Het bericht ‘Bron drinkwater deel Randstad vervuild met gif’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron drinkwater deel Randstad vervuild met gif»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijke gezondheidsrisico’s de inwoners van Zuid-Holland hebben gelopen door de verontreiniging van water met dimethoaat?
Zij hebben geen gezondheidsrisico's gelopen. Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Bent u bereid het onderzoek van het Waterschap Rivierenland naar de mate van vervuiling en de bron van vervuiling actief te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De bron van de verontreiniging ligt in de Bommelerwaard. Het Waterschap Rivierenland is hier verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarmee staat het waterschap aan de lat voor nader onderzoek en bestuursrechtelijke handhaving voor wat betreft de lozing in de Bommelerwaard. De Afgedamde Maas ontvangt het water uit de Bommelerwaard. Rijkswaterstaat is voor de Afgedamde Maas verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en heeft, waar mogelijk binnen bevoegdheid en expertise, haar hulp aangeboden aan het waterschap.
Kunt u concreet aangeven hoe vaak er drinkwatermonsters worden genomen in de afgedamde Maas en of dit is geïntensiveerd na de eerdere grootschalige vervuiling in 2012?
Stoffen als dimethoaat worden bij het innamepunt voor drinkwater 26 keer per jaar geanalyseerd. Dat is een intensivering ten opzichte van de reguliere frequentie van 13 keer per jaar. De waterkwaliteit van de Afgedamde Maas wordt daarnaast continu bewaakt met behulp van een zogeheten biomonitor (watervlooien en algen reageren op giftige stoffen).
Bent u voornemens om alle kosten die zijn gemoeid met het onderzoek alsmede met het ongedaan maken van de verontreiniging te verhalen op de daders?
Het Waterschap en Dunea hebben de bevoegdheid om de gemaakte kosten te verhalen. Bij een vorig incident is daar gebruik van gemaakt. Ik kan nu nog geen mededeling doen of daar bij dit incident weer sprake van zal zijn, dat zal ook afhangen van nader onderzoek naar de aard van het incident.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om de vervuiling van (drink)water door de landbouwsector tegen te gaan zodat de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water kunnen worden gehaald? Zo nee, waarom niet?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone,
het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw. Aanvullende maatregelen zijn alleen aan de orde indien zou blijken dat de overeengekomen maatregelen niet leiden tot het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.
Het geweld, intimidatie en pestgedrag tegen homoseksuele asielzoekers in asielzoekerscentra |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Homoseksuele vluchtelingen lastiggevallen in noodopvang» en het bericht «Homoseksuele asielzoekers ook hier weggepest»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ondanks de goede voornemens van de regering om pestende, intimiderende en/of aanrandende asielzoekers aan te pakken in plaats van homoseksuele asielzoekers in safehouses te plaatsen, het pesten, intimideren en aanranden van homoseksuele asielzoekers nog steeds plaatsvindt in de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
De verhoogde instroom van vreemdelingen veroorzaakt op diverse fronten fricties. Dit brengt logischerwijs spanningen met zich mee.
De veiligheid van bewoners en medewerkers en de leefbaarheid in de opvanglocaties blijven daarbij prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s. Het COA neemt in geval van incidenten (straf)maatregelen en stimuleert bewoners, in geval van mogelijk strafbare feiten, tot het doen van aangifte. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg Opvang, Terugkeer en Vreemdelingenbewaring op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt: van de COA huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Klopt het dat dit probleem nog niet is opgelost omdat niet elk slachtoffer van intimidatie, pestgedrag en/of aanranding aangifte durft te doen?
Het doen van aangifte is belangrijk. Bij een (mogelijk) strafbaar feit zal het COA het slachtoffer stimuleren om aangifte te doen en het slachtoffer daarbij desgewenst begeleiding bieden. Desondanks zal niet iedere bewoner aangifte durven te doen. Het COA kan in geval van een mogelijk strafbaar feit een melding doen bij de politie of aangifte doen als getuige. Het COA bespreekt binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners, onder andere over het doen van aangifte, nog verder verbeterd kan worden. Doel hiervan is mede om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Ook zonder dat aangifte wordt gedaan zijn er diverse mogelijkheden om de daders te straffen, afhankelijk van de zwaarte van het delict. Het COA kan er, zowel bij lichte incidenten als bij strafbare feiten, voor kiezen om de daders te sanctioneren op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV). Het ROV is het sanctiebeleid van het COA en geeft het kader op basis waarvan het COA verstrekkingen aan haar bewoners kan onthouden en maatregelen kan toepassen in geval van overlast. De meest zware ROV-sanctie is het stopzetten van de opvang voor kortere of langere duur, dan wel definitief.
Onder voorwaarden kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over de aanscherping van het beleid ter zake.2
Hoe vaak is afgelopen jaar door een asielzoeker aangifte gedaan van een tegen hem door een andere asielzoeker gepleegd strafbaar feit, en in hoeveel gevallen hebben deze aangiftes geleid tot vervolging?
Bij aanhoudingen van verdachten wordt geregistreerd op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Er wordt niet apart geregistreerd op categorieën, zoals bijvoorbeeld «asielzoekers». Om die reden kan er niet worden bezien in hoeverre aangiftes hebben geleid tot vervolging.
Bent u bereid uw eerder gekozen standpunt te wijzigen en slachtoffers van geweld, intimidatie of pestgedrag in asielzoekerscentra de mogelijkheid van een safehouse te bieden, nu blijkt dat het nog niet lukt om de daders tijdig en adequaat te isoleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan het standpunt dat het geen meerwaarde heeft om te voorzien in een aparte opvang voor kwetsbare groepen asielzoekers. Dit past niet bij de wijze waarop wij in Nederland samenleven en doet ook geen recht aan de positie van deze groepen. Isolatie van kwetsbare groepen of slachtoffers uit die groepen is een verkeerd signaal en zou een stigmatiserend effect kunnen hebben.
Laat het duidelijk zijn, zowel het aanpakken van de daders als het beschermen van de slachtoffers zijn voor het kabinet belangrijke uitgangspunten. Uitgangspunt is dat de dader/overtreder naar een andere locatie wordt overgeplaatst, zodat het slachtoffer veilig is. Slachtoffers willen niet altijd de dader aanwijzen, soms is ook niet te achterhalen wie een incident heeft veroorzaakt. In die gevallen zal het COA zorgdragen voor een veilige plek binnen de opvang waar het slachtoffer kan verblijven. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis.
Hoe bent u voornemens de motie Azmani2 uit te voeren, waarin de Kamer vraagt om een apart regime voor veroordeelde vreemdelingen die niet kunnen worden uitgezet?
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Welke andere maatregelen heeft u reeds genomen om daders beter en sneller aan te pakken, en welke maatregelen gaat u hiertoe nog nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat selectie aan de poort allochtonen dupeert |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht in Trouw dat allochtonen de dupe zijn van selectie aan de poort?1
Ja.
Hoe beziet u de situatie dat er bij selecterende opleidingen minder niet-westerse allochtonen, minder studenten met lagere cijfers en mannen worden toegelaten? Vinden deze leerlingen alsnog een plek bij een soortgelijke opleiding in het hoger onderwijs?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateert dat bepaalde groepen studenten zoals studenten met lagere eindexamencijfers, niet-westerse allochtonen en studenten met een mbo-vooropleiding wat minder vaak in opleidingen met selectie instromen. Deze verschillen typeert de inspectie gemiddeld genomen niet als groot. De verschillen worden voor een deel verklaard door de sectoren waarin de selecterende opleidingen voorkomen. Opleidingen met aanvullende eisen komen bijvoorbeeld overwegend voor in de kunstensector terwijl in de regel niet-westerse allochtonen minder vaak voor deze sector kiezen. Waarom niet-westerse allochtonen in mindere mate voor een opleiding in de kunstensector kiezen, ongeacht of het een selectieopleiding betreft, heeft de inspectie niet onderzocht. De verschillen in de instroom zijn echter niet statisch. Een transparante voorlichting, in het bijzonder gericht op ondervertegenwoordigde groepen, draagt bij aan het verkleinen van de verschillen in de instroom. Deze aanpak heeft bijvoorbeeld tot een positief effect geleid op het instroomverschil tussen «7-minners» en «7-plussers» bij de University Colleges.
Wat betreft opleidingen met een numerus fixus constateert de inspectie dat de instroom van niet-westerse allochtonen in een hbo-opleiding zonder numerus fixus 16 procent van de totale instroom is en in een hbo-opleiding met numerus fixus 14 procent van de totale instroom. In het wo is de instroom van niet-westerse allochtonen in een opleiding zonder numerus fixus 15 procent van de totale instroom en in een wo-opleiding met numerus fixus 14 procent van de totale instroom. De verschillen in de instroom zijn te klein om conclusies uit te trekken. De inspectie stelt bovendien vast dat tegenwoordig naar verhouding meer niet-westerse allochtonen en meer studenten uit een laag sociaaleconomisch milieu deelnemen aan het hoger onderwijs. Op basis hiervan ziet de inspectie op dit moment weinig aanleiding om zich zorgen te maken over de brede toegankelijkheid van het hoger onderwijs in het hele stelsel.2
Desalniettemin vind ik dat blijvende alertheid is vereist zodat de toegankelijkheid van opleidingen met een vorm van selectie aan de poort gewaarborgd blijft. De emancipatiefunctie is immers een cruciale functie van het onderwijs. Deze functie is van groot belang voor de student, de maatschappij en de instelling zelf.
Deelt u de mening dat door het toepassen van diverse selectie instrumenten een onwenselijke tweedeling in het onderwijs kan ontstaan?
Zoals ik in de Strategische Agenda «De waarde(n) van weten» heb aangegeven, is het van groot belang dat we in het hoger onderwijs kansen bieden aan iedere student. Kansen om zich te ontplooien, om zijn of haar talenten tot ontwikkeling te laten komen en om het opleidingsniveau te bereiken dat bij hem of haar past. Mijn uitgangspunt is een hoger onderwijs dat maximaal toegankelijk is. Van financiële, culturele of informatiedrempels voor toegang tot het hoger onderwijs mag geen sprake zijn. We doen het op dit punt overigens al behoorlijk goed, ook internationaal vergeleken. Grote groepen studenten stromen het hoger onderwijs in, en als je het opleidingsniveau van de ouders vergelijkt met dat van de huidige studenten, zie je dat met name het hbo nog een belangrijke emanciperende functie vervult.
Individuele studenten kansen bieden om zich te ontwikkelen, betekent ook dat het wenselijk is te differentiëren in het hoger onderwijs, zowel in de vormgeving van het aanbod als in de onderwijsconcepten. Want studenten zijn verschillend. Voor sommige bijzondere opleidingen kan het passend zijn om speciale aanvullende eisen te stellen, bijvoorbeeld in het geval van kunstopleidingen. In het regeerakkoord is hierover reeds aangegeven dat het aantal bestaande selectie-instrumenten niet wordt uitgebreid.
In lijn met de motie Klaver/Mohandis3 zal ik het aantal selectie-instrumenten dus ook niet verder uitbreiden. Om de toegankelijkheid van het hogeronderwijsstelsel te borgen is het van belang dat waar aanvullende eisen worden gesteld, dat op een zorgvuldige wijze gebeurt. Ik vind het van belang dat hogeronderwijsinstellingen zich ervan bewust blijven dat selectie niet moet leiden tot een onwenselijke tweedeling of kansenongelijkheid. We willen immers dat alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd en het beste uit zichzelf kunnen halen. De functie van het hoger onderwijs als motor van emancipatie en verheffing blijft daarom onverminderd belangrijk. In dit kader is ook van belang hoe instellingen hun decentrale selectie vormgeven en welke balans zij kiezen tussen meer op cognitieve vaardigheden gerichte selectiecriteria en criteria die zich richten op niet-cognitieve vaardigheden. Deze balans breng ik ook graag in gesprek in het kader van de voorbereidingen die instellingen treffen voor de vormgeving van hun decentrale selectie vanaf 2017/2018.
Hoe beziet u de trend van het stijgend aantal opleidingen, dat selectie toepast in combinatie met de grote uitval onder mbo studenten en studenten van niet westerse afkomst?
De inspectie constateert een toename van het gebruik van de beschikbare selectie-instrumenten tussen de jaren 2010 en 2014. In het studiejaar 2014/2015 hanteerde 21 procent van de hbo bacheloropleidingen en 15 procent van de wo bacheloropleidingen een vorm van selectie aan de poort. De inspectie legt geen verband tussen het stijgend aantal selecterende opleidingen en de uitval onder mbo-studenten en studenten van niet westerse afkomst.4
Kunt u aangeven of instellingen rekening houden met studenten die een zwakkere sociale achtergrond hebben of laatbloeiers zijn? Hoe werken instellingen aan het tegengaan van een tweedeling in het hoger onderwijs?
Instellingen geven aan doordrongen te zijn van het belang van diversiteit in de instroom en de emancipatiefunctie die het hoger onderwijs vervult. Hoewel de toegang tot het hoger onderwijs voor studenten met een lage sociaaleconomische status internationaal gezien goed is, zijn we er nog niet. Zoals ik in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs «De waarde(n) van weten» heb aangegeven, is het een maatschappelijke opgave om hier iets aan te doen. Dat vraagt van instellingen onder andere tijdens het matchingsproces en bij tutoring en mentoring extra aandacht. De regio’s Utrecht, Amsterdam en Twente geven hier invulling aan door grote groepen vo-leerlingen in staat te stellen echt te ervaren wat het is om in het hoger onderwijs te studeren. Daarnaast zorgen uitwisselingsprogramma’s en professionaliseringstrajecten ervoor dat de vo-docent vaker op de hogeschool of de universiteit komt. Zo werken in de regio Rotterdam mbo-instellingen en hogescholen samen in zogenoemde summercampsom het kennisniveau van mbo-studenten die willen doorstromen naar het hbo bij te spijkeren.
Daarnaast heb ik in de strategische agenda specifieke voorstellen gedaan voor versterking van ketensamenwerking in de regio. Samenwerking in de keten is cruciaal om ook studenten voor wie het niet vanzelfsprekend is om door te stromen toch hun weg te laten vinden naar en in het hoger onderwijs. In lijn met de motie Mohandis5 ga ik in samenwerking met de MBO Raad en de Vereniging Hogescholen de regionale samenwerking in de keten stimuleren.
Kunt u uitgebreid ingaan op uw aanpak, die er voor moet zorgen dat het hoger onderwijs toegankelijk blijft voor alle leerlingen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 5. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor alle leerlingen verdient continue alertheid. Om het hoger onderwijs ook toegankelijk te houden voor studenten uit het mbo zijn de kwaliteitsplannen in het Bestuursakkoord-mbo mede gericht op het doel van een goede aansluiting op het hbo. In het hoger onderwijs is in de afgelopen jaren de aandacht voor de instromende student toegenomen, mede door de invoering van de studiekeuzecheck. Dat neemt niet weg dat er nog werk te doen is. Te vaak wordt er bij de ontwikkeling van beleid nog geredeneerd vanuit de eigen sector en krijgt samenwerking in de onderwijsketen niet de aandacht die het in het belang van de student zou moeten krijgen.
De recente publicaties van de inspectie maken onderdeel uit van een meerjarig onderzoeksprogramma naar de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Dit onderzoek past in een breder kader, waarin ik het functioneren van de emancipatiefunctie van het onderwijs intensief wil blijven volgen. Zoals ik in mijn brief van december 20156 aan uw Kamer heb aangegeven zal ik de uitwerking van selectie-instrumenten en de emancipatiefunctie van het onderwijs bestuurlijk agenderen. Tevens ben ik voornemens om deze thematiek in een focusgroep te bespreken met mbo4-studenten die in het laatste jaar van hun opleiding zitten en eerstejaars hbo-studenten die direct zijn doorgestroomd vanuit een mbo4-opleiding. De doorstroom via het mbo naar het hbo is immers een belangrijke emanciperende route. Ook zal ik het gesprek aangaan met onderwijsdirecteuren, decanen en studenten om voeling te blijven houden met de uitwerking van selectie-instrumenten op de emancipatiefunctie van het onderwijs.
Kunt u aangeven hoe de selectie, die groepen studenten dupeert, zich verhoudt tot de motie Klaver-Mohandis, waarin wordt gevraagd geen extra toelatingseisen toe te passen?2
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut versleutelde berichten op telefoons kan kraken |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «PGP-encrypted Blackberrys aren’t immune to being cracked?»1
Ja.
Wat voor software gebruikt het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) om de versleuteling te kraken?
Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen aan uw Kamer is medegedeeld2, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Ik kan daarover derhalve geen mededelingen doen. Ten aanzien van onbekende kwetsbaarheden verwijs ik naar hetgeen daarover is gezegd in het AO Cybersecurity op 20 januari jongstleden.
Wat voor techniek gebruikt de software om de versleuteling te kraken? Gebruikt de software onbekende kwetsbaarheden in de versleutelingssoftware?
Zie antwoord vraag 2.
In de brief over het kabinetsstandpunt inzake encryptie staat dat het «niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland»; bent u het ermee eens dat het tevens niet wenselijk is om als overheid onbekende kwetsbaarheden in encryptiesoftware te misbruiken?
De brief met het kabinetsstandpunt gaat over het niet-instellen van wettelijk verplichte beperkingen rondom encryptie. Dat is te onderscheiden van het gebruiken van (onverplicht) bestaande kwetsbaarheden ten behoeve van de opsporing in een concreet geval. Ten aanzien van de omgang met onbekende kwetsbaarheden, ofwel zero-days, heb ik reeds toegezegd in een brief nader in te zullen gaan op de wijze waarop de overheid omgaat met deze kwetsbaarheden.
De vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maisplanten |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «MDMA-resten van xtc-productie gevonden in maisplanten»?1
Ja.
Welke concentraties MDMA-resten zijn gevonden in de betreffende maisplanten, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor de gezondheid van mens en dier?
Op een perceel van een landbouwbedrijf in Someren is dierlijke mest uitgereden waaraan vermoedelijk afval van illegale drugsproductie is toegevoegd. Daar op dit perceel mais is geteeld voor diervoeder zijn 4 monsters genomen om te bepalen of en in hoeverre de maisplanten besmet zijn geraakt. In één plant is amfetamine aangetroffen (8 microgram per kilogram gedroogd materiaal); in vier planten is MDMA aangetroffen (in de variatie van 1 tot 60 microgram per kilogram gedroogd materiaal). Het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) oordeelt dat deze gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren. Dat neemt niet weg dat dit soort stoffen niet in voedingsmiddelen of diervoeder thuishoren. Er is op toegezien dat de maïs niet is geoogst.
Is het inderdaad zo dat milieudeskundigen er vanuit gingen dat planten niet rechtstreeks resten van drugsafval kunnen opnemen? Wat is ten aanzien hiervan de laatste wetenschappelijke stand van zaken?
Er is bij de NVWA geen onderzoek bekend specifiek naar de opname van stoffen uit drugsafval door planten. Wel is bekend dat planten verontreinigingen uit de bodem kunnen opnemen. Planten kunnen sommige stoffen ook afbreken, dus opname hoeft niet altijd een probleem te zijn. In hoeverre opname of afbraak van bepaalde stoffen plaatsvindt moet per geval bekeken worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) beoordeelt dat de aangetroffen gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren.
Hoe stond en staat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegenover de mogelijkheid van deze rechtstreekse opname?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het toezicht van de NVWA op resten van drugsafval in planten vormgegeven?
Indien de NVWA bij haar werkzaamheden op de landbouwbedrijven vermoedens heeft van de productie van drugs of de aanwezigheid van drugsafval waarschuwt zij de verantwoordelijke handhavende instanties (de politie resp. de gemeente). Voor het opsporen van drugslaboratoria is de politie verantwoordelijk. Voor het opruimen van drugsafval is de eigenaar van de grond waarop is gedumpt verantwoordelijk. De gemeente houdt er toezicht op dat er wordt opgeruimd. Op verzoek verleent de NVWA assistentie door de inzet van haar deskundigheid.
Hoe is de samenwerking tussen de politie en de NVWA vormgegeven ten aanzien van opgerolde drugslaboratoria in of nabij landbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ruim een jaar na de ontmanteling van het druglaboratorium de MDMA-resten nog niet waren opgeruimd uit de gierput? Waardoor komt dat?
Het is aan de gemeente er op toe te zien dat de perceeleigenaar de besmette mest heeft afgevoerd naar de afvalverwerker. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Wie behoort het risico te signaleren dat er drugsafval in een gierput ligt en dat dit mogelijk tot besmetting van de voedselketen kan leiden? Is die signaalfunctie naar uw mening voldoende opgepakt in dit geval?
In Noord-Brabant is een protocol ontwikkeld hoe er moet worden gehandeld en welke instanties er moeten worden ingeschakeld wanneer er bij de politie melding wordt gedaan van aangetroffen drugsafval. Zo zorgt de gemeentelijke of regionale brandweer voor de beveiliging van de plaats van het incident en voor een aanspreekpunt in de persoon van een regionaal officier of adviseur gevaarlijke stoffen. In dit geval heeft de politie vanwege verdenking van besmetting van de mest op het bedrijf de NVWA ingeschakeld. Dat neemt niet weg dat als de NVWA tijdens haar werkzaamheden op een verdachte situatie stuit, zij op haar beurt de relevante instanties kan inseinen.
Ziet u aanleiding om omwille van deze vondst een onderzoek in te stellen naar andere locaties om uit te sluiten dat daar via rechtstreekse opname door planten drugsafval in de voedselketen terecht is gekomen of zal komen? Zo nee, hoe kunt u de voedselveiligheid in Nederland waarborgen?
De bij de aanpak van drugslaboratoria en drugsdumpingen betrokken organisaties, zoals gemeenten en politie, zijn voortdurend bezig om verdachte bedrijven en terreinen in beeld te krijgen. Zoals al aangegeven werken de handhavende instanties nauw met elkaar samen om te voorkomen dat drugsafval in het milieu en de voedselketen terecht komt. Ik wijs erop dat de besmette maïs in dit geval niet in de voedselketen terecht is gekomen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt.
Bent u bereid in het kader van het herijken van middelen en ambities van de NVWA de mogelijkheid te onderzoeken dat landbouwbedrijven op of nabij wiens terrein drugsafval gevonden wordt altijd te laten monitoren tenzij daar overduidelijk geen aanleiding voor is? Zo nee, waarom niet?
Als de situatie daar aanleiding voor geeft, zoals ook in dit specifieke geval is gebeurd, wordt de NVWA ingeschakeld.
Denkt u dat een gereguleerde markt minder risico zou geven dat drugsafval in de voedselketen terecht kan komen?
Ik wijs erop dat er geen MDMA terecht is gekomen in de voedselketen. Regulering van de markt is vanuit volksgezondheidsperspectief voor het kabinet geen optie. XTC-gebruik is namelijk nooit veilig: elke gebruiker kan er verschillend op reageren.
De berichten dat veel vluchtelingenkinderen nog steeds geen onderwijs ontvangen |
|
Loes Ypma (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten in diverse media die aangeven dat het onderwijs aan vluchtelingenkinderen te wensen overlaat?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Voor leerplichtige asielzoekerskinderen die op een bestaande opvanglocatie (AZC) terecht komen, is er al een onderwijsvoorziening en kunnen kinderen snel naar school. Door de sterke instroom van het aantal asielzoekers is het gebruik van noodopvanglocaties echter noodzakelijk. Op deze nieuwe locaties is nog geen onderwijs voorhanden. Het kost tijd om een onderwijsvoorziening in te richten. Uitgangspunt is dat dit gebeurt binnen de termijn van uiterlijk drie maanden na binnenkomst in Nederland, conform de Europese Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.1
Was u al op de hoogte van de situatie dat het voor scholen onduidelijk is hoeveel kinderen onderwijs nodig hebben en zij zich hierdoor niet kunnen voorbereiden op de komst van vluchtelingenkinderen? Kunt u aangeven hoeveel kinderen op dit moment wachten op onderwijs en hoe lang zij al wachten?
Ja, dat is mij bekend. Ik heb u toegezegd om u voor 1 april 2016 te informeren over het aantal asielzoekersjongeren op school in Nederland.2 Op dit moment is de registratie van asielzoekerskinderen in de diverse opvanglocaties van het COA niet gekoppeld aan de registratie van jongeren in het onderwijs. Ik heb met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgesproken dat deze koppeling, met inachtneming van de privacyregels, tot stand wordt gebracht. Zodra dit gelukt is, komt in beeld welke kinderen naar school gaan en welke nog niet.
Bent u zich bewust van de problemen die deze onduidelijkheid kan geven? Hoe gaat u het tekort aan ondersteuning op het gebied van traumaverwerking, onvoldoende NT21 docenten en te weinig of geen geschikt lesmateriaal zo spoedig mogelijk oplossen?
Ik ben me ervan bewust dat onduidelijkheid over het aantal asielzoekerskinderen tot problemen kan leiden voor de scholen die het onderwijs moeten verzorgen. Daarom streven de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik er naar om die gegevens zo snel mogelijk en structureel ter beschikking te krijgen.
Voor traumaverwerking gelden specifieke afspraken. Gemeenten zijn in principe vanuit de Jeugdwet verantwoordelijk voor de jeugdhulp aan alle kinderen. Dit geldt ook voor de jeugdhulp aan vluchtelingenkinderen. Voor de hulp aan vluchtelingenkinderen die in een opvanglocatie van het COA verblijven, is een afwijkende afspraak gemaakt. Het COA organiseert en financiert in deze gevallen de jeugdhulp. Voor het onderwijs zijn er verschillende organisaties actief die leerkrachten kunnen helpen bij het herkennen van trauma’s, het organiseren van veiligheid in de klas en bij eventuele doorverwijzing.
Ik krijg ook signalen dat er te weinig bevoegde NT2-docenten zijn maar een analyse ontbreekt. Ik heb het CAOP opdracht gegeven om te onderzoeken hoe groot dit tekort nu en in de nabije toekomst is. Daarnaast heb een aantal maatregelen in gang gezet.4 Ik laat uitzoeken of flexibele opleidingsroutes zijn in te richten. Voorts zorgen we ervoor dat meer pabo-gediplomeerden met bijscholing en een ontheffing in aanmerking komen om bevoegd les te geven aan nieuwkomers.
Tot slot heb ik het LOWAN gevraagd om zowel voor het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs leskisten te ontwikkelen samen met de diverse onderwijsorganisaties en leerkrachten. Dit lesmateriaal is dit voorjaar gereed en beschikbaar voor de scholen.
Welke mogelijkheden zijn er voor scholen en samenwerkingsverbanden om signalen en vragen door te geven? Hoe gaat u naar scholen communiceren hoe zij aan de aangekondigde ondersteuning kunnen komen en wanneer deze beschikbaar is? Welke extra stappen bent u bereid te ondernemen als de aangekondigde middelen onvoldoende blijken te zijn om scholen te ondersteunen?
Om te zorgen dat alle signalen en vragen over asielzoekersonderwijs mij bereiken, zet ik sinds 1 februari negen ervaren accountmanagers in. De accountmanagers informeren samen met LOWAN en de sectororganisaties scholen en gemeenten over maatwerkfinanciering, geven voorlichting en verspreiden kennis. Daarnaast hebben onderwijswethouders van de G37 onlangs van mij een informatiedocument over asielzoekersonderwijs ontvangen. Ik verspreid dit document door middel van nieuwsbrieven en websites nu breed. Tot slot heeft de PO-Raad een helpdesk ingericht. Samen met de sectororganisaties, het LOWAN en de VNG bezie ik of deze maatregelen afdoende zijn of dat aanvullende activiteiten noodzakelijk zijn.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitwerking van motie Ypma betreffende duidelijke communicatie over maatwerkfinanciering voor onderwijs zowel in opvangcentra als in reguliere scholen2 en met de motie Ypma waarin vragen gesteld worden over het aantal peilmomenten en verstrekking van financiering vanaf één kind in het basisonderwijs?3
De informatie over maatwerkfinanciering heb ik de afgelopen periode breed verspreid door middel van nieuwsbrieven, websites en de aangestelde accountmanagers. Bovendien wordt het informatiedocument regelmatig geactualiseerd.
De scholen voor primair onderwijs kunnen maatwerkfinanciering aanvragen voor het verzorgen van onderwijs aan asielzoekerskinderen. Op basis van de ervaringen met de maatwerkfinanciering pas ik de huidige regelingen aan waarbij ik het aantal peilmomenten en de drempels die nu in de bekostiging zitten, kritisch zal bezien. Ik zal u hierover nader informeren in de eerstvolgende voortgangsrapportage asielzoekersonderwijs. Deze rapportage stuur ik u voor de zomer van 2016 toe.
Het bericht dat uit Eritrea gevluchte vrouwen mogelijk zijn gedwongen tot seks rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe kerk |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over het mogelijke seksuele misbruik van uit Eritrea gevluchte minderjarige vrouwen rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe Tewahdo-kerk in Rotterdam?1
Ja.
Wanneer bent u door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) op de hoogte gesteld van deze zorgwekkende signalen en welke acties heeft u daarop ondernomen?
Het COA heeft mij op 5 januari gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen. De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam. Het Landelijk Parket van het OM zal de mogelijkheden verkennen om de signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Centreren de signalen zich rondom deze kerkgemeenschap en alleen in Rotterdam, of zijn er redenen om aan te nemen dat deze praktijken zich ook elders afspelen? Worden er momenteel preventief maatregelen getroffen om dit op andere plekken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat het gaat om extra kwetsbare, minderjarige meisjes, reden is om extra begeleiding en personeel vanuit het COA op deze doelgroep te plaatsen? Zo ja, bent u bereid dit tot uitvoering te brengen?
Het COA is samen met Nidos verantwoordelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit is een kwetsbare groep. Dit betekent dat als er aanwijzingen zijn voor mogelijke misstanden, er preventief maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Dat hebben het COA en Nidos in dit geval ook gedaan.
Vanwege de kwetsbaarheid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen kent het opvangmodel bij het COA een intensieve 24-uursbegeleiding op de verschillende amv-opvanglocaties. Op deze locaties is reeds extra personeel aanwezig ten opzichte van andere opvanglocaties. Mentoren van het COA dragen zorg voor de dagelijkse begeleiding, houden toezicht en voeren vanuit een specifiek voor deze doelgroep ontwikkelde methode gesprekken met de alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Deze mentoren organiseren de zorg voor de nodige ondersteuning. In samenwerking met de jeugdbeschermer worden afspraken gemaakt met de jongeren.
Wordt er vanuit het COA contact gelegd met Eritrees-orthodoxe kerken, en bent u het eens met de constatering dat, indien dit niet het geval is, dit wel wenselijk is gezien de belangrijke plek die deze kerken innemen als sociaal vangnet voor alleenstaande minderjarige asielzoekers uit Eritrea?
Het COA heeft geen contact gelegd met de Eritrese kerk in Rotterdam. Het COA heeft als alternatief aangeboden om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te begeleiden naar een Koptische kerk in Amstelveen.
Weet u of deze slachtoffers aangifte hebben gedaan bij de politie en zo nee, welke acties worden er ondernomen om aangiftebereidheid onder deze groep slachtoffers te vergroten?
Er is tot op heden geen aangifte gedaan. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan.
Het COA spreekt frequent met leden van de Eritrese gemeenschap (en amv’s in het bijzonder) op locaties om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap.
Wordt er, gezien het feit dat het COA deze gevallen ook gemeld heeft bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel, extra aandacht besteed aan de mogelijkheid dat deze slachtoffers in handen vallen van mensenhandelaren en krijgen de minderjarige meisjes in dit licht extra bescherming?
Er zijn vooralsnog geen signalen die wijzen op mensenhandel. De signalen worden gedeeld met het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel om zo ketenbreed een goed beeld te krijgen van hetgeen zich hier voordoet. Mocht er een signaal zijn dat er een relatie is met mensenhandel dan wordt de minderjarige in de hiervoor bestemde beschermde opvang van het COA geplaatst.
Wat voor slachtofferhulp en zorg wordt er actief geboden aan de slachtoffers, zijnde de vanuit Eritrea gevluchte (vermoedelijk) seksuele misbruikte minderjarige vrouwen rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe Tewahdo-kerk in Rotterdam?
De volgende hulp wordt geboden aan vrouwen die ongewenst zwanger zijn:
Wat wordt er gedaan om de daders op te sporen en te bestraffen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat ‘Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk’ en ‘Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk?’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk» en «Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat hulpverleners, die Eritrese asielzoekers bijstaan, zich al langer zorgen maken over wat er in deze Eritrees-Orthodoxe Kerk gebeurd? Wat is er gedaan naar aanleiding van deze signalen?
In de periode 2014–2015 is de instroom van Eritrese asielzoekers in Nederland sterk gestegen. Het COA heeft daarom met verschillende organisaties en experts informatie over de Eritrese gemeenschap verzameld en met de opvangmedewerkers gedeeld. Het COA heeft mij gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen. De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam. Het Landelijk Parket van het OM zal de mogelijkheden verkennen om de signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Kunt u aangeven in hoeverre u het wenselijk acht dat (minderjarige) asielzoekers meerdere nachten achtereen weg blijven? Welke stappen worden er gezet als bijvoorbeeld (minderjarige) vrouwelijke asielzoekers neerslachtig terugkomen en geen herinneringen meer hebben? Kunt u aangeven in hoeverre er een vertrouwenspersoon wordt ingeschakeld als asielzoekers niet willen praten over wat er in de tussenliggende periode is gebeurd?
Nidos is als voogdijorganisatie verantwoordelijk voor het geven van toestemming om elders te overnachten. Toestemming wordt gegeven nadat is nagegaan of de plaats waar de minderjarige overnacht ook veilig is. Nidos heeft het COA verzocht geen toestemming te geven voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen om naar de kerkdiensten in de Eritrese kerk in Rotterdam te gaan. Het COA kent geen gesloten locaties en kan dus niet voorkomen dat minderjarigen desondanks de Eritrese kerk in Rotterdam bezoeken. Het COA meldt aan Nidos en politie de vermissing van de minderjarige als hij/zij niet op locatie aanwezig is op de afgesproken momenten. Vervolgens wordt hierop door Nidos actie ondernomen.
Met de minderjarige worden gesprekken gevoerd om te achterhalen wat er zich heeft afgespeeld. Dit kan met de mentor van het COA of jeugdbeschermer. Mits gewenst wordt er gebruik gemaakt van landgenoten. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan.
Heeft u zich op het totaal aantal zwangerschappen, naast de genoemde 21–22, van jonge Eritrese vrouwen die deze kerk bezocht hebben, en de mate waarin deze zwangerschappen vrijwillig zijn ontstaan? Kunt u aangeven, indien u hier geen zicht op heeft, op welke manier u voornemens bent dit inzicht te verkrijgen?
Naar nu bekend is, zijn er ongeveer 25 Eritrese COA-bewoners die melden dat ze ongewenst zwanger zijn. Het merendeel betreft jonge, maar voor de wet volwassen vrouwen. Zij hebben zich gemeld bij GC A. Omdat GC A een medisch beroepsgeheim kent, wordt nadere informatie niet gedeeld met COA. Daarnaast heeft een drietal Eritrese vrouwen gemeld dat zij verkracht zijn. In alle gevallen is niet gezegd dat er een relatie is met de Eritrese kerk in Rotterdam. De vrouwen zijn aangemoedigd om aangifte te doen bij de politie. COA heeft melding gedaan bij politie en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 hebben politie en OM in Rotterdam onderzoek gedaan naar de signalen van eventueel misbruik in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
In hoeverre vindt u dat het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en Stichting Nidos adequaat gehandeld hebben naar aanleiding van signalen die zij ontvingen over mogelijke misstanden in en rondom deze kerk?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 heeft het COA signalen ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het COA en Nidos zijn verantwoordelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit is een kwetsbare groep waarmee extra voorzichtig moet worden omgegaan. Dit betekent dat als er aanwijzingen zijn voor mogelijke misstanden, dat er maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Op basis hiervan begrijp ik de keuze van het COA en Nidos om uit voorzorg alleenstaande minderjarige vreemdelingen geen verlof te geven om de Eritrese kerk in Rotterdam te bezoeken.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er bij het COA binnen zijn gekomen over misstanden? In hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor extra begeleiding en in welke vorm en met welke intensiviteit dit is verleend? En in hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor beschermde opvang?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat het beleid is binnen het COA als seksueel misbruik wordt ontdekt, of er vermoedens van seksueel misbruik leven?
Indien COA-medewerkers menen dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de betreffende bewoners om aangifte te doen. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Daarnaast kan ook extra seksuele voorlichting gegeven worden.
Kunt u aangeven in hoeverre asielzoekers worden begeleid op het gebied van seksuele gezondheid? Op welke manier wordt er aandacht aan preventie, gebruik van voorbehoedsmiddelen en seksueel overdraagbare aandoeningen besteed?
Seksuele gezondheid is een belangrijk thema in de voorlichting die door de GGD aan alle asielzoekers wordt aangeboden. Deze voorlichting wordt gegeven in diverse taalgroepen, mannen en vrouwen apart, met tolk. De voorlichting heeft betrekking op:
Bewoners krijgen de factsheet gezondheidszorg met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de toegang tot gezondheidszorg in Nederland en op locatie is geregeld. Individuele vragen over anticonceptie en soa kunnen worden gesteld bij de zorgverleners. Alle anticonceptie (m.u.v. sterilisatie) wordt vergoed. Condooms worden op verzoek verstrekt.
In hoeverre is er beleid ontwikkeld op het gebied van preventie als het gaat om de aanpak van seksueel misbruik in – en rondom – asielzoekerscentra en/of vluchtelingenopvang voor zowel meisjes en jongens?
Voor incidenten die betrekking hebben op seksueel misbruik schakelt het COA de politie in. Minderjarigen krijgen, net als ook volwassenen, seksuele voorlichting van de GGD. Ook worden er weerbaarheidstrainingen ingezet. Aanvullend geldt voor minderjarigen dat zij, conform het methodisch kader, gesprekken voeren met mentor en jeugdbeschermer waarin seksualiteit en veiligheid onderwerp van gesprek is.
Kunt u aangeven hoe zwangerschapsbegeleiding en kraamzorg is geregeld voor de ruim 20 Eritrese meisjes die zwanger zijn geworden?
Zwangere vrouwen ontvangen de factsheet zwangerschap met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de zwangerschaps- en geboortezorg in Nederland is geregeld. Op (nagenoeg) elke locaties is er een COA-aandachtsfunctionaris zwangere vrouwen die speciale aandacht heeft voor de zwangere bewoonsters en letten op het welzijn van moeder en kind. De werkwijze m.b.t. zwangerschapsbegeleiding en geboortezorg is vastgelegd in landelijk geldende afspraken tussen COA, GC A, verloskundigen/gynaecologen, GGD GHOR, kraamzorg en MCA (Menzis/COA administratie). Deze ketenafspraken zijn in september 2015 geactualiseerd.
Wat is uw reactie op de beweringen dat het onduidelijk is waar deze vrouwen nu zijn? Klopt het dat deze vrouwen niet in het vizier van het COA zijn?
De vrouwen die zwanger zijn hebben zich gemeld bij GC A. GC A kent een medisch beroepsgeheim. De identiteit van de individuele zwangere vrouwen wordt derhalve niet gedeeld met het COA. Het is aan de vrouwen zelf of zij in de gesprekken met het COA medewerkers hun situatie willen bespreken. Het COA weet niet in alle gevallen wie deze vrouwen zijn en kan dus ook niet aangeven of zij nog in Oranje zijn of al zijn uitgestroomd naar een gemeente in Nederland.
Verder heeft het COA, zoals aangeven in antwoord op vraag 2, na de ontvangen signalen extra aandacht gegeven aan alle Eritrese vrouwen in Oranje, middels het geven van groepsvoorlichting door de GGD over seksualiteit en middels individuele gesprekken.
Op welke termijn verwacht u dat de politie en het openbaar ministerie met hun bevindingen naar buiten zullen treden? Is hiervoor een tijdspad gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
De uitwerking van de dienstverleningsovereenkomst-vrijstelling (DVO-vrijstelling) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) op het Belastingplan 2016 (in het bijzonder het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016), waarin de NOB aandacht vraagt voor het mogelijk niet realiseren van de beoogde verruiming van de vrijstelling van vpb-plicht?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst aan individuele belastingplichtigen kenbaar heeft gemaakt dat integraal aan het concurrentie-criterium zal moeten worden getoetst, voordat de DVO-vrijstelling (vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten) op de betreffende activiteit van toepassing is?
In de wet Overige fiscale maatregelen 20162 (hierna OFM 2016) is de zogenoemde objectvrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten aangepast (hierna: de DVO-vrijstelling). Deze objectvrijstelling is in de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen opgenomen door aanname van het amendement Dijkgraaf.3 Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Vpb-plicht overheidsondernemingen4 is gebleken dat er door de wetstechnische vormgeving zeer specifieke gevallen denkbaar waren, waarop de beoogde vrijstelling niet van toepassing zou zijn. Dit in tegenstelling tot de bedoeling van het amendement. De in de OFM 2016 opgenomen aanpassing had tot doel om de wettekst aan te laten sluiten op de bedoeling van het amendement. Hiermee is er een specifieke objectvrijstelling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) opgenomen. Een objectvrijstelling zorgt ervoor dat het resultaat van een activiteit van een lichaam wordt vrijgesteld. De objectvrijstelling in casu regelt het navolgende. Activiteiten die door een overheidslichaam op basis van een dienstverleningsovereenkomst voor een ander overheidslichaam worden verricht, zijn vrijgesteld indien deze activiteiten bij de dienstafnemer kunnen worden aangemerkt als activiteiten verricht in verband met de uitoefening van een overheidstaak of een publiekrechtelijke bevoegdheid waarmee niet in concurrentie wordt getreden. Het maakt daarbij – na de wijziging in de OFM 2016 – niet meer uit of door de dienstafnemer met die overheidstaak of publiekrechtelijke bevoegdheid een onderneming zou worden gedreven of niet als het de taak of bevoegdheid zelf had verricht.
Zowel uit deze wettekst, als uit de toelichting op het amendement blijkt dat de activiteit waarop deze vrijstelling ziet, ziet op overheidstaken waarmee niet in concurrentie wordt getreden. De Belastingdienst handelt in overeenstemming met het voorgaande. Dit is ook in lijn met doel en strekking van de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, namelijk een gelijk speelveld. Het concurrentiecriterium in de overheidstakenvrijstelling is daarvoor een wezenlijk element.
Hoe verhoudt zich dit tot uw opmerking in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 20162, inhoudende dat de door u gekozen formulering de voorkeur geniet boven de door de NOB in haar commentaar voorgestelde tekst omdat deze aanmerkelijk korter is en naar de mening van het kabinet tot hetzelfde eindresultaat leidt? Dreigt nu toch de situatie te ontstaan waar de NOB de aandacht voor heeft gevraagd?
Er bestaat naar mijn mening geen verschil van inzicht met de Orde. De Orde vraagt zich, naar aanleiding van het op dat moment al ingediende wetsvoorstel OFM 2016, in het commentaar af of met die wijziging wordt gerealiseerd wat het kabinet beoogt. Hieruit kan ik niet anders dan opmaken dat de – in het antwoord op vraag 2 beschreven – bedoeling duidelijk was, maar dat een verschil van inzicht bestond over de wijze waarop dat in een wettekst zou moeten worden vervat. In het genoemde commentaar stelt de Orde een alternatieve tekst voor. Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag6 heb aangegeven is met de voorgestelde tekst hetzelfde bereikt als hetgeen de Orde noemt, waarbij de inmiddels aangenomen tekst aanzienlijk korter is. Ik zie geen aanleiding om de wettekst op dit punt alsnog aan te passen, aangezien dit materieel niet tot een wijziging leidt voor belanghebbenden en voor de uitvoering.
Hoe pakt dit uit in de situatie van een Buitengewoon Opsporingsambtenaar (een BOA) die in gemeente A de openbare orde handhaaft en dit, op basis van een dienstverleningsovereenkomst tussen gemeente A en gemeente B, ook in gemeente B doet? Is in die situatie de DVO-vrijstelling van toepassing?
De activiteiten van een BOA in dienst van de gemeente A kwalificeren voor de gemeente A niet als het drijven van een onderneming. Dit volgt onder meer uit het SVLO product «Activiteitenlijst gemeenten».7 Toepassing van de DVO-vrijstelling heeft dan tot gevolg dat het verrichten van werkzaamheden door deze BOA in gemeente B evenmin tot de heffing van vennootschapsbelasting leidt.
Klopt het dat in het geval van de BOA, als de gemeente zelf een BOA in dienst heeft, dit wordt gezien als concurrentie met particuliere beveiligingsorganisaties (immers, de gemeente had er ook voor kunnen kiezen een dergelijke organisatie in te huren in plaats van zelf een BOA in dienst te nemen)?
De bevoegdheden en de functies van buitengewone opsporingsambtenaren zijn divers en verdeeld over zes werkterreinen, te weten: 1) openbare ruimte, 2) milieu, welzijn en infrastructuur, 3) onderwijs, 4) openbaar vervoer, 5) werk, inkomen en zorg en 6) generieke opsporing8. In de praktijk is een BOA op één van deze werkterreinen werkzaam. Daarbij zal naar de aard van deze werkterreinen van feitelijke in concurrentietreden geen sprake zijn. Indien deze ambtenaar echter wordt ingezet voor beveiligingswerkzaamheden, dan is hij niet werkzaam op één van de werkterreinen van een BOA. Deze activiteit kan afhankelijk van de feiten en omstandigheden bij de gemeente A al tot het drijven een onderneming leiden. Als sprake is van het drijven van een onderneming is hierop bij de gemeente A de overheidstakenvrijstelling niet van toepassing, aangezien beveiligingswerkzaamheden ook door private ondernemers worden uitgeoefend en dus met hen in concurrentie kan worden getreden. De DVO-vrijstelling leidt er vervolgens niet toe dat deze activiteit toch buiten de heffing kan vallen, indien deze op basis van een dienstverleningsovereenkomst voor een andere gemeente wordt verricht. Dat is ook niet de bedoeling van deze bepaling. Een andersluidende opvatting zou er dan toe kunnen leiden dat gemeenten voor elkaar via dienstverleningsovereenkomsten over en weer te belasten activiteiten zouden kunnen gaan verrichten die dan buiten de heffing zouden blijven. En dat zou weer afbreuk doen aan het streven naar een gelijk speelveld.
Deelt u de mening van mening dat de DVO-vrijstelling niet zo geïnterpreteerd moet worden dat iedere activiteit die een publiekrechtelijke rechtspersoon of privaatrechtelijk overheidslichaam aan de markt zou hebben kunnen uitbesteden c.q. daar zou hebben kunnen inkopen buiten de DVO-vrijstelling zal blijven, ook in de situatie dat de opdrachtgever bij «zelf doen» met de betreffende activiteit geen onderneming in fiscale zin drijft?
Nee.
Zo ja, bent u bereid dit alsnog duidelijk te communiceren en zo nodig de wet aan te passen zodat de vrijstelling doet wat deze beoogt te doen?
Zie antwoord op vraag 6.
Zo nee, bent u het ermee eens dat het amendement Dijkgraaf dan een dode letter is geworden en er geen recht wordt gedaan aan de toelichting op het amendement waarin staat dat het enkele feit dat gekozen wordt voor een dienstverleningsovereenkomst niet automatisch tot gevolg mag hebben dat men niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van vpb-plicht? Als dat zo is, hoe gaat u dan zorgen dat de letter weer levend wordt?3
De DVO-vrijstelling is naar mijn mening geen dode letter. Ter illustratie wijs ik in dat verband op mijn antwoord op vraag 4, waarin een casus is uitgeschreven waarin de DVO-vrijstelling toepassing zal vinden.
Het bericht dat de alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen |
|
Sadet Karabulut (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Utrechtse alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen?1
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Klopt het dat de geldstromen van de alFitrah-moskee zijn gecontroleerd door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst? Zo ja, zijn er eerder verdachte transacties geconstateerd? Zo nee, waarom vond er geen controle plaats?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de alFitrah-moskee contacten met de Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit onderhield toen deze stichting nog op de sanctielijst van het Amerikaans Ministerie van Financiën stond? Zijn deze contacten opgemerkt door de veiligheidsdiensten en zijn er maatregelen genomen? Zo nee, waarom waren de veiligheidsdiensten hier niet van op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de gemeente Utrecht op de hoogte gebracht van de donaties uit Koeweit aan alFitrah? Heeft dit gevolgen gehad voor de samenwerking tussen de gemeente en de alFitrah-moskee? Is hierover contact geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de veiligheidsdiensten en de gemeente Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie gaat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de alFitrah-moskee nemen?2
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen. Tevens heeft de Minister van SZW contact gehad met de burgemeester van Utrecht over de zorgelijke geluiden rond de Al Fitrah moskee.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de Tweede Kamer, dat Nederlandse gebedshuizen niet langer vanuit Saudi-Arabië, Koeweit en Qatar mogen worden gefinancierd, voor de alFitrah-moskee? Bent u bereid om deze geldstromen bij alle Nederlandse gebedshuizen snel te blokkeren?3
Over de uitvoering van de motie Karabulut/Potters informeer ik u via de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. Deze brief kan de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet zien.
De ranglijst christenvervolging van Open Doors |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ranglijst christenvervolging van Open Doors 2016?
Ja.
Deelt u de conclusie van Open Doors dat de vervolging van christenen wereldwijd wederom is toegenomen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen om de toegenomen schendingen van godsdienstvrijheid van religieuze minderheden. Het kabinet maakt zich zorgen om de vreselijke situatie van christenen in door ISIS gecontroleerd gebied en elders, waar grote groepen christenen het moeilijk hebben om hun geloof of levensovertuiging in vrijheid vorm te geven. Over de gehele wereld zijn religieuze groepen slachtoffer van discriminatie en geweld, gepleegd door niet-statelijke actoren en staten. Ook ongelovigen worden vanwege hun levensovertuiging beperkt in hun vrijheid. Nederland veroordeelt, al dan niet in EU-verband, regelmatig de aanslagen op religieuze minderheden.
Wat is uw reactie op het feit dat er afgelopen jaar 7.100 christenen zijn vermoord, 3.000 meer dan het jaar ervoor en dat er zelfs tweemaal zoveel kerken zijn beschadigd of vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat christenen de meest vervolgde en bedreigde religieuze groepering wereldwijd zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Beleidsmakers hebben regelmatig contact met wetenschappers, maatschappelijk middenveld en experts bij internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld VN Speciale Rapporteur voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Deelt u de opvatting van Kerk in Nood dat de toename van «godsdienstig analfabetisme» van westerse beleidsmakers en de internationale media een vruchtbare dialoog en het maken van doelmatig beleid bemoeilijkt?1 Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet deelt de grote zorgen over de vervolging van christenen. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is al sinds 2007 een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Naar aanleiding van het amendement godsdienstvrijheid is met de Kamer afgesproken dat er in 2016 tenminste EUR 1 miljoen van het Mensenrechtenfonds bestemd zal zijn voor projecten die zich richten op het bevorderen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De projecten kunnen zowel via de Nederlandse ambassades als vanuit Den Haag worden geïdentificeerd en gefinancierd.
Oktober jl. sprak ik op uitnodiging van de Griekse Minister van buitenlandse zaken op de Athens Conference on Religious and Cultural Pluralism and Peaceful Coexistence in the Middle East. Ook de mensenrechtenambassadeur besteedt tijdens zijn reizen aandacht aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarnaast wordt in multilateraal kader, zowel binnen de EU als de VN, actief op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ingezet. Schendingen ten aanzien van religieuze minderheden, waaronder vele christenen, maakt daar een belangrijk deel van uit. Nederland heeft afgelopen jaar met succes aangedrongen op het stevig verankeren van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het nieuwe EU Actieplan Mensenrechten en Democratie, dat in juli 2015 is aangenomen, en zet zich nu actief in voor de uitvoering van dit Actieplan.
In hoeverre sluit uw beleid aan op het toegenomen religieus geweld en onderdrukking? Deelt u de mening dat een extra inzet noodzakelijk is? Hoe gaat u hier concreet invulling aan geven?
Het Nederlands beleid voor Irak en Syrië is gericht op alle burgers die lijden onder de gruweldaden die daar gepleegd worden, waaronder vele christenen. Via de verschillende sporen van de internationale coalitie tegen ISIS levert Nederland een bijdrage aan het opnieuw creëren van een veilige thuishaven: onder andere door bij te dragen aan een politieke oplossing in Syrië, de trainingen aan Iraakse special forces en Koerdische Peshmerga, non-lethal steun in zowel Irak als Syrië en de steun die Nederland in Irak levert op het gebied van ontmijning en tegengaan van de dreiging van IED's. Ook is Nederland een van de grootste donoren op het gebied van humanitaire hulp, waardoor een groot aantal vluchtelingen en ontheemden ondersteuning en een veilig onderkomen wordt geboden in de regio. Daarnaast steunt UNAMI een initiatief om de politieke stem van de minderheden in Irak te versterken.
Ziet u de noodzaak om, bijvoorbeeld voor Syrië en Irak, specifiek beleid te ontwikkelen ten aanzien van de christenen? Welke mogelijkheden ziet u, ook gezien de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS, om ervoor zorg te dragen dat christenen onder meer in Irak (onder meer in de Nineveh-vlakte) en in Noordoost-Syrië extra beschermd worden en een veilige thuishaven kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan het amendement godsdienstvrijheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid christenvervolging te adresseren in internationale fora?
De vervolging van christenen heeft grote aandacht van het kabinet. Het kabinet is echter geen voorstander van een VN-onderzoek gericht op één specifieke groep. Het kabinet onderschrijft een inclusieve mensenrechtenbenadering, met aandacht voor alle minderheidsgroepen, waaronder christenen. Vele groeperingen in het Midden-Oosten, niet alleen christenen, worden bedreigd. Een VN-onderzoek zou zich op bedreigingen en groeiende intolerantie ten opzichte van verschillende groeperingen en minderheden moeten richten.
Blijft u, ondanks de zeer verontrustende trend van toenemende christenvervolging, nog steeds tegen een VN-onderzoek naar christenvervolging? Zo ja, waarom?
Een rapport van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN dat op 19 januari jl. uitkwam wijst er onder andere op dat ISIS leden van religieuze minderheden aanvalt. Deze aanvallen lijken deel uit te maken van een beleid dat er op is gericht om dergelijke minderheden te onderdrukken, permanent te verdrijven of te vernietigen. ISIS pleegt op systematische wijze grove mensenrechtenschendingen en hoogstwaarschijnlijk zeer ernstige misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide. Degenen die zich hieraan schuldig hebben gemaakt moeten daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het handelen van ISIS ten opzichte van minderheden gelijkstaat aan etnische en religieuze zuivering? Zo ja, wat voor consequenties brengt dit met zich mee? Zo nee, waarom niet?
De “ADHD-epidemie” |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er sprake is van een verviervoudiging van ADHD-medicatie in de afgelopen tien jaar? Kunt u aangeven wat uw reactie hierop is, en hoe u deze stijging van medicatiegebruik duidt?1
Ja. In het advies van de Gezondheidsraad «ADHD: medicatie en maatschappij»(juli 2014) is reeds melding gemaakt van een forse stijging van het gebruik van methylfenidaat bij ADHD. Voor het gebruik van methylfenidaat verwijzen we tevens naar het antwoord van de Minister van VWS op vraag 5 van het Kamerlid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635). Deze forse stijging in het gebruik van medicatie bij ADHD de afgelopen jaren is zorgelijk, alhoewel de Gezondheidsraad in haar advies geen duidelijke verklaring heeft gevonden voor de toename in het gebruik. Toegenomen prestatiedruk en afgenomen tolerantie van afwijkend gedrag lijken volgens de raad belangrijke oorzaken van de groeiende hulpvraag.
Deelt u de mening dat onnodige medicalisering, zeker voor jongeren, bijzonder onnodig, zelfs schadelijk kan zijn, en zoveel mogelijk voorkomen dient te worden? Zo ja, bent u voornemens hierop actie te ondernemen?
Jongeren met psychische problemen moeten gepaste zorg ontvangen. In november 2015 heb ik in de Voortgangsbrief gedecentraliseerd jeugdstelsel (Kamerstuk 31 839, nr. 497) het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» beschreven. In dit «Plan van Aanpak Gepaste Zorg,» van november 20152 zijn verschillende acties benoemd om te bewerkstelligen dat jongeren zoveel mogelijk gepaste zorg ontvangen. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de ouderverenigingen Balans en de Nederlandse Vereniging voor Autisme, partijen uit het zorg- en onderwijsveld en de Ministeries van VWS en OCW.
Deelt u voorts de mening dat met het medicaliseren van drukke kinderen de bandbreedte voor wat als «normaal gedrag» beschouwd kan worden steeds verder wordt vernauwd? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de Kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad die in december 2014 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 258), heb ik daar een uitvoerige reactie op gegeven en activiteiten beschreven die in gang zijn of worden gezet. Een van die activiteiten is het in het antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg».
In hoeverre deelt u de zorgen van jeugd- en kinderpsychiaters die vorig jaar aan de bel trokken en een pleidooi hielden om geneesmiddelen, zoals Ritalin en Concerta, minder (snel) voor te schrijven?2 Deelt u de mening dat deze uitspraak in lijn is met een eerder rapport van de Gezondheidsraad, waarin bezorgdheid over de sterke toename van ADHD-pillen al werd geuit?3 Kunt u aangeven wat u sindsdien heeft gedaan om de sterke toename te analyseren?
Deze zorgen liggen in lijn met het eerder genoemde rapport van de Gezondheidsraad. In het rapport van de Gezondheidsraad worden trends gesignaleerd, waaronder de sterke toename van medicatie. Daarmee zijn we met alle betrokken partijen aan de slag gegaan. In januari 2015 is een intentieverklaring getekend door de betrokken partijen uit de zorg- en onderwijswereld en in november 2015 is het eerder in antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» door alle betrokken partijen bestuurlijk geaccordeerd.
Wat vindt u van de uitspraak van prof.dr. Robert Vermeiren, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie dat toediening van ADHD-medicatie alleen mag plaatsvinden in combinatie met grondige diagnostiek en andere gedragsmatige behandelingen?4 Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Goede diagnostiek en behandeling zijn belangrijk. Voor de diagnosticering en behandeling van ADHD hebben de betrokken beroepsgroepen multidisciplinaire richtlijnen en een standaard opgesteld. Hierbij kan tevens verwezen worden naar het antwoord op vraag 8 van het lid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635).
Bent u voornemens stappen te zetten om afnemende tolerantie jegens druk, impulsief en ongecontroleerd gedrag van kinderen en/of jongvolwassenen tegen te gaan, waar – aldus de Gezondheidsraad – sprake van is?5 Zo nee, waarom niet?
In het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» dat in het antwoord op vraag 2 genoemd is, wordt hier aandacht aan besteed. Er zullen onder andere expertmeetings en een landelijke bijeenkomst georganiseerd worden over diagnosedruk.
De hoge werkdruk in het basisonderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de uitspraken van verschillende leerkrachten in het basisonderwijs dat zij door de werkdruk steeds meer in een «overlevingsstand» zitten? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan voor de leerkracht en het onderwijs in het algemeen?1 2
Ik vind dat zorgelijk. De leraar is de spil van het onderwijs. Een te hoge werkdruk heeft negatieve gevolgen op het werkplezier van de leerkracht en daarmee op de kwaliteit van het onderwijs.
Waarom heeft u in het verleden geen actie ondernomen na eerdere signalen dat het niet goed ging met de leerkrachten in het onderwijs, onder andere na recente CBS-cijfers die aantonen dat leerkrachten het hoogste burn-outcijfer hebben van alle beroepsgroepen?3
De afgelopen tijd heb ik diverse maatregelen getroffen die direct of indirect van invloed kunnen zijn op het verminderen van de werkdruk van leerkrachten. Deze maatregelen richten zich op het versterken van de kwaliteit van leraren, het ondersteunen van onderwijspersoneel, slim inzetten van ICT en het verminderen van de regeldruk.
In 2013 is het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) gesloten met de Stichting van het Onderwijs. In het NOA zijn afspraken gemaakt over onder andere het terugdringen van de werk- en regeldruk en het vergroten van de autonomie van onderwijspersoneel. Vanuit het NOA zijn extra financiële middelen vrijgemaakt om leerkrachten te ondersteunen. Zo is er vanaf 2015 structureel € 50 miljoen beschikbaar voor uitbreiding van het aantal conciërges en klassensassistenten.
Samen met vakbonden en sectorraden heb ik de Regeldrukagenda 2014–2017 opgesteld. Bij de totstandkoming is samen met deze partijen bekeken waar de grootste knelpunten op het gebied van regeldruk zitten. Met betrekking tot deze knelpunten zijn gezamenlijke acties afgesproken en ondernomen. Met de regeldrukagenda verdwijnen regels of worden regels versimpeld. Daarnaast wordt op schoolniveau ingezet op acties die de (ervaren) regeldruk verminderen. In de eerste helft van 2016 komt er, als onderdeel van de regeldrukagenda, een onderzoek naar de grootste veroorzakers van registratieverplichtingen. Er wordt op korte termijn in de sector po een meldpunt geopend waar leraren hun registratieverplichtingen kunnen melden. Als meldingen binnenkomen dan wordt vanaf de leraar de hele lijn terug gevolgd naar de bron van de verplichting. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn het ministerie, de inspectie, het schoolbestuur of de schoolleider. Met de veroorzaker wordt vervolgens naar oplossingen gezocht, die zoveel mogelijk moeten leiden tot het schrappen of vereenvoudigen van de registratie.
Wat is uw oordeel over de uitspraak in de uitzending van Monitor dat er roofbouw gepleegd wordt op een hele beroepsgroep? Welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van het basisonderwijs? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze uitspraak niet. Wel is hoge werkdruk een signaal dat ik serieus neem. Vandaar dat ik al diverse maatregelen genomen heb, al dan niet samen met sectororganisaties en bonden (zie vraag 2).
Bent u het eens met de analyse dat sinds de jaren negentig scholen steeds meer op afstand zijn gezet en leerkrachten daardoor steeds minder inspraak krijgen in de scholen, er meer verantwoordingsdruk is en dat dit alles geleid heeft tot een hogere werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het niet eens met deze uitspraak. Vanuit het scholenveld ontstond een toenemende behoefte aan een terugtredende overheid en meer autonomie voor de school. Dit heeft geleid tot de invoering van de lumpsum. Door invoering daarvan is veel vrijheid gegeven aan besturen en scholen om naar eigen inzicht het onderwijs vorm te geven. Bij deze vrijheid hoort een bepaalde mate van verantwoording. Verantwoording staat echter niet gelijk aan een hoge werkdruk. Samen met verschillende partners werk ik aan het zo laag mogelijk maken van deze verantwoordingslast. Zie antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat uw beleid alsmede het toezicht van de Inspectie, wantrouwen in de hand werken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gevoel van wantrouwen wordt weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. We hebben een systeem gebaseerd op vertrouwen, waarin veel ruimte is voor scholen. Het systeem van inspectietoezicht is risicogericht. Pas wanneer resultaten van leerlingen, financiële analyses of andere signalen daar aanleiding toe geven, vindt verdiepend onderzoek plaats.
Bent u van mening dat alles meetbaar gemaakt moet worden in het onderwijs omtrent resultaten en leerrendementen? Levert dit daadwerkelijk een bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Niet alles hoeft meetbaar gemaakt te worden. Analyse van resultaten helpt leraren wel hun onderwijs te verbeteren en het aanbod beter af te stemmen op de behoeften van de leerlingen. Het is aan de leerkrachten om hier bewuste keuzes in te maken.
Wat is uw oordeel over de uitspraak dat alles meetbaar maken een illusie is en vooral nutteloos administratief werk oplevert? Kunt u hierop een toelichting geven?
Niet alles in het onderwijs hoeft meetbaar te zijn. Dat neemt niet weg dat het meten en analyseren van onderwijsresultaten waardevolle informatie oplevert, die de scholen kunnen gebruiken om hun onderwijs te verbeteren.
Hoe zijn de door u genoemde «fantoomregels» ontstaan en welke rol heeft het ministerie daarbij gehad?
Met «fantoomregels» doel ik op regels waarvan leerkrachten of schoolleiders ten onrechte denken dat ze zijn opgelegd door de inspectie of het ministerie. Om ervaren regeldruk die voortkomt uit onduidelijkheid van sommige regels te voorkomen, zetten wij in op toegankelijke, heldere en overzichtelijke onderwijswetgeving.4 Ook het voorkomen van misverstanden over de werkwijze in het toezicht heeft de continue aandacht van de inspectie. Daarbij gaat het niet alleen om het wegnemen van misverstanden, maar met name ook om het gesprek op gang te brengen over wat bestuurders, schoolleiders en leraren zelf nodig vinden voor goed onderwijs.
Welke taken en handelingen kunnen volgens u geschrapt worden?
Het is niet aan mij om aan te geven welke taken en handelingen geschrapt kunnen worden. Leraren weten vaak zelf het beste welke administratieve handelingen in hun ogen overbodig zijn. Daarover kunnen ze in gesprek gaan met hun schoolleider en/of bestuur. Als zij stuiten op regelgeving die in hun ogen overbodig is, kunnen zij dat aangeven bij het meldpunt registratieverplichtingen. Dan kan ik dat zorgvuldig bekijken en waar mogelijk actie ondernemen in het versimpelen of schrappen van regelgeving.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat leraren ophouden met overbodige administratie? Indien u niets onderneemt, is het dan niet gratuit om te zeggen dat leraren de vele administratie niet langer hoeven te pikken?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 84 procent van de docenten zegt een hoge werkdruk te ervaren? Wat is uw analyse en reactie op het feit dat 56% van de docenten de werkdruk in het onderwijs onacceptabel hoog vindt?4
De ervaren werkdruk van leraren in het in het primair onderwijs is volgens dit onderzoek hoog. Ik vind dat zorgelijk. Aanpak van werkdruk vraagt om maatwerk en is in grote mate iets dat binnen scholen zal moeten worden aangepakt. Vakbonden en sectorraden erkennen dit ook. Daarom is het noodzakelijk dat de werkdruk, regeldruk en administratieve lasten van leraren, scholen en besturen wordt verminderd. Hiertoe heb ik verschillende acties uitgezet en afspraken gemaakt met betrokken partijen. Zie antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u de toename van de ervaren werkdruk ten opzichte van 2012?
Werkdruk is een veelkoppig probleem. Er is niet één oorzaak voor aan te wijzen. Daardoor is het ook niet mogelijk om een eenduidige verklaring te geven voor deze toename.
Wat is volgens u de invloed van het passend onderwijs op de werkdruk voor leerkrachten in het basisonderwijs?
In de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs van 4 december 2015, heb ik u geïnformeerd over de bureaucratie die ouders en scholen ervaren, op basis van de Eenmeting ervaren bureaucratie die is uitgevoerd in het kader van de evaluatie passend onderwijs.6 Uit de resultaten komt naar voren dat de algemene lijn wat betreft ervaren bureaucratie bij scholen vergelijkbaar is met de situatie van vóór de invoering van passend onderwijs. Net als bij de nulmeting, ervaart men de administratieve en overlegtaken rond de extra ondersteuning van leerlingen als behoorlijk tijdrovend, maar ook als nuttig en niet erg ingewikkeld. De administratieve taken vindt men meer tijd kosten dan de overlegtaken. Nieuwe taken rond de leerlingenzorg vindt men relatief ingewikkeld. Net als in de nulmeting valt op dat er grote verschillen zijn tussen respondenten in de ervaren bureaucratie.
Ook blijkt uit het rapport dat de ervaren doelmatigheid (nut en helderheid van taken en procedures) gelijk is gebleven. De ervaren taakbelasting (tijd en complexiteit van procedures) is echter toegenomen en ook in rechtstreekse vragen geven respondenten aan dat sprake is van een toename van de bureaucratie.
De wet biedt ruimte om processen eenvoudig in te richten en onnodige bureaucratie te voorkomen. Onnodige bureaucratie lijkt voort te komen uit de overgang en inrichting van passend onderwijs. In de voortgangsrapportage heb ik aangekondigd dat er komende periode extra aandacht is voor het voorkomen en terugdringen van (onnodige) bureaucratie. Hiertoe is een werkgroep ingericht om creatieve oplossingen te bedenken om de bureaucratie te verminderen. Een eerste mogelijke oplossing wordt gezien in de samenwerking tussen scholen voor (v)so en samenwerkingsverbanden. Elk jaar vragen scholen voor (v)so voor al hun leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring aan: dit kan eenvoudiger worden gemaakt, door met het samenwerkingsverband samen de dossiers voor aanvraag door te lopen.
Hoe beoordeelt u het feit dat leerkrachten de hoge werkdruk met name toeschrijven aan de combinatie van te grote klassen en te veel zorgleerlingen?
De invloed van de invoering van passend onderwijs heeft waarschijnlijk in het begin geleid tot een toename van de ervaren taakbelasting. Zie vraag 13.
De indeling en vorming van groepen is bij uitstek een aangelegenheid die maatwerk op het niveau van de school vraagt. Dat kan ik niet centraal regelen. Voor de indeling van de groepen maken schoolbesturen en schoolleiders afwegingen op basis van onderwijsvisie, leerlingenpopulatie, de vaardigheden van de leraren en de visie van de medezeggenschapsraad.
Wat is volgens u het effect van deze hoge werkdruk? Ziet u redenen om in te grijpen?
Een hoge werkdruk kan leiden tot meer ziekteverzuim, een grotere kans op burn-out klachten en minder werkplezier. Dit is niet goed voor zowel de leerkracht als het onderwijs. Daarom is het noodzakelijk dat de werkdruk, regeldruk en administratieve lasten van leraren, scholen en besturen verminderd worden. Zie antwoord op vraag 2.
Herkent u alle signalen die in de uitzending en in het rapport genoemd worden en erkent u deze ook? Begrijpt u vervolgens dat leerkrachten weinig vertrouwen in u als Staatssecretaris hebben?5
Er is geen simpele oplossing voor de aanpak van werk- en regeldruk. Dat blijkt wel uit het feit dat dit al jaren speelt. Het is noodzakelijk dat we dit gezamenlijk aanpakken: OCW, sectororganisaties, bonden schoolbesturen, schoolleiders en leraren. Indien de huidige aanpak nog tot onvoldoende resultaat leidt, dan is het noodzakelijk dat we gezamenlijk bespreken welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u nog steeds van mening dat het passend onderwijs zorgvuldig is ingevoerd, met alle gevolgen van dien? Waarom?
Elk half jaar rapporteer ik aan de Tweede Kamer over de stand van zaken van de invoering van passend onderwijs. In de eerder genoemde rapportage die ik op 4 december naar de Tweede Kamer heb gestuurd, staat dat in het afgelopen jaar stappen zijn gezet om meer kinderen passende onderwijsondersteuning en zorg te bieden. In veel regio’s is een beweging op gang gekomen, waardoor het vaker lukt om kinderen een passende plek te bieden. Steeds meer gebeurt dat op een reguliere school. De praktijk in veel samenwerkingsverbanden laat zien dat het lukt om binnen de huidige kaders passend onderwijs te realiseren.
Maar er zijn grote verschillen tussen scholen en samenwerkingsverbanden. Nog niet alle scholen en samenwerkingsverbanden nemen hun verantwoordelijkheid. Ze benutten niet altijd de ruimte die het wettelijke kader biedt. In genoemde rapportage is daarom een aantal acties opgenomen om de uitvoering van passend onderwijs te verbeteren.
Dragen kleinere klassen volgens u bij aan het verminderen van de werkdruk voor leraren? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 14.
Het loslaten van de duurzame doelstelling door de koffiesector |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Meerdere wegen naar duurzame koffie» die de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee (KNVKT) eind november 2015 uitbracht?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de in 2010 vastgestelde doelstelling dat in 2015 driekwart van de koffie duurzaam zou moeten zijn, terwijl het aandeel duurzame koffie momenteel (2016) slechts 50% is?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit de Sectorrisicoanalyse van KPMG van september 2014 blijkt dat de sector reeds in 2013 50% duurzame koffie produceerde en dus twee jaar heeft stilgestaan?2
Het is teleurstellend dat het aandeel gecertificeerd duurzame koffie niet verder is gestegen, maar het percentage verhult de inspanningen van de sector om met bedrijfsindividuele benaderingen aan duurzaamheid werken.
Het kabinet verwelkomt deze ontwikkeling, maar hecht daarbij sterk aan transparantie en externe verifieerbaarheid om de impact op verduurzaming van de koffiesector vast te kunnen stellen. Het kabinet is zeker bereid om met de koffiesector verder in gesprek te gaan en bij de koffiesector aan te dringen op ambitieuze doelstellingen. Transparantie en verifieerbaarheid over de inzet en resultaten moeten onderdeel zijn van die doelstellingen. Bedrijven kunnen zelf besluiten hoe ze dat vormgeven, maar ik roep de leden van de KNVKT op om hier in internationaal verband haast mee te maken.
De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI, waar KNVKT onderdeel van is) en Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) hebben aangegeven een IMVO-convenant af te willen sluiten. In dit convenant dienen nieuwe doelstellingen en ambities ten aanzien van due diligence en leverage voor de komende jaren te worden vastgelegd. Certificering is één van de onderwerpen op de agenda van de convenantbesprekingen. De uiteindelijke afspraken in het convenant worden door alle betrokken partijen samen overeengekomen.
Wat is uw mening over het besluit van de sector om de driekwartdoelstelling los te laten en geen nieuwe doelstelling vast te stellen?
Het is enerzijds voorbarig om de driekwartdoelstelling los te laten als er nog geen nieuwe doelstelling is die verwoordt hoe de sector haar ketenverantwoordelijkheid neemt en haar ambities concreet maakt. Anderzijds is bekend dat certificering van koffie weliswaar een positieve bijdrage levert aan het verbeteren van de levensstandaard van boeren, arbeiders en hun families, maar dat de impact bescheiden is. De relatief hoge kosten van certificering maken het bovendien lastig de hele sector te bereiken.
Certificering alléén is onvoldoende voor het transformeren van de complete sector. Het is een instrument voor de markt dat aangevuld moet worden met overheidsbeleid in productielanden en investeringen van het bedrijfsleven. Bedrijfsindividuele benaderingen en ook collectieve inspanningen zoeken naar nieuwe manieren om bijvoorbeeld overheden en andere actoren in producerende landen beter te betrekken. Met nieuwe benaderingen kunnen doelgroepen die tot nu toe niet door certificering zijn bereikt, ook aansluiting vinden bij duurzame sector transformatie.
Internationaal wordt – met ondersteuning van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) – gewerkt aan een nieuw kader. Dit kader, gericht op continue verbetering van de positie van koffieboeren en een duurzame sector als geheel, is breder dan certificering. De KNVKT en haar leden zijn actief bij die ontwikkeling betrokken. Het is van belang dat de sector op korte termijn nieuwe meetbare doelstellingen formuleert en transparant rapporteert over inzet en behaalde resultaten in de hele handelsketen.
Bent u ervan op de hoogte dat de koffiebranche duurzame koffie liet controleren door onafhankelijke certificeringsstandaarden en dat nu loslaat om meer ruimte te bieden aan bedrijfsindividuele benaderingen? Wat is uw reactie op het loslaten van deze onafhankelijke certificering?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt onafhankelijke controle van de ambities en resultaten van bedrijven geborgd? Bent u van mening dat onafhankelijke certificering belangrijk is bij een risicoproduct als koffie (met een hoog risico op kinderarbeid, lage lonen, schending van vrouwenrechten en milieuproblemen), waarbij de certificering bij voorkeur geborgd is door de International Social and Environmental Accreditation and Labelling Alliance (ISEAL)?
Onafhankelijke controle moet gewaarborgd zijn binnen de bedrijfsindividuele benaderingen. Dat hoeft niet uitsluitend certificering te zijn in de traditionele betekenis. De integratie van duurzaamheid en financiële gegevens in bedrijfsverslaglegging (integrated reporting) of collectieve rapportage en transparantie op sector niveau zijn ook mogelijkheden. ISEAL en anderen zoals True Price en Global Reporting Initiative leveren een belangrijke bijdrage aan deze nieuwe ontwikkeling.
Voor veel koffiebedrijven blijft certificering een belangrijk instrument om de risico’s in hun keten te mitigeren. Een aantal bedrijven is echter in staat en bereid omzelf aan het begin van de keten te werken aan het verbeteren van de productieomstandigheden. Als die inzet en resultaten transparant en verifieerbaar zijn, kunnen deze inspanningen ook een zichtbare bijdrage aan de verduurzaming van de koffiesector leveren.
Bent u bereid om met de koffiesector in gesprek te gaan en aan te dringen op ambitieuze doelstellingen en erkende certificering? Bent u bereid om ambitieuze doelstellingen en erkende certificering ook als vereiste bij de convenantvorming mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het toenemend belang van een juridisch kader bij de convenanten om eenzijdige opzeggingen te voorkomen?
Op dit moment is er geen aanleiding voor een juridisch kader bij de IMVO-convenanten. Voor het convenantentraject volgt het kabinet het SER advies dat stelt dat een convenant maatwerk is. Dit geldt ook voor de afspraken die partijen maken over de bindende werking van een convenant. Het convenantentraject is erop gericht om sectoren, NGO’s, vakbonden en overheid op vrijwillige, maar niet vrijblijvende, basis aan tafel te krijgen om vast te leggen hoe zij gezamenlijk risico’s in de keten kunnen aanpakken en voorkomen. Hierbij is het van groot belang dat partijen eigenaarschap hebben over de gemaakte afspraken en elkaar kunnen houden aan deze afspraken. Mocht een partij niet meer willen of kunnen voldoen aan de gemaakte afspraken, dan moet deze partij hierover verantwoording afleggen aan de andere partijen binnen het convenant, inclusief de overheid.
Het bericht ‘PAR fractie eist duidelijkheid over begroting HNO’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Niet lenen voor HNO»?1
Ja.
Kent u het bericht «Nederlandse miljoenen gaan Curaçaos zieke zorgstelsel niet beter maken»?2
Ja.
Kunt u herhalen wat toen uw antwoord was op de kritiek dat het College Financieel Toezicht zijn grenzen te buiten zou gaan en dat er te grote risico’s zouden worden genomen?
Naar aanleiding van de berichtgeving en het debat dat wij hierover hebben gehad bij de behandeling van de begroting 2015 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de aan Curacao verstrekte lening voor het ziekenhuis (Kamerstuk 34 000, nr. 17). In deze brief ga ik ondermeer in op uw kritiek. Ik concludeer daarin als volgt: «Nederland heeft op grond van de consensusrijkswet een verplichte lopende inschrijving op leningen van Curaçao en Sint Maarten. Het Cft toetst de begroting en de leenaanvraag aan de normen conform de Rft. Voortvloeiend uit het voorgaande zijn er zowel aan de voorkant bij het aangaan van de lening, als tijdens de uitvoering van de investering en aan de verslaglegging over de benutting van de lening waarborgen ingebouwd voor een goed verloop van de investering. Het Cft zal de voortgang van deze investering in samenhang met de gehele investeringenportefeuille en met de liquiditeitspositie van Curaçao blijvend monitoren. De verplichte lopende inschrijving die volgt uit de consensusrijkswet wordt hiermee voor zover dat mogelijk is door diezelfde consensusrijkswet gewaarborgd. Het Cft is in dit verband niet meer dan de uitvoerder van de consensusrijkswet en verricht financieel toezicht door gebruik te maken van de waarborgen uit de Rft.»
Kent u het bericht «PAR-fractie eist duidelijkheid over begroting HNO»?3
Ja.
Wat is uw reactie op de budgetoverschrijding van het Hospital Nobo Otrobanda (HNO)?
De bouw van het ziekenhuis is en blijft een autonome aangelegenheid van het land Curacao. Het is aan de regering van Curacao om indien nodig (financiële) maatregelen te nemen ten aanzien van de bouw en het sluitend houden van de businesscase.
Door wie wordt de budgetoverschrijding van het HNO betaald?
Zie het antwoord op vraag 5.
Staat u nog steeds achter uw antwoord bij vraag 3? Zo nee waarom niet?4
Ja.
Overigens heb ik uw Kamer op 6 oktober 2015 de halfjaarrapportage van het Cft over de eerste helft van 2015 toegestuurd. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de voortgang van de bouw van het ziekenhuis.
Drugsafval in landbouwakkers |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Mdma-resten van Xtc-productie gevonden in maïsplanten»1 en «Gedeputeerde belooft drugsafval snel op te ruimen»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporen van drugsafval zijn aangetroffen in landbouwgewassen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Koşer Kaya en Bergkamp (beiden D66) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maïsplanten vormen de in de planten aangetroffen gehaltes aan amfetamine en MDMA naar het oordeel van bureau risicobeoordeling van de NVWA (bureau) geen gevaar voor de dier- en volksgezondheid. In die zin is het geen reden tot zorg. Dat neemt niet weg dat sporen van drugsafval niet in landbouwgewassen thuishoren. Er wordt dan ook stevig ingezet op het bestrijden van drugscriminaliteit en dumping van drugsafval. Zie ook antwoord op vraag 15.
Welke onderzoeken worden nu uitgevoerd naar de risico’s voor de dier- en volksgezondheid? Bent u bereid de uitkomst van die onderzoeken met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om risico’s voor dier- en volksgezondheid en zorgen daarover weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de omvang van het dumpen van drugsafval in gierkelders? Is de recente informatie over drugsafval in landbouwgewassen voor u aanleiding om onderzoek hiernaar te intensiveren?
Dit is de eerste keer dat geconstateerd is dat er drugsafval in een gierkelder is gedumpt. Ik heb vooralsnog geen indicatie dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt. Ik zie dan ook op dit moment geen reden om extra tijd en middelen te stoppen in het, zonder concrete aanleiding, onderzoeken van arealen en gierkelders. Bij een verdenking van besmetting van gierkelders of gewassen op een bedrijf zal dit worden onderzocht.
Wordt onderzocht welke arealen gewassen bestemd voor voedselproductie besmet zijn met drugsafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek hiernaar te intensiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid? Hoe lang blijft de bodem verontreinigd met afvalstoffen? Hoe voorkomen we dat chemisch materiaal het grondwater bereikt en wie draagt de kosten voor sanering? Worden er gedurende de periode van verontreiniging geen gewassen meer verbouwd?
Van de provincie Noord-Brabant heb ik vernomen dat zij oriënterend onderzoek laat uitvoeren naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en de wijze van aanpak. Uit dit onderzoek zal ook volgen hoe lang de bodem verontreinigd blijft en of er risico bestaat voor het grondwater.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is een zorgplicht opgenomen, waarvan het uitgangspunt is dat alle bodemverontreiniging moet worden opgeruimd, in eerste instantie door de veroorzaker en als dit niet mogelijk is door de eigenaar van de grond waar het (drugs)afval is gedumpt. Zij dragen ook de kosten voor de sanering. Zowel gemeente, provincie als Rijk zijn op grond van artikel 95, lid 3 van de Wbb bevoegd gezag in dezen. In de praktijk wordt dit opgepakt door het bevoegd gezag waar de calamiteit wordt gemeld. Meestal is dit de gemeente, maar het kan bijvoorbeeld ook Rijkswaterstaat zijn bij dumpingen in Rijkswateren. De Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) werkt al jaren met een protocol Regeling Verwijdering Calamiteuze Stoffen (RVCS), waarin vastgelegd is hoe gehandeld dient te worden bij het opruimen van afval. Dit protocol is inmiddels uitgebreid met een hoofdstuk over bodembescherming en wordt momenteel in de praktijk getoetst. Het is de bedoeling om dit protocol eerst in Noord-Brabant uit te rollen, alvorens het landelijk te implementeren.
Is u bekend dat vanuit de lucht (in Limburg met vliegtuigen) gezocht wordt naar vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers? Bent u bereid dit onderzoek te intensiveren?
Ik heb begrepen dat het afgelopen jaar in Limburg met een helikopter is gezocht naar de vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers. Van de Nationale Politie heb ik vernomen dat de politie-eenheid Limburg tevreden is over deze zoekmethode; door beter zicht kunnen zij wietteelt vanuit de lucht effectiever detecteren dan vanaf de grond. Het is aan lokale en regionale overheden al dan niet de keuze voor deze zoekmethode te maken.
Op welke manier kunnen goedwillende boeren worden ondersteund in het drugs(afval)vrij houden van hun onderneming? Bent u bereid een meldpunt in te richten voor vragen en meldingen van boeren en andere landeigenaren?
Er worden reeds maatregelen genomen om het probleem van deze vorm van drugsafvaldumping tegen te gaan. Zo is er in Noord-Brabant een Projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld. In deze Projectgroep komen onder anderen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, Politie, NFI, Taskforce Brabant Zeeland, LFO en (chemisch) afvalmanagement samen. Eén van de doelen van deze samenwerking is het op een uniforme manier snel en veilig opruimen van drugsafval en (indirect) het voorkomen van dumpingen door bijvoorbeeld labs op te rollen en koeriers aan te houden. Een vergelijkbaar initiatief in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», bevindt zich momenteel in een verkennende fase. Door dergelijke initiatieven, alsmede vanwege de mogelijkheid informatie te geven aan bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem of aan het Team Criminele Inlichtingen bij de Politie, zie ik momenteel geen toegevoegde waarde in een nieuw meldpunt.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het drugsafval in de gierputten nog steeds niet is opgeruimd, bijna een jaar na de ontmanteling van het Xtc-laboratorium? Waarom heeft dit opruimen zo lang geduurd?
Drugsoverlast, en dus ook overlast van drugsafval, moet zoveel mogelijk beperkt worden. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het opruimen van drugsafval in eerste instantie aan de veroorzaker. Indien dit, om welke reden dan ook, niet mogelijk is, valt het opruimen onder de verantwoordelijkheden van de perceeleigenaar. Het is aan de gemeente om hier toezicht op te houden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Hebben omwonenden geen blijvende gezondheidsschade opgelopen doordat het drugsafval zo lang in kelders heeft gelegen? Laat u onderzoeken of lekkage naar het grondwater heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in opdracht van de GGD Brabant/Zeeland door het RIVM luchtmetingen uitgevoerd in de directe omgeving van het bedrijf. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen hogere concentraties van vervuilende stoffen zijn aangetroffen in de buitenlucht dan normaal. Wel is er bij het verwijderen van de vervuilde mest kortstondig sprake geweest van enige geuroverlast. De GGD heeft aangegeven dat hiervan geen gezondheidsklachten te verwachten waren.
Het is aan het waterschap en de provincie om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om respectievelijk het oppervlakte- of grondwater te onderzoeken. Nadat bleek dat de mest op de akker was uitgereden is overwogen het oppervlaktewater te testen. Aangezien er geen mestsporen op omliggende sloten werden aangetroffen is hiervan afgezien.
Deelt u de mening dat de provincie, die nu binnen een week het afval zal opruimen, noch de gemeente mogen opdraaien voor de kosten van het opruimen van drugsafval?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2627) heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt echter vaak niet om de schade op de dader te verhalen. Ik zie geen mogelijkheid om pluk-ze-gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval. De begrotingssystematiek laat dit niet toe. Pluk-ze-gelden vloeien in de algemene middelen. Ik kan dus niet over deze gelden beschikken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft uitvoering gegeven aan het amendement Cegerek-Dijkstra. In een op 3 december 2015 tussen de Minister van IenM en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over het in 2015, 2016 en 2017 door het Rijk jaarlijks beschikbaar stellen van € 1 miljoen voor de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval. In de evaluatie van het convenant in 2016 zullen onder meer de mogelijkheden verkend worden voor de in het amendement beoogde duurzame financieringsoplossing na 2017. Daarmee wordt ook voldaan aan de strekking van de motie Segers c.s.
Bent u bereid de pluk-ze gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval, waardoor ook decentrale overheden hier een beroep op kunnen doen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het fonds voor opruimen van drugsafval dat door u is ingesteld toereikend? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 24 077 nr. 351)? Worden situaties zoals in Someren met de komst van dit fonds voorkomen? Kan met de komst van dit fonds geen discussie meer bestaan over wie de kosten draagt voor het opruimen van drugsafval?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in Noord-Brabant de strijd tegen drugs te intensiveren? Zo ja, hebben politie en het Openbaar Ministerie voldoende capaciteit om daar die strijd te voeren?
Na verontrustende signalen van OM, politie en het bestuur over fors toenemende drugscriminaliteit in Zuid-Nederland is reeds medio 2014 besloten om capaciteit te labelen om dit probleem aan te pakken. Voor deze aanpak – Intensivering Zuid – is 125 fte binnen de politie en 15 fte binnen het OM gelabeld in speciale ondermijningsteams.
De Intensivering Zuid vergroot de strafrechtelijke slagkracht binnen de integrale aanpak (samenwerking OM, politie, openbaar bestuur, Belastingdienst, FIOD, Douane, Koninklijke Marechaussee, de RIECs en de Taskforce Brabant-Zeeland) om criminele netwerken te verstoren en de productie van hennep en synthetische drugs substantieel terug te dringen. Zo wordt bovendien dumping van drugsafval in het milieu (met gevaar voor mens en dier) teruggebracht en vermenging tussen de boven- en onderwereld bestreden. Tevens draagt het bij aan de bewustwording en beeldvorming van een daadkrachtige overheid. De intensieve samenwerking werpt zijn vruchten af. Het jaarverslag van de intensivering wordt op dit moment samengesteld, over de resultaten zal ik uw Kamer informeren.
Snellere overdracht tussen ambulance en ziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Digitale ambulanceoverdracht helpt spoedpatiënt»?1
Ja
In hoeverre bent u mening dat overdacht van relevante patiëntgegevens tussen ambulance en ziekenhuis zo snel en nauwkeurig mogelijk moet plaatsvinden?
Ik juich initiatieven toe die er toe leiden dat de snelheid en de accuraatheid van de overdracht van patiëntgegevens tussen partners in de (acute) zorgketen verbeteren. Een goede overdracht van gegevens is immers van groot belang om zo snel mogelijk de juiste (vervolg)behandeling voor de patiënt in te kunnen zetten.
Bent u bereid u in te zetten voor een zo'n kort mogelijke overdracht tussen ambulancezorgverlener en ziekenhuis, zodat de samenwerking in de acute zorgketen verbetert?
Ik heb eerder een meerjarige subsidie aan Nictiz verleend voor het programma e-Spoed, een programma gericht op het verbeteren van de informatievoorziening binnen de acute zorg. Het faciliteren van de informatieoverdracht tussen de verschillende ketenpartners door de ontwikkeling van standaarden is daarvan een belangrijk onderdeel. Het is vervolgens aan de betrokken zorgorganisaties om die standaarden te gaan gebruiken en in te bouwen in hun informatiesystemen. Het Ministerie van VWS is daarnaast deelnemer aan het zogenaamde «platform acute zorg» waarin alle betrokken partijen bij de uitvoering van het programma e-Spoed zijn vertegenwoordigd en dat zich buigt over verdere ontwikkeling en prioriteiten inzake.
Wat vindt u van de innovatieve koppeling van regionale ambulancevoorziening (RAV) IJsselland tussen de ambulance en het digitale patiëntendossier in het ziekenhuis?
Zoals in het bericht van Nictiz wordt vermeld stuurt al meer dan 90% van de regionale Ambulancevoorzieningen patiëntgegevens elektronisch vanuit de ambulance naar de spoedeisende hulp van de ziekenhuizen. Deze vooraankondiging maakt het mogelijk voor de ziekenhuizen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de behandeling van de betreffende patiënt. De koppeling die de Isala Klinieken hebben gemaakt tussen de vooraankondiging vanuit de ambulances en het patiëntendossier van de patiënt geeft de behandelend arts in het ziekenhuis sneller een beeld van de toestand en de medische historie van de betreffende patiënt. Gezien het belang hiervan voor de juiste (vervolg)behandeling lijkt mij dit een goed initiatief dat ik dan ook zeer waardeer. Het betreft hier overigens niet alleen informatie uit de ambulances van RAV IJsselland, maar ook van ambulances uit andere regio’s die met een patiënt naar het Isala rijden.
In hoeverre acht u deze werkwijze een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk, waarin gegevens vaak alleen inzichtelijk zijn in een portaal dat los staat van het patiëntendossier?
Deze werkwijze zorgt ervoor dat de informatie uit de vooraankondiging automatisch en snel beschikbaar komt in het ZiekenhuisInformatieSysteem (ZIS). De gegevens hoeven niet overgetypt te worden, de kans op fouten neemt daarmee af. En als het een bekende patiënt betreft ziet de arts ook meteen de medische historie van die patiënt. In acute situaties, waar elke seconde telt, kan dit van levensbelang zijn. Daarbij heeft de arts minder administratief werk en is het ook makkelijker om de rapportage te verzenden naar de huisarts. Bovendien is de informatie via het eigen ZIS van het ziekenhuis indien nodig beschikbaar voor andere ziekenhuisafdelingen dan uitsluitend de SEH.
Deelt u de mening dat de werkwijze van RAV IJsselland niet alleen kostbare tijd in spoedsituaties scheelt, maar ook leidt tot een meer zorgvuldige overdracht, omdat alle relevante patiëntgegevens bij aankomst in het ziekenhuis al bekend zijn?
Ja, zie ook de vorige antwoorden.
Hoe gaat u RAV's stimuleren om de werkwijze van RAV IJsselland over te nemen?
Meer dan 90% van de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) doet al een vooraankondiging naar de ziekenhuizen. Het is nu echter vooral aan de ziekenhuizen om een koppeling te leggen met de gegevens die zij ontvangen vanuit de ambulance en bestaande patiëntendossiers in het ziekenhuisinformatiesysteem. Het ministerie brengt dit in overleggen met de brancheorganisaties van de ziekenhuizen onder de aandacht van de betrokken zorgaanbieders.
Welke eventuele (wettelijke) belemmeringen zijn er voor RAV's die ook met een dergelijk systeem willen gaan werken?
Voor de RAV’s zijn er geen belemmeringen, de meeste RAV’s versturen reeds vooraankondigingen volgens landelijke standaarden aan de ziekenhuizen. Een klein deel van de RAV’s bereidt zich nog voor op aansluiting op de landelijke uniforme systematiek. Aan de kant van ambulancezorg is men dus grotendeels «klaar». Het is aan ziekenhuizen om de geboden informatie via een koppeling rechtstreeks in hun ZIS te ontvangen.
Hoe gaat u deze belemmeringen verhelpen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre deelt u de mening dat terugkoppeling over de staat van de patiënt van ziekenhuis naar ambulance-zorgverlener bijdraagt aan het lerend vermogen en kwaliteit van de acute zorgketen en de ambulance-zorgverlener in het bijzonder? Zo ja, klopt het dat deze terugkoppeling niet is toegestaan, en hoe gaat u dit verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat Regionale Ambulancevoorzieningen op patiëntniveau een terugkoppeling kunnen krijgen van de uiteindelijke diagnose van het ziekenhuis. Hiermee kan de deskundigheid van de verpleegkundig centralisten van de Meldkamer Ambulancezorg en ambulanceverpleegkundigen nog verder verbeterd worden.
De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) biedt hiervoor echter geen ruimte. Voor terugkoppeling van deze informatie is toestemming van de patiënt nodig.
Het ministerie is in overleg met Ambulancezorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen om te bezien of deze informatievoorziening mogelijk is en hoe de toestemming van de patiënt op een goede manier kan worden ingebed.
De Special Olympic World Games |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de Special Olympics World Games; een uniek en wereldwijd sportevenement voor sporters met een verstandelijke handicap, waaronder sporters met het syndroom van Down?
Ja, ik ken de Special Olympics World Games. Aan het begin van de voorbereidingsperiode van de zomereditie afgelopen zomer in Los Angeles heb ik voor de sporters een videoboodschap ingesproken om ze veel succes en plezier toe te wensen.
Bij de editie daarvoor in Athene (2011) was ik zelf aanwezig om ze persoonlijk aan te moedigen. Ik denk nog altijd met veel plezier terug aan het enthousiasme van alle sporters, begeleiders en staf in de sportieve strijd van de World Summer Games.
Is u bekend dat bij de Special Olympics World Summer Games in Los Angeles afgelopen zomer de Nederlandse équipe maar liefst 17 gouden medailles heeft binnen gehaald?1 Bent u ook trots op de prestatie van deze sporters?
Ja, ik ben op de hoogte van de goede resultaten die het Nederlandse team heeft behaald. De 65 sporters die naar Los Angeles zijn afgereisd hebben in 13 takken van sport deelgenomen en daarbij niet alleen 17x goud, maar ook 33x zilver en 20x brons gewonnen. En niet te vergeten nog de vele vaantjes voor de vierde t/m achtste plaats. De Staatssecretaris van VWS heeft na afloop van de Special Olympics bij de huldiging in Utrecht de sporters toegesproken en gefeliciteerd met hun uitstekende prestatie. Van de Nederlandse begeleiders heb ik begrepen dat daarnaast ook het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid is toegenomen van de deelnemers. Ook hebben ze betere sociale vaardigheden opgedaan. Ik ben daarom ontzettend trots op alle 65 sporters en hun begeleiders, coaches en de sponsoren die dit mede mogelijk hebben gemaakt.
Is u bekend dat komende World Winter Games in 2017 in Oostenrijk worden gehouden? Op welke manier kunt u de sporters die zullen meedoen aan de World Winter Games een hart onder de riem steken bij het trainen en de voorbereidingen die ze komend jaar zullen treffen?
Ik weet dat in 2017 de Special Olympics World Winter Games in maart in Oostenrijk plaatsvinden. Ik zal mij inzetten om net zoals tijdens de voorbereiding van de World Summer Games in Los Angeles de sporters een hart onder de riem te steken. Afhankelijk van mijn agenda of die van de Staatssecretaris is het wellicht mogelijk om volgend jaar de Winter Games te bezoeken en de sporters persoonlijk aan te moedigen. Ik heb dat met veel plezier in Athene gedaan en ik hoop dit ook weer in Oostenrijk te kunnen doen.
Wat vindt u van het idee om komende World Winter Games in Oostenrijk met een delegatie van de regering onze sporters aan te moedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Een docent die structureel wordt overbelast door het schoolbestuur |
|
Jasper van Dijk , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Docent wordt structureel overbelast door het schoolbestuur»?1
Ik maak mij, net als u, zorgen om het aantal leraren dat aangeeft last te hebben van een zeer hoge werkdruk en het aantal leraren dat hierdoor uitvalt. Ik vind het belangrijk dat leraren zich in voldoende mate gesteund voelen in hun werk en voldoende tijd en aandacht kunnen besteden aan hun hoofdtaken. De leraar is immers de spil van ons onderwijs en absoluut onmisbaar. De oplossing voor de ervaren hoge werkdruk is niet eenvoudig en maar beperkt te beïnvloeden door landelijk beleid. Aandacht voor de werkdruk die een leraar ervaart, is in de eerste plaats een zaak van de leraar en diens leidinggevende. Een onevenredig hoge werkdruk kan immers heel veel oorzaken hebben en in het gesprek met de leidinggevende moet gezocht worden naar oplossingen. In voorkomende gevallen zal de schoolleider voor oplossingen in gesprek moeten met het bestuur. Dit maakt werkdruk een onderwerp dat door de werkgever en de werknemer gezamenlijk besproken wordt. Daar zijn in het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) en in de cao ook afspraken over gemaakt. Het TALIS-onderzoek geeft aan dat leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs in Nederland met een fulltime aanstelling gemiddeld 41,2 uur per week werken. Dat komt overeen met de afspraken in de cao. Bovendien is dit gemiddeld ongeveer even lang als de werkweek van collega’s uit Noordwest Europese landen (41,1 uur).2
Ik kan op dit moment niet ingaan op het in het artikel aangehaalde individuele geval, omdat de betreffende lerares na de uitspraak van de rechter op 26 januari jongstleden hoger beroep heeft aangetekend en ik mij van commentaar wil onthouden zolang deze zaak onder de rechter is.
Is het waar dat het schoolbestuur bepaalt hoeveel tijd een docent krijgt voor een taak? Zo ja, deelt u de mening dat een schoolbestuur dan ook de vrijheid heeft om veel meer taken te geven dan redelijk is, binnen een bepaald aantal uren?
Ja, de CAO VO 2011–12 bepaalt in artikel 7 dat elke school met inachtneming van het in dat artikel bepaalde, een taakbeleid moet ontwikkelen. In dat taakbeleid staat de te besteden tijd onderverdeeld in algemene taken en bijzondere taken. Ik ga er van uit dat een schoolbestuur hierbij de uitvoerbaarheid in het oog houdt.
Deelt u de berekening van docent H., waaruit blijkt dat haar baan geen 75% omvat, maar 125%? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op de vragen 3 tot en met 5 en 7 en 9 geldt dat ik niet kan ingaan op dit individuele geval, omdat deze zaak onder de rechter is.
Is het waar dat het schoolbestuur het mailadres van docent blokkeerde, nadat zij via de mail met collega’s wilde overleggen over de werkdruk? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat docent op non-actief werd gezet toen «de directie merkte dat ze opnieuw met collega’s over beleid sprak»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat docenten altijd vrijuit met collega’s moeten kunnen spreken over hun werkzaamheden? Zo ja, bent u bereid het schoolbestuur aan te spreken op hun autoritaire werkwijze? Zo nee, waarom niet?
Het lijkt mij in algemene zin dat het de werksfeer bevordert als leraren met collega’s vrijuit kunnen praten over hun werkzaamheden. Voor goed onderwijs is werken in teamverband onmisbaar.
Hoe oordeelt u over deze uitspraak van het schoolbestuur over de uitvoerbaarheid van de werkzaamheden: «we tellen niet de uren, maar we houden in de gaten dat het werk voor docenten haalbaar blijkt»? Vindt u dit een verantwoorde werkwijze of erkent u dat het nogal onzorgvuldig is?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het taakbeleid van scholen zorgvuldig onderbouwd en transparant moet zijn, zodat docenten weten waar zij aan toe zijn? Wat onderneemt u om dit te bevorderen?
Ik deel die mening, maar zie het niet als een overheidstaak op dit specifieke aspect beleid te voeren. Het in dit verband toepasselijke artikel 7 CAO VO 2011–12 schrijft de werkgever voor een taakbeleid te ontwikkelen. Een (nieuw) taakbeleid kan uitsluitend van kracht worden indien het is vastgesteld in overleg met de personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad (P(G)MR). Bovendien is vereist dat het voorgenomen beleid met werknemers van de school wordt besproken en door hen met een tweederde meerderheid wordt goedgekeurd. De cao schrijft voor aan welke onderwerpen in het taakbeleid aandacht moet worden besteed, maar laat de verdere invulling daarvan over aan werkgevers/scholen.
Bent u bereid een «tegenberekening» te vragen van het schoolbestuur, een tabel waarin het bestuur aantoont hoe alle taken in het aantal uren van docent passen? Zo nee, erkent u dat zonder tegenberekening onduidelijkheid blijft bestaan?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Bent u het ermee eens dat deze docent uw volledige steun verdient, omdat zij strijdt voor goede arbeidsomstandigheden in het onderwijs?
Zoals eerder vermeld ga ik niet in op zaken die onder de rechter zijn. Ik bied in generieke zin alle leraren in Nederland steun via de Lerarenagenda en ook via mijn beleid om de professionele ruimte te vergroten en regeldruk merkbaar te verminderen.
Wat onderneemt u om de hoge werkdruk in het onderwijs te bestrijden?
Het tegengaan van werkdruk begint in de school. Werkdruk komt vooral door de manier waarop schoolteams het onderwijs en het werk invullen. Ze gaan zelf over de manier van vergaderen of van het bijhouden van administratie. Onderzoek van CNV onderwijs laat zien dat tweederde van de leraren vindt dat ze te veel tijd aan vergaderen besteden, terwijl driekwart aangeeft teveel tijd kwijt te zijn aan administratie en papierwerk.3 De schoolleider speelt een belangrijke rol om hier op te sturen en te prioriteren.
De aanpak van werkdruk is echter niet alleen zaak van de school. Ook de overheid speelt daarin in een rol. Het landelijk beleid is er op gericht om de acties op schoolniveau verder te ondersteunen. Zo investeert OCW gezamenlijk met de VO-raad in de versterking van HRM-beleid. Hierdoor wordt de organisatie versterkt en worden leraren toegerust om hun bijdrage aan de onderwijsdoelstellingen te kunnen realiseren en gericht te professionaliseren waar dat nodig is. Leraren die zich sterker voelen in hun vak, kunnen het werk beter aan.
Daarnaast onderneem ik stappen om de regeldruk merkbaar te verminderen. In het kader van de Regeldrukagenda 2014–2017 werkt OCW samen met partijen in het veld aan de uitvoering van de afspraken. Voor het vo is dat onder andere het stimuleren van professionele dialoog, het bieden van meer ruimte voor flexibiliteit en maatwerk, het wegnemen van belemmeringen voor (regionale) samenwerking, het opstellen van een handreiking over taakbeleid en slim omgaan met «tijd».
Het Ministerie van SZW is in 2014 een campagne rondom werkstress gestart, mede gericht op scholen. Doel van deze campagne is het bevorderen dat werkgevers en werknemers de signalen van werkstress vroegtijdig herkennen en dat het onderwerp bespreekbaar wordt. Ik wil, samen met mijn collega van SZW, de generieke activiteiten voor de publieke sector nog gerichter inzetten voor scholen.
Bent u bereid onafhankelijk te laten onderzoeken wat de werkelijke inspanning en tijdsduur is van taken die docenten moeten uitvoeren? Zo nee, hoe voorkomt u dat hierover onduidelijkheid blijft bestaan?
Het Ministerie van OCW maakt gebruik van een regulier onderzoek naar onder andere werkdruk, zoals de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO.
Daarnaast is werkdruk binnen het internationale onderzoek onder leraren in het vo (TALIS) één van de thema’s. Ook lopen er vanuit OCW incidentele onderzoeken naar de werkdruk onder leraren. Aanvullend op andere onderzoeken hebben de sociale partners in het kader van de Regeldrukagenda 2014–2017 opdracht gegeven een vervolgonderzoek te verrichten op eerder onderzoek naar de werkdruk. De precieze onderzoeksvraag wordt thans gedefinieerd en taakbeleid zal hierbij aan de orde komen. Ik verwacht dat het onderzoek snel van start zal kunnen gaan. Ondertussen blijf ik met de bonden en met leraren en schoolleiders en de VO-raad graag in gesprek om samen te bezien of aanvullende acties mogelijk zijn om de ervaren werkdruk te verminderen.
Het onderzoek dat loopt naar de mogelijkheden om piloten met ITDM alsnog te laten vliegen |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek dat loopt naar de mogelijkheden om piloten met ITDM (Insulin-Treated Diabetes Mellitus) alsnog te laten vliegen?1
Ik ben bekend met het onderzoek dat loopt onder de verantwoordelijkheid van de Britse luchtvaartautoriteit.
Bent u bekend met het feit dat een dergelijk onderzoek ook in Engeland en Ierland wordt uitgevoerd?
Er is sprake van één onderzoek op initiatief van de Britse luchtvaartautoriteit en waar Ierland aan meedoet.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij het Nederlandse onderzoek van uit wordt gegaan dat piloten met ITDM niet mogen stijgen of landen en alleen als derde piloot mee mogen op een vlucht? Bent u bekend met het feit dat deze beperkingen in Engeland en Ierland niet aan piloten worden opgelegd?
De genoemde beperkingen zijn door Nederland als aanvullende voorwaarden bij het protocol voorgesteld indien zou worden aangesloten bij het Britse onderzoek. Dit omdat de ILT extra maatregelen noodzakelijk acht ten behoeve van de vliegveiligheid. Over deze aanvullende voorwaarden is overleg gevoerd met de Britse autoriteit. De Britse autoriteit heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om aanvullende voorwaarden te stellen bij het lopende onderzoek. Het zelf opstarten van een onderzoek op dit moment is niet realistisch. Geen van de andere Europese lidstaten heeft bij het eerdere verzoek van de Britse luchtvaartautoriteit zich bereid gevonden om te participeren. Daarop heb ik besloten de resultaten van het Britse onderzoek af te wachten. Ik verwijs ook naar mijn antwoorden in het Algemeen Overleg van 11 november 2015 (Kamerstuk 31 936, nr. 299; Kamerstuk 31 936, nr. 323).
Deelt u de mening dat de eisen die de Inspectie Leefomgeving en Transport heeft gesteld aan de piloten met ITDM die meedoen aan dit onderzoek, het voor piloten met ITDM bijzonder lastig maken om weer piloot te worden?
Er is op dit moment geen sprake van een Nederlands onderzoek. De ILT heeft het Britse protocol beoordeeld en overleg gevoerd met de Britse autoriteit over de mogelijkheden om aan te sluiten bij het Britse onderzoek. De conclusie was dat dit met de door Nederland voorgestelde aanvullende maatregelen niet mogelijk is. Ik wacht daarom de uitkomsten van het Britse onderzoek af. Het is vervolgens aan EASA om te bezien of er aanpassing van de regelgeving voor de afgifte medische certificaten aan piloten met ITDM gaat plaatsvinden en zodoende piloten hun vak kunnen voortzetten.
Bent u bereid een second opinion te laten uitvoeren naar de beperkingen die aan piloten met ITDM worden opgelegd om mee te doen aan dit onderzoek?
Ik wacht de resultaten van het Britse onderzoek af en de eventuele vervolgstappen van EASA. Het uitvoeren van een second opinion heeft op dit moment geen meerwaarde.