Lip filler behandeling bij meisjes onder de 18 door ‘cosmetisch’ artsen |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het gegeven dat het in Nederland relatief gemakkelijk is voor een meisje onder de 18 om een lip filler behandeling te krijgen?1
Dit vind ik een zorgelijk signaal.
Wat is het aantal meldingen gedurende de afgelopen jaren bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wat betreft ongeoorloofde cosmetische behandelingen van jeugdigen onder de 18 jaar?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft mij gemeld dat er bij de inspectie geen meldingen bekend zijn van fillers die zijn gezet bij personen onder de 18. De inspectie neemt de informatie uit de uitzending mee als melding in haar toezicht en zal in dat kader de klinieken bezoeken en de klinieken en artsen in kwestie ter verantwoording roepen.
Vindt u dat de IGZ in deze problematiek voldoende toezicht houdt, aangezien een van de «cosmetisch» artsen die in de uitzending over de schreef ging onder verscherpt toezicht staat? Kunt u dit toelichten?
De IGZ houdt toezicht op particuliere klinieken, en daarmee ook op cosmetische (invasieve) behandelingen2. Dit toezicht is vanaf 2015 geïntensiveerd, mede naar aanleiding van de IGZ-rapporten: «Toezicht particuliere klinieken 2014: de schouders eronder!» en «Het resultaat telt: particuliere klinieken 2014» (te vinden op www.igz.nl). Het toezicht vindt plaats door middel van het uitvragen van risico-indicatoren, onaangekondigde bezoeken, onderzoek naar meldingen en/of calamiteiten en gericht onderzoek naar bijvoorbeeld het operatief proces en infectiepreventie.
Net als bij het toezicht op andere sectoren ziet de IGZ bij particuliere klinieken die cosmetische behandelingen aanbieden, toe op de naleving van geldende wet- en regelgeving (zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) en veldnormen, waaraan de bestuurders en professionals zich dienen te houden. De leeftijdsgrens van 18 jaar is een voorbeeld van een veldnorm, opgesteld door de betrokken koepels, die de IGZ ook actief uitvraagt als indicator. Constateert de IGZ dat deze regels niet worden nageleefd dan handhaaft zij.
Zoals in het antwoord op vraag 2 ook wordt aangegeven heeft de IGZ tot dusver geen meldingen binnengekregen waaruit blijkt dat de leeftijdsnorm is overschreden. De IGZ bekijkt of naar aanleiding van de uit de uitzending verkregen informatie moet worden gehandhaafd. Dit geldt ook voor de kliniek die een half jaar onder verscherpt toezicht heeft gestaan (t/m 4 juni 2016), waaraan overigens een andere reden aan ten grondslag lag dan het niet naleven van de leeftijdsnorm. Ten tijde van de uitzending was dit verscherpt toezicht reeds opgeheven.
Gaat de IGZ de artsen die over de schreef zijn gegaan melden bij het Tuchtcollege? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 wordt aangegeven, onderzoekt de IGZ momenteel de informatie uit de uitzending van Kassa, en worden de betreffende klinieken en artsen ter verantwoording geroepen. Dat de IGZ een zaak aanspant bij de tuchtrechter kan daarbij een mogelijke uitkomst zijn.
Werkt de IGZ met zogenaamde «mistery guests» bij die privéklinieken die cosmetische chirurgie aanbieden, zoals ook Kassa heeft gedaan? Zo neen, is het dan niet wenselijk dat dit wel wordt gedaan, te meer aangezien bij cosmetische chirurgie niet zozeer de medische noodzakelijkheid, als wel het verdienen aan cosmetische ingrepen voorop staat?
De inzet van mystery guests moet niet lichtvaardig ingezet worden, als het om een minderjarigen gaat, in dit verband ook wel «lokjongeren» genoemd. Dit levert strijd op met het legaliteitsbeginsel. Andere overheidsinstanties met praktijkervaring op dit punt hebben recentelijk deze conclusie getrokken, waaronder de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de gemeente Utrecht bij het toezicht op de Warenwet.
Is het waar dat de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie de noodklok heeft geluid over complicaties bij cosmetische behandelingen door (snijdende) basisartsen?2
Ja, de Inspectie heeft mij laten weten een brief ontvangen te hebben van de Nederlandse Vereniging van Plastisch Chirurgen (NVPC) en deze als melding in behandeling genomen te hebben.
Klopt het dat 80% van de plastisch chirurgen in Nederland maandelijks patiënten ziet met ernstige complicaties als gevolg van ondeskundig handelen, of fouten door «cosmetische» basisartsen?
Dit cijfer is gebaseerd op een enquête door en onder de leden van de NPVC. Afgaande op de meldingen die de inspectie binnenkrijgt herkent de inspectie dit beeld niet.
Klopt het dat de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) zich om kwalitatieve en medisch inhoudelijke redenen heeft teruggetrokken uit het overleg met onder andere de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde, om te komen tot een verantwoorde opleiding van cosmetische geneeskunde? Zo ja, wat is hiervan de reden?
In maart 2016 is de NVPC uit de Nederlandse Stichting voor Esthetische Geneeskunde (NSEG)4, waarin o.a. de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde (NVCG) zit, gestapt. Door VWS is eind 2014 aan de NSEG gevraagd om kwaliteitsnormen op te stellen, waaruit blijkt wanneer een arts bekwaam is om een cosmetische ingreep uit te voeren. Deze kwaliteitsnormen zijn nog in ontwikkeling en over hoe deze normen eruit zouden moeten zien verschillen de NSEG en NVPC van mening. Inmiddels is gebleken dat de verschillende partijen (NSEG en NVPC) onderling niet tot normen kunnen komen. De Minister zal verzoeken het onderwerp op de meerjarenagenda bij het Zorginstituut te plaatsen. Het Zorginstituut kan, bij in gebreke blijven van veldpartijen, doorzettingsmacht inzetten.
Klopt het dat dat de NVPC zich heeft terug getrokken uit de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde (NSEG), omdat zij niet gehoord werd en kwaliteit en veiligheid van patiënten niet geborgd zag in een consortium waarin artsen aanwezig zijn die zich cosmetisch chirurg noemen van de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Chirurgie (NVVCC) en tevens lid zijn van de NVCG?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de NVPC stelt dat het geld dat u aan de NSEG ter beschikking heeft gesteld niet verantwoord is gebruikt, omdat het opgestelde opleidingsplan volledig tekort schiet in de borging van de kwaliteit en veiligheid? Zo ja, deelt u deze mening? Zo neen, waarom niet?
De NVCG heeft een curriculum ontwikkeld waarvoor door VWS subsidie is verleend. Met deze subsidie wordt een kwaliteitsslag gemaakt in de cosmetische sector. Het curriculum biedt (cosmetisch) artsen de gelegenheid om een gerichte opleiding op het gebied van cosmetische handelingen te kunnen volgen van 2 jaar. De activiteiten om tot een curriculum te komen zijn conform subsidie-aanvraag uitgevoerd. De NVCG biedt de opleiding sinds begin dit jaar aan. Ik heb begrepen dat het curriculum tot stand is gekomen in samenwerking met de leden van de NSEG, waar op dat moment ook de NVPC nog in was vertegenwoordigd.
Is het niet een verkeerde route om (een groep van) artsen die zich bedient (bedienen) van een niet geregistreerde titel zo'n belangrijke stempel te geven om te komen tot een opleiding voor cosmetische geneeskunde? Zo neen, waarom niet?
Nee. De NVCG vertegenwoordigt de (basis) artsen die cosmetische ingrepen uitvoeren en zich veelal cosmetisch arts noemen. Deze artsen richten zich met name op injectables en licht/laser behandelingen. De medisch specialisten (plastisch chirurgen, kno artsen, etc.) actief in de cosmetische sector richten zich met name op de chirurgie. Zoals ik hierboven heb aangegeven, heb ik vernomen dat het curriculum tot stand is gekomen in samenwerking tussen de basisartsen en de medisch specialisten.
Van de NVCG heb ik begrepen, dat zij een beschermde titel willen voor cosmetisch artsen en hiervoor een profielaanvraag hebben ingediend. Ik draag dit een warm hart toe. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling van profielaanvragen ligt bij het College Geneeskundige Specialismen (CGS).
Is het waar dat in Frankrijk cosmetische chirurgie alleen mag plaatsvinden door of onder begeleiding van een plastisch chirurg? Zo ja, wat zijn daarvoor de argumenten? Zo neen, hoe zit het dan precies?3
Nee. In Frankrijk bestaat een medisch specialisme «plastische chirurgie, reconstructief en cosmetisch». De chirurg moet gekwalificeerd zijn in de plastische chirurgie, reconstructief of cosmetisch of in een van de volgende specialismen: kaakchirurgie (gezicht en mondholte), chirurgie van het aangezicht en de hals, stomatologie, oorheelkunde, KNO en halschirurgie, oogheelkunde, verloskunde en gynaecologie en urologie.
Kleine chirurgische ingrepen worden vaak gedaan door dermatologen. Het is echter niet verboden voor generalisten om dit soort ingrepen te plegen.
Is er inmiddels een aanvraag gedaan door de NVCG bij het College Geneeskundige Specialismen (CGS) om te komen tot een profielerkenning «cosmetisch arts»? Zo ja, wat behelst deze profielerkenning? Wat mogen «cosmetisch artsen» in dat profiel voor handelingen verrichten? Wat is uw oordeel daarover?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Is het om redenen van kwaliteit en veiligheid niet voor de hand liggend en aangewezen om de NVPC en de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie (NVDV) het voortouw te geven, om te komen tot een verantwoorde opleiding; ervan uitgaande dat cosmetische ingrepen in principe voorbehouden moeten zijn aan medisch specialisten, zoals plastisch chirurgen dan wel dermatologen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Wat vindt u van het voorstel om binnen de Federatie van Medisch Specialisten, waaronder bijvoorbeeld plastisch chirurgen, dermatologen, oogartsen en KNO-artsen, een adviesorgaan samen te stellen om te voorkomen dat de industrie «cosmetisch’artsen van invasieve en vaak onveilige fillers of energy based devices bedient, zoals nu is gebeurd met de zogenaamde threadlifts die de NVPC verboden heeft voor haar leden?4
De IGZ houdt toezicht op particuliere klinieken, en daarmee ook op cosmetische (invasieve) behandelingen7. Fillers vallen onder het Besluit medische hulpmiddelen en moeten CE-gemarkeerd zijn. Artsen mogen fillers zonder CE-markering niet toepassen. Per 1 januari 2015 is het verboden permanente fillers (o.a. bioAlcamid, PMMA) toe te passen voor cosmetische doeleinden. Daar waar de inspectie op de hoogte is dat artsen dit nog wel toepassen, treed de inspectie op. Energy based devices kunnen ook onder de medische hulpmiddelenwetgeving vallen, maar dat is alleen zo als ze een medisch doel hebben. Als ze alleen een cosmetisch doel hebben, vallen ze hier niet onder en daarmee ook niet onder het toezicht van de inspectie. Met de komst van de nieuwe verordeningen voor medische hulpmiddelen zal dergelijke apparatuur met een cosmetisch doel wel onder de hulpmiddelenwetgeving en onder het toezicht van inspectie vallen.
Is het waar dat de British Association of Aesthetic Plastic Surgeons (BAAPS) het standpunt van haar Nederlandse collega’s heeft overgenomen?5
Nee. Na navraag bij de BAAPS is gebleken dat zij hun leden slechts geïnformeerd hebben over het standpunt van hun Nederlandse collega’s.
Zijn er inmiddels meldingen over complicaties door de toepassing van threadlifts bij de IGZ? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De IGZ heeft tot op heden geen meldingen over complicaties van threadlifts ontvangen.
Gaat de IGZ naar aanleiding van de laatste berichtgeving en de signalen vanuit de NVPC haar beleid ten aanzien van klinieken of artsen die cosmetische behandelingen uitvoeren nog veranderen en/of aanscherpen? Kunt u dit toelichten?
De Inspectie neemt het signaal uit de uitzending van Kassa mee in haar risicotoezicht. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Vragen aan het Europese Hof van Justitie over GMO-regelgeving |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Franse Raad van State vragen heeft doorgeleid aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er zowel bij de techniek cisgenese als bij varianten van de techniek CRISPR-Cas9 geen soortvreemd DNA wordt ingebracht? Deelt u de mening dat organismen, verkregen met deze varianten, even veilig zijn als organismen die verkregen zijn uit klassieke veredeling en daarmee niet onder de genetische modificatie-regelgeving (GMO-regelgeving) zouden moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft cisgenese verwijs ik graag naar een eerdere brief2 waarin Nederland heeft aangegeven dat een vrijstelling van verplichtingen uit de Europese regelgeving voor genetische modificatie gewenst is als een nieuwe veredelingstechniek producten voortbrengt die niet méér risico’s met zich meebrengen dan traditioneel veredelde gewassen.
De techniek CRISPR-Cas9 kent zowel toepassingen waarbij geen soortvreemd DNA wordt ingebracht als toepassingen waarbij dit wel het geval is. Met de CRISPR-Cas9 kunnen genetische modificaties tot stand worden gebracht. Afhankelijk van de toepassing van CRISPR-Cas9 verkrijgt men daarmee ggo’s in de zin van de EU-regelgeving.
De veiligheid van de toepassingen van de techniek CRISPR-Cas9 ten behoeve van markttoelating zal dan ook, gegeven het bovenstaande, van geval tot geval («case by case») moeten worden beoordeeld. Een generieke uitspraak over de veiligheid van de techniek CRISPR-Cas9 is momenteel niet mogelijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de techniek CRISPR-Cas9 enorme kansen biedt op het gebied van duurzaamheid, economische ontwikkeling en investeringen in innovatie? Deelt u de mening dat wanneer bovengenoemde varianten van deze techniek onder GMO-regelgeving gaan vallen, verbetering van onze voedselkwaliteit en voedselzekerheid onnodig beperkt wordt? Zo nee, waarom niet?
CRISPR-Cas9 is een relatief nieuwe techniek die wereldwijd sterk in opkomst is. De verwachting is dat in de toekomst deze techniek een zeer brede toepassing zal hebben. Onder meer in de «Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel»3 en de brief «Voortgang Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel»4 ben ik ingegaan op de maatschappelijke opgaven die – wereldwijd – spelen op het terrein van voedsel en de inzet van het kabinet hierbij. De mondiale ontwikkelingen op het vlak van innovaties in de (landbouw)biotechnologie, waaronder nieuwe technieken zoals CRISPR-Cas9, gaan razendsnel en kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
De Europese gg-regelgeving heeft als doel harmonisatie en de bescherming van de volksgezondheid en het milieu te bewerkstelligen. Voor gg-producten geldt een Europese toelatingsverplichting op basis van een veiligheidsbeoordeling. Deze werkwijze zorgt ervoor dat er een gelijk speelveld in Europa is. Het kabinet wil overregulering voorkomen en de kansen benutten die de nieuwe veredelingstechnieken bieden zo lang de veiligheid voor mens, dier en milieu gegarandeerd is.
Uw Kamer heeft overigens recent de reactie op de Trendanalyse Biotechnologie5 ontvangen waarin ook nader wordt ingegaan op de actuele ontwikkelingen.
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat er een enorme wereldwijde uitdaging ligt om in de toekomst aan de vraag naar voedsel te voldoen, in het licht van de groeiende wereldbevolking?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het toestaan van deze varianten van CRISPR-Cas9 ook voor andere landen enorme kansen biedt, omdat er zaden ontwikkeld kunnen worden die het effect van lokale omstandigheden (zoals droogte of wateroverlast) kunnen minimaliseren en daarmee een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de mondiale voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Biotechnologie, waaronder ook de CRISPR-Cas9 techniek, biedt kansen op tal van gebieden, waaronder de ontwikkeling van zaden of gewassen die bijdragen aan de mondiale voedselzekerheid.
Bent u bekend met het feit dat de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie ook voor Nederland bindend zullen zijn? Bent u ervan op de hoogte dat Nederland inbreng kan leveren ten behoeve van de beantwoording van deze vragen?
Het klopt dat de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Unie aan het
EU-recht geeft, in de gehele Europese Unie geldt. Ook ben ik bekend met de mogelijkheid voor lidstaten om schriftelijke inbreng te leveren ten behoeve van de beantwoording van prejudiciële vragen.
Bent u bereid om namens Nederland het standpunt naar voren te brengen dat organismen die met gerichte mutatie zijn verkregen, niet onder de GMO-regelgeving behoren te vallen, zoals ook Duitsland en Zweden hebben uitgedragen? Zo nee, waarom bent u niet bereid om Nederland ruimte te geven om bij te dragen aan mondiale voedselzekerheid?
De Franse rechter heeft prejudiciële vragen gesteld die gaan over de interpretatie van de vigerende Europese gg-regelgeving (Richtlijn 2001/18/EC). Het antwoord van het Hof moet de Franse rechter voorzien van een bindende uitleg van Europese gg-regelgeving teneinde in een nationale (Franse) rechtszaak een uitspraak te kunnen doen.
Volgens de gangbare procedure worden lidstaten door het Hof uitgenodigd om desgewenst schriftelijke opmerkingen in te dienen over de zaak en een dergelijke uitnodiging heeft Nederland recent ontvangen. De Nederlandse regering is voornemens opmerkingen in te dienen conform eerdere kabinetsbeleidslijn. Een uitspraak van het Hof wordt overigens niet op korte termijn verwacht.
Voor wat betreft het Nederlands standpunt over organismen die met gerichte mutatie zijn verkregen verwijs ik naar mijn antwoorden van 23 februari 20166 en 2 december 20167 op eerdere vragen van uw Kamer. Het standpunt van Nederland is dat, in afwachting van besluitvorming door de Europese Commissie, de genoemde gerichte mutatie techniek als genetische modificatietechniek wordt beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze techniek als ggo worden beschouwd en dus onder de Europese regelgeving ter zake vallen. Voor Nederland is vrijstelling van producten van een genetische modificatietechniek aanvaardbaar als de organismen die een dergelijke techniek voortbrengt niet méér risico’s met zich meebrengen dan organismen die met traditionele veredelingstechnieken zijn voortgebracht.
Het succes van de OV-fiets |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Succes OV-fiets leidt tot tekort op stations»?1
Ja.
Deelt u de mening van NS dat het aanbieden van OV-fietsen niet tot de kerntaken behoort? Wat betekent dit voor de reiziger?
Het aanbieden van OV-fietsen is een eigenstandig initiatief van NS. NS heeft in haar strategie als een van de kernactiviteiten vastgesteld: bijdragen aan de reis van deur-tot-deur. De vervoerconcessie schrijft voor dat NS zowel zelfstandig als gezamenlijk met decentrale overheden, gemeenten, regionale vervoerders, infrastructuurbeheerder en consumentenorganisaties, werkt aan een zo onbelemmerd mogelijke deur-tot-deur reis voor de reizigers. NS heeft het aanbieden van OV-fiets gekozen als één van de instrumenten om hieraan invulling te geven. Ik juich dit initiatief toe. Uit de populariteit van de OV-fietsen blijkt dat ook reizigers dit als een nuttig product zien.
Indien u de mening van NS deelt, hoe verhoudt zich dit dan tot de recent in gang gezette «nationalisatie» op de stations van de exploitatie van fietsenstallingen (inclusief OV-fietsen) en toiletten, waarbij deze voorheen door particuliere bedrijven en andere externe partijen (zoals gemeentelijke Wet sociale werkvoorziening-bedrijven) werden aangeboden en door NS zijn beëindigd? Hoe verhoudt zich deze beweging nu tot het feit dat het aanbieden van OV-fietsen geen kerntaak is? Vindt u dit een wenselijke beweging? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid om hierover in gesprek te gaan met NS?
ProRail en NS zorgen gezamenlijk voor een bereikbaar en toegankelijk station met aantrekkelijke, veilige en optimaal benutte fietsenstallingen. Zij werken hiervoor onder andere samen met gemeenten. Om te zorgen dat de kwaliteit van de stallingen verbetert en overal kwaliteit van een vergelijkbaar niveau wordt aangeboden, neemt NS de aansturing van de stallingen zelf op zich. Voor de nieuwe invulling van de stallingen neemt NS maatschappelijke verantwoordelijkheid waarbij ook mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt nadrukkelijk betrokken worden. Uit de klantbelevingsonderzoeken van NS blijkt dat het klantoordeel van stallingen, waarvan NS de exploitatie heeft overgenomen, betere klantoordelen geven. Door de aansturing van stallingen zelf op zich te nemen, kan NS nog beter een integraal aanbod, inclusief OV-fiets, voor de reiziger realiseren. Dit draagt bij aan een betere reis van deur tot deur. Van nationalisatie is daarbij geen sprake. NS liet eerder als eigenaar van de stallingen de exploitatie van een aantal stallingen door derden uitvoeren, maar heeft besloten de contracten met deze exploitanten te beëindigen. NS kan zelf bepalen hoe om te gaan met de fietsenstallingen in de stations en of daar al dan niet derden bij worden ingeschakeld. Hierover zijn in 2014 vragen van de leden Smaling en Karabulut beantwoord (Aanhangstel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 971).
Welke afspraken zijn hierover gemaakt met NS in de vervoersconcessie? Worden deze afspraken geëvalueerd? Zo ja, wanneer? Is er een marktverkenning voor deze taak uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
In de vervoerconcessie is opgenomen dat NS zich extra zal inspannen voor de verbetering van de reis van deur tot deur. Voor NS maakt OV-fiets daar een wezenlijk onderdeel van uit. Over OV-fiets zijn zelf geen specifieke afspraken in de concessie opgenomen. OV-fiets is naar NS overgebracht toen overheid en ProRail zich uit de stichting OV-fiets terugtrokken. In een proefperiode van enkele jaren bereikte NS goede resultaten met OV-fiets waaronder uitbreiding van het aantal uitgiftelocaties, groei van het aantal ritten en verbetering van de klanttevredenheid. Op basis daarvan is OV-fiets definitief overgegaan naar NS.
Wie betaalt de uitbreiding met 1.000 OV-fietsen per jaar en deelt u de mening dat dit in ieder geval geen overheidstaak is? Zo nee, waarom niet?
NS investeert zelf in deze nieuwe OV-fietsen. Daarnaast investeert NS onder andere ook in uitgiftelocaties, ICT, marketing, innovatie en ontwikkeling. Als de groei van OV-fiets zich doorzet, wordt verwacht dat OV-fiets binnen enkele jaren het break-even punt bereikt.
Zit de OV-fiets verpakt in abonnementen die door NS worden uitgegeven en krijgt de klant nu geen waar voor zijn abonnement omdat er te weinig OV-fietsen zijn?
Nee. OV-fiets zit niet verpakt in een NS abonnement. De kosten voor OV-fiets worden niet doorberekend naar de abonnementhouders van NS. Daarnaast betaalt de OV-fiets klant per 1 januari geen abonnementskosten meer. De klant betaalt dan alleen voor de ritten die hij of zij maakt. Hiermee wil NS een drempel voor het gebruik van OV-fiets wegnemen. Reizigers hebben voor gebruik van OV-fiets een persoonlijke OV-chipkaart nodig (om te kunnen factureren) en hoeven zich alleen nog aan te melden voor gebruik van OV-fiets.
Bent u bereid om in overleg met NS te kijken of deze taken wederom kunnen worden afgestoten aan de markt en marktpartijen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit antwoord tot het feit dat NS benadrukt dat dit toch geen overheidstaak is?
NS krijgt de ruimte om naast de verplichtingen uit de concessie de reiziger ook op andere manieren te faciliteren in haar mobiliteit. Het staat andere marktpartijen vrij om voor de deur-tot-deur reis innovatieve concepten te ontwikkelen zoals concepten met betrekking tot de fiets. Zo gaat vervoerder Syntus vanaf december een eigen deelfiets introduceren in de provincies Gelderland en Utrecht in plaatsen als Apeldoorn en Ede. Ik zie dan ook geen reden om in gesprek te treden met NS.
Bent u bereid deze vragen vóór het notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november 2016 te beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken deze vragen voor het notaoverleg te beantwoorden. Ik geef uw Kamer daarom in overweging de beantwoording te betrekken bij een volgend algemeen overleg.
De asbestzaak in Dodewaard |
|
Eric Smaling (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden bezoekers aan de Versbeurs in 2011 willens en wetens zijn blootgesteld aan asbest?1
Asbest is een zeer gevaarlijke stof en kan verschillende vormen van kanker veroorzaken. Het willens en wetens blootstellen van bezoekers aan asbestvezels vind ik dan ook verwerpelijk, bovendien is het strafbaar. In deze zaak is het OM overgegaan tot vervolging en heeft de rechtbank de beheerders veroordeeld.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat er een evenement in een hal heeft plaatsgehad waarvan bekend was dat er een hoge concentratie asbestvezels aanwezig was? Waarom was deze hal niet afgesloten voor bezoekers en evenementen?
Uit navraag blijkt dat in 2009 in de gemeente Neder-Betuwe een steenfabriek leeg kwam te staan. De Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft het terrein gekocht in opdracht van de provincie Gelderland ten behoeve van gebiedsontwikkeling. In de leegstaande fabriek waren nog installaties zoals ovens aanwezig. Tijdens de leegstand hebben koperdieven en vandalen de voormalige fabriek bezocht en onder meer de ovens kapot gemaakt. Waarschijnlijk is als gevolg van het vandalisme asbest vrijgekomen in verschillende ruimtes. In september 2011 is er een asbestinventarisatie uitgevoerd in de fabriek. Uit deze inventarisatie bleek dat er in diverse ruimtes een te hoge concentratie asbestvezels in de lucht aanwezig was.
Het adviesbureau dat de asbestinventarisatie heeft uitgevoerd heeft aan de beheerders van het voormalige fabrieksterrein geadviseerd het terrein onmiddellijk af te sluiten. De beheerders van het terrein hebben dit advies genegeerd en zijn daarvoor op 20 oktober jl. door de rechter veroordeeld.
In november 2011 begreep de gemeente Neder-Betuwe dat er een te hoge concentratie asbestvezels aanwezig was en heeft de gemeente het terrein afgesloten voor het publiek.
Hoeveel mensen hebben sinds de sluiting deze voormalige steenfabriek bezocht tijdens andere gelegenheden en zijn hierbij blootgesteld aan de hoge concentratie asbestvezels?
In november 2011 heeft het bevoegd gezag, de gemeente Neder-Betuwe, de fabriek gesloten. In de periode van september 2011 tot november 2011 heeft er in ieder geval een Versbeurs plaatsgevonden. Het OM schat in dat honderden mensen de besmette ruimten hebben betreden.
Wat is uw reactie op de beweringen dat het Openbaar Ministerie niet van alle feiten en omstandigheden op de hoogte was, zoals van de onwetendheid van bezoekers en de risico’s van asbest?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het OM niet van de feiten en omstandigheden die voor dit strafrechtelijk onderzoek relevant zijn op de hoogte was. Van belang is hierbij te vermelden dat het in deze strafzaak vooral ging om gevaarzetting. Door het OM is bij het omschrijven van de gevaarzetting en de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bezoekers niet beoogd om de vraag te beantwoorden hoe groot de kans is dat dit risico leidt tot daadwerkelijke gezondheidsproblemen. Het willens en wetens blootstellen van mensen aan gevaarlijke stoffen is op zichzelf een strafbaar feit. Naar aanleiding van een in 2011 uitgebracht asbestinventarisatierapport van het bewuste pand door de DLG zijn door de betrokken instanties afspraken gemaakt over de communicatie met de bezoekers. Het OM ging er om die reden vanuit dat de bezoekers op de hoogte waren van het risico van een asbestbesmetting. Later bleek dat dit niet zo was.
Het antwoord op de vraag hoe groot de kans is dat daadwerkelijke gezondheidsproblemen ontstaan, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Dat één van de geraadpleegde deskundigen in het onderhavige krantenartikel betoogt dat het in deze casus wel losloopt met het gezondheidsrisico voor de bezoekers moet voor rekening van deze deskundige worden gelaten. Een rapportage van deze deskundige is door de verdediging in het strafproces ingebracht, de rechtbank heeft daarvan gezegd dat de status van het rapport niet duidelijk is en dat de inhoud ervan ook niet afdoet aan het feit dat in deze casus een groot aantal personen is blootgesteld aan een aanmerkelijk risico op asbestbesmetting. Uit het vonnis blijkt dat de rechtbank het een feit van algemene bekendheid acht dat asbest gevaarlijk is voor de veiligheid en/of gezondheid van personen. De rechtbank heeft in het vonnis het OM gevolgd als het gaat om de geconstateerde ernst van de gedragingen van de verdachten en de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bezoekers.
Hoe wordt nu gecommuniceerd met bezoekers? Is er sprake van een «follow-up»?
Het primaat voor risicocommunicatie ligt bij het bevoegd gezag en het gesprek hierover moet vooral op lokaal niveau worden gevoerd. Inmiddels heb ik van de gemeente en de provincie begrepen dat de bezoekers van het terrein niet actief zijn geïnformeerd over de mogelijke gezondheidsrisico’s die zij hebben gelopen. Ik vind het in het algemeen van groot belang dat over asbest en mogelijke gezondheidsrisico’s transparant en eenduidig wordt gecommuniceerd. Vandaar dat ik per brief de gemeente en de provincie heb opgeroepen dit alsnog gezamenlijk ter hand te nemen.
Hoe wordt voorkomen dat er evenementen kunnen worden georganiseerd in gebouwen die wegens asbestgevaar afgesloten hadden moeten zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van eigenaren en beheerders van gebouwen om bij asbestgevaar het gebouw af te sluiten en te laten saneren. Het bevoegd gezag ziet hier op toe.
In deze zaak hebben de beheerders van het gebouw de wet overtreden en zijn hiervoor vervolgd en veroordeeld. Van de vervolging en veroordeling gaat een waarschuwing uit naar andere pandbeheerders.
De aanhouding van demonstranten wegens belediging |
|
Nine Kooiman (SP), Sadet Karabulut (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat tijdens een demonstratie voor de vrijlating van opgepakte Koerdische parlementariërs arrestaties zijn verricht wegens belediging?1 Hoe is de besluitvorming over deze arrestaties precies verlopen? Door wie zijn welke beslissingen op welk moment genomen?
Bij de demonstratie op 12 november is één arrestatie verricht ter zake van belediging. Een aantal mensen liep met een bord met de tekst «Erdogan Terrorista» met daarbij een afbeelding van president Erdogan met een Hitler snor. Het Openbaar Ministerie oordeelde deze uiting als strafbaar (belediging, artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht). In het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit heeft op verzoek van het Openbaar Ministerie de politie de demonstranten gevraagd de borden in te leveren. Eén man weigerde dat en is vervolgens aangehouden. Daarnaast zijn zeven mensen aangehouden vanwege geweldsdelicten.
Wat hielden de beledigingen, op basis waarvan de arrestaties zijn verricht, precies in?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat het lokale gezag specifieke leuzen op voorhand verboden heeft verklaard? Zo ja, door wie precies, welke leuzen betreft het, op basis waarvan is dat gebeurd en vindt u dat terecht?
Nee, voor zover mij bekend is daar geen sprake van.
Worden de opgepakte demonstranten ook daadwerkelijk vervolgd? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, ziet u ook het risico dat een arrestatie niet gebruikt mag worden als middel om demonstranten met leuzen die op, of over de grens zijn, tijdelijk de vrijheid om te demonstreren te ontnemen?
De beoordeling of vervolging wordt ingesteld tegen de wegens geweldpleging aangehouden demonstranten ligt bij het Openbaar Ministerie. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om te demonstreren, zolang het de openbare orde niet verstoort, een fundamenteel recht is in onze democratie? Op welke wijze is dat hier gewaarborgd?
Die mening deel ik. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de uitoefening van dat recht geen moment in het geding is geweest.
Vindt u dat provocerende leuzen tijdens een demonstratie onder de vrijheid van meningsuiting vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitoefening van grondrechten, dus ook de vrijheid van meningsuiting, is niet absoluut, maar wordt begrensd door ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Dat is in dit geval artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
CEF-subsidiegelden |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het afwijzen door de Europese Commissie van CEF-subsidiegelden voor bijvoorbeeld de inbouw van gaswassers in schepen binnen TEN-T?
Ja.
Hoe denkt u over de herhaaldelijke afwijzingen van specifiek Nederlandse CEF-aanvragen voor milieumaatregelen zoals het uitrusten van gaswassers door de Europese Commissie?
Het is mij niet bekend dat er sprake zou zijn van een door Europa herhaaldelijk afwijzen van specifiek Nederlandse CEF aanvragen voor milieumaatregelen. De Europese Commissie beoordeelt aanvragen voor CEF co-financiering voor Milieumaatregelen waar Nederlandse partijen bij betrokken zijn worden voorzover mij bekend op basis van dezelfde criteria als aanvragen uit andere EU lidstaten.
Deelt u de mening dat Europese subsidiegelden belangrijk zijn voor de Nederlandse scheepvaart, met name omdat het Rijk hiervoor geen middelen ter beschikking stelt?
Ja, ik ben van mening dat Europese subsidiegelden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan verduurzaming van de Europese en Nederlandse scheepvaart.
Acht u de afwijzing door de Europese Commissie van Nederlandse CEF-subsidieaanvragen ten opzichte van de toewijzingen van aanvragen uit andere Europese lidstaten in lijn met het uitgangspunt van een eerlijk level-playing-field? Zo ja, waarom? Zo nee, wat kunt u hierop ondernemen?
Ik heb geen aanwijzing dat CEF subsidies concurrentieverstorend werken. Subsidietoekenning vindt plaats op basis van dezelfde criteria die voor alle aanvragers gelden en subsidierondes staan voor alle partijen op dezelfde wijze open. De Europese Commissie beoordeelt de aanvragen, waaronder de voorstellen voor het installeren van gaswassers, onder andere op basis van rijpheid van het project, bijdrage van de subsidie aan het project, kwaliteit, bijdrage aan de ontwikkeling van het netwerk en EU toegevoegde waarde. De Commissie laat de aanvragen door teams van extern deskundigen beoordelen waarbij de projecten worden gescoord.
Bij de afgelopen subsidie oproepen werd het beschikbare budget overigens twee tot drie keer overvraagd. Dat betekent dus dat circa tweederde van de aanvragen niet kon worden gehonoreerd.
De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Nine Kooiman (SP), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Foort van Oosten (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de documentaire «Grenzeloos Misbruikt» van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en International Justice Mission (IJM)?
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de aanbevelingen die de organisaties achter de documentaire, naar aanleiding van de documentaire op 2 november 2016, hebben aangeboden aan de vaste commissies van Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken uit de Tweede Kamer?1
Bij brief van 6 september 2016 heb ik aan uw Kamer het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme doen toekomen2. Mede op basis van de bevindingen uit het rapport «Global Study on Sexual Exploitation of Children in Travel en Tourism» wordt in het plan een sterk accent gelegd op de Filipijnen, wat betreft de bestrijding van kindermisbruik in het buitenland waaraan Nederlanders op enigerlei wijze deelnemen. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik hier verder op in.
De Nederlandse ambassade in Manila richtte in 2014 het informatieuitwisselingsplatform «Manila Dialogue» op waar nationale en internationale partners structureel met elkaar in contact staan over ontwikkelingen en gesignaleerde risico’s op het gebied van mensenhandel, waaronder de seksuele uitbuiting van kinderen. Begin 2016 zijn onder dit platform werkgroepen opgericht die specifiek aandacht geven aan de meest kwetsbare groepen, waaronder kinderen. Op 1 november jl. vond op initiatief van de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken een expertbijeenkomst over seksuele uitbuiting van kinderen plaats, waarbij het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, betrokken mensenrechten ngo’s en ambassades in de Zuidoost-Azië regio aan deelnamen. Ook deze bijeenkomst had als doel om de samenwerking en informatiedeling in de strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen in Zuidoost-Azië te verbeteren.
Wat betreft de specifieke aanbevelingen om via het strafrecht webcamseks met kinderen aan te pakken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 6, 7 en 10.
Klopt de aanname van de betrokken organisaties dat er wereldwijd zo’n tien miljoen kinderen worden uitgebuit in de commerciële seks of pornografie? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders als dader of gebruiker vermoedelijk betrokken zijn bij dit misbruik? Hoeveel zaken zijn jaarlijks aanhangig bij de rechter in dit kader?
Zowel het aantal kinderen als het aantal daders dat wereldwijd betrokken is bij seksueel kindermisbruik wordt niet bijgehouden. Wel is bekend dat op 1 december 2016 wereldwijd 29 Nederlanders zijn gedetineerd vanwege een veroordeling voor dan wel verdenking van een zedendelict waarbij minderjarigen het slachtoffer werden. In de Filipijnen zitten momenteel drie Nederlanders hiervoor vast.
Heeft de politie voldoende middelen op te treden tegen mensen die tegen betaling kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland? Kunt u aangeven welke middelen dit zijn, hoe zij worden toegepast en welke middelen en juridisch instrumentarium nodig zijn ter aanvulling op de bestaande bevoegdheden?
Alle middelen en het daarbij behorende juridische instrumentarium die de politie ter beschikking staan ten behoeve van de reguliere opsporing (ook in de digitale omgeving), worden ook ingezet voor de opsporing van het misbruik van kinderen. Naar inschatting van de politie zullen de aanvullende bevoegdheden die het wetsvoorstel Computercriminaliteit III na inwerkingtreding biedt (op afstand binnendringen en onderzoek doen in een geautomatiseerd systeem) verder helpen in de opsporing van het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland waarbij Nederlandse plegers betrokken zijn.
De opsporing van Nederlandse personen die, tegen betaling, kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam, blijkt een zeer arbeidsintensieve aangelegenheid. Dit komt mede door geavanceerde technische middelen die daders inzetten om zichzelf af te schermen wat opsporingsonderzoek en bewijsgaring complexer en tijdrovender maakt. De technologische ontwikkelingen in het digitale domein gaan dusdanig snel dat dit met zich meebrengt dat er blijvende aandacht zal moeten zijn voor middelen en instrumentarium.
Als misbruik plaatsvindt in het buitenland is er sprake van externe afhankelijkheden, zoals de betrokkenheid en het kennisniveau van buitenlandse autoriteiten in de bronlanden. Bovendien is de capaciteit in de bronlanden veelal schaars en zijn bronlanden genoodzaakt om te prioriteren in het werkaanbod vanwege internationale verzoeken om rechtshulp van andere landen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van deze organisaties voor een meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet, specifiek gericht op netwerken die zich schuldig maken aan kinderporno en het kijken naar misbruik van kinderen uit het buitenland voor de webcam? Welke mogelijkheden ziet u om dit vorm te geven?
Meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet is een van de mogelijkheden die aan de bestrijding van kinderporno en webcamseks inhoud kan geven. Verstoring van de netwerken die zich hieraan schuldig maken is vanzelfsprekend gewenst en wordt binnen de huidige aanpak meegenomen, ook in internationaal verband in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten. Dit heeft het gewenste effect, maar soms leidt het ertoe dat daders slimmere manieren bedenken om opsporing te bemoeilijken. Opgemerkt dient te worden dat ook voor deze methode geldt dat er sprake is van prioritering binnen het totale werkaanbod van kinderporno en kindersekstoerisme.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het inzetten van digitale opsporingstechnieken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject van Terres des Hommes, bij de opsporing van kinderpornonetwerken?
Naar inschatting van de politie zal het digitale opsporingsinstrumentarium hiertoe voldoende mogelijkheden bieden met de aanvullende bevoegdheden, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr.3 waar ik in mijn antwoorden op vraag 4 van deze set en vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beiden D66) nader op inga. Ik zie dan ook geen reden voor nader onderzoek naar digitale opsporingstechnieken.
Wat vindt u van het pleidooi van de organisaties voor meer bevoegdheden voor de politie om bij in beslagname van computers van verdachten van kinderporno door te kunnen rechercheren naar eventuele medeverdachten via deze computers, door deze in de lucht te houden? Tegen welke beperkingen om dat mogelijk te maken loopt u nu aan? Welke juridische beperkingen spelen hierbij een rol? Hoe laat zich dat vergelijken met de bevoegdheden van politie in het buitenland, zoals het voorbeeld uit Australië dat in het rapport wordt genoemd?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4, waar ik inga op de middelen en instrumentarium die de politie ter beschikking staan en mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66), waar ik inga op mogelijkheden voor de politie om gebruik te maken van de zg. honeypots of (het overnemen) van het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten worden gepleegd. Hierbij gelden de gebruikelijke beperkingen met betrekking tot de toepassing, zoals het in mijn antwoord bij vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66) aangehaalde verbod op uitlokking.
In welke mate heeft Nederland contact met de Filipijnen over het probleem van webcamseks met Filipijnse minderjarigen door Nederlandse gebruikers? Bent u tevreden over de internationale samenwerking met de Filipijnen in de bestrijding van kinderporno en webcamseks met minderjarigen en zo ja, waarom?
In het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme dat uw Kamer op 6 september 2016 is toegestuurd, is de samenwerking met de overheid in de regio Zuidoost-Azië een belangrijk onderdeel. In het bijzonder zal de komende jaren de samenwerking met de Filipijnen worden geïntensiveerd, onder andere door een pilot met een toolkit die ertoe strekt meer betekenisvolle meldingen voor de opsporing en vervolging van Nederlandse plegers van kindersekstoerisme te verkrijgen. De Filipijnen zijn sinds 2016 ook lid van de Virtual Global Taskforce (VGT) waar periodiek landen met elkaar wisselen over acties en ontwikkelingen op het gebied van (online en offline) seksueel kindermisbruik.
De Filipijnse autoriteiten onderschrijven namelijk dat kindersekstoerisme en webcamseks met minderjarigen een probleem is en zijn ook bereid met internationale partners daarop actie te ondernemen. Het aantal Filipijnse politiemedewerkers dat werkt aan de bestrijding van seksueel kindermisbruik (incl. webcamseks) is uitgebreid en kortgeleden is hiervoor speciaal het team Internet Crimes Against Children opgericht. Ook geeft de Filipijnse politie actief opvolging aan meldingen die Nederland deelt met de Filipijnen, wat heeft geleid tot verschillende (al dan niet gezamenlijke) opsporingsonderzoeken. Om die reden is de plaatsing van de flexibele politieliasion (FILO) in Manila met twee jaar verlengd.
Is de huidige bezetting van de Nederlandse Liaison officer inzake Sekstoerisme in Manilla toereikend, gezien de zware taak en omvang van deze vorm van criminaliteit? Kunt u beschrijven waar de werkzaamheden van de Liaison officer uit bestaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 6 september 2016 is de aanstelling van de flexibele liaison (FILO) in Manila, speciaal voor de bestrijding van het fenomeen kindersekstoerisme, met twee jaar verlengd. Daarmee acht ik de huidige bezetting toereikend. De FILO Kindersekstoerisme in Manila onderhoudt het contact met de plaatselijke autoriteiten bij zaken waar een Nederlander betrokken is bij misbruik van kinderen. De FILO is de schakel tussen de Teams Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme in Nederland en de lokale autoriteiten bij gezamenlijke opsporingstrajecten betreffende kindersekstoerisme.
Verder ontwikkelen de FILO ’s Kindersekstoerisme in Manila en Bangkok een regionale aanpak van het fenomeen kindersekstoerisme, samen met de vaste politieliaisons en waar mogelijk met de liaisons van strategische partnerlanden en NGO’s in de regio. De thematische Kindersekstoerisme-liaisons hebben hierbij ook aandacht voor aanverwante thema’s als mensenhandel en kinderpornografie.
Tenslotte dragen de FILO’s waar mogelijk bij aan concrete projecten van Interpol en Europol, zoals het Project Green Notices, maar ook aan preventie.
Gedurende de plaatsingstermijn van de FILO Kindersekstoerisme wordt een strategie ten aanzien van de inbedding van het thema Kindersekstoerisme binnen de staande organisatie geformuleerd ten einde tijdig de beëindiging van de plaatsingstermijn van de FILO op effectieve wijze op te vangen.
Bent u bereid bijvoorbeeld in het kader van het mensenrechtenfonds of uit andere fondsen aanvullende middelen en tevens expertise ter beschikking te stellen voor het trainen en uitbreiden van de zedenpolitie in de Filipijnen, zoals de betrokken organisaties bepleiten? Waarom wel, indien nee waarom niet?
Nederland financiert uit het SRGR Partnerschapsfonds met 3 miljoen euro per jaar het «Down to Zero» programma waarin Terre des Hommes wereldwijd activiteiten uitvoert die gericht zijn op het tegengaan van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme. Deze inspanningen zijn mede gericht op politietraining en de vergroting van opsporingscapaciteit op de Filipijnen.
Omdat deze inspanningen de inzet vereisen van schaarse gespecialiseerde operationele capaciteit van de politie, die daardoor niet voor de opsporing in Nederland beschikbaar is, ben ik helaas gedwongen hiermee terughoudend om te gaan. Overigens levert Nederland, in vergelijking tot andere Europese landen, een relatief grote inspanning, aan de bestrijding van kindersekstoerisme op de Filipijnen door de inzet van de FILO.
Het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam |
|
Joyce Vermue (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten in de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 en 10 november 2016 over het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam tussen Walcheren en Noord-Beveland?1
Ja.
Realiseert u zich dat dit project voorziet in de aanleg van een eiland van ruim 3 hectare, dat voor een belangrijk deel zal worden bebouwd (geschatte bouwhoogte van 5 tot 15 meter) en dat dit bouwvolume zal worden gerealiseerd op meer dan 1,5 meter boven het waterpeil van het Veerse Meer?
Ja, in het genoemde project is uitgegaan van deze volumes en hoogtes.
Klopt het dat dit project gelegen in het Veerse Meer voorzien is in een Natura2000-gebied waar tevens de Vogelrichtlijn van kracht is? Is, indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, voldaan aan de waarborgen die volgens de richtlijnen inachtgenomen moeten worden?
Het genoemde project is gesitueerd in een Natura 2000-gebied. In de Wet natuurbescherming is, ter implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, een beschermingsregime opgenomen voor Natura 2000-gebieden. Een vergunningstelsel maakt daar onderdeel van uit. Dit regime geldt ook voor dit project.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is. Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen, kan ik daar nog geen inzage in geven.
Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing? Zo nee waarom niet?
In samenwerking met betrokken partijen zal worden gekomen tot een Kustpact om enerzijds de kust te beschermen en anderzijds niet op slot te zetten. In het Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone.
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 21 september 2016, dus lopende de discussie over het Kustpact, door het Rijksvastgoedbedrijf een hoofdlijnenovereenkomst is gesloten over de vestiging van een zakelijk recht van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Wissenkerke, sectie A, nummer 2661, ten behoeve van de door de initiatiefnemer voorgenomen ontwikkeling? Hoe past deze overeenkomst in het beleid van Rijkswaterstaat om geen zakelijke rechten meer uit te geven in gebieden die Rijkswaterstaat in beheer heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze overeenkomst in het kader van het Kustpact teniet te doen? Zo nee waarom niet?
Voor een project gelegen in het Veerse Meer zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Over het project gelegen in het Veerse Meer is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich op eventuele verdere ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Hoe verhoudt dit project zich tot de nieuwe Natuurbeschermingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op uw vraag 3.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
In het kader van de vergunningen- en bestemmingsplanprocedure wordt beoordeeld of het project uitvoerbaar is gelet op de geldende wet- en regelgeving, waaronder de stikstofnormen.
Deelt u, mede gezien het feit dat dit project door de gemeente Noord Beveland wordt gezien als een «pijplijn project», de mening dat het alsnog honoreren van alle in het verleden besproken plannen van het Kustpact een nietszeggende overeenkomst maakt? Zo nee waarom niet?
Nee, in het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Voor uitleg van de procedure verwijs ik u naar antwoord 6.
Deelt u de mening dat (gezien het feit dat de bouw van recreatiewoningen, appartementen en penthouses zoals die nu worden voorgesteld nieuw zijn, die in het toetsingskader dat eerder is gebruikt voor de locatie Veerse Dam niet betrokken zijn en het toen uitsluitend ging om een hotel) het plan dat nu voorligt veel meer bebouwing omvat dan eerdere plannen? Deelt u tevens de mening dat, zo er al sprake zou zijn van een «pijplijneffect», dit dan in ieder geval niet geldt voor het huidige veel omvangrijkere plan? Zo nee waarom niet?
De raad heeft op 8 december 2016 besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer die het genoemde plan had opgesteld. De raad heeft daarbij de verschillende aspecten gewogen die genoemd zijn in uw vragen 10 tot en met 15, zoals bijvoorbeeld de relatie met de eerdere afspraken in de regio, het oordeel van het Kwaliteitsteam en de reacties van belanghebbenden. De gemeente heeft daarbij de procedures voor de benodigde besluitvorming, correct gevoerd.
Zijn de nieuwe plannen ook getoetst door het zogenaamde kwaliteitsteam, dat in het eerdere toetsingskader een doorslaggevende stem werd toebedeeld? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke aanleiding voor nieuwe plannen ter compensatie van de sanering van het terrein van «De Lekkerbek» en «Resto Vrouwe in de Polder» inmiddels is verdwenen nu de gemeente Veere dit project in de ijskast heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen, en de surfschool bij het realiseren van het project en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust leidt en dat Staatsbosbeheer, de Zeeuwse Milieufederatie en vele bewoners in Zeeland dit project helemaal niet willen?
Zie antwoord vraag 10.
Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland |
|
Marit Maij (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland? 1
Ja.
Waarom zou Griekenland 1,75 miljard euro moeten krijgen voor de bouw van twee nieuwe bruinkoolcentrales?
In het artikel wordt gewezen op de Griekse wens om te worden aangemerkt als één van de minst vermogende lidstaten. Hiertoe zou de groep lidstaten waarvoor deze uitzondering geldt, moeten worden uitgebreid. Griekenland zou dan een deel van zijn te veilen emissierechten, gratis toe mogen wijzen aan de energiesector voor modernisatie van deze sector.
Het Industriecomité van het Europees parlement heeft deze Griekse wens in zijn positie opgenomen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit voorstel in het Europees parlement en de Raad op brede steun kan rekenen en verwacht niet dat dit voorstel wordt opgenomen in de ETS-richtlijn voor de periode 2021–2030.
Klopt het dat deze kolencentrales dan zouden kunnen produceren voor een periode van maar liefst 40 jaar?
Ja, nieuwe kolencentrales zijn daar naar verwachting technisch toe in staat. De economische levensduur zal tenminste 25 jaar zijn.
Waarom zou dit geld uit de ETS-emissierechten opgebracht moeten worden?
Bij de herziening van de ETS-richtlijn zet ik me ervoor in dat enkel subsidie kan worden gegeven aan CO2-arme projecten. Een aantal lidstaten deelt deze inzet, waarbij de landen die financiële steun ontvangen vanzelfsprekend wel het laatste woord willen hebben over welke projecten binnen hun land worden uitgevoerd. Ik richt me daarom op scherpe criteria voor het gebruik van de middelen. Daarnaast zet ik me ervoor in dat de groep lidstaten die van deze uitzondering gebruik mogen maken, niet wordt uitgebreid.
Hoe verhoudt dit zich tot de Overeenkomst van Parijs en de Europese klimaatdoelen en de leidende rol die de EU voor zichzelf ziet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u doen om deze gang van zaken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om bij deze subsidies meer aan te sturen op verduurzaming en vergroening van de energievoorziening?
Naast het opnemen van de voorwaarde om binnen deze uitzonderingsbepaling enkel subsidie voor CO2-arme projecten te geven, draagt een competitief biedproces hieraan bij. In het Commissievoorstel voor herziening van de ETS richtlijn wordt voorgesteld dat door middel van een competitief biedproces bij grote projecten er voor gezorgd moet worden dat enkel projecten die leiden tot emissiereductie worden geselecteerd.
Kosten salderingregeling zonne-energie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De miljarden voor duurzame energie en het draagvlak bij de burger»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie ten gevolge van de salderingsregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
Ik kan een schatting geven van de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie tengevolge van de salderingsregeling in 2015. De gederfde inkomsten aan energiebelasting worden geraamd op € 77 miljoen. Dit bedrag wijkt af van de eerdere schatting van € 58 miljoen die is opgenomen in de Miljoenennota (internetbijlage 13, tabel 13.2.4). Op basis van de data van Certiq over grootschalige zon-pv systemen, wordt duidelijk dat een groter deel van de totaal opgewekte stroom onder de salderingsregeling valt dan eerder was aangenomen. De gederfde inkomsten in de opslag duurzame energie worden geraamd op € 3 miljoen.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie zijn ten gevolge van de postcoderoosregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
De gederfde inkomsten van de postcoderoosregeling in 2015 zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen
Kunt u aangeven wat de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling was in 2015 in Euro / ton CO2?
In de evaluatie van de salderingsregeling die dit jaar wordt afgerond en naar Uw Kamer zal worden gestuurd zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling. De postcoderoosregeling wordt in 2017 geëvalueerd. Ook in deze evaluatie zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit.
In het rapport van de IBO-werkgroep kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen dat in het voorjaar is verschenen zijn de nationale kosten van verschillende maatregelen per vermeden ton CO2 in 2020 weergegeven. In de tabel hieronder zijn uit het rapport de kosten van de SDE+ en van de salderingsregeling opgenomen. Deze nationale kosten geven een indicatie van de kostenefficiëntie.
53
49
78
116
269
Bron: Rapport IBO kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen, tabel 6.2, april 2016
Kunt u aangeven hoeveel de cumulatieve kosten van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling sinds 2012 zijn?
De geraamde cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de salderingsregeling voor 2012-2015 bedragen € 179 miljoen, exclusief ODE. De postcoderoosregeling is pas in 2013 gestart en zowel in 2014 als 2015 uitgebreid. De cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de postcoderoosregeling zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen.
Kunt u aangeven hoe de kosteffectiviteit van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich hebben ontwikkeld in de periode 2012 tot en met 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de kosten van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich verhouden tot de kosten van de Stimulering Duurzame Energieproductie + (SDE+)-regeling?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een verschil te maken valt tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en de eis dat energiebedrijven het leveringstarief volledig dienen te salderen anderzijds?
Momenteel wordt er zowel gesaldeerd voor de belastingen als voor het leveringstarief van de energieleverancier. Met een digitale elektriciteitsmeter die de afname van elektriciteit van het net en de invoeding van zelf opgewekte elektriciteit afzonderlijk van elkaar registreert (dit kan ook een zogenoemde «slimme» meter zijn), is het mogelijk om onderscheid te maken tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en het salderen van het leveringstarief van de energieleverancier anderzijds. In de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale, duurzame energie na 2020 zal ik dit onderscheid in mijn overwegingen meenemen.
Kunt u zorgen dat de evaluatie van de salderingsregeling en een eventuele aanpassing daarvan vóór de plenaire behandeling van de evaluatie van het Energieakkoord aan de Kamer aangeboden wordt?
Op dit moment vindt de evaluatie van de salderingsregeling plaats. Het onderzoek wordt dit jaar afgerond. De Minister van Economische Zaken en ik zullen uw Kamer in december informeren over de uitkomsten van de evaluatie en het vervolgproces. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie bekijkt het kabinet de regeling in de bredere context van de stimulering van zonne-energie en de gewenste groei van decentrale hernieuwbare energieproductie, om daarmee tot een integrale afweging te komen. Nadat dit in beeld is gebracht, zal het kabinet besluiten over de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare energie na 2020. Het streven is om uw Kamer hierover in de eerste helft van 2017 te informeren.
De import van groen gas |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de antwoorden herinneren van eerdere vragen over de import van groen gas?1
Ja.
Deelt u de mening dat groen gas een bijdrage kan leveren aan de transitie naar een duurzame energievoorziening en een vermindering van de vraag naar Gronings laagcalorisch gas (L-gas)?
Ja.
Is het waar dat u in september een brief heeft ontvangen van Essent, OrangeGas en PitPoint met het verzoek een pilot te starten voor de import van groen gas?
Ja.
Is het waar dat u deze brief nog niet beantwoord heeft? Kunt u deze brief alsnog beantwoorden vóór het Algemeen overleg Energieraad voorzien op 30 november aanstaande? Kunt u ook ingaan op het verzoek van Vertogas om een bespreking met uw ministerie?
In reactie op de brief heb ik een antwoord opgesteld dat per abuis niet is verzonden. De antwoordbrief, met gelijke strekking als deze en de vorige beantwoording van uw vragen over de internationale handel van groen gas, is alsnog verstuurd. Mijn ministerie heeft regulier overleg met Vertogas, waarin ook mijn standpunt ten aanzien van het starten van een pilot aan de orde is geweest. Aan het verzoek om een bespreking is derhalve voldaan.
Is het waar dat u al een jaar in gesprek bent met Vertogas (dochter van Gasunie) over de mogelijkheid om buitenlandse groengascertificaten alsnog toe te staan? Welk resultaat hebben deze gesprekken opgeleverd?2
Ik heb meerdere keren met Vertogas gesproken over internationale handel van groen gas en aan hen aangegeven dat ik de import van buitenlandse groengascertificaten op dit moment niet wil toestaan, maar inzet op de ontwikkeling van een Europees platform voor de uitwisseling van gvo’s. Zie ook mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Jan Vos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 304).
Waarom neemt Vertogas nu nog niet deel aan de European Renewable Gas Registry (ERGaR)? Kunt u bevorderen dat Vertogas proactief deel gaat nemen aan ERGaR?
Vertogas is sinds begin van dit jaar betrokken bij het ERGaR initiatief. Volgend op de signalen uit de sector en de randvoorwaarde dat een internationaal register nodig is voor het faciliteren van internationale handel van groen gas, heb ik Vertogas gevraagd een grotere rol op te pakken in dit initiatief.
Wanneer zal er naar uw verwachting sprake zijn van een betrouwbaar gemeenschappelijk Europees platform voor uitwisseling van groengascertificaten? Wanneer zal er een Europees certificeringssysteem zijn voor grijze stroom, waar de Kamer eerder bij motie van de leden Jan Vos en Van Tongeren3 om heeft gevraagd?
Een Europees platform voor de uitwisseling van garanties van oorsprong (gvo’s) voor gas moet onder andere kunnen uitsluiten dat niet-groen gas toch als groen gas wordt verhandeld en garanderen dat groen gas slechts eenmaal wordt verkocht aan de consument. Het is van belang dat per gvo bekend is aan welke duurzaamheidscriteria wordt voldaan en dat zichtbaar is of reeds bij de productie van het gas subsidie is verleend. Daarnaast moet het platform door de Europese Commissie worden erkend als handelsplatform voor groen gas gvo’s. Dit zie ik als minimale voorwaarden voor een betrouwbaar platform.
Het huidige Europese systeem van gvo’s is reeds geschikt om ook te voorzien in de certificering van grijze stroom. Op vrijwillige basis is dat mogelijk en toegestaan. Zoals ik in mijn brief over «full disclosure» (Kamerstuk 34 199, nr. 78) heb aangegeven, vind ik het nu niet verstandig om verplicht alle grijze stroom te certificeren.
Welke acties heeft u tot nu toe hiervoor ondernomen? Welk gevolg is er gegeven aan de «letter of intent» van 2013, waarin «issueing bodies' in andere landen hebben aangekondigd om meer samen te werken?
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording heb ik Vertogas gevraagd een grotere rol te nemen en actiever deel te nemen in de ontwikkeling van het ERGaR platform. Vertogas heeft in 2013 de «letter of intent» niet ondertekend. Ik zal onderzoeken of het alsnog ondertekenen van deze «letter of intent» door Vertogas gewenst en mogelijk is.
Is er een pilot denkbaar om te experimenteren met de import van groen gas en de bijbehorende certificaten?
Zoals ik mijn reactie op eerdere vragen van het lid Jan Vos heb aangegeven, acht ik een pilot op kleinere schaal niet wenselijk aangezien dit niet bijdraagt aan een structurele oplossing en wel risico’s heeft op onterechte of te hoge stimulering van de productie van groen gas. Met de ontwikkeling van een Europees platform wordt wel gewerkt aan een structurele oplossing.
Is het denkbaar dat er een lijst komt (bv. van Vertogas), met daarin een lijst met betrouwbare bronnen van groen gas, waarvan het groencertificaat in Nederland wordt erkend?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoe u het verdringingseffect, van 0,05 tot 0,15% van de 14%, heeft berekend? Kunt u aangeven hoe het verdringingseffect precies werkt en hoe de biobrandstoffen richtlijnen hierin precies een rol spelen4?
De Nederlandse doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 is vastgelegd in de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EG). Hierbij zijn rekenregels afgesproken om te bepalen hoe deze doelstelling gemeten moet worden. In deze rekenregels is vastgelegd dat groen gas meetelt voor de hernieuwbare energiedoelstelling in het land waar het fysiek in het aardgasnet wordt gevoed. Dit in tegenstelling tot biobrandstoffen ingezet in transport die voor de hernieuwbare energiedoelstelling meetellen in het land waar ze gebruikt worden.
In de Europese richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) en de Europese richtlijn brandstofkwaliteit (2009/30/EG) is afgesproken om een toenemend aandeel aan biobrandstoffen verplicht te stellen voor levering aan transport. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de regeling Hernieuwbare Energie Vervoer. Hierin is vastgelegd dat groen gas geleverd aan transport kan worden gebruikt door leveranciers van brandstoffen om aan deze oplopende verplichting te voldoen. Als dit in toenemende mate zou gebeuren met de inzet van groen gas uit het buitenland (dat niet meetelt voor de Nederlandse hernieuwbare energie doelstelling) is er ook minder bijmenging nodig van andere biobrandstoffen (die juist wel meetellen voor de Nederlandse hernieuwbare energie doelstelling).
De exacte grootte van het verdringingseffect is onzeker. Ik heb de ondergrens van 0,05%-punt ingeschat op basis van de volledige vergroening van de huidige inzet van aardgas in transport (1,3 PJ in 20155) door import van groen gas certificaten. Voor de inschatting van de bovengrens van 0,15%-punt heb ik de volledige vergroening door import van groen gascertificaten genomen bij een groei in de afzet van aardgas voor transport tot 3 PJ in 2020. Deze laatste inschatting van 3 PJ is conservatief vergeleken met de scenario’s die zijn opgenomen in de Duurzame Brandstofvisie van de SER. Bij een geschat energieverbruik van 2047 PJ in 2020 leidt dit tot circa 0,05–0,15%-punt.
Kunt u aangeven hoe de subsidiëring (al dan niet vanuit SDE+) van groen gas precies werkt? Wordt groen gas gesubsidieerd bij invoeding in het algemene gasnet, of bij verbranding, of allebei, alleen in Nederland of ook in het buitenland?
Om voor SDE+ subsidie in aanmerking te komen moet groen gas worden geproduceerd en ingevoed in het Nederlandse aardgasnet.
Is het waar dat duurzame energiedoelstellingen (14% in 2020) en klimaatdoelstellingen soms tegen elkaar in werken (sluiting kolencentrales die biomassa bijstoken, import groen gas die ingezet wordt als biobrandstof)? Hoe kan voorkomen worden dat doelstellingen tegen elkaar in werken? Welke doelstelling heeft uiteindelijk voorrang, duurzame energie (14% in 2020) of CO2-uitstoot (– 25% in 2020)? Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Energieraad voorzien op 30 november a.s.?
In de Energieagenda, die ik op korte termijn naar uw Kamer zal sturen, zal ik ingaan op de samenhang tussen de huidige en toekomstige energiedoelstellingen.
Het bericht ‘NVWA kapittelt afslag Urk vanwege condens’ |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA kapittelt afslag Urk vanwege condens»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een lastgeving onder dwangsom heeft opgelegd aan de Visveiling Urk vanwege condensvorming aan de plafonds, een natuurverschijnsel?
De NVWA treedt op als bedrijven de voedselveiligheidsregels overtreden. In dat kader heeft de NVWA op 8 november 2016 drie koelcellen op de visafslag Urk (Visveiling Urk bv) gesloten en last onder dwangsom (LOD) opgelegd ter voorkoming van het opnieuw openen van deze bedrijfsruimten voordat aan de regelgeving wordt voldaan. De reden is dat het bedrijf de condensvorming niet onder controle had.
Afwezigheid van condens is een algemene inrichtingseis die geldt voor alle bedrijfsruimten waar vis en visproducten worden behandeld of bewaard. Deze algemene inrichtingseis is een basisvoorwaarde voor de hygiënische productie van levensmiddelen.
Condens in de koelruimtes kan op verschillende manieren een gevaar zijn voor de voedselveiligheid. Condens kan leiden tot corrosie- en schimmelvorming en in condens kunnen schadelijke bacteriën groeien. Dat in dit specifieke geval geen bacteriën in de condens zijn aangetoond, doet aan dit gevaar niets af.
Condensvorming in koelcellen is geen onvermijdelijk natuurverschijnsel. Door gericht ontwerpen, construeren en indelen van de bedrijfsruimten kan condensvorming worden voorkomen. De sluiting van de koelcellen en de oplegging van de last onder dwangsom (LOD) zijn uitvloeisel van een lang traject van handhaving en overleg tussen de NVWA en Visveiling Urk bv.
Is er bij een dergelijke condensvorming daadwerkelijk sprake van gevaar voor de volksgezondheid, nu ook de Visveiling Urk heeft aangetoond dat de druppels bacteriologisch schoon zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Visveiling Urk mogelijk drie van de vijf grote koelcellen niet meer mag gebruiken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de (financiële) gevolgen voor de Visveiling Urk wanneer drie van de vijf grote koelcellen niet meer gebruikt mogen worden?
Het is mij bekend dat interventies van de NVWA, zoals de sluiting van koelcellen van Visveiling Urk bv, (financiële) gevolgen hebben voor het betrokken bedrijf.
Kunt u aangeven hoe de Visveiling Urk de natuurwetten kan aanpassen, zodat de afslag aan de eisen van de NVWA kan voldoen?
Condensvorming kan worden voorkomen. Hiervoor is geen aanpassing van natuurwetten, maar aanpassing van de bedrijfsinrichting nodig. Tot op heden is Visveiling Urk bv echter niet bereid gebleken om de hiervoor noodzakelijke investeringen te doen.
Wat vindt u van het feit dat de Visveiling Urk al sinds 2013 een oplossing probeert te zoeken met koelcelbouwers en wetenschappers en dat ondanks dat er geen oplossing lijkt te bestaan voor dit natuurverschijnsel, de NVWA boetes blijft opleggen en nu met een lastgeving onder dwangsom komt?
Het is een onjuiste voorstelling van zaken dat er geen technologische oplossing voor dit probleem zou bestaan. Visveiling Urk bv heeft ruim de tijd gekregen om dit probleem structureel op te lossen. Visveiling Urk bv is op 26 oktober 2011, 11 juli 2012 en 17 december 2012 geïnspecteerd en heeft naar aanleiding van deze inspecties waarschuwingen en in 2013 een boete ontvangen voor de condensvorming in de koelcellen. Tijdens de inspectie van 17 december 2012 heeft Visveiling Urk bv zelf verklaard dat contact is gezocht met de bouwer en met de installateur van de koelcellen. Deze hebben beide aangegeven dat er diverse mogelijkheden zijn om condensvorming op een goede manier op te lossen. Ook in de bezwaarprocedure in 2013 tegen de boete heeft Visveiling Urk bv erkend dat er oplossingen mogelijk zijn om condensvorming tegen te gaan, maar dat de aanpassingen hoge kosten met zich zouden meebrengen. Het bezwaar is destijds ongegrond verklaard. Een door Visveiling Urk bv ingediend beroep bij de rechter is later ingetrokken.
Dat Visveiling Urk bv tot op heden desondanks geen stappen heeft gezet om de situatie te verbeteren, is een keuze die voor haar eigen rekening en risico dient te komen. Als een bedrijf geen stappen tot verbetering zet, is het inzetten van zwaardere rechtsmiddelen een logisch vervolg.
Wat vindt u van de reactie van de NVWA dat dit nu eenmaal de wet is, ook al is deze niet uitvoerbaar voor de Visveiling Urk en blijken de condensdruppels bacteriologisch schoon te zijn? Vindt u een dergelijke starre benadering door de NVWA passen bij het samen met Visveiling Urk zoeken naar een oplossing?
Zie voor het antwoord op deze vragen mijn antwoord op vragen 2, 3, 4 en 7.
Deelt u de mening dat deze uitspraken niet getuigen van een overheid die bereid is om mee te denken, zodat regels werken in plaats van tegenwerken?
Zie antwoord vraag 8.
Is bij u bekend bij welke visafslagen of andere bedrijven dit probleem nog meer speelt?
Afwezigheid van condens is een basisvoorwaarde voor alle bedrijfsruimten voor de be- en verwerking van dierlijke producten en wordt standaard meegenomen tijdens reguliere inspecties. Op dit moment zijn geen andere bedrijven in het «Hard waar het moet»- handhavingtraject opgenomen als gevolg van overmatige condensvorming.
Bent u bereid om contact op te nemen met de NVWA om tot een werkbare oplossing te komen voor de visafslag? Zo ja, op welke termijn bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid? Is het volgens u mogelijk om binnen de wettelijke kaders tot een werkbare oplossing te komen? Zo ja, wilt u dit in gang zetten? Zo nee, wat betekent dit voor de Visveiling Urk?
Nee, ik ben niet bereid mij te mengen in deze discussie tussen de NVWA en Visveiling Urk bv. De afwezigheid van condens is immers een algemene inrichtingseis waaraan alle bedrijven moeten voldoen om voedselveilig te kunnen produceren. Er is geen reden om voor Visafslag Urk bv een uitzondering op deze regel te maken. Het bedrijf zal zelf het condensprobleem moeten oplossen, hetgeen, zoals ik in de beantwoording van vraag 7 heb aangeven, praktisch mogelijk is. Zolang het bedrijf dit niet doet, kan het de betreffende bedrijfsruimten niet voor de productie van levensmiddelen inzetten.
De berichten ‘Druk aan de Poort’ en 'Zelfverrijking normale gang van zaken bij Rotterdams containerbedrijf' |
|
Judith Swinkels (D66), Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Druk aan de poort» van Zembla1, waaruit blijkt dat veertig procent van de zeecontainers die de Rotterdamse haven binnenkomen en met binnenvaartschepen verder worden vervoerd niet, standaard door een nucleaire detectiepoort gaan?
Ik ken de uitzending. Op de in de vraag en uitzending opgenomen bewering, wordt ingegaan bij het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat van de twaalf miljoen containers die per jaar via de Rotterdamse haven Nederland binnenkomen slechts 1,3 procent wordt gecontroleerd? Deelt u de mening dat het openen van slechts 7.000 containers en het scannen van slechts 14.000 containers per jaar door een gebrek aan mankracht een zorgwekkend aantal is? Zo ja, hoe heeft deze situatie zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Van de inkomende containers met goederen met een niet-communautaire status zijn 42.900 gecontroleerd met een scan en 7.225 door een fysieke controles. Voor de goede orde, dit gaat niet om de nucleaire controle; daarvoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Ik deel niet de mening dat dit zorgwekkend is. De Douane hanteert een risicogerichte aanpak. Dit stelt de Douane in staat om verantwoorde keuzes te maken binnen de veelheid van fiscale en niet fiscale taken, het grote volume aan goederen en rekening houdend met de concurrentiepositie van de mainports Rotterdam en Schiphol.
Uitgangspunt van de risicogerichte handhaving is dat alle goederen die de buitengrenzen passeren onder douanetoezicht staan. Dit wil niet zeggen dat de Douane alle goederen controleert, maar dat de Douane over gedegen informatie over deze goederen beschikt. Op basis van deze informatie – die bestaat uit miljoenen aangiftegegevens – en overige risico-informatie voert de Douane met behulp van slimme computertechnologie een risicoanalyse uit en bepaalt welke goederen voor controle in aanmerking komen. De risico’s bepalen dus hoe mensen en middelen bij de Douane worden ingezet.
De Douane kent daarbij verschillende soorten interventies, zoals scancontroles, inzet van speurhonden, fysiek openen van containers en administratieve controles. Al deze interventies kunnen zowel gezamenlijk als apart worden ingezet en kunnen elkaar aanvullen of versterken. In haar risicoweging houdt de Douane rekening met waarborgen en veiligheidsmaatregelen die bedrijven zelf hebben genomen om risico’s te beperken. Het handhavingsniveau wordt jaarlijks bepaald mede aan de hand van risicoweging en evaluatie van voorafgaande jaren, waarbij de bevindingen op fiscale en niet-fiscale risico’s uiteraard wordt meegenomen.
Klopt het dat er ondanks de uitbreiding van de Maasvlakte niet is geïnvesteerd in meer mensen en meer middelen, waardoor het aantal controles en de bijbehorende capaciteit niet evenredig is toegenomen met de toename van het aantal binnenkomende containers? Zo ja, gaat u investeren in meer mensen en middelen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Dit is onjuist. De Douane heeft vóór de komst van de Tweede Maasvlakte grondig onderzocht hoe het douanetoezicht daar zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden ingericht met gebruikmaking van moderne technologie en door optimaal gebruik te maken van wettelijk toegestane vereenvoudigde douaneprocedures. Berekend is wat daarvoor nodig is aan personele capaciteit en aan middelen. Met het bedrijfsleven is overleg gevoerd om het douanetoezicht zoveel mogelijk in de logistiek van de Tweede Maasvlakte te laten plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld scanapparatuur geplaatst op de terminals. Hierdoor kunnen containers worden gescand zonder dat de logistiek wordt verstoord. De Douane heeft voor de uitvoering van haar toezicht op de Tweede Maasvlakte het benodigde budget gekregen, zodat ook de benodigde personele capaciteit beschikbaar is.
Klopt het dat het een risico is dat schepen van gerenommeerde rederijen met een certificaat juist aantrekkelijker blijken te zijn voor smokkelaars, in acht genomen dat bij een gebrek aan capaciteit deze schepen, ongeacht de mate van risico, niet worden gecontroleerd? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze schepen minder aantrekkelijk te maken voor smokkelaars? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Dit is onjuist. Waarschijnlijk wordt in de vraag gedoeld op het vervoer van goederen in containers door rederijen en op de status van AEO (Authorised Economic Operator). AEO is een status die de Douane op basis van Europese wetgeving aan een bedrijf kan toekennen en die in bepaalde gevallen ertoe kan leiden dat het bedrijf minder door de Douane wordt gecontroleerd. Dat is in die gevallen een afgewogen risico. Deze bedrijven hebben onder andere aangetoond zicht te hebben op hun goederenstromen en hebben zelf veiligheids- en beheersmaatregelen genomen. De Douane kan zo haar capaciteit meer richten op risicovollere bedrijven en goederenstromen. Dat neemt niet weg dat de Douane ook rekening houdt met het risico dat criminelen misbruik kunnen maken van de AEO-status van deze bedrijven. Het recht op verminderde controle voor AEO bedrijven is overigens vastgelegd in Europese wetgeving.
Voor bedrijven (rederijen) die enkel schepen bezitten en goederen in containers voor derden vervoeren, is echter bepaald dat de AEO-status geen recht geeft op verminderde controle.
Bent u van mening dat de ontstane situatie te wijten is aan een gebrek aan middelen en/of inzet? Zo ja, welke maatregelen wilt u in dit verband treffen? Zo nee, wat is naar uw mening de oorzaak van de ontstane situatie?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen.
Deelt u de mening dat uw eerdere investering in techniek, zoals camera’s, niet voldoende effectief zijn als er niet voldoende mankracht is om het door techniek gedetecteerde verder uit te zoeken? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit op te lossen? Zo nee, op welke grond bestrijdt u deze conclusie?
De Douane zet in op slim en gericht toezicht met behulp van moderne technologie. Alleen zo kan de Douane effectief toezicht blijven uitoefenen bij stijgende goederenvolumes, veranderende handelsstromen (e-commerce) en toenemend aantal douanetaken. Douanetoezicht moet ook niet onnodig goederenstromen ophouden. De techniek ondersteunt daarbij de douanier. Het is dus inderdaad zo dat inzet van techniek geen nut heeft als er geen logisch vervolg is. Zo heeft het inzetten van scanners alleen zin als de Douane ook een fysieke controle uitvoert als de beelden daartoe aanleiding geven. Dat geldt ook voor cameratoezicht. Op Schiphol heeft de Douane al ervaring opgedaan hoe gebruik te maken van camerabeelden bij de uitoefening van haar taak.
Momenteel vindt overleg plaats tussen private en publieke partijen over het in gebruik nemen van camera’s in de haven van Rotterdam. De Douane neemt deel aan dit overleg. De Douane onderzoekt nog hoe de camerabeelden precies kunnen worden ingezet bij het douanetoezicht in de haven en wat dat voor gevolgen heeft voor de inzet van haar personeel.
Klopt het dat de veertig procent van de containers die wordt overgescheept op binnenvaartschepen niet standaard door een nucleaire detectiepoort gaat en ook verder in het binnenland niet gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat via deze weg nucleair materiaal ongezien het land in komt? Zo nee, op welke grond bestrijdt u deze conclusie?
De Douane heeft in de haven van Rotterdam detectiepoorten geplaatst voor de detectie van radioactief en nucleair materiaal. Afhankelijk van de situatie op de desbetreffende terminal worden containers die van een zeeschip worden overgeladen op een binnenvaartschip op radioactiviteit gecontroleerd met behulp van vaste of mobiele detectieapparatuur. Als het vanwege de logistiek niet standaard kan met behulp van vaste apparatuur, kan het geschieden op basis van risicoanalyse of steekproefsgewijs met behulp van mobiele apparatuur.
Daarnaast worden overeenkomstig het besluit «detectie radioactief besmet schroot» schrootladingen van binnenvaartschepen, die via de haven van Rotterdam zijn binnengekomen met als bestemming een Nederlandse schrootverwerker, gecontroleerd met detectieapparatuur bij de schrootverwerker.
Wat is uw reactie op de stelling dat met de ontstane situatie materiaal binnengesmokkeld wordt dat voor terroristische doeleinden kan worden gebruikt? Heeft u aanwijzingen dat dit inderdaad via de haven gebeurt? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te treffen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Nederland is een goed toegankelijke toegangspoort tot de Europese Unie en de rest van de wereld. Een professioneel handels- en distributiecentrum van goederen en diensten en beschikt over een uitstekend ontwikkelde infrastructuur op logistiek, juridisch, financieel en digitaal gebied. De haven van Rotterdam is cruciaal voor onze economie en het financieel verkeer en levert een belangrijke bijdrage aan de legale handel, maar kan ook zeer aantrekkelijk zijn voor misbruik voor illegale doeleinden. Het is van belang om toezicht en controle op een zodanige manier in te richten dat het illegale activiteiten bestrijdt, maar het normale economische verkeer en de dienstverlening niet onnodig hindert. Voor de handhavings- en opsporingstaak van de overheid wordt daarom continu naar een balans gezocht tussen enerzijds veiligheid en anderzijds het faciliteren van het bonafide bedrijfsleven.
Er zijn thans geen aanwijzingen dat in Nederland aanslagen met nucleair materiaal worden voorbereid. De kans op een aanslag met nucleaire of radiologische middelen (nog los van of deze lukt en de effecten groot zijn) staat niet op gelijke voet met het algemene dreigingsniveau, maar is ook niet geheel uit te sluiten. Daarom wordt wereldwijd en breed gewerkt aan maatregelen om radiologische en nucleaire materialen uit handen van terroristen te houden. Scan-maatregelen in bijvoorbeeld havens is er daar één van, maar het is niet de enige. Het kabinet heeft daarom de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het versterken van beveiliging van instellingen die werken met hoog risico stoffen en het verbeteren van samenwerking tussen nationale en internationale partners. Hierdoor wordt het voor kwaadwillenden moeilijk gemaakt om aan risicovolle materialen te komen. Zo wordt binnen de IAEA intensief samengewerkt en informatie uitgewisseld om de beveiliging van radioactieve stoffen en bronnen te versterken. Ook is er binnen de EU goede samenwerking rondom het onderwerp radiologische en nucleaire beveiliging. Binnen de EU wordt onder andere geïnvesteerd in gezamenlijke trainingen en het stimuleren van de ontwikkeling van preventieve maatregelen.
Kent u het bericht «Zelfverrijking normale gang van zaken bij Rotterdams containerbedrijf» van NU.nl?2 Zijn er bij u aanwijzingen bekend dat de problematiek wat betreft frauduleuze activiteiten bij Rotterdamse havenbedrijven zoals geschetst in dit bericht breder speelt dan alleen het betreffende bedrijf?
In het geciteerde artikel wordt ervan melding gemaakt dat bij een Rotterdams havenbedrijf op grote schaal zelfverrijking door voormalig werknemers zou hebben plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie heeft bekend gemaakt dat vier personen als verdachte van onder meer verduistering en oplichting zijn aangemerkt. Deze problematiek beperkt zich echter niet tot Rotterdamse havenbedrijven en is ook niet kenmerkend voor deze bedrijven. De bestrijding van corruptie is een prioriteit van het Openbaar Ministerie en de opsporingsdiensten. Over lopende onderzoeken kan ik echter geen mededeling doen.
Bent u van mening dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) voldoende zicht heeft op frauduleuze activiteiten bij bedrijven in de Rotterdamse haven? Zo ja, hoe kan het dat de fraude bij het Rotterdamse containerbedrijf dermate laat is opgemerkt dat er meer dan drie miljoen euro is verduisterd? Zo nee, wat gaat u doen om de controle aan te scherpen?
Fraudebestrijding in de Rotterdamse haven is een opgave voor alle toezichthouders en opsporingsdiensten in het gebied. Indien de FIOD signalen van fraude ontvangt, worden deze onderzocht en beoordeeld op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Deze signalen kunnen afkomstig zijn uit regulier toezicht of uit controles door overheidsinstanties, maar kunnen bijvoorbeeld ook bekend worden door een aangifte afkomstig van particulieren of bedrijven. De FIOD acteert aldus voornamelijk op basis van signalen van anderen. Daarnaast hebben toezichthouders en opsporingsdiensten periodiek overleg om fraudesignalen uit te wisselen die de Rotterdamse haven betreffen. Er kunnen geen nadere mededelingen worden gedaan over lopende onderzoeken.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het dispuut rondom Oyster Pond |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marlin zooms in on border dispute in St. Martin/St. Maarten Day message»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de autoriteiten van het Franse deel van Sint Maarten inspecties hebben uitgevoerd op een bouwplaats die aan het Nederlandse deel van Sint Maarten toebehoort? Klopt het dat de Franse autoriteiten in kwestie daar geen jurisdictie hebben?
Er is een verschil van inzicht over het verloop van een deel van de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin. Dat betreft in het bijzonder Oyster Pond Bay. In het Verdrag van Concordia uit 1648, dat het eiland opdeelt in een Frans en Nederlands gedeelte, wordt de grens niet specifiek afgebakend. Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied, is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Oyster Pond Bay is een binnenwater en maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen.
Aan een steiger aan de noordzijde van Oyster Pond Bay is een restaurant (met jachthaven) gevestigd dat sinds de opening belasting afdraagt aan en functioneert onder vergunningen verleend door Sint Maarten. Tot enkele jaren geleden werd deze situatie niet betwist door Frankrijk. Om incidenten te voorkomen werd in een overleg tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek, Sint Maarten en Saint Martin in 2014 afgesproken om zolang de grens niet is vastgesteld de status quo te handhaven. Franse autoriteiten hebben op 26 oktober jl. een inspectie uitgevoerd bij werkzaamheden aan de hogergenoemde steiger. Enkele personen zijn daarbij meegenomen voor verhoor door de Franse gendarmerie. De Franse actie druist naar het inzicht van het Koninkrijk in tegen de afspraak om de status quo te handhaven.
Klopt het dat de grens tussen de Nederlandse en Franse zijde van St. Maarten rond Oyster Pond nog niet officieel is bepaald, of in elk geval niet zodanig bepaald dat beide partijen hiermee hebben ingestemd?2 Is hier sprake van een territoriaal dispuut?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren over de gevolgen die het incident in kwestie heeft gehad? In hoeverre heeft het geschil invloed op de betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek?
Zowel de regering van Sint Maarten als het Koninkrijk hebben Frankrijk aangesproken op de uitgevoerde inspectie. De landgrensonderhandelingen zullen zo spoedig mogelijk worden aangevangen. De betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Frankrijk zijn uitstekend en worden niet beïnvloed door dit verschil van inzicht.
Het bericht ‘Praktijkscholen vrezen toeloop van ander soort leerlingen’ |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Praktijkscholen vrezen toeloop van ander soort leerlingen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de sector als de criteria voor de praktijkscholen worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is de reden om de criteria voor praktijkscholen af te schaffen?
Ik zie dat er vanuit het praktijkonderwijs veel zorgen zijn over het loslaten van de landelijke criteria, maar ik deel deze zorgen niet. Het uitgangspunt van passend onderwijs is dat de scholen met elkaar bepalen wat de meest passende plek is voor een leerling in die regio. Sommige leerlingen zijn gebaat bij het (voortgezet) speciaal onderwijs of speciaal basisonderwijs, anderen bij het reguliere onderwijs. Sinds de invoering van passend onderwijs wijzen de samenwerkingsverbanden leerlingen op een zorgvuldige en professionele wijze ondersteuning toe. Ik heb er vertrouwen in dat samenwerkingsverbanden dat ook voor het praktijkonderwijs (pro) kunnen doen. Als de criteria voor pro zijn losgelaten, kunnen samenwerkingsverbanden de criteria van pro aan laten sluiten op de criteria voor andere vormen van ondersteuning in de regio, en kan er in de regio bepaald worden op welke school een leerling het best op zijn plek is. Hierdoor zullen samenwerkingsverbanden nog beter in staat zijn maatwerk te leveren.
Bij de invoering van passend onderwijs was men overigens ook bang voor een grote toeloop van leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs. Dit is niet gebeurd. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen uit het praktijkonderwijs serieus neem. Ik houd rekening met deze zorgen in het verdere traject.
In de negende voortgangsrapportage passend onderwijs heb ik aangegeven dat ik de invulling van het loslaten van de criteria lwoo en pro in samenhang bekijk met het besluit over de verdeling van de middelen, en dat er meer tijd nodig is voor dit besluit.2 Ik spreek op dit moment dan ook met de sectororganisaties, de vo-scholen en samenwerkingsverbanden over een nieuwe bekostigingssystematiek en over het loslaten van de criteria. In het voorjaar van 2017 wordt een voorstel uitgewerkt en een wetsvoorstel opgesteld, dat door het volgende kabinet kan worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot het amendement Ypma c.s. op de Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs2 en hoe wordt uitvoering gegeven aan dit amendement?
Het amendement Ypma c.s. heeft de mogelijkheid tot opting out voor het pro uit het wetsvoorstel Integratie lwoo en pro in passend onderwijs gehaald. 4 Opting out zou het voor samenwerkingsverbanden mogelijk maken om vooruit te lopen op de beslissing om de criteria voor pro op termijn los te laten. Door het amendement is het op dit moment dus niet mogelijk de criteria voor het pro los te laten. Wel kunnen samenwerkingsverbanden sinds 1 januari 2016 kiezen voor opting out voor de criteria en duur van de toewijzing van lwoo en voor de lwoo-licenties.
Deelt u de mening dat het praktijkonderwijs op dit moment ruimte biedt aan een specifieke groep kwetsbare leerlingen en dat deze leerlingen intensief begeleid moeten worden naar een betaalde baan? Zo ja, deelt u dan tevens de mening dat deze begeleiding onder druk komt te staan wanneer hier leerlingen bijkomen met ernstige gedragsproblematiek zonder dat de praktijkscholen hierop ingericht zijn en er voldoende ondersteuning is in de klas? Zo nee, waarom niet?
Het pro bedient juist een brede groep leerlingen, die via een maatwerkprogramma naar de arbeidsmarkt worden begeleid of naar een vervolgopleiding. Het onderwijsaanbod afstemmen op de mogelijkheden en behoeften van de leerling en deze uit te laten stromen op zijn/haar niveau is de kracht van het pro. Dat kan uitstroom zijn naar een baan. Maar we zien ook dat een aanzienlijk deel van de leerlingen na het pro succesvol weet door te stromen naar het mbo.5
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, is het uitgangspunt van passend onderwijs dat scholen samen beslissen wat de meest passende plek is voor een kind. Het samenwerkingsverband faciliteert bovendien de betreffende school voor het bieden van ondersteuning. Dat kan, ook voor leerlingen met ernstige gedragsproblematiek, het pro zijn.
Het samenwerkingsverband heeft de wettelijke plicht om een dekkend aanbod te hebben voor álle leerlingen: zowel voor de leerlingen met ernstige gedragsproblematiek als voor de leerlingen in het pro. Hiertoe stelt elke school een ondersteuningsprofiel op, waarin zij aangeeft welke ondersteuning de school kan leveren. Een pro-school kan aangeven dat zij deze leerlingen de juiste ondersteuning kunnen bieden, en in het samenwerkingsverband afspraken maken over extra bekostiging voor deze leerlingen. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 3, verwacht ik niet dat leerlingen met ernstige gedragsproblematiek in grote mate naar het praktijkonderwijs zullen worden doorverwezen.
Bent u voornemens om de instroom van leerlingen van cluster-4 scholen te beperken of te voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de leerlingen met gedragsproblematiek voldoende ondersteuning krijgen in de klas en hoe gaat u ervoor zorgen dat ook de reguliere leerlingen binnen de praktijkschool voldoende aandacht krijgen?
Nee. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3, wijzen de samenwerkingsverbanden leerlingen op een zorgvuldige en professionele wijze ondersteuning toe. Ik ga er vanuit dat samenwerkingsverbanden dat ook voor het praktijkonderwijs doen.
Op welke manier gaat u zich inzetten om die zorgen binnen de sector weg te nemen en daarmee samen met de praktijkscholen de begeleiding van deze kwetsbare groepen leerlingen te garanderen?
Ik ben, samen met de VO-raad, in gesprek met de scholen en samenwerkingsverbanden over de verdere inpassing van lwoo en pro in passend onderwijs. In het najaar hebben het Steunpunt passend onderwijs vo en ik hiertoe drie regionale bijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten is er gesproken over een nieuwe bekostigingssystematiek en de mogelijke invulling en gevolgen van het loslaten van de criteria voor lwoo en pro. Deze bijeenkomsten hebben een aantal bespreekpunten opgeleverd waarover ik de komende periode verder in gesprek ga met onder andere de VO-raad en de sectorraad praktijkonderwijs. De zorgen van de pro-scholen over het loslaten van de criteria maken daar onderdeel van uit.
Bemoeienis van de NAM met nieuwbouwprojecten in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), die zich bemoeit met nieuwbouwprojecten, en het ontbreken van een nieuwbouwregeling in het Meerjarenprogramma voor Groningen?1
Ja.
Is het waar dat de NAM, teneinde de kosten te drukken, zich bemoeit met de vormgeving van nieuwbouw in Groningen en dat dat leidt tot vertraging?
Specifiek voor aardbevingsbestendige nieuwbouw is de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998) ontwikkeld. Deze NPR 9998 is op dit moment niet verplicht, maar wordt geadviseerd voor aardbevingsbestendige nieuwbouw.
In het meerjarenprogramma (MJP) 2015–2020 van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is de beleidslijn ingezet om de NPR 9998 aan te wijzen op basis van het Bouwbesluit. Daarmee wordt het in de toekomst wettelijk verplicht om de NPR 9998 toe te passen waar als gevolg van de gaswinning in de provincie Groningen een risico op aardbevingen bestaat. Vooruitlopend daarop is het wenselijk dat in gemeentelijk stedenbouwkundig en/of welstandsbeleid rekening wordt gehouden met het risico op seismiciteit.
Projectontwikkelaars die nu al rekening houden met het risico op seismiciteit en volgens de NPR 9998 bouwen, kunnen aanspraak maken op de pilot nieuwbouwregeling van NAM. Deze regeling biedt mogelijkheden voor technisch advies en binnen de 0,1g PGA contour ook financiële compensatie voor de redelijke meerkosten die voortkomen uit het toepassen van de NPR. Als het stedenbouwkundig beleid op gespannen voet staat met wat de NPR als optimaal voorschrijft, dan staat het NAM vrij om in het kader van de compensatie van redelijke meerkosten zowel met de projectontwikkelaar als met gemeenten in gesprek te treden over mogelijke knelpunten.
Voor bestaande ontwerpen leidt toepassing van de NPR tot extra berekeningen, mogelijk aanpassingen in het ontwerp en daarmee potentieel tot vertraging. Om vertraging te voorkomen is het daarom van groot belang dat de ontwikkelaar de NPR vroegtijdig integraal betrekt in het ontwerpproces.
Is het waar dat in het meerjarenprogramma van de NCG een nieuwbouwregeling ontbreekt? Waarom ontbreekt een nieuwbouwregeling?
In het concept Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2017–2021 is opgenomen dat een herijkte regeling tot stand dient te komen, afgestemd met de bestuurlijke en maatschappelijke stuurgroep, waarin wordt vastgelegd dat van gemeenten en ontwikkelaars (zowel individueel als bedrijfsmatig) verwacht mag worden dat in de planvorming rekening gehouden wordt met de kans op aardbevingen. Ook is opgenomen dat waar desondanks sprake is van redelijke meerkosten die voortkomen uit toepassing van de NPR, NAM aanspreekbaar is voor vergoeding van deze redelijke meerkosten.
De inzet van de NCG is om voor het eind van het jaar een voorstel voor een herijkte nieuwbouwregeling tot stand te brengen en deze in het definitieve MJP op te nemen.
Kunt u er bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG0 op aandringen dat er wel een nieuwbouwregeling tot stand komt? Zo ja, wanneer kan deze er zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen u en de NCG er bij de NAM op aandringen zich niet meer te bemoeien met de vormgeving van nieuwbouw in Groningen? Zo nee, waarom niet?
De NCG is in het kader van de herijking van de nieuwbouwregeling met NAM en gemeenten in gesprek over de rolverdeling bij zowel de nieuwbouwregeling als diverse nieuwbouwprojecten.
Gesubsidieerde anti-Zwarte Piet-activisten |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «deBuren stelt Pietenpact voor»1 en ««Hollands gedram» over Piet valt slecht in Vlaanderen»2?
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Vlaams-Nederlands Huis deBuren, als verbindende organisatie voor twee verschillende landen, nu als eenzijdig politiek vehikel gebruikt wordt om oorlog te voeren tegen Zwarte Piet, waarbij tevens onze zuiderburen worden geschoffeerd?
Het Vlaams-Nederlands Huis deBuren is een centrum voor maatschappelijk en cultureel debat dat met het Pietenpact discussie wil stimuleren over een oplossingsrichting voor de figuur van Zwarte Piet. Samen met onderwijs- en omroeporganisaties doet het centrum een aanbeveling aan maatschappelijke en culturele organisaties om Piet te ontdoen van zijn negatieve stereotyperingen, die kwetsend kunnen zijn voor mensen. DeBuren heeft niet de intentie om mensen die het Sinterklaasfeest met inzet en vreugde vieren, als racistisch te bestempelen. Dat neemt niet weg dat groepen de figuur van Zwarte Piet als discriminerend kunnen ervaren. DeBuren heeft aangegeven dat het de Sinterklaastraditie met Piet wil behouden door hem mee te laten gaan met zijn tijd om het zo een feest voor iedereen te laten zijn. Ook in Nederland hebben de NTR en RTL alternatieve Piet-figuren geïntroduceerd. Critici van het Pietenpact zullen door deBuren in een open gesprek worden gehoord, om te vernemen waaraan zij aanstoot nemen.
Bent u bereid om per direct de subsidie te stoppen, deBuren aan te spreken op hun politieke stellingname met Nederlands én Vlaams belastinggeld en ze in de toekomst niet meer van subsidie te voorzien?
DeBuren is een zelfstandige organisatie. Het organiseren van debatten over maatschappelijke vraagstukken die in Vlaanderen en Nederland leven, is een expliciet onderdeel van de opdracht aan DeBuren. Als er commotie over een dergelijk debat ontstaat, is dat nog geen reden de subsidie in te trekken.
Aan uw verzoek geef ik geen gehoor;
de subsidie gaat dus gewoon door.
Wilt u deze vragen voor 5 december a.s. beantwoorden?
Uiteraard ben ik bereid, u voor die tijd antwoord te sturen op uw vragen over DeBuren.
Het weigeren van een Spaans rechtshulpverzoek door PSV |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PSV weigert Spaans Openbaar Ministerie namen fans die bedelaars vernederden»?1? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wangedrag van zichzelf voetbalsupporter noemende Nederlanders in Madrid?2
Ja.
Deelt u de mening dat het strafrecht een ander doel dient en van een andere orde is dan het opleggen van stadionverboden door een club? Zo ja, waarom en waarin verschilt dit? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Volgens artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden van de KNVB is de KNVB gerechtigd een landelijk stadionverbod op te leggen aan ieder die (i) handelt in strijd met de Standaardvoorwaarden, (ii) een strafbaar feit heeft begaan, of (iii) zich zo heeft gedragen dat het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad.
In het geval zich een strafbaar feit heeft voorgedaan (zie ii hierboven) kan het strafrecht eveneens worden toegepast.
Deelt u de mening dat het opleggen van stadionverboden door een club en een eventuele strafrechtelijke vervolging twee afzonderlijke trajecten betreffen? Zo ja, bent u daarom ook van mening dat voetbalclubs moeten meewerken aan het vervolgen van supporters? Zo nee, waarom niet?
Private en publieke partijen werken samen om voetbalvandalisme en voetbalgerelateerd geweld te bestrijden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
civielrecht, strafrecht en bestuursrecht. De KNVB, betaaldvoetbalorganisaties, burgemeesters, het Openbaar Ministerie en de politie werken samen en stemmen af wanneer zij welke instrumenten inzetten. Dit betreft dus zowel civielrechtelijke, bestuursrechtelijke als strafrechtelijke instrumenten die aanvullend op elkaar gebruikt kunnen worden. Het opleggen van stadionverboden staat het verlenen van medewerking in een strafrechtelijk onderzoek niet in de weg.
Wat kunnen de Spaanse justitiële autoriteiten doen om alsnog aan de door hen gevraagde informatie te komen? Kunnen de Spaanse autoriteiten verzoeken tot het inzetten van dwangmiddelen teneinde alsnog de gevraagde informatie te verkrijgen?
De Spaanse justitie heeft de Nederlandse justitie middels een rechtshulpverzoek verzocht om de identiteit van de personen betrokken bij de incidenten in Madrid bekend te maken. De wijze waarop rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd is aan de uitvoerende lidstaat. De Spaanse autoriteiten kunnen de Nederlandse justitie verzoeken uitvoering te geven aan het rechtshulpverzoek. Ze kunnen de Nederlandse justitie niet verzoeken op welke wijze zij dat doen.
Zijn de Nederlandse justitiële autoriteiten van plan de Spaanse justitie te voorzien van alle benodigde hulp zodat vervolging in Spanje mogelijk wordt? Zo ja, waaruit bestaat die hulp? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere antwoord dat «Nederland [...] waar mogelijk volledige medewerking [...] aan de Spaanse autoriteiten» zal verlenen?
Ja. De Nederlandse justitiële autoriteiten hebben naar aanleiding van een Spaans rechtshulpverzoek van voetbalclub PSV gevorderd de voetbalsupporters (zoals te zien op de beelden die door de Spaanse autoriteiten zijn verstrekt) te identificeren. PSV heeft in eerste instantie aangegeven daaraan geen uitvoering te willen geven. Nadat de Spaanse justitiële autoriteiten hebben aangegeven bij het verzoek te persisteren, heeft de Nederlandse justitie een herhaalde vordering gedaan aan PSV om de betreffende voetbalsupporters te identificeren. Deze vordering ging vergezeld van een nieuw verzoek aan PSV om aan te geven welke voetbalsupporters een stadionverbod door PSV opgelegd hebben gekregen naar aanleiding van het gedrag dat te zien is op de beelden.
In antwoord op de herhaalde vordering heeft PSV gemotiveerd laten weten vervolgonderzoek te hebben verricht naar de identiteit van de op de door de Spaanse autoriteiten verstrekte foto’s voorkomende personen. Op bestuurlijk niveau is het Spaanse rechtshulpverzoek geagendeerd, waarbij thans gekeken wordt op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan dit verzoek.
De voetbaleenheid van de politie Oost-Brabant heeft overigens de beelden waarop de voetbalsupporters te zien zijn al bekeken. Het bekijken van deze beelden heeft geen herkenningen opgeleverd. Dit is medegedeeld aan de Spaanse justitiële autoriteiten.
Ziekenhuizen in Limburg die operaties moeten uitstellen omdat ze door de jaarvergoeding heen zijn |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Raymond Knops (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het VieCuri-ziekenhuis in Venlo/Venray de rest van het jaar minder operaties uitvoert, en dat de poli’s beperkt geopend zullen zijn?1
Ja
Klopt het dat naast het VieCuri-ziekenhuis ook het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM), het Laurentius Ziekenhuis in Roermond en het Sint Jans Gasthuis in Weert door de jaarbudgetten heen zijn?
Ik heb geen zicht op de financiële situatie van individuele ziekenhuizen. Onder alle omstandigheden vind ik het belangrijk dat de patiënt tijdig de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Zorgverzekeraars hebben daarbij een zorgplicht richting hun verzekerden. Zonodig wordt de patiënt goed geïnformeerd doorgeleid naar een andere zorgverlener. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht.
Ten aanzien van de situatie rond het VieCuri ziekenhuis kan ik melden dat het ziekenhuis mij heeft laten weten dat de oorzaken van de aangepaste openingstijden van de polikliniek en de verminderde beschikbaarheid van het OK complex in Venlo geen enkel verband hebben met de afspraken die met zorgverzekeraars gemaakt zijn. Voor de reden van de genoemde maatregelen verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen (vraag 3 en2 van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over het bericht «Geld bijna op: VieCuri schort operaties op».
Met welke zorgverzekeraars hebben genoemde ziekenhuizen afspraken over budgetplafonds gemaakt? Met welke zorgverzekeraars heeft het Zuyderland ziekenhuis met locaties in Geleen, Heerlen en Kerkrade aparte afspraken gemaakt, waardoor die wel alle operaties nog kunnen bekostigen?
Ik heb geen inzicht in de individuele contractafspraken tussen ziekenhuizen en verzekeraars. In de Zuyderland-ziekenhuizen is een aantal operaties niet doorgegaan, het bereiken van het omzetplafond was ook hier niet de reden. Als voornaamste oorzaak werd genoemd dat patiënten onvoldoende kunnen doorstromen naar zorgaanbieders in de regio. Bijkomende oorzaak was dat op twee afdelingen van het ziekenhuis geen opnames mogelijk waren vanwege het Noro-virus. Overigens zijn na 1 dag de operaties hervat.
Hebben de betreffende zorgverzekeraars conform de regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, punt 15 van de regeling, de verzekerden geïnformeerd dat er voor het jaar 2016 sprake is van een omzetplafond met het VieCuri-ziekenhuis, het AZM, het Laurentius ziekenhuis en het Sint Jans Gasthuis? Zo nee, op welke wijze heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dan toezicht gehouden? Zo nee, zijn de verzekeraars dan verplicht toch de extra verleende zorg aan de genoemde ziekenhuizen te vergoeden? Zo nee, welke rechten kunnen verzekerden aan het schenden van de informatieplicht ontlenen?
Zorgverzekeraars zijn op grond van de regelgeving van de NZa (TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) verplicht om als zij een omzetplafond afspreken met een zorgaanbieder en deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde, op de website te vermelden hoe de zorgverzekeraar omgaat met het omzetplafond, en wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn voor de verzekerde. Ook dient de zorgverzekeraar per soort zorgaanbieder een overzicht te presenteren welke afspraken gemaakt zijn en welke mogelijke consequenties dit voor de verzekerde kan hebben.
De NZa houdt toezicht op de informatieverstrekking van de zorgverzekeraars. Het is aan de NZa om te beoordelen of hiermee aan de regeling is voldaan. Over individuele gevallen doet de NZa geen mededelingen. Maar in algemene zin heeft de NZa, net als eerdere jaren, voorafgaand aan het jaar 2016 gecontroleerd of verzekeraars hun informatieverstrekking richting hun (potentiële) verzekerden op orde hebben. Een controlepunt daarbij was onder meer de informatieverstrekking over omzetplafonds/volumeafspraken zoals neergelegd in artikel 15 van de nadere regel TH/NR-004. Ook lopende het polisjaar houdt de NZa de wijze van informatieverstrekking door zorgverzekeraars in de gaten. Dit doet zij aan de hand van signalen die zij ontvangt via haar meldpunt en door zelf onderzoek te doen. Als de NZa constateert dat een informatieverplichting wordt geschonden dan kan zij daar tegen optreden door het inzetten van haar handhavingsinstrumentarium. Verzekerden kunnen een melding bij de NZa indienen als er een informatieverplichting is geschonden door een zorgverzekeraar, ook kan een verzekerde een procedure bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering starten.
Op welke wijze hebben de betreffende verzekeraars hun verzekerden gedurende het jaar geïnformeerd over de mogelijkheid dat ze het risico zouden kunnen lopen in de tweede helft van het jaar voor niet-acute zorg niet meer in de genoemde ziekenhuizen terecht te kunnen? Welke verplichting hebben zorgverzekeraars om dit gedurende het jaar te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft het uitstellen van operaties en het beperkt openhouden van de poli’s voor de wachtlijsten van ziekenhuizen elders in de regio? Hoe wordt gegarandeerd dat de Treeknormen (maximaal aanvaardbare wachttijden) niet overschreden worden? Welke actie onderneemt de NZa, indien de Treeknormen niet meer gehaald worden?
Het effect van het uitstellen van operaties en het beperkt openhouden van de poli’s is niet op voorhand te voorzien. De verzekeraar heeft een zorgplicht en moet zorgen voor goede en tijdige zorg voor hun verzekerden. De zogenaamde Treeknormen zijn daarbij leidend. De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars, voor de verzekerden die niet langer willen wachten dan deze normtijden, bemiddeling aanbieden bij het vinden van andere zorgaanbieders die wel binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen. Dit proces moet voor de patiënt probleemloos verlopen. Daarin hebben zowel het ziekenhuis als de zorgverzekeraar een verantwoordelijkheid.
De te hoge buffers van zorgverzekeraars |
|
Teun van Dijck (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bange Buffers»?1
Wij hebben kennis genomen van dit bericht. Wij plaatsen enkele kanttekeningen bij het bericht die wij in de beantwoording van de overige vragen hebben verwerkt.
Bent u het eens met de stelling dat de richtlijnen van Brussel absurd zijn voor de Nederlandse zorgverzekeraars? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals het FD-artikel ook stelt, bestaat er in Solvabiliteit II een uitzondering die toegesneden is op het Nederlandse zorgstelsel. De risicomitigerende werking van het vereveningssysteem wordt op deze wijze meegenomen in de berekening van de solvabiliteitseis voor zorgverzekeraars. Die eis valt voor Nederlandse zorgverzekeraars die de basisverzekering uitvoeren ongeveer 40% lager uit dan vergelijkbare solvabiliteitseisen voor andere (Europese) zorgverzekeraars. Solvabiliteit II houdt dus al specifiek rekening met de bijzondere Nederlandse situatie.
Is het de taak van De Nederlandsche Bank (DNB) om te voorkomen dat zorgverzekeraars failliet gaan?
Kerntaken van DNB zijn het bewaken van de soliditeit van financiële instellingen en het verzorgen van een stabiel financieel stelsel. Het voorkomen van faillissementen is geen expliciete taak van DNB. Niettemin is het toezicht erop gericht om op een vroeg moment in te kunnen grijpen bij instellingen die in problemen (dreigen te) raken om zo de kans op een daadwerkelijk faillissement zo klein mogelijk te houden.
Hoe groot acht u de kans dat een zorgverzekeraar failliet kan gaan?
De richtlijn Solvabiliteit II is zo gekalibreerd dat de kans op een faillissement gelijk is aan 0,5% per jaar, oftewel eens per 200 jaar.
Wat zijn de gevolgen voor verzekerden mocht een zorgverzekeraar failliet gaan?
Mocht een zorgverzekeraar failliet gaan, dan zullen verzekerden een nieuwe zorgverzekeraar zoeken en een nieuwe zorgverzekering afsluiten. Vanwege de acceptatieplicht kunnen verzekerden overal terecht.
Voor natura-verzekerden heeft het faillissement geen financiële consequenties. De zorg is immers in natura geleverd. Verzekerden met een naturapolis betalen niet direct aan de zorgaanbieder.
Anders kan dit liggen wanneer verzekerden recht hebben op een vergoeding voor hun zorgkosten door de zorgverzekeraar (restitutie). Wanneer zij zelf een rekening aan een zorgaanbieder hebben betaald en deze vanwege het faillissement niet meer (volledig) kunnen claimen bij hun zorgverzekeraar, zouden zij financieel nadeel kunnen ondervinden. Daarom voorziet artikel 31 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) erin dat dergelijke vorderingen van de verzekerde op de failliete zorgverzekeraar worden betaald door het Zorginstituut. De claim op de zorgverzekeraar wordt dan overgenomen door het Zorginstituut.
Wanneer de verzekerde de premie vooraf op jaarbasis heeft betaald en de zorgverzekeraar gaat bijvoorbeeld halverwege het jaar failliet, dan dient hij zich voor het ten onrechte betaalde gedeelte van de premie bij de curator te melden. Deze claim valt niet onder artikel 31 Zvw aangezien het geen zorgkosten zijn. Dit geldt zowel voor natura- als restitutieverzekerden.
Verzekeraars houden buffers aan om de kans op faillissement, en daarmee onzekerheden voor verzekerden, te beperken.
Vindt u het noodzakelijk dat de zorgverzekeraars hogere buffers aanhouden dan Brussel vereist? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wordt dit dan voorkomen?
Om continu te kunnen voldoen aan de solvabiliteitseis uit Solvency II zullen zorgverzekeraars zelf een door hen veilig geachte marge aanhouden boven de 100%. Het aanhouden van een veiligheidsmarge is verstandig aangezien zorgverzekeraars zo in staat zijn om tegenvallers in (geraamde) premieopbrengsten of zorgkosten op te vangen zonder dat zij premies direct moeten verhogen om weer aan de solvabiliteitseis te voldoen. Elke zorgverzekeraar bepaalt zelf welke marge zij boven de minimaal vereiste solvabiliteit wil hanteren. DNB stuurt op het wettelijk kader, 100%, en stelt geen algemene voorschriften rondom de veiligheidsmarge2.
Deelt u de mening dat de overbuffers bij zorgverzekeraars neerkomen op diefstal van het premiegeld van burgers? Zo ja, hoe krijgen de burgers het geld weer terug? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven achten wij het aanhouden van een door de zorgverzekeraar zelf vastgestelde veiligheidsmarge boven de minimale solvabiliteitseis verstandig beleid. Dit is ook in het belang van de verzekerden. Wij gaan ervan uit dat de overige solvabiliteit wordt teruggegeven aan verzekerden via een lagere vaststelling van de premie. Het tempo waarin zorgverzekeraars hun solvabiliteit afbouwen, is een keuze van zorgverzekeraars zelf.
Bent u bereid een hogere korting voor de Nederlandse zorgverzekeraars te bedingen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij in het antwoord op vraag 2 aangeven, houdt Solvabiliteit II reeds rekening met de specifieke situatie op de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt.