Welke juridische analyses, notities of adviezen liggen ten grondslag aan het inzetten van een ministeriële regeling in plaats van een wetstraject met betrekking tot deze wijziging van de Regeling Wet kinderopvang? Kunt die analyses, notities of adviezen naar de Kamer sturen?
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt er een wettelijke basis gecreëerd voor de structurele maandelijkse gegevenslevering van de kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst/Toeslagen. Een analyse waaruit blijkt dat er geen wettelijke grondslag nodig is, is er niet, aangezien er een wetstraject loopt.
Kunt u de Privacy Impact Analyse die gemaakt is naar de Kamer sturen, alsmede de adviezen die de Functionaris Gegevensbescherming heeft gegeven en die u zegt te zullen opvolgen?3
Bij beantwoording van deze Kamervragen stuur ik u tevens een set aan bijlagen8. In bijlage I vindt u de PIA voor het wijzigingen van de regeling Wko. Daarbij vindt u in bijlage II het advies van de FG hierop. In bijlage III en IV vindt u de PIA voor het rechtmatig toekennen van de kinderopvangtoeslag door proactief te signaleren, met daarbij horend advies van de FG.
Herleidbare gegevens van ambtenaren onder directeurenniveau zijn uit privacyoverwegingen weggelakt uit deze bijlagen9.
Waarom voorziet de regeling kennelijk doelbewust niet in de mogelijkheid voor ouders om toestemming te geven, zoals blijkt uit voortgangsrapportage?
De aanpassing van Wet- en regelgeving (Awir, Uitvoeringsbesluit Awir en Regeling WKO) voorziet er in dat maandelijkse gegevenslevering kan plaatsvinden op basis van de door de kinderopvangorganisaties geadministreerde gegevens. Met deze wijziging wordt geregeld dat kinderopvangorganisaties, zonder expliciete toestemming van ouders, (persoons)gegevens ook maandelijks kunnen verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen. Deze gegevens werden nu reeds jaarlijks geleverd door kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst/Toeslagen. Aangezien er sprake is van een wettelijke grondslag voor de levering van de gegevens, is niet voorzien in de mogelijkheid voor ouders om toestemming te geven. Hiermee is het intrekken van toestemming ook niet aan de orde. In de regelgeving wordt niet voorzien in mogelijkheid van opt-out.
De gegevens worden gebruikt voor het bepalen van het recht op kinderopvangtoeslag en zijn in het belang van een grote groep ouders omdat hiermee (hoge) terugvorderingen worden voorkomen. Het alternatief dat kinderopvangorganisaties hiervoor expliciet toestemming aan ouders vragen en dit administreren, wordt als een te grote administratieve last gezien. Bovendien geldt dat voor de doelgroep die het meest gebaat is bij de levering (ouders met een lager doenvermogen) de kans juist groter is dat deze niet reageren op een verzoek om toestemming om te leveren. Deze groep zou geen baat hebben bij de maatregel als er alleen met toestemming geleverd mag worden.
Het proces van verwerking van de gegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen is zo ingericht dat gegevens van ouders die geen kinderopvangtoeslag ontvangen, wordt verwijderd. Daarnaast hebben ouders het recht:
Indien de ouder niet wil dat zijn/haar gegevens door de kinderopvangorganisatie met de BD worden gedeeld, moet hij/zij bezwaar kenbaar maken bij de kinderopvangorganisatie. De kinderopvangorganisatie besluit vervolgens of de gegevens wel of niet worden verwijderd uit de levering.
Erkent u dat er een mogelijkheid van een opt-out moet worden geboden bij gegevensdeling van iemand met derde partijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat deze massale dataverzameling in strijd is met privacy-verdragen en -grondrechten zoals het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de UN-resolutie 68/167? Zo nee, wat is volgens u de rechtvaardiging voor de massale dataverzameling en deze privacyregels?
Persoonsgegevens behoren tot de persoonlijke levenssfeer en worden daarom beschermd door de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Structurele gegevenslevering door kindercentra en gastouderbureaus aan de Belastingdienst/Toeslagen is een inmenging in de persoonlijke levenssfeer («private life»), zodat de maatregel aan het EVRM moet worden getoetst. Het EVRM vereist dat de maatregel bij wet is voorzien, de betreffende wet voldoende toegankelijk is en de maatregel voldoende voorzienbaar is. De maatregel voldoet hieraan omdat hij wordt opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) dat zijn grondslag vindt in artikel 38 Awir.
Daarnaast is reeds wettelijk geregeld welke gegevens gedeeld worden. Dit zijn de gegevens die op grond van de Wet Kinderopvang (Wko) in de administratie van een kindcentrum of gastouderbureau moeten worden opgenomen. Daarbij zijn deze gegevens beperkt tot die gegevens die noodzakelijk kunnen zijn voor de uitvoering van de taak van de Belastingdienst/Toeslagen (in dit geval uitvoering van art 38 Awir): deze gegevens zijn nodig om het voorschotbedrag en definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag te bepalen.
Tot slot vereist het EVRM dat een inmenging in de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is in een democratische samenleving. Deze noodzaak is gelegen in de noodzaak om het ontstaan van (problematische) toeslagschulden te voorkomen. Dit is in het belang van een grote groep ouders omdat op deze manier veel hoge terugvorderingen kunnen worden voorkomen. Het alternatief, dat kinderopvangorganisaties hiervoor expliciet toestemming aan ouders vragen en dit administreren, wordt als een te grote administratieve last voor kinderopvangorganisaties gezien. Door de gegevens maandelijks te ontvangen kan de Belastingdienst/Toeslagen ouders eerder informeren dat het werkelijke gebruik van kinderopvang afwijkt van de door ouder opgegeven schatting in de toeslagaanvraag en zo een (hoge) terugvordering van de kinderopvangtoeslag voorkomen.
Op grond van welke informatie en concepttekst heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) destijds een blanco advies gegeven? Bent u bereid een hernieuwd advies te vragen met de uiteindelijke tekst van de regeling, mede ook in het licht van de nadere bevindingen die de AP in de zomer heeft gepubliceerd?
Zowel SZW als de Belastingdienst/Toeslagen hebben een PIA uitgevoerd over de maandelijkse gegevenslevering. Voor beide PIA’s is een akkoord afgegeven. Sinds dit akkoord is de set aan gegevens die geleverd moet worden door kinderopvangorganisaties niet gewijzigd. Een hernieuwd advies is dan ook niet nodig. Wel is voor de wijziging van het Uitvoeringsbesluit Awir opnieuw advies gevraagd van de AP. Dit betreft immers een aanpassing van een besluit waarbij een nieuw advies ingewonnen dient te worden. Inmiddels is het advies binnen en zijn er geen opmerkingen gemaakt door de AP.
Kunt u stapsgewijs uiteenzetten hoe de Belastingdienst de verzamelde data gaat verwerken en opslaan?
Het proces start met een opdracht om een nieuwe kinderopvangorganisatie te autoriseren voor het maandelijks leveren van de gegevens over de opvang. De kinderopvangorganisatie ontvangt een autorisatie waarmee de gegevens maandelijks kunnen worden geüpload. Na het uploaden worden de gegevens beschikbaar gemaakt voor controle op juistheid en volledigheid. Indien nodig worden ontbrekende gegevens aangevuld dan wel opnieuw opgevraagd. Vervolgens wordt deze informatie ter beschikking gesteld aan de (data-)specialisten van Belastingdienst/Toeslagen voor controle met de gegevens uit de toeslagaanvragen in het toeslagen verstrekkingen systeem. Op basis van deze vergelijking wordt vastgesteld of het voorschot voor het juiste bedrag is vastgesteld. Afhankelijk van de hoogte (en relevantie) van de vastgestelde afwijking ontvangt de burger een signaal van de eventuele afwijking.
De verzamelde data in dit hele proces wordt verwerkt conform de wet- en regelgeving (AVG, Awir). De data wordt opgeslagen op de servers, in beheer bij de IT-afdeling van de Belastingdienst/Toeslagen, conform de geldende bewaartermijnen.
Welke mogelijkheden hebben ouders om inzicht te krijgen in de verzamelde gegevens om onder andere de juistheid te controleren?
Ouders kunnen bij kinderopvangorganisaties navragen welke gegevens zij opsturen aan de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen ontvangt maandelijks deze gegevens. Wanneer de Belastingdienst/Toeslagen een afwijking constateert tussen de gegevens bij hen bekend en de geleverde set door de kinderopvangorganisatie, dan onderneemt hij actie door de ouder hierop te attenderen. Vervolgens kunnen ouders zelf controleren of de gegevens juist zijn en waar nodig de gegevens wijzigen.
Heeft u, naar aanleiding van de toeslagenaffaire, de richtlijnen voor het verzamelen van data aangepast om problemen met deze nieuwe datastromen te voorkomen? Zo ja, welke richtlijnen zijn aangepast? Zo nee, waarom niet?
Op basis van dit punt is geen aangepaste richtlijn gedefinieerd. Hiervoor was geen aanleiding omdat er geen relatie is tussen de toeslagenaffaire en de datarichtlijnen. De toeslagaffaire is met name het gevolg geweest van de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in de fraudebestrijding en daarmee de beoordeling van specifieke situaties bij toeslaggerechtigden. De aanleiding voor de maandelijkse datalevering is gelegen in het verbeteren van de dienstverlening richting ouders en daarmee de problematiek van hoge terugvorderingen aan te pakken, niet in het verscherpen van het toezicht.
Kunt u zich voorstellen dat na alle recent op tafel gekomen feiten als het gaat om het niet kunnen verweren tegen verwijten van Belastingdienst/Toeslagen, alsmede als het in strijd met privacy handelen binnen de Belastingdienst, er grote zorgen leven over de gegevensdeling?
Gelet op de berichtgeving rond de Belastingdienst/Toeslagen, kan ik mij voorstellen dat burgers bezorgd kunnen zijn over privacy en de gelegenheid om in verweer te komen. Daar is dan ook nauwgezet mee omgegaan in de opzet ervan door een toets (Privacy Impact Analyse) uit te voeren op de AVG-vereisten. Daarnaast worden er Belastingdienst-breed stappen ondernomen om de rechtszekerheid van burgers te beschermen. Voor specifiek voorliggende maatregel is het ook zo dat er geen handelingen verricht worden door Belastingdienst/Toeslagen, anders dan het signaleren van een mogelijke afwijking in de gegevens richting ouders.
Wat zijn de consequenties voor ouders en/of kinderopvangorganisaties als zij weigeren mee te doen?
Kinderopvangorganisaties zijn vanaf 1 januari 2021 (na aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Awir) verplicht maandelijks de relevante gegevens te leveren aan de Belastingdienst/Toeslagen. Wanneer organisaties weigeren gegevens te leveren, kan een vergrijpboete worden opgelegd. Ouders kunnen niet worden verplicht gegevens te leveren aan kinderopvangorganisaties. Om aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag zijn ouders uiteindelijk wel verplicht desgevraagd relevante gegevens te delen met de Belastingdienst/Toeslagen.
Klopt het dat er in de afgelopen periode verschillende stakeholders rond de Kinderopvang hebben aangegeven dat de gegevensdeling problematisch is? Zo ja, wat is uw antwoord hierop geweest?
Bij de uitwerking van de maandelijkse gegevenslevering zijn branche- en ouderpartijen actief betrokken. Zij hebben daarbij aangegeven het doel van dit traject te ondersteunen. Dit jaar zijn diverse informatiebijeenkomsten georganiseerd voor kinderopvangorganisaties om hen te ondersteunen bij het realiseren van de maandelijkse gegevenslevering. Tijdens de informatiebijeenkomsten eerder dit jaar hebben enkele kinderopvangorganisaties hun zorg geuit over de verandering van jaarlijkse gegevenslevering naar maandelijkse gegevenslevering. De kinderopvangorganisaties waren met name bezorgd over mogelijke administratieve lasten en technische ondersteuning. De Belastingdienst zet zich in om deze kinderopvangorganisaties zo goed mogelijk te ondersteunen. Met de gefaseerde aansluiting van kinderopvangorganisaties zorgt de Belastingdienst ervoor dat stapsgewijs begeleiding aan kinderopvangorganisaties geboden kan worden. Ook de kwaliteit van de gegevenslevering is hierbij van belang. Daarnaast worden veldpartijen, zoals branchevertegenwoordiging en het Waarborgfonds Kinderopvang, betrokken bij de verdere aanpak en ondersteuning dit jaar om kinderopvangorganisaties bij de gegevenslevering te laten aansluiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 1 september 2020?
We doen ons best de antwoorden op gestelde Kamervragen zo snel mogelijk te formuleren. Hierbij is volledigheid leidend. Het is niet gelukt dit te doen voor 1 september 2020.
De termijntweewekentermijn die gehanteerd wordt bij informatieverzoeken aan belastingplichtigen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst wel in de media heeft gereageerd op de Kamervragen van het lid Omtzigt, maar er geen informatie naar de Kamer is gestuurd?1
Naar aanleiding van de Kamervragen die het lid Omtzigt aan mij heeft gericht zijn er in de media vragen gesteld. Op deze vragen vanuit de media is tijdens het reces gereageerd door een woordvoerder van de Belastingdienst. Sommige vragen van het lid Omtzigt behoefden iets meer uitzoekwerk, waardoor mijn volledige reactie op zich moest laten wachten.
Op welke wijze worden ouders, die de stuipen op het lijf is gejaagd, geïnformeerd dat ze langer de tijd hebben om de informatie aan te leveren?
Ouders, die eind juni (96.000 ouders) of half juli (30.000 ouders) een vraagbrief hebben ontvangen en daarop niet hebben gereageerd, hebben op of rond 5 september 2020 een rappelbrief ontvangen met het verzoek om alsnog de jaaropgave te versturen en het formulier in te vullen. In deze brief wordt, gezien de situatie, een reactietermijn van drie weken gehanteerd. De medewerkers van de Belastingtelefoon informeren de ouders hierover desgevraagd, zoals opgenomen in de reeds bestaande instructie. Deze werkwijze is niet anders dan voorgaande jaren. Gezien de hoeveelheid vragen over de brief en het responspercentage in vergelijking tot eerdere jaren was er geen noodzaak om over te gaan tot aanvullende maatregelen. Om de ouders die nog in onzekerheid zaten over dit proces in te lichten, heb ik recentelijk gezorgd dat zij ook via de website2 hierover geïnformeerd worden.
Erkent u dat het onnodig veel stress bij ouders en kosten bij de Belastingdienst oplevert als dit soort zaken via publieke ophef, in plaats van via goede interne controle, wordt opgelost? Hoe gaat dit in de toekomst voorkomen worden?
Elk jaar wordt in juni in twee tranches een uitvraagbrief verzonden naar een deel van de ouders met kinderopvangtoeslag. De vraagbrief wordt verzonden indien de informatie van de aanvraag van de ouders niet overeenkomt met de gegevens die Toeslagen heeft ontvangen van de kinderopvang-organisatie of indien geen informatie van de kinderopvang-organisatie is ontvangen. Ouders wordt gevraagd het aantal afgenomen kinderopvang-uren in te vullen en de jaaropgave van de kinderopvang mee te sturen.
In de afgelopen jaren zijn de vraagbrieven drie tot vier weken eerder verzonden dan in 2020. Dat een deel van deze brieven onverhoopt tijdens de zomervakantieperiode is verstuurd heeft te maken met de afweging om ouders in de Coronaperiode niet te noodzaken zich buitenshuis te bewegen als gevolg van informatieverzoeken. Dit zou in tegenspraak zijn met het verzoek van de regering om zoveel mogelijk thuis te blijven, waardoor gewacht is met verzending. Het weer opstarten van het proces van grootschalige informatie-uitvraag heeft enkele weken doorlooptijd gekost omdat dit zorgvuldig ingepland moet worden. Door de vertraging is de tweede zending op een ongelukkig moment, namelijk in de zomervakantie van regio Noord en regio Zuid, op de mat gevallen.
De in de brief vermelde reactietermijn was in al die jaren gelijk, namelijk twee weken.
In de afgelopen jaren heeft zo’n 80% van de ouders op de eerste vraagbrief gereageerd, ongeveer 20% heeft een rappelbrief ontvangen. Op de vraagbrief van dit jaar heeft ook zo’n 80% van de ouders gereageerd.
Ik heb uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Start hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 20 augustus 2020 aan het lid Lodders toegezegd binnenkort te komen met een voorstel voor een invulling van reactie- en rappeltermijnen. Ik neem daarin het vraagstuk van de schoolvakanties mee.
Daarnaast wil ik opmerken dat Toeslagen verwacht dat vanaf toeslagjaar 2020 het aantal uit te sturen brieven aanzienlijk zal afnemen. Door de wijziging van de Regeling Wet Kinderopvang (onderdeel van Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag) zijn kinderopvangorganisaties per 1 januari 2020 verplicht om maandelijks gegevens met betrekking tot de genoten opvang aan te leveren. Hierdoor zal de situatie dat Toeslagen géén gegevens heeft ontvangen van de organisaties, zoals nu het geval was over 2019, nauwelijks meer voorkomen en kunnen eventuele afwijkingen eerder geconstateerd en gecorrigeerd worden. Bij de definitieve toekenning zal dit tot een beperking van het aantal informatieverzoeken en als logisch gevolg een beperking van de hoeveelheid terugvorderingen moeten leiden.
Erkent u dat het niet waar is dat het door de corona-uitbraak komt dat deze brieven aan het begin van de zomervakantie, met een korte reactietijd, zijn gestuurd, maar dat dit al jaren gebeurt? Zo neen, hoe verklaart u dan dat mensen melden dat ze vorig jaar dezelfde behandeling hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ook bij informatieverzoeken bij de inkomstenbelasting korte reactietermijnen gelden? Bijvoorbeeld als iemand wordt gevraagd bewijsstukken te sturen in verband met ziektekosten? Zo neen, kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Voor de inkomensheffing wordt veel gebruik gemaakt van de ICT-service Oscar. Als een behandelaar met deze service een vraagbrief aanmaakt, dan geeft Oscar een reactietermijn mee van drie weken. Reageert een burger niet binnen deze termijn dan is het gebruikelijk om na een week een rappelbrief te sturen waarin een termijn wordt meegegeven van twee weken. Reageert de burger ook niet op de rappelbrief dan wordt na een week een vooraankondiging tot afwijking van de aangifte verstuurd met een reactietermijn van twee weken. Deze termijnen zijn gebaseerd op een oude handreiking uit 2003. De behandelaar kan afwijken van deze reactietermijnen ten gunste van de burger. In de ICT-service GDC waarmee ook brieven voor de IH worden aangemaakt, wordt geen reactietermijn meegegeven. De behandelaar vult zelf een uiterste reactiedatum in.
De mogelijkheid om zelf een datum in te vullen biedt de gelegenheid tot maatwerk. Zo wordt voor vragen aan buitenlandse belastingplichtigen veelal een langere termijn in acht genomen dan drie weken. Ook kan zo rekening worden gehouden met de omstandigheden waarin een burger zich bevindt. Voor vragen over ziektekosten wordt standaard de ICT-service Oscar gebruikt. Hierbij wordt dus een eerste reactietermijn van drie weken meegegeven.
Is het mogelijk dat mensen die een bepaalde code achter hun burgerservicenummer (BSN) hebben staan, bijvoorbeeld duidend op «systeemfraude», kortere reactietijd wordt gegeven als er informatie wordt opgevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan hoeveel ouders is sinds 1 juli 2020 gevraagd om binnen twee weken bewijsstukken over de kinderopvangtoeslag over 2019 aan de Belastingdienst op te sturen (bron: vele e-mails van ouders en een aantal twitterberichten)?
Aan verreweg de meeste ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen hoeft geen vraag om extra bewijsstukken te worden gestuurd voorafgaand aan de definitieve toekenning, omdat Toeslagen die informatie rechtstreeks van de kinderopvanginstellingen ontvangt. Dit aantal wordt gelukkig steeds groter.
Eind juni zijn de eerste 96.000 brieven verzonden met daarin het verzoek voor aanvullende informatie over de gebruikte kinderopvang, om zo de definitieve berekening voor de kinderopvangtoeslag te kunnen maken. Als onderdeel van deze brief werd ouders ook gevraagd om de jaaropgave van de kinderopvang mee te sturen.
Op 11 juli jl. is aan nogmaals circa 30.000 ouders deze brief verzonden. Het versturen van deze 30.000 brieven heeft voor regio Noord en Zuid plaatsgevonden binnen de zomervakantieperiode (start van de schoolvakanties op resp. 4 juli en 11 juli). Voor beide brieven was de reactietermijn circa twee weken.
Ik merk op dat het zeer ongelukkig is dat ouders in de zomervakantie een brief met een reactietermijn van twee weken hebben gehad. Ouders hebben in de praktijk echter ruimschoots de tijd om deze brief te beantwoorden. Zoals toegezegd in het AO van 20 augustus jl. aan het lid Lodders zal ik uiteenzetten op welke wijze er op dit moment met de reactietermijnen wordt omgegaan en een voorstel doen voor een invulling daarvan in de toekomst. Mijn streven is om dit einde deze maand met uw Kamer te delen.
Hoeveel klachten zijn er tussen 1 juli 2020 en het beantwoorden van deze Kamervragen bij de belastingtelefoon binnengekomen van ouders die er niet in slagen om in de vakantieperiode binnen twee weken de bewijsstukken aan te leveren, bijvoorbeeld omdat zij met vakantie waren in die periode (bron: anonieme medewerkers van de belastingtelefoon die melden dat hierover veel klachten binnen komen)?
Als gevolg van deze brief komen elk jaar vele telefoontjes binnen en helaas ook enkele klachten. Meestal zijn deze telefoontjes van informatieve aard. Dit jaar zijn in de maand juli circa 6.600 telefoontjes binnengekomen, waarvan 12 klachten gingen over de aanlevertermijn. Deze aantallen wijken niet sterk af van andere jaren.
Was het signaal van de klachten over deze korte termijn al door de belastingtelefoon aan de Belastingdienst/Toeslagen gegeven (en door het twitter team zoals op twitter beloofd) en zou de Belastingdienst/Toeslagen maatregelen genomen hebben zonder deze Kamervragen?
Deze klachten zijn via het reguliere klachtenproces door de Belastingtelefoon doorgegeven aan Toeslagen. Het feit dat er ook diverse signalen op Twitter door burgers werden afgegeven over problemen met het nakomen van de aangegeven aanlevertermijn is ook doorgegeven aan Toeslagen.
Bij de verzending van deze brieven was net als in andere jaren ingepland dat de rappelbrief na de zomervakantie zou worden verzonden, waarmee ouders voldoende tijd hadden om te reageren voordat dit tot consequenties zou leiden. Medewerkers van de Belastingtelefoon zijn conform het reguliere proces geïnstrueerd. Dit houdt in dat, wanneer burgers aangeven niet binnen twee weken te kunnen aanleveren, zij eerst nog een rappel ontvangen. Desgewenst hebben medewerkers het gehele proces met de ouder telefonisch doorgesproken.
Toen duidelijk werd dat deze brieven tijdens de zomervakantie zijn verzonden is op de website1 aangegeven dat ouders zich nog geen zorgen hoefden te maken en meer tijd hebben om de gevraagde gegevens op te sturen. Om de ouders extra ruimte te geven is ook de rappeltermijn met één week verruimd.
Herinnert u zich dat u op 3 februari 2020 een brief aan de Nationale ombudsman heeft moeten schrijven, waarin u heeft moeten toegeven dat u jarenlang na het verloop van de eerste termijn van vier weken om stukken op te vragen, de kinderopvangtoeslag al had stopgezet en niet een rappelbrief gestuurd had met een nadere termijn van vier weken?
Ik herinner mij de brief van 3 februari 2020 waarin Minister Hoekstra en ik hebben aangegeven dat het voor een aantal werkprocessen zo was dat de kinderopvangtoeslag werd stopgezet tegelijk met het sturen van de rappelbrief, waar dat wettelijk gezien pas had mogen gebeuren na verstrijken van de in de rappelbrief gestelde termijn.
De nadruk in deze brief lag op de toelichting van de onwettelijke stop-rappel brief. Daarbij moet ik helaas aangeven dat per abuis is gesproken over een reactie- en rappeltermijn van 4 weken. In de praktijk was de gestelde reactietermijn in de regel echter circa twee weken. Wel geldt dat de interne termijn die Toeslagen hanteert alvorens een rappel wordt verstuurd, enkele weken langer is dan de reactietermijn die aan burgers wordt meegegeven. Deze interne termijn is circa vier weken of langer.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger en u de Kamer geïnformeerd hebben dat de Belastingdienst/Toeslagen zich dus niet hield aan de wet door na de eerste termijn van vier weken de toeslag stop te zetten, terwijl hen eerst een tweede termijn gesteld had moeten worden?1
Dat herinner ik mij. Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat het inderdaad tegen de wet was om na de eerste termijn de toeslag stop te zetten.
Herinnert u zich dat de Belastingdienst/Toeslagen de Nationale ombudsman hierover eerder verkeerd had geinformeerd?2
Zie het antwoord op vraag 4.
Zijn ouders, van wie de kinderopvangtoeslag op onwettige basis is stopgezet, op enige wijze gecompenseerd, omdat de Belastingdienst zich jarenlang niet aan artikel 18 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Awir) gehouden heeft? Zo nee, gaat u dat alsnog doen? Kunt u dit antwoord uitgebreid motiveren?
Zoals aangegeven in de brief aan de Nationale ombudsman van 3 februari jl. zijn ouders die na de stop/rappelbrief alsnog de benodigde stukken hebben aangeleverd met terugwerkende kracht uitbetaald. Ik zie hierom geen reden om tot aanvullende compensatie over te gaan.
Wie heeft bedacht dat een manier om dit recht te zetten is om de termijn van de eerste brief te verkorten van vier naar twee weken, hierover de Kamer niet te informeren en die brieven in de zomervakantie te gaan versturen, terwijl het toch evident is dat veel ouders niet binnen twee weken de stukken kunnen aanleveren?
In antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de gehanteerde reactietermijn bij informatieverzoeken in de regel circa twee weken is. Bij de brief waar het hier om gaat is deze termijn al een aantal jaren gebruikelijk en wordt ook altijd al een «echte» rappelbrief verstuurd zoals de wet voorschrijft. Bij deze brief wordt de rappelbrief altijd na de zomer gepland. Dit jaar was dat op 5 september.
Dat een deel van deze brieven onverhoopt tijdens de zomervakantieperiode is verstuurd heeft te maken met de afweging om ouders in de Coronaperiode niet te noodzaken zich buitenshuis te bewegen als gevolg van informatieverzoeken. Dit zou in tegenspraak zijn met het verzoek van de regering om zoveel mogelijk thuis te blijven, waardoor gewacht is met verzending. Het weer opstarten van het proces van grootschalige informatie-uitvraag heeft enkele weken doorlooptijd gekost omdat dit zorgvuldig ingepland moet worden.
Los van de termijn die gehanteerd is, vind ik het hoe dan ook ongelukkig dat de ouders een brief (die vraagt om reactie) in de zomervakantie hebben gehad. In de brief die ik naar aanleiding van het verzoek van het lid Lodders, einde deze maand aan uw Kamer zal doen toekomen, zal ik ook meenemen hoe ik in het vervolg om wil gaan met massale controleverzoeken tijdens de zomervakantie.
Is bij de top van de Belastingdienst/Toeslagen bekend dat brieven van de Belastingdienst/Toeslagen door veel ouders met angst en beven tegemoet gezien worden? Zo nee, wilt u de top van de Belastingdienst/Toeslagen dan een keer een dagje laten meelopen bij de belastingtelefoon?
Door de vele oudergesprekken die ik afgelopen tijd heb gevoerd ben ik me terdege bewust van de emoties die bij vele ouders spelen ten aanzien van de Belastingdienst en zijn communicatie. Doordat de toeslagenaffaire intern veel aandacht heeft gekregen en nog altijd krijgt, kan ik u verzekeren dat ook mijn collega’s op de hoogte zijn van de impact die communicatie vanuit de Belastingdienst kan hebben op ouders.
Om te zorgen dat communicatie met ouders in de toekomst beter verloopt, hebben wij reeds enkele initiatieven opgestart. Het Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, is daarvan een goed voorbeeld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders niet te maken krijgen met terugvorderingen door te korte termijnen van de Belastingdienst/Toeslagen in deze?
Onder andere vanwege de vakantieperiode is gekozen om het rappel niet direct na verstrijken van de eerste termijn uit te sturen. De rappelbrief is rond 5 september uitgestuurd. Dit is ook in andere jaren een gangbare werkwijze geweest. Vanwege de ongelukkige verzending in de zomer zal gezien de situatie een rappeltermijn van drie weken worden gehanteerd.
Door de wijziging van de Regeling Wet Kinderopvang (onderdeel van Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag) zijn kinderopvangorganisaties per 1 januari 2020 verplicht om maandelijks gegevens m.b.t. de genoten opvang aan te leveren. Hierdoor zal de situatie dat Toeslagen géén gegevens heeft ontvangen van de organisaties, zoals nu over 2019, nauwelijks meer voorkomen en kunnen eventuele afwijkingen eerder geconstateerd en gecorrigeerd worden. Bij de definitieve toekenning zal dit tot een beperking van het aantal informatieverzoeken en als logisch gevolg een beperking van de hoeveelheid terugvorderingen moeten leiden.
Bent u bereid om de termijn voor verzoeken om informatieverstrekking over een al verstreken toeslagjaar standaard op vier weken te zetten en dat ook in artikel 18 van de Awir op te nemen bij het Belastingplan 2021?
Ik heb uw Kamer toegezegd binnenkort te komen met een voorstel voor een redelijke invulling van reactie en rappel termijnen. Ik neem dit voorstel daarin mee ter overweging.
Bent u bereid om beleid te maken waardoor massale standaard controleverzoeken niet tijdens de schoolvakanties gedaan worden?
Ik heb uw Kamer toegezegd binnenkort te komen met een voorstel voor een redelijke invulling van reactie- en rappeltermijnen. Ik neem dit voorstel daarin mee ter overweging.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken en liefst eerder beantwoorden?
Beantwoording van enkele vragen behoefde meer uitzoekwerk, waardoor dit helaas niet mogelijk was.
Het keihard liegen door de Belastingdienst/toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Belastingdienst in juli 2017 glashard loog tegen de Autoriteit Persoonsgegevens door te verklaren dat de Belastingdienst geen gegevens heeft over de dubbele nationaliteit van Nederlandse aanvragers van kinderopvangtoeslag? Heeft u er ook kennis van genomen dat de Belastingdienst destijds heeft verklaard dat nationaliteit niet werd gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren? 1
De op onderdelen onjuiste informatieverstrekking in 2017 aan de AP is al eerder aan uw Kamer gemeld. Ik verwijs onder meer naar de kabinetsreactie van 17 juli jl op het rapport van de AP en de daarin genoemde eerdere brief van 11 juni 2019 van mijn ambtsvoorganger. In de brief van 17 juli jl. heb ik beschreven dat de AP aangegeven heeft dat zij in 2017 na signalering dat nationaliteit bij de kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen verkeerd gebruikt werd, vragen stelde aan Belastingdienst/Toeslagen en dat naar aanleiding daarvan namens Belastingdienst/Toeslagen is verklaard dat hij geen gegevens met betrekking tot tweede nationaliteit had.
De medewerkers die betrokken waren bij de voorbereiding van het heropende onderzoek van de AP in 2019 zijn zich op dat moment bewust geworden van het feit dat de AP destijds inderdaad onjuist en onvolledig was geïnformeerd op de volgende punten:
De Belastingdienst/Toeslagen legt niet de afkomst van toeslaggerechtigden vast. Wel krijgt Belastingdienst/Toeslagen de actuele gegevens over de nationaliteit uit de Basisregistratie personen (Brp). Hierin wordt de tweede nationaliteit niet opgenomen, dus die informatie heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet.
De nationaliteit wordt uiteraard niet gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren.
Deze informatie is onjuist gebleken. Uit de voorbereiding van de reactie aan de AP in juli 2017 komt het beeld naar voren dat door de betrokken medewerkers niet is stilgestaan bij de mogelijkheid dat de (dubbele) nationaliteit uit de GBA geregistreerd is gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen (TVS genaamd) na de overgang naar de Brp. Ook zijn geen opmerkingen terug te vinden over de indicator Nederlanderschap ja/nee in het risicoclassificatiemodel, die sinds de invoering van het model in 2013 daarin was opgenomen. Wel werd een relatie gelegd met het een CAF 11-onderzoek, waarbij onder meer werd opgemerkt dat Belastingdienst/Toeslagen hierbij niet selecteerde op nationaliteit, maar dat alle gegevens van de betrokken ouders wel zichtbaar werden gemaakt. De betrokken medewerkers wisselden onderling opmerkingen uit over de vraag of het nodig was de nationaliteit in dit kader op te nemen en of Belastingdienst/Toeslagen die bevoegdheid wel had. Daarop werd aangegeven dat de registratie van nationaliteit in het kader van het CAF 11-onderzoek niet nodig leek en dat registratie van nationaliteit op grond van artikel 18 Wbp onder meer slechts mag plaatsvinden met het oog op de identificatie van de betrokkene en voor zover dit voor het doel onvermijdelijk is. In zijn algemeenheid werd genoemd dat de informatie wel nodig kan zijn voor het bepalen van het recht op een toeslag, omdat daarvoor nodig is te kunnen bepalen of iemand de Nederlandse nationaliteit heeft en zo nee, of de vreemdeling wel of niet rechtmatig verblijf in Nederland heeft. In de reactie aan de AP is in juli 2017 vervolgens alleen deze laatste algemene bepaling opgenomen onder verwijzing naar de artikelen 8 en 11 Vreemdelingenwet en artikel 9 Awir. Helaas is destijds geen opvolging gegeven aan de opmerkingen over de bevoegdheid van de registratie van nationaliteit door Belastingdienst/Toeslagen in het kader van het CAF-11 onderzoek.
De Directeur van Toeslagen heeft in het interview met de AP op 25 april 2019 de twee vorengenoemde punten in de reactie aan de AP in 2017 gerectificeerd. Zij heeft aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Brp overneemt. Voorheen (tot 2014) gebeurde dit uit de GBA. Vanuit de GBA werd de dubbele nationaliteit overgenomen. In de gevallen dat de dubbele nationaliteit in de GBA aanwezig was, is deze geregistreerd gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen na de overgang naar de Brp. Op dit punt is de reactie aan de AP in 2017 dus onjuist. Tevens heeft zij aangegeven dat in het risicoclassificatiemodel het criterium (tweede) nationaliteit niet werd gebruikt, maar dat het criterium wel/geen Nederlanderschap wel werd gebruikt. Voor de kinderopvangtoeslag is deze indicator in oktober 2018 uit het model gehaald. Voor de huurtoeslag is dit in april 2019 gebeurd. Dit is onder meer in de kamerbrief van 11 juni 2019 ook met uw Kamer gedeeld. Daarin is ook aangegeven dat in het geval, bij een dubbele nationaliteit, een van beide nationaliteiten de Nederlandse was, de burger in het risicoclassificatiemodel met Nederlanderschap werd geclassificeerd.
Gedurende het onderzoek van de AP is verder vanuit Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat in het kader van CAF-onderzoeken bij Belastingdienst/Toeslagen queryverzoeken werden gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren en dat onder meer gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit hier onderdeel van uitmaakten. Dit is onder meer verwoord in de brief aan de AP van 20 september 2019, die ik als bijlage bij de Kamerbrief van 17 juli jl. heb gevoegd.
Uit het vorenstaande komt naar voren dat in 2017 weliswaar sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken, maar dat niet valt te concluderen dat dit willens en wetens gebeurde. Wel wil ik benadrukken dat het betreurenswaardig is dat destijds niet grondiger is gekeken naar dit vraagstuk.
Ten slotte wil ik voor de volledigheid vermelden dat momenteel wordt gewerkt aan de afhandeling van een WOB-verzoek over etnisch profileren waarin ook documenten aan de orde zijn of nog kunnen komen die betrekking hebben op of samenhangen met de onderhavige vraag. Waar nodig kom ik hier op terug.
Klopt het dat door het liegen van de Belastingdienst/toeslagen, die van meer dan een miljoen gezinnen wel de dubbele nationaliteit bijhield en het wel gebruikte voor automatische risicoselectie, het onderzoek gefrustreerd is en jaren duurde en dat het na te zijn afgesloten in 2017 later moest worden heropend?
Uiteraard betreur ik de in het antwoord op vraag 1 beschreven onjuiste voorstelling van zaken in 2017 en de mogelijke gevolgen die deze heeft gehad voor het onderzoek van de AP. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 heb ik echter geen concrete aanwijzingen dat dit met opzet gebeurde. De uit de vasthoudendheid van een aantal ouders, hun vertegenwoordigers en diverse leden van de Tweede Kamer voorvloeiende (externe) signalen zijn voor de AP aanleiding geweest het onderzoek alsnog te hervatten met een informatieverzoek van 28 november 2018 en vervolgens met een onderzoek ter plaatse op 25 april 2019. In dat stadium zijn extra checks en balances aangebracht om de juistheid en de volledigheid van de beantwoording aan de AP te waarborgen. Hierdoor heeft de beantwoording toen op momenten helaas langer geduurd dan wenselijk was. De AP heeft hierbij meerdere keren gewezen op de gevolgen van niet-meewerken, zoals een last onder dwangsom of boete. Ook kwam regelmatig nieuwe informatie naar boven die tussentijds met de AP werd gedeeld. Het onderzoek heeft ook daardoor tot mijn spijt te lang geduurd. Wel wil ik hierbij benadrukken dat de voorzitter van de AP tijdens de presentatie van het rapport ook heeft aangegeven dat de situatie recentelijk merkbaar is verbeterd.
Gezien de bevindingen van de AP acht ik het van belang om het gehele traject gezamenlijk te evalueren om daar lessen uit te trekken voor de toekomst. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de AP ga ik verder graag breder in gesprek over de effecten die de bevindingen van de AP op ouders hebben gehad of mogelijk nog steeds hebben.
Klopt het dat het al in 2017 intern bij de Belastingdienst bekend was dat er duidelijk gelogen was tegen de Autoriteit Persoonsgegevens, maar dat de Belastingdienst ervoor koos dit niet aan de Autoriteit Persoonsgegevens te vertellen?
Hier zijn voor zover mij bekend geen aanwijzingen voor; zie mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman in de Kamer ook aangaf dat de Belastingdienst niet de waarheid verteld had bij het dossier op de kinderopvangtoeslag?
Ja, dat herinner ik mij. Mijn ambtsvoorganger heeft onder meer in de Kamerbrief van 11 juni 2019 hierover aangegeven dat in het proces vanaf 2014 fouten zijn gemaakt, ook richting de NO. Dit is natuurlijk zeer ongewenst en ook hier moeten we kijken wat er kan worden geleerd. Als er onverhoopt toch – naar later blijkt – onjuiste informatie wordt verstrekt, is het zaak dit zo snel mogelijk recht te zetten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger heeft toegegeven dat stukken achtergehouden zijn in rechtszaken? 2
Ik ben bekend met de gegeven antwoorden op de Kamervragen waar in deze vraag naar wordt verwezen.
Wat voor een straf krijgt een burger die of een bedrijf dat willens en weten liegt tegen de Belastingdienst? Kunnen zij aangemerkt worden als fraudeur en een boete krijgen?
De gevolgen van het door een burger of bedrijf willens en wetens liegen tegen de Belastingdienst hangen af van de context en de omstandigheden van het geval. Dit zal in elk geval consequenties (kunnen) hebben voor de belastingheffing of de toeslagtoekenning zelf als bijvoorbeeld is gelogen over een aftrekpost of over de voorwaarden voor een toeslag. Hierbij kan de Belastingdienst in het algemeen een vergrijpboete opleggen in de gevallen dat grofschuldig of opzettelijk onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en daardoor te weinig belasting is geheven. De vergrijpboete bedraagt 25% (grove schuld) of 50% (opzet) van de te weinig geheven belasting. Ook in de toeslagsfeer is het alsdan opleggen van een boete mogelijk. Een burger die verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen en dat niet, onjuist of onvolledig doet begaat verder een overtreding welke kan worden bestraft met hechtenis van maximaal zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Doet een burger dit opzettelijk met het doel dat te weinig belasting wordt geheven dan is de gevangenisstraf ten hoogste vier jaren, een geldboete van de vierde categorie, of ten hoogste éénmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Deze strafrechtelijke weg wordt overigens alleen in uitzonderlijke gevallen gevolgd (zie onder meer het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en toeslagen (Stcrt. 2015, 17 271) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).
Wat zijn de gevolgen wanneer de Belastingdienst liegt tegen een Hoog College van Staat, een rechtbank of een toezichthouder?
Voor het functioneren van de rechtstaat acht ik het van groot belang dat Hoge Colleges van Staat, rechtbanken en toezichthouders over de juiste informatie beschikken die zij nodig achten voor hun onderzoek. Het met opzet delen van onjuistheden aan deze instanties staat hieraan in de weg en is dan ook niet acceptabel. In zijn algemeenheid zullen de hiervoor genoemde instanties het overheidsorgaan (publiekelijk) aanspreken indien zij onjuistheden hebben verkondigd in de procedure. De specifieke gevolgen zijn afhankelijk van de procedure waarin deze onjuistheden zouden zijn gedeeld. Zo kan de rechter het feit dat onjuistheden zijn verkondigd meewegen bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Een toezichthouder kan hier bovenop een boete opleggen voor het niet meewerken aan het onderzoek.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft dat u excuses zou aanbieden als de Belastingdienst gelogen heeft?
Ja.3
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de Belastingdienst excuses gemaakt heeft richting de Autoriteit Persoonsgegevens, de Nationale ombudsman, de rechtspraak in Nederland en de ouder die deze zaak had aangespannen?
Met de AP en de NO heeft de Directeur Toeslagen persoonlijk gesprekken gevoerd over de onjuiste en onvolledig verstrekte informatie. Aan de NO is dit in een brief bevestigd.
In een aantal rechtszaken is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen een te beperkte selectie had gemaakt van de «op de zaak betrekking hebbende» stukken. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 11 oktober 2018 aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen de op de zaak betrekking hebbende stukken ruimhartig zal overleggen. Daar waar stukken naar nader inzicht «op de zaak betrekking hebbend» waren, zijn zij daarna alsnog en ruimhartig verstrekt. Dit heeft ertoe geleid dat daarna in (lopende) beroepszaken meer stukken zijn verstrekt.
Kunt u eventuele excuusbrieven aan de Kamer doen toekomen?
De brief aan de NO van 3 februari 2020 is eerder met uw Kamer gedeeld als bijlage bij Kamerstuk 31 066 nr. 596 en tevens te raadplegen op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/02/04/bijlage-3-brief-aan-de-nationale-ombudsman.
Begrijpt u dat een ouder geen schijn van kans heeft wanneer de Belastingdienst stukken achterhoudt of geen open kaart speelt?
Ik vind het van groot belang dat ouders in bezwaar- en beroepsprocedures de beschikking hebben over «alle op de zaak betrekking hebbende stukken». Ik meen dat de gelijkheid der procespartijen een groot goed is dat moet worden gerespecteerd. Mijn ambtsvoorganger heeft hier reeds actie op ondernomen. In lopende rechtszaken zijn vanaf eind 2018 aanvullende stukken in procedures alsnog ingediend, waarbij ruimhartig is gekeken of sprake was van een op de zaak betrekking hebbend stuk. Dat neemt overigens niet weg dat er verschil van mening kan bestaan over de vraag of een stuk «op de zaak betrekking heeft». Die vraag is dan onderdeel van het geschil waarover de rechter oordeelt. Ook kunnen er redenen zijn dat de Belastingdienst van mening is dat het belang om een stuk niet geheel ongelakt te verstrekken zwaarder weegt dan het belang van een ouder bij het ontvangen van het (ongelakte) stuk. Dat is bijvoorbeeld het geval als uit het stuk de controlestrategie van de Belastingdienst blijkt. Aan de belanghebbende en de rechter wordt dan gemeld dat de Belastingdienst een stuk niet geheel ongelakt aan de belanghebbende wil verstrekken. De rechter ontvangt dan wel het ongelakte stuk en beslist op grond van artikel 8:29 Awb of deze weigering gerechtvaardigd is.
In het kader van de hersteloperatie Toeslagen wordt ruimhartig omgegaan met het verstrekken van stukken aan ouders. Dit geldt voor alle verzoeken van de ouders in het kader van de compensatieregeling, de hardheidstegemoetkoming, de OGS-tegemoetkoming en de verzoeken om dossierinzage.
Wanneer en hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtbank (inclusief Hoge Raad en Raad van State) en stukken voor ouders achtergehouden?
Vooropgesteld zij dat de Belastingdienst er altijd naar streeft om juiste en volledige inlichtingen te verstrekken, niet alleen in gerechtelijke procedures, maar ook daarbuiten. De Belastingdienst is daarbij gebonden aan wet- en regelgeving, die het verstrekken van inlichtingen onder bepaalde omstandigheden niet toestaat vanwege de verplichting tot geheimhouding die de Belastingdienst heeft. De reden daarvoor is dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens en inlichtingen die zij aan de Belastingdienst verstrekken, niet in de openbaarheid komen. Daarnaast heeft de Belastingdienst ook rekening te houden met belangen zoals het belang dat de controlestrategie niet bekend wordt, zodat burgers daarop kunnen anticiperen en de Belastingdienst zijn toezichtstaak niet meer naar behoren kan uitoefenen.
Het voorgaande neemt niet weg, dat binnen de Belastingdienst ook fouten worden gemaakt. Hoe vaak dat gebeurt, valt niet in zijn algemeenheid te zeggen. Naar aanleiding van de toezegging van mijn ambtsvoorganger van 11 oktober 2018 zijn in enige destijds lopende rechtszaken een aantal stukken nagezonden. Evenmin hebben we een beeld van situaties waarin door een medewerker bewust wordt gelogen in een rechtbank; als dit zich voordoet is dat natuurlijk absoluut niet acceptabel.
Op welke wijze gaat u de ouders tegemoet komen wanneer de Belastingdienst stukken (zoals telefoonnotities) voor hen achtergehouden heeft?
In het kader van de hersteloperatie kunnen ouders een verzoek indienen tot herbeoordeling van hun zaak. Bij de beoordeling of een ouder in aanmerking komt voor een herstelregeling zullen alle op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden meegewogen. Bij de beoordeling van dossiers door de hersteloperatie Toeslagen zal daarom – waar gewenst samen met de ouder – ook aandacht worden besteed aan de volledigheid van de dossiers. Zodat de herbeoordeling plaatsvindt aan de hand van alle relevante stukken en zoveel mogelijk recht kan worden gedaan aan de ouder.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtszaken over de kinderopvangtoeslag en hoe vaak heeft zij stukken achter gehouden?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst dit achteraf recht gezet en excuses aangeboden?
Zie het antwoord op de vragen 9 en 12.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst de rechtsstaat ernstig schaadt wanneer hij (willens en wetens) liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak?
Ja, die mening deel ik. Ik herken mij echter niet in het beeld dat de Belastingdienst willens en wetens liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak. Wel worden er, helaas, fouten gemaakt. Dat moet uiteraard beter. De praktijk waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken werden overgelegd, is zoals hiervoor aangegeven, na de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw kamer van 11 oktober 2018 aangepast.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden, in verband met de samenhang wordt in de beantwoording van de vragen 3, 9, 12 en 14 verwezen naar andere antwoorden die zijn opgenomen in deze beantwoording.
Het kwijtraken van toeslagen door transitievergoedingen |
|
Bart van Kent (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het fenomeen dat toeslagen worden teruggevorderd doordat door ontslag een transitievergoeding wordt toegekend die dusdanig hoog is, dat mensen met lage inkomens niet meer voor het volledige bedrag aan toeslagen in aanmerking komen of daardoor deze toeslagen zelfs geheel kwijt raken?
Een transitievergoeding kan leiden tot een hoger toetsingsinkomen en daarmee doorwerking hebben naar de toeslagen. Een transitievergoeding kwalificeert als loon uit vroegere arbeid en maakt daarmee onderdeel uit van het toetsingsinkomen. Het verzamelinkomen wordt beïnvloed door tal van factoren. Zo kan iemands inkomen uit (tegenwoordige) arbeid flink gedaald zijn in het jaar waarin diegene de transitievergoeding ontvangt.
Deelt u de mening dat toeslagen, een voor velen onmisbare vorm van inkomensondersteuning, niet moeten worden teruggevorderd als een transitievergoeding, bedoeld om opnieuw aan het werk te komen, wordt toegekend?
Ik deel deze mening niet. In de beantwoording van de volgende vragen licht ik dit toe.
Deelt u de mening dat, terwijl voor hoge inkomens de royale gouden handdruk al decennia gebruikelijk is, de transitievergoeding evenwicht aanbrengt in het ontslagrecht, maar dat het compenseren met toeslagen tegengesteld is aan deze trend?
Het kan voorkomen dat het ontvangen van een transitievergoeding leidt tot terugvordering van toeslagen. Dat betekent niet automatisch dat de transitievergoeding daarmee haar doel verloren heeft. Het doel van de transitievergoeding is namelijk tweeledig. Naast het ondersteunen bij het maken van de transitie naar ander werk is de transitievergoeding bedoeld om de werknemer te compenseren voor het ontslag. De transitievergoeding behoeft dus niet uitsluitend besteed te worden aan het vinden van een nieuwe baan. Het klopt dat met de invoering van de transitievergoeding (onder meer) beoogd is een einde te maken aan de (soms) hoge ontslagvergoedingen. Hiermee is echter vooral beoogd de mobiliteit op de arbeidsmarkt te vergroten (van met name oudere werknemers, aangezien leeftijd geen factor meer is bij de hoogte van de ontslagvergoeding) en het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om een vast contract aan te bieden. Ook is er hierbij van uitgegaan dat wanneer werknemers minder hoeven te vrezen voor het verliezen van hun opgebouwde ontslagbescherming, zij eerder de overstap naar een andere werkgever zullen maken. Een transitievergoeding heeft daarnaast ook zeker niet altijd tot gevolg dat een inkomensterugval wordt voorkomen.
Het toeslagenstelsel dient een ander doel. Het biedt gerichte inkomensondersteuning om de financiële toegankelijkheid van zorg, kinderopvang en een huurwoning te waarborgen. Het stijgen van inkomen en vermogen heeft als consequentie dat in mindere mate inkomensondersteuning nodig is. Indien het wegvallen van loon uit tegenwoordige arbeid langere tijd aanhoudt kan dit, ondanks een transitievergoeding, op termijn juist leiden tot een hogere aanspraak op toeslagen.
Hoe vaak krijgen toeslaggerechtigden te maken met terugvordering als gevolg van toekenning van transitievergoedingen?
De Belastingdienst beschikt niet over gegevens om na te kunnen gaan hoe vaak een transitievergoeding een terugvordering van toeslagen als gevolg heeft. De transitievergoeding wordt op twee verschillende wijzen doorgegeven aan de Belastingdienst. In de aangifte IH en via de aangifte loonheffing. In de aangifte IH moet een transitie inkomen als inkomen uit vroegere arbeid worden aangegeven in de rubriek «Andere uitkeringen». Deze rubriek wordt ook gebruikt voor buitenlandse uitkeringen vergelijkbaar met AOW, WAO, WW, bijstand, WIA, Wajong of Anw. Hierdoor geeft deze rubriek een onzuiver beeld van het aantal transitievergoedingen. Daarnaast is het zo dat query’s niet plaatsvinden op aangiftes zelf (deze worden niet vastgehouden). Dit kan alleen via ABS, het systeem waar de aangiften in terechtkomen en die onder andere aanslagen genereert. ABS kent alleen het onderscheid tussen inkomsten uit tegenwoordige arbeid en inkomsten uit vroegere arbeid. Andere route zou zijn via de aangifte loonheffingen. In de aangifte loonheffingen is een aparte code beschikbaar (code 62) voor ontslag en transitievergoedingen. Maar ook dit is een verzamelrubriek, waaruit niet sec de transitievergoeding te abstraheren valt. Op basis van deze informatie kan dus geen betrouwbaar beeld gegeven worden van het aantal transitievergoedingen.
Welke mogelijkheden ziet u om transitievergoedingen te beschouwen als bijzonder inkomen dat uitgezonderd wordt van de berekening van het toetsingsinkomen voor toeslagen? Welke mogelijkheden hiervoor ziet u in het geval van vermogensopbouw, gezien het feit dat het maximaal een jaarinkomen kan zijn en daarmee ruim boven de bedragen van de vermogenstoets ligt?
Het uitzonderen van de transitievergoedingen voor het toetsingsinkomen of de vermogenstoetsen ligt niet voor de hand. Zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 4 is niet eenduidig aan te geven of een wijziging in een inkomensafhankelijke toeslag een gevolg is van een ontvangen transitievergoeding. Nog los van dat aspect, biedt het toeslagenstelsel gerichte inkomensondersteuning om de financiële toegankelijkheid van zorg, kinderopvang en een huurwoning te waarborgen. Het stijgen van inkomen en vermogen heeft als consequentie dat in mindere mate inkomensondersteuning nodig is. Een inkomensterugval, ondanks een ontvangen transitievergoeding, kan leiden tot een hogere aanspraak op toeslagen.
Kunt u aangeven waarom de drempelbedragen voor middeling in de aangifte voor de inkomstenbelasting ruim boven de € 500 per jaar liggen, aangezien dit middeling van een transitievergoeding bemoeilijkt? Ziet u mogelijkheden dit aan te passen, zodat ook degenen die een relatief lage transitievergoeding ontvangen via middeling dit bedrag kunnen spreiden?
De middelingsregeling is een belastingteruggave die bedoeld is om het progressienadeel over sterk wisselende inkomens in een tijdvak te verminderen. Hoe sterker de inkomens over het middelingstijdvak wisselen, hoe groter het progressienadeel zou zijn zonder de middelingsregeling. Om het nadeel dat ontstaat bij een sterk wisselend inkomen tegen te gaan, is een drempelbedrag geïntroduceerd.
Daarbij geldt dat het verschil tussen de werkelijke en de op basis van middeling herrekende belastingheffing ten minste € 545 (het drempelbedrag) moet zijn om in aanmerking te komen voor een middelingsteruggaaf. Het vaststellen van de hoogte van het drempelbedrag is daarnaast ingevoerd om de (handmatige) beoordeling van middelingsverzoeken uitvoerbaar en budgettair beheersbaar te houden. Daarom ligt het niet voor de hand dit drempelbedrag te verlagen.
In aanvulling op uw vraag merken wij op dat toepassing van middeling alleen leidt tot een herrekening van het belastingbedrag. Middeling heeft aldus geen invloed op de toetsingsinkomens over de betreffende jaren en daarom geen invloed op de toeslagen.
Het bericht dat voormalig staatssecretaris Snel de ouders in juni 2019 al wilde compenseren |
|
Mahir Alkaya (SP), Peter Kwint |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u verklaren waarom op de tijdlijn die naar de Auditdienst Rijk (ADR) is gegaan, alsmede naar de Kamer, geen melding is gemaakt van de poging van voormalig Staatssecretaris Snel om begin juni 2019 al een compensatieregeling aan te bieden aan de gedupeerden in de CAF 11-zaak?1
De tijdlijn is door de Belastingdienst opgesteld ten behoeve van het onderzoek van de ADR, onderzoeksvraag 9a. De onderzoeksvraag had tot doel in kaart te brengen wanneer de ambtelijke leiding en politieke top van Financiën op de hoogte waren van het onrechtmatig handelen door de Belastingdienst en andere problemen.
Welke analyse maakte de nieuwe programmamanager Toeslagen die diep in de ouderdossiers was gedoken? Hoe kunt u verklaren dat ánderen niet tot de slotsom kwamen dat er iets grandioos was misgegaan?
Ik wil geen uitspraken doen over de persoonlijke beleidsopvattingen van individuele ambtenaren. In die periode zijn meerdere signalen naar boven gekomen dat de aard en omvang van de problematiek ernstiger waren dan voorheen gedacht. De wens om te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving heeft daarin in het verleden mogelijk geleid tot tunnelvisie. Een andere reden dat dit niet eerder is opgemerkt valt mogelijk te vinden in de «cultuur en leiderschap» binnen de Belastingdienst waar ik over schreef in mijn reactie op het eindrapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, het rapport van de ADR en het Zwartboek2. Over het cultuurtraject heb ik uw Kamer in de Voortgangsrapportages van 28 april en 2 juli j.l. geïnformeerd.
Hoe is het mogelijk dat er begin juni wordt geconcludeerd dat het «systemisch» is misgegaan en dat het geen uitwassen waren, maar dat in het uiteindelijke advies van de commissie-Donner II toch weer gesproken wordt over de hardheid van het stelsel?
Vanaf juni 2019 zijn de inzichten in wat was misgegaan verder ontwikkeld, doordat ook over de andere CAF-zaken informatie gestructureerd is verzameld en ter beschikking is gesteld aan de AUT en de ADR. In de afgelopen periode heeft een grote groep ouders zich als gedupeerde bij Toeslagen gemeld. Veel van deze ouders zijn geconfronteerd met hoge terugvorderingen, waardoor zij in soms zeer schrijnende situaties beland zijn. De oorzaak van een groot deel van deze terugvorderingen ligt echter – anders dan bij de CAF-11 zaak en vergelijke zaken – veelal niet in vooringenomen fraudebestrijding maar in de voorschotsystematiek en het «alles-of-niets» karakter van het toeslagenstelsel. In haar eindadvies heeft AUT geconcludeerd dat er naast institutionele vooringenomenheid dus ook sprake was van hardheid van het stelsel en heeft de problematiek rond hardheid uiteengezet.
Waarom zijn de interne pogingen om de ministerraad te overtuigen na begin juni gestrand? Welke pogingen zijn er verder nog ondernomen, of is er gewacht op het advies van de commissie-Donner I?
Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij mijn ambtsvoorganger duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de AUT heeft gevraagd hem daarbij te helpen.
Hoe vaak is er contact geweest met de commissie-Donner ten tijde van het onderzoek?
Aan de hand van de vragen van de AUT is via ruim 100 mails schriftelijke informatie verstrekt aan de commissie. Rondom dit proces is regelmatig ambtelijk contact geweest. Daarnaast hebben mijn ambtsvoorganger en ik enkele keren gesproken met (leden van) de adviescommissie.
Is er met de commissie-Donner gesproken over de hoogte van de schadevergoeding (à 500 euro per half jaar)? Zo ja, over welke bedragen is er gesproken? Zo neen, hoe kunt u het verschil tussen de 5.000 euro waarover in juni was gesproken en de 500 euro per half jaar verklaren?
De AUT is inderdaad geïnformeerd over de regeling van € 500 per halfjaar. De schadevergoeding van € 500 per halfjaar is in de rechtspraak het standaardbedrag bij vertraagde besluitvorming of rechtspraak. Dit is voor de CAF-11 ouders in november 2018 toegezegd4 De AUT heeft dit bedrag overgenomen als één van de elementen van de compensatieregeling (dus niet de totale compensatie). De huidige regeling is ruimer en biedt ouders daarnaast de mogelijkheid om een beroep te doen op de Commissie aanvullende compensatie werkelijke schade wanneer zij in de veronderstelling zijn dat de compensatie niet voldoende is voor hun situatie. Het bedrag van € 5.000 is rond juni 2019 genoemd als overkoepelende tegemoetkoming als erkenning van aangedaan leed, ongeacht de omvang van de werkelijke schade bij de ouder. De wens tot maatwerk en het feit dat al snel bleek dat de daadwerkelijke gemiddelde compensatie hoger zou liggen, hebben ertoe geleid dat dit voorstel geen voortgang heeft gevonden.
Is er overleg geweest tussen de commissie-Donner en de landsadvocaat over de lijst van gemaakte fouten die het artikel in NRC schetst?
Nee, er is geen contact geweest tussen de AUT en de Landsadvocaat over deze lijst. Wel zijn deze omstandigheden onderwerp van gesprek geweest tussen het ministerie en de AUT, alsmede genoemd in diverse brieven aan uw Kamer.
Kunt u de interne notities die zijn opgesteld ten behoeve van de ministerraad en de adviezen van de landsadvocaat over een compensatieregeling en de lijst gemaakte fouten zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Ik ben altijd bereid specifieke inlichtingen te verschaffen, wanneer uw Kamer daar om verzoekt en ook uit eigen beweging. Het is echter staand kabinetsbreed beleid om persoonlijke beleidsopvattingen opgenomen in (juridische) documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van politiek debat. Onder intern beraad moeten ook de adviezen van door de staat geraadpleegde advocaten worden verstaan. De recent aangestelde Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, zal in haar onderzoek beschikbaarheid krijgen over de benodigde stukken voor het uitvoeren van hun onderzoek.
Erkent u dat de Kamer wederom geïnformeerd wordt door onderzoeksjournalisten over cruciale informatie en inzichten die de Kamer zijn onthouden, waarmee de controlerende taak van de Kamer ernstig in het gedrang komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in dit beeld. Uw Kamer is zeer intensief betrokken bij de vormgeving van de compensatie voor getroffen ouders en wordt zo niet alleen in staat gesteld de controlerende taak uit te voeren, maar is zelfs intensief betrokken bij de vormgeving van het te voeren beleid.
De Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag en de verdwenen dossiers |
|
Renske Leijten (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u limitatief aangeven wie er zit in het Strategisch Crisis Team (SCT) dat tweemaal per week bijeen komt?1
De samenstelling van het SCT bestaat uit:
Is het mogelijk om de Kamer te informeren over wat daar besproken en besloten wordt, bijvoorbeeld door verslagen te voegen bij de voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag? Zo nee, waarom niet?
Het SCT is mijn overleg met de ambtelijke top die betrokken is bij de uitvoerings-en hersteloperatie. Van deze bijeenkomsten, momenteel twee per week, worden actie- en besluitenlijsten vastgelegd, geen verslagen. Over de behandelde onderwerpen zal ik u via de reguliere voortgangsrapportages informeren zodat ik u daar ook mijn politieke afweging bij kan geven.
Wanneer reageert u op het verzoek van het ouderpanel tot het instellen van een studiefonds voor kinderen die door de toeslagenaffaire schade hebben opgelopen?
Op 24 juni en op 8 juli jl. is het studiefonds besproken in het ouderpanel. Ik heb gesproken met de ouders over hun advies om een studiefonds in te richten, wat hier precies mee bedoeld wordt en wat een studiefonds voor hen kan betekenen. De ouders vragen om een fonds dat de mogelijkheid biedt voor iets praktisch zoals bijvoorbeeld een laptop benodigd voor de studie.
Ik heb de ouders per brief beloofd nader te onderzoek wat de mogelijkheden voor een fonds zijn. In dat onderzoek zal ik ook bestaande initiatieven betrekken. In september zal ik mijn bevindingen met hen delen.
Erkent u dat een reactie op deze zeer pijnlijke brief van de ouders, met verslag van wat de kinderen meemaakten, van een gedegen inhoudelijk antwoord dient te worden voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat erken ik. Naast voornoemd gesprek met het ouderpanel, heb ik daarom op 17 juli jl. ook een schriftelijke reactie verzonden aan het ouderpanel. Hierin beschrijf ik onder andere dat de verhalen mij zeer hebben aangegrepen. Verder ligt ik toe hoe ik het belang van de kinderen zo goed mogelijk tegemoet wil komen en geef ik een reactie op de adviezen die de ouders mij gaven in hun brief. Zo worden de kinderen door de inrichting van het kindpanel betrokken bij vragen, ideeën en oplossing van problemen, waarbij zij als gelijkwaardige gesprekspartners en op een niet-vrijblijvende manier meedenken met beleidsmakers. Indien er psychische en/of sociale schade bij de kinderen naar boven komt tijdens de deelname aan het kindpanel, zullen de professionele en ervaren gespreksleiders dit met de grootst mogelijke aandacht oppakken en indien nodig worden andere externe partijen ingeschakeld. Hierover hebben we al contact gehad met experts van het RIVM en Slachtofferhulp Nederland. Maar ook de lijnen naar ondersteuning vanuit gemeenten zijn kort en kunnen, als het nodig blijkt, worden ingezet. De leeftijdsgrens van het kindpanel is op advies van de ouders opgehoogd naar 18 jaar. Verder heb ik de ouders zoals hiervoor beschreven geïnformeerd over het onderzoek naar een eventueel in te richten studiefonds. In gesprek met de ouders heb ik ook toegezegd dat in alle gevallen expliciet stil wordt gestaan bij de materiele en immateriële schade die kinderen hebben geleden. Dit moet gebeuren zowel in het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar als in het dossier van de ouder.
Erkent u dat de samenwerking met gemeenten niet mag betekenen dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) haar verantwoordelijkheid afschuift op gemeenten? Zo ja, hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling voor zich? Hoe wordt voorkomen dat mensen wederom van het kastje naar de muur worden gestuurd en op deze wijze op geen enkele manier hun vertrouwen terugwinnen in de overheid?
De samenwerking met gemeenten is ontstaan omdat gemeenten vanuit hun rol een vorm van hulp kunnen bieden die de Belastingdienst niet kan bieden (bijvoorbeeld op het gebied van werk, huisvesting, gezondheid, financiën en gezinssituatie). Ik doe daarmee enerzijds een beroep op gemeenten om hun zorgtaak te vervullen, zoals ze dat ook doen voor andere burgers. Anderzijds neemt UHT een actieve rol bij het informeren van ouders over de beschikbare hulp en bij de warme overdracht aan gemeenten wanneer ouders daar behoefte aan hebben. Om nog beter bij te kunnen dragen aan het oplossen van de algehele problematiek die is ontstaan bij gedupeerde ouders heb ik gemeenten gevraagd om zich tot de Belastingdienst te wenden als zij zich geconfronteerd zien met exceptionele gevallen. Om te voorkomen dat ouders van het kastje naar de muur worden gestuurd, wordt het Plan van Aanpak voor de ondersteuning door gemeenten geschreven in nauwe samenwerking met de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG) en zal regelmatig contact met hen worden gehouden tijdens de uitvoering. Het is daarbij belangrijk om op te merken dat deze samenwerking niet betekent dat alle problematiek bij deze ouders direct kan worden verholpen. We zijn daarin afhankelijk van de actuele mogelijkheden bij gemeenten. Ik ben nog in gesprek met gemeenten over exacte afspraken op dit gebied.
Kunt u aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie Leijten, waarin is vastgelegd dat in het afhandelingsproces altijd eerst de ouders hun verhaal mogen doen, voordat zij geconfronteerd worden met de feiten die de UHT heeft «vastgesteld»? Is het nu al de praktijk dat de tijd wordt genomen om het hele verhaal van ouders te horen?2
Start van het afhandelingsproces zal altijd het verhaal van de ouder zijn. In het behandelkader van de eerste 100 zaken waar in juli mee is gestart is opgenomen dat de persoonlijk zaakbehandelaar (PZB), voor de behandeling van het dossier, contact opneemt met de burger. Doel van het eerste gesprek is om de rol van PZB uit te leggen en kennis te maken. Instructie is om de burger alle ruimte te geven de persoonlijke situatie toe te lichten. Ook wordt door de PZB het voorstel aan de burger gedaan voor een (uitgebreid) persoonlijk gesprek voorafgaand aan de start van de behandeling, als de burger daar behoefte aan heeft. Als bewijsstukken ontbreken, wordt ook met de ouder besproken of deze eventueel nog aanvullende informatie heeft. Dit betekent dat de ouder gedurende de herbeoordeling actief wordt betrokken. Voordat de beoordeling wordt geformaliseerd, wordt met de burger gebeld om de uitkomst door te spreken. De reactie kan worden verwerkt voor een definitieve beschikking. Deze beschikking staat vervolgens open voor bezwaar en beroep. De ervaringen die daar zijn opgedaan zijn waardevol en zullen gebruikt worden in de overige zaken die de komende maanden worden behandeld.
Klopt het dat u voor de eerste ervaringen met een «testgroep» werkt? Zo ja, hoeveel ouders zitten daarin en hoe wordt de «testgroep» geëvalueerd? Door wie en met welke verslaglegging?
In de maand juni heeft een proefperiode plaatsgevonden. In die periode hebben medewerkers van UHT analysewerk met betrekking tot de dossiers verricht en is met ongeveer 50 betrokken ouders gesproken, om ervaring op te doen met het werk en de onderliggende regelgeving. Vanuit deze werkzaamheden kwamen diverse bespreekpunten op die de komende tijd vertaald worden naar nadere instructies voor de medewerkers. In de maand juli is gewerkt aan het voorbereiden van en het uitbetalen van compensatie aan de eerste 100 ouders. Hierbij zijn persoonlijk zaakbehandelaren, vaktechnische specialisten en het management van UHT nauw betrokken geweest. Ook is veelvuldig afgestemd binnen de vaktechnische escalatielijn en zijn vraagpunten besproken met het SCT. Deze maand vindt interne evaluatie van het proces plaats en worden de lessons learned gebruikt ter verdere verbetering van het werkproces binnen UHT.
Erkent u dat er niet opnieuw een valse start kan worden gemaakt – die is er immers al geweest – en dat de werkwijze bij de eerste testgroep direct goed moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat erken ik. Daarom heb ik bij de werkwijze rondom de eerste 100 uitbetalingen vaktechnische waarborgen ingebouwd, zodat alle compensatieberekeningen vaktechnisch zijn getoetst door vaktechnisch specialisten bij UHT, de corporate dienst Vaktechniek en de concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken. Pas na vaktechnisch akkoord zijn de beoordelingen afgerond. Dit is een arbeidsintensief proces gebleken, waarbij voortdurend een balans wordt gezocht tussen zorgvuldigheid en snelle duidelijkheid voor de ouders. Ik meen ook realistisch te moeten zijn, want dit proces zal niet foutloos kunnen gebeuren. De complexiteit en diversiteit in de oudercasuïstiek is enorm en daarnaast moeten alle systemen en onderdelen van de Belastingdienst die in dit proces nodig zijn goed op elkaar zijn aangesloten. Ik heb er echter alle vertrouwen in, dat we met elkaar de enorme klus gaan klaren en zo een oplossing voor de gedupeerde ouders bereiken.
Zijn u, het SCT en de UHT zich er terdege van bewust dat de werkwijze écht andersom moet; in die zin dat ouders centraal moeten staan, hun behoeften en vragen en niet het proces van de UHT? Kunt u toelichten hoe dit overgebracht wordt aan contactpersonen of persoonlijk zaakwaarnemers?
Ja, daar ben ik zeer bewust van. De ouders staan centraal in de werkwijze van UHT. De persoonlijk zaakbehandelaar staat in direct contact met de ouder en bespreekt ook zijn behoefte om geholpen te worden. Ook worden actief alle regelingen in een keer meegenomen, om de best mogelijke oplossing voor de ouder te bereiken. De medewerkers van UHT worden voortdurend geïnformeerd over het doel en het belang van deze werkwijze.
Hoe kan het dat meerdere ouders contactpersoon hadden gekregen en nu geconfronteerd worden met nieuwe zaakwaarnemers? Wat is daar precies de reden van?
Er is een zeer kleine groep ouders die inderdaad een andere persoonlijk zaakbehandelaar heeft dan bij de aanvang van de behandeling van hun dossier. Dit is deels gebeurd op verzoek van de ouder zelf, deels vanwege persoonlijke omstandigheden van de persoonlijk zaakbehandelaar.
Kunt u uitleggen hoe er met ouders wordt omgegaan waarbij wordt gezegd «een deel van uw situatie is CAF11-gelijk, maar een deel ook niet»? Is het mogelijk dat ouders doordat ze in een CAF-onderzoek zijn beland, ze ook voor de jaren daarvóór zijn aangepakt? Zo nee, hoe is deze samenloop dan verklaarbaar?
De ouder wordt integraal behandeld, dit wil zeggen dat voor elke ouder wordt beoordeeld welke regeling(en) voor hem van toepassing zijn. In het geval sprake is van een CAF-zaak die als vergelijkbaar met CAF-11 is beoordeeld, worden alle onderzoeksjaren van die zaak meegenomen in de compensatieberekening. Afhankelijk van de individuele situatie komt het voor dat de ouder in de toeslagjaren ervoor of erna vooringenomen is behandeld of te maken heeft gehad met de hardheid van het stelsel. Door de integrale benadering, wordt dit in één keer beoordeeld en wordt de juiste regeling voor elk van de jaren toegepast. Ook hierover vindt nauw contact met de ouder plaats, waarmee naar een zo goed mogelijk passende oplossing wordt gewerkt.
Wordt voor 57 bezwaren in de CAF 11-groep een juiste beslistermijn volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehanteerd als zij in mei bezwaar maakten en pas eind van deze zomer een besluit krijgen? Zo nee, hoe wordt omgegaan met de wachttijd?
De ouders die bezwaar hadden gemaakt tegen de eerste compensatiebetaling, hebben inhoudelijk zowel gereageerd tegen de hoogte van de compensatie op basis van de compensatieregeling als verzocht om een aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schade. De Bezwaarschriftenadviescommissie en de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade zijn gestart met het beoordelingstraject. De beslistermijnen uit de Awb worden hierbij gehanteerd waarbij rekening wordt gehouden met de eerste pro-forma indiening, waarop nog geen inhoudelijke beoordeling mogelijk was en de beslistermijn van twaalf weken die bij inschakeling van deze commissies geldt. Deze termijnen kunnen wettelijk gezien worden verlengd.
Wat hield de nabetaling van de CAF 11-groep in april precies in? Op basis waarvan is de nabetaling vastgesteld?
De nabetaling zag op de proceskostenvergoeding die de ouders naar aanleiding van de vooraankondiging hebben doorgegeven. Ook is er een herberekening gemaakt van de compensatie, omdat het deel voor immateriële schadevergoeding is gebaseerd op de periode vanaf de eerste verlaging tot het moment van het volledige herstel. Aangezien de ouders tot 26 maart 2020 hebben moeten wachten op de definitieve berekening, heeft een aanvullende compensatie plaatsgevonden.
Zijn er stukken ontvangen van ouders uit de CAF 11-groep die een onderbouwing gaven van de schade om aan te tonen dat de toegekende schadevergoeding van december 2019 niet toereikend was? Zo ja, is er na ontvangst van de stukken met de gedupeerden gezamenlijk bezien of er tot een oplossing kon worden gekomen?
De stukken die zijn ingediend worden door de ingestelde Commissie Werkelijke Schade beoordeeld. Deze commissie adviseert UHT in hoeverre de toegekende compensatie niet toereikend was en zal waar van toepassing een aanvullende schadevergoeding voorstellen. De ouders zijn over dit traject in de compensatiebeschikking geïnformeerd. Vanwege de opstartfase voor de commissie zijn de stukken nog niet met de gedupeerden gezamenlijk bezien. UHT zal in overleg met de commissie proactief de ouders benaderen tot aanvulling en/of onderbouwing van hun verzoek tot aanvullende schadevergoeding om zodoende de Commissie Werkelijke Schade in staat te stellen om een advies inzake aanvullende schadevergoeding te verstrekken. Het is aan de commissie om haar eigen werkwijze hierin te bepalen. De commissie heeft mij laten weten dat zij voornemens is ook ouders te horen op locaties in het land.
Klopt het dat een deel van deze groep gerappelleerd heeft met verzoek om duidelijkheid omtrent de definitieve beslissing? Zo ja, hoe is dat rappel ontstaan en hoe is daarop geantwoord?
Een deel van de groep heeft een pro-forma bezwaar ingediend, vooruitlopend op het instellingsbesluit Commissie Werkelijke Schade. De pro-forma bezwaren worden als bezwaar behandeld. Met de indieners is via hun gemachtigden contact, waarbij afspraken zijn gemaakt over de procedurele aanpak en behandeling van de pro-forma bezwaren. Deze afspraken zien op aanvulling van gronden en motivering van het bezwaar en het onderscheid tussen «bezwaar» en verzoek om aanvullende schadevergoeding. De pro-forma bezwaren worden in dit geval dan ook voorgelegd aan voornoemde Commissie Werkelijke Schade. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Klopt het dat deze werkwijze voor de CAF 11-groep zal betekenen dat er meerdere besluiten in de afwikkeling worden genomen, waarmee in strijd wordt gehandeld met de wens van de Kamer om in één keer alles onderdelen af te ronden en procederen en bezwaarprocedures te vermijden?
Dat klopt. Vorig jaar is aan de Kamer toegezegd de CAF-11-groep nog in december 2019 te compenseren op basis van het «beleidsbesluit compensatieregeling CAF-11» en niet te wachten op het eindrapport van de commissie AUT. Die toezegging is waargemaakt. Dit betekent ook dat, wanneer ouders voor andere toeslagenjaren dan betrokken in de CAF-11-zaak in aanmerking zouden komen voor een regeling, de wens van uw Kamer niet zou kunnen worden nagekomen. Ik bezie met UHT en de betrokken commissie(s) hoe de ouders het beste hierin kunnen worden geholpen. Voor de ouders die niet in de CAF-11 zaak waren betrokken, wordt het traject zodra het is opgestart in een keer doorlopen. Daar kan zich echter ook de situatie voordoen dat al wel de compensatie en/of hardheidstegemoetkoming wordt uitbetaald, maar dat een eventuele aanvullende vergoeding voor werkelijke schade op een later moment volgt omdat de Commissie van Wijzen en de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade hierbij een nadrukkelijke rol hebben of omdat de ouder dat wenst.
Kunt u verklaren dat de toekenning van compensatie opzet/grove schuld (O/GS-compensatie) eerder op 80 miljoen euro werd geraamd, maar in de voortgangsrapportage op 20 miljoen euro uitkomt? Kunt u een cijfermatige toelichting geven?
In de huidige schatting, tabel 1 (regeling 3) in de voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, wordt weergegeven dat er € 92 miljoen nodig is voor het uitvoeren van de regeling voor ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie. De overschrijding van € 20 miljoen is het gedeelte van de extra kosten om het amendement ten aanzien van de O/GS-regeling te dekken dat niet met de beschikbare € 390 miljoen gedekt kan worden. Indien deze inzichten wijzigen wordt uw Kamer hier middels de eerstvolgende voortgangsrapportage over geïnformeerd.
Kunt u – per regel – aangeven hoe de aantallen in tabel 1 tot stand zijn gekomen ten opzichte van eerdere ramingen zoals vermeld in uw brief van 13 maart 2020 en gemeld bij behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir?
In tabel 1 van de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag zijn de aantallen ouders opgenomen die nu in beeld zijn en waarvoor beoordeeld wordt of zij in aanmerking komen voor een van de genoemde regelingen. In de brief van 13 maart j.l. is een eerste ruime schatting gemaakt van deze aantallen. In de voortgangsrapportage zijn de aantallen opgenomen die als gevolg van nader onderzoek tot stand zijn gekomen. Zoals genoemd in deze voortgangsrapportage is het belangrijk om op te merken dat er een overlap bestaat tussen de verschillende doelgroepen. De omvang van deze overlap is nog niet volledig in beeld. De hier genoemde aantallen kunnen dus niet bij elkaar worden opgeteld om het totaal aantal betrokken ouders te berekenen. Regel 1 heeft betrekking op compensatie voor institutionele vooringenomenheid. Het genoemde aantal is opgebouwd uit de volgende categorieën: ouders uit een CAF-onderzoek dat is aangemerkt als vergelijkbaar met CAF-11, ouders uit overige CAF-onderzoeken en een deel van de ouders die zichzelf zullen melden en daarom aangemerkt zijn als zelfmelders. Regel 2 «hardheidstegemoetkoming» ziet op ouders uit de categorie CAF-overig en de categorie zelfmelders die niet voor compensatie in aanmerking komen, maar eventueel wel voor een tegemoetkoming als gevolg van de hardheid van het stelsel. Regel 3 «persoonlijke betalingsregeling en compensatie O/GS» heeft betrekking op ouders met een (onterechte) O/GS-kwalificatie die KOT-gerelateerd is. De genoemde bedragen in de overige regels van de tabel zijn globale inschattingen. Middels de eerstvolgende voortgangsrapportage wordt uw Kamer geïnformeerd over eventuele wijzigingen of specificaties in deze inschattingen.
Kunt u tevens de verschillen – per regel – van tabel 1 verklaren, ten opzichte van de eerdere twee ramingen? Welke inzichten spelen hier een rol?
Naar aanleiding van de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir en de nadere uitwerking van de exacte regeling rondom onterechte O/GS-kwalificaties (o.a. ten aanzien van rentecomponenten) verwacht ik dat genoemde bedragen nog onderhevig zullen zijn aan mutaties. Gedurende de uitvoering van het herstel zullen deze ramingen dan ook continu worden bijgesteld en aangescherpt. Hierop zal ik u in toekomstige voortgangsrapportages Kinderopvangtoeslag rapporteren.
Kunt u aangeven hoe in regel 3 een verdeling wordt gemaakt voor mensen waarvan verwacht wordt dat ze een persoonlijke betalingsregeling krijgen en zij die vallen onder de compensatie O/GS?
Regel 3 geeft het aantal ouders weer met een O/GS kwalificatie die gerelateerd is aan de kinderopvangtoeslag. Binnen deze groep zal beoordeeld worden of er sprake is van een terechte of onterechte O/GS-kwalificatie. Alle ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie die die gerelateerd is aan de kinderopvangtoeslag, zullen een forfaitaire compensatie aangeboden krijgen. Een deel van deze ouders heeft een openstaande schuld. Deze ouders zullen tevens een persoonlijke betalingsregeling aangeboden krijgen. Daarbij merk ik op dat wanneer er ook samenloop is met de compensatieregeling en/of hardheidstegemoetkoming, de openstaande schuld al verminderd kan worden.
Waarom moeten de kaders voor terecht of onterecht O/GS nog worden opgesteld? Waarom was dit niet in beeld bij de vormgeving van het amendement Leijten c.s. over een O/GS-tegemoetkoming?3
Ten tijde van de vormgeving van het amendement bestond er, mede dankzij de inspanningen van uw Kamer, een goed beeld van de ingrijpende gevolgen voor de ouders die geconfronteerd zijn met een onterechte O/GS-kwalificatie, het – daardoor – niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling en de gehanteerde praktijk die dit heeft veroorzaakt. Vanwege de noodzakelijke voortgang van deze spoedwetgeving voor de hersteloperatie is op basis van deze informatie het amendement vormgegeven. Ik vind het erg belangrijk dat deze beoordelingen nu juist zullen worden uitgevoerd. Daarom worden momenteel ook de details omtrent de gehanteerde praktijk in kaart gebracht. Op basis hiervan worden thans de kaders opgesteld waarmee de O/GS-tegemoetkoming wordt uitgevoerd.
Wordt bij de kaders de notitie van 5 november 2019 over O/GS gehanteerd? Zo nee, waarom niet?4
Voor de beoordeling of een in het verleden toegekende O/GS-kwalificatie voor de toepassing van de O/GS-tegemoetkomingsregeling terecht of onterecht is, zal niet zozeer maatgevend zijn of deze kwalificatie naar het toenmalige beleid en de toenmalige jurisprudentie terecht en zorgvuldig is opgelegd. Een dergelijke beoordeling zou, door bijvoorbeeld de ontwikkelingen in die jurisprudentie, vaak verre van eenvoudig zijn. Mede op basis van het voortschrijdende inzicht in de ingrijpende gevolgen van een O/GS-kwalificatie en het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling, zal voor de O/GS-tegemoetkoming een nieuw kader worden gehanteerd waarbij alleen in meest evidente gevallen het standpunt zal worden ingenomen dat de O/GS-kwalificatie terecht was (en dus geen recht bestaat op de O/GS-tegemoetkoming). De kaders uit de notitie van 5 november 2019 zullen hierbij slechts een beperkte rol spelen, omdat die nog uitgingen van het toenmalige beleid. Ik zal uw Kamer in de voortgangsrapportage (VGR) nader berichten over de te hanteren kaders.
Erkent u dat als te beperkt wordt erkend dat de werking van O/GS desastreus uitwerkte voor ouders, u dan in strijd handelt met uitspraken van de Raad van State?5
De ingrijpende gevolgen van de O/GS-kwalificatie zijn reden geweest voor het tot stand brengen van de O/GS-tegemoetkomingsregeling. Voor de beoordeling of sprake is van een onterechte O/GS-kwalificatie zal, zoals hiervoor aangeven, een aan de huidige inzichten aangepast kader worden gehanteerd. Daarmee wordt beoogd om alleen nog in evidente gevallen het standpunt in te nemen dat de O/GS-kwalificatie terecht was en er dus geen recht bestaat op de O/GS-tegemoetkoming. De kaders hiervoor worden op dit moment uitgewerkt. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat voorafgaand aan een eventuele afwijzing op de O/GS-kwalificatie de vaktechnische lijn hiermee akkoord moet gaan en dat tevens een voorgenomen afwijzing in alle gevallen aan de Commissie van Wijzen wordt voorgelegd. Met deze benadering blijven we naar mijn mening ruim binnen de grenzen van de jurisprudentie van de Raad van State. Ik zal uw Kamer in de Voortgangsrapportage hierover nader informeren.
Bent u bereid de kaders te laten toetsen door juristen die de kaders langs de juridische uitspraken kunnen leggen en de Kamer hierover actief te informeren? Zo nee, waarom niet?
Een voorgenomen afwijzing van een verzoek om een O/GS-tegemoetkoming zal aan de Commissie van Wijzen worden voorgelegd, waarmee een onafhankelijke toetsing gewaarborgd is. Voor een verdere onafhankelijke toetsing zie ik op dit moment geen aanleiding.
Welke fouten zijn er gemaakt in de voorselectie die de UHT en Belastingdienst/Toeslagen hebben aangeleverd bij de Commissie van Wijzen? Waar zien deze fouten precies op?
De UHT en de Commissie hebben gekeken naar de vijf criteria uit het eindrapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: AUT) om vergelijkbaarheid met CAF 11 te beoordelen. Eén daarvan is het aantal verzonden rappels. De wet bepaalt dat na het opvragen van bewijsstukken bij burgers voor het beoordelen van het recht op toeslagen een rappelbrief aan de burger dient te worden gestuurd. De burger heeft zodoende een tweede gelegenheid om stukken aan te leveren voordat eventueel de toeslag wordt stopgezet. Zogenaamde «combi rappel/stops», waarbij gelijktijdig met het versturen van het rappel de toeslag al werd stopgezet, tellen hiervoor niet als een echt rappel en moesten dan ook niet meegeteld worden in deze beoordeling. Dat komt omdat deze werkwijze niet past in de rappel-systematiek zoals deze voortvloeit uit de wet- en regelgeving zoals ook toegelicht bij brief van 18 december 2019.6 Bij CAF-Anker is bij het rapporteren over dit onderzoek aan de Commissie van Wijzen deze foutief toegepaste rappelsystematiek ten onrechte meegenomen als wettelijk rappel. In een gedane deelwaarneming in het onderzoeksdossier, waarbij dertien dossiers van individuele ouders zijn beoordeeld, zijn de combi rappel/stops in 12 gevallen foutief geteld als regulier/wettelijke rappel. Dit heeft geleid tot een (foutief) percentage van «95% verzonden rappels» dat aan de Commissie is meegegeven. Dit had «0%» moeten zijn, waardoor de Commissie wellicht tot een andere conclusie was gekomen.
Beseft u dat het degelijk beantwoorden van vraag 25 echt van belang is voor het vertrouwen in het verdere verloop? En onderschrijft u dat als nu duidelijk is wat er misgaat het van belang is dat dit gedeeld wordt teneinde nieuwe fouten te voorkomen?
Dit realiseer ik mij terdege. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk om transparant te zijn richting uw kamer en de informatie aan te leveren die kan voorkomen dat dergelijke fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt. Aanvullend hierop heb ik ook intern onderzocht wat we kunnen doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. In mijn brief van 23 juni jl. heb ik een aantal acties benoemd zodat de werkzaamheden in de toekomst zorgvuldiger verlopen. Fouten zijn helaas nooit 100% uit te sluiten, maar deze acties zijn erop gericht om alles te doen om ze te voorkomen en ze te signaleren voordat ze nadelige consequenties kunnen hebben.
Kunt u aangeven wie de opzet en de werking van de UHT zal doorlichten en met welke onderzoeksvragen?
Het onderzoek naar de opzet en werking van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) wordt uitgevoerd door de Boston Consultancy Group (BCG). De onderzoekvragen zijn:
Kunt u verklaren waarom binnen vier maanden na het aankondigen van de UHT het nodig is om een extern onderzoek te laten doen naar de opzet en de werking van die organisatie? Wat is er misgegaan bij de opzet? Is er sprake van tunnelvisie of verkeerde bemensing? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In mijn brief van 10 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd hoe het kon gebeuren dat de Commissie van Wijzen op basis van onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies heeft kunnen komen.7 Dat heeft mij doen besluiten dat het noodzakelijk is om een extern bureau de opzet en de werking van UHT te laten doorlichten. Ik vind het belangrijk om dat externe beeld van UHT nu al te hebben, om de organisatie nog beter te kunnen laten functioneren. Ik heb grote waardering voor de medewerkers binnen UHT die de afgelopen periode met grote inzet hebben gewerkt aan het beoordelen van de dossiers van ouders. De hersteloperatie is een enorme klus waarbij in korte tijd tientallen mensen hun werkzaamheden bij hun onderdeel binnen de Belastingdienst achter zich hebben gelaten, zijn ingestroomd bij UHT (terwijl de opbouw van de organisatie nog in volle gang is) en met daadkracht en compassie naar de ouders toe aan de slag zijn gegaan. Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat in een dergelijk proces van opbouw fouten helaas nooit volledig zijn uit te sluiten, al is dat natuurlijk vervelend. Dat besef ik terdege. Ik blijf met UHT zoeken naar een precaire balans tussen zorgvuldigheid en snelheid. Met de opgedane ervaringen in de afgelopen periode ben ik ook op zoek gegaan naar versterking van de organisatie. Deze versterking zal ook de komende tijd nodig blijken, omdat de taak waarvoor UHT zich gesteld ziet enorm is.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie zal worden vastgesteld of iemand in een bepaalde categorie valt en hoe ouders deze documentatie ook krijgen, conform amendement Omtzigt/Leijten? 6
Dit vindt plaats op basis van alle relevante informatie die nodig is voor de herbeoordeling. Tijdens het gehele proces onderhoudt de persoonlijk zaakbehandelaar nauw contact met de ouder, ook om na te gaan welke informatie de ouder wil inbrengen die van belang kan zijn om vast te stellen welke categorie van toepassing is. De informatie die ten grondslag ligt aan de beoordeling, is toegankelijk voor de ouders.
Hoe zit het met wachtgeld voor mensen die hun dossier al maanden geleden hebben opgevraagd en waarvoor het samenstellen van de dossiers pas half augustus wordt hervat?
In de antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt van 29 mei jl. heb ik aangegeven dat het samenstellen van de dossiers geruime tijd vergt. De Awb schrijft hiervoor geen formele termijn voor, maar geeft aan dat beantwoording binnen een redelijke termijn dient te gebeuren. Deze termijn hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Er zijn hierbij geen bepalingen van toepassingen die zien op wachtgeld of een dwangsom. Ik heb tevens aangegeven dat de planning voor de dossierverzoeken na medio juni zou worden opgesteld, nadat alle verzoekers zijn gebeld. De planning is afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. Hierop kom ik terug in de volgende voortgangsrapportage (VGR).
Kunt u begrijpen dat wij niet begrijpen hoe ouders beoordeeld kunnen worden zonder dat het dossier is samengesteld? Kunt u proberen ons te overtuigen dat het beoordelen kan zonder de beschikking te hebben over het hele dossier?
In de antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt van 29 mei jl. heb ik benadrukt dat het voor de beoordeling van de situatie van de ouders niet noodzakelijk is om over hun volledige dossier te beschikken om in aanmerking te komen voor de compensatieregeling of hardheidstegemoetkoming. Inmiddels kan ik daaraan de OGS-tegemoetkoming toevoegen. Het samenstellen van de dossiers kost met name veel tijd omdat alle aanwezige stukken over alle toeslagen en alle toeslagjaren uit de systemen gehaald moeten worden, waarna alle documenten moeten worden nagelopen op aanwezigheid van privacy-gevoelige informatie. Daarna worden alle documenten geprint en in mappen opgenomen voor de ouder. Dit zijn veel tijdrovende handmatige werkzaamheden. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat dit een andere werkstroom is dan het beoordelen van de individuele situatie van de ouder. De beoordeling van de ouders vindt plaats op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken ten aanzien van de correctie of nihilstelling van de kinderopvangtoeslag. De beoordelaar kan in de systemen zien welke stukken aan die correctie ten grondslag lagen en hoe het vervolgproces verliep met bijvoorbeeld bezwaar en beroep. De medewerker weegt deze stukken in het licht van de compensatieregeling, hardheidstegemoetkoming en/of OGS-tegemoetkoming. Waar van toepassing heeft de beoordelaar ook de beschikking over de stukken uit de onderzoeksfase van de CAF-zaak. Ik heb er vertrouwen in dat dit de beoordeling op de juiste wijze gebeurt en er maximale transparantie voor de ouders is. De ouders krijgen ook inzicht in de stukken.
Hoe is mogelijk dat naar aanleiding van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nieuwe relevante queryverzoeken zijn gevonden? Hoe is dit gelopen? Vond de AP deze query’s? Zo nee, wie vond die query’s dan wel en hoe zijn ze boven water gekomen? Kunt u een uitgebreide reconstructie geven?
De nadere vragen van de AP hebben geleid tot aanvullend zoekwerk aan de zijde van Belastingdienst/Toeslagen. Daarbij is ook gekeken naar bestanden die eerder op een persoonlijke schijf van een medewerker stonden en die de medewerker begin 2019 met Belastingdienst/Toeslagen deelde. Deze medewerker was voorheen bij CAF-onderzoeken betrokken en is door de AP ook tijdens het onderzoek geïnterviewd. In deze zeer omvangrijke door de medewerker beschikbaar gestelde bestanden is eerder gericht gezocht naar specifieke CAF-zaken. Nu is specifiek gezocht naar query’s en queryverzoeken. Daarbij is het queryverzoek gevonden zoals genoemd in het antwoord op vraag 1a van de brief van 23 juni 2020 aan de AP. Een kopie van de brief is meegestuurd aan uw Kamer als bijlage bij de brief van 17 juli 2020.
In de brief van 23 juni 2020 is eveneens aangegeven dat een andere medewerker onlangs naar voren is gekomen. Deze gaf aan op reguliere basis in een groepspostbus een query te ontvangen, die zij en de andere gebruiker van die postbus echter niet gebruiken. Aangezien wederom aan alle medewerkers is gevraagd aan te geven of zij nog relevante informatie hebben, heeft deze medewerker de query geopend en gezien dat nationaliteit ook in deze query voorkomt. Het aanmaken van deze query is onmiddellijk gestopt en er wordt nu opnieuw onderzocht of er nog query’s lopen op basis van oude verzoeken die eerder gemist zijn.
Uit het hiervoor bedoelde aanvullend zoekwerk is daarnaast recent gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen beschikte over enkele query’s die met name gericht waren op het monitoren van handelingen via internet ten aanzien van toeslagen vanuit het buitenland (niet zijnde de directe omliggende landen) dan wel gericht op betalingen naar het buitenland. Dit werd ten tijde van het queryverzoek als een risico ingeschat. De queryresultaten bevatten het persoonsgegeven «nationaliteit». De uitvoering van de query’s is bij het bekend worden onmiddellijk opgeschort en inmiddels definitief gestopt. Beperkt nader onderzoek heeft uitgewezen dat de query’s geen bijdrage leverden aan het toezicht op het verstrekken van toeslagen. Deze query’s zijn op 16 juli 2020 aan de AP gemeld.
Wanneer precies is ontdekt dat «een gespecificeerd deel van het archief» dat betrekking heeft op 9000 beroepsdossiers is vernietigd?
Het is ontdekt op 10 juni 2020, dit is na het verschijnen van de onderzoeken van de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen die ik op 12 maart 2020 aan uw kamer heb gezonden.9
Was het ten tijde van de onderzoeken van de ADR en de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen al bekend dat de 9000 beroepsdossiers waren vernietigd?
Zie antwoord vraag 33.
Wie heeft ontdekt dat de dsossiers zijn vernietigd?
Een medewerker van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen heeft bij de opvraag van een beroepsdossier bij Doc-DireKt te horen gekregen dat het betreffende dossier vernietigd was. Doc-Direkt is de interne dienstverlener op het gebied van informatiehuishouding voor de rijksoverheid.
Wat betekent «een gespecificeerd deel»? Kunt u toelichten of dit dossiers betrof die een bepaalde specificatie of toekenning hebben gehad waardoor ze opgeslagen zijn op de selectielijst van Belastingen?
Met «een gespecificeerd deel» wordt een archiefblok bedoeld. Een archiefblok is een (logisch) te onderscheiden deel van het archief, waarvoor geldt dat naam en vernietigingsjaar voor het gehele blok van kracht zijn. Bij Belastingen en daarmee ook bij Toeslagen is in het verleden voor de beroepsdossiers een template gebruikt om het vernietigingsjaar te bepalen waarna dit de indicatie 9999 heeft gekregen. Dit werden Stukken Blijvende Waarde (SBW) genoemd. Dit betrof een werkwijze bij het Centraal Archief van de Belastingdienst om SBW-dossiers (waaronder beroepsdossiers) voorlopig uit te sluiten van vernietiging, omdat de daadwerkelijke vernietigingstermijn onbekend was. Er is gebruik gemaakt van dezelfde template als bij het voormalige onderdeel Belastingen, omdat er voor Toeslagen nog geen selectielijst bestond. Hierdoor is het in hetzelfde archiefblok opgeslagen (zelfde naam, zelfde termijn).
Op welke specifieke selectielijst van Belastingen waren deze 9000 «per ongeluk» opgeslagen?
Bij het bepalen van de vernietigingstermijn van deze dossiers is de selectielijst Belastingregio's van 21 februari 2012 gebruikt.10 Dit omdat er destijds nog geen aparte selectielijst voor Toeslagen beschikbaar was.
Wie of welk team binnen Toeslagen of Belastingdienst heeft dit «gespecificeerd deel» opgeslagen op de betreffende selectielijst?
Dat werd conform de afgesproken werkwijze gedaan door de behandelaar bij Toeslagen.
Wie gaat over tot het vernietigen van dossiers die op een selectielijst staan?
Dat doet het onderdeel Doc-Direkt van BZK, in opdracht van de Belastingdienst.
Hoe veel verschillende selectielijsten bestaan er waarin dossiers van mensen worden opgeslagen? Kunt u dit gelimiteerd aangeven voor Toeslagen en voor Belastingdienst?
Dossiers worden niet in een selectielijst opgeslagen. Een selectielijst is een instrument dat wordt toegepast bij het archiveren van documenten/dossiers en om te bepalen of een document/dossier permanent bewaard moet worden. Deze krijgen dan een code B(ewaren) of V(ernietigen) + termijn. De meeste termijnen voor Belastingen bedragen 7 jaar, die voor Toeslagen voornamelijk 12 jaar na beëindiging toeslag. Voor de fiscale werkprocessen van Belastingen als voor de werkprocessen van Toeslagen worden momenteel bij het archiveren een tweetal selectielijsten toegepast:
Daarnaast zijn er aparte selectielijsten voor de Douane, FIOD en de Centrale Administratie.11
Kunt u verklaren hoe het kan dat u tijdens de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir vele malen onderstreepte dat de regeling en het herstelproces «ruimhartig» moet zijn en dat in de Tweede Voortgangsrapportage géén één keer het woord «ruimhartig» is terug te vinden?
Tijdens de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir heb ik in debatten vele malen benadrukt hoe belangrijk ik het vind dat er ruimhartig wordt gehandeld. In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag heb ik de ontwikkelingen uiteengezet sinds de vorige Voortgangsrapportage van 28 april. Deze ontwikkelingen, waarvan onder andere het aannemen van de wetwijziging, onderstrepen mijn standpunt over ruimhartige afhandeling binnen het proces. Ik kan u verzekeren dat er in recente weken niets veranderd is aan dat standpunt.
Klopt het dat de AP ook kan besluiten om een rapport – zeker op aandringen van degene die onderzocht is – niet openbaar te maken? Zo ja, zult u voorkomen dat het onderzoek naar etnisch profileren bij de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen in de la verdwijnt?7
De AP heeft op 17 juli 2020 het onderzoeksrapport «De verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag» gepubliceerd. Op dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd, samen met de kabinetsreactie op het rapport.13
9000 dossiers die onterecht vernietigd zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 29 november 2019 een lijst naar de Kamer stuurde met alle beroepszaken kinderopvangtoeslag met vermelding van de uitkomst van die zaken?1?
Ja dat herinner ik mij, mijn ambtsvoorganger heeft op 29 november 2019 naar aanleiding van een verzoek van de Kamer uit het systeem van de Belastingdienst een (ongepersonaliseerd) overzicht van 149 pagina’s van alle rechtszaken vanaf 2010 waarbij de kinderopvangtoeslag een rol speelde gestuurd. Hierin zijn uitspraken van rechtbanken en Raad van State opgenomen.2
Herinnert u zich dat u de Kamer een zeer lange lijst ontving van alle 15085 beroepszaken in de kinderopvangtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat maar liefst 4468 zaken ingetrokken waren, waarbij in de toelichting stond: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar»?
Ja dat herinner ik mij. In antwoord 36 van de op 29 november 2019 gestuurde antwoorden is een tabel weergegeven van de uitkomsten van alle rechtszaken rondom kinderopvangtoeslag vanaf toeslagjaar 2006. Het gaat hierbij om 4.080 zaken bij rechtbanken die door de toeslaggerechtigde zijn ingetrokken en 388 zaken bij de Raad van State die zowel door de toeslaggerechtigden als de Belastingdienst/Toeslagen kunnen zijn ingetrokken. Om zo transparant mogelijk te zijn over de post «Ingetrokken» is in een voetnoot opgenomen: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar. De betrokkene dient dan zelf het beroep in te trekken. Er zijn geen cijfers voorhanden in hoeveel gevallen dit optrad.»
Snapt u dat er argwaan is en was omdat zoveel zaken ingetrokken waren en dat het er dus alle schijn van heeft dat de Belastingdienst zeer regelmatig een eerder afgewezen bezwaar vlak voor een zitting alsnog toekende om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen?
Ik betreur dat dit beeld is ontstaan. In de voorbereiding op de zitting in de beroepsfase, vindt door Belastingdienst/Toeslagen een heroverweging plaats op basis van alle, dan beschikbare informatie. Indien in de beroepsfase informatie ontbreekt, dan wordt deze opgevraagd. Indien de Belastingdienst/Toeslagen in de voorbereiding op de zitting tot de conclusie komt dat de burger in het recht staat, wordt de eerdere beslissing herzien. Daarmee wordt voorkomen dat een zitting plaats moet vinden en op de uitspraak moet worden gewacht. Doel is niet om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen, maar om de burger zo snel als mogelijk recht te doen als duidelijk is geworden dat de burger in het recht staat.
Klopt het dat op 29 november 2019 de dossiers dus nog niet vernietigd waren?
In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, die ik u op 2 juli jl. stuurde, heb ik u geïnformeerd dat bij circa 9.000 beroepsdossiers inzake toeslagen er ten onrechte een vernietigingsstermijn van 7 jaar is aangehouden in plaats van 12 jaar.3 Het grootste deel van deze dossiers (7.087) is inderdaad vernietigd na 29 november 2019, namelijk in 2020. Daarnaast zijn er in 2014 144 dossiers vernietigd. Bij deze 144 dossiers is ten onrechte ook de 7 jaarstermijn niet aangehouden. In 2019 zijn er daarnaast 1707 dossiers vernietigd. Niet bekend is op welke toeslagjaren de in 2014, 2019 en 2020 vernietigde dossiers exact zien aangezien dit niet is opgenomen in het archiefbeheersysteem. Wel is bekend dat alle beroepsdossiers over toeslagen die tot en met 2012 zijn gearchiveerd vernietigd zijn, alle beroepsdossiers die vanaf 2013 zijn gearchiveerd zijn nog beschikbaar.
Kunt u de ondertekende processen-verbaal van de vernietiging van de beroepszaken tussen 2009 en 2012 aan de Kamer doen toekomen?
Na afloop van een jaar waarin dossiers vernietigd zijn wordt een Verklaring van Vernietiging opgemaakt. In dit document wordt na afloop van een jaar formeel vastgesteld, mede naar aanleiding van een bericht van Doc-Direkt, dat dossiers vernietigd zijn. U treft deze aan in bijlage 1 en 2.4Bijlage 1 betreft de vernietiging van de dossiers in 2014, de toeslagen beroepsdossiers zijn opgenomen onder selectielijst 19 handeling 54; bijlage 2 bevat de vernietiging van de dossiers in 2019, de toeslagen beroepsdossiers zijn hier nummer 201 handeling 24. Voor de vernietiging van de dossiers in 2020 wordt begin 2021 een Verklaring van Vernietiging opgesteld.
Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar de illegale vernietiging van deze processen-verbaal?
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft inmiddels laten weten dat ze de vroegtijdige vernietiging van dossiers in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij Belastingdienst/Toeslagen zal meenemen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Nee dat is niet gelukt, op 22 juli jl. heb ik u daarom een uitstelbrief gestuurd, in verband met de samenhang zijn vraag 1 en 2 gezamenlijk beantwoord.
Het bericht ‘Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post’ |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse dealers maandelijks naar schatting 9000 postpakketten met drugs naar het buitenland sturen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal onderschepte postpakketten met drugs dat naar het buitenland wordt verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017? En kunt u overzicht geven hoe en waar deze postpakketten onderschept zijn?
De schatting van 9.000 postpakketten met drugs, betrof een extrapolatie van vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Deze actie komt voort uit een pilot gericht op een intelligentere, innovatievere en informatie gestuurde detectie van drugs. Ten aanzien van deze schatting is daarom voorzichtigheid geboden.
Hieronder is een overzicht gegeven van de door de Nederlandse Douane inbeslaggenomen verdovende middelen in uitgaande postpakketten naar Niet-EU-landen2, uitgesplitst naar de meest voorkomende landen van bestemming en naar meest voorkomende soort drugs. Indien uit de bevindingen in de niet-EU stroom uiterlijke kenmerken naar voren komen die ook onmiddellijk zichtbaar zijn in de EU post, dan worden ook die poststukken nader onderzocht en bij een vermoeden van verdovende middelen in beslag genomen. Dat verklaart dat er ook EU landen zijn vermeld.
In de afgelopen jaren zijn vanaf 2017 tot heden de navolgende aantallen en kilo’s verdovende middelen door de douane in beslaggenomen in de uitgaande postpakketten.
De meest voorkomende bestemmingslanden per soort drugs in de uitgaande pakketten varieert:
Klopt het dat met name cocaïne, xtc, speed en steeds meer crystal meth vanuit Nederland per post worden verstuurd naar andere landen? Zo ja, kan een overzicht worden gegeven van de soorten drugs die vanuit Nederland per post naar het buitenland worden verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een overzicht worden gegeven van de landen die de meeste drugspakketten per post vanuit Nederland ontvangen? Zo ja, in hoeverre kunnen postpakketten bestemd voor risicolanden extra worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland worden geen cijfers bijgehouden van het aantal drugspakketten dat per post vanuit Nederland in andere landen wordt onderschept.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als postpakketten vanuit Nederland op den duur in de ban worden gedaan door andere landen, met name vanwege onze handelspositie? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de controle op postpakketten te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik zeker. Voor de aanpak van misbruik van post- en pakketdiensten verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (2020Z12693).
Welke landen voeren een beleid van 100% controle ten aanzien van postpakketten uit Nederland? Sinds wanneer hebben deze landen dat beleid ingevoerd?
Er zijn landen die intensief controleren, maar onduidelijk is of dit 100% controles zijn.
Klopt het dat de douane en de politie eerst toestemming moeten vragen aan een officier van justitie, die vervolgens groen licht moet krijgen van een rechter-commissaris, om een pakket te controleren? Zo ja, is het een mogelijkheid om het controleren van verzendingen te vereenvoudigen door de bevoegdheid om pakketten te openen neer te leggen bij politie- of douanebeambten zelf? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft de bevoegdheid om zonder toestemming van een rechter-commissaris (pakket)post waarop geen briefgeheim rust, te openen en een controle in te stellen.
In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
Klopt het dat er een toename is van het aantal Nederlandse drugspostzendingen die vanuit Duitsland en België worden verstuurd? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met uw collega’s in deze landen om het aantal drugspostzendingen terug te dringen?
Criminelen blijven vindingrijk en als blijkt dat het moeilijker wordt om drugs vanuit Nederland te versturen, zullen criminelen andere wegen zoeken. Uit opsporingsonderzoeken die het PIT draait op verdachte subjecten blijkt de tendens dat in toenemende mate postpakketten worden verstuurd vanuit deze landen. Exacte cijfers zijn echter niet te geven.
Internationaal staat het misbruik van de post- en pakketteninfrastructuur op de agenda. Zowel bij de Europese Commissie als bij de Wereldpostunie en PostEurop. UPU is een partnerschap aangegaan met de International Narcotics Control Board (INCB) om de postale sector te beschermen tegen crimineel misbruik. PostNL is in Nederland aangewezen als de verlener van de Universele Postdienst (UPD) en is in die hoedanigheid bij deze overlegstructuren betrokken. Binnen de Europese Raad is er een thematische discussie «Secure Post» opgezet over de problematiek van drugs in postzendingen. SecurePost is een project onder de vlag van PostEurop in reactie op de oproep vanuit de Europese Commissie om te komen met voorstellen op het thema «Prevention, detection response and mitigation of combined physical and cyber threats to critical infrastructure in Europe».
Ziet u het invoeren van een legitimatieplicht bij het versturen van pakketten naar het buitenland als oplossing? Zo ja, kan de Kamer op korte termijn nader worden geïnformeerd over deze mogelijke maatregel en hoe dit vormgegeven zou kunnen worden, tevens met aandacht voor de AVG? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 117).
Herinnert u zich uw toezegging in het debat over de Wet hardheidsaanpassing Awir dat u extra informatie zult geven over de motivering en onderbouwing van Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van wijzen inzake de besluiten over de waarschijnlijke en mogelijke vergelijkbaarheid van CAF-zaken, waarbij u aangaf dat u deze informatie zowel aan de Tweede Kamer als aan betrokken ouders zou verschaffen? Kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk verschaffen?
Ja, dat herinner ik mij. De Commissie heeft een uitgebreidere beschrijving van haar gehanteerde werkwijze opgesteld. In mijn brief van 23 juni heb ik aangegeven, dat ik helaas heb geconstateerd dat een deel van de informatie die de Commissie vanuit de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) ontving niet juist was. De Commissie is dus op basis van deels onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies gekomen. De informatie die ik op 17 juni jl. heb toegezegd bevat dan ook fouten. Omdat ik hierover transparant wil zijn, deel ik de gevraagde stukken als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen. Om de fouten te herstellen, zullen de eerder afgewezen acht CAF-zaken herbeoordeeld worden en tref ik daarbij de volgende maatregelen.
Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit proces en u dan de nieuwe voorgenomen advisering van UHT en de adviezen van de Commissie toezenden.
Zijn de besluiten van de Commissie van wijzen geldig en op de juiste wijze genomen nu blijkt dat twee van de vijf leden helemaal niet benoemd waren toen de besluiten genomen werden?1
De Commissie van Wijzen heeft UHT geadviseerd over de vraag of op onderzoeksniveau sprake was van institutionele vooringenomenheid ten aanzien van de CAF-zaken die door de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar met CAF 11 zijn aangemerkt. UHT heeft de adviezen van de Commissie van Wijzen overgenomen en gecommuniceerd aan de ouders in de CAF-zaken. De adviezen van de Commissie van Wijzen zijn geen besluiten. De adviezen van de Commissie van Wijzen zijn op geldige wijze tot stand gekomen. Uit het instellingsbesluit dat op 11 juni jl. is gepubliceerd volgt dat er terugwerkende kracht is verleend tot 1 april 2020. Deze terugwerkende kracht geldt ook voor de benoeming van de leden. Bovendien kan de commissie met drie leden adviseren over zaken. Zoals blijkt uit het verslag van de Commissie van 4 mei jl. heeft de voltallige commissie de stukken bestudeerd en ingestemd met het advies. In de bestudeerde stukken is helaas onjuiste informatie opgenomen. Daarom worden, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb vermeld, de CAF-zaken die niet vergelijkbaar zijn geacht opnieuw beoordeeld.
Waarom heeft de Commissie van wijzen niet het recht gekregen om alle documenten van een CAF-dossier van de Belastingdienst te krijgen? Bent u bereid de Commissie dat recht alsnog te verschaffen?2
De Commissie heeft recht op alle informatie. Ten behoeve van het opnieuw beoordelen van de CAF-zaken die in een eerder stadium als niet vergelijkbaar zijn geacht, zal UHT alle documenten die behoren tot dossiers van de betreffende CAF-zaken aan de Commissie verstrekken.
Kunt u daarbij toelichten waarom er in het verslag van de Commissie van wijzen wordt gesproken over «de onderzochte jaren 2014 en 2015»? Wat betekent deze formulering? Welke benadering hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van wijzen gekozen inzake de jaren buiten die periode – zoals het jaar 2016 – en op basis van welke argumentatie?
De beoordeling op vergelijkbaarheid met CAF-11 is gericht op de toeslagjaren waarover het recht op kinderopvangtoeslag van de betrokken ouders werd beoordeeld in het kader van een CAF-zaak. In het geval van CAF-Anker heeft Belastingdienst/Toeslagen vragen gesteld aan de ouders over de jaren 2014 en 2015. Omdat de beoordeling eind 2015 aanving, zijn toen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 op voorhand gestopt. De Commissie heeft de zachte stopzettingen meegewogen in haar advies over de institutionele vooringenomenheid.
Herinnert u zich uw brief van 16 juni jl. 3) waarin wordt gesteld: «Vooraf is door de Commissie van wijzen wel haar werkwijze afgestemd met Belastingdienst/Toeslagen. Deze afstemming was gericht op welke voorbereiding zij nodig had vanuit de herstelorganisatie, bijvoorbeeld welke informatie zij nodig acht, voor de uitoefening van haar taak. Hierbij heeft Belastingdienst/Toeslagen uitsluitend een dienstverlenende rol gehad.» Hoe en wanneer heeft deze afstemming plaatsgevonden? Waarom is het verslag van deze afstemming niet meegezonden bij uw brief van 16 juni, terwijl de Kamer om alle verslagen van de Commissie gevraagd had? Wilt u de Kamer het verslag / de verslagen van deze afstemming alsnog doen toekomen, inclusief de afspraken die zijn vastgelegd?
Ja, dat herinner ik mij. UHT heeft mij laten weten dat deze afstemming telefonisch heeft plaatsgevonden. De besproken punten waren praktisch van aard. UHT heeft aangegeven welke documenten zouden worden verstrekt en op welk moment de Commissie deze zou ontvangen. Ook is besproken binnen welk tijdpad de beoordeling zou plaatsvinden. Tot slot zijn de organisatorische aspecten van de bijeenkomst van 4 mei besproken. Daarbij heeft UHT aangegeven dat de analyses van twee CAF-zaken nog niet gereed waren voor de bijeenkomst en zouden worden nagezonden. Van dit telefoongesprek is geen verslag gemaakt.
Wilt u de Kamer tevens een afschrift doen toekomen van de «UHT werkinstructie analyse CAF-vergelijkbaar», alsmede de sheets waarmee Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze nader heeft toegelicht aan de commissie van wijzen? (zie verslag bijeenkomst 4 mei 2020).
De door uw Kamer gevraagde documenten zijn als bijlage3 bij de beantwoording van deze Kamervragen opgenomen. Daarbij merk ik op dat deze werkinstructie aangepast zal worden op basis van de maatregelen die ik heb getroffen.
Herinnert u zich uw brief van 16 juni3 waarin u schreef: «De uiteindelijke beoordeling binnen de Belastingdienst/Toeslagen vindt niet plaats door de persoonlijk zaakbehandelaar, maar door een leidinggevende binnen de Herstelorganisatie. Hieropwordtaltijd meegekeken door de vaktechnische lijn volgens een vier-ogenprincipe en om te waarborgen dat gelijke gevallen ook gelijk behandeld worden.» Moet uit deze formulering worden afgeleid dat de vaktechnische lijnstraks wordt ingeschakeld bij de individuele beoordeling van dossiers, maar dat vaktechniek (nog) niet heeft geadviseerd over de beoordeling door Belastingdienst/Toeslagen over de groepsgewijze vooringenomen aanpak in waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken? Kunt u dit toelichten?
Vaktechnische specialisten bij UHT hebben op enkele CAF-zaken geadviseerd over de analyses door medewerkers van UHT ten aanzien van de vraag of sprake was van een vooringenomen aanpak in waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken. Helaas zijn deze adviezen niet verwerkt in de advisering van UHT aan de Commissie van Wijzen en heeft dit niet verwerken niet geleid tot vaktechnische verdere escalatie. Dat betreur ik ten zeerste. Onderdeel van het opnieuw beoordelen van de acht CAF-zaken én van de structurele inrichting van de processen, is het waarborgen van de kwaliteit door een vaktechnische toets binnen en buiten UHT en een onafhankelijke externe beoordeling. Dit betekent dat vaktechnische specialisten bij UHT in geval van vraagstukken die afstemming behoeven ook de landelijk vaktechnisch coördinator betrekken, die op zijn beurt in overleg treedt met de directeur van de Corporate Dienst Vaktechniek en in voorkomende gevallen met de Concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken van de Belastingdienst. In mijn brief van 16 juni jl. heb ik willen aangeven dat deze vaktechnische waarborgen ook gelden voor de individuele beoordelingen. Pas daarna worden voorgenomen oordelen tot afwijzing aan de Commissie voorgelegd.
Indien vaktechniek niet heeft geadviseerd over of CAF-zaken op groepsniveau wel of niet vergelijkbaar waren met CAF 11, hoe verhoudt dit zich tot het grote belang van een betere vaktechnische inbedding bij Toeslagen, zoals reeds aangegeven door uw ambtsvoorganger? Indien vaktechniek wel heeft geadviseerd, kunt u precies en per mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbare CAF-zaak aangeven wat het oordeel van vaktechiek was? Zijn er CAF-zaken waarbij Belastingdienst/Toeslagen tot een ander oordeel kwam dan vaktechniek? Zo ja, welke precies en op grond waarvan?
Bij de CAF-zaak Anker heeft een vaktechnisch specialist nadrukkelijke vragen gesteld naar de uitgangspunten en totstandkoming van de analyses van UHT die leidden tot het voorgenomen standpunt dat op onderzoeksniveau geen sprake was van vergelijkbaarheid met CAF 11. Hierbij is ook gewezen op de analyse van de rappels. Deze vragen zijn niet beantwoord en het voorgenomen standpunt is niet aangepast. Dit is voor mij reden om extra waarborgen in te zetten, zoals genoemd in mijn brief van 23 juni jl. De Commissie is in zes van de CAF-zaken tot het advies gekomen dat wel sprake was van vooringenomen handelen op onderzoeksniveau, waar UHT eerder tot het oordeel was gekomen dat hier geen sprake van was. Alle adviezen van de Commissie van Wijzen zijn door UHT overgenomen.
Is de Commissie van wijzen voorafgaand aan de besluitvorming op 4 mei geïnformeerd over eventuele adviezen of oordelen van vaktechniek? Zo nee, waarom niet?
De Commissie is niet geïnformeerd over de adviezen van de vaktechnische specialisten van UHT. Wel was er een vaktechnisch specialist aanwezig op 4 mei tijdens de beoordeling van de CAF-zaken door de Commissie, maar de specifieke fout met betrekking tot rappels bij CAF-Anker is hier niet aan de orde geweest.
Zijn er (andere) CAF-zaken, naast de door Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) geïdentificeerde waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken, waarvan vaktechniek meent dat zij vergelijkbaar zijn met CAF 11, zowel op groeps- als op individueel niveau?
De zaken die door de AUT als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn aangemerkt, heeft UHT beoordeeld op vooringenomenheid en voor advies voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. Voor de overige CAF-zaken is uit het eindrapport van de AUT overgenomen dat er geen directe aanwijzingen zijn dat het gaat om vergelijkbare zaken. UHT heeft niet aanvullend beoordeeld of deze zaken op onderzoeksniveau vooringenomen zijn behandeld. Vaktechniek is hier derhalve ook niet voor benaderd. Alle ouders die betrokken waren in CAF-zaken hebben een brief van UHT gekregen. Zij worden gevraagd zich te melden voor een individuele beoordeling, voor zover zij zich nog niet eerder hebben gemeld. Binnen UHT is recent gestart met de individuele beoordelingen. De komende maand wordt ervaring opgedaan met de verschillende oudersituaties. Tijdens deze «proefmaand» worden vaktechnisch specialisten intensief betrokken. Mocht uit deze beoordeling blijken dat de ouder in enig jaar onderdeel is geweest van een breder onderzoek waarin een institutioneel vooringenomen handelwijze is gehanteerd, dan krijgen de andere bij het betreffende onderzoek betrokken ouders eveneens een mededeling dat zij mogelijk voor compensatie in aanmerking komen. Waar nodig kan dit ook aanleiding vormen om op onderzoeksniveau naar zaken te kijken.
Kunt u limitatief toelichten welke «nadere vragen» Belastingdienst/Toeslagen aan de Commissie van wijzen heeft gesteld, na de bijeenkomst van 4 mei 2020?
Er bestond onduidelijkheid bij UHT over de vraag of de zaak Bebegim op onderzoeksniveau vergelijkbaar was met CAF 11. Ook hier is niet voldoende vooraf vaktechnisch afgestemd over deze vragen, maar deze zijn rechtstreeks aan de Commissie gesteld. Uit de deelwaarneming die UHT had gedaan op Bebegim ontstond het beeld dat mogelijk niet alle ouders in de populatie daadwerkelijk onderworpen zijn geweest aan toezicht in het kader van het CAF-onderzoek. Dit was echter zonder individuele toetsing niet met zekerheid vast te stellen. Daarom is aan de Commissie gevraagd hoe om te gaan met ouders die geregistreerd staan als behorende tot een CAF-zaak, maar die niet zijn geraakt door de toezichtaanpak in de betreffende CAF-zaak.
Waarom heeft de Commissie van wijzen het nodig geacht per e-mail van 8 mei aan Belastingdienst/Toeslagen mede te delen «dat alle ouders die een brief ontvangen met de mededeling dat zij behoren tot een CAF-dossier dat met CAF 11 vergelijkbaar is, in beginsel aanspraak kunnen maken op toepassing van dezelfde compensatieregeling (behoudens in gevallen van ernstige onregelmatigheden) als de CAF 11-ouders»? Had Belastingdienst/Toeslagen hierover een andere opvatting?
De Commissie heeft in de e-mail van 8 mei antwoord gegeven op de vragen van UHT over de zaak Bebegim, zoals hierboven bij vraag 11 is weergegeven.
Zijn de door u toegezonden 8.000 brieven aan de gedupeerden op te vatten als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Is volgens u dit besluit vatbaar voor bezwaar? Indien nee, kunt u dan toelichten waarom dit geen besluit zou zijn? Heeft u inmiddels bezwaren ontvangen tegen de afwijzingen compensatie?
Deze brieven zijn geen voor bezwaar vatbare besluiten in de zin van de Awb. De brieven zijn bedoeld om te informeren over de stand van zaken, zoals ik ook heb aangegeven in de Kamerbrief van 16 juni jl. Na de beoordeling of sprake is van vooringenomen handelen op individueel niveau ontvangt de ouder een beschikking over de aanspraak op de compensatieregeling. In het geval van een positieve beschikking wordt dan eveneens het bedrag weergegeven waar de ouder recht op heeft. Tegen de positieve of negatieve beschikking staat bezwaar en beroep open.
Zoals uit mijn brief van 23 juni jl. blijkt, heb ik gevraagd om integrale herbeoordeling van de acht CAF-zaken waarbij op onderzoeksniveau is geoordeeld dat deze niet vergelijkbaar zijn met CAF 11. De ouders zullen een brief ontvangen waarin het proces wordt toegelicht.
Voor de volledigheid merk ik op dat UHT naar aanleiding van de brieven een aantal reacties heeft ontvangen. De persoonlijk zaakbehandelaren zullen met de betreffende ouders contact opnemen om de reacties en de vervolgstappen te bespreken. Een deel zal worden aangehouden naar aanleiding van mijn verzoek om herbeoordeling van de CAF-zaken door de Commissie van Wijzen.
Hoeveel van de ongeveer 8.000 ouders die op basis van een steekproef een brief hebben gekregen dat zij niet vergelijkbaar zijn met CAF 11 zijn feitelijk wel bekeken om tot het oordeel niet-vergelijkbaar te komen?
Door AUT zijn 22 CAF-zaken als mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar geacht. In deze zaken waren ca. 3.000 ouders betrokken. Daarvan zijn er ca. 800 ouders onderdeel van CAF-zaken die tot nu toe als niet vergelijkbaar geacht. Dat betekent dat de overige ca. 7.200 ouders onderdeel zijn van CAF-zaken die AUT niet als mogelijk of waarschijnlijk heeft geacht. Van deze groep zijn geen ouders individueel bekeken. Van de genoemde 800 ouders is bij ca. 180 van hen een deelwaarneming gedaan om het oordeel te onderbouwen of sprake is van institutioneel vooringenomen handelen op onderzoeksniveau.
Heeft de Belastingdienst de onderzoeksdossiers over de kinderopvangorganisaties bekeken om tot hun advies aan de Commissie van wijzen te komen?
Nee, zowel UHT als de Commissie van Wijzen hebben deze onderzoeksdossiers niet betrokken in de analyse of sprake was van vooringenomenheid op onderzoeksniveau. In deze fase zijn alleen de vijf criteria die de AUT in zijn eindrapport heeft opgenomen in ogenschouw genomen. Bij de herbeoordeling van de acht CAF-zaken die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 23 juni jl. wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie van wijzen.
Is het juist dat de Commissie van wijzen in het verslag niet opgeschreven heeft dat zij de onderzoeksdossiers over de kinderopvangorganisaties van de Belastingdienst heeft gekregen? Hoe verhoudt zich dit tot uw toezegging in de brief van 11 oktober 20184 dat stukken ruimhartig worden verstrekt?
Dat is juist. Het ruimhartig verstrekken van stukken, ook aan deze Commissie, is een essentieel onderdeel in het herstellen van het vertrouwen in de Belastingdienst. Dat dit in het onderhavige geval helaas niet goed gegaan is, heb ik uiteengezet in mijn brief van 23 juni.
Bestaat de Commissie van wijzen nog uit vijf leden?5
Nee, de Commissie bestaat nu uit vier leden. Een van de leden heeft zich in verband met persoonlijke omstandigheden uit de Commissie teruggetrokken. Met de Commissie is besproken dat spoedig uitbreiding van de leden benodigd is vanwege de aanstaande individuele beoordelingen op institutioneel vooringenomen handelen, waarbij we ook het verzoek van de Kamer betrekken om expertise op gebied van schuldhulpverlening toe te voegen. Daarnaast is de Commissie gevraagd om ook voorgenomen afwijzingen op de OGS-compensatieregeling te toetsen. Ik informeer uw Kamer spoedig over de uitbreiding van de Commissie.
Herinnert u zich dat u de vraag of de Commissie van wijzen in de zaak CAF 16 (Anker) de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam ontvangen had, waarin de Belastingdienst zelf toegaf dat zij fout zat niet beantwoordde in het debat? Kunt u alsnog vertellen of de Commissie van wijzen die uitspraak en de processtukken ontvangen heeft?
Ja dat herinner ik mij. UHT heeft per CAF-zaak een viertal documenten verstrekt aan de Commissie. De uitspraak en de processtukken met betrekking tot CAF 16 waren hier geen onderdeel van. Er was gekozen voor een beoordeling op onderzoeksniveau, die met name kwantitatief van aard was. Bij de herbeoordeling die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in mijn brief van 23 juni, wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie.
Indien de Commissie van wijzen niet op de hoogte was van deze zaak bij de rechtbank Rotterdam en de onderliggende stukken had, had zij dan wel alle stukken om tot een evenwichtig oordeel te komen?
De Commissie was hiervan niet op de hoogte. Bij de herbeoordeling die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in mijn brief van 23 juni, wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie van wijzen.
Vindt u dat de beoordeling of CAF-zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 tot nu toe zorgvuldig is verlopen? Kunt u dit motiveren?
Zoals blijkt uit mijn brief van 23 juni zijn niet alle beoordelingen van de CAF-zaken zorgvuldig verlopen. Dat betreur ik ten zeerste. Ik heb daarom maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het vervolgproces zorgvuldiger verloopt.
Kunt u deze vragen voor woensdag 1 juli 12.00 uur een voor een, uitgebreid en nauwgezet beantwoorden?
Nee dat was helaas niet mogelijk mede gezien de toegezegde brief die gelijktijdig met deze antwoorden is verzonden.
De onafhankelijke organen betrokken bij uitvoering ‘Herstel Toeslagen’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom voor vier commissies (Commissie onafhankelijk deskundigen CAF, de Bezwaarschriftencommissie, de Commissie schadevergoeding en de Bestuurlijke adviesraad) rond de hersteloperatie in het kader van de toeslagenaffaire een officieel instellingsbesluit is genomen en waarom dat niet geldt voor het ouderpanel?1
Het instellingsbesluit is niet verplicht voor een panel zoals het ouderpanel. Het ouderpanel is bedoeld om de uitvoeringsorganisatie van adviezen te kunnen voorzien. Ik wil dat dit ouderpanel laagdrempelig is voor ouders, zodat er geen belemmering kan bestaan voor ouders om deel te nemen aan het ouderpanel. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een instellingsbesluit worden de namen van ouders gepubliceerd. Dat komt het laagdrempelige karakter niet ten goede. Daarnaast zou het instellingsbesluit moeten worden aangepast als er wijzigen zouden optreden in de samenstelling van de ouders. Zonder instellingsbesluit is het ouderpanel wendbaarder wat betreft ouders die zitting nemen in het panel. Tot slot is mijn intentie om het ouderpanel maximale vrijheid te geven om hun eigen rol en werkzaamheden in te richten. Daarom heb ik er bewust voor gekozen om hierover zo min mogelijk vast te leggen in de wet of een instellingsbesluit. Een instellingsbesluit vind ik een rigide instrument.
Erkent u dat volgens de slide 9 van de presentatie van de technische briefing over de Wet hardheidsaanpassing Awir op 3 juni 2020 de taak van de Bestuurlijke adviesraad (ingesteld bij koninklijk besluit) en het ouderpanel in de adviesfunctie gelijk geformuleerd is?2
Het ouderpanel adviseert vanuit het perspectief van een ouder die te maken heeft met de kinderopvangtoeslag. Dat is anders dan een advies vanuit een bestuurlijk of politieke context. Die hebben elk hun toegevoegde waarde. Daarnaast is mijn intentie om het ouderpanel maximale vrijheid te geven om hun eigen rol en werkzaamheden in te richten. Die kan daarom anders zijn dan de Bestuurlijke adviesraad.
Waarom is er voor gekozen om de ouders geen eigenstandige positie te geven als adviescommissie, zoals ook de Bestuurlijke adviesraad die heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ouderpanel en de deelnemende ouders hebben een volwaardige en eigenstandige rol in de advisering. Het ouderpanel kan gevraagd en ongevraagd advies geven en doet dit ook al. Voor de keuze om dit niet vast te leggen in een formeel instellingsbesluit verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het een pijnlijk onderscheid is om bestuurders en juristen via een commissie formele rechten en plichten te geven, inclusief vergoeding per vergadering, en dat ouders dit vrijwillig, zonder vergoeding of budget en zonder rechten en plichten moeten adviseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de onder vraag 1) genoemde redenen is ervoor gekozen om het ouderpanel niet door middel van een formeel instellingsbesluit in te stellen. Momenteel wordt onderzocht of een vergoeding, passend bij de inzet en betrokkenheid van de deelnemende ouders, mogelijk is voor ouders die daar prijs op stellen. Het wel of niet hebben van een vergoeding of een instellingsbesluit zegt niets over het belang dat ik hecht aan de advisering. Het Strategisch Crisisteam (SCT) laat de adviezen zwaar meewegen in haar besluiten. De reactie van het SCT op de adviezen van het ouderpanel zal tevens gepubliceerd worden.
Wie heeft bepaald wie er in de verschillende commissies zitting neemt? En waarom? Kunt u dit voor alle vier officieel ingestelde commissies toelichten?
In het SCT is een eerste voordracht van personen die benaderd zouden kunnen worden om zitting te nemen in de verschillende commissies besproken. Ik heb daar vervolgens zelf ook suggesties voor gedaan. De uiteindelijke samenstelling is afhankelijk geweest van de beschikbaarheid en bereidheid van de personen die benaderd zijn. Bij de samenstelling van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag is gezocht naar een diverse groep, met ervaring en kennis op het terrein van (onder andere) crisismanagement, communicatie, complexe uitvoeringsorganisaties, decentrale overheden, en met een netwerk in de kinderopvangbranche.
De leden van de Commissie van Wijzen hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak die voornamelijk fiscaal georiënteerd is. De leden van de onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap, rechtspraak, ombudsman en griffie van de Tweede Kamer. De leden van de Commissie Aanvullende Schadevergoeding hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak waarbij kennis en ervaring met fiscaal recht, familierecht en mensenrechten vertegenwoordigd is. Bij de samenstelling is advies gevraagd aan de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag en is gestreefd naar een samenstelling met de nodige diversiteit.
De instellingsbesluiten van de verschillende commissies en raden heb ik met de brief van 3 juni jl. met uw Kamer gedeeld. De namen van de leden die in de verschillende commissies en raden plaatsnemen zijn opgenomen in de instellingsbesluiten die ik uw Kamer op 3 juni jl. heb doen toekomen. Voor de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag wordt een apart benoemingsbesluit genomen. De namen van de leden van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag die ik voornemens ben te benoemen, heb ik op 9 juni 2020 met uw Kamer gedeeld bij de beantwoording van de vragen naar aanleiding van het verslag. Voor de bemensing van de andere commissies verwijs ik u dus volledigheidshalve naar de instellingsbesluiten.
Hoe is het ouderpanel samengesteld? Door wie en met welke criteria?
Het ouderpanel bestaat uit een voorzitter en twaalf ouders. Ouders konden zich aanmelden tijdens een webinar. Uitnodigingen voor dit webinar zijn gedaan op basis van oudergesprekken, contacten van leden van de Tweede Kamer en ouders die een persoonlijke mail hebben gestuurd. Uiteindelijk waren er in dat webinar 82 deelnemers.
De personen die zich hebben aangemeld om als lid van het ouderpanel aangesteld te worden, zijn door de voorzitter van het ouderpanel en leden van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag geselecteerd waarna de voorzitter van het ouderpanel alle ouders die zich hadden aangemeld heeft benaderd en met de twaalf ouders verdere afspraken heeft gemaakt. In de afweging welke ouders werden geselecteerd is onder andere rekening gehouden met de geografische spreiding van de ouders over Nederland en een evenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen.
Klopt het dat bij de aanvankelijke selectie van twaalf leden ook een niet bestaand e-mailadres was geselecteerd? Hoe is dit mogelijk?
Tijdens het webinar voor de aankondiging en de werving van leden voor het ouderpanel konden de deelnemers zich aanmelden voor deelname aan het ouderpanel door middel van een aanmeldknop. Tijdens het webinar heeft een van de technici zich als proef van die aanmeldknop ook aangemeld. Het e-mailadres is meegenomen in de selectieronde en is na onderzoek afgevallen.
Klopt het dat de eerste bijeenkomst van het ouderpanel op een belastingkantoor plaatsvinden? Hebben de ouders hiermee ingestemd?
Het klopt dat de eerste bijeenkomst van het ouderpanel heeft plaatsgevonden op het belastingkantoor de Knoop in Utrecht. Gelet op de korte tijdspanne waarop wenselijk was dat de bijeenkomst plaatsvond en de COVID 19-maatregelen die op dat moment van kracht waren, is in overleg met de voorzitter van het ouderpanel besloten dat dit voor deze keer de enige mogelijkheid was om binnen de beperkte tijd de eerste bijeenkomst te organiseren. Ik begrijp dat dit niet ideaal is, maar de keuze is gemaakt met de bedoeling de bijeenkomst zo snel als mogelijk te organiseren. Met de versoepeling van de COVID 19-maatregelen zijn er meer mogelijkheden om ook op een externe locatie te vergaderen. De volgende bijeenkomst heeft al op een externe locatie plaatsgevonden en dat zal ook zo zijn voor de daaropvolgende bijeenkomsten.
Kunt u zich voorstellen dat het bijeenkomen op een belastingkantoor voor ouders die jarenlange strijd met de Belastingdienst hebben gehad, echt een misrekening is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft beslist dat bijeenkomsten op het belastingkantoor plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het secretariaat van het ouderpanel gevoerd wordt door iemand van de Belastingdienst?
De Belastingdienst levert een aanspreekpunt voor de voorzitter met als doel om vanuit de Belastingdienst aanspreekpunt te zijn voor het ouderpanel. Deze persoon is niet de verslaglegger of secretaris van het overleg en is ook niet aanwezig bij de bijeenkomsten. De persoon in kwestie ondersteunt de voorzitter van het ouderpanel, zodat deze zich maximaal kan concentreren op de ouders en de bijeenkomsten. Het secretariaat en de verslaglegging wordt door de voorzitter georganiseerd.
Hoe worden ouders in staat gesteld om «ongevraagd» advies te geven? Kunt u de Kamer de laatste agenda laten zien om inzage te krijgen over wat er besproken wordt?
De voorzitter van het ouderpanel besluit in overleg met de ouders over de onderwerpen die op de agenda komen van het ouderpanel. U treft in de bijlage als voorbeeld de agenda3 van 8 juni jl.4 Daarnaast krijgt het ouderpanel inzicht in de planning van de hersteloperatie, zodat zij zicht heeft op de onderwerpen die spelen en waar zij mogelijk advies op wenst te geven. Toeslagen zorgt er in goed overleg voor dat de voorzitter van het ouderpanel voorzien wordt van alle gevraagde documenten en informatie om zijn werk met het ouderpanel optimaal in te vullen. Naast de eigen invulling van de werkzaamheden door het ouderpanel, zal ook de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen actief advies vragen aan het ouderpanel. Bijvoorbeeld over het opzetten van communicatie richting ouders vanuit de herstelorganisatie (zie ook het antwoord op vraag 13).
Kunt u aangeven hoe de selectie van het kindpanel is gegaan? Wie heeft kinderen geselecteerd en op basis van welke criteria?
Op het ogenblik wordt het proces van de selectie van de kinderen voor het kindpanel vormgegeven. Hierover is overleg met de voorzitter van het kindpanel met de ondersteunende organisatie Missing Chapter.
Kunt u begrijpen, dat ondanks goede bedoelingen, de opzet van «onafhankelijke organen betrokken bij de uitvoering» het idee geeft dat het ouderpanel en het kindpanel meer voor de bühne zijn dan serieuze gesprekspartners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de positie van ouders en hun kinderen echt een centrale rol te laten spelen?
Ik herken dat beeld niet. Het ouderpanel is al actief en heeft al verschillende adviezen gegeven op basis waarvan de uitvoering is aangepast. Zo is op basis van de adviezen van het ouderpanel het stroomschema, een informatievideo over het proces en een brief voor ouders aangepast. Daarnaast worden de adviezen van het ouderpanel geagendeerd in het SCT en wordt daarin besproken wat er met het advies wordt gedaan. Het SCT laat de adviezen zwaar meewegen in de besluitvorming. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is een formeel instellingsbesluit een rigide instrument voor het laagdrempelige karakter dat het panel zou moeten hebben. Het kindpanel is nog in oprichting. De selectie van kinderen is in volle gang, en het kindpanel heeft dus nog geen advies kunnen geven. Het wel of niet hebben van een vergoeding of een instellingsbesluit zegt niets over het belang dat ik hecht aan de advisering. Het ouderpanel en straks ook het kindpanel zullen door mij en de herstelorganisatie steeds in goed overleg met de voorzitters worden betrokken bij keuzes die in de herstelorganisatie moeten worden gemaakt. Zoals aangegeven in mijn antwoord opvraag 6 worden de adviezen van het ouderpanel zwaar meegewogen in de besluitvorming van het Strategisch Crisisteam. De adviezen van panel en de reactie daarop van het Strategisch Crisisteam zullen worden gepubliceerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het debat over Wet hardheidsaanpassing Awir (35 468)?
Ja.
Herinnert u zich dat u op 26 mei antwoordde op Kamervragen over de dossiers1 dat u ze niet conform artikel 15 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) behandeld had en dat u de dossierverzoeken dus maar behandeld had als verzoeken tot het verstrekken van stukken ter ondersteuning van het oorspronkelijke besluit (die dus al jaren en jaren geleden verstrekt hadden moeten worden) en dat u via een gigantische juridische u-bochtconstructie dus maar concludeerde dat «het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden» zodat u daarmee onder een maandstermijn van de AVG kon uitkomen (die tot drie maanden verlengd kan worden) en onder de plicht van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een formeel besluit te nemen om die stukken te verschaffen of niet, binnen drie maanden?
Ja, ik ben bekend met de antwoorden van 26 mei jl. op de vragen van de leden Leijten (SP) en Omtzigt (CDA) over het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2911).
Herinnert u zich dat ik u er in het debat van 27 mei over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag op wees dat de mensen expliciet aangegeven hadden dat zij op grond van artikel 15 AVG hun dossier hebben aangevraagd en dat u toen erkende dat u wel wettelijk verplicht was om in ieder geval voor de AVG-stukken binnen drie maanden een formeel besluit te nemen? En dat er dan dus wel een recht bestaat op dwangsom vanwege niet tijdig besluiten of afwijzen van het besluiten?
Ja, ik herinner me mijn antwoord. Ouders die, al dan niet met een beroep op artikel 15 van de AVG, persoonsgegevens hebben opgevraagd, moeten dit met een besluit van de Belastingdienst binnen drie maanden ontvangen. Indien er binnen drie maanden geen besluit wordt genomen, kunnen de betrokken ouders de Belastingdienst in gebreke te stellen. Als niet binnen 14 dagen na de ingebrekestelling alsnog een besluit op het AVG-inzageverzoek wordt genomen, verbeurt de Belastingdienst in beginsel een dwangsom. De betrokken ouders hebben recht op een dwangsom voor elke dag dat de Belastingdienst in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen (art. 4:17 Awb). Vanaf het moment dat de dwangsom gaat lopen kan er direct beroep worden ingesteld bij de rechtbank teneinde een beslissing op het AVG-inzageverzoek af te dwingen (art. 6:12 jo. 8:88 Awb).
Hoeveel mensen hebben hun dossier aangevraagd op grond van de AVG (met of zonder formele verwijzing naar de AVG, want dit is vormvrij)?
Er zijn 661 mensen die hun dossier hebben opgevraagd, al dan niet met een verwijzing naar de AVG,. Zoals ik echter bij de beantwoording van de vragen van de leden Leijten en Omzigt over het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2911) richting uw Kamer heb aangegeven, is het op grond van de AVG niet mogelijk om een kopie van het volledige dossier op te vragen. Een AVG-inzageverzoek geeft alleen recht op inzage in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over de betrokkene verwerkt. Ik heb wel begrip voor de wens van ouders om hun dossier te willen inzien en om die reden is er ook een procedure binnen Toeslagen opgezet om die te verstrekken.
Onder persoonsgegevens worden verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats, geboortedatum en/of het burgerservicenummer. Naast persoonsgegevens wordt bij een inzageverzoek onder meer de volgende bijkomende informatie verstrekt:
Hoeveel mensen hebben ten minste de AVG-stukken binnen de driemaandstermijn ontvangen en hoeveel mensen hebben die niet binnen drie maanden ontvangen?
Hoeveel mensen die om de dossiers gevraagd hebben, hebben binnen de driemaandstermijn geen stukken ontvangen?
Begrijpt u, dat sinds de Belastingdienst de Awb structureel aan zijn laars gelapt heeft bij deze mensen (zie het ADR-rapport en vele Kamervragen), het heel wrang is dat dat hier nu weer gebeurt?
Wilt u al deze mensen per ommegaande een brief sturen dat u de stukken niet binnen drie maanden verschaft (heeft), zodat zij de dwangsom kunnen vragen? Zo nee, waarom lapt de Belastingdienst de Awb dan opnieuw totaal aan zijn laars en heeft de Belastingdienst dan wel wat geleerd van de toeslagenaffaire?
Hoe beoordeelt u de eerdere suggestie om de ouders de dwangsom automatisch toe te kennen, die ik in het debat deed?
De dwangsomregeling uit de Awb is alleen van toepassing op AVG-inzageverzoeken waarop niet binnen drie maanden is beslist. Zoals ik in de voorgaande antwoorden heb vermeld, betreft dit slechts een kleine groep ouders. Op ouders die een dossierinzageverzoek hebben gedaan, waarbij om meer informatie wordt gevraagd dan louter persoonsgegevens, is de dwangsomregeling niet van toepassing. Het automatisch toekennen van een dwangsom is derhalve wat mij betreft niet aan de orde en zou afwijken van de systematiek van de Awb en bijbehorende jurisprudentie.
Wat is de uiterste datum dat alle mensen, die hun volledige dossier gevraagd hebben, dat dossier zullen ontvangen? Wilt u hier een heel precies en duidelijk antwoord op geven, omdat dit antwoord cruciaal is voor de wet, die we moeten behandelen?
De datum waarop alle mensen hun dossier zullen ontvangen is op dit moment niet precies aan te geven. Dit is mede afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. In voorbereiding op het leveren van dossiers worden al deze mensen gebeld om inzicht te krijgen in de exacte informatiebehoefte. Die belronde is medio juni afgerond waarna een planning opgesteld kan worden.
Begrijpt u dat het zeker voor gezinnen, voor wie de Belastingdienst de compensatie voor de toeslagenaffaire afwijst, cruciaal is om over het hele dossier te kunnen beschikken zodat zij het aan de onafhankelijke commissie (of de rechter) kunnen voorleggen?
Ja, dit begrijp ik. Ik wil wel benadrukken dat het voor de beoordeling niet noodzakelijk is over hun volledige dossier te beschikken om in aanmerking te komen voor de compensatieregeling of hardheidstegemoetkoming. Gegevens over bijvoorbeeld de huurtoeslag of toeslagjaren waarin geen correcties hebben plaatsgevonden zijn daarvoor in de meeste gevallen niet noodzakelijk. Tevens merk ik op dat een AVG- inzageverzoek in slechts zeer beperkte mate beantwoordt aan de behoefte van de betrokken ouders. Ouders hebben mijns inziens in beginsel niet zoveel aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot het oorspronkelijke besluit hebben geleid. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een AVG-inzageverzoek, maar als een verzoek om een nadere motivering. Ik vind het hierbij van belang dat de informatie die aan de betrokken ouders wordt verstrekt, beantwoordt aan hun vragen en daarom volledig is. Het kost echter geruime tijd om uit de verschillende systemen alle relevante informatie te halen, waarmee in de behoefte van de ouders kan worden voorzien.
Wilt u de Kamervragen van 26 mei2 opnieuw beantwoorden en nu helemaal juridisch correct, omdat er evident wel sprake is van artikel 15 AVG?
Bij de beantwoording van de Kamervragen op 26 mei ben ik ervan uitgegaan dat geen enkel inzageverzoek betrekking had op louter persoonsgegevens. Inmiddels is gebleken dat een klein aantal inzageverzoeken wel enkel betrekking heeft op persoonsgegevens als bedoeld in de AVG, waarop een beslissing door de Belastingdienst/Toeslagen (had) moet(en) worden genomen.
Voor dossierverzoeken die ruimer zijn dan louter persoonsgegevens, blijft hetgeen ik in mijn beantwoording van 26 mei jl. uiteen heb gezet onverminderd van kracht.
Herinnert u zich dat u alle ouders, die zich met de kwalificatie opzet/grove schuld zouden melden voor 1 juni een betalingsregeling zou bieden?3
Er is inderdaad toegezegd dat de ouders uit met een kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS-kwalificatie) in juni benaderd zouden worden voor een persoonlijke betalingsregeling. Dit is helaas niet gelukt. Ik wil de ouders een oplossing aanbieden voor hun belasting- en toeslagenschuld, waarbij ook de samenwerking met gemeenten een rol kan spelen. Dit heeft meer tijd en afstemming nodig gehad dan eerder gedacht. Daarnaast worden formulieren en brieven waarmee een regeling aangevraagd kan worden versimpeld, om dit voor ouders met een O/GS-kwalificatie zo eenvoudig mogelijk te maken. Tot slot wil ik de ouders van het ouderpanel betrekken om gezamenlijk te bepalen hoe we het best de ouders kunnen benaderen, welke aanpak volgens hen het best kan worden gehanteerd en verdere communicatie richting de ouders wenselijk is. Het ouderpanel is sinds 27 mei 2020 gestart en de afstemming heeft daarom pas na die datum kunnen plaatsvinden. Dit laat onverlet dat ik het aanbieden van een persoonlijke betalingsregeling op korte termijn wil starten.
Hoeveel ouders met opzet/grove schuld hebben zich gemeld en hoeveel mensen hebben voor 1 juni een persoonlijke betalingsregeling aangeboden gekregen?
Het aantal personen met O/GS-kwalificatie dat een nog openstaande vordering heeft bestaat uit 8.500 burgers. Zij hoeven zich niet te melden voor een persoonlijke betalingsregeling. De regeling wordt proactief aangeboden. Momenteel zijn er nog geen regelingen afgegeven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12. Ouders met een O/GS-kwalificatie die een verzoek tot herziening hebben ingediend, krijgen pas een persoonlijke regeling aangeboden als de beoordeling van het herzieningsverzoek plaats heeft gevonden en er sprake is van eventueel nog een (rest) schuld. Gedurende het proces blijft invorderingspauze van kracht.
Wilt u deze vragen een voor een en voor woensdag 3 juni 12 uur beantwoorden, zodat de uitkomst van deze vragen meegenomen kan worden voor de schriftelijke inbreng voor het wetsvoorstel over de compensatie?
Ik heb ernaar gestreefd de antwoorden voor de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir naar uw Kamer te sturen.
De geringe straf op het mogelijk maken van belastingontduiking |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Erkent u dat het mogelijk maken van belastingontduiking een ernstig vergrijp is, dat niet mag lonen? Zo ja, kunt u verklaren waarom accountant Baker Tilly Berk er met een schijntje van af komt voor het verzinnen van een ontduikingsroute via Cyprus?1
Ja, belastingontduiking is beboetbaar en strafbaar. Daarvoor kunnen (forse) straffen worden opgelegd tot maximaal een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Daaruit blijkt dat belastingontduiking als een ernstig vergrijp wordt beschouwd. De strafzaak tegen het accountskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Voor betrokkenheid bij verschillende onjuiste belastingaangiften en het niet voldoen aan de informatieplicht jegens de Belastingdienst heeft het accountantskantoor een geldbedrag van € 20.000 aan de Staat betaald. Wanneer een strafzaak wordt afgedaan door middel van een transactie, is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen. Voor zover het beeld zou bestaan dat verdachten die een transactie aangeboden krijgen hiermee een bevoorrechte behandeling genieten, is dit beeld dus niet terecht.
Erkent u dat het aannemelijk is dat een belastingadvies bij Baker Tilly Berk voor een klant al meer kost dan de boete die is opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet bekend met de tarieven die Baker Tilly Berk hanteert. Bij het vaststellen van het te betalen geldbedrag in het kader van deze transactie speelt de behaalde omzet van de rechtspersoon of de tarieven die deze in rekening brengt geen rol.
Hoe is bepaald dat € 20.000 een proportionele straf is in deze zaak? Erkent u dat van deze hoogte geen afschrikwekkende werking uitgaat?
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Zoals het OM in het Financieel Dagblad2 opmerkt, speelden in deze strafzaak de volgende omstandigheden een rol bij het bepalen van de wijze van afdoening: Baker Tilly Berk heeft zichzelf gemeld bij het OM, de feiten erkend en maatregelen genomen. Daarnaast speelden een rol dat aan een rechtspersoon geen andere (hoofd)straf kan worden opgelegd dan een geldboete en dat nu geen extra onderzoek nodig was wat lang zou hebben geduurd. Daarbij lag verjaring op de loer, ook omdat de coronacrisis voor vertraging had gezorgd. Zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen.
Er is volgens het OM sprake van een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straftoemeting. Bij het bepalen van een dergelijke straftoemeting komt niet alleen gewicht toe aan de hoogte van het geldbedrag, maar ook aan het feit dat een accountantskantoor voorwerp is (geweest) van strafrechtelijk onderzoek in het kader van het bedenken en adviseren van (grensoverschrijdende) belastingconstructies. Daarbij bestaat er strafrechtelijk gezien nog wel steeds een onderscheid tussen het gebruik van deze constructies in het kader van belastingontwijking of belastingontduiking. Ik kom daar in antwoord op vraag 7 en 10 op terug.
Bent u bereid uit te zoeken wat Baker Tilly Berk verdient aan deze zaak? Kunt u aangeven waarom deze gegevens geheim zijn, indien dit het antwoord op de vraag gaat zijn, en waarom georganiseerde misdaad op deze manier extra beloond wordt?
De strafzaak tegen het accountantskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven rekening gehouden met de concrete omstandigheden van de strafzaak. Daarmee zie ik voor mijzelf geen rol meer weggelegd.
Wat vindt u ervan dat er een patroon zichtbaar is in de behandeling van fiscale onregelmatigheden in de zin dat degenen die (mogelijke) fraude mogelijk maken minder hard of niet bestraft worden, maar degenen die door hen zijn misleid juist extra hard worden aangepakt?
Mij is een dergelijk patroon niet bekend en kan ik ook niet afleiden aan de hand van de strafzaak waarnaar wordt verwezen in vraag 1. Zoals het OM in het Financieel Dagblad opmerkt is de strafzaak tegen de belastingplichtige voorwaardelijk geseponeerd nadat de verschuldigde belasting was voldaan. Ook de strafzaak tegen diens boekhouder is geseponeerd.
Erkent u dat gedupeerde ouders van De Parel en De Appelbloesem, die te goedertrouw dachten te handelen, in grote mate vergelijkbaar zijn met degenen die te goeder trouw zich laten voorlichten over hun belastingafdracht?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het opleggen van een straf of boete en het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of het recht op publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen waaronder toeslagen. Bij het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of recht op toeslag kan blijken dat de belanghebbende een bedrag moet (terug) betalen. Dit te betalen bedrag vormt geen straf, maar kan vanzelfsprekend voor de belanghebbende wel onaangename financiële consequenties hebben. Mede om onevenredige financiële consequenties in de toekomst te voorkomen, worden in het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen een aantal maatregelen voorgesteld. Zo bevat dit wetsvoorstel een maatregel die het mogelijk maakt om een beschikking tot terugvordering te matigen bij bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat de belanghebbende het slachtoffer is geweest van fraude door derden. Met de maatregelen in dit wetsvoorstel en de reeds ingevoerde maatregelen van de Wet hardheidsaanpassing Awir wordt geprobeerd om de hardheid van het stelsel te verminderen en de menselijke maat en de praktische rechtsbescherming in de uitvoering te verbeteren.
Ten aanzien van De Parel en De Appelbloesem heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane in de derde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 29 september jl. gemeld dat binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) deze zaken op groepsniveau zullen worden beoordeeld. Deze zaken maken onderdeel uit van zogenoemde «pre-CAF» zaken. UHT toetst institutionele vooringenomenheid bij de ouders die zichzelf hebben gemeld in principe op individueel niveau. Als zich echter meerdere ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld (zoals bij De Parel en Appelbloesem het geval is) of als UHT bij de beoordeling van één ouder of een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-)onderzoeken groepsgewijs worden beoordeeld. Uit de beoordeling kan volgen dat de ouders institutioneel vooringenomen zijn behandeld op groepsniveau en daarmee in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Als dat niet het geval is, kan bijvoorbeeld wel recht bestaan op de hierboven genoemde matiging van de terugvordering bij bijzondere omstandigheden. In de planning houdt UHT rekening met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. In de volgende VGR wordt een update over de stand van zaken gegeven.
Hoe is het mogelijk dat mensen in de toeslagenaffaire jarenlang zo hard zijn aangepakt via de kwalificatie «opzet grove schuld» en dat een zaak van bewezen belastingontwijking wordt geseponeerd en afgedaan wordt met een minimale boete?
De kwalificatie opzet, grove schuld had tot gevolg dat belanghebbenden geen persoonlijke betalingsregeling konden krijgen en dat zij na verloop van drie jaren met betrekking tot de resterende openstaande schuld niet in aanmerking kwamen voor het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen. Daarmee zijn ouders die de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen, inderdaad geconfronteerd met een harder invorderingsregime dan ouders die die kwalificatie niet hebben gekregen. Overigens erken ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, dat het toeslagenstelsel in bepaalde situaties onredelijk hard uitpakt. Ook voor de regelgeving en uitvoeringspraktijk met betrekking tot opzet, grove schuld geldt dat de gevolgen disproportioneel konden zijn. In verband daarmee is in november 2019 de invordering van schulden met de kwalificatie opzet, grove schuld stopgezet en wordt bij verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling niet meer getoetst of het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet, grove schuld. Inmiddels is een regeling gecreëerd die ertoe strekt ouders een tegemoetkoming te bieden die ten onrechte de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen en daardoor hard zijn getroffen.3
Voor de wijze waarop de strafzaak tegen Baker Tilly Berk is afgedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5. De strafzaak is niet beëindigd door middel van een sepot, maar door middel van een transactie. Wanneer een verdachte instemt met een transactie en deze betaalt is de strafzaak daarmee afgedaan, terwijl bij een sepot het OM besluit niet verder te vervolgen, bijvoorbeeld omdat er te weinig bewijs is om tot een veroordeling te kunnen komen. Misschien ten overvloede merk ik op dat er sprake was van belastingontduiking en niet (ook) van belastingontwijking, dat laatste is namelijk niet strafbaar. Wel heeft het kabinet met betrekking tot onder meer belastingontduiking het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid opgeroepen een Tax Governance Code ontwikkelen. Een Tax Governance Code is primair een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf, maar ik neem hierbij graag een aansporende rol op mij. Een stap hiertoe doe ik met een publicatie van een essaybundel over dit onderwerp. Daarnaast organiseert het Ministerie van Financiën eind dit jaar een webinar, waarin verschillende stakeholders over Tax Governance zullen praten. Ik verwacht dat deze bundel half oktober is afgerond. Deze wordt dan gepubliceerd op de website van het Ministerie van Financiën en vormt de aftrap voor een routekaart naar één ambitieuze, breed gedragen maar vooral door velen ondertekende Tax Governance Code.
Is het huidige stelsel van vergrijp- en verzuimboetes toereikend om juridisch goed onderlegde misdadigers als Baker Tilly Berk of haar voormalige CEO aan te pakken? Zo nee, welke wijzigingen gaat u hierin aanbrengen? Zo ja, waarom leidt het in dit geval niet tot vervolging en substantiële straffen en kunt u aangeven in welke gevallen er wel grootschalige gevolgen zijn voor facilitators?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het strafrecht en het bestuurlijke boeterecht.
De zaak tegen Baker Tilly Berk is strafrechtelijk afgedaan. Voor de wijze waarop dat is gedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5.
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs. Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld accountants.
Misschien ten overvloede merk ik nog op dat ten aanzien van hetzelfde feit naast een strafrechtelijke sanctie niet ook een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Dit volgt uit het una via-beginsel dat er in de kern op neer komt dat indien dezelfde gedraging zowel bestuurlijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan op een gegeven moment de keuze voor een van deze twee wegen dient te worden gemaakt, waarmee de andere weg wordt uitgesloten.
Kunt u aangeven wat de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen is op belastingontwijking? Kunt u aangeven hoe dat in verhouding staat met fraudeopsporing bij Toeslagen?
Ik neem aan dat u doelt op de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen op belastingontduiking.
De inzet van de Belastingdienst op belastingontduiking en fraudeopsporing bij Toeslagen zet de Belastingdienst jaarlijks uiteen in zijn Jaarplan4. Daarin staat toegelicht dat fraudebestrijding één van de kerntaken vormt van de Belastingdienst, welke keuzes daarin door de Belastingdienst worden gemaakt en hoe de Belastingdienst daarin samenwerking zoekt met andere overheidsinstanties, waaronder het OM.
In de Fraudemonitor wordt door middel van cijfers een beeld gegeven van de strafrechtelijk prestaties van de FIOD en het OM in de bestrijding van fraude. Daarbij zijn de instroom en uitstroom van zaken, inclusief de afdoeningsvormen door zowel het OM als de rechter alsook het type zaken vermeld.5 Het OM kan alleen een strafrechtelijk onderzoek starten als sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Hoeveel bedrijven en belastingadviseurs zijn de afgelopen jaren tegen de lamp gelopen en succesvol veroordeeld voor belastingontwijking? Kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
Er zijn de afgelopen jaren geen (rechts)personen veroordeeld voor belastingontwijking. Dit komt omdat belastingontwijking niet strafbaar is gesteld.
Belastingontduiking is dat wel. Geprobeerd is de cijfers zoals hier gevraagd ten aanzien van belastingontduiking te achterhalen. Daarbij is gebleken dat er geen eenduidige wettelijke grondslag is op basis waarvan fiscale delicten worden vervolgd. Hierdoor is geen sluitend beeld te geven. Fiscale delicten worden immers niet alleen vervolgd op grond van de bijzondere wetgeving uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 68 en 69 AWR), maar ook vaak op grond van de commune wetgeving uit het Wetboek van Strafrecht (bijv. valsheid in geschrift (artikel 225 Sr), deelname aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr) of witwassen (artikel 420bis/420ter Sr). Daar komt bij dat van verdachte natuurlijke personen niet wordt geregistreerd welk beroep (bijvoorbeeld belastingadviseur) zij uitoefenen.
Het voorgenomen uitstel van nieuwe btw-regels voor e-commerce van de Europese Commissie |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van de Europese Commissie om de invoering van nieuwe btw-regels voor e-commerce met zes maanden uit te stellen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit uitstel ook uitstel betekent voor het heffen van btw op Chinese pakketjes?
Ja, dit leidt ertoe dat ook de btw-heffing wordt uitgesteld over pakketjes met een waarde van niet meer dan € 22 uit landen van buiten de Europese Unie die rechtstreeks naar consumenten worden gezonden.
Bent u het ermee eens dat deze gederfde btw-inkomsten zeer onwenselijk zijn, juist in deze tijd waarbij de staatsschuld oploopt?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet-heffen van btw op pakketjes onder de € 22,– zorgt voor een blijvend oneerlijk speelveld tussen Nederlandse (web)winkels en Chinese webwinkels zoals Alibaba?
Op basis van het zogenoemd «btw e-commerce pakket» wordt de btw heffing op grensoverschrijdende internetverkopen van goederen en diensten aan consumenten gemoderniseerd en vereenvoudigd. Deze handel is de afgelopen jaren zeer fors toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat de btw-regels aangepast moeten worden. Uitgangspunten hierbij zijn onder meer dat de btw wordt geheven in het land van bestemming en er gelijke concurrentievoorwaarden gelden voor bedrijven binnen en buiten de EU. Voor de handel van buiten de EU zal de heffing in veel gevallen verschuldigd zijn door de platforms die betrokken zijn bij de verkoop.
Op dit moment geldt er in Nederland een btw-vrijstelling bij de invoer van goederen met een intrinsieke waarde van niet meer dan € 22 voor consumenten in de EU. Deze -al tientallen jaren bestaande- vrijstelling komt omwille van het gelijke speelveld tussen non-EU en EU-ondernemers te vervallen. Om te voorkomen dat consumenten separaat de btw moeten afrekenen voor iedere zending die in Nederland wordt ingevoerd, veelal via de postbezorger, wordt er voorzien in een nieuw aangiftesysteem voor de leveranciers, het zogenoemde éénloketsysteem. Voor de afdracht van de btw in alle lidstaten waar zijn klanten zitten, kan de ondernemer zich dan registreren en aangifte doen in één lidstaat. Deze lidstaat zorgt er vervolgens voor dat de btw wordt doorgeleid naar de belastingdiensten van de andere betrokken lidstaten.
Hiernaast wordt eenzelfde systeem opgezet voor de levering van goederen en diensten binnen de EU. Implementatie van het omvangrijke pakket aan maatregelen en het op elkaar aansluiten van deze éénloketsystemen in alle lidstaten vergt veel van de IT systemen van de belastingdiensten. Diverse lidstaten, waaronder ook Nederland, hebben aangegeven niet op tijd klaar te zijn om inwerkingtreding per 1-1-2021 te kunnen garanderen. Ook van ondernemers wordt veel gevraagd met de implementatie van de nieuwe regels. De Corona crisis zet de tijdige implementatie alleen maar verder onder druk.
De Belastingdienst onderzoekt op dit moment op welke manier en per welke datum het e-commerce pakket kan worden geïmplementeerd (inclusief bijbehorende IT-systemen). Dit onderzoek is voor de zomer gereed. We zullen uw Kamer hier daarna zo snel mogelijk over informeren. Iedere vorm van uitstel zorgt voor een tijdelijk langer ongelijk speelveld tussen ondernemers buiten en binnen de EU. Voor de Belastingdienst, Douane, ondernemers en consumenten is het echter essentieel dat het nieuwe systeem goed wordt voorbereid en zoveel mogelijk gelijktijdig met de andere lidstaten wordt geïmplementeerd. Uiteraard streven alle lidstaten ernaar om het systeem zo snel mogelijk te laten functioneren.
Bent u bereid om dit namens Nederland ter discussie te stellen?
Zoals reeds aangegeven is Nederland één van de landen die 1 januari 2021 niet gereed is om het e-commercepakket naar behoren te laten functioneren. Daar komt bij dat sommige Nederlandse ondernemers ook hebben aangegeven meer voorbereidingstijd nodig te hebben. Nederland is dan ook om die redenen gebaat bij het voorgestelde uitstel.
Ziet u mogelijkheden om de btw op Chinese pakketjes zoals gepland in te voeren per 1 januari 2021, ook bij een generiek uitstel van de nieuwe btw-regels voor e-commerce? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland ziet geen mogelijkheden om de btw-vrijstelling per 1 januari 2021 af te schaffen. Het IT-systeem van de Belastingdienst is per die datum niet gereed om de forse toename aan btw-aangiftes te kunnen verwerken. Voor een goede werking van de interne markt is vereist dat alle lidstaten de nieuwe EU-wetgeving tegelijkertijd invoeren.
Kunt u toelichten hoe u dit oneerlijke speelveld wilt rechttrekken als het voorstel voor de nieuwe btw-regels wordt uitgesteld?
De eerder genoemde € 22 vrijstelling bestaat al tientallen jaren en is slechts een onderdeel van een meer omvattend pakket aan maatregelen. Door met name de toename van e-commerce hebben de lidstaten besloten dat er een einde moet komen aan het ongelijke speelveld tussen ondernemers buiten de EU en binnen de EU. De implementatie van het omvangrijke wetgevingspakket vergt echter een forse aanpassing van de IT-systemen van de Belastingdiensten en de ondernemers. Mede vanwege de corona is nader uitstel voor een EU-brede implementatie nodig. Tussentijdse maatregelen op een enkel onderdeel van het totale pakket liggen niet in de rede.
Bent u bereid bovenstaande vragen afzonderlijk en voor de eerstvolgende Europese top waar dit onderwerp wordt besproken te beantwoorden?
Het is ons op dit moment niet bekend of en zo ja, wanneer dit dossier op een Europese top wordt besproken. De verwachting is wel dat de Ecofin Raad hier voor de zomer overeenstemming over bereikt.Dit zal waarschijnlijk via een zogenoemde schriftelijke procedure plaatsvinden.
Het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoeveel gedupeerden die hun dossier hebben opgevraagd hebben 5 mei 2020 een brief ontvangen met daarin uitstel van het toesturen van hun persoonlijke dossier?1
In totaal hebben per 14 mei jl. 633 personen de brief ontvangen. Deze brief is niet alleen om betrokkenen de voortgang te laten weten maar ook wordt in de brief aangegeven dat Toeslagen hen telefonisch zal benaderen om uit te zoeken aan welke informatie de grootste behoefte is.
Snapt u dat het voor mensen die hun dossier al hebben ontvangen zeer vreemd overkomt om de uitstelbrief te ontvangen en dat zij daardoor niet het idee hebben dat de crisisorganisatie de administratie op orde heeft?
Ja dat snap ik. Helaas is aan 13 personen toch deze brief verzonden, terwijl zij al in het bezit waren van hun dossier. Met hen is inmiddels telefonisch contact opgenomen.
Waarom bent u overgegaan tot het uitstellen van het toesturen van dossiers, terwijl mensen al enkele maanden tot meer dan een half jaar wachten op hun gegevens?
Omdat ik wil dat deze ouders zo snel mogelijk precies de informatie kunnen krijgen die zij van de Belastingdienst willen hebben over hun persoonlijke situatie. Gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier». Daarnaast is gebleken dat het samenstellen van een dossier zeer tijdrovende is, veel menskracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen vergt, terwijl deze organisatie ook druk bezig is met het (voorbereiden van) de financiële compensatie aan gedupeerde ouders. Gemiddeld duurt het samenstellen van een dossier 400 uur. In de op 28 april jl. toegestuurde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag heb ik de uitdagingen geschetst om tegemoet te komen aan de wens tot inzage in de dossiers.2 Het tijdig, volgens de eerder gecommuniceerde termijn van 12 weken, vervaardigen van alle nog openstaande aanvragen van dossiers is gezien de benodigde menskracht onmogelijk. De redenen hiervoor zijn dat de dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten en soms duizenden pagina’s die opgeslagen zijn in verschillende systemen. De betreffende documenten moeten worden hernoemd en in de juiste volgorde geplaatst, zodat de documenten op een logische volgorde in de dossiers terecht komen. De documenten moeten vervolgens handmatig worden gelakt om te voorkomen dat privacy-gevoelige gegevens over anderen dan de aanvrager zichtbaar zijn. De huidige werkwijze houdt in dat de persoon die het dossier heeft opgevraagd, wordt gebeld. In dat gesprek wordt de informatiebehoefte vastgesteld. Vervolgens wordt een afspraak gepland om de vragen te beantwoorden. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld. Met deze werkwijze wordt geprobeerd sneller antwoord te geven op vragen die de ouder heeft over zijn dossier. Over deze nieuwe werkwijze heeft overleg plaatsgevonden met de Nationale ombudsman waarbij suggesties van zijn kant in het procesontwerp zijn meegenomen. De Nationale ombudsman zal toezicht houden op deze nieuwe werkwijze.
Hoeveel mensen hebben documenten die betrekking hebben op de besluitvorming over het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag aangevraagd via de ter beschikking gestelde brief van de Bond voor Belastingbetalers?2 Hoeveel van deze dossiers zijn verschaft en hoeveel mensen hebben een brief gekregen met uitstel?
Deze subgroep van de dossierverzoeken is niet specifiek in beeld gebracht. De dossierverzoeken worden niet geregistreerd aan de hand van het gebruikte format, zoals dat van de Bond van Belastingbetalers.
Hoeveel mensen hebben hun dossier opgevraagd na de actie van gedupeerden in Rotterdam op 11 november 2019?3 Hoeveel daarvan hebben hun dossier inmiddels ontvangen en hoeveel wachten nog op antwoord?
In totaal hebben per 14 mei jl. 661 ouders hun dossier opgevraagd. Hiervan hebben 41 ouders, die hun verzoek hebben gedaan op 11 of 12 november, hun dossier ontvangen. 620 Ouders moeten hun dossier nog krijgen, 29 hiervan maken nu onderdeel uit van de eerste groep met deze werkwijze.
Hoe verlopen de gesprekken die gevoerd worden met mensen die gebeld worden om te weten welke informatie zij precies willen hebben?
De gesprekken met deze mensen zijn vaak lang en emotioneel. Het gaat soms om mensen die het vertrouwen in de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Toch blijkt dat in veel gevallen mensen het prettig vinden om gehoord te worden en een persoonlijk behandelaar toegewezen te krijgen. Daarnaast blijkt inderdaad dat in veel gevallen de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier», maar ook geholpen zijn met het toesturen van een samenvatting of een concreet antwoord op hun vragen.
Welke inspanning is er, na het versturen van de laatste dossiers in februari, gepleegd om meer dossiers van gedupeerden samen te stellen? Klopt de indruk dat het samenstellen stil is komen te liggen na de laatste verzending? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag wil ik benadrukken dat mijn eerste prioriteit ligt bij het herstel en compensatie van en voor de gedupeerde ouders. Er is voor de ouders die verzocht hebben om inzage in hun dossier afgelopen maanden gewerkt aan een nieuwe werkwijze (zie ook vraag 3). Enerzijds omdat gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet helemaal aansluit bij het verzoek «inzage dossier» van de ouders, anderzijds omdat het samenstellen van een dossier een tijdrovende klus is, die veel menskracht vergt. Daarnaast wil ik maximaal maatwerk leveren, omdat gebleken is dat daar de behoefte van de ouders ligt. Overigens wil ik wel graag benadrukken dat voor de herbeoordeling ten behoeve van herstel en compensatie het niet noodzakelijk is om eerst een compleet dossier per gedupeerde samen te stellen.
Erkent u dat mensen simpelweg willen weten op basis van welke gronden is beoordeeld waarom er geen recht op kinderopvangtoeslag was en zelfs alles voor meerdere jaren moest worden teruggevorderd? Erkent u tevens dat zij die informatie verdienen te hebben voordat hun zaak wordt bekeken vanuit de crisisorganisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja ik snap heel goed dat betrokkenen precies willen weten op basis van welke documenten en/of bewijzen er indertijd beslissingen genomen waardoor ze zich, soms al jaren, zwaar gedupeerd voelen. Ik wil daarom inzetten op maatwerk voor deze groep, inclusief persoonlijke gesprekken waar ik zelf ook bij aanwezig ben geweest, in plaats van het uitsluitend toesturen van documenten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld.
Kunt u aangeven waarom het zo moeilijk is om de onderliggende documentatie die betrekking heeft op de besluitvorming rond recht op kinderopvangtoeslag, het terugvorderen ervan en vaak het oordeel dat iemand met opzet/ grove schuld heeft gehandeld, te genereren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Wanneer de Belastingdienst geen onderliggende documentatie (meer) heeft, hoe gaan gedupeerden dan ooit herbeoordeeld worden op hun recht op kinderopvangtoeslag en eventuele compensatie? Kunt u aangeven hoe dit probleem ondervangen gaat worden?
In mijn brief van 13 maart jl. heb ik aangegeven dat het voor de beginjaren van het Toeslagenstelsel (2005 tot en met 2009) onwaarschijnlijk is dat Toeslagen over alle noodzakelijke informatie beschikt om het recht op reparatie voor alle ouders volledig te kunnen beoordelen.5 Mogelijk hebben ook ouders geen documenten meer uit deze periode Ik doe mijn uiterste best om in samenwerking met bijvoorbeeld banken en opvangorganisaties te kijken welke informatie nog bij hen kan worden opgevraagd. Er moet beoordeeld worden of het aannemelijk is dat er op grond van de wel beschikbare gegevens en de context van het specifieke geval aanspraak bestaat op herstel. Ondanks inspanningen van alle betrokken partijen blijft het mogelijk dat voor een deel van de ouders niet kan worden vastgesteld of zij in aanmerking komen voor reparatie en dat deze niet kan worden toegekend.
Welk perspectief is er om mensen hun dossier of op zijn minst de onderliggende documentatie te verstrekken die leidde tot het stopzetten en terugvorderen? Wanneer krijgen mensen wél hun gegevens?
De betrokken personen worden deze maand gebeld. In die gesprekken wordt gevraagd naar hun informatiebehoefte. Als deze inventarisatie is afgerond kan en zal een globale planning gemaakt worden van wanneer en hoe hier zo goed én snel mogelijk recht aan kan worden gedaan.
Klopt het dat een burger krachtens de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), artikel 15 het recht heeft om binnen vier weken (of wanneer de Belastingdienst uitstel vraagt binnen acht weken) recht heeft om al zijn/haar gegevens in te zien bij de Belastingdienst?
De AVG geeft een burger verschillende rechten, waaronder het recht op inzage. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek tot inzage is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. In dit verband merk ik op dat via het inzagerecht op grond van de AVG, een betrokkene inzage kan krijgen in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over hem verwerkt en informatie kan krijgen over het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt en of, en zo ja met wie, de persoonsgegevens worden gedeeld. Onder persoonsgegevens wordt verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats en het burgerservicenummer. Het gaat hierbij dus niet om bevindingen uit en oordeelsvorming gebaseerd op onderzoeken.
Zoals uw Kamer ook opmerkt in de vraagstelling is door de betrokken ouders om het volledige dossier verzocht, teneinde te weten te komen op basis waarvan is de Belastingdienst/Toeslagen tot het oordeel is gekomen dat er geen recht op kinderopvangtoeslag meer was. Ouders hebben dan in beginsel niets aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en oordeelsvorming. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG.
Bent u bekend met de uitvoeringswet AVG, waarvan artikel 34 luidt: «Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.»?
Ja.
Heeft u tijdig (binnen een maand of na verdaging binnen drie maanden) een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking genomen op de inzageverzoeken? Zo nee waarom heeft u geen formele besluiten gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is beschreven, zijn de dossierverzoeken niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. Dit houdt in dat er op deze verzoeken geen beslissingen zijn genomen die kwalificeren als een besluit, waarvoor bezwaar en beroep openstaat.
Indien u geen formeel besluit genomen heeft, kunnen de ouders dan op grond van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Belastingdienst formeel in gebreke stellen en binnen twee weken het dossier eisen?
De Belastingdienst is op basis van de Awb verplicht om een besluit deugdelijk te motiveren. De motiveringsplicht ziet met name op het geven van een onderbouwde uitleg waarom het besluit is genomen. Om dit te ondersteunen kan het noodzakelijk zijn om stukken te verstrekken. Al bij het oorspronkelijke besluit (tot bijvoorbeeld neerwaartse correctie van de toeslag of het ongegrond verklaren van een bezwaarschrift) had de informatie die hieraan ten grondslag lag met de ouders moeten worden gedeeld. Als er geen motivering is gegeven en de belanghebbende hier later om verzoekt, dient er binnen een redelijke termijn alsnog een motivering te worden verstrekt.
Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Ook het verzoek om een motivering is geen aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Artikel 6:12 van de Awb is derhalve niet van toepassing.
Uiteraard moet er binnen een redelijke termijn gehoor worden gegeven aan een verzoek om een nadere motivering. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Hierbij speelt een grote rol dat de Belastingdienst/Toeslagen geen eenduidige klantdossiers heeft die een-op-een verstrekt kunnen worden. Over burgers zijn gegevens opgeslagen over meerdere soorten toeslagen, meerdere jaren en meerdere vormen van behandeling. Het systeem van bevoorschotting en definitieve toekenning brengt een veelheid aan tussentijdse wijzigingen mee, die in verschillende fasen en teams worden behandeld. Het gaat dan bijvoorbeeld over dienstverlening, toezicht, bezwaar, beroep en klacht. Om aan de vraag van ouders te voldoen en alle beschikbare informatie te verstrekken, moet informatie uit diverse systemen worden uitgeprint en gebundeld in mappen. Dit vergt geruime tijd, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat ouders, die dan binnen twee weken geen besluit krijgen en het dossier, een dwangsom per dag kunnen vragen bij de Belastingdienst (ex artikel 4:17 Awb)?
Nee, dat klopt niet. Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden.
Waarom heeft u afgezien van het nemen van formele beschikkingen bij de vraag om inzage (die overigens onder de AVG vormvrij mag worden ingediend)?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 14 aan de orde is gesteld zijn de verzoeken om inzage niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. De betrokken ouders hebben gevraagd om inzage in hun dossier om informatie te krijgen over de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot de stopzetting of neerwaartse correctie van de kinderopvangtoeslag hebben geleid. Deze informatie kan niet worden verkregen met een verzoek tot inzage op grond van artikel 15 van de AVG. Een dergelijk verzoek beperkt zich namelijk slechts tot feitelijke persoonsgegevens.
Lukt het u om ofwel binnen twee weken de dossiers te geven, dan wel een formeel besluit te nemen, dan wel een schadevergoeding toe te kennen, omdat de Belastingdienst hier wederom in gebreke blijft ten opzichte van de ouders (graag een uitgebreid antwoord)?
Zie hiervoor ook bovenstaande antwoorden. Alle ouders zullen nog deze maand gebeld worden en zal geïnventariseerd worden waar precies hun behoeft ligt en hoe hier vanuit de Belastingdienst zo goed en snel mogelijk aan voldaan kan worden.
Wat is de uiterste datum, waarop mensen die vorig jaar hun hele dossier gevraagd hebben, dat dossier ook krijgen?
Hierover informeer ik uw kamer volgende maand.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden i.v.m. de gesprekken van 18 mei en het debat van 19 mei?
Deze antwoorden zijn voor het debat, dat gepland is op 26 mei, verstuurd.