De situatie van een dakloze Belg die al een half jaar in een ziekenhuis in Harderwijk 'woont' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dakloze Belg «woont» al half jaar in ziekenhuis Harderwijk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de situatie van deze patiënt, die noodgedwongen in een ziekenhuis moet blijven omdat plaatsing elders niet mogelijk blijkt, waarbij het ziekenhuis de kosten voor de opname en het verblijf moet betalen?
Ik vind het op de eerste plaats van belang dat patiënten zorg krijgen als zij die nodig hebben, onafhankelijk van de vraag op welke wijze dit gefinancierd wordt. Iedereen in Nederland heeft dan ook toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg. De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. Het is voor deze individuele patiënt natuurlijk niet prettig om onnodig in een ziekenhuis te blijven. Evenmin is het voor ziekenhuizen opportuun om patiënten te hebben die geen medisch specialistische zorg nodig hebben.
Ten aanzien van de financiering van buitenlandse patiënten is er in Nederland een aantal regelingen, afhankelijk van de verzekerde of onverzekerde status van een patiënt. Op basis van de bij mij beschikbare informatie is er in deze casus sprake van een onverzekerde Europees ingezetene, waarvan ik van mening ben dat de kosten onderdeel zijn van het reguliere bedrijfsrisico van een ziekenhuis. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik u naar eerdere antwoorden op Kamervragen over onverzekerde patiënten (onder andere Kamerstuk 33 077, nr. 10).
Wat vindt u ervan dat het St. Jansdal ziekenhuis door verschillende organisaties van het kastje naar de muur wordt gestuurd bij het zoeken naar een structurele oplossing voor de situatie van deze patiënt?
De onverzekerde status van deze patiënt maakt de situatie complex. Als gevolg daarvan is er contact geweest met en tussen verschillende organisaties.
Vanuit VWS is er actie ondernomen door contact te leggen met de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid van België en het Zorginstituut. Op verzoek van VWS heeft het Zorginstituut als Nederlands internationaal verbindingsorgaan contact gehad met haar Belgische collega's om de verzekerde status van de patiënt bevestigd te krijgen en eventuele financieringsmogelijkheden vanuit België te bepalen. Hieruit is naar voren gekomen dat deze patiënt in België niet verzekerd bleek te zijn. Dit is ook teruggekoppeld aan het ziekenhuis.
Wat heeft uw ministerie ondernomen om te komen tot een oplossing voor de situatie van deze patiënt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie contact gehad met de Belgische autoriteiten om gezamenlijk te komen tot een oplossing? Zo ja, wat heeft dit overleg opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regels zijn er in Europees verband afgesproken over de bekostiging en vergoeding van zorg aan patiënten uit andere Europese landen die niet verzekerd zijn?
In Europees verband zijn de sociale zekerheidsrechten van EU-onderdanen vastgelegd in verordening 883/04. De verordening bevat aanwijsregels op grond waarvan kan worden vastgesteld onder welke wetgeving met betrekking tot de ziektekostendekking EU-onderdanen vallen. Uitgangspunt is dat mensen wat betreft de ziektekostendekking niet tussen wal en schip vallen, maar deze casus laat zien dat dat niet in alle gevallen te voorkomen is. Voor werknemers is het uitgangspunt van de verordening dat men valt onder de wetgeving van het land waar men werkt. Voor niet-actieven, zoals de patiënt in deze casus, is het uitgangspunt de wetgeving van het woonland (België). Voor onverzekerde EU-onderdanen is er geen specifieke regelgeving. In deze gevallen vormen nationale regels en eventueel de bilaterale betrekkingen de basis.
Ik betreur het dat het voor deze patiënt zo gelopen is, maar benadruk ook dat de regelgeving gebaseerd is op de verzekerde status van de patiënt.
Wat vindt u ervan dat deze situatie zo lang kan voortduren, omdat deze patiënt blijkbaar «niet past in bestaande regelgeving»?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid samen met uw Belgische ambtgenoot te komen tot een spoedige structurele oplossing voor deze patiënt?
Gezien de Belgische status van de patiënt zal ik deze casus nogmaals onder de aandacht brengen van de betrokken Belgische autoriteiten. Daar ligt naar mijn mening de eerste verantwoordelijkheid voor het vinden van een oplossing.
Bent u tevens bereid te bekijken welke lessen uit deze casus kunnen worden getrokken, en hoe in het vervolg de patiënt wel centraal kan worden gesteld?
Ja. Naar mijn mening heeft patiënt zeker centraal heeft gestaan aangezien hij ondanks zijn onverzekerdheid de hele periode medische zorg heeft genoten.
Mogelijke staatssteun aan Lelystad Airport |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd»?1 Zo ja, wat vindt u ervan?
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd», dat als opiniestuk heeft gestaan in de Groningerkrant. Ik ben het niet eens met het beeld dat in het bericht wordt opgeroepen dat Lelystad Airport staatssteun zou ontvangen.
Klopt het dat er kortingen worden gegeven aan zowel charters als lowcost airlines? Zo ja, wordt dit gebruikt om maatschappijen die op kostprijs concurreren met relatief lage luchthaventarieven naar Lelystad Airport te lokken? Laat dit zich kwalificeren als staatssteun? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich het aantrekken van nieuwe luchtvaartmaatschappijen naar Lelystad Airport tot de afspraken in het Aldersakkoord, waarin is overeengekomen dat Lelystad Airport alleen is bedoeld om Schiphol Airport te ontlasten, en zoals ook is uitgesproken in de motie-Geurts/De Rouwe?2
Het beleid van mijn ministerie is erop gericht om Schiphol selectief te ontwikkelen voor mainportgebonden verkeer en Lelystad als luchthaven waar een deel van het niet-mainportgebonden verkeer kan worden geaccommodeerd. In de Verzamelbrief Schiphol van 17 november 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, 29 665, nr. 234) heb ik uw Kamer geschetst hoe het selectiviteitbeleid eruit ziet. Ik heb daarbij drie onderdelen onderscheiden:
De vraag over eventuele kortingen voor charters en lowcost airlines heeft betrekking op het tweede onderdeel van het selectiviteitbeleid, te weten het stimuleringsbeleid door Schiphol. Schiphol heeft in het Ondernemingsplan Lelystad Airport aangegeven dat de tarieven voor Lelystad Airport relatief laag zullen zijn en concurrerend met die van de andere regionale luchthavens in Nederland en in aangrenzende gebieden (in Duitsland en België). In hoeverre daarbij gebruik wordt gemaakt van kortingen is op dit moment niet bekend. Duidelijk is wel dat het beleid, ook van Schiphol, erop gericht is om niet-mainportgebonden verkeer te verplaatsen van Schiphol naar Lelystad. Het prijsbeleid van Schiphol zal dan ook – passend binnen de regelgeving daarvoor – daar op gericht zijn.
Het hanteren van eventuele kortingen als zodanig vormt in beginsel geen (onrechtmatige) staatssteun. Er is ruimte voor kortingen binnen de nationale en Europese mededingingsregels. Het vaststellen van tarieven en kortingen is voorbehouden aan de exploitant van de luchthaven. Die moet zich hierbij houden aan de geldende wettelijke kaders. Als in een voorkomend geval buiten deze kaders wordt getreden, zullen instanties als de Autoriteit Consumenten Markt (ACM) en de Europese Commissie hiertegen op kunnen treden.
Hoe verhouden zich de gegeven kortingen bij Lelystad Airport tot de Europese staatssteunregels?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de winstverwachtingen van Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport op korte, middellange en lange termijn? Wat zijn de winstverwachtingen van Lelystad Airport?
Het beeld voor de drie luchthavens is als volgt:
Vragen aan het Europese Hof van Justitie over GMO-regelgeving |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Franse Raad van State vragen heeft doorgeleid aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er zowel bij de techniek cisgenese als bij varianten van de techniek CRISPR-Cas9 geen soortvreemd DNA wordt ingebracht? Deelt u de mening dat organismen, verkregen met deze varianten, even veilig zijn als organismen die verkregen zijn uit klassieke veredeling en daarmee niet onder de genetische modificatie-regelgeving (GMO-regelgeving) zouden moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft cisgenese verwijs ik graag naar een eerdere brief2 waarin Nederland heeft aangegeven dat een vrijstelling van verplichtingen uit de Europese regelgeving voor genetische modificatie gewenst is als een nieuwe veredelingstechniek producten voortbrengt die niet méér risico’s met zich meebrengen dan traditioneel veredelde gewassen.
De techniek CRISPR-Cas9 kent zowel toepassingen waarbij geen soortvreemd DNA wordt ingebracht als toepassingen waarbij dit wel het geval is. Met de CRISPR-Cas9 kunnen genetische modificaties tot stand worden gebracht. Afhankelijk van de toepassing van CRISPR-Cas9 verkrijgt men daarmee ggo’s in de zin van de EU-regelgeving.
De veiligheid van de toepassingen van de techniek CRISPR-Cas9 ten behoeve van markttoelating zal dan ook, gegeven het bovenstaande, van geval tot geval («case by case») moeten worden beoordeeld. Een generieke uitspraak over de veiligheid van de techniek CRISPR-Cas9 is momenteel niet mogelijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de techniek CRISPR-Cas9 enorme kansen biedt op het gebied van duurzaamheid, economische ontwikkeling en investeringen in innovatie? Deelt u de mening dat wanneer bovengenoemde varianten van deze techniek onder GMO-regelgeving gaan vallen, verbetering van onze voedselkwaliteit en voedselzekerheid onnodig beperkt wordt? Zo nee, waarom niet?
CRISPR-Cas9 is een relatief nieuwe techniek die wereldwijd sterk in opkomst is. De verwachting is dat in de toekomst deze techniek een zeer brede toepassing zal hebben. Onder meer in de «Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel»3 en de brief «Voortgang Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel»4 ben ik ingegaan op de maatschappelijke opgaven die – wereldwijd – spelen op het terrein van voedsel en de inzet van het kabinet hierbij. De mondiale ontwikkelingen op het vlak van innovaties in de (landbouw)biotechnologie, waaronder nieuwe technieken zoals CRISPR-Cas9, gaan razendsnel en kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
De Europese gg-regelgeving heeft als doel harmonisatie en de bescherming van de volksgezondheid en het milieu te bewerkstelligen. Voor gg-producten geldt een Europese toelatingsverplichting op basis van een veiligheidsbeoordeling. Deze werkwijze zorgt ervoor dat er een gelijk speelveld in Europa is. Het kabinet wil overregulering voorkomen en de kansen benutten die de nieuwe veredelingstechnieken bieden zo lang de veiligheid voor mens, dier en milieu gegarandeerd is.
Uw Kamer heeft overigens recent de reactie op de Trendanalyse Biotechnologie5 ontvangen waarin ook nader wordt ingegaan op de actuele ontwikkelingen.
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat er een enorme wereldwijde uitdaging ligt om in de toekomst aan de vraag naar voedsel te voldoen, in het licht van de groeiende wereldbevolking?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het toestaan van deze varianten van CRISPR-Cas9 ook voor andere landen enorme kansen biedt, omdat er zaden ontwikkeld kunnen worden die het effect van lokale omstandigheden (zoals droogte of wateroverlast) kunnen minimaliseren en daarmee een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de mondiale voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Biotechnologie, waaronder ook de CRISPR-Cas9 techniek, biedt kansen op tal van gebieden, waaronder de ontwikkeling van zaden of gewassen die bijdragen aan de mondiale voedselzekerheid.
Bent u bekend met het feit dat de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie ook voor Nederland bindend zullen zijn? Bent u ervan op de hoogte dat Nederland inbreng kan leveren ten behoeve van de beantwoording van deze vragen?
Het klopt dat de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Unie aan het
EU-recht geeft, in de gehele Europese Unie geldt. Ook ben ik bekend met de mogelijkheid voor lidstaten om schriftelijke inbreng te leveren ten behoeve van de beantwoording van prejudiciële vragen.
Bent u bereid om namens Nederland het standpunt naar voren te brengen dat organismen die met gerichte mutatie zijn verkregen, niet onder de GMO-regelgeving behoren te vallen, zoals ook Duitsland en Zweden hebben uitgedragen? Zo nee, waarom bent u niet bereid om Nederland ruimte te geven om bij te dragen aan mondiale voedselzekerheid?
De Franse rechter heeft prejudiciële vragen gesteld die gaan over de interpretatie van de vigerende Europese gg-regelgeving (Richtlijn 2001/18/EC). Het antwoord van het Hof moet de Franse rechter voorzien van een bindende uitleg van Europese gg-regelgeving teneinde in een nationale (Franse) rechtszaak een uitspraak te kunnen doen.
Volgens de gangbare procedure worden lidstaten door het Hof uitgenodigd om desgewenst schriftelijke opmerkingen in te dienen over de zaak en een dergelijke uitnodiging heeft Nederland recent ontvangen. De Nederlandse regering is voornemens opmerkingen in te dienen conform eerdere kabinetsbeleidslijn. Een uitspraak van het Hof wordt overigens niet op korte termijn verwacht.
Voor wat betreft het Nederlands standpunt over organismen die met gerichte mutatie zijn verkregen verwijs ik naar mijn antwoorden van 23 februari 20166 en 2 december 20167 op eerdere vragen van uw Kamer. Het standpunt van Nederland is dat, in afwachting van besluitvorming door de Europese Commissie, de genoemde gerichte mutatie techniek als genetische modificatietechniek wordt beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze techniek als ggo worden beschouwd en dus onder de Europese regelgeving ter zake vallen. Voor Nederland is vrijstelling van producten van een genetische modificatietechniek aanvaardbaar als de organismen die een dergelijke techniek voortbrengt niet méér risico’s met zich meebrengen dan organismen die met traditionele veredelingstechnieken zijn voortgebracht.
De toename van fijnstof in Zuidoost-Brabant |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitstoot fijnstof in Zuidoost-Brabant in 2020 overal boven de norm»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de verwachte overschrijding van de normen voor de volksgezondheid?
In het artikel is voor de regio Zuidoost-Brabant in kaart gebracht in hoeverre de WHO-streefwaarden voor fijn stof worden gehaald in 2020. Voor fijn stof (PM10) ligt de WHO-streefwaarde op 20 microgram per kubieke meter als jaargemiddelde.
De wettelijke normen voor luchtkwaliteit zijn de Europese normen. Voor fijn stof betreft het een jaargemiddelde norm en een etmaal norm. De jaargemiddelde norm voor fijn stof ligt op 40 microgram per kubieke meter. De prognoses voor de provincie Noord Brabant laten zien dat er in 2020 naar verwachting geen sprake is van overschrijding van de jaargemiddelde norm. De daggemiddelde norm geeft aan dat de daggemiddelde concentratie fijn stof niet vaker dan 35 keer per jaar boven de 50 microgram per kubieke meter uit mag komen. De daggemiddelde norm wordt naar verwachting in 2020 in 5 Noord Brabantse gemeenten overschreden in de directe omgeving van veehouderijen.
Het RIVM heeft berekend dat de verwachte fijn stof concentratie in 2020 leidt tot afgerond gemiddeld 9 maanden verlies aan levensjaren voor heel Nederland. Juist vanwege de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging blijf ik mij inzetten voor een permanente verbetering van luchtkwaliteit en werken we toe naar de WHO-streefwaarden.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om deze overschrijding te voorkomen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, resteert er in 2020 naar verwachting in 5 Brabantse gemeenten een overschrijding van de daggemiddelde norm voor fijn stof. In het kader van het NSL en het actieplan luchtkwaliteit wordt een breed maatregelenpakket ingezet om overal te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ook onder de norm verder te verbeteren. Het gaat hierbij ondermeer om Europees bronbeleid voor voer- en vaartuigen en het bevorderen van schoon vervoer. Met het Besluit emissiearme huisvesting, wordt ingezet op fijn stofreductie in de landbouw. Daarnaast wordt momenteel samen met de veehouderijsectoren, in het bijzonder de pluimveesector, bekeken hoe de luchtkwaliteit rondom veehouderijen kan worden verbeterd. U wordt hier binnenkort over geïnformeerd2.
Ligt de oorzaak van de verwachte toename in fijnstof bij het verkeer, de landbouw of de industrie? Waarop baseert u deze conclusie? Welke maatregelen gaat u treffen om de verwachte normoverschrijding aan te pakken?
De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren verbeterd. Voor wat betreft fijn stof constateert het RIVM dat een verdere reductie van fijn stof richting 2020 lijkt te stagneren. In het artikel is de verwachte concentratie fijn stof in 2020 vergeleken met die van 2015. De verwachte concentratie fijn stof in 2020 is hoger dan de gemeten concentratie fijn stof in 2015. 2015 was een positief jaar. De gemeten fijn stof concentraties in 2015 waren namelijk lager dan volgens de langjarige trend werd verwacht, onder andere door gunstige meteorologische omstandigheden. Indien 2020 met 2014 (en de jaren daarvoor) wordt vergeleken, is sprake van een lichte daling. Op het maatregelenpakket ben ik in het antwoord op vraag 3 ingegaan.
Het artikel ‘Wet Doorstroming Huurmarkt: De huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met een minimale huurtermijn, kan dat nog’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Wet Doorstroming Huurmarkt: De huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met een minimale huurtermijn, kan dat nog»?1
Ja.
Herkent u de onrust die bij professionele verhuurders is ontstaan over deze mogelijke implicatie van tijdelijke huurcontracten, zoals die per 1 juli 2016 zijn ingevoerd?
Het is mij bekend dat hierover onrust bestaat. Sommige verhuurders vragen zich af of de mogelijkheid voor huurders om de nieuwe tijdelijke contracten voor bepaalde tijd tussentijds op te zeggen zich ook uitstrekt tot contracten voor onbepaalde duur waarbij een minimumhuurtermijn is bedongen.
Is met de Wet doorstroming huurmarkt op enige wijze beoogd de mogelijkheid van een minimumhuurtermijn in huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd te doorkruisen? Zo ja, kunt u aangeven hoe een dergelijk effect kan worden voorkomen? Is het wenselijk de wet op dit punt te verduidelijken?
Nee, ik heb met de introductie van de tijdelijke huurcontracten voor bepaalde tijd niet beoogd afbreuk te doen aan de gangbare praktijk onder commerciële verhuurders van het hanteren van een minimumcontractsduur. Ik heb hiermee slechts beoogd een nieuwe vorm van tijdelijk huur van woonruimte te introduceren. De mogelijkheid van het afsluiten van tijdelijke huurovereenkomsten, zoals geïntroduceerd met de Wet doorstroming huurmarkt, is bedoeld als een aanvulling op de bestaande mogelijkheden van verhuur.
Ik acht het dan ook niet noodzakelijk om de wet op dit punt te verduidelijken.
Onderschrijft u het belang van een minimumhuurtermijn, met het oog op mutatiekosten en ter bevordering van betrokkenheid van huurders?
Ik kan mij voorstellen dat het voor verhuurders van belang kan zijn om enige garantie te hebben omtrent de minimumduur van de huurovereenkomst, met het oog op de kosten die met (frequente) mutatie van huurders gemoeid zijn.
Het artikel “Kandidaten 50plus beloven hun zetel niet te roven” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bovengenoemde artikel?1
Ja.
Is het waar dat de schriftelijke verklaring die de partij van 50Plus aan haar kandidaten ter ondertekening heeft voorgelegd op geen enkele wijze afdwingbaar is, casu quo geen juridische inbedding heeft?
Blijkens de website van 50Plus hebben «alle kandidaten (...) schriftelijk en in eigen bewoordingen toegezegd bij een eventuele breuk met de nieuwe fractie hun zetel ter beschikking van de partij te zullen stellen en geen «zetelroof» te zullen plegen. Deze verklaringen hebben een morele betekenis.»2 Zoals ook in genoemd artikel is weergegeven, is de verklaring juridisch niet afdwingbaar3.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin een kandidaat die uiteindelijk weigert om een dergelijke verklaring te ondertekenen, vervolgens waarschijnlijk door de betrokken politieke partij wordt geweigerd voor een plaats op de kandidatenlijst?
Het is aan de politieke groepering om te bepalen welke personen zij kandideert. Een politieke groepering kan haar kandidaten vragen dergelijke verklaringen af te leggen, maar dient zich daarbij te realiseren dat deze verklaringen juridisch niet afdwingbaar zijn.
Kunt u aangeven of, en zo ja in hoeverre een dergelijke schriftelijke verklaring, of het voorleggen van een dergelijke verklaring, in strijd is met de Grondwet? Kunt u de relatie met de Kieswet schetsen? In hoeverre druist een dergelijke verklaring in tegen de geest van de wet- en regelgeving zoals die is vastgelegd in de Kieswet?
Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Grondwet stemmen de leden zonder last. Dat houdt in dat elk bindend mandaat van een lid van de Staten-Generaal nietig is4 en dat een Kamerlid dus niet kan worden gebonden aan de instructie van de politieke partij die hem of haar kandidaat heeft gesteld. Een Kamerlid heeft de vrijheid om naar eigen inzicht en geweten te stemmen en kan niet worden gedwongen zijn zetel op te geven.
De Kieswet bepaalt in lijn met de Grondwet dat de zetels toekomen aan de individuele kandidaten, en niet aan de kandidaatstellende politieke groeperingen. Het centraal stembureau benoemt iedere gekozene tot lid van het vertegenwoordigend orgaan (artikel V 1 van de Kieswet). Vervolgens besluit het vertegenwoordigend orgaan voor ieder benoemd lid of hij of zij tot het vertegenwoordigend orgaan wordt toegelaten (artikel V 4 van de Kieswet).
In hoeverre worden volgens u kandidaten die op een lijst voor een politieke partij staan zelfstandig en persoonlijk, dat wil zeggen op persoonlijke titel, gekozen? Kunt u een schets geven van de juridische en grondwettelijke positie (rechten en plichten) van een Kamerlid?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan om kandidaten middels een vorm van voorlichting te wijzen op en in te lichten over de grondwettelijke positie van (toekomstige) Kamerleden? In hoeverre ziet u hier een rol voor uzelf of voor de Kiesraad weggelegd, dit met het oog op de bovengenoemde schriftelijke verklaring die de partij van 50plus haar kandidaten laat ondertekenen? In hoeverre is het wenselijk dat het Rijk vanuit haar positie óók de kandidaten van informatie voorziet?
Ik heb niet de indruk dat er misverstanden bestaan over het feit dat een eenmaal gekozen volksvertegenwoordiger niet juridisch gebonden is aan de verklaring waarop vragensteller doelt. Voor aanvullende voorlichting of voor een gesprek daarover met de Kiesraad zie ik geen aanleiding.
Bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan met de Kiesraad? Zo ja, bent u bereid om de Kamer hierover spoedig te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat 200 mensen aangehouden zijn bij de intocht van Sinterklaas |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichten: Klopt het dat de groep op weg naar Maassluis is tegengehouden zonder dat zij het demonstratieverbod had overtreden? Zo nee, kunt u exact aangeven waarom deze groep is tegengehouden?
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Nee, de informatie over het tegenhouden van demonstranten die op weg waren naar Maassluis is onjuist. Zie nadere toelichting bij beantwoording vraag 2, 9 en 17.
Waarom zijn de bussen niet naar Maassluis begeleid waar de groep voornemens was te demonstreren?
De burgemeester van Rotterdam heeft in het raadsdebat van 17 november 2016 aangegeven dat de politie heeft aangeboden om de demonstranten naar Maassluis te begeleiden. Van dit aanbod wilden de demonstranten geen gebruik maken. Zij wilden zich naar het centrum van Rotterdam begeven.
Waarom besloot de politie de groep in Rotterdam te houden, ondanks dat er door de burgemeester was aangegeven dat er niet voldoende politiecapaciteit in de stad aanwezig was en deze mensen voornemens waren naar Maassluis te gaan waar juist veel capaciteit aanwezig was?
Zie het antwoord op vraag 2
Hoe verhoudt een demonstratieverbod voor het gehele centrum van Rotterdam zich tot artikel 9 van de Grondwet?
De Wet openbare manifestaties (hierna: Wom) geeft de burgemeester de bevoegdheid om bij demonstraties voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven. Dit betreft een belangenafweging tussen het recht op vrijheid van betoging en de beperking daarvan ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Het verbod dat op grond van artikel 5 van de Wom is gegeven, gold voor het gebied centrum (als omschreven in de verordening op de gebiedscommissies 2014) voor het tijdvak van 06.00 – 18.00 uur. Het verbod is door woordvoerders van de politie mondeling kenbaar gemaakt en tevens schriftelijk uitgereikt aan de demonstranten.
Deelt u de mening dat een demonstratieverbod voor het gehele centrum van Rotterdam burgerrechten met de voeten treed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke gronden is het besluit tot een demonstratieverbod genomen en hoe is dit gecommuniceerd met de burger?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het noodbevel beter had gecommuniceerd moeten worden met de burgers? Zo nee, waarom niet?
Het noodbevel is afgekondigd voor 12 november 2016 van 12.00 -17.00 uur. Het noodbevel is vervolgens mondeling bekendgemaakt aan de demonstranten, onder andere via het gebruik van megafoons.
Wat vindt u van de signalen waaruit zou blijken dat voor veel burgers het besluit tot een noodbevel onduidelijk was?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de burgemeester van Rotterdam een demonstratieverbod in het gehele centrum van deze stad afgegeven om de openbare orde te bewaken of om racisme de mantel der liefde toe te dekken?
De burgemeester heeft – onder meer – de taak om de openbare orde in de gemeente te handhaven. Ik beschik niet over aanwijzingen dat dit hier niet het geval zou zijn geweest.
De burgemeester van Rotterdam heeft in het raadsdebat van 17 november 2016 aangegeven dit kwalijke insinuaties te vinden. Hij heeft zich genoodzaakt gevoeld om een verbod af te kondigen in het belang van de openbare orde en veiligheid. De bescherming van de demonstranten en het publiek van de optocht van Sinterklaas door het centrum van Rotterdam stonden hierbij voorop.
Is er sprake van een «gezag uitstralende, neutrale en veilige houding» als de Parate Eenheid Rotterdam zich met trots laat fotograferen als karikaturale opvoering van de zwarte mens? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de gedragscode van de hand van uw ministerie?5 Zo nee, waarom treed de Parate Eenheid Rotterdam uw gedragscode met de voeten?
Zoals de burgemeester van Rotterdam in het raadsdebat van 17 november heeft aangegeven was de tweet ongepast. De politie eenheid Rotterdam heeft deze tweet verwijderd. Ik zie geen aanleiding een nader onderzoek naar de objectiviteit van de genoemde eenheid te initiëren.
Wat vindt u van de tweets van de Parate Eenheid Rotterdam?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de objectiviteit van de Parate Eenheid Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de politie geweld gebruikt tegen de demonstranten en zo ja, was dit naar uw mening proportioneel?
Bij aanhoudingen tijdens wanordelijkheden komt het voor dat de politie geweld moet gebruiken. Volgens de reguliere procedure bij het gebruik van geweld door de politie zal het geweldgebruik worden geregistreerd en worden getoetst. Demonstranten die van mening zijn dat buitenproportioneel geweld is gebruikt kunnen aangifte doen of een klacht indienen bij de politie. Daarnaast is het mogelijk ter zake een oordeel te vragen aan de rechter.
Het kader voor de beoordeling van geweldstoepassing is de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. Als de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan het Openbaar Ministerie strafvervolging instellen.
De burgemeester van Rotterdam heeft in het raadsdebat van 17 november 2016 toegezegd aan de raad de gebeurtenissen omtrent de aanhoudingen te evalueren. Hierbij wordt ook de uitkomst van de toets van de politie over het geweldgebruik opgenomen.
Wat vindt u van de uitspraak van mensenrechtenorganisatie Amnesty International waarin wordt aangegeven dat het geweld van de politie disproportioneel was?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u van ooggetuigenverslag dat sommige mensen er praktisch aan de haren bijgesleept zijn om ze bij de groep vermeende demonstranten te kunnen scharen en ze zodoende te arresteren?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u van de uitlating van de Nederlandse Volks-Unie «Tijd om terug te knokken»?6 Wilt u hier met klem afstand nemen?
Voorop staat dat het nooit geoorloofd is om geweld aan te moedigen. Het staat de NVU vrij om binnen de grenzen van de wet haar mening te uiten. Of ik die deel of verwerpelijk vind is een moreel oordeel en niet aan de orde.
Waarom is het de Nederlandse Volks-Unie wél toegestaan in Maassluis te demonstreren?
In Maassluis was in de voorbereiding van de Landelijke intocht van Sinterklaas rekening gehouden met demonstraties. Hiertoe waren demonstratievakken ingericht voor zowel voor- als tegenstanders van de figuur van Zwarte Piet. Voor verdere beantwoording zie vraag 2.
Begrijpt u dat de burger zich ongehoord voelt zodra er demonstratieverboden voor complete binnensteden afgekondigd worden, burgers belet wordt af te reizen naar Maassluis wat niet onder het demonstratieverbod viel, ondanks dat de «pro-piet» rechts-extremisten daar wel mochten protesteren en politieagenten de noodzaak voelen om tijdens hun werk «de neger» te spelen en daarmee een negatief stereotiep over de zwarte mens uitdragen en omarmen wat tegen uw eigen gedragscode ingaat? Zo ja, waarom treedt u dan niet hard op? Zo nee, hoeveel meer onrecht moet er geschieden eer u dit begrijpt?
Verboden op grond van de Wet openbare manifestaties, noodbevelen en noodverordeningen worden uitgevaardigd door het lokaal gezag, al naar gelang hun inschatting van de lokale omstandigheden binnen de grenzen die de Wom en de Gemeentewet daaraan stellen. De lokale omstandigheden en de inschatting daarvan kunnen per gemeente verschillen. Ter zake heeft de Minister geen aanwijzingsbevoegdheid of en hoe de burgemeester gebruik dient te maken van de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen om de openbare orde te handhaven. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen.
Vindt u dat na de uitspraken van instanties als de VN, het College voor de Rechten van de Mens, de rechtbank in Amsterdam en de Kindersombudsman het fenomeen Zwarte Piet onderhevig is aan verandering? Zo nee, waarom niet?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het decentrale karakter van het Sinterklaasfeest met honderden lokale intochtcomités, scholen en vele vrijwilligers maakt dat er op veel verschillende plekken een maatschappelijk debat plaatsvindt.
Deelt u de mening dat er op scholen verplicht voorlichting moet worden gegeven over de discussie die zich nu afspeelt met de nadruk op de racistische elementen van Zwarte Piet? Zo nee, waarom niet?
Het is aan scholen zelf om te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en welk lesmateriaal daarbij wordt gebruikt.
Bent u van mening dat het voortbestaan van Zwarte Piet zorgt voor een racistisch imago van Nederland in het buitenland?
De regering erkent dat in de vertolking van Zwarte Piet negatieve stereotyperingen een rol kunnen spelen. Deze kunnen onbedoeld vooroordelen en discriminatie in de hand werken en mensen kwetsen. Tegelijkertijd acht de regering het van belang te benadrukken dat dit mensen die het kinderfeest altijd met veel vreugde vieren niet tot racist maakt.
Het kabinet is van mening dat een verbod op Zwarte Piet van staatswege niet de uitweg is, maar dat de overheid een rol kan spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren zodat er vanuit de maatschappij initiatieven ontstaan om Zwarte Piet een figuur te laten zijn die iedereen recht doet. Het Sinterklaasfeest moet een feest voor alle kinderen zijn en daarom is het kabinet er voorstander van dat het feest met de tijd meegaat.
In het buitenland bestaan, net als in Nederland, zorgen bij sommige mensen over de stereotypering van Zwarte Piet. Het blijkt lastig, bijvoorbeeld in de VS, om de traditie van Zwarte Piet in haar huidige vorm uit te leggen.
Wat vindt u ervan dat België vanaf 2017 een einde maakt aan het fenomeen Zwarte Piet?7
Zoals in het antwoord op vraag 21 is gemeld moet het Sinterklaasfeest een feest zijn voor alle kinderen en daarom is het kabinet er voorstander van dat het feest met de tijd meegaat.
De aard van die veranderingen en het tempo waarin die zich voltrekken zal per land of streek verschillend zijn. Zoals gemeld is het kabinet er geen voorstander van om in de maatschappelijke discussie over dit onderwerp sturend op te treden.
Zou Nederland volgens u geen voorbeeld moeten nemen aan onze Zuiderburen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Deelt u de constatering dat de NPO een voorbeeld kan nemen aan RTL door het fenomeen Zwarte Piet te laten verdwijnen van de buis? Zo nee, waarom niet?
Artikel 2.88 van de Mediawet bepaalt dat de omroepen de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar dus ook verantwoordelijk voor zijn. Deze programmatische autonomie is een hoeksteen voor de onafhankelijkheid van de omroepen, zowel publiek als commercieel. Het garandeert dat de omroepen onafhankelijk van de overheid en van derden hun media-aanbod produceren en aanbieden.
Wat vindt u ervan dat belastingsbetalers die zich gekwetst voelen door Zwarte Piet nu financieel hun bijdrage leveren aan een racistisch fenomeen dat wordt uitgezonden op de NPO?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u van mening dat uitspraken zoals «kom in verzet» van PVV-leider Wilders bijdragen aan dit klimaat van verrechtsing, verruwing en verharding? Zo ja, bent u bereid om de PVV-leider aan te spreken op zijn opruiende taal? Zo nee, waarom wilt u dit niet (in)zien?
Uitlatingen van politici voor zover die zijn gedaan in een vergadering van de Staten- Generaal vallen onder de parlementaire onschendbaarheid.
Ongepaste uitspraken kunnen op verzoek van de Kamervoorzitter worden ingetrokken of gecorrigeerd. Buiten de parlementaire onschendbaarheid geldt ook voor politici de vrijheid van meningsuiting binnen de grenzen van de wet. Over de grenzen van de wet oordeelt de rechter. Het past het kabinet niet uitspraken van een Kamerlid van een kwalificatie te voorzien als in de vraag gegeven.
Bent u van mening dat racisme en discriminatie met wortel en tak bestreden dient te worden? Zo ja, waarom negeert u de uitspraken van de rechtbank Amsterdam en een VN committee over de discriminatoire aard van het fenomeen Zwarte Piet door niet op te treden tegen personen en instanties die dit faciliteren?
Iedere vorm van discriminatie is onaanvaardbaar en onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden. Een en ander is nader uitgewerkt in het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie, dat is aangeboden aan de Tweede Kamer op 22 januari 2016 (Kamerstuk 30 950, nr. 84).
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om voor eens en altijd ervoor te zorgen dat racistische elementen uit onze samenleving verdwijnen en confrontaties als deze niet meer voor zullen komen?
Zie antwoord vraag 27.
Bent u bereid deze vragen vóór de begrotingbehandeling Veiligheid en Justitie voor het jaar 2017 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De verdwenen oorlogsgraven van Nederlanders in de Javazee |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van eerdere vragen heeft gesteld dat een internationaal verdrag voor het beschermen van oorlogsgraven in de zee en voor het internationaal strafbaar stellen van schendingen van zulke oorlogsgraven niet noodzakelijk is?1
Zoals wij in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen stelden, zijn de wrakken van Staatsschepen, waaronder oorlogsschepen, al beschermd op basis van bestaande verdragen. Onder het internationaal recht genieten dergelijke schepen, ook nadat ze zijn gezonken, volledige immuniteit en blijven zij eigendom van de vlagstaat. Daarnaast beschermt het humanitair oorlogsrecht oorlogsgraven, ook op zee. In overeenstemming met de mede op initiatief van Nederland opgenomen paragraaf 314 van Resolutie A/RES/70/235 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties wordt gezocht naar nadere samenwerking met alle betrokken landen om te komen tot betere bescherming van alle oorlogsgraven ter zee.
Bent u, na het verdwijnen van de zeebodem van de Nederlandse oorlogsgraven voor de kust van Indonesië en de daarmee gepaard gaande schending van oorlogsgraven, daar nog steeds van overtuigd? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu wel bereid om gezamenlijk met landen als Australië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, die eveneens met de problematiek van verdwijningen van oorlogsgraven kampen, u in te zetten voor een internationaal verdrag voor bescherming van deze oorlogsgraven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van de eerdere vragen heeft gesteld navraag te doen bij landen als Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten welke acties deze landen hebben ondernomen bij vlagstaten van de bergingsvaartuigen en/of kuststaten na de constatering van een (mogelijke) schending van een scheepswrak met de status van een oorlogsgraf?2 Kunt u toelichten wat deze navraag heeft opgeleverd en wat u daarmee heeft gedaan?
Het is helaas niet de eerste keer dat wrakken van (Nederlandse) oorlogsschepen worden verstoord. Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 15 november jl., gaven eerdere incidenten reeds aanleiding tot grote zorg (Kamerstuk 32 156, nr. 77). De ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken hebben met vlagstaten van andere oorlogsgraven ter zee in de omgeving van Nederlandse schepen, waaronder Australië, Duitsland, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, contact over de bescherming van deze oorlogsgraven. Ook met de staten onder wier rechtsmacht illegale verstoringen werden ontdekt, is er contact geweest.
De uitdagingen voor de bescherming van oorlogsgraven ter zee zijn echter groot. Het is onmogelijk om de graven permanent fysiek te beveiligen. Met het oog op het vergroten van het bewustzijn en ter preventie is samenwerking met de betrokken staten van groot belang.
Kunt u de berichtgeving bevestigen dat de wrakken van de gezonken oorlogsschepen naar de haven van Surabaya zijn versleept en daar als oud ijzer zijn verkocht?3
In afwachting van nader onderzoek kunnen we hierover geen uitspraken doen.
Wanneer zal het onderzoek naar het verdwijnen van de oorlogsgraven in de Javazee zijn afgerond? Bent u bereid het onderzoek na verschijning naar de Kamer te sturen?
Nederland is in gesprek met Indonesië over onderzoek en de toekomstige samenwerking als het gaat om scheepswrakken. Dit is een complex dossier en een onderzoek moet dan ook zorgvuldig worden voorbereid. Ook andere landen zijn betrokken bij het dossier. Het is nog te vroeg voor een concreet tijdschema. Uiteraard zullen wij u informeren over de uitkomst van het onderzoek.
Het bericht dat EU-Turkijerapporteur Kati Piri wordt geweerd uit Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD), Harry van Bommel , Marianne Thieme (PvdD), Kees Verhoeven (D66), Marit Maij (PvdA), Rik Grashoff (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de rapporteur Turkije van het Europees parlement, Kati Piri, geweigerd is door Turkije om het land in te reizen?1
Ja.
Klopt dit bericht? Welke redenen geeft Turkije aan om mevrouw Piri de toegang tot Turkije te weigeren? Welke feiten hebben zich exact voorgedaan en wat is daarop uw reactie?
Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 22 november 2016 (referentie 2016Z21366) over deze kwestie.
Op welke wijze werkt u eraan en ondersteunt u mevrouw Piri, om zo snel mogelijk weer toegelaten te worden tot Turkije om haar werk te kunnen doen? Welke contacten heeft u hierover namens Nederland en/of namens de Europese Unie gehad met uw Turkse collega’s?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate heeft de weigering tot toelating van mevrouw Piri te maken met haar kritiek op het oppakken door Turkije van parlementariërs van oppositiepartij HDP? Deelt u de mening dat de Europese Unie achter mevrouw Piri moet gaan staan op dit punt, omdat deze acties ingaan tegen de Turkse democratische rechtsstaat? Zo ja, hoe organiseert u dat?
Zoals gesteld in bovengenoemde brief van 22 november 2016 is mevrouw Piri de toegang tot Turkije niet ontzegd, maar hebben de Turkse autoriteiten de met haar geplande afspraken geannuleerd. Mevrouw Piri besloot hierop haar reis uit te stellen. De beweegredenen van de Turkse autoriteiten om de geplande afspraken te annuleren ken ik niet. Het kabinet vindt het evenals de rapporteur belangrijk dat de kanalen met Turkije open blijven en dat een dialoog kan plaatsvinden. In die dialoog moet juist ook plaats zijn voor kritische noten. De kwestie is primair een zaak tussen het Europees parlement en Turkije, maar Nederland zal het belang van een dialoog met het EP en de toegang van haar Rapporteurs bij de Turkse autoriteiten onder de aandacht blijven brengen.
Deelt u de mening dat het niet toelaten van mevrouw Piri een nieuw zorgelijk signaal van Turkije is omtrent zijn aspiraties om lid te worden van de Europese Unie? Zo ja, in welke mate ziet u deze weigering tot toelating als een schoffering van de banden tussen de EU en Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Lip filler behandeling bij meisjes onder de 18 door ‘cosmetisch’ artsen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het in Nederland relatief gemakkelijk is voor een meisje onder de 18 om een lip filler behandeling te krijgen?1
Dit vind ik een zorgelijk signaal.
Wat is het aantal meldingen gedurende de afgelopen jaren bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wat betreft ongeoorloofde cosmetische behandelingen van jeugdigen onder de 18 jaar?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft mij gemeld dat er bij de inspectie geen meldingen bekend zijn van fillers die zijn gezet bij personen onder de 18. De inspectie neemt de informatie uit de uitzending mee als melding in haar toezicht en zal in dat kader de klinieken bezoeken en de klinieken en artsen in kwestie ter verantwoording roepen.
Vindt u dat de IGZ in deze problematiek voldoende toezicht houdt, aangezien een van de «cosmetisch» artsen die in de uitzending over de schreef ging onder verscherpt toezicht staat? Kunt u dit toelichten?
De IGZ houdt toezicht op particuliere klinieken, en daarmee ook op cosmetische (invasieve) behandelingen2. Dit toezicht is vanaf 2015 geïntensiveerd, mede naar aanleiding van de IGZ-rapporten: «Toezicht particuliere klinieken 2014: de schouders eronder!» en «Het resultaat telt: particuliere klinieken 2014» (te vinden op www.igz.nl). Het toezicht vindt plaats door middel van het uitvragen van risico-indicatoren, onaangekondigde bezoeken, onderzoek naar meldingen en/of calamiteiten en gericht onderzoek naar bijvoorbeeld het operatief proces en infectiepreventie.
Net als bij het toezicht op andere sectoren ziet de IGZ bij particuliere klinieken die cosmetische behandelingen aanbieden, toe op de naleving van geldende wet- en regelgeving (zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) en veldnormen, waaraan de bestuurders en professionals zich dienen te houden. De leeftijdsgrens van 18 jaar is een voorbeeld van een veldnorm, opgesteld door de betrokken koepels, die de IGZ ook actief uitvraagt als indicator. Constateert de IGZ dat deze regels niet worden nageleefd dan handhaaft zij.
Zoals in het antwoord op vraag 2 ook wordt aangegeven heeft de IGZ tot dusver geen meldingen binnengekregen waaruit blijkt dat de leeftijdsnorm is overschreden. De IGZ bekijkt of naar aanleiding van de uit de uitzending verkregen informatie moet worden gehandhaafd. Dit geldt ook voor de kliniek die een half jaar onder verscherpt toezicht heeft gestaan (t/m 4 juni 2016), waaraan overigens een andere reden aan ten grondslag lag dan het niet naleven van de leeftijdsnorm. Ten tijde van de uitzending was dit verscherpt toezicht reeds opgeheven.
Gaat de IGZ de artsen die over de schreef zijn gegaan melden bij het Tuchtcollege? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 wordt aangegeven, onderzoekt de IGZ momenteel de informatie uit de uitzending van Kassa, en worden de betreffende klinieken en artsen ter verantwoording geroepen. Dat de IGZ een zaak aanspant bij de tuchtrechter kan daarbij een mogelijke uitkomst zijn.
Werkt de IGZ met zogenaamde «mistery guests» bij die privéklinieken die cosmetische chirurgie aanbieden, zoals ook Kassa heeft gedaan? Zo neen, is het dan niet wenselijk dat dit wel wordt gedaan, te meer aangezien bij cosmetische chirurgie niet zozeer de medische noodzakelijkheid, als wel het verdienen aan cosmetische ingrepen voorop staat?
De inzet van mystery guests moet niet lichtvaardig ingezet worden, als het om een minderjarigen gaat, in dit verband ook wel «lokjongeren» genoemd. Dit levert strijd op met het legaliteitsbeginsel. Andere overheidsinstanties met praktijkervaring op dit punt hebben recentelijk deze conclusie getrokken, waaronder de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de gemeente Utrecht bij het toezicht op de Warenwet.
Is het waar dat de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie de noodklok heeft geluid over complicaties bij cosmetische behandelingen door (snijdende) basisartsen?2
Ja, de Inspectie heeft mij laten weten een brief ontvangen te hebben van de Nederlandse Vereniging van Plastisch Chirurgen (NVPC) en deze als melding in behandeling genomen te hebben.
Klopt het dat 80% van de plastisch chirurgen in Nederland maandelijks patiënten ziet met ernstige complicaties als gevolg van ondeskundig handelen, of fouten door «cosmetische» basisartsen?
Dit cijfer is gebaseerd op een enquête door en onder de leden van de NPVC. Afgaande op de meldingen die de inspectie binnenkrijgt herkent de inspectie dit beeld niet.
Klopt het dat de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) zich om kwalitatieve en medisch inhoudelijke redenen heeft teruggetrokken uit het overleg met onder andere de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde, om te komen tot een verantwoorde opleiding van cosmetische geneeskunde? Zo ja, wat is hiervan de reden?
In maart 2016 is de NVPC uit de Nederlandse Stichting voor Esthetische Geneeskunde (NSEG)4, waarin o.a. de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde (NVCG) zit, gestapt. Door VWS is eind 2014 aan de NSEG gevraagd om kwaliteitsnormen op te stellen, waaruit blijkt wanneer een arts bekwaam is om een cosmetische ingreep uit te voeren. Deze kwaliteitsnormen zijn nog in ontwikkeling en over hoe deze normen eruit zouden moeten zien verschillen de NSEG en NVPC van mening. Inmiddels is gebleken dat de verschillende partijen (NSEG en NVPC) onderling niet tot normen kunnen komen. De Minister zal verzoeken het onderwerp op de meerjarenagenda bij het Zorginstituut te plaatsen. Het Zorginstituut kan, bij in gebreke blijven van veldpartijen, doorzettingsmacht inzetten.
Klopt het dat dat de NVPC zich heeft terug getrokken uit de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde (NSEG), omdat zij niet gehoord werd en kwaliteit en veiligheid van patiënten niet geborgd zag in een consortium waarin artsen aanwezig zijn die zich cosmetisch chirurg noemen van de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Chirurgie (NVVCC) en tevens lid zijn van de NVCG?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de NVPC stelt dat het geld dat u aan de NSEG ter beschikking heeft gesteld niet verantwoord is gebruikt, omdat het opgestelde opleidingsplan volledig tekort schiet in de borging van de kwaliteit en veiligheid? Zo ja, deelt u deze mening? Zo neen, waarom niet?
De NVCG heeft een curriculum ontwikkeld waarvoor door VWS subsidie is verleend. Met deze subsidie wordt een kwaliteitsslag gemaakt in de cosmetische sector. Het curriculum biedt (cosmetisch) artsen de gelegenheid om een gerichte opleiding op het gebied van cosmetische handelingen te kunnen volgen van 2 jaar. De activiteiten om tot een curriculum te komen zijn conform subsidie-aanvraag uitgevoerd. De NVCG biedt de opleiding sinds begin dit jaar aan. Ik heb begrepen dat het curriculum tot stand is gekomen in samenwerking met de leden van de NSEG, waar op dat moment ook de NVPC nog in was vertegenwoordigd.
Is het niet een verkeerde route om (een groep van) artsen die zich bedient (bedienen) van een niet geregistreerde titel zo'n belangrijke stempel te geven om te komen tot een opleiding voor cosmetische geneeskunde? Zo neen, waarom niet?
Nee. De NVCG vertegenwoordigt de (basis) artsen die cosmetische ingrepen uitvoeren en zich veelal cosmetisch arts noemen. Deze artsen richten zich met name op injectables en licht/laser behandelingen. De medisch specialisten (plastisch chirurgen, kno artsen, etc.) actief in de cosmetische sector richten zich met name op de chirurgie. Zoals ik hierboven heb aangegeven, heb ik vernomen dat het curriculum tot stand is gekomen in samenwerking tussen de basisartsen en de medisch specialisten.
Van de NVCG heb ik begrepen, dat zij een beschermde titel willen voor cosmetisch artsen en hiervoor een profielaanvraag hebben ingediend. Ik draag dit een warm hart toe. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling van profielaanvragen ligt bij het College Geneeskundige Specialismen (CGS).
Is het waar dat in Frankrijk cosmetische chirurgie alleen mag plaatsvinden door of onder begeleiding van een plastisch chirurg? Zo ja, wat zijn daarvoor de argumenten? Zo neen, hoe zit het dan precies?3
Nee. In Frankrijk bestaat een medisch specialisme «plastische chirurgie, reconstructief en cosmetisch». De chirurg moet gekwalificeerd zijn in de plastische chirurgie, reconstructief of cosmetisch of in een van de volgende specialismen: kaakchirurgie (gezicht en mondholte), chirurgie van het aangezicht en de hals, stomatologie, oorheelkunde, KNO en halschirurgie, oogheelkunde, verloskunde en gynaecologie en urologie.
Kleine chirurgische ingrepen worden vaak gedaan door dermatologen. Het is echter niet verboden voor generalisten om dit soort ingrepen te plegen.
Is er inmiddels een aanvraag gedaan door de NVCG bij het College Geneeskundige Specialismen (CGS) om te komen tot een profielerkenning «cosmetisch arts»? Zo ja, wat behelst deze profielerkenning? Wat mogen «cosmetisch artsen» in dat profiel voor handelingen verrichten? Wat is uw oordeel daarover?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Is het om redenen van kwaliteit en veiligheid niet voor de hand liggend en aangewezen om de NVPC en de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie (NVDV) het voortouw te geven, om te komen tot een verantwoorde opleiding; ervan uitgaande dat cosmetische ingrepen in principe voorbehouden moeten zijn aan medisch specialisten, zoals plastisch chirurgen dan wel dermatologen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Wat vindt u van het voorstel om binnen de Federatie van Medisch Specialisten, waaronder bijvoorbeeld plastisch chirurgen, dermatologen, oogartsen en KNO-artsen, een adviesorgaan samen te stellen om te voorkomen dat de industrie «cosmetisch’artsen van invasieve en vaak onveilige fillers of energy based devices bedient, zoals nu is gebeurd met de zogenaamde threadlifts die de NVPC verboden heeft voor haar leden?4
De IGZ houdt toezicht op particuliere klinieken, en daarmee ook op cosmetische (invasieve) behandelingen7. Fillers vallen onder het Besluit medische hulpmiddelen en moeten CE-gemarkeerd zijn. Artsen mogen fillers zonder CE-markering niet toepassen. Per 1 januari 2015 is het verboden permanente fillers (o.a. bioAlcamid, PMMA) toe te passen voor cosmetische doeleinden. Daar waar de inspectie op de hoogte is dat artsen dit nog wel toepassen, treed de inspectie op. Energy based devices kunnen ook onder de medische hulpmiddelenwetgeving vallen, maar dat is alleen zo als ze een medisch doel hebben. Als ze alleen een cosmetisch doel hebben, vallen ze hier niet onder en daarmee ook niet onder het toezicht van de inspectie. Met de komst van de nieuwe verordeningen voor medische hulpmiddelen zal dergelijke apparatuur met een cosmetisch doel wel onder de hulpmiddelenwetgeving en onder het toezicht van inspectie vallen.
Is het waar dat de British Association of Aesthetic Plastic Surgeons (BAAPS) het standpunt van haar Nederlandse collega’s heeft overgenomen?5
Nee. Na navraag bij de BAAPS is gebleken dat zij hun leden slechts geïnformeerd hebben over het standpunt van hun Nederlandse collega’s.
Zijn er inmiddels meldingen over complicaties door de toepassing van threadlifts bij de IGZ? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De IGZ heeft tot op heden geen meldingen over complicaties van threadlifts ontvangen.
Gaat de IGZ naar aanleiding van de laatste berichtgeving en de signalen vanuit de NVPC haar beleid ten aanzien van klinieken of artsen die cosmetische behandelingen uitvoeren nog veranderen en/of aanscherpen? Kunt u dit toelichten?
De Inspectie neemt het signaal uit de uitzending van Kassa mee in haar risicotoezicht. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het bericht dat gemeenten alleen mogen experimenteren in de Bijstand als zij bijstandsgerechtigden verplichten tot een tegenprestatie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat gemeenten alleen mogen experimenteren met de bijstand als zij bijstandsgerechtigden verplichten tot een tegenprestatie? Klopt de berichtgeving in NRC Handelsblad daarover?1
Ja, ik ben bekend met het aangehaalde artikel. Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording van vragen 2, 5 en 6.
Waarom is de tegenprestatie een voorwaarde voor het uitvoeren van een experiment in de bijstand, die gaat over minder regels en meer bijverdienen? Staat deze voorwaarde ook in het Ontwerpbesluit en zo ja, waar?
Het ontwerpbesluit «Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet» (Kamerstuk 34 352, nr. 39) heb ik op 30 september 2016 ter voorhang aan uw Kamer gezonden en ligt thans voor advies bij de Raad van State. In het eerste lid van artikel 5 van het ontwerpbesluit is opgenomen dat een verzoek om te mogen experimenteren kan worden afgewezen als de gemeente op het moment van de aanvraag de Participatiewet (Pw) niet rechtmatig uitvoert.
Op dit moment ben ik bezig met het ontwerpen van een ministeriële regeling om de selectiecriteria voor gemeenten die gaan experimenteren nader vorm te geven. Van gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenten, wil ik in ieder geval verzekerd zijn dat alle voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen van de Pw.
Doel van de experimenten met de Pw is wetenschappelijke kennisontwikkeling omtrent de werking van de wet. Daarbij is het van wetenschappelijk belang dat gemeenten die gaan experimenteren alle verplichtingen uit de Pw, namelijk conform de wet, uitvoeren. Zo wil ik borgen dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking van de werking van de huidige Participatiewet (incl. tegenprestatie) ten opzichte van de aanpak in de experimentele groepen zoals beschreven in het ontwerpbesluit.
De gemeente Amsterdam heeft een verordening over de tegenprestatie en voldoet daarmee aan de wet; waarom mag deze gemeente dan toch geen experiment starten?
De gemeente Amsterdam heeft inderdaad een verordening tegenprestatie. Het daarin uit te voeren beleid is echter niet in lijn met de Participatiewet. Voordat een gemeente mee kan doen met de experimenten Participatiewet wil ik er, zoals gesteld in de vorige antwoorden, in ieder geval van verzekerd zijn dat die gemeente een verordening over de tegenprestatie heeft die in lijn is met de Participatiewet. De AMvB is echter nog niet vastgesteld, waardoor Amsterdam of andere gemeenten nog geen formeel verzoek hebben kunnen indienen.
Waarom is niet eerder in gesprekken met gemeenten aangegeven dat zij de tegenprestatie verplicht moesten stellen als zij experimenten wilden doen met bijstandsgerechtigden? Op welke manier is deze voorwaardelijkheid eerder gecommuniceerd?
Vanaf september 2015 heb ik intensief gesprekken gevoerd met de vier initiatiefgemeenten Utrecht, Groningen, Wageningen en Tilburg. De gesprekken hadden als doel om tot een AMvB te komen die past in de geest van de Participatiewet, een goede wetenschappelijke onderbouwing kent en toegankelijk is voor meer gemeenten die ook belangstelling hebben voor een experiment met de Participatiewet. Tijdens deze gesprekken is herhaaldelijk aan de orde gekomen dat alleen gemeenten die de Pw rechtmatig uitvoeren in aanmerking komen voor deelname aan de experimenten.
Bent u het er mee eens dat nu op zijn minst de schijn wordt gewekt dat de regering de mogelijkheid tot experimenteren gebruikt om een verplichte tegenprestatie in Amsterdam en Utrecht af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de berichtgeving klopt: waarom denkt u dat een onderzoek zonder een verplichte tegenprestatie minder bruikbare wetenschappelijke resultaten op zal leveren, aangezien de gemeenten Utrecht en Amsterdam conform de Participatiewet al strenge regels hebben voor bijstandsgerechtigden en een groot verschil tussen de verschillende testgroepen wel degelijk aanwezig is bij uitvoering van het experiment?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u het nog steeds mogelijk maken voor gemeenten om experimenten uit te voeren en wilt u alles op alles zetten om ook de gemeenten Utrecht en Amsterdam, die nu de wacht zijn aangezegd, de mogelijkheid te bieden een experiment te starten?
Via het ontwerpbesluit wil ik een beperkt aantal gemeenten de mogelijkheid bieden te experimenteren. Gemeenten die voldoen aan het genoemde besluit en de ministeriële regeling kunnen experimenteren totdat een maximum van 25 gemeenten of maximaal 4% van de bijstandspopulatie is bereikt. Dit geldt ook voor gemeenten Amsterdam en Utrecht.
Het bericht 'Geen ‘tegenprestatie’ in de bijstand? Dan géén vrijheid’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel NRC «Geen «tegenprestatie» in de bijstand? Dan géén vrijheid»?1
Ja. Ik ben bekend met het door de vragensteller aangehaalde artikel.
Bent u het ermee eens dat de uitvoering – het daadwerkelijk opleggen – van de tegenprestatie een bevoegdheid is van gemeenten?
De gemeente moet het aan bijstandsgerechtigden opdragen van een significante tegenprestatie regelen bij verordening. De gemeente ontwikkelt daartoe beleid betreffende de inhoud, omvang en duur van de tegenprestatie. Voor het ontwikkelen van uitvoeringsbeleid biedt dit onderdeel van de wet ruimte voor beleidsvrijheid. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid voor het invullen van individueel maatwerk. Het beleid dient vanzelfsprekend te passen binnen de bepalingen van de Participatiewet. De gemeenteraad heeft een controlerende taak op de uitvoering van het in verordeningen vastgelegde beleid.
Klopt het dat de experimenten met de Participatiewet zien op een vergelijking van verschillende wijzen van uitvoering van de Participatiewet?
Ja, experimenten in het kader van de Participatiewet (Pw) bieden gemeenten de mogelijkheid om te onderzoeken hoe de Pw met betrekking tot arbeidsinschakeling doeltreffender uitgevoerd kan worden. Doel van de experimenten met de Pw is wetenschappelijke kennisontwikkeling omtrent de werking van de wet. Daarbij is het wetenschappelijk belangrijk dat gemeenten die gaan experimenteren alle verplichtingen uit de Pw, namelijk conform de wet, uitvoeren.
Zo wil ik borgen dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking van de werking van de huidige Pw ten opzichte van de aanpak in de experimentele groepen zoals beschreven in het (ontwerp van het) Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet.
Bent u het ermee eens dat de precieze tekst in een verordening daar niet op van invloed is?
Op dit moment ben ik bezig met het ontwerpen van een ministeriële regeling om de selectiecriteria voor gemeenten die mogen experimenteren nader vorm te geven. Van gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenten, wil ik in ieder geval verzekerd zijn dat alle verplichte voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen van de Participatiewet. Zolang aan die eis voldaan is, is de precieze tekst van een verordening van ondergeschikt belang.
Bent u het ermee eens dat om die reden de experimenten ook zonder aanpassing van de verordening (wetenschappelijke) relevantie hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat de koppeling tussen de precieze tekst van de verordening met de vraag of een gemeente een experiment mag uitvoeren, daarmee oneigenlijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat gemeenten het bevoegde orgaan zijn om de kaders in de verordening tegenprestatie vast te stellen en dat die bevoegdheid in lijn is met de decentralisatie die met de Participatiewet beoogd was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De reis van de minister naar Azië om beleggers naar de Nederlandse huursector te lokken |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Waarom heeft u besloten om in Azië op zoek te gaan naar beleggers en banken om hen te verleiden om in de Nederlandse huursector te investeren?1
De komende jaren ligt er een belangrijke opgave om te zorgen voor voldoende woningen, zeker in het middenhuursegment. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij lokale partijen. Ik wil hen ondersteunen in deze opgave. Ik ben daarom naar Azië gegaan om gesprekken te voeren met potentiële investeerders, zoals pensioenfondsen. Zij kunnen via investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van extra woningen dan wel in het verruimen van de Nederlandse hypotheekmarkt. Aziatische investeerders zijn op zoek naar investeringen voor de lange termijn en kijken met interesse naar de Nederlandse woningmarkt. Recent is een aantal van deze partijen actief geworden op de Nederlandse markt.
Wat is de reden dat u vier verschillende landen in Zuidoost-Azië bezoekt en niet in Nederland of Europa op zoek gaat naar investeerders? Is te stellen dat uw eerdere oproep in Londen is mislukt?2
Ik spreek vaker met mogelijke investeerders in de Nederlandse woningmarkt. Zo ben ik in de afgelopen maanden naar München en Londen geweest. Ook heb ik regelmatig contact met Nederlandse partijen. Bij deze eerdere bezoeken bleek veel interesse van buitenlandse partijen voor de Nederlandse woningmarkt. Gegeven het belang van verdere ontwikkeling van de Nederlandse huur- en hypotheekmarkt is daarom nu ook breder gekeken welke partijen potentieel een bijdrage kunnen leveren.
Wat willen u en de meereizende organisaties met de reis concreet bereiken? Hoeveel woningen van buitenlandse investeerders moeten aan de vrije huursector worden toegevoegd en welke huurprijzen in de vrije huursector noemt u «betaalbaar»?
Het doel van de reis is om Aziatische investeerders te interesseren voor de Nederlandse woningmarkt. Daarbij ging het om het starten van goede, langdurige contacten. Dit hoort bij de Aziatische cultuur. Het doel van de reis was niet om concrete deals te sluiten. De contacten die tijdens de reis zijn gelegd, zullen een vervolg moeten krijgen door Nederlandse partijen.
Extra woningen in het middenhuursegment zijn belangrijk om de stijgende vraag naar woningen in dit segment op te vangen. Ik ondersteun lokale partijen in het realiseren van extra woningen die de (lokale) vraag het best kunnen inschatten en kunnen bepalen hoeveel woningen in hun regio moeten worden gerealiseerd. De prijs van middenhuurwoningen is sterk afhankelijk van de regio.
Is het ook een doel van uw reis Aziatische investeerders te interesseren in het opkopen van sociale huurwoningen om die vervolgens te kunnen uitponden? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen? Zo ja, welk mandaat van de Kamer hebt u daarvoor gekregen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, was het doel van de reis om buitenlandse beleggers te interesseren voor investeren in de Nederlandse woningmarkt. De aankoop van woningen van woningcorporaties is een van de mogelijkheden om te investeren en kan interessant zijn, zowel voor de woningcorporatie als voor de belegger. De woningcorporatie kan woningen verkopen die minder geschikt zijn voor de huisvesting van de doelgroep van lagere inkomens, omdat ze bijvoorbeeld een te hoog kwaliteitsniveau hebben. Het daarvoor gekregen geld kunnen ze investeren in nieuwe duurzame en meerpassende woningen waar behoefte aan is of aan de verduurzaming en verbetering van de bestaande voorraad. Voor de belegger kan de aankoop bijdragen aan het opbouwen van een woningportefeuille van voldoende omvang.
De verkoop van corporatiewoningen is aan regels gebonden. Bij vervreemding van deze woningen aan derden is ondermeer een zienswijze van de gemeente verplicht. Op dit moment is een wijziging van de verkoopregels in voorbereiding, die reeds bij de Eerste en Tweede Kamer in voorhang zijn geweest, en die thans ter advies aan de Raad van State worden aangeboden. De wijzigingen leiden ertoe dat bij te liberaliseren woningen de gemeentelijke zienswijze kan komen te vervallen. Deze zienswijze mag daarbij alleen vervallen, indien er bij de verkoop een exploitatieverplichting van 7 jaar is overeengekomen voor een huurprijs van maximaal € 850 per maand en mag alleen vervallen voor zover tegenover de verkoop ook in de prestatieafspraken de toevoeging van een nieuwbouwwoning met een huurprijs onder de aftoppingsgrens (€ 586,68 per maand, prijspeil 2016) is overeengekomen. Met het onder strikte voorwaarden laten vervallen van de verplichte zienswijze is zowel beoogd dat het verkoopproces van te liberaliseren woningen sneller kan verlopen, als dat de verkoop leidt tot een groter middenhuursegment, waarbij tevens sneller middelen vrijkomen die de corporatie kan inzetten ten behoeve van een passende voorraad.
De afweging inzake de verkoop van corporatiewoningen (en vervanging van nieuwe, meer passende woningen) dient op lokaal niveau, conform de regels, gemaakt te worden en kan worden vastgelegd in prestatieafspraken. Een mandaat van de Kamer inzake verkoop van corporatiewoningen is daarbij niet aan de orde.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de concrete uitkomsten en resultaten van uw reis door Zuidoost-Azië?
Ja, ik zal u voor de zomer daarover informeren.
Wat was de betrokkenheid van woningcorporaties bij deze reis?
Nederlandse brancheorganisaties van investeerders en beleggers zijn meegereisd om vanuit hun perspectief uitleg te geven over de Nederlandse woningmarkt en een vervolg te geven aan de contacten van deze reis. Woningcorporaties waren geen onderdeel van de delegatie.
Wat zijn de totale kosten van de reis geweest en hoe wordt dit betaald? Welke organisaties reisden met u mee en worden hun kosten vergoed door belastinggeld of betalen zij dit zelf?
De kosten van de reis voor het Rijk bestaan uit reis- en verblijfkosten van mijzelf en drie ambtenaren ter ondersteuning. Bij de kosten zijn de normen en regels die hiervoor bestaan gevolgd. Vanuit de branche reisden dhr. Bodewes als voorzitter van Holland Property Plaza (HPP) en oud-voorzitter Neprom en dhr. Jagersma als voorzitter van de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN) mee en verder waren de banken Kempen & Co en ING aanwezig bij de gesprekken. Deze partijen hebben de kosten van de reis zelf betaald.
Het bericht ‘Spoedoverleg over zakkenrollende asielzoekers’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de burgemeester van Groningen voor het versneld uitzetten van asielzoekers die in aanraking zijn geweest met justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat zakkenrollende asielzoekers versneld uitgezet moeten kunnen worden indien zij uit een veilig land van herkomst komen? Zo ja, hoe en op welke korte termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom bent u het niet eens?
Ik deel uw mening dat personen die op oneigenlijke gronden een beroep doen op de asielprocedure en de daarbij behorende voorzieningen, zo snel mogelijk moeten worden afgewezen en vervolgens Nederland moeten verlaten. Zeker wanneer er ook nog eens sprake is van overlastgevend of crimineel gedrag. In mijn brieven van 17 november2 en 13 december jl. ben ik ingegaan op deze problematiek en de maatregelen die ik in dit kader tref. Kortheidshalve verwijs ik u naar die brieven.
Kunt u bevestigen dat een deel van deze asielzoekers die veroordeeld worden voor zakkenrollen of andere strafbare feiten, uit veilige landen van herkomst komt zoals Marokko en Georgië? Zo ja, wat kunt u doen teneinde, eventueel in samenspraak met de landen van herkomst, te voorkomen dat deze asielzoekers naar Nederland komen?
Van het lokaal gezag heb ik begrepen dat vreemdelingen die vervolgd zijn inderdaad veelal afkomstig zijn uit veilige landen. Voor de maatregelen die ik tref om zowel de instroom van deze groep als ook de overlast te beperken en het vertrek uit Nederland te versnellen verwijs ik graag naar de ook in antwoord twee genoemde brieven van 17 november en 13 december jl.
Is het waar dat de genoemde zakkenrollende asielzoekers in georganiseerd verband werken? Zo ja, waar vindt deze bendevorming plaats en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het lokaal gezag geeft aan dat er inderdaad veelal is sprake van een aantal personen, dat groepsgewijs optreedt, maar vooralsnog kon niet worden vastgesteld dat sprake is van samenwerking in georganiseerd verband. Door het lokaal gezag wordt ook opgetreden. Indien daar – op grond van strafbare feiten – aanleiding voor is worden deze vreemdelingen aangehouden en in hechtenis genomen. Vervolgens kunnen zij worden voorgeleid en worden veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Zijn er meer gemeenten waar de genoemde problematiek van georganiseerde criminele asielzoekers zich voor doet? Zo ja, welke gemeenten betreft dit en wat is de aard en de omvang van deze problematiek? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek naar te laten verrichten?
Daar waar er nu (acute) openbare orde problemen spelen worden maatregelen genomen door het lokale gezag. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 13 december, heb ik op 12 december in het Landelijk Overleg Veiligheid Politie gesproken met de regioburgemeesters om te bezien of gemeenten signalen hebben dat deze problematiek zich elders in Nederland voordoet. Tot nu toe is het beeld dat deze problematiek zich met name in Noord- en Oost-Nederland voordoet, maar ook in gemeenten als Eindhoven en Weert. In samenwerking met de partijen in de vreemdelingenketen, de strafrechtketen en vertegenwoordigers van gemeenten heb ik een handreiking voor gemeenten opgesteld voor de aanpak van deze problematiek. In deze handreiking worden onder meer de bestuursrechtelijke en vreemdelingrechtelijke mogelijkheden uiteengezet voor de aanpak van overlastgevende vreemdelingen.
Welke maatregelen kunt u, met betrekking tot wetgeving of detentie, nog meer treffen als het gaat om asielzoekers, afkomstig uit veilige landen van herkomst, die één keer veroordeeld zijn voor diefstal?
Voor vreemdelingen die uit veilige landen komen geldt dat zij over het algemeen niet in aanmerking komen voor bescherming en daarmee een verblijfsvergunning. Vanzelfsprekend zullen vreemdelingen die veroordeeld worden voor strafbare feiten hun opgelegde straf moeten uitzitten. Verder doe ik zoals aangegeven in mijn brief er alles aan om de instroom en de overlast van deze groep te beperken en het vertrek uit Nederland te bespoedigen. Deze maatregelen zien ook op wetgeving en detentie.
De aanhouding van demonstranten wegens belediging |
|
Sadet Karabulut , Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat tijdens een demonstratie voor de vrijlating van opgepakte Koerdische parlementariërs arrestaties zijn verricht wegens belediging?1 Hoe is de besluitvorming over deze arrestaties precies verlopen? Door wie zijn welke beslissingen op welk moment genomen?
Bij de demonstratie op 12 november is één arrestatie verricht ter zake van belediging. Een aantal mensen liep met een bord met de tekst «Erdogan Terrorista» met daarbij een afbeelding van president Erdogan met een Hitler snor. Het Openbaar Ministerie oordeelde deze uiting als strafbaar (belediging, artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht). In het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit heeft op verzoek van het Openbaar Ministerie de politie de demonstranten gevraagd de borden in te leveren. Eén man weigerde dat en is vervolgens aangehouden. Daarnaast zijn zeven mensen aangehouden vanwege geweldsdelicten.
Wat hielden de beledigingen, op basis waarvan de arrestaties zijn verricht, precies in?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat het lokale gezag specifieke leuzen op voorhand verboden heeft verklaard? Zo ja, door wie precies, welke leuzen betreft het, op basis waarvan is dat gebeurd en vindt u dat terecht?
Nee, voor zover mij bekend is daar geen sprake van.
Worden de opgepakte demonstranten ook daadwerkelijk vervolgd? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, ziet u ook het risico dat een arrestatie niet gebruikt mag worden als middel om demonstranten met leuzen die op, of over de grens zijn, tijdelijk de vrijheid om te demonstreren te ontnemen?
De beoordeling of vervolging wordt ingesteld tegen de wegens geweldpleging aangehouden demonstranten ligt bij het Openbaar Ministerie. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om te demonstreren, zolang het de openbare orde niet verstoort, een fundamenteel recht is in onze democratie? Op welke wijze is dat hier gewaarborgd?
Die mening deel ik. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de uitoefening van dat recht geen moment in het geding is geweest.
Vindt u dat provocerende leuzen tijdens een demonstratie onder de vrijheid van meningsuiting vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitoefening van grondrechten, dus ook de vrijheid van meningsuiting, is niet absoluut, maar wordt begrensd door ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Dat is in dit geval artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘NVWA kapittelt afslag Urk vanwege condens’ |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA kapittelt afslag Urk vanwege condens»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een lastgeving onder dwangsom heeft opgelegd aan de Visveiling Urk vanwege condensvorming aan de plafonds, een natuurverschijnsel?
De NVWA treedt op als bedrijven de voedselveiligheidsregels overtreden. In dat kader heeft de NVWA op 8 november 2016 drie koelcellen op de visafslag Urk (Visveiling Urk bv) gesloten en last onder dwangsom (LOD) opgelegd ter voorkoming van het opnieuw openen van deze bedrijfsruimten voordat aan de regelgeving wordt voldaan. De reden is dat het bedrijf de condensvorming niet onder controle had.
Afwezigheid van condens is een algemene inrichtingseis die geldt voor alle bedrijfsruimten waar vis en visproducten worden behandeld of bewaard. Deze algemene inrichtingseis is een basisvoorwaarde voor de hygiënische productie van levensmiddelen.
Condens in de koelruimtes kan op verschillende manieren een gevaar zijn voor de voedselveiligheid. Condens kan leiden tot corrosie- en schimmelvorming en in condens kunnen schadelijke bacteriën groeien. Dat in dit specifieke geval geen bacteriën in de condens zijn aangetoond, doet aan dit gevaar niets af.
Condensvorming in koelcellen is geen onvermijdelijk natuurverschijnsel. Door gericht ontwerpen, construeren en indelen van de bedrijfsruimten kan condensvorming worden voorkomen. De sluiting van de koelcellen en de oplegging van de last onder dwangsom (LOD) zijn uitvloeisel van een lang traject van handhaving en overleg tussen de NVWA en Visveiling Urk bv.
Is er bij een dergelijke condensvorming daadwerkelijk sprake van gevaar voor de volksgezondheid, nu ook de Visveiling Urk heeft aangetoond dat de druppels bacteriologisch schoon zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Visveiling Urk mogelijk drie van de vijf grote koelcellen niet meer mag gebruiken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de (financiële) gevolgen voor de Visveiling Urk wanneer drie van de vijf grote koelcellen niet meer gebruikt mogen worden?
Het is mij bekend dat interventies van de NVWA, zoals de sluiting van koelcellen van Visveiling Urk bv, (financiële) gevolgen hebben voor het betrokken bedrijf.
Kunt u aangeven hoe de Visveiling Urk de natuurwetten kan aanpassen, zodat de afslag aan de eisen van de NVWA kan voldoen?
Condensvorming kan worden voorkomen. Hiervoor is geen aanpassing van natuurwetten, maar aanpassing van de bedrijfsinrichting nodig. Tot op heden is Visveiling Urk bv echter niet bereid gebleken om de hiervoor noodzakelijke investeringen te doen.
Wat vindt u van het feit dat de Visveiling Urk al sinds 2013 een oplossing probeert te zoeken met koelcelbouwers en wetenschappers en dat ondanks dat er geen oplossing lijkt te bestaan voor dit natuurverschijnsel, de NVWA boetes blijft opleggen en nu met een lastgeving onder dwangsom komt?
Het is een onjuiste voorstelling van zaken dat er geen technologische oplossing voor dit probleem zou bestaan. Visveiling Urk bv heeft ruim de tijd gekregen om dit probleem structureel op te lossen. Visveiling Urk bv is op 26 oktober 2011, 11 juli 2012 en 17 december 2012 geïnspecteerd en heeft naar aanleiding van deze inspecties waarschuwingen en in 2013 een boete ontvangen voor de condensvorming in de koelcellen. Tijdens de inspectie van 17 december 2012 heeft Visveiling Urk bv zelf verklaard dat contact is gezocht met de bouwer en met de installateur van de koelcellen. Deze hebben beide aangegeven dat er diverse mogelijkheden zijn om condensvorming op een goede manier op te lossen. Ook in de bezwaarprocedure in 2013 tegen de boete heeft Visveiling Urk bv erkend dat er oplossingen mogelijk zijn om condensvorming tegen te gaan, maar dat de aanpassingen hoge kosten met zich zouden meebrengen. Het bezwaar is destijds ongegrond verklaard. Een door Visveiling Urk bv ingediend beroep bij de rechter is later ingetrokken.
Dat Visveiling Urk bv tot op heden desondanks geen stappen heeft gezet om de situatie te verbeteren, is een keuze die voor haar eigen rekening en risico dient te komen. Als een bedrijf geen stappen tot verbetering zet, is het inzetten van zwaardere rechtsmiddelen een logisch vervolg.
Wat vindt u van de reactie van de NVWA dat dit nu eenmaal de wet is, ook al is deze niet uitvoerbaar voor de Visveiling Urk en blijken de condensdruppels bacteriologisch schoon te zijn? Vindt u een dergelijke starre benadering door de NVWA passen bij het samen met Visveiling Urk zoeken naar een oplossing?
Zie voor het antwoord op deze vragen mijn antwoord op vragen 2, 3, 4 en 7.
Deelt u de mening dat deze uitspraken niet getuigen van een overheid die bereid is om mee te denken, zodat regels werken in plaats van tegenwerken?
Zie antwoord vraag 8.
Is bij u bekend bij welke visafslagen of andere bedrijven dit probleem nog meer speelt?
Afwezigheid van condens is een basisvoorwaarde voor alle bedrijfsruimten voor de be- en verwerking van dierlijke producten en wordt standaard meegenomen tijdens reguliere inspecties. Op dit moment zijn geen andere bedrijven in het «Hard waar het moet»- handhavingtraject opgenomen als gevolg van overmatige condensvorming.
Bent u bereid om contact op te nemen met de NVWA om tot een werkbare oplossing te komen voor de visafslag? Zo ja, op welke termijn bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid? Is het volgens u mogelijk om binnen de wettelijke kaders tot een werkbare oplossing te komen? Zo ja, wilt u dit in gang zetten? Zo nee, wat betekent dit voor de Visveiling Urk?
Nee, ik ben niet bereid mij te mengen in deze discussie tussen de NVWA en Visveiling Urk bv. De afwezigheid van condens is immers een algemene inrichtingseis waaraan alle bedrijven moeten voldoen om voedselveilig te kunnen produceren. Er is geen reden om voor Visafslag Urk bv een uitzondering op deze regel te maken. Het bedrijf zal zelf het condensprobleem moeten oplossen, hetgeen, zoals ik in de beantwoording van vraag 7 heb aangeven, praktisch mogelijk is. Zolang het bedrijf dit niet doet, kan het de betreffende bedrijfsruimten niet voor de productie van levensmiddelen inzetten.
De berichten ‘Druk aan de Poort’ en 'Zelfverrijking normale gang van zaken bij Rotterdams containerbedrijf' |
|
Judith Swinkels (D66), Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Druk aan de poort» van Zembla1, waaruit blijkt dat veertig procent van de zeecontainers die de Rotterdamse haven binnenkomen en met binnenvaartschepen verder worden vervoerd niet, standaard door een nucleaire detectiepoort gaan?
Ik ken de uitzending. Op de in de vraag en uitzending opgenomen bewering, wordt ingegaan bij het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat van de twaalf miljoen containers die per jaar via de Rotterdamse haven Nederland binnenkomen slechts 1,3 procent wordt gecontroleerd? Deelt u de mening dat het openen van slechts 7.000 containers en het scannen van slechts 14.000 containers per jaar door een gebrek aan mankracht een zorgwekkend aantal is? Zo ja, hoe heeft deze situatie zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Van de inkomende containers met goederen met een niet-communautaire status zijn 42.900 gecontroleerd met een scan en 7.225 door een fysieke controles. Voor de goede orde, dit gaat niet om de nucleaire controle; daarvoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Ik deel niet de mening dat dit zorgwekkend is. De Douane hanteert een risicogerichte aanpak. Dit stelt de Douane in staat om verantwoorde keuzes te maken binnen de veelheid van fiscale en niet fiscale taken, het grote volume aan goederen en rekening houdend met de concurrentiepositie van de mainports Rotterdam en Schiphol.
Uitgangspunt van de risicogerichte handhaving is dat alle goederen die de buitengrenzen passeren onder douanetoezicht staan. Dit wil niet zeggen dat de Douane alle goederen controleert, maar dat de Douane over gedegen informatie over deze goederen beschikt. Op basis van deze informatie – die bestaat uit miljoenen aangiftegegevens – en overige risico-informatie voert de Douane met behulp van slimme computertechnologie een risicoanalyse uit en bepaalt welke goederen voor controle in aanmerking komen. De risico’s bepalen dus hoe mensen en middelen bij de Douane worden ingezet.
De Douane kent daarbij verschillende soorten interventies, zoals scancontroles, inzet van speurhonden, fysiek openen van containers en administratieve controles. Al deze interventies kunnen zowel gezamenlijk als apart worden ingezet en kunnen elkaar aanvullen of versterken. In haar risicoweging houdt de Douane rekening met waarborgen en veiligheidsmaatregelen die bedrijven zelf hebben genomen om risico’s te beperken. Het handhavingsniveau wordt jaarlijks bepaald mede aan de hand van risicoweging en evaluatie van voorafgaande jaren, waarbij de bevindingen op fiscale en niet-fiscale risico’s uiteraard wordt meegenomen.
Klopt het dat er ondanks de uitbreiding van de Maasvlakte niet is geïnvesteerd in meer mensen en meer middelen, waardoor het aantal controles en de bijbehorende capaciteit niet evenredig is toegenomen met de toename van het aantal binnenkomende containers? Zo ja, gaat u investeren in meer mensen en middelen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Dit is onjuist. De Douane heeft vóór de komst van de Tweede Maasvlakte grondig onderzocht hoe het douanetoezicht daar zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden ingericht met gebruikmaking van moderne technologie en door optimaal gebruik te maken van wettelijk toegestane vereenvoudigde douaneprocedures. Berekend is wat daarvoor nodig is aan personele capaciteit en aan middelen. Met het bedrijfsleven is overleg gevoerd om het douanetoezicht zoveel mogelijk in de logistiek van de Tweede Maasvlakte te laten plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld scanapparatuur geplaatst op de terminals. Hierdoor kunnen containers worden gescand zonder dat de logistiek wordt verstoord. De Douane heeft voor de uitvoering van haar toezicht op de Tweede Maasvlakte het benodigde budget gekregen, zodat ook de benodigde personele capaciteit beschikbaar is.
Klopt het dat het een risico is dat schepen van gerenommeerde rederijen met een certificaat juist aantrekkelijker blijken te zijn voor smokkelaars, in acht genomen dat bij een gebrek aan capaciteit deze schepen, ongeacht de mate van risico, niet worden gecontroleerd? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze schepen minder aantrekkelijk te maken voor smokkelaars? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Dit is onjuist. Waarschijnlijk wordt in de vraag gedoeld op het vervoer van goederen in containers door rederijen en op de status van AEO (Authorised Economic Operator). AEO is een status die de Douane op basis van Europese wetgeving aan een bedrijf kan toekennen en die in bepaalde gevallen ertoe kan leiden dat het bedrijf minder door de Douane wordt gecontroleerd. Dat is in die gevallen een afgewogen risico. Deze bedrijven hebben onder andere aangetoond zicht te hebben op hun goederenstromen en hebben zelf veiligheids- en beheersmaatregelen genomen. De Douane kan zo haar capaciteit meer richten op risicovollere bedrijven en goederenstromen. Dat neemt niet weg dat de Douane ook rekening houdt met het risico dat criminelen misbruik kunnen maken van de AEO-status van deze bedrijven. Het recht op verminderde controle voor AEO bedrijven is overigens vastgelegd in Europese wetgeving.
Voor bedrijven (rederijen) die enkel schepen bezitten en goederen in containers voor derden vervoeren, is echter bepaald dat de AEO-status geen recht geeft op verminderde controle.
Bent u van mening dat de ontstane situatie te wijten is aan een gebrek aan middelen en/of inzet? Zo ja, welke maatregelen wilt u in dit verband treffen? Zo nee, wat is naar uw mening de oorzaak van de ontstane situatie?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen.
Deelt u de mening dat uw eerdere investering in techniek, zoals camera’s, niet voldoende effectief zijn als er niet voldoende mankracht is om het door techniek gedetecteerde verder uit te zoeken? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit op te lossen? Zo nee, op welke grond bestrijdt u deze conclusie?
De Douane zet in op slim en gericht toezicht met behulp van moderne technologie. Alleen zo kan de Douane effectief toezicht blijven uitoefenen bij stijgende goederenvolumes, veranderende handelsstromen (e-commerce) en toenemend aantal douanetaken. Douanetoezicht moet ook niet onnodig goederenstromen ophouden. De techniek ondersteunt daarbij de douanier. Het is dus inderdaad zo dat inzet van techniek geen nut heeft als er geen logisch vervolg is. Zo heeft het inzetten van scanners alleen zin als de Douane ook een fysieke controle uitvoert als de beelden daartoe aanleiding geven. Dat geldt ook voor cameratoezicht. Op Schiphol heeft de Douane al ervaring opgedaan hoe gebruik te maken van camerabeelden bij de uitoefening van haar taak.
Momenteel vindt overleg plaats tussen private en publieke partijen over het in gebruik nemen van camera’s in de haven van Rotterdam. De Douane neemt deel aan dit overleg. De Douane onderzoekt nog hoe de camerabeelden precies kunnen worden ingezet bij het douanetoezicht in de haven en wat dat voor gevolgen heeft voor de inzet van haar personeel.
Klopt het dat de veertig procent van de containers die wordt overgescheept op binnenvaartschepen niet standaard door een nucleaire detectiepoort gaat en ook verder in het binnenland niet gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat via deze weg nucleair materiaal ongezien het land in komt? Zo nee, op welke grond bestrijdt u deze conclusie?
De Douane heeft in de haven van Rotterdam detectiepoorten geplaatst voor de detectie van radioactief en nucleair materiaal. Afhankelijk van de situatie op de desbetreffende terminal worden containers die van een zeeschip worden overgeladen op een binnenvaartschip op radioactiviteit gecontroleerd met behulp van vaste of mobiele detectieapparatuur. Als het vanwege de logistiek niet standaard kan met behulp van vaste apparatuur, kan het geschieden op basis van risicoanalyse of steekproefsgewijs met behulp van mobiele apparatuur.
Daarnaast worden overeenkomstig het besluit «detectie radioactief besmet schroot» schrootladingen van binnenvaartschepen, die via de haven van Rotterdam zijn binnengekomen met als bestemming een Nederlandse schrootverwerker, gecontroleerd met detectieapparatuur bij de schrootverwerker.
Wat is uw reactie op de stelling dat met de ontstane situatie materiaal binnengesmokkeld wordt dat voor terroristische doeleinden kan worden gebruikt? Heeft u aanwijzingen dat dit inderdaad via de haven gebeurt? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te treffen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Nederland is een goed toegankelijke toegangspoort tot de Europese Unie en de rest van de wereld. Een professioneel handels- en distributiecentrum van goederen en diensten en beschikt over een uitstekend ontwikkelde infrastructuur op logistiek, juridisch, financieel en digitaal gebied. De haven van Rotterdam is cruciaal voor onze economie en het financieel verkeer en levert een belangrijke bijdrage aan de legale handel, maar kan ook zeer aantrekkelijk zijn voor misbruik voor illegale doeleinden. Het is van belang om toezicht en controle op een zodanige manier in te richten dat het illegale activiteiten bestrijdt, maar het normale economische verkeer en de dienstverlening niet onnodig hindert. Voor de handhavings- en opsporingstaak van de overheid wordt daarom continu naar een balans gezocht tussen enerzijds veiligheid en anderzijds het faciliteren van het bonafide bedrijfsleven.
Er zijn thans geen aanwijzingen dat in Nederland aanslagen met nucleair materiaal worden voorbereid. De kans op een aanslag met nucleaire of radiologische middelen (nog los van of deze lukt en de effecten groot zijn) staat niet op gelijke voet met het algemene dreigingsniveau, maar is ook niet geheel uit te sluiten. Daarom wordt wereldwijd en breed gewerkt aan maatregelen om radiologische en nucleaire materialen uit handen van terroristen te houden. Scan-maatregelen in bijvoorbeeld havens is er daar één van, maar het is niet de enige. Het kabinet heeft daarom de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het versterken van beveiliging van instellingen die werken met hoog risico stoffen en het verbeteren van samenwerking tussen nationale en internationale partners. Hierdoor wordt het voor kwaadwillenden moeilijk gemaakt om aan risicovolle materialen te komen. Zo wordt binnen de IAEA intensief samengewerkt en informatie uitgewisseld om de beveiliging van radioactieve stoffen en bronnen te versterken. Ook is er binnen de EU goede samenwerking rondom het onderwerp radiologische en nucleaire beveiliging. Binnen de EU wordt onder andere geïnvesteerd in gezamenlijke trainingen en het stimuleren van de ontwikkeling van preventieve maatregelen.
Kent u het bericht «Zelfverrijking normale gang van zaken bij Rotterdams containerbedrijf» van NU.nl?2 Zijn er bij u aanwijzingen bekend dat de problematiek wat betreft frauduleuze activiteiten bij Rotterdamse havenbedrijven zoals geschetst in dit bericht breder speelt dan alleen het betreffende bedrijf?
In het geciteerde artikel wordt ervan melding gemaakt dat bij een Rotterdams havenbedrijf op grote schaal zelfverrijking door voormalig werknemers zou hebben plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie heeft bekend gemaakt dat vier personen als verdachte van onder meer verduistering en oplichting zijn aangemerkt. Deze problematiek beperkt zich echter niet tot Rotterdamse havenbedrijven en is ook niet kenmerkend voor deze bedrijven. De bestrijding van corruptie is een prioriteit van het Openbaar Ministerie en de opsporingsdiensten. Over lopende onderzoeken kan ik echter geen mededeling doen.
Bent u van mening dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) voldoende zicht heeft op frauduleuze activiteiten bij bedrijven in de Rotterdamse haven? Zo ja, hoe kan het dat de fraude bij het Rotterdamse containerbedrijf dermate laat is opgemerkt dat er meer dan drie miljoen euro is verduisterd? Zo nee, wat gaat u doen om de controle aan te scherpen?
Fraudebestrijding in de Rotterdamse haven is een opgave voor alle toezichthouders en opsporingsdiensten in het gebied. Indien de FIOD signalen van fraude ontvangt, worden deze onderzocht en beoordeeld op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Deze signalen kunnen afkomstig zijn uit regulier toezicht of uit controles door overheidsinstanties, maar kunnen bijvoorbeeld ook bekend worden door een aangifte afkomstig van particulieren of bedrijven. De FIOD acteert aldus voornamelijk op basis van signalen van anderen. Daarnaast hebben toezichthouders en opsporingsdiensten periodiek overleg om fraudesignalen uit te wisselen die de Rotterdamse haven betreffen. Er kunnen geen nadere mededelingen worden gedaan over lopende onderzoeken.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De asbestzaak in Dodewaard |
|
Michiel van Nispen , Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden bezoekers aan de Versbeurs in 2011 willens en wetens zijn blootgesteld aan asbest?1
Asbest is een zeer gevaarlijke stof en kan verschillende vormen van kanker veroorzaken. Het willens en wetens blootstellen van bezoekers aan asbestvezels vind ik dan ook verwerpelijk, bovendien is het strafbaar. In deze zaak is het OM overgegaan tot vervolging en heeft de rechtbank de beheerders veroordeeld.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat er een evenement in een hal heeft plaatsgehad waarvan bekend was dat er een hoge concentratie asbestvezels aanwezig was? Waarom was deze hal niet afgesloten voor bezoekers en evenementen?
Uit navraag blijkt dat in 2009 in de gemeente Neder-Betuwe een steenfabriek leeg kwam te staan. De Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft het terrein gekocht in opdracht van de provincie Gelderland ten behoeve van gebiedsontwikkeling. In de leegstaande fabriek waren nog installaties zoals ovens aanwezig. Tijdens de leegstand hebben koperdieven en vandalen de voormalige fabriek bezocht en onder meer de ovens kapot gemaakt. Waarschijnlijk is als gevolg van het vandalisme asbest vrijgekomen in verschillende ruimtes. In september 2011 is er een asbestinventarisatie uitgevoerd in de fabriek. Uit deze inventarisatie bleek dat er in diverse ruimtes een te hoge concentratie asbestvezels in de lucht aanwezig was.
Het adviesbureau dat de asbestinventarisatie heeft uitgevoerd heeft aan de beheerders van het voormalige fabrieksterrein geadviseerd het terrein onmiddellijk af te sluiten. De beheerders van het terrein hebben dit advies genegeerd en zijn daarvoor op 20 oktober jl. door de rechter veroordeeld.
In november 2011 begreep de gemeente Neder-Betuwe dat er een te hoge concentratie asbestvezels aanwezig was en heeft de gemeente het terrein afgesloten voor het publiek.
Hoeveel mensen hebben sinds de sluiting deze voormalige steenfabriek bezocht tijdens andere gelegenheden en zijn hierbij blootgesteld aan de hoge concentratie asbestvezels?
In november 2011 heeft het bevoegd gezag, de gemeente Neder-Betuwe, de fabriek gesloten. In de periode van september 2011 tot november 2011 heeft er in ieder geval een Versbeurs plaatsgevonden. Het OM schat in dat honderden mensen de besmette ruimten hebben betreden.
Wat is uw reactie op de beweringen dat het Openbaar Ministerie niet van alle feiten en omstandigheden op de hoogte was, zoals van de onwetendheid van bezoekers en de risico’s van asbest?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het OM niet van de feiten en omstandigheden die voor dit strafrechtelijk onderzoek relevant zijn op de hoogte was. Van belang is hierbij te vermelden dat het in deze strafzaak vooral ging om gevaarzetting. Door het OM is bij het omschrijven van de gevaarzetting en de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bezoekers niet beoogd om de vraag te beantwoorden hoe groot de kans is dat dit risico leidt tot daadwerkelijke gezondheidsproblemen. Het willens en wetens blootstellen van mensen aan gevaarlijke stoffen is op zichzelf een strafbaar feit. Naar aanleiding van een in 2011 uitgebracht asbestinventarisatierapport van het bewuste pand door de DLG zijn door de betrokken instanties afspraken gemaakt over de communicatie met de bezoekers. Het OM ging er om die reden vanuit dat de bezoekers op de hoogte waren van het risico van een asbestbesmetting. Later bleek dat dit niet zo was.
Het antwoord op de vraag hoe groot de kans is dat daadwerkelijke gezondheidsproblemen ontstaan, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Dat één van de geraadpleegde deskundigen in het onderhavige krantenartikel betoogt dat het in deze casus wel losloopt met het gezondheidsrisico voor de bezoekers moet voor rekening van deze deskundige worden gelaten. Een rapportage van deze deskundige is door de verdediging in het strafproces ingebracht, de rechtbank heeft daarvan gezegd dat de status van het rapport niet duidelijk is en dat de inhoud ervan ook niet afdoet aan het feit dat in deze casus een groot aantal personen is blootgesteld aan een aanmerkelijk risico op asbestbesmetting. Uit het vonnis blijkt dat de rechtbank het een feit van algemene bekendheid acht dat asbest gevaarlijk is voor de veiligheid en/of gezondheid van personen. De rechtbank heeft in het vonnis het OM gevolgd als het gaat om de geconstateerde ernst van de gedragingen van de verdachten en de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bezoekers.
Hoe wordt nu gecommuniceerd met bezoekers? Is er sprake van een «follow-up»?
Het primaat voor risicocommunicatie ligt bij het bevoegd gezag en het gesprek hierover moet vooral op lokaal niveau worden gevoerd. Inmiddels heb ik van de gemeente en de provincie begrepen dat de bezoekers van het terrein niet actief zijn geïnformeerd over de mogelijke gezondheidsrisico’s die zij hebben gelopen. Ik vind het in het algemeen van groot belang dat over asbest en mogelijke gezondheidsrisico’s transparant en eenduidig wordt gecommuniceerd. Vandaar dat ik per brief de gemeente en de provincie heb opgeroepen dit alsnog gezamenlijk ter hand te nemen.
Hoe wordt voorkomen dat er evenementen kunnen worden georganiseerd in gebouwen die wegens asbestgevaar afgesloten hadden moeten zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van eigenaren en beheerders van gebouwen om bij asbestgevaar het gebouw af te sluiten en te laten saneren. Het bevoegd gezag ziet hier op toe.
In deze zaak hebben de beheerders van het gebouw de wet overtreden en zijn hiervoor vervolgd en veroordeeld. Van de vervolging en veroordeling gaat een waarschuwing uit naar andere pandbeheerders.
Kosten salderingregeling zonne-energie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De miljarden voor duurzame energie en het draagvlak bij de burger»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie ten gevolge van de salderingsregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
Ik kan een schatting geven van de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie tengevolge van de salderingsregeling in 2015. De gederfde inkomsten aan energiebelasting worden geraamd op € 77 miljoen. Dit bedrag wijkt af van de eerdere schatting van € 58 miljoen die is opgenomen in de Miljoenennota (internetbijlage 13, tabel 13.2.4). Op basis van de data van Certiq over grootschalige zon-pv systemen, wordt duidelijk dat een groter deel van de totaal opgewekte stroom onder de salderingsregeling valt dan eerder was aangenomen. De gederfde inkomsten in de opslag duurzame energie worden geraamd op € 3 miljoen.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie zijn ten gevolge van de postcoderoosregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
De gederfde inkomsten van de postcoderoosregeling in 2015 zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen
Kunt u aangeven wat de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling was in 2015 in Euro / ton CO2?
In de evaluatie van de salderingsregeling die dit jaar wordt afgerond en naar Uw Kamer zal worden gestuurd zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling. De postcoderoosregeling wordt in 2017 geëvalueerd. Ook in deze evaluatie zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit.
In het rapport van de IBO-werkgroep kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen dat in het voorjaar is verschenen zijn de nationale kosten van verschillende maatregelen per vermeden ton CO2 in 2020 weergegeven. In de tabel hieronder zijn uit het rapport de kosten van de SDE+ en van de salderingsregeling opgenomen. Deze nationale kosten geven een indicatie van de kostenefficiëntie.
53
49
78
116
269
Bron: Rapport IBO kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen, tabel 6.2, april 2016
Kunt u aangeven hoeveel de cumulatieve kosten van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling sinds 2012 zijn?
De geraamde cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de salderingsregeling voor 2012-2015 bedragen € 179 miljoen, exclusief ODE. De postcoderoosregeling is pas in 2013 gestart en zowel in 2014 als 2015 uitgebreid. De cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de postcoderoosregeling zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen.
Kunt u aangeven hoe de kosteffectiviteit van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich hebben ontwikkeld in de periode 2012 tot en met 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de kosten van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich verhouden tot de kosten van de Stimulering Duurzame Energieproductie + (SDE+)-regeling?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een verschil te maken valt tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en de eis dat energiebedrijven het leveringstarief volledig dienen te salderen anderzijds?
Momenteel wordt er zowel gesaldeerd voor de belastingen als voor het leveringstarief van de energieleverancier. Met een digitale elektriciteitsmeter die de afname van elektriciteit van het net en de invoeding van zelf opgewekte elektriciteit afzonderlijk van elkaar registreert (dit kan ook een zogenoemde «slimme» meter zijn), is het mogelijk om onderscheid te maken tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en het salderen van het leveringstarief van de energieleverancier anderzijds. In de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale, duurzame energie na 2020 zal ik dit onderscheid in mijn overwegingen meenemen.
Kunt u zorgen dat de evaluatie van de salderingsregeling en een eventuele aanpassing daarvan vóór de plenaire behandeling van de evaluatie van het Energieakkoord aan de Kamer aangeboden wordt?
Op dit moment vindt de evaluatie van de salderingsregeling plaats. Het onderzoek wordt dit jaar afgerond. De Minister van Economische Zaken en ik zullen uw Kamer in december informeren over de uitkomsten van de evaluatie en het vervolgproces. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie bekijkt het kabinet de regeling in de bredere context van de stimulering van zonne-energie en de gewenste groei van decentrale hernieuwbare energieproductie, om daarmee tot een integrale afweging te komen. Nadat dit in beeld is gebracht, zal het kabinet besluiten over de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare energie na 2020. Het streven is om uw Kamer hierover in de eerste helft van 2017 te informeren.
Het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam |
|
Albert de Vries (PvdA), Joyce Vermue (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten in de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 en 10 november 2016 over het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam tussen Walcheren en Noord-Beveland?1
Ja.
Realiseert u zich dat dit project voorziet in de aanleg van een eiland van ruim 3 hectare, dat voor een belangrijk deel zal worden bebouwd (geschatte bouwhoogte van 5 tot 15 meter) en dat dit bouwvolume zal worden gerealiseerd op meer dan 1,5 meter boven het waterpeil van het Veerse Meer?
Ja, in het genoemde project is uitgegaan van deze volumes en hoogtes.
Klopt het dat dit project gelegen in het Veerse Meer voorzien is in een Natura2000-gebied waar tevens de Vogelrichtlijn van kracht is? Is, indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, voldaan aan de waarborgen die volgens de richtlijnen inachtgenomen moeten worden?
Het genoemde project is gesitueerd in een Natura 2000-gebied. In de Wet natuurbescherming is, ter implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, een beschermingsregime opgenomen voor Natura 2000-gebieden. Een vergunningstelsel maakt daar onderdeel van uit. Dit regime geldt ook voor dit project.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is. Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen, kan ik daar nog geen inzage in geven.
Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing? Zo nee waarom niet?
In samenwerking met betrokken partijen zal worden gekomen tot een Kustpact om enerzijds de kust te beschermen en anderzijds niet op slot te zetten. In het Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone.
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 21 september 2016, dus lopende de discussie over het Kustpact, door het Rijksvastgoedbedrijf een hoofdlijnenovereenkomst is gesloten over de vestiging van een zakelijk recht van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Wissenkerke, sectie A, nummer 2661, ten behoeve van de door de initiatiefnemer voorgenomen ontwikkeling? Hoe past deze overeenkomst in het beleid van Rijkswaterstaat om geen zakelijke rechten meer uit te geven in gebieden die Rijkswaterstaat in beheer heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze overeenkomst in het kader van het Kustpact teniet te doen? Zo nee waarom niet?
Voor een project gelegen in het Veerse Meer zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Over het project gelegen in het Veerse Meer is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich op eventuele verdere ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Hoe verhoudt dit project zich tot de nieuwe Natuurbeschermingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op uw vraag 3.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
In het kader van de vergunningen- en bestemmingsplanprocedure wordt beoordeeld of het project uitvoerbaar is gelet op de geldende wet- en regelgeving, waaronder de stikstofnormen.
Deelt u, mede gezien het feit dat dit project door de gemeente Noord Beveland wordt gezien als een «pijplijn project», de mening dat het alsnog honoreren van alle in het verleden besproken plannen van het Kustpact een nietszeggende overeenkomst maakt? Zo nee waarom niet?
Nee, in het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Voor uitleg van de procedure verwijs ik u naar antwoord 6.
Deelt u de mening dat (gezien het feit dat de bouw van recreatiewoningen, appartementen en penthouses zoals die nu worden voorgesteld nieuw zijn, die in het toetsingskader dat eerder is gebruikt voor de locatie Veerse Dam niet betrokken zijn en het toen uitsluitend ging om een hotel) het plan dat nu voorligt veel meer bebouwing omvat dan eerdere plannen? Deelt u tevens de mening dat, zo er al sprake zou zijn van een «pijplijneffect», dit dan in ieder geval niet geldt voor het huidige veel omvangrijkere plan? Zo nee waarom niet?
De raad heeft op 8 december 2016 besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer die het genoemde plan had opgesteld. De raad heeft daarbij de verschillende aspecten gewogen die genoemd zijn in uw vragen 10 tot en met 15, zoals bijvoorbeeld de relatie met de eerdere afspraken in de regio, het oordeel van het Kwaliteitsteam en de reacties van belanghebbenden. De gemeente heeft daarbij de procedures voor de benodigde besluitvorming, correct gevoerd.
Zijn de nieuwe plannen ook getoetst door het zogenaamde kwaliteitsteam, dat in het eerdere toetsingskader een doorslaggevende stem werd toebedeeld? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke aanleiding voor nieuwe plannen ter compensatie van de sanering van het terrein van «De Lekkerbek» en «Resto Vrouwe in de Polder» inmiddels is verdwenen nu de gemeente Veere dit project in de ijskast heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen, en de surfschool bij het realiseren van het project en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust leidt en dat Staatsbosbeheer, de Zeeuwse Milieufederatie en vele bewoners in Zeeland dit project helemaal niet willen?
Zie antwoord vraag 10.