Het uitzetten van homoseksuele asielzoekers naar Irak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Sahir is «niet homo genoeg» en moet terug naar Irak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien homoseksuele asielzoekers uit Irak het hoogste beschermingsniveau genieten, dat aangeeft hoe gevaarlijk het voor homo’s in Irak is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de systematische vervolging van homoseksuelen in Irak voer ik een prima facie beleid waarbij het, om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning, slechts nodig is dat iemand aantoont afkomstig te zijn uit Irak en geloofwaardig kan verklaren over zijn seksuele gerichtheid.
Deelt u de mening dat asielzoekers bij wie twijfel zou kunnen bestaan over hun homoseksuele geaardheid eerder het voordeel van de twijfel dan het nadeel daarvan moeten krijgen en dus in Nederland mogen blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u er zorg voor dragen dat het beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt gewijzigd? Zo nee, waarom niet?
De IND geeft – in algemene zin – een vreemdeling het voordeel van de twijfel, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, die zijn omschreven in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Homoseksualiteit hoeft in het kader van de asielprocedure niet bewezen te worden. Wanneer een vreemdeling stelt dat hij homoseksueel is, is het aan hem om de gestelde seksuele gerichtheid nader te onderbouwen. Bij de beoordeling van het asielverzoek wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aan te tonen dat hij homoseksueel is. Aan de andere kant is de enkele stelling van de vreemdeling dat hij homoseksueel is, ook niet voldoende. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid is tussen deze twee uitersten ingericht. De beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid wordt door de IND verricht conform een uitgebreide werkinstructie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze beoordelingssystematiek deugdelijk bevonden. Ik zie in het licht van bovenstaande geen aanleiding om het beleid aan te passen.
Kunt u aangeven op grond waarvan de huidige werkinstructie van IND een objectieve basis vormt voor het vaststellen of iemand die asiel wil krijgen op basis van zijn homoseksuele geaardheid, die geaardheid heeft?
De huidige werkinstructie is een rechtstreeks gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2015. Met deze aangepaste werkinstructie wordt nader inzichtelijk gemaakt hoe de IND onderzoek doet naar de gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief en op welke wijze de IND een gestelde seksuele gerichtheid beoordeelt. Doel is om met behulp van open vragen het asielverzoek zo objectief mogelijk te beoordelen. Bij het opstellen van deze instructie heeft de IND onder meer gebruikt gemaakt van UNHCR guidelines en onderzoekrapportages van de Canadese Prof. Dr. LaViolette. Hiermee is een werkwijze ontwikkeld waarbij de geloofwaardigheid en consistentie van een asielrelaas van een vreemdeling die stelt homoseksueel te zijn, op de meest objectieve en effectieve manier beoordeeld wordt. Daarbij wordt iedere zaak op zijn individuele omstandigheden beoordeeld.
Deelt u de mening dat de nadruk op het proces van bewustwording en zelfacceptatie om aan te kunnen tonen dat iemand een homoseksuele geaardheid heeft in veel gevallen niet werkbaar is? Zo ja, waarom en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van een gestelde homoseksuele geaardheid wordt veel gewicht toegekend aan de verklaringen van de vreemdeling over het bewustwordings- en acceptatieproces in relatie tot de situatie van homoseksuelen in het land van herkomst. Ik deel niet uw mening dat dit in veel gevallen niet werkbaar is. Vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen vanwege hun gestelde seksuele gerichtheid komen veelal uit landen waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd en vijandig wordt bejegend. Als zij zich in een dergelijke omgeving bewust worden dat hun seksuele gerichtheid impact heeft op hun leven, zowel sociaal als maatschappelijk, mag verwacht worden dat zij over het proces van deze bewustwording kunnen verklaren. De werkinstructie biedt voldoende ruimte om, op basis van open vragen, in een gehoor te spreken over de mate waarin de vreemdeling problemen heeft ondervonden om zijn seksuele gerichtheid te uiten in het openbaar en/of in zijn directe omgeving, met name als zijn directe omgeving dit onacceptabel vond dan wel er sprake is van een maatschappij waarin homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. De verklaringen hierover worden betrokken bij de weging of een vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard omtrent zijn gestelde seksuele gerichtheid dan wel of dit motief alleen wordt voorgewend voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
Deelt u de mening van de voorzitter van LGBT Asylum Support dat er een geschillencommissie zou moeten komen waarin gedragsdeskundigen alle feiten kunnen meewegen en een bindende uitspraak kunnen doen met betrekking tot de seksuele geaardheid van een asielzoeker? Zo ja, op welke termijn gaat u die commissie instellen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel de mening van de voorzitter van LGBT Asylum Support niet. EU Lidstaten moeten artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn eerbiedigen. Op grond van dit artikel is de beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielzoeker voorbehouden aan een nationale beslissingsautoriteit. Deze verantwoordelijkheid als zodanig kan daarom niet worden overgedragen of uitbesteed aan een externe deskundige.
Het bericht 'Oostenrijk hekelt Nederlandse aanpak drugsproducenten'. |
|
Foort van Oosten , Remco Dijkstra |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op nu.nl en Reuters waarin Oostenrijk de Nederlandse aanpak van ondergrondse drugslaboratoria hekelt?
Ja.
Klopt het dat Oostenrijk en het hoofd van de Oostenrijkse politie zich hebben beklaagd dat Nederland onvoldoende inzet pleegt in het doen van onderzoek naar en het aanpakken van (ondergrondse) drugslaboratoria? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Andere signalen buiten genoemd bericht zijn mij niet bekend en zijn ook niet naar voren gekomen in het kennismakingsgesprek dat ik onlangs heb gehad met de Oostenrijkse Minister van Justitie.
Ik herken niet het beeld dat Nederland te laks zou zijn in de aanpak van drugcriminaliteit. In de aanpak van georganiseerde criminaliteit is drugscriminaliteit een van de prioriteiten. Daar valt zeker ook de productie van synthetische drugs onder.
Klopt het bovendien dat volgens uw Oostenrijkse collega de samenwerking tussen Nederland en Oostenrijk als het gaat om de aanpak van drugsproducenten beter zou moeten? Zo ja, waar schort de samenwerking dan precies aan en welke stappen neemt u c.q. uw collega om dit te verbeteren?
De samenwerking met Oostenrijk op het gebied van de aanpak van drugsproducenten verloopt over het algemeen naar behoren. Zoals in elke internationale samenwerkingsrelatie is daarbij ook voortdurend aandacht voor het onderhoud van de relatie. Specifieke knelpunten zijn mij op dit moment niet bekend. Mochten zich in de operationele samenwerking knelpunten voordoen tussen de Oostenrijkse en de Nederlandse rechtshandhavingsdiensten, dan zal ik daar uiteraard naar kijken.
In hoeverre is de berichtgeving juist dat bij Nederlandse autoriteiten «verzoeken» van Oostenrijkse zijde op de plank blijven liggen? Over wat voor soort verzoeken gaat het dan specifiek? Wat is de reden van een eventuele vertraging?
Het is de Nederlandse autoriteiten niet duidelijk geworden op welke verzoeken Oostenrijk in de berichtgeving duidt.
Hoe regelmatig komt het voor dat ondergronds drugslaboratoria c.q. opslagplaatsen worden aangetroffen?
De bij de politie bekende cijfers over 2016 betreffen 61 productielocaties en 84 opslaglocaties. Hierbij wordt overigens niet geregistreerd of het ondergrondse locaties betreft of niet.
Deelt u het standpunt dat de ontmanteling van deze laboratoria na ontdekking voortvarend moet plaatsvinden? Gebeurt dat ook? Welke organisaties spelen een rol bij de ontmanteling ervan? Wie voert daarin de regie?
Ik ben met u van mening dat de ontmanteling van dergelijke laboratoria voortvarend moet plaatsvinden. Overwegingen als gevaarzetting voor de directe omgeving spelen een rol bij de beslissing om de ontmanteling extra snel ter hand te nemen. De ontmantelingen worden verricht door de specialisten van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de Landelijke Eenheid van de politie. De LFO wordt eventueel geassisteerd door brandweer LFO-ers en maakt zo nodig gebruik van de aanvullende kennis en kunde van gespecialiseerde externe bedrijven. Het opsporingsonderzoek in het geval een drugslaboratorium wordt aangetroffen vindt plaats onder het gezag van het Openbaar Ministerie (OM). De ontmantelingen worden uitgevoerd onder aansturing van de politie in afstemming met het OM.
In hoeverre kunnen de kosten van de ontmanteling van deze laboratoria succesvol op de illegale drugsproducenten worden verhaald? Wie draait op voor de kosten indien deze personen geen of onvoldoende verhaal bieden?
Op dit moment neemt de politie de kosten voor ontmanteling en vernietiging van laboratoria voor haar rekening, als het lab bij toeval wordt aangetroffen. Indien er sprake is van een opsporingsonderzoek is de verdeling van de kosten onderwerp van gesprek tussen politie en OM. Indien de ontmanteling onderdeel is van een opsporingsonderzoek kan crimineel vermogen worden afgepakt. De kosten voor de ontmanteling vormen echter geen onderdeel van het af te pakken criminele vermogen.
Hoe staat het met de uitvoering van het gewijzigde amendement Cegerek/Dijkstra (Kamerstuk 34 000 XII nr. 49) dat ziet op cofinanciering inzake het opruimen van drugsafval? Kunt u een actueel inzicht geven in de besteding van de extra middelen die de afgelopen jaren voor cofinanciering bij het opruimen van drugsdumpingen ter beschikking zijn gesteld?
De uitvoering van het gewijzigde amendement Cegerek/Dijkstra geschiedt op basis van een «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen». Dit convenant is op 28 april 2016 gesloten met de provincies. In dit convenant is afgesproken dat de provincies een modelverordening voor de verlening van bijdragen in de kosten voor het opruimen van drugsafvaldumpingen opstellen en de uitvoering op zich nemen. De provincies beoordelen en behandelen de aanvragen op basis van vooraf overeengekomen criteria, en keren bij een rechtmatige aanvraag een bedrag aan cofinanciering van de opruimkosten uit.
De eerste aanvragen voor cofinanciering van opruimkosten konden in 2016 worden ingediend over gemaakte kosten in 2015. Resultaat hiervan is dat in 2016, over het eerste amendementsjaar 2015, van de beschikbare 1miljoen euro € 220.000 is uitgekeerd aan cofinanciering. De openstellingsperiode voor aanvragen voor cofinanciering van kosten voor opruimingen in 2016, loopt nog tot 1 september 2017. Hoeveel aanvragen, toekenningen en tot welk bedrag aan uitbetaling dit zal leiden voor opruimingen in het jaar 2016, zal pas in het najaar bekend worden.
Tot welke resultaten heeft dit geleid? Wat valt er te zeggen over de effectiviteit? Is de pakkans verhoogd? Waarvoor is het geld ingezet? Is een inzicht te krijgen in projecten waarbij gebruik is gemaakt van deze middelen?
Bij de uitvoering van het «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen» door de provincies is sprake van onderbesteding.
De onderbesteding is o.a. terug te voeren op:
Het aantal vaten met een lek was lager dan verwacht. Mede daardoor waren ook de kosten voor het reinigen van verontreinigde bodem lager dan was geraamd.
Onbekendheid met de regeling bij gemeenten en terreinbeheerders, waardoor er bij de provincies minder aanvragen zijn ingediend dan aanvankelijk was gedacht.
Op basis van de over het jaar 2015 uitgevoerde evaluatie van de uitvoering van het convenant zijn de provinciale subsidieregelingen voor 2016, met inachtneming van de geldende convenantafspraken, waar nodig verduidelijkt en aangepast en is meer aandacht gegeven aan communicatie naar de doelgroep. Om de pakkans te verhogen is vanaf het begin als vereiste in de subsidieregelingen opgenomen dat bij een aanvraag ook aangifte bij de politie moet zijn gedaan. Het is nog te vroeg om hier conclusies uit te trekken. Wel is geconstateerd dat in een aantal provincies, waaronder Noord-Brabant, door de subsidieaanvragen en de voorwaarde van aangifte een beter beeld is ontstaan van de omvang en de ruimtelijke verspreiding van drugsafvaldumpingen.
In 2015 zijn 153 meldingen van drugsafvaldumpingen gedaan. Voor 105 van deze dumpingen zijn cofinancieringsaanvragen ingediend. Hiervan zijn er 94 gehonoreerd. De aanvragen zijn voornamelijk afkomstig van gemeenten (70%), omgevingsdiensten (22%) en waterschappen (8%). Particulieren blijken in 2015 (nog) niet goed op de hoogte te zijn van de subsidieregelingen voor cofinanciering opruimkosten. Informatie over de aard en omvang van de individuele drugsafvaldumpingen waarvoor een cofinancieringsaanvraag is ingediend, alsmede over de middelen die zijn uitgekeerd voor cofinanciering van de opruimkosten, is beschikbaar bij de provinciale uitvoeringsorganisatie.
Is het nodig, gezien de aanhoudende berichten over illegale dumpingen in buitengebieden, het Rijks- en Provinciaal beleid tegen drugsdumpingen verder te intensiveren of zelfs meerjarig en structureel te maken? Welke afweging wordt daarin gemaakt? Welke initiatieven zijn thans gaande?
Na de evaluatie van de uitvoering van het convenant over 2015, beraden het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincies zich of het instrument van cofinanciering van opruimkosten van drugsafvaldumpingen, via een convenant en twaalf provinciale subsidieregelingen, de beste manier is om gedupeerden tegemoet te komen. Na het beschikbaar komen van de evaluatie van de uitvoering van het convenant over 2016, zal bekeken worden of en hoe het beleid moet worden bijgesteld.
Er is geen synthetisch drugsafval zonder productieplaats. De inzet van de politie, het OM, NFI en partners (waaronder de FIOD) is dan ook gericht op het verstoren van het productieproces van synthetische drugs. De aanpak van de productie van synthetische drugs en de aanpak van het dumpen van afval dat daarbij wordt geproduceerd is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur, politie en Openbaar Ministerie (OM). Bijvoorbeeld in Zuid Nederland wordt ondermijnende criminaliteit integraal en intensief aangepakt. De aanpak richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Daarnaast werkt de politie aan een eenduidige benadering en opvolging van een drugsafvaldumping, waarbij de dumping -plaats delict- in eerste instantie zowel vanuit het milieu- als het generieke opsporingsperspectief wordt benaderd.
Ten aanzien van de aanpak in de buitengebieden kan vermeld worden dat er verschillende samenwerkingsafspraken ten aanzien van het toezicht in het buitengebied zijn. Net als op straat, is ook in het buitengebied goede samenwerking en afstemming noodzakelijk tussen de politie, gemeenten, provincies en de boa’s van andere organisaties. Dit betekent dat er in de lokale driehoeken aandacht is voor de handhavingsinzet in deze gebieden en dat de werkgevers van de boa’s in de buitengebieden worden betrokken bij overleg hierover. Daarnaast is er structureel overleg op lokaal niveau tussen gemeente, politie, OM en de boa-werkgevers hetgeen de samenwerking bevordert en bijdraagt aan een effectieve, lokale veiligheidszorg. Hiertoe worden ook handhavingsbeleid en handhavingsplannen vastgesteld. Een voorbeeld is het handhavingsteam «Samen Sterk in Brabant.» De gezamenlijke inzet draagt onmiskenbaar bij aan de veiligheid en leefbaarheid en het natuurbehoud in de buitengebieden.
Welke stappen zijn recent gezet in het voorkomen dat drugsproducenten of handelaren via de post hun illegale waar aanbieden?
De politie en het OM werken nauw samen met PostNL in het project Post/Pakket Interventieteam (PIT) om de problematiek van illegale verzendingen zoals drugs aan te pakken. Dit team is ondergebracht bij de Landelijke Eenheid van de politie. Naast de politie en het OM zijn er diverse andere partijen bij dit project betrokken, onder meer het LIEC, Transport en Logistiek Nederland, RIEC Den Haag, de Koninklijke Marechaussee en de douane. Het doel van het project is om de post- en pakketfaciliteiten zodanig weerbaar te maken, dat de gelegenheidsstructuur voor criminele doelen wordt weggenomen. De aanpak van illegale verzendingen door dit interventieteam gebeurt onder meer door onderschepping van post en pakketten, door de implementatie van technische innovaties en door inzet van speurhonden door PostNL. De pakketten en de drugs die door PostNL onderschept worden, worden daarna door de opsporingsambtenaren en NFI-onderzoekers nader onderzocht en afgehandeld.
Meer algemeen voert de Douane toezicht uit op het EU-grensoverschrijdende goederenverkeer. Dit toezicht vindt risicogericht plaats, waarbij hulpmiddelen zoals speurhonden ingezet kunnen worden. Dit toezicht vindt ook plaats op (brief en pakket)post- en koerierszendingen. Daarbij speelt de douane in op actuele risico’s en modus operandi, zoals smokkel van synthetische drugs in uitgaande briefpost.
Misleiding bij autoverhuur aan toeristen in het buitenland |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Toerist genept met autohuur»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse autohuurders in het buitenland vaak misleid worden met allerlei extra kosten, zoals aanvullende verzekeringen, brandstof en zogenaamde schade?
Ik vind dat consumenten in geen geval misleid mogen worden ten aanzien van bijkomende kosten bij de aanschaf van producten of diensten.
Op welke manier zou de transparantie kunnen worden vergroot, zodat transparant wordt wat huren van een auto in het buitenland in totaal kost? Is het hierbij mogelijk dat autoverhuurders standaard moeten aangeven wat in de prijs is inbegrepen en welke schades niet zijn gedekt, zodat de autohuurder prijzen kan vergelijken en gelijk een goede afweging kan maken voordat hij gaat boeken?
Op basis van de bestaande consumentenregels moeten aanbieders, die in Europa producten of diensten aanbieden aan consumenten, altijd duidelijk de prijzen vermelden bij het aanbod. Wanneer er nog variabele, onvermijdbare kosten bij de prijs komen, dan moeten aanbieders dat duidelijk, direct naast de prijs, vermelden. Ook moeten aanbieders duidelijke informatie geven over belangrijke kenmerken van het aanbod, zoals de voorwaarden, de verzekeringen en de borg. Voor consumenten is het onder meer belangrijk om te weten welke schades wel en welke niet worden gedekt voor de betreffende prijs en wat de hoogte van het eigen risico is. De autoverhuurder moet de consument hierover dan ook duidelijk informeren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt in Nederland toezicht op de naleving van deze regels. Op grond van de richtlijn verzekeringsdistributie2 moeten vanaf 23 februari 2018 autoverhuurbedrijven die zijn gevestigd in de Europese Unie een standaardinformatiedocument aan de consument verstrekken, waarin onder meer een samenvatting van de verzekeringsdekking en de uitgesloten risico’s dienen te zijn opgenomen.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden op de voorwaarden en oneerlijke of onduidelijke kosten? Is het huidige toezicht volgens u voldoende?
De ACM heeft de mogelijkheid om in Nederland onderzoek te doen naar bedrijven die oneerlijke of onduidelijke kosten of voorwaarden hanteren. In het geval van autoverhuur in het buitenland heeft de ACM geparticipeerd in een zogeheten «Joint Action» binnen het samenwerkingsverband van consumentenautoriteiten (de zogenaamde Consumer Protection Cooperation (CPC)). Deze samenwerking was er op gericht om ervoor te zorgen dat consumenten overal in de EU een auto kunnen huren en daarbij eerlijk worden behandeld. Begin dit jaar heeft de Europese Commissie in een persbericht3 hierover aangegeven dat consumenten dankzij de maatregelen van de Europese Commissie en de nationale consumentenorganisaties kunnen profiteren van betere voorwaarden bij autoverhuurbedrijven, waaronder over de prijs en alle onvermijdelijke kosten, de belangrijkste verhuurdiensten en de aanvullende verzekering. De ACM heeft mij desgevraagd laten weten dat het algemene beeld is dat de transparantie van aanbiedingen van bedrijven betrokken bij het Europese traject is verbeterd. Niettemin zijn er af en toe signalen waaruit blijkt dat er bedrijven zijn die de regels niet goed naleven, zowel voor wat betreft de transparantie voor en tijdens het boeken, als ter plekke, wanneer de auto wordt opgehaald bij de lokale verhuurder. Omdat deze signalen veelal buitenlandse aanbieders raken, stuurt de ACM in geval van collectieve overtredingen, zoals misleidende informatie of misleidende omissies, een handhavingsverzoek aan de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd. Deze lidstaat is verplicht hieraan gevolg te geven. Aan consumenten zelf geeft de ACM via de website van ConsuWijzer tips voor het huren van een auto, bijvoorbeeld over hoe zij problemen kunnen voorkomen door een eventuele discussie met de lokale verhuurder goed voorbereid aan te gaan. Ook worden consumenten gewaarschuwd zelf goed op te letten voor en tijdens het boekingsproces, met name als het gaat om mogelijk te lage aanbiedingsprijzen waar nog verplichte kosten bijkomen. Op dit moment zie ik geen noodzaak tot het nemen van andere maatregelen aangezien de in Europees verband getroffen maatregelen hebben gezorgd voor transparantere aanbiedingen en voorwaarden bij de autoverhuurbedrijven. Daarnaast heeft de Europese Commissie aangegeven dat zowel zij als de nationale consumentenautoriteiten nauwlettend zullen blijven toezien op de markt voor autoverhuur.
Kunt u de stand van zaken geven over effecten van de maatregelen die de Europese Commissie en consumentenorganisaties vorig jaar namen om de misstanden in de autohuur binnen de Europese Unie terug te dringen? Zijn er volgens u meer maatregelen nodig om misstanden tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Ziekenhuis Curaçao bezorgt NL strop' |
|
André Bosman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u zich de beantwoording van eerdere vragen over het bericht «PAR fractie eist duidelijkheid over begroting HNO» herinneren?1
Ja.
Kunt u zich de brief herinneren over de aan Curaçao verstrekte lening voor het ziekenhuis naar aanleiding van de berichtgeving en het debat daar bij de behandeling van de begroting 2015?2
Ja.
Staat u nog steeds achter uw antwoord: «De bouw van het ziekenhuis is en blijft een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Het is aan de regering van Curaçao om indien nodig (financiële) maatregelen te nemen ten aanzien van de bouw en het sluitend houden van de businesscase»?
Ja.
Kent u het bericht «Ziekenhuis Curaçao bezorgt NL strop»?3
Ja.
In hoeverre komt deze berichtgeving overeen met uw eerdere beantwoording?
De strekking dat er een financiële strop voor Nederland aankomt deel ik niet. In de Rijkswet financieel toezicht zijn afspraken gemaakt over het al dan niet verstrekken van leningen aan de landen. Wanneer een land daaraan voldoet, is Nederland in principe gehouden in te schrijven op de uitgeschreven obligatielening. Daarnaast heeft de Raad van State in 2012 geoordeeld dat voor dit specifieke project nadere financiële monitoring door het Cft was toegestaan (en wordt uitgevoerd).
De lening voor de bouw van het nieuwe ziekenhuis is verstrekt aan het land Curaçao. Het land Curaçao is zelf verantwoordelijk voor de businesscase van het nieuwe ziekenhuis, inclusief de exploitatie ervan. Op het moment dat de businesscase van het bouwproject niet langer sluitend is, zal het land Curaçao dit moeten dekken uit eigen middelen.
Dit staat echter los van de afbetaling van de lening aan Nederland. Die is niet afhankelijk van een sluitende businesscase van het ziekenhuis. De rente- en aflossingsbetalingen zijn separaat onderdeel van de landsbegroting. Tot op heden voldoet Curaçao aan haar rente- en aflossingsverplichtingen.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat Nederland nooit een lening had moeten verstrekken voor een dusdanig project?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre is de bouw van het ziekenhuis op Curaçao een financieel risico voor Nederland?
De bouw van het ziekenhuis is geen financieel risico voor Nederland, gegeven het antwoord op vraag 5.
Onder welke voorwaarden is de obligatielening verstrekt? Op welk termijn moet het bedrag terugbetaald zijn?
De obligatielening bestaat feitelijk uit twee leningen (ANG 247 mln. (rente 2,45%) en ANG 245 mln. (rente 1,6%)), met een looptijd van 30 jaar. In de begroting van het land Curaçao zijn de jaarlijkse aflossing- en rente-uitgaven hiervoor begroot. Deze zijn tot op heden altijd tijdig betaald.
In hoeverre bent u op de hoogte gesteld door de regering van Curaçao over het door PwC gemaakte rapport?
Voor zover mijn kennis reikt is er geen rapport opgesteld door PwC. Er is een tussentijds evaluatierapport met betrekking tot het projectmanagement opgesteld door advocatenkantoor FCW Legal. Ik heb hierbij verder geen betrokkenheid gehad en ben hierover niet nader geïnformeerd door de regering van Curaçao.
Bent u bereid het onderzoek naar het project door PwC op te vragen bij Curaçao en te delen met de Tweede Kamer of vertrouwelijk te laten inzien? Zo neen, waarom niet?
Voor het projectmanagement is Curaçao als autonoom land volledig zelf verantwoordelijk.
Hoge reiskosten binnen de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «WHO steekt meer budget in reiskosten dan aidsbestrijding»?1
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat de WHO vorig jaar 200 miljoen euro heeft uitgegeven aan reiskosten?
Ja, de WHO bevestigt dit in een persbericht van 21 mei jl. in reactie op berichtgeving van Associated Press over de reiskosten van de WHO. Het genoemde bedrag is ook terug te vinden in de financiële rapportages van de WHO.
Wat is uw reactie op dit bericht, gezien de verhouding tussen de gemaakte reiskosten en het totale budget van de WHO (200 miljoen op 2 miljard euro, oftewel 10%) en tussen de reiskosten en gemaakte kosten aan aidsbestrijding (71 miljoen euro), malariabestrijding (61 miljoen euro) en tuberculosebestrijding (59 miljoen euro)?
Het Kabinet deelt de zorg over de hoge reiskosten en vindt dat de WHO zich moet inspannen om deze kosten te beperken. Nederland en gelijkgezinde donoren volgen de uitgaven van de WHO nauwgezet. Tijdens het Programma- en Budget Comité en de Wereldgezondheidsassemblee van mei jl. zijn naar aanleiding van berichtgeving in de pers kritische vragen gesteld over de hoogte van de reiskosten. De WHO heeft aangegeven altijd te zoeken naar manieren om de reiskosten te verminderen. Nederland zal de WHO hierop blijven aanspreken en de WHO aansporen om grotere kostenefficiëntie te bewerkstellingen.
Het bedrag van USD 200 miljoen is opgebouwd uit verschillende elementen. Aan reiskosten van het WHO-personeel is volgens de WHO minder dan de helft van dit bedrag besteed. Ongeveer 60% is uitgegeven aan reizen van externe experts en aan vertegenwoordigers van lidstaten om deel te nemen aan expertbijeenkomsten en aan zittingen van de WHO-bestuursorganen. De kosten betreffen vliegreizen, dagvergoedingen en andere, aan reizen gerelateerde kosten.
Voor wat betreft de verhouding tussen reiskosten en uitgaven voor de bestrijding van aids, malaria en tuberculose is het goed te bedenken dat de bestrijding van deze drie ziekten juist grotendeels door andere organisaties wordt ondersteund, in het bijzonder door het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM). Daarom besteedt de WHO relatief weinig geld aan de bestrijding van deze ziekten.
Deelt u de mening dat deze verhouding totaal scheef is – ook gezien de veel lagere kosten die vergelijkbare organisaties zoals Artsen Zonder Grenzen en UNICEF maken voor reizen – en dat een dermate hoog bedrag aan reiskosten verre van doelmatig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WHO en UNICEF geven per stafmedewerker ongeveer hetzelfde uit aan reizen. De reiskosten van deze organisaties zijn niet te vergelijken met een niet-gouvernementele hulporganisatie zoals Artsen Zonder Grenzen. WHO werkt vaak met experts die in verschillende landen werken en daardoor meer reizen. Artsen zonder Grenzen werkt vaak met experts vast op een bepaalde locatie en heeft daardoor minder reiskosten. Door deze verschillen in werkwijze zijn deze organisaties niet te vergelijken met de WHO. Nederland volgt de uitgaven van de WHO kritisch en zal de WHO blijven aansporen om de reiskosten te verminderen, soberheid te betrachten en kosten te besparen.
Kloppen de berichten in het artikel over hotelovernachtingen van WHO-personeel in 5-sterrenhotels, het overnachten in hotels a 900 euro per nacht door de algemeen-directeur van de WHO, en het vliegen naar klinieken met helikopters in plaats van met jeeps door Bruce Aylward (kosten 400.000 euro per jaar), die het crisisteam van de WHO tijdens de uitbraak van de ebolacrisis leidde? Bent u van mening dat dit soort zaken ontoelaatbaar zijn binnen een organisatie als de WHO? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er mag, op basis van het reisbeleid van de WHO, alleen in businessclass worden gereisd als de vlucht langer dan 9 uur duurt. De dagvergoedingen worden conform VN-normen uitbetaald. De WHO heeft een duidelijk reisbeleid, dat onlangs is aangescherpt. Er mag niet eerste klas worden gereisd. Dit is ook van toepassing op de Directeur-Generaal (DG). De vorige DG hield zich hier strikt aan en van de nieuwe DG, die onlangs is aangetreden, wordt dit ook verwacht.
Dr. Bruce Aylward leidde of nam deel aan meer dan 50 missies om de verspreiding van Ebola in kaart te brengen, activiteiten van Ebola bestrijding te plannen en de effectiviteit van de interventies van WHO en de partners te beoordelen. Zijn aanwezigheid in West-Afrika was nodig om de coördinatie van de activiteiten ter plaatse en op het hoofdkantoor goed te coördineren. Dr. Aylward reisde naar de meest afgelegen plaatsen in West-Afrika. Onbegaanbare wegen noodzaakten hem soms per helikopter te reizen in plaats van met de auto. VN-staf gebruikt helikopters om snel personeel, benodigde uitrusting en materialen naar afgelegen gebieden te brengen, wanneer transport over de weg onmogelijk is of tot grote vertraging leidt.
Heeft de WHO zelf al gereageerd op deze berichtgeving? Zo ja, op welke wijze?
Ja, de WHO heeft op 21 mei jl. een persbericht uitgegeven in reactie op berichtgeving in de media over de reiskosten van de WHO.
Bent u voornemens deze werkwijze aan de orde te stellen in uw contacten met de WHO en met andere VN-lidstaten? Zo ja, wanneer, op welke wijze en met welke inzet? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de uitgaven van de WHO nauwgezet. Nederland dringt tijdens de Uitvoerende Raden en het Programma- en Budgetcomité samen met andere VN-lidstaten aan op kostenefficiëntie en op soberheid. Dat heeft ertoe geleid dat de reiskosten in 2016 met 14% zijn gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. De redenen zijn minder reizen gerelateerd aan de Ebola-crisis, en strikter beleid en navenante uitvoering. Recentelijk heb ik de nieuwe DG Dr. Tedros gesproken en hem gevraagd kostenbesparing hoog op de agenda te houden.
Tijdens het Programma- en Budgetcomité en de Wereldgezondheidsassemblee in mei jl. zijn de reiskosten aan de orde geweest. De WHO heeft de vragen van lidstaten hierover in overeenstemming met het persbericht beantwoord.
Vindt u dat de WHO haar geloofwaardigheid en kredietwaardigheid heeft verspeeld, vooral ook in het licht van aanhoudende tegenvallende prestaties van de WHO in de afgelopen jaren (scorecards), onder andere op het onderdeel financiële prioriteitenstelling? Zo ja, vindt u dan ook dat dit consequenties moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
De WHO is de belangrijkste VN-organisatie op het terrein van de internationale volksgezondheid, een spil in het internationale gezondheidsbeleid en relevant voor alle landen. De Ebola-uitbraak in West-Afrika heeft de wereld wakker geschud en het belang van een goed functionerende Wereldgezondheidsorganisatie benadrukt. Niet alleen als organisatie die normatieve taken heeft en technische assistentie geeft, maar ook in (medische) crisissituaties. De WHO is relevant voor prioritaire thema’s van het Nederlandse volksgezondheidsbeleid, zoals antimicrobiële resistentie, dementie en toegang tot (betaalbare) geneesmiddelen. De WHO speelt verder een belangrijke rol in het behalen van de prioriteiten van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gender, en in de implementatie en monitoring van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen op het terrein van gezondheid. Het belang van het werk van de WHO en de voorlopige resultaten van de ingezette hervormingen geven geen aanleiding tot wijziging van het huidige beleid ten aanzien van de WHO.
Bent u, gezien deze grove verspilling van schaarse gemeenschapsmiddelen, bereid de Nederlandse bijdrage aan de WHO sterk te korten dan wel volledig stop te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Speciale voorzieningen in ziekenhuizen tijdens de ramadan |
|
Karen Gerbrands (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) speciale voorzieningen treft voor de ramadan en het suikerfeest?1
Mij is bekend dat de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF) en artsen uit verschillende ziekenhuizen, waaronder het HMC, betrokken zijn bij de ontwikkeling van de toolbox «diabetes en ramadan» editie 2017 voor zorgverleners en patiënten.2
Vindt u het de taak van ziekenhuizen om zich bezig te houden met islamitische feestdagen en eetgewoontes?
Het is gebruikelijk dat behandelaren rekening houden met alle aspecten die van invloed kunnen zijn op de gezondheidstoestand van de zorgvragers. De materialen uit de toolbox2) zijn daarbij ondersteunend voor arts en patiënt.
Deelt u de mening dat de ramadan juist extra risico met zich meebrengt voor patiënten en het HMC zich beter kan bezig houden met patiënten hierop te wijzen dan ze zoete hapjes voor te houden?
In mijn antwoord op eerdere Kamervragen van het Kamerlid Klever (PVV), ingezonden 21 juli 2015, over het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3285) heb ik aangegeven dat het aan de patiënt zelf is om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Wat zijn de kosten voor deze speciale voorzieningen en wie gaat die kosten ophoesten?
De kosten die ziekenhuizen maken om te anticiperen op toekomstige zorgvragen dekken zij uit de DBC opbrengsten. Onder voetnoot3 worden de externe partijen genoemd die de ontwikkeling van het voorlichtingsmateriaal ondersteund hebben. Uiteindelijk kan deze inzet juist kosten besparen. Door de juiste preventieve inzet, wordt gezondheidsschade voorkomen.
Deelt u de mening dat deze inbreuk op de eed van Hippocrates een volgende buiging is voor de islam? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen inbreuk ontstaan op de (van de eed van Hippocrates afgeleide) Nederlandse artseneed.4
Bent u bereid het ziekenhuis te wijzen op hun plicht en daarmee deze voorzieningen af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Gelet mijn antwoord op vraag 2 zal ik daartoe niet overgaan.
Kunt u deze vragen nog voor aanvang van de ramadan beantwoorden?
Gelet op het tijdstip van indiening van de vragen was dit niet haalbaar.
Voortzetting en verharding van de ontgroeningsrituelen bij studentenverenigingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van een serie artikelen over ontgroeningsrituelen bij studentenverenigingen, zoals de ontgroeningsrituelen bij de Groningse studentenvereniging Vindicat?1 2 3
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen en opvattingen die uit deze artikelen naar voren komen over de verharding van de ontgroeningscultuur, ondanks de roep een einde te maken aan excessen met geweld, vernedering en seksisme en zelfs de beëindiging van ontgroeningen?
Die signalen vind ik zeer ernstig. Zoals ik eerder heb aangegeven, is het van belang dat beginnende studenten in contact komen met andere studenten. Verenigingen vormen in beginsel een belangrijk onderdeel van het studentenleven en geven de mogelijkheid zulke contacten te leggen, ook buiten de directe studieomgeving. De grens van het toelaatbare ligt wat mij betreft daar waar geweld wordt gebruikt, er onvrijwillige of abjecte handelingen plaats (moeten) vinden, er sprake is van stelselmatige vernedering, er sprake is van seksuele intimidatie en/of er op manieren strijdig met het Nederlandse strafrecht wordt gehandeld.
Deelt u de opvatting dat het erg zorgwekkend is dat een noodzakelijke cultuur van transparantie en rapportage over en van grensoverschrijdende «incidenten» door de betrokken onderwijsinstellingen nog steeds problematisch is en dat hiermee ook een voortzetting en verharding dreigt van de bovengenoemde ontgroeningen en de zwijgcultuur hierover?
Ik vind het zorgwekkend als inderdaad blijkt dat onderwijsinstellingen geen volledig beeld hebben van voorkomende excessen bij studentenverenigingen en daar onvoldoende tegen optreden. Ik heb hen daar in het verleden ook al meermaals op aangesproken. Zolang er nog instellingen zijn die geen waterdichte afspraken hebben gemaakt met studentenverenigingen, zal ik hen daar op blijven aanspreken. Het is van een groot belang dat hogeronderwijsinstellingen hun verantwoordelijkheid nemen en zowel structurele afspraken maken met studentenverenigingen, als bij ieder voorkomend incident een indringend gesprek voeren met de betreffende vereniging.
Herinnert u zich nog uw antwoord op eerdere vragen4 om universiteiten en hogescholen te dwingen tot een duidelijkere houding en hardere sancties tegen studentenverenigingen, ook via de bekostiging daarvan door de universiteit, in geval van ontgroeningen met geestelijke en fysieke mishandeling, intimidatie en seksisme richting medestudenten? Bent u in het licht van deze berichtgeving en naar aanleiding van uw antwoord «dat u in gesprek was met universiteiten en hogescholen en stevig optreden verwacht bij ontoelaatbare incidenten» bereid om sancties richting onderwijsinstellingen niet te schuwen, indien zij dergelijke ontgroeningspraktijken onvoldoende en niet transparant aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook onder vraag 3 heb aangegeven, vind ik het primair aan instellingen om hier daadkrachtig tegenop te treden. Het instrument «normeren» en wijzen op de rol en verantwoordelijkheden van instellingen, acht ik op dit moment vanuit mijn positie krachtiger dan financiële en juridische begrenzingen vanuit het Rijk.
Op welke wijze denkt u bij te kunnen dragen aan voorkoming van een eventuele verharding van de ontgroeningscultuur en het tegengaan van ontoelaatbare excessen bij ontgroeningen door studentenverenigingen?
Uiteraard ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het welzijn van (aspirant-) leden van studentenverenigingen, bij die verenigingen zelf. Ik vertrouw er op dat zij, mede gelet op de maatschappelijke onrust, hun rol nemen, zich houden aan de aangepaste afspraken met onderwijsinstellingen en er alles aan doen om morele en fysieke grenzen niet te overschrijden. Studenten zijn immers waardendragers van de toekomst.
Ik monitor de ontwikkelingen en normeer in voorkomende gevallen. Ook wil ik dat universiteiten en hogescholen meer vertrouwenspersonen aanstellen, waar studenten (maar ook ouders of andere betrokkenen) anoniem misstanden bij verenigingen kunnen melden.
Ook laat ik geen gelegenheid onbenut om de instellingen te wijzen op hun rol bij het voorkomen van ontoelaatbaar gedrag bij verenigingen. Ik doe dat door de onderwijsinstellingen te wijzen op het belang van het hebben van een adequate inventarisatie van incidenten en er op aan te dringen dat zij zowel over alle incidenten als de onderliggende cultuur steeds in gesprek moeten gaan met de betreffende verenigingen.
Het bericht dat Nederland op het spoor is van contacten tussen hulporganisaties en smokkelbendes |
|
Mona Keijzer (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) , Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) , Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat een Nederlandse inlichtingendienst samen met een Duitse inlichtingendienst via militaire schepen en spookschepen al enkele maanden op het spoor zouden zijn van contacten tussen mensensmokkelaars en schepen van hulporganisaties in de Middellandse zee tussen Libië en Italië?1
Over operaties van de Nederlandse inlichtingendiensten en het uitwisselen van informatie met partners worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Klopt het dat deze dienst en de regeringen in Den Haag en Berlijn daarover ingelicht hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de antwoorden van zowel de Minister van Buitenlandse Zaken2 als de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie3 dat het kabinet «niet beschikt over aanwijzingen dat er sprake zou zijn van rechtstreeks contact tussen sommige hulporganisaties en criminele smokkelbendes»?
De kwestie heeft de aandacht van het kabinet. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is de Italiaanse justitie bezig met een oriënterend feitenonderzoek naar mogelijke contacten tussen sommige hulporganisaties en criminele mensensmokkelorganisaties. Het kabinet wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 10 mei jl., die stelde «van niets te weten» en er «met extra aandacht» naar zou gaan kijken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit te doen en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt de informatievoorziening vanuit de inlichtingendiensten richting het kabinet, alsmede de interdepartementale afstemming, als het gaat om informatie betreffende contacten tussen sommige hulporganisaties in de Middellandse Zee en smokkelbendes? Ziet u ruimte voor verbetering?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Italiaanse openbare aanklager Zuccaro: «Er zijn hulpschepen die buiten het internationale water treden, de satellietzenders afbreken om niet te worden getraceerd. Ze krijgen telefoontjes uit Libië waarin wordt gezegd dat er rubberen boten op zee worden gestuurd die ze moeten komen ophalen.»?4
Schepen van ngo’s komen soms zeer dichtbij de Libische kust om reddingsoperaties uit te voeren. Mensensmokkelaars hebben hun modus operandi hieraan aangepast door bijvoorbeeld bootjes met zeer weinig brandstof de zee op te sturen. Berichten over telefoontjes uit Libië naar ngo’s en het afbreken van satellietzenders worden onderzocht door de Italiaanse justitie in het eerder genoemde feitenonderzoek. Zoals hierboven vermeld wacht het kabinet de uitkomsten van dit onderzoek af.
Klopt het dat ook Frontex materiaal van afgetapte gesprekken bij de Italiaanse openbare aanklager heeft aangeleverd?
Het is het kabinet bekend dat Italiaanse onderzoekers contact hebben met verschillende partijen, waaronder Frontex. Welke informatie wordt uitgewisseld is het kabinet niet bekend. Het gaat hier immers om een Italiaans onderzoek. Opgemerkt zij dat Frontex geen opsporingsinstantie is. Wel levert Frontex, als onderdeel van het nieuwe mandaat van de Europese Grens- en Kustwacht, bijdragen aan het voorkomen en opsporen van zware grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensensmokkel. Indien Frontex bij het uitoefenen van de taken aan de buitengrenzen relevante informatie vergaart, kan zij deze doorgeven aan bevoegde Europese en nationale opsporingsdiensten.
Als er inderdaad sprake is van betrouwbare, geloofwaardige inlichtingen over contacten tussen mensensmokkelaars en schepen van hulporganisaties in de Middellandse Zee, bent u dan bereid maatregelen te bepleiten?
Het is in beginsel aan de opsporingsinstanties van het land waar de acties worden gepleegd om onderzoek te doen naar mogelijke strafbare feiten. Indien uit onderzoek zou blijken dat sprake is van dergelijke contacten tussen schepen van ngo’s en mensensmokkelaars of dat deze organisaties op een andere wijze aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten, is het kabinet van mening dat dit strafbaar is. Het is in dat geval aan het openbaar ministerie om te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan.
Mochten onderzoeken of inlichtingen hiertoe aanleiding geven, dan zal in afstemming met relevante actoren worden gekeken hoe hiermee om te gaan en welke acties ondernomen kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet u om op te treden binnen het mandaat van de maritieme EU-operatie Sophia, dat onder meer gericht is op het systematisch identificeren, in beslag nemen en afvoeren van schepen of vaartuigen die gebruikt worden voor mensensmokkel en/of -handel, dan wel hiervan verdacht worden? Bent u bereid een en ander te adresseren in EU-verband?
De EU-operatie Sophia verzamelt informatie over netwerken van mensensmokkel-en mensenhandel in het centrale deel van de Middellandse Zee en kan die doorgeven aan EU-lidstaten, Europese agentschappen, internationale partners en de Libische kustwacht. Hieronder kan ook de informatie over contacten tussen de hulporganisaties en mensensmokkelaars vallen. Indien er gegronde redenen zouden zijn om schepen van hulporganisaties ervan te verdenken dat zij worden gebruikt voor mensensmokkel of -handel, dan kunnen deze onder het mandaat op volle zee worden doorzocht. In voorkomend geval zou het desbetreffende schip in beslag kunnen worden genomen. De contacten tussen hulporganisaties en mensensmokkelaars tegengaan, valt echter buiten het mandaat van EU-operatie Sophia.
Heeft u, in het licht van het bovenstaande, bovendien kennisgenomen van de berichtgeving over een bijna-aanvaring tussen een schip van de Duitse actiegroep Sea Watch en een schip van de Libische kustwacht?5 Vond dit incident plaats in Libische territoriale wateren?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over dit incident maar beschikt niet over informatie over de precieze locatie. Het bevestigt dat het noodzakelijk is te blijven investeren in het verbeteren van de maritieme coördinatie en duidelijke afspraken te maken over hoe nationale kustwachten, Europese maritieme missies, ngo-schepen en koopvaardij (al dan niet gezamenlijk) moeten optreden bij reddingsoperaties. In de EU-training van de Libische kustwacht zal structureel aandacht worden besteed aan mensenrechten, het zeerecht en veiligheid op zee.
Hoe beoordeelt u deze «wild west» taferelen tussen een actiegroep en de – door de EU getrainde – Libische kustwacht?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat in Indonesië twee homoseksuele mannen vandaag 85 stokslagen hebben gekregen en 141 mannen in een ‘homosauna’ zijn gearresteerd |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het gegeven dat vandaag twee homoseksuele mannen in Atjeh, Indonesië, 85 stokslagen hebben gekregen vanwege het gezamenlijk huren van een kamer?1
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen de Nederlandse regering heeft ondernomen nadat de eerste signalen van deze gruweldaad ons bereikten in het nieuws? Zo ja, kunt u dit toelichten? Indien u geen actie heeft ondernomen, kunt u aangeven waarop die keuze gebaseerd was?2
In Atjeh, Indonesië, zijn twee mannen veroordeeld en bestraft wegens homoseksuele handelingen. De mannen kregen op 23 mei ieder 83 stokslagen toegediend. Dit gebeurde in het openbaar in aanwezigheid van 500–1.000 toeschouwers in Banda Atjeh. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast. Er lijkt sprake van toenemende druk op de LHBTI-gemeenschap, ook in overige delen van Indonesië.
De ontwikkelingen rond de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië worden dan ook op de voet gevolgd door mij persoonlijk en de Nederlandse ambassade in Jakarta. Gelijke rechten voor LHBTI’s vormen onderdeel van de structurele dialoog tussen Nederland en Indonesië op het gebied van mensenrechten. De mensenrechtenambassadeur heeft dan ook direct tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder ontwikkelingen rondom de zaak tegen twee mannen in Atjeh, besproken met zowel de LHBTI gemeenschap als de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie niet alleen via de mensenrechtenambassadeur opgebracht, ook voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU op 2 juni j.l. Hierbij werden de zorgen over de LHBTI situatie in Indonesië aangekaart, waaronder ook de veroordeling en bestraffing van de twee mannen in Atjeh.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, en met name in Atjeh, zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Kunt u aangeven op welke wijze u uw afkering rondom deze gang van zaken kenbaar zult maken aan de regering van Indonesië? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke diplomatieke wegen u wilt bewandelen om te voorkomen dat dit verschrikkelijke schouwspel zich nogmaals zal voordoen in Atjeh? Bent u bereid om de Indonesische regering er normaals aan te herinneren dat homoseksualiteit niet strafbaar is in Indonesië, maar alleen in de provincie Atjeh omdat daar ook islamitisch recht geldt?
Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI-personen. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit. In Indonesië, met uitzondering van Atjeh, is homoseksualiteit niet strafbaar. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia die in sommige gevallen ingaan tegen internationale mensenrechtenbepalingen. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Belangrijk is verder dat lokale organisaties in staat zijn om de situatie van LHBTI te verbeteren en een dialoog met respect voor mensenrechten voor een ieder te bevorderen. Nederland werkt dan ook actief samen met NGO’s die zich inzetten om de situatie van de LHBTI-gemeenschap te verbeteren. Inzet is om volwaardige participatie van LHBTI’s in de maatschappij te bewerkstelligen.
Bent u op de hoogte van de andere recente gebeurtenis in Indonesië, waar in Jakarta 141 mannen werden gearresteerd in een «homosauna»?3
Ja.
In hoeverre kunt u meer informatie verstrekken over de redenen die achter deze arrestatie ten grondslag liggen? Kunt u uitsluiten dat hier mogelijkerwijs sprake is van een heksenjacht op homoseksuelen in Indonesië, die zich verder verspreidt dan alleen de provincie Atjeh? Indien u deze informatie (nog) niet tot uw beschikking heeft, kunt u aangeven hoe u voornemens bent dit te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
De situatie van LHBTI’s in Indonesië betreft een gevoelige kwestie, die binnen het land zelf tot verhitte debatten leidt. Een reeks van anti-LHBTI uitspraken door politici begin 2016 lijkt de negatieve belangstelling rondom LHBTI’s te doen toenemen. Anti-LHBTI acties lijken voorts gepaard te gaan met publieke steun.
De Nederlandse regering volgt met veel zorg de recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap, zowel in Atjeh als in andere delen van Indonesië. Hieronder valt ook een recente aankondiging van de politiechef in West-Java, waarin hij stelt een lokale politie-eenheid op te willen richten om LHBT’s op te sporen om LHBT-activiteiten te monitoren.4
Nederland zal bilateraal en in EU-verband in reguliere contacten met de Indonesische overheid zijn zorg uitspreken over de situatie van LHBTI’s in Indonesië en blijven benadrukken dat mensenrechten voor een ieder gelden, inclusief LHBTI’s, en dat burgers beschermd dienen te worden tegen intimidatie en geweld.
De beoordeling van homoseksualiteit door de IND |
|
Jasper van Dijk , Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat een homoseksuele asielzoeker uit Alkmaar wordt uitgezet omdat zijn homoseksualiteit door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onvoldoende bewezen wordt geacht?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het niet als bewijs van homoseksualiteit kan worden erkend als twee asielzoekers zich overtuigend in Nederland presenteren als partners? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik verduidelijken dat homoseksualiteit in het kader van de asielprocedure niet «bewezen» hoeft te worden. Wanneer een vreemdeling stelt dat hij homoseksueel is, is het aan hem om de gestelde seksuele gerichtheid nader te onderbouwen. Bij de beoordeling van het asielverzoek wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aan te tonen dat hij homoseksueel is. De loutere stelling van de vreemdeling dat hij homoseksueel is, is anderzijds ook niet voldoende. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid bevindt zich tussen deze twee uitersten. De IND geeft – in algemene zin – een vreemdeling het voordeel van de twijfel, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, die zijn omschreven in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn.
Indien er na het asielgehoor aanvullende informatie nodig blijkt om tot een zorgvuldige beoordeling van de zaak te kunnen komen, kan de vreemdeling worden uitgenodigd voor een aanvullend gehoor waarin hij nader kan verklaren over zijn gerichtheid. De IND kan daarbij vragen stellen die de vreemdeling kunnen helpen zijn relaas nader te onderbouwen.
Wat is de reden dat in de werkinstructie van de IND over de beoordeling van de geloofwaardigheid van homoseksuele gerichtheid, een sterke nadruk wordt gelegd op de beschrijving van het proces van bewustwording van homoseksuele gevoelens en wat de asielzoeker aan de hand daarvan in het land van herkomst is overkomen? Is het doel van de werkinstructie dat hiermee asielzoekers, die in het land van herkomst niet zijn uitgekomen voor hun homoseksualiteit en daarom zijn vervolgd, geen aanspraak kunnen maken op asiel in Nederland?
In de werkinstructie wordt inderdaad belang gehecht aan de beschrijving van het proces van bewustwording van homoseksuele gevoelens en wat het voor iemand betekent om «anders» te zijn in een maatschappij waar homoseksuele gerichtheid niet wordt geaccepteerd. Het doel hiervan is om met behulp van open vragen het asielverzoek zo objectief en effectief mogelijk te beoordelen. Dit betekent niet dat iemand die in het land van herkomst niet is uitgekomen voor zijn homoseksualiteit geen aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning.
Deelt u de opvatting dat vragen vanuit de IND aan asielzoekers over waar hun homoseksuele gevoelens vandaan zijn gekomen en hoe deze gevoelens zich hebben ontwikkeld de indruk geven dat seksuele oriëntatie stuurbaar is en niet onderdeel zijn van iemands persoon? Bent u derhalve van mening dat deze vragen geen plaats dienen te hebben in een verhoor? Bent u bereid de werkinstructies van het IND hierop aan te passen?
De opvatting dat de vragen van de IND de indruk geven dat de seksuele oriëntatie stuurbaar is deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven wordt belang gehecht aan het proces van bewustwording maar dat is niet hetzelfde als hetgeen deze vraag impliceert. Ik herken mij daarom niet in het beeld dat aan asielzoekers wordt gevraagd waar hun (homo)seksuele gevoelens vandaan komen. De beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid is niet eenvoudig, vandaar dat de IND deze beoordeling verricht conform een uitgebreide werkinstructie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze beoordelingssystematiek deugdelijk bevonden. Ik zie geen aanleiding om de werkinstructie en de daarop gebaseerde werkwijze aan te passen. Elke individuele zaak wordt zorgvuldig beoordeeld. Alle relevante elementen worden gewogen en op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid beoordeeld.
Deelt u de opvatting dat de huidige werkinstructie van de IND in onvoldoende mate rekening houdt met de taboesfeer waarin homoseksualiteit zich in veelvoorkomende landen van herkomst bevindt en de gevolgen dat dit mogelijk heeft voor het bewustwordingsproces van LHBTI’ers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de werkinstructie op dit punt te wijzigen?
De werkinstructie van de IND houdt wel degelijk rekening met het feit dat homoseksualiteit in veel landen van herkomst taboe is. De werkinstructie biedt voldoende ruimte om in een gehoor met een vreemdeling te spreken over de mate waarin hij moeite heeft gehad met het accepteren dat hij homoseksueel is, met name als ook zijn directe omgeving dit onacceptabel vindt dan wel er sprake is van een maatschappij waarin homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd.
Mensenrechten in de Republiek Suriname |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oppositie Suriname veroordeelt geweld en intimidatie tegen volk»1 met betrekking tot het optreden van de Surinaamse regering in de richting van actievoerders?
Ja.
Deelt u de afkeuring van de gezamenlijke oppositiepartijen in Suriname over inzet van een zwaar bewapende mobiele eenheid tegen de vreedzame acties van burgers, gevolgd door bruut optreden, mishandelingen en arrestaties, waaronder van een vakbondsleider?
Volgens de lokale autoriteiten was geen vergunning aangevraagd voor het houden van een demonstratie op 18 april jl. Eenheden van de politie en mobiele eenheid werden ingezet om de demonstratie te voorkomen. Hierbij heeft de politie hardhandig opgetreden tegen enkele personen. Op 19 april hebben de leiders van de actievoerders, de korpschef van de Surinaamse politie en de districtscommissaris gezamenlijk verklaard dat zaken wederzijds niet correct verlopen zijn en dat deze voorkomen hadden kunnen worden. Er zijn afspraken gemaakt om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Het kabinet erkent dat demonstraties dienen plaats te vinden binnen wettelijke bepalingen, zoals het beschikken over een vergunning, maar dat hardhandig en disproportioneel optreden niet te rechtvaardigen is. Het hardhandige optreden van de politie jegens de actievoerders heeft tot grote kritiek geleid in de Surinaamse samenleving.
Bent u tevens bekend met het bericht «Woede om weigering vergunning voor protest in Nickerie»2 met betrekking tot het optreden van de Surinaamse regering in de richting van actievoerders?
Ja.
Welke signalen heeft u ontvangen over schending van elementaire democratische grondrechten en vrijheden?
Democratische grondrechten worden in het algemeen door de Surinaamse staat nageleefd. Het recht om te demonstreren is verankerd in de Surinaamse wet- en regelgeving (waarbij voldaan moet worden aan de voorwaarde dat een vergunning is verleend door de districtscommissaris, conform artikel 49 van de politiestrafwet). De oppositie heeft in De Nationale Assemblee, n.a.v. het optreden op 18 april jl. de Surinaamse regering opgeroepen het democratische recht op vrijheid van meningsuiting en demonstratie te respecteren.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Surinaamse autoriteiten in relatie tot actievoerders; en dan specifiek de actievoerders die zich hebben verenigd in de protestgroep «Wij zijn moe» en vertegenwoordigers van vakbonden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de naleving van democratische grondrechten in Suriname door de Surinaamse staat?
Zoals gesteld in antwoord vraag 4, worden democratische grondrechten in het algemeen door de Surinaamse staat nageleefd.
Bent u bekend met het «Human Rights Report 2016»3 van BearingPoint over Suriname?
Ja.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de Surinaamse Staat de onafhankelijke rechtspraak beïnvloedt inzake de juridische afhandeling van de zogeheten Decembermoorden van 1982?
Na aanname van de gewijzigde amnestiewet in 2012 heeft het kabinet steeds gezegd dat deze wet indruist tegen nationaal en internationaal recht, omdat hiermee wordt ingegrepen in een lopend strafproces. Hetzelfde gold voor de toepassing van artikel 148 van de Grondwet in juni 2016 met het doel het proces te stoppen. Het kabinet heeft steeds gezegd dat het 8-decemberstrafproces essentieel is voor waarheidsvinding en doorgang moet vinden. Het kabinet constateert dat het Hof van Justitie op 11 mei jl. in hoger beroep heeft bepaald dat het proces voort dient te gaan. Het kabinet wacht de voortzetting van het proces af, waarna het aan de rechters is om tot hun uitspraak te komen.
Hoe beoordeelt u de andere in het «Human Rights Report 2016» van BearingPoint genoemde vormen van mensenrechtenschendingen door de Suriname en de corruptie bij de overheid die «wijdverspreid» zou zijn?
Het mensenrechtenrapport van BearingPoint benoemt een aantal aandachtspunten die ook met Suriname zijn besproken tijdens de Universal Periodic Review in de Mensenrechtenraad van 2016 en waarover diverse landen aanbevelingen hebben gedaan. Nederland deed aanbevelingen over het vervolgen van de daders van de decembermoorden en het Moiwana-bloedbad en het verbieden van discriminatie van mensen op grond van hun seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Volgens Transparency International bezet Suriname op de corruptie-index de 64e plaats van de 176 landen (2016). In 2014 is een concept anti-corruptiewet voorgelegd aan het Surinaamse parlement. Deze is sinds begin dit jaar in behandeling.
Deelt u de mening dat Nederland ook vanuit de zakelijke en betrokken relatie Suriname zou moeten aanspreken op mensenrechtenschendingen?
Nederland blijft aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie in Suriname, zowel bilateraal als multilateraal.
Bent u bereid mensenrechtenschendingen door Suriname bilateraal en in multilateraal verband te adresseren? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ´Politie te ver doorgeslagen' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Politie is te ver doorgeslagen»?1
Ja.
Is het waar dat het politiebureau van het basisteam Twente-West niet in Rijssen, maar in Nijverdal gevestigd wordt? Is het waar dat in eerste instantie de keuze op Rijssen gevallen was? Kunt u aangeven welke overwegingen hebben geleid tot de finale keuze voor vestiging in Nijverdal?
Met het transformeren en afstoten van huisvestingslocaties van bureaus werkt de politie toe naar de – in samenspraak met het lokaal gezag en de Tweede Kamer – afgesproken eindsituatie in 2025. In dit specifieke geval is de politie-eenheid Twente-West in nauw overleg met het lokaal gezag verantwoordelijk voor de gemaakte keuzes inzake de huisvesting.
Als onderbouwing van de keuze van de vestiging van het (hoofd)politiebureau zijn business cases uitgevoerd. In alle business cases voor de politie-eenheden wordt onder meer gescoord op kwalitatieve en operationele aspecten waaronder reactietijden. Voor verdere toelichting op deze aspecten verwijs ik naar het Kamerstuk van 13 april 2017 (Aanhang Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1603).
In de gezagsdriehoek worden afspraken gemaakt over de inzet van de politie op lokaal niveau. Dit is ook in dit geval gebeurd.
Kunt u uiteen zetten welke criteria vanuit het dagelijkse werk van de politie (aanrijtijden, verdeling van incidenten over het grondgebied, inwoneraantallen, specifieke problematiek) bepalend zijn voor de keuze van de vestiging van het (hoofd)politiebureau binnen een basiseenheid? Kunt u uitleggen hoe deze criteria zijn toegepast in de concrete situatie van het basisteam Twente-West en wilt u daarbij aandacht besteden aan incidenten die zich voordoen rond de snelweg A1 in de gemeente Rijssen-Holten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dorpen dan wel steden waar een basisteam van de nationale politie gevestigd is, substantieel meer politie-aandacht krijgen dan dorpen en steden binnen het verzorgingsgebied van hetzelfde basisteam waar geen opkomst-locatie is? Kunt u aangeven welke maatregelen de politie neemt om deze ongewenste situatie – met name op het vlak van aanrijtijden – tegen te gaan? Kunt u dit specifiek aangeven voor de huidige en toekomstige situatie in het basisteam Twente-west?
Voor alle politie-eenheden in Nederland geldt dat ongewenste situaties moeten worden tegengegaan. Gezien de gehanteerde criteria bij de bepaling van de locatie van een basisteam die rekening houden met het gehele verzorgingsgebied van een basisteam en de nauwe betrokkenheid van de eenheden en het lokale gezag daarbij, deel ik uw mening niet dat steden waar een basisteam van de nationale politie gevestigd is, substantieel meer politie-aandacht krijgen dan dorpen en steden binnen het verzorgingsgebied van hetzelfde basisteam waar geen opkomst-locatie is. Organisatie van moderne zichtbaarheid en nabijheid van de politie in de wijk onder meer door inzet van mobiele middelen dragen hier aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u om – indachtig de woorden van korpschef Akerboom2 in februari 2017 dat de politie mogelijk te ver is doorgeslagen in centralisatie en efficiëntie – binnen het basisteam Twente-west op meer dan één locatie een actieve politiepost open te houden?
De Minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de politie. In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) is afgesproken dat de politie en lokaal gezag doorlopend de werking van dienstverlening, bereikbaarheid en beschikbaarheid van politie in relatie tot het huisvestingsplan en de bijbehorende fasering hierin richting 2025 bezien. In goed overleg wordt de werking van dienstverlening, bereikbaarheid en beschikbaarheid van politie bezien en stellen zij de uitvoering van het huisvestingsplan zo nodig bij.
Het declareren van yogalessen als psychiatrische behandeling |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe deze ggz-instelling uw yogalessen vergoed krijgt»?1
Door Vitalis worden yoga, massage, meditatie en personal training aangeboden in ambulante vorm onder de zorgactiviteit dagbesteding. Deze activiteiten kwalificeren volgens het Zorginstituut, zoals aangegeven in het artikel van de Volkskrant, als welzijnsactiviteiten. Om die reden vormen deze activiteiten dan ook geen onderdeel van het basispakket. Daarnaast geeft ook de beleidsregel van de NZa duidelijk aan dat welzijnsgerelateerde activiteiten niet mogen worden gedeclareerd onder de zorgactiviteit dagbesteding.
Anders dan het artikel lijkt te suggereren betekent dit dan ook dat yoga en massages niet gedeclareerd en vergoed zullen worden door de zorgverzekeraar.
Het doel van dagbesteding is: «het bevorderen, behouden, of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt». Door de dagbesteding en het laten deelnemen aan activiteiten wordt structuur aangebracht in de dag van de patiënt. Voor zover sprake is van het bieden van een zinvolle dagbesteding aan patiënten die zijn opgenomen, maakt de dagbesteding onderdeel uit van «verblijf» zoals bedoeld in artikel 2.12 Besluit zorgverzekering (Bzv).
Bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschreven dagbestedingsactiviteiten kan het echter ook gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel zonder opname. In dat geval is sprake van «geneeskundige zorg» (artikel 2.4 Bzv), waarvan «verblijf» dus geen onderdeel is. Dit wordt ook wel de ambulante behandeling genoemd.
In de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa is aangegeven onder welke voorwaarden dagbesteding wordt vergoed. Dit zijn de volgende:
Daarnaast dient de dagbesteding onder één van de volgende categorieën te vallen: sociaal, activering, educatie, arbeidsmatig en overig. Bij ambulantebehandelingen moet het gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel. Dit is volgens het Zorginstituut dagbesteding educatief of arbeidsmatig.
De NZa heeft daarbij ook aangegeven dat een welzijnsactiviteit, waarbij als voorbeeld zang, bingo, uitstapjes worden genoemd, niet onder de dagbesteding vallen en niet worden vergoed.
Zijn yoga, massage, meditatie en personal training bewezen effectieve behandelingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het Zorginstituut heeft in 2013 een standpunt ingenomen over Mindfulness bij psychische stoornissen. Mindfulness maakt gebruik van meditatietechnieken. Er is geen bewijs van effectiviteit gevonden voor «Mindfulness» zonder cognitieve therapie-elementen. Mindfulness aangeboden als cursus of training voldoet daarmee niet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk».
Yoga, massage, andere vormen van meditatie en personal training zijn niet door het Zorginstituut beoordeeld, omdat het om welzijnsactiviteiten gaat die niet onder het basispakket vallen. De effectiviteit van de behandelingen zijn dan ook niet door het Zorginstituut onderzocht.
Hoeveel yogalessen en massages zijn intussen via de genoemde «dagbesteding constructie» vergoed door zorgverzekeraars?
Bij Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) en de NZa is nagegaan of vastgesteld kan worden hoeveel yogalessen en massages zijn vergoed door zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar kan alleen nagaan of dagbesteding wordt gedeclareerd, maar het is niet mogelijk om de declaraties naar soort dagbesteding verder te specificeren. Yogalessen en massages zijn dus niet apart herkenbaar in de vergoedingssystematiek. Hierdoor is niet met zekerheid te zeggen of yogalessen en massages via de «dagbesteding constructie» bij zorgverzekeraars zijn gedeclareerd en mogelijk vergoed. Signalen dat dit daadwerkelijk het geval is, zijn niet bekend. ZN en GGZ Nederland geven in hun gezamenlijke reactie (Zorgvisie, 29 mei 20172) op het artikel in de Volkskrant aan dat er door Vitalis tot op heden geen zorg gedeclareerd is.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Vitalis GGZ op deze wijze zorggeld bewust misbruikt en zich verrijkt over de ruggen van alle premiebetalers? Zo nee, waarom niet?
Dagbesteding wordt alleen vergoed indien voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals deze zijn genoemd in de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa. In deze Regel is ook specifiek genoemd dat welzijnsactiviteiten niet onder dagbesteding vallen. Tegelijkertijd heeft het Zorginstituut in zijn rapport «Vaktherapie en dagbesteding in de geneeskundige GGZ» aanbevelingen gedaan om de terminologie/bekostigingsregels in lijn te brengen met de Zvw, zodat de regels omtrent het declareren van dagbesteding worden verbeterd. Deze aanbevelingen betrekt de NZa in de doorontwikkeling van de productstructuur ggz. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 26 november 20153 geïnformeerd. De Nza is hiermee aan de slag.
Zoals bij vraag 3 reeds is aangegeven hebben (nog) geen declaraties plaatsgevonden door Vitalis. Het is de taak van de zorgverzekeraar om zorg die niet wordt vergoed uit de basisverzekering, hieruit ook niet te betalen. Om verzekeraars beter toe te rusten om deze controle goed uit te oefenen en daarmee verspilling van premiegelden tegen te gaan, is het wetsvoorstel VTO Wmg opgesteld dat momenteel ter behandeling ligt in de Eerste Kamer.
Bent u bereid per direct de regels aan te passen zodat «samen tv-kijken» en andere welzijnsactiviteiten niet meer gedeclareerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke sancties kunt u Vitalis opleggen en hoe worden dit soort graaiers en zakkenvullers in de zorg voortaan voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel “Het kostte veel meer tijd dan ik dacht” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Het kostte veel meer tijd dan ik dacht»?1
Ja.
Wat zijn de ervaringen met de pilot voor een nieuw permanente educatiemodel?
De ervaringen van de deelnemers aan de pilot zijn overwegend positief, zoals ook uit het artikel blijkt. Het bestuur van de NBA heeft echter nog geen eindevaluatie over de totale pilot gedaan omdat deze nog loopt en daarom ook nog geen definitieve beslissing genomen over de wenselijkheid om het nieuwe model in te voeren.
Wat vindt u ervan dat een cursus Spaans of een cursus articuleren kan gelden als onderdeel van de permanente educatie van accountants?
Voor het beantwoorden van de vraag welke PE-activiteiten toelaatbaar zijn, zou doorslaggevend moeten zijn of een accountant na een succesvolle deelname daaraan in staat is zijn werk beter uit te voeren en meer kwaliteit af te leveren. Voorwaarde is dan dat een dergelijke PE-activiteit aansluit bij de werkzaamheden van die accountant. Het is een verantwoordelijkheid van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) om er zorg voor te dragen dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Wordt doordat accountants zelf hun leerdoelen kunnen stellen, en daarbij geen verplicht aantal uren meer hoeven te besteden aan permanente educatie, het stelsel van permanente educatie niet veel te vrijblijvend? Bestaat door het laten vallen van een minimale ureninspanning aan educatie niet een belangrijke waarborg om te zorgen dat accountants blijven investeren in zichzelf? Hoe staat dit in verhouding tot de doelstellingen van het rapport «In het publiek belang?»
Ik vind dat het nieuwe stelsel niet vrijblijvend mag zijn. Als een goede naleving van het nieuwe PE-stelsel niet kan worden gewaarborgd of afgedwongen, moet het ook niet worden ingevoerd. Als accountants zelf leerdoelen kunnen stellen en niet meer gebonden zijn aan een verplicht aantal uren, moet derhalve worden geborgd dat alle accountants toch serieus invulling geven aan hun PE-verplichting. De NBA moet hierop toezien. De NBA is voornemens dit te gaan doen door met grotere werkgevers, die veelal accountants met een gelijksoortige PE-behoefte in dienst hebben, afspraken te maken en studieplannen van accountants die als zelfstandige werken of bij kleinere ondernemingen in dienst zijn steekproefsgewijs te controleren. Bij een eventuele invoering van een nieuwe stelsel zal een verordening worden opgesteld op basis waarvan (tuchtrechtelijke) handhaving kan plaatsvinden als een studieplan of de uitvoering daarvan tekortschiet.
In het nieuwe model blijft daarnaast de in het kader van de PE door de NBA verplicht gestelde cursus of training bestaan. Het gaat dan om een opleidingsverplichting met betrekking tot de laatste ontwikkelingen op het vakgebied en om maatschappelijk belangrijke thema’s voor accountants, zoals fraudebestrijding en de kwaliteit van wettelijke controles. Hoeveel verplichte cursussen en trainingen moeten worden gevolgd, zal mede afhankelijk zijn van de mate waarin nieuwe relevante vaktechnische en maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen. Er zal daarbij ook differentiatie kunnen plaatsvinden naar gelang de aard van de functies die een accountant vervult. De kennistoets die accountants in dat kader thans al moeten afleggen, blijft in het nieuwe systeem bestaan. Deze toets beslaat de geldende beroepsregels op het gebied van onafhankelijkheid en andere fundamentele principes en de controlestandaarden. Openbare accountants, die o.a. de wettelijke controles verrichten, zullen de kennistoets in het nieuwe systeem naar verwachting om het jaar moeten afleggen. Er wordt gecontroleerd of leden aan deze verplichtingen voldoen.
Deelt u de mening dat permanente educatie een belangrijk middel is om de kwaliteit van de accountssector op peil te houden en te verbeteren? Hoe kan geborgd worden dat de kwaliteit op peil blijft als accountants hun punten niet meer hoeven te halen bij NBA-goedgekeurde opleidingen? Deelt u de mening dat een betrouwbaar stelsel van permanente educatie ook van belang is om het vertrouwen van de buitenwereld in de sector te laten behouden?
Voor elke professionele beroepsgroep is bijscholing of PE van groot belang. Een goed PE-stelsel is ook belangrijk voor de kwaliteit van en het vertrouwen in de accountancysector. De AFM kan in het toezicht dan ook betrekken of een accountantsorganisatie waarborgt dat zijn werknemers beschikken over de juiste kennis en ervaring voor de toegewezen taken. De NBA zal zich daarvan rekenschap moeten geven bij de invoering van een nieuw PE-model.
Punt 6.2 van «In het publiek belang» stelt dat: «De beroepsorganisatie draagt zorg voor het systematisch vertalen van de bevindingen van AFM, Accountantskamer, College voor Collegiale Toetsing, onderzoeksinstituut en andere bronnen in publieke duiding, aanpassing van de beroepsstandaarden en educatie. Daarmee geeft ze concreet invulling aan haar wettelijke taak, namelijk kwaliteitsbevordering en behartiging van het collectieve beroepsbelang»; hoe geeft de NBA hier invulling aan met betrekking tot permanente educatie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht Problemen rond olieraffinaderij loodsen Aruba richting krimp |
|
André Bosman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Problemen rond olieraffinaderij loodsen Aruba richting krimp»?1
Ja.
In hoeverre hebben de problemen met de olieraffinaderij de economische groei van Aruba beïnvloed? Welke risico’s geven deze problemen voor Aruba? Welke risico’s geven deze problemen voor Nederland?
De Centrale Bank van Aruba schat in haar laatste vooruitzicht van mei 2017 de reële economische groei voor het land op 3,4% voor 2017. Indien de heropening geen doorgang vindt in 2017, verwacht de bank een groei van 1,4% in 2017. Een bijstelling van de economische groei naar beneden gedurende dit jaar impliceert mogelijk lagere (belasting)inkomsten voor het Land dan geraamd. Compenserende maatregelen zullen dan noodzakelijk zijn.
Het CAft volgt deze ontwikkelingen nauwlettend en zal deze vervolgens beoordelen en hierover conform de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht advies uitbrengen. Eventuele risico’s die gepaard gaan met een mogelijke vertraging, komen ten laste van het land Aruba.
In hoeverre is het acceptabel dat een enkel bedrijf de economische groei flink negatief kan beïnvloeden?
De grote invloed van een enkele pijler op de economische groei is inherent aan een kleine eilandeconomie. De kleinschaligheid van de Arubaanse economie en de beperkte mogelijkheden tot diversificatie, maakt die dan ook economisch kwetsbaar.
In hoeverre heeft de eerste inschatting van economische groei in plaats van de nu bijgestelde verwachting naar economische krimp het land Aruba geholpen bij het halen van doelstellingen? Welke voordelen zitten hier aan voor het land Aruba? Welke nadelen zitten hier aan voor het land Aruba?
In de vooruitzicht van mei 2017 van de Centrale Bank van Aruba is de geschatte reële economische groei voor 2016 bijgesteld met – 0.6% van + 0,4% naar – 0,2%. De geschatte prognoses ten opzichte van de nominale ontwikkeling van het bbp is veranderd van – 1,3% naar – 0,9%.
De maximale tekortnorm voor Aruba is gekoppeld aan het nominale bruto binnenlands product (bbp). De bovengenoemde wijziging van de nominale groei is dermate beperkt dat de invloed hiervan in positieve of negatieve zin op de overheidsfinanciën zeer beperkt is. Een eventueel effect van de aanpassing van de nominale of reële groeischattingen op de belastingopbrengsten zijn reeds in de voorlopige resultaatcijfers van Aruba verwerkt.
In hoeverre was de vertraging bij de raffinaderij te voorzien? Is er nog meer vertraging voorzien in het project? Zo ja, welke invloed heeft dat op de economische situatie van het land?
Deze vraag heeft betrekking op een onderwerp dat tot de verantwoordelijkheid behoort van het land Aruba. Mij is niet meer bekend dan hetgeen hierover in de media en de adviezen van het CAft is verschenen.
Een vertraging van de activiteiten van de raffinaderij zou kunnen leiden tot een verlaging van de economische groei, wat lagere inkomsten voor het Land impliceert. Het CAft volgt de uitvoering van de begroting nauwlettend en daarmee ook de financiële gevolgen van de vertraagde activiteiten.
Welke invloed heeft de vertraging bij de raffinaderij op de werkgelegenheid van Aruba?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke invloed heeft de vertraging bij de raffinaderij op het huurcontract?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe is de verwachting van het verwerken van 209.000 vaten olie per dag opgebouwd?
Mij is niet meer bekend, dan wat beschreven staat in de brief van Minister De Meza aan de Staten van Aruba, die ik eerder naar u heb toegestuurd (Kamerstuk 34 300, nr. 71). Hierin wordt enkel aangegeven dat de hervatting van de raffinageactiviteiten een productiecapaciteit zal hebben van minimaal 209.000 vaten per dag.
In hoeverre is de economische situatie in Venezuela van invloed op de raffinaderij en het land Aruba?
De financiering voor de renovatie en exploitatie van de Arubaanse raffinaderij is in handen van CITGO, de Amerikaanse dochter van Venezolaans staatsoliebedrijf PdVSA. Hoewel de activa van CITGO volgens credit rating agency Moody’s (beperkt) blootgesteld staan aan de financiële situatie van PdVSA, is de liquiditeit van CITGO op dit moment ruim voldoende, en zijn er op korte termijn geen redenen om te twijfelen aan de financieringscapaciteit van CITGO voor de herstart van de raffinaderij op Aruba. In dit stadium is het nog onduidelijk welke implicaties de financiële situatie in Venezuela heeft op de solvabiliteit van PdVSA op langere termijn, en wat de gevolgen hiervan kunnen zijn voor CITGO.
De verslechterende economische situatie in Venezuela heeft ook gevolgen voor het toerisme in Aruba. Het aantal Venezolaanse toeristen daalde van januari tot mei 2017 met zo’n 70%. In diezelfde periode steeg het aantal niet-Venezolaanse bezoekers echter met 8,1%, en bleven de totale toeristenuitgaven gelijk, waardoor de toeristische sector van Aruba hier nauwelijks onder geleden heeft.
Op het gebied van handel is de invloed op de Arubaanse economie beperkt, mede omdat de import uit Venezuela relatief klein is voor Aruba.
Hoe wordt de deal voor de raffinaderij door PdVSA (een staatsoliemaatschappij in Venezuela) gefinancierd? Welke gevolgen heeft de financiële situatie van Venezuela en PdVSA op deze deal?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre is de financiële situatie van PdVSA van invloed op de raffinaderij en het land Aruba?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre is het mogelijk dat Rosneft de raffinaderij in handen krijgt? Wat zijn daar de gevolgen van voor Aruba? Wat zijn daar de gevolgen van voor Nederland?
De overeenkomst die Aruba heeft gesloten met CITGO is een lease-overeenkomst. De Arubaanse overheid blijft in alle gevallen eigenaar van de raffinaderij. Van een mogelijke overname door Russisch staatsoliebedrijf Rosneft of enige andere partij is daarom geen sprake.
Wel vergroot de verhypothekering van CITGO door PdVSA de onzekerheden rondom de toekomst van de raffinaderij. PdVSA heeft volgens internationale media in december 2016 een lening afgesloten bij Rosneft van USD 1,5 miljard. PdVSA heeft hiervoor 49,9% van de aandelen in CITGO als onderpand geboden. Dit betekent dat bij in gebreke blijven van PdVSA Rosneft aanspraak zou kunnen maken op deze aandelen. Of Rosneft dit in de praktijk ook zou (kunnen) doen is onduidelijk. Zo heeft het Committee on Foreign Investment in the United States(CFIUS) toegezegd een onderzoek te doen naar de deal.
Het valt niet te zeggen wat de invloed van een dergelijke hypothetische situatie zou zijn op de olie- en gastoevoer voor de raffinaderij. Zo heeft CITGO naast PdVSA ook andere leveranciers van ruwe olie voor hun bedrijfsvoering in Amerika.
In hoeverre heeft de mogelijke overname van de raffinaderij door Rosneft invloed op de olietoevoer voor de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 12.
In hoeverre heeft de mogelijke overname van de raffinaderij door Rosneft invloed op de gasaanvoer voor de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 12.
Hoe ziet u uw eerdere antwoorden over de CITGO raffinaderij in verhouding tot de kennis die u nu heeft?
De regering is zich ervan bewust dat de situatie in Venezuela snel verandert, en dat dit mogelijk ook gevolgen heeft voor de raffinaderij in Aruba. Daarom houdt de regering nauwgezet de ontwikkelingen en hun gevolgen voor Aruba en Nederland bij, en is de regering hierover in contact met Aruba.
Wat zijn de gevolgen voor Aruba als er door de overname van de raffinaderij vertraging optreedt?
Zie antwoord op vragen 2 en 5.
Kloppen de gegevens van de gemaakte quick scan nog met de situatie van vandaag? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Zo nee, op welke punten komt de quick scan niet meer overeen met de situatie van vandaag?
De quickscan is geproduceerd als een onafhankelijk advies aan de regering van Aruba voor de mogelijke ondertekening van een MoU inzake de exploitatie van de olieraffinaderij op Aruba door CITGO. De quickscan was derhalve bedoeld voor de besluitvorming op dat moment, rond september 2015. Voor de huidige situatie wat betreft PdVSA, CITGO en Aruba, zie antwoord op vraag 9.
Kent u het bericht «Chinezen in gesprek met Curaçao over overname raffinaderij»?2
Ja.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op de raffinaderij van Aruba?
De raffinaderijen in Aruba en Curaçao blijven een logisch eerste verwerkingspunt voor de Venezolaanse ruwe olie. Hoewel naar schatting zo’n 20% van de Venezolaanse olie op het moment als schuldendienst naar China gaat, vergroot de afkalvende binnenlandse raffinagecapaciteit van Venezuela het belang voor PdVSA van de raffinaderijen op Aruba en Curaçao, die een strategische ligging hebben en als een van de weinigen in het Caribisch gebied zware olie kunnen verwerken.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op het land Aruba?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op de raffinaderij van Curaçao?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op het land Curaçao?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre is er contact geweest met de nieuwe premier van Curaçao over de hulp van Nederland ten aanzien van de deal met Guangdong Zhenrong?
In zijn felicitatiebrief van 2 juni 2017 aan Minister-President Rhuggenaath heeft Minister Koenders het aanbod herhaald om samen op te trekken op het gebied van de onderhandelingen met het Chinese oliebedrijf Guangdong Zhenrong Energy over het leasen van de Isla-raffinaderij – uiteraard met aandacht voor ieders verantwoordelijkheden.
Welke invloed krijgen China en Rusland in ons Koninkrijk door de raffinaderijen in Aruba en Curaçao?
Uiteraard is een mogelijke investering als die van Guangdong Zhenrong Energy van grote invloed op een economie – zeker een kleine eilandeconomie als die van Curaçao. Op de langere termijn zouden de rentabiliteit van de investering en contractuele afspraken ook van positieve of negatieve invloed kunnen zijn op de financiële situatie van Curaçao. Er is door Curaçao echter nog geen definitieve beslissing genomen over het leasecontract.
Ook voor Aruba geldt dat de grote invloed van een enkele pijler op de economische groei inherent is aan een kleine eilandeconomie. Het wegvallen van zo’n pijler kan juist voor een kwetsbare kleine eilandeconomie, met beperkte mogelijkheden tot diversificatie, grote gevolgen op socio-economisch vlak hebben.
Voor Rusland en de raffinaderij in Aruba, zie het antwoord op vraag 12.
Welke invloed heeft de Chinese en Russische invloed op Aruba en Curaçao op de financiële situatie van de landen Aruba en Curaçao?
Zie het antwoord op vraag 24.
Het contracteren van de Kindertelefoon |
|
René Peters (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot de financiering landelijke voorzieningen sociaal domein 2018 e.v.?1
Ja.
Klopt het dat medio mei nog slechts 29 gemeenten contracten met de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd hebben afgesloten? Hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van de afspraak dat alle 388 gemeenten nog vóór 1 juni contracten met deze drie instellingen zouden afsluiten?
Op 1 juni 2017 heeft de VNG mij laten weten dat er nog geen financiële garantstelling is voor de drie organisaties per 2018. Dit omdat bij meer dan 100 gemeenten de besluitvorming niet voor 1 juni rond is. Ook blijkt uit een peiling van de VNG dat 78% van de gemeenten van mening is dat deze voorzieningen beter collectief gefinancierd kunnen worden. Het VNG-bestuur geeft per brief wel een garantstelling af voor 2018.
Ondanks de goede inspanningen van ruim 250 gemeenten die de getekende contracten wel op tijd geretourneerd hebben om zo zekerheid op continuïteit te bieden, acht ik de onzekerheid van de beschikbaarheid van de voorzieningen te groot evenals de lastendruk van de bestaande oplossing.
Met breed draagvlak bij gemeenten en de drie organisaties, concludeer ik daarom dat het beter is als deze voorzieningen onder landelijke verantwoordelijkheid komen te vallen. Ik zal dit zo snel als mogelijk wettelijk regelen.
Ik waardeer de garantstelling die het VNG-bestuur biedt voor 2018, maar geef er de voorkeur aan om zo snel als mogelijk een constructie in gang te zetten die langdurig houdbaar is. Daarom zal ik in 2018 zorg dragen voor continuïteit van de Kindertelefoon, AKJ en Sensoor. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor deze taken bij het Rijk komt te liggen en in de komende septembercirculaire van het gemeentefonds een uitname per 2018 zal worden verwerkt. Een en ander is uiteraard in nauw overleg met de VNG. Ik heb de drie organisaties hiervan ook op de hoogte gebracht.
Kunt u toelichten waarom het kabinet wel heeft besloten om de verschillende regelingen (en de uitvoering daarvan) voor de tolkentelefoon samen te voegen tot één landelijke regeling en het kabinet voor de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd niet voor dezelfde oplossing kiest?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom voor het landelijk telefoonnummer voor Advies- en Meldpunten Huiselijk geweld en Kindermishandeling (Veilig Thuis) gekozen is om met de centrumgemeente Den Haag te overleggen of die gemeente bereid is (via een decentralisatie-uitkering) de kassiersfunctie van de VNG over te nemen, en waarom voor een dergelijke oplossing niet gekozen wordt bij de financiering van de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom een aantal andere activiteiten in het sociaal domein zoals Stichting Opvoeden.nl, Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating, Expertisecentrum Kinderopvang en Kenniscentrum Handhaving en Naleving vanaf 2017 gefinancierd kunnen worden door middel van subsidies van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), en dat voor een dergelijke oplossing niet wordt gekozen bij de financiering van de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke andere wijze van financiering overweegt u zodat onder andere de Kindertelefoon niet met elke gemeente afzonderlijk een contract hoeven te sluiten?2 Waar hangt die keuze van af?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten, waarom u pas net voor de deadline van 1 juni in overleg gaat met betrokken partijen, terwijl al begin april de noodklok is geluid over de moeizame contractering van onder andere de Kindertelefoon?3
Gelet op de verantwoordelijkheden van de gemeenten moest vanzelfsprekend het resultaat van de gemeentelijke inspanningen worden afgewacht. Ik heb voortdurend contact gehouden met betrokken partijen.
Kunt u deze vragen, samen met de eerder gestelde vragen over dit onderwerp4, beantwoorden vóór het Algemeen overleg over jeugd voorzien op 8 juni a.s?
Ja.
Het bezoek van de Mozambikaanse president aan Nederland |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fraude mag handel niet in de weg staan»?1
Ja.
Vindt u het opportuun om president Nyusi nu te ontvangen voordat het onderzoek naar de grote bank- en obligatieleningenfraude is afgerond?
President Nyusi is in september vorig jaar onder druk van de internationale gemeenschap, waaronder ook Nederland, akkoord gegaan met een internationale en onafhankelijke audit naar de verborgen leningen. Op 12 mei jl. heeft de onafhankelijke auditfirma Kroll haar bevindingen aangeboden aan het Mozambikaanse Openbaar Ministerie. Parallel aan de audit bereidt het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek voor. De president heeft de bevindingen van Kroll publiekelijk verwelkomd en aangekondigd te zullen meewerken aan verdere stappen die zullen voortkomen uit het strafrechtelijk onderzoek.
Het officiële bezoek van President Nyusi aan Nederland van 17 mei tot 19 mei jl. bood gelegenheid voor een constructief kritische dialoog met de Mozambikaanse regering op het hoogste politieke niveau waarbij de reeds positieve genomen stappen verwelkomd zijn en is aangedrongen op concrete opvolging van het strafrechtelijk onderzoek.
Is de fraudezaak onderwerp van gesprek geweest tijdens het bezoek van de president? Zo ja, wat heeft het gesprek hierover opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Minister Koenders heeft in zijn gesprek met President Nyusi aandacht besteed aan de financiële situatie in Mozambique en de verborgen leningen. Daarin is de noodzaak tot concrete opvolging met eventuele strafrechtelijke vervolging centraal gesteld. De verborgen leningen kwamen ook aan de orde in het gesprek met de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en in de ontmoeting met academici en maatschappelijke organisaties die actief zijn in Mozambique. President Nyusi benadrukte in deze gesprekken dat met steun van hemzelf en de Mozambikaanse regering het Mozambikaanse Openbaar Ministerie opvolging zal geven aan de internationale audit. Het kabinet en de internationale gemeenschap zullen hierop blijven toezien.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie van Mozambique een belangrijke rol speelde in de fraude?
De verborgen leningen zijn afgesloten door drie bedrijven die eigendom zijn van de geheime dienst van Mozambique. De geheime dienst valt in Mozambique niet onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie, maar direct onder de verantwoordelijkheid van de president. Er zijn geen aanwijzingen van directe persoonlijke betrokkenheid van de huidige President Nyusi bij het destijds aangaan van de leningen. Pas na het afronden van het volledige onderzoek van het Mozambikaanse Openbaar Ministerie zal duidelijk worden of, en zo ja, in hoeverre, het Ministerie van Defensie een rol heeft gespeeld.
Acht u het waarschijnlijk dat de huidige president als toenmalig Minister van Defensie op de hoogte was van de fraude?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete acties neemt de Mozambikaanse regering om dergelijke fraude in de toekomst te voorkomen?
Sinds het aan het licht komen van de verborgen leningen heeft de Mozambikaanse overheid concrete maatregelen genomen om de transparantie in de publieke financiën te vergroten en om de gevolgen van de ontstane financiële crisis tegen te gaan. Zo zijn de overheidsuitgaven voor 2016 met tien procent teruggebracht, waarbij de sociale sectoren zoveel mogelijk zijn ontzien. Daarnaast zijn fiscale maatregelen getroffen en is de nieuw aangestelde gouverneur van de Mozambikaanse Centrale Bank een voormalig IMF-econoom met een goede reputatie op het gebied van monetair beleid. De auditfirma Kroll zal in het auditrapport aanbevelingen doen over de wijze waarop verdere controle- en beschermingsmaatregelen ingebouwd kunnen worden om dergelijke transacties in de toekomst te voorkomen.
Wat is de staat van het strafrechtelijk onderzoek?
Het Openbaar Ministerie is al begonnen aan een strafrechtelijk onderzoek. Op 13 mei jl. heeft President Nyusi op nationale televisie verklaard dat hij de audit omarmt en het Openbaar Ministerie alle ruimte geeft om het onderzoek voort te zetten. Ook zal de regering alle noodzakelijke stappen zetten om het vertrouwen van partners en investeerders te herstellen. Zowel de Mozambikaanse regering, het parlement als de internationale partners zijn in afwachting van het openbaar maken van de samenvatting van het auditrapport. Na verschijning van het auditrapport heeft het Mozambikaanse Openbaar Ministerie nog 90 dagen de tijd om het strafrechtelijk onderzoek af te ronden.
Bent u zich ervan bewust dat de ontvangst de indruk wekt dat Nederland de fraudezaak geen belemmering vindt voor het aanhalen van handelsrelaties?
Het kabinet deelt deze inschatting niet. Zoals hierboven uiteengezet is in gesprekken met President Nyusi nadrukkelijk aandacht besteed aan de verborgen leningen. De Mozambikaanse overheid is aangemoedigd de uitkomsten van de audit aan te grijpen om verdere vertrouwenwekkende maatregelen te treffen richting financieel herstel. Ook heeft Nederland het signaal afgegeven dat er concrete acties nodig zijn voordat Nederland overweegt de ontwikkelingshulp via de centrale overheid te hervatten. Daarnaast zijn het vergroten van de markttoegang en het verbeteren van het ondernemingsklimaat, en daarmee het aanhalen van de handelsrelaties, belangrijke elementen van de inzet om armoede te bestrijden en stabiliteit in Mozambique te vergroten.
Het nieuwbouw proefdiercentrum van het Erasmus MC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) , Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de bouw van een groot nieuw proefdiercentrum (6.000 vierkante meter) door het Erasmus MC in Rotterdam, dat nu al ruim 30.000 dierproeven per jaar uitvoert?
Ja.
Is het waar dat u een renteloos krediet van 4,2 miljoen euro aan het Erasmus MC heeft toegewezen voor het nieuwe proefdiercentrum?1 2
Met de nieuwe regeling Toekomstfondskrediet (TOF) voor onderzoeksfaciliteiten wordt de bouw van hoogwaardige faciliteiten voor onderzoek gestimuleerd die van groot belang zijn voor het ontwikkelen van innovatieve producten en diensten in Nederland. Uw Kamer is op 9 juni 2016 geïnformeerd over alle projecten die zijn gehonoreerd in het kader van de regeling Toekomstfondskrediet inclusief de investeringsbedragen en leningen (Kamerstuk 31 288, nr. 543).
Deelt u de mening dat de bouw van dit nieuwe proefdiercentrum niet rijmt met de ambitie van het kabinet om Nederland in 2025 wereldwijd koploper te laten zijn met innovatief onderzoek zonder proefdieren?3 Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie is dat Nederland in 2025 internationaal voortrekker is op het gebied van proefdiervrije innovaties. De nieuwe onderzoeksfaciliteit van het Erasmus MC zal innovatief onderzoek met oog op medische vooruitgang stimuleren. Daarbij zullen ook veel methoden zonder proefdieren worden ontwikkeld en toegepast. Verder zal de nieuwe faciliteit meer mogelijkheden bieden voor ontwikkeling en implementatie van methoden die bijdragen aan vermindering en verfijning en vervanging van dierproeven. De bouw van deze onderzoeksfaciliteit betreft het samenvoegen van de bestaande faciliteiten op één plek. Deze nieuwe faciliteit zal volgens de laatste inzichten worden gebouwd wat betreft milieu en veiligheidsaspecten en dierenwelzijn. Het gaat daarbij niet om een uitbreiding van het aantal dierproeven maar om verbetering van de omstandigheden voor het onderzoek.
Deelt u de mening dat, gezien de hierboven genoemde ambitie van het kabinet, het niet langer gepast is om overheidsmiddelen in te zetten om proefdiergebruik stimuleren? Deelt u de mening dat overheidsmiddelen in plaats daarvan volledig dienen te worden besteed aan de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven? Zo nee, waarom niet?
Overheidsmiddelen worden ingezet om hoogwaardig innovatief onderzoek te stimuleren, bij voorkeur zonder dierproeven. Echter, om medische innovatie te realiseren kunnen dierproeven helaas nog niet volledig worden vervangen. Voor deze nog steeds nodige dierproeven zijn goede en moderne voorzieningen onmisbaar ook om een hoge standaard van dierenwelzijn te kunnen waarborgen.
Bent u bereid om in de toekomst subsidie-aanvragen om proefdiercentra uit te breiden en/of nieuwe proefdiercentra te bouwen, te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Alle subsidieaanvragen voor verbetering van de onderzoeksinfrastructuur in Nederland worden zorgvuldig getoetst op economische en maatschappelijke waarde en op de wetenschappelijke kwaliteit. Daarbij worden ook waarden zoals duurzaamheid en de 3Vs in beschouwing genomen. Goede voorstellen zullen ook in de toekomst worden gehonoreerd indien blijkt dat deze kunnen bijdragen aan de 3Vs.
De berichten 'Pensioenfondsen oneerlijk' en 'DNB: Rendement pensioenfondsen te laag om te herstellen' |
|
Léon de Jong (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Pensioenfondsen oneerlijk»1 en «DNB: Rendement pensioenfondsen te laag om te herstellen»?2
Ja
Hoe is het mogelijk dat, terwijl de Nederlandse pensioenfondsen te maken hebben met een een buffer van 1400 miljard euro, De Nederlandse Bank met een waarschuwing komt voor mogelijke pensioenkortingen voor miljoenen Nederlanders?
Het Nederlandse stelsel van aanvullende pensioenen is gebaseerd op kapitaaldekking. Dat wil zeggen dat er geld wordt gespaard voor de toekomstige pensioenuitkeringen. De Nederlandse pensioenfondsen beschikken momenteel over ruim € 1.300 miljard aan gespaard vermogen. Tegenover dat gespaarde vermogen staan echter toezeggingen aan de deelnemers van ongeveer dezelfde orde van grootte. De gemiddelde actuele dekkingsgraad bedroeg eind april circa 105%. Dit is ruim onder het vereist eigen vermogen (vev) waar fondsen aan moeten voldoen (gemiddeld 130%). Fondsen beschikken daarmee over onvoldoende buffers om de toezegging ook werkelijk met een hoge mate van zekerheid waar te kunnen maken.
Ten opzichte van een jaar geleden zijn de dekkingsgraden aanzienlijk verbeterd. Bij de huidige dekkingsgraden is de kans beperkt dat er volgend jaar fondsen zullen moeten korten. Tegelijkertijd blijft de financiële situatie van de fondsen kritiek. Indien een pensioenfonds vijf jaar achtereen een dekkingsgraad heeft onder het minimum vereist eigen vermogen (mvev, circa 105%), dan dient het maatregelen te nemen waardoor de dekkingsgraad in één keer wordt teruggebracht op het niveau van het minimum vereist vermogen. Voor zover het daarbij gaat om een korting, mag deze worden uitgesmeerd over maximaal tien jaar. Als de financiële positie van de fondsen de komende jaren niet verbeterd is de kans reëel dat een deel van de fondsen in 2020 een korting moet doorvoeren. Op dat risico wijst DNB.
Deelt u de mening dat door het hanteren van onnodig lage rekenrentes een onrealistisch en onterecht minder positief beeld ontstaat van de dekkingsgraden van pensioenfondsen? Zo ja, bent u dan bereid om de rekenrente naar de oude realistische systematiek van voor 2007 terug brengen? Zo neen, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De rente in ontwikkelde economieën is sinds de jaren »80 trendmatig gedaald. Dit hangt ondermeer samen met de afname van de inflatie en van de economische groei en met veranderingen in de leeftijdsopbouw van de bevolking. De rente is op dit moment op een historisch laag niveau. Die lage rente is een reëel en internationaal fenomeen, waar pensioenuitvoerders wereldwijd mee worden geconfronteerd. Een lage rente maakt het opbouwen van een pensioen duurder.
Het verhogen van de rekenrente heeft als gevolg dat een deel van het pensioenvermogen dat nu is gereserveerd voor de financiering van het toekomstige pensioen van jongeren, op de korte termijn gebruikt kan worden voor de indexatie van het pensioen. Dat komt met name ten goede aan oudere deelnemers. Als de werkelijke rente echter niet op korte termijn stijgt tot boven de gekozen rekenrente, resulteert er een tekort voor toekomstige gepensioneerden.
Het verhogen van de rekenrente zorgt er voor dat er meer geld wordt uitgekeerd, terwijl de werkelijke financiële positie van de pensioenfondsen niet verbetert. Het is daarom onverstandig om de rekenrente te verhogen.
Deelt u de mening dat dit soort berichtgeving van De Nederlandse Bank voor onnodige onrust zorgt? Deelt u de mening dat de toezichthouder zich in dit soort gevallen zou moeten beperken tot de communicatie richting de pensioenfondsen en dat het vervolgens de taak van de pensioenfondsen is om te communiceren met hun deelnemers?
Het is de taak van de toezichthouder om pensioenfondsen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en te wijzen op de risico’s voor de pensioensector als geheel.
Deelt u de mening dat het korten op pensioenen absoluut niet aan de orde zou moeten zijn? Zo ja, bent u bereid u hiertegen te verzetten en alles in het werk te stellen pensioenkortingen te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Het verlagen van pensioenaanspraken is een pijnlijke aangelegenheid voor de deelnemers. Mede daarom stelt de Pensioenwet dat kortingen een ultimum remedium zijn. Het nieuwe financieel toetsingskader dat per 1 januari 2015 in werking is getreden, biedt fondsen de ruimte om financiële schokken binnen tien jaar op te vangen. Indien het naar verwachting niet mogelijk is om een tekort in tien jaar weg te werken, dient een korting te worden doorgevoerd. Doordat deze kortingen over een periode van maximaal tien jaar kunnen worden uitgesmeerd en voorwaardelijk zijn, blijft de hoogte van eventuele kortingen beperkt. Ik ben van mening dat het financieel toetsingskader hiermee een goed evenwicht biedt tussen een stabiele pensioenuitkering en de financiële houdbaarheid van de pensioenregeling.
De beantwoording van eerdere vragen inzake de situatie op Schiphol |
|
Barbara Visser (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Rob Jetten (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waartoe precies, in de overleggen op 8 mei en 9 mei jongstleden, door het ministerie, BARIN, KLM en Schiphol besloten is (zie het antwoord op eerdere vragen)?1
Zoals aangegeven in de beantwoording op uw eerdere vragen 8 mei jl., is in het gesprek van 8 mei 2017 op basis van toezeggingen van Schiphol afgesproken dat in de periode van 1 juli tot en met 31 augustus 2017 alle security lanes van vertrekhal 1 door Schiphol de hele dag volledig worden bemand. Ook de security lanes van vertrekhal 2 worden in diezelfde periode volledig bemand, tenzij na ervaring in die periode blijkt dat het aantoonbaar niet nodig is. Schiphol zal daarnaast nader aangeven aan welke aanvullende data van de luchtvaartmaatschappijen zij behoefte heeft voor een betere voorspelbaarheid van de passagiersstromen. Elke passagier vindt zijn weg als het gaat om het indienen van schadeclaims: de luchtvaartmaatschappijen zijn contractpartij voor claims, maar dat sluit niet uit dat passagiers of KLM zelf claims indienen. Er volgt op korte termijn nog een bespreking met dezelfde partijen die 8 mei jl. aan tafel zaten om te spreken over onderwerpen die op middellange termijn spelen (2–3 jaar).
In een overleg tussen Schiphol en KLM op 9 mei 2017 zijn de afspraken die 8 mei jl. zijn gemaakt verder uitgewerkt, zijn enkele operationele interventies besproken en verdere afspraken gemaakt over onder andere vertrekhal 3.
Wat betekent het uitgangspunt dat Schiphol «alles op alles» gaat zetten om ellenlange wachtrijen te voorkomen? Met andere woorden, waar kan de reiziger precies op rekenen?
Het reizigersproces moet optimaal verlopen, voor zowel de passagiers als de betrokken bedrijven: dat betekent voldoende personeel bij de incheckbalies en voldoende bezetting bij security en de grenspassage. Hierbij heeft Schiphol aangegeven dat het onvermijdelijk is dat er tijdens de zomerdrukte op momenten langere rijen kunnen ontstaan. Er wordt echter alles op alles gezet om dit te voorkomen. Dat kan als zowel Schiphol, de luchtvaartmaatschappijen en de Koninklijke Marechaussee in het proces zorg dragen van een optimale bemensing, zowel bij incheckbalies, security als grenspassage. Het is in ieders belang om goed samen te werken en zo de positie van de mainport Schiphol sterk te houden.
Schiphol heeft ten aanzien van het eigen proces aangegeven dat het de securityfilters langer opent en voor de zomerperiode nog eens extra personeel inhuurt: dit betreft circa 350–400 personen. Op de locaties met de grootste drukte is dan permanent een volledige bezetting aanwezig, ook buiten de geplande piekuren. Bij de andere securityfilters wordt rondom piekuren de capaciteit eerder op- en later afgeschaald. Er worden ook flexibele teams ingezet die stand-by staan. Daarnaast wordt extra personeel ingezet om reizigers te begeleiden en de doorstroming veilig en efficiënt te laten verlopen. Voor reizigers die ervoor kiezen met geen of weinig handbagage te reizen, wordt er geëxperimenteerd met speciale «no trolley» security lanes, zodat reizigers sneller kunnen doorstromen. Tot slot worden, naast de al eerder gerealiseerde tijdelijke extra vertrekhal, extra security lanes bijgebouwd en wordt extra personeel ingezet om eventuele storingen nog sneller te verhelpen.
Zijn er prestatieafspraken met de betrokken partijen, dan wel met uw ministerie, gemaakt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Prestatieafspraken met betrekking tot wachtrijen zijn binnen een veiligheidsproces niet opportuun. De controles zijn er immers primair voor om zorg te dragen voor de veiligheid van de passagiers, het personeel en het vliegverkeer. Prestatieafspraken brengen dan het risico met zich mee dat snelheid gaat prevaleren boven veiligheid en dat vind ik niet verstandig.
Vindt u dat de acties die Schiphol heeft genomen, en nu heeft voorgenomen, voldoende zijn om de chaos zoals die zich de afgelopen periode heeft voorgedaan, op korte- en middellange termijn te voorkomen? Zo ja, welke garanties heeft u hiertoe gekregen? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen?
In het overleg zijn heldere afspraken gemaakt, waarbij Schiphol in samenwerking met de andere betrokken partijen alles op alles zet om de lange wachtrijen zoveel mogelijk te voorkomen. Echter, door het toegenomen aantal reizigers kunnen in de zomerperiode op piektijden nog steeds langere wachtrijen ontstaan voor met name aankomende passagiers. De besproken maatregelen moeten er toe leiden dat deze acceptabel blijven. Binnenkort wil ik in een vervolggesprek met Schiphol, KLM en BARIN bespreken welke acties deze partijen kunnen nemen om op middellange termijn naar een meer structurele oplossing toe te werken.
Op welke wijze wordt hierbij de afspraak betrokken dat er wordt «gestreefd» om ook tijdens de topdrukte te regelen dat passagiers en hun handbagage binnen maximaal tien minuten gecheckt zijn? Welke afspraken zijn er gemaakt als dit streven niet wordt gehaald? Op welke wijze en door wie kan er worden ingegrepen als deze afspraak niet wordt nagekomen, aangezien deze afspraak al enige jaren als uitgangspunt dient?
Schiphol heeft bij de opening van de nieuwe centrale securityvoorzieningen in juni 2015 aangegeven dat het er naar streeft om 95% van de passagiers binnen tien minuten het securityproces te laten doorlopen. Voor passagiers in business/first class geldt een streeftijd van vijf minuten. Dit is exclusief het inchecken van de bagage bij de balie, waar de luchtvaartmaatschappijen verantwoordelijk voor zijn, en het proces van de paspoortcontrole, waarvoor de Koninklijke Marechaussee verantwoordelijk is. Dit getal is een streven, geen prestatieafspraak. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Reden waardoor het bij het securityproces moeilijker is geworden om de beoogde doorstroom te realiseren, zijn de toegenomen verplichte controles op handbagage en de hoeveelheden handbagage die door passagiers wordt meegenomen. Schiphol heeft diverse maatregelen aangekondigd om de doorstroom te versnellen, zoals aangegeven in vraag 2. Daarnaast is op sommige momenten de doorstroom afhankelijk van de doorloop bij de grenscontrole. In de laatste plaats is het van belang dat luchtvaartmaatschappijen ervoor zorg dragen dat de incheckbalies en bagage-afgiftepunten open zijn op het tijdstip dat zij hun klanten adviseren om op de luchthaven aanwezig te zijn. Dit voorkomt opstoppingen bij de incheckbalies en zorgt voor een meer gespreide toestroom van passagiers naar het securityproces. Een goede informatie-uitwisseling met de luchtvaartmaatschappijen is daarbij van groot belang.
Nu er geïnvesteerd wordt in een nieuwe terminal inclusief bagagefaciliteiten en een nieuwe pier die respectievelijk in 2023 en 2019 gereed zijn, is de vraag of er door Schiphol en betrokkenen is gekeken of er een mogelijkheid is om die terminal en pier eerder gereed te laten zijn; is dat zo? Zo nee, wat is de reden? In hoeverre is de planning voor deze investeringen de afgelopen jaren al aangepast? Met andere woorden, welke garanties zijn er dat deze investeringsprojecten tijdig zijn afgerond?
In de afgelopen jaren is er in de sector veelvuldig gesproken over de bouw van de nieuwe pier en terminal. Zoals aangegeven in de antwoorden op Kamervragen op 8 mei 2017, was er enkele jaren geleden vanuit luchtvaartsector onvoldoende steun voor de investeringsagenda van Schiphol, met name omdat een deel van de sector pessimistischer was dan Schiphol over de verwachte groei en zorgen had over het kostenverhogend effect van deze investeringen. Met name hierdoor zijn deze investeringen uitgesteld.
Begin 2016 is de besluitvorming omtrent de ontwikkeling van de nieuwe pier en terminal afgerond. Vanwege de capaciteitsbehoefte op Schiphol is de ontwikkeling van de nieuwe pier en terminal voortvarend opgepakt. De ambitie van Schiphol is de pier en terminal respectievelijk eind 2019 en in 2023 op te leveren. Dit is de snelst mogelijke uitvoering. Er is volgens Schiphol geen mogelijkheid de pier en terminal eerder te realiseren.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn voor de huidige logistieke afhandeling van de drukte als versnelling van de investeringen niet lukt? Wat betekent dit als de groei van het afgelopen jaar qua passagiersaantallen zich de komende jaren doorzet?
De verwachting is dat het aantal passagiers blijft groeien, ook als het plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen dat geldt tot eind 2020, al eerder wordt bereikt. Verdere passagiersgroei zal beperkt zijn en is alleen mogelijk door het uitbreiden van het aantal stoelen op reeds bestaande vluchten, bijvoorbeeld door de inzet van grotere toestellen of doordat er meer passagiers meegaan op reeds bestaande vluchten.
Schiphol maakt op basis van input van de luchtvaartmaatschappijen een zo accuraat mogelijke prognose van de te verwachte drukte. Hier past Schiphol de inzet van mensen en middelen zo optimaal mogelijk op aan. Dit betekent voor de komende jaren dat alle betrokken partijen zorg moeten dragen voor een optimaal proces: Schiphol moet de bemensing bij de securitycontrole op peil houden, de luchtvaartmaatschappijen dragen zorg voor voldoende bezetting bij de check-in, verstrekken Schiphol de informatie die het nodig heeft om de processen zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en meer Koninklijke Marechaussee dient beschikbaar te zijn voor de paspoortcontrole.
Kunt u aangeven met welke groeiprognoses er rekening worden gehouden in de investeringsagenda van Schiphol? Worden deze jaarlijks herijkt? Welke rollen en verantwoordelijkheden hebben de betrokken ministeries, zoals Infrastructuur en Milieu en Financiën, hierin? Is in de laatste consultatie in 2016, door Schiphol, naast de tijdelijke terminal tot nog meer investeringen opgeroepen door de luchtvaartmaatschappijen dan wel door andere betrokkenen? Zo ja, op welke wijze is daar invulling aan gegeven?
Jaarlijks worden de luchtvaartmaatschappijen door Schiphol geconsulteerd over onder meer de groeiprognoses, de investeringsagenda en tarieven. Mede op basis van de consultatie in 2016 is in de investeringsagenda van Schiphol rekening gehouden met 70 miljoen passagiers in 2021 (+10% versus 2016). De ministeries hebben verder geen formele rol in het consultatieproces, maar de groeiprognoses worden wel besproken met het Ministerie van Financiën als aandeelhouder. Voor grote investeringen heeft Schiphol goedkeuring nodig van haar aandeelhouders, waaronder de Nederlandse Staat.
Schiphol heeft als antwoord op de sneller dan verwachte groei in de afgelopen jaren een pakket van operationele maatregelen geïmplementeerd om de periode tot de oplevering van de nieuwe pier en terminal te overbruggen. De luchtvaartmaatschappijen zijn hierover in 2016 geconsulteerd. De tijdelijke terminal is onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Vindt u dat u een eigenstandige rol heeft als beleidsbepaler in het mainportbeleid, als wetgever of als aandeelhouder, in het voorkomen van eventuele chaossituaties, zoals bijvoorbeeld exorbitante wachtrijen? Zo ja, welke acties heeft u dan eigenhandig ondernomen om de wachtrijen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zet me in om een maximale samenwerking tussen de sectorpartijen te bevorderen om de wachtrijen op Schiphol zoveel mogelijk te beperken. Hierbij spreek ik partijen direct aan op hun rol en verantwoordelijkheden. Ik ben daarom in gesprek gegaan met Schiphol, KLM en Barin. Voorts zet het kabinet zich in voor extra bemensing van de Koninklijke Marechaussee om de doorstroom bij de grensbewaking te bevorderen.
Is er contact geweest met de Raad van Commissarissen van Schiphol ten aanzien van recente ontwikkelingen op Schiphol? Zo ja, wat is er besproken en wat is uw reactie daarop geweest?
Ik heb geen contact gehad met de Raad van Commissarissen van Schiphol. Het Ministerie van Financiën heeft vanuit haar rol als aandeelhouder wel contact met de Raad van Commissarissen gehad over de recente gebeurtenissen en de rol van de Raad van Commissarissen daarin.
Klopt het dat er geen sprake schijnt te zijn van 9.400 extra slots, maar van een verschuiving van niet gebruikte slots van het winterseizoen naar het zomerseizoen? Als er geen sprake is van extra slots, wat verklaart dan de groei van het aantal passagiers? Wat is het effect geweest van het Reward-programma van Schiphol?
Het gaat hier niet om nieuwe slots. Binnen het plafond van de capaciteitsdeclaratie worden niet gebruikte slots van het winterseizoen 2016–2017 (30 oktober 2016 tot 25 maart 2017) verschoven naar het zomerseizoen. Dit is op basis van afspraken die Schiphol met de sector heeft gemaakt dat niet gebruikte winterslots worden toegevoegd aan de capaciteit in de zomer. Dit is ook zo opgenomen in de capaciteitsdeclaratie voor de zomer 2017. Schiphol heeft de slots – in lijn met de praktijk in de afgelopen jaren en conform afspraken – daarom toegevoegd aan de capaciteit in het zomerseizoen. Schiphol heeft de onafhankelijke slot coördinator gevraagd niet te overboeken.
In de eerdere beantwoording 8 mei jl. is al gesteld dat op dit moment sprake is een combinatie van oorzaken die elkaar versterken en zorgen voor de passagiersgroei. Naast de aantrekkende economie, nadert de capaciteit op Schiphol het afgesproken plafond 500.000 vliegtuigbewegingen tot en met 2020. Luchtvaartmaatschappijen hebben hierop geanticipeerd en hun plannen voor extra routes en/of hogere frequenties op Schiphol naar voren gehaald. Daarnaast zijn operationele kosten van luchtvaartmaatschappijen gedaald door lagere olieprijzen en de daling van de havengelden op Schiphol (cumulatief 23% in drie jaar). Deze daling is mede gevolg van de nadrukkelijke wens van luchtvaartmaatschappijen om tot een scherpere tarifering op Schiphol te komen. Eén van de effecten hiervan is dat lagere operationele kosten doorwerken in lagere ticketprijzen waardoor de vraag naar vliegreizen verder wordt gestimuleerd. Daarnaast is Schiphol nog steeds een aantrekkelijke luchthaven voor reizigers en overstappers.
Wat het effect van het rewardprogramma is geweest, is moeilijk exact vast te stellen. Veel luchthavens hebben een dergelijk programma om luchtvaartmaatschappijen tegemoet te komen in de kosten voor de opstart van een nieuwe operatie maar niet overal is sprake van zulke groeicijfers. Een luchtvaartmaatschappij neemt het rewardprogramma in overweging in haar besluit om wel of niet een nieuwe route te starten. Echter, gegeven het bescheiden aandeel van het rewardprogramma op de totale operationele kosten van een nieuwe route is dit niet de belangrijkste factor in het besluitvormingsproces van een luchtvaartmaatschappij om wel of niet een nieuwe route op te starten.
Nu er sprake blijkt te zijn van verschuiving van «winterslots» naar de zomer, blijft de vraag hoe Schiphol verrast kon zijn door de ontstane wachtrijen; had men dat niet moeten zien aankomen, mede gelet op het feit dat de wachtrijden in de zomer van 2016 immers ook al fors waren? Wat is uw verklaring en welke afspraken zijn hierover precies gemaakt?
Het besluit over de verschuiving van de niet-gebruikte slots moet los worden gezien van de huidige drukte op Schiphol omdat deze niet-gebruikte slots niet voor de piekmomenten zijn, maar daarbuiten. Schiphol heeft aangegeven dat het anticiperend op de passagiersgroei, die sterker was dan verwacht vanwege de onder vraag 11 genoemde redenen, al maatregelen heeft genomen. Zo is er al extra personeel ingezet en is april jl. een tijdelijke terminal opgeleverd. Dat bleek op sommige piekmomenten in de meivakantie niet voldoende te zijn.
Klopt het dat het verschuiven van «winterslots» naar de zomer niet een verplichting is, maar een keuze die Schiphol zelf maakt? Zo ja, wat vindt u van de gemaakte keuze?
Het is toegestaan om in de capaciteitsdeclaratie voor een winterseizoen te bepalen dat capaciteit die in het winterseizoen niet gebruikt wordt, overgeheveld mag worden naar het volgende zomerseizoen van hetzelfde gebruiksjaar. Daarmee kan de totaal toegestane capaciteit in een bepaald gebruiksjaar nog beter worden geoptimaliseerd. De afgelopen jaren is deze overheveling steeds toegepast. Ik heb geen rol in de vaststelling van de capaciteitsdeclaratie. Het is aan Schiphol en de luchtvaartmaatschappijen vertegenwoordigd in het Operationeel Schiphol Overleg (OSO) om op basis van hun eigen afwegingen deze mogelijkheid al dan niet op te nemen in de capaciteitsdeclaratie. Ik vind het wenselijk dat in het OSO het verschuiven van slots de komende jaren kritisch wordt bezien in het licht van de capaciteitsknelpunten op Schiphol.
Klopt het dat de inzet van het Reward-programma sinds 2009 is gewijzigd van kwaliteitsgedreven naar volumegedreven? Zo nee, wat is dan momenteel het uitgangspunt? Zo ja, zou het selectiviteitsbeleid ondersteund kunnen worden wanneer dit programma weer kwaliteitsgedreven zou worden?
Het rewardprogramma bestaat 10 jaar en is in deze periode veranderd met de ontwikkelingen in de markt. Schiphol heeft laten weten dat tot 2009 bijdragen werden toegekend aan luchtvaartmaatschappijen voor nieuwe intercontinentale vluchten op basis van het aantal vliegtuigbewegingen en voor Europese bestemmingen op basis van passagiersaantallen. In 2009 is dit gelijkgetrokken. Reden hiervoor was onder andere de toenmalige financieel-economische crisis waardoor het aantal passagiers op Schiphol terugliep.
Recent zijn de voorwaarden voor deelname aan het rewardprogramma opnieuw geactualiseerd. Vanaf 1 april 2017 geldt het rewardprogramma alleen voor nieuwe intercontinentale vluchten op basis van passagiersaantallen. Hiermee probeert Schiphol binnen de nog beschikbare capaciteit nieuwe intercontinentale bestemmingen te stimuleren. Dat komt ten goede aan de verdere ontwikkeling van de netwerkkwaliteit van de luchthaven, hetgeen in lijn is met het luchtvaartbeleid van de overheid.
Schiphol bespreekt jaarlijks de voorwaarden voor deelname aan het rewardprogramma met luchtvaartmaatschappijen. Schiphol heeft onlangs aan luchtvaartmaatschappijen voorgesteld om het rewardprogramma, gegeven de beperkte capaciteit tot 2020, vanaf de volgende tariefperiode (vanaf 1 april 2018), tot nader bericht op te schorten.
Wat was tijdens de afgelopen meidrukte de gemiddelde wachttijd bij de paspoortcontrole? Acht u dit gemiddelde acceptabel? Wat zijn de afspraken voor de zomerpiek?
De KMar verricht geen metingen naar de wachttijd bij de grens controle. Bij de inzet van capaciteit wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de verwachte passagiersaantallen. Er wordt naar gestreefd de wachttijden beperkt mogelijk te houden zonder afbreuk te doen aan de uitvoering van het grensproces en daarmee de veiligheid van het Schengengebied. Met de aangekondigde verhoogde inzet van Schiphol en de KLM valt niet uit te sluiten dat er tijdens de zomerperiode wachtrijen ontstaan.
Het aantal medewerkers van de KMar op Schiphol is sterk afhankelijk van de drukte op de luchthaven en de druk die op de andere taken van de KMar ligt. In de zomer is het aantal medewerkers van de KMar op Schiphol hoger dan tijdens rustige perioden. De 135 fte extra zijn met ingang van juni 2017 inzetbaar, na voltooiing van hun opleiding.
Hoeveel van de extra 135 fte Koninklijke Marechaussee (KMar) die u eind vorig jaar aan de Kamer toezegde, is inmiddels ingevuld? Indien nog niet alle fte zijn ingevuld, kunt u aangeven op welke termijn dit wel het geval zal zijn? Hoeveel fte KMar werken er nu op Schiphol in vergelijking tot 31 december 2016?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel van de personen die deze 135 fte KMar in moeten vullen hebben de opleiding al volledig doorlopen en zijn fulltime en volledig inzetbaar? Indien een percentage nog niet volledig inzetbaar is, wanneer is dat dan wel het geval?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u aangeven wat de uitstroom is bij de KMar, afgezet tegen de 135 fte die u heeft toegezegd, en voorts de vraag beantwoorden of het hier inderdaad netto 135 fte extra betreft?
Instroom, doorstroom en uitstroom worden over de hele KMar-organisatie bezien. Bij een hogere verwachte uitstroom wordt de werving geïntensiveerd. Voor dit jaar is de realisatie in- en uitstroom conform planning. De 135 fte zijn dus inderdaad netto.
Kunt u bevestigen dat deze 135 fte is vrijgemaakt voor álle Nederlandse vliegvelden, en niet enkel en alleen voor Schiphol? Kunt u voorts aangeven hoeveel Kmar daadwerkelijk in 2017 worden ingezet en hoeveel daarvan op Schiphol?
De 135 fte’s zullen worden ingezet ten behoeve van de grensbewaking op de luchthavens, met name Schiphol. De KMar werkt met een landelijke aansturing waardoor de capaciteit kan worden ingezet waar de behoefte het grootst is.
Kunt u aangeven in hoeverre de vorig jaar door betrokken partijen ingeschatte behoeftestelling van de KMar op Schiphol, variërend tussen de 300 en 500 fte extra, voor piekmomenten nog actueel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er, op welk termijn, nodig om aan deze behoefte te voldoen?
In mijn brief van 29 november 2016 heb ik kenbaar gemaakt welke maatregelen ik op de korte termijn heb genomen. Door de combinatie van technologie (e-gates), creatieve oplossingen en tijdelijk extra KMar-capaciteit (135 fte) kan de KMar de minimale door het gezag gewenste prestaties leveren in 2017.
Voor de langere termijn is bij de Voorjaarsnota vanaf 2018 een bedrag van 20 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld. Hiermee kunnen de 135 fte extra structureel worden gemaakt en kunnen in 2018 nog eens 65 fte extra worden geworven. Met het extra geld kan worden gewerkt aan het herstellen van de balans tussen toegenomen werkdruk en beschikbare KMar-capaciteit.
Om gehoor te geven aan de moties van het lid Verhoeven en de leden Tellegen/Recourt wordt een aantal opties uitgewerkt voor de noodzakelijke inzet van de KMar vanaf 2018 op de luchthavens en de maritieme grensbewaking. De extra capaciteitsinzet in 2017 voorkomt niet dat er bij drukte op Schiphol bij de paspoortcontrole rijen kunnen ontstaan. De 65 extra fte kunnen vanwege wervingsprocedure en opleidingstraject niet eerder dan 2018 worden ingezet.
Kunt u hierbij ook ingaan op de uitwerking van motie Tellegen/Recourt (Kamerstuk 19 637, nr. 2284) zoals eerder al gevraagd in de vragen d.d. 10 april 2017 en hierbij ook ingaan op de stand van zaken met betrekking tot het onderzoeken van opties om ander overheidspersoneel in te zetten dat onder toezicht van de Kmar enkele taken zou kunnen uitvoeren? Wat zijn de uitkomsten of wanneer kunnen deze worden verwacht?
De KMar doet een beroep op andere diensten voor directe of indirecte ondersteuning bij de grenscontrole of andere taken van de KMar op Schiphol. Zo wordt de KMar op dit moment gesteund door medewerkers van DJI, die taken verrichten die in nauw verband staan met hun eigen werkzaamheden. De KMar capaciteit die dit uitspaart, wordt ingezet ten behoeve van de grenscontrole. Het gaat om ongeveer 50 fte DJI personeel. Daarnaast worden militairen van het Commando Landstrijdkrachten ingezet bij de controle van voertuigen op de maritieme grenscontrole op Hoek van Holland. Het betreft illegale migratie richting het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de wettelijke bevoegdheden en taken van de grenswachter en de operationele druk op deze andere diensten, zijn de mogelijkheden voor ondersteuning begrenst.
Wat zijn precies de afspraken inzake het aantal slots voor 2017 en de komende jaren? Is er na 2017 kans op overschrijding, mede in verband met de zogenaamde overboekingsmogelijkheden? Wie stelt de kaders hiervoor vast?
Per zomer- en winterseizoen wordt de zogenaamde capaciteitsdeclaratie vastgesteld, waarin de aantallen slots zijn vastgelegd die de onafhankelijke slotcoördinator kan verdelen. De meest recente capaciteitsdeclaratie betreft het komende winterseizoen 2017/2018. Basis voor de capaciteitsdeclaratie zijn de capaciteitslimieten die binnenkort wettelijk worden verankerd.
Wat is de stand van zaken omtrent de investeringen die u eind vorig jaar aankondigde te doen, te weten 3 miljoen euro voor technologische ondersteuning (onder andere voor het ontwikkelen van het systeem dat paspoorten uitleest en voor mobiele paspoort lezers) en 4,5 miljoen euro voor uitbreiding en effectievere benutting van het aantal e-gates? Kunt u dit afzetten tegen de vele malen grotere investeringsopgave die er ligt voor de technologische innovatie van het grensproces?
Het aantal e-gates op Schiphol wordt de komende weken uitgebreid tot 78. Ook is de afgelopen tijd gewerkt aan de doorontwikkeling van de e-gates, en is de software waar het systeem op draait vernieuwd. De mogelijkheden worden verkend om ook e-gates te plaatsen op andere grensdoorlaatposten. Door te investeren in geautomatiseerde ondersteuning kunnen de productiviteit en kwaliteit van de controles van reisdocumenten door de KMar toenemen. Daarvoor worden ook extra paspoortscanners aangeschaft. Daarnaast worden innovatieve toepassingen ingezet om paspoortcontroles mobiel en flexibel uit te kunnen voeren.
De komende jaren moet aanzienlijk worden geïnvesteerd in het grensproces om de nieuwe Europese ontwikkelingen zoals het in- en uitreissysteem, het ETIAS en voorgestelde wijzigingen in het SIS toe te passen aan de grens. De onderhandelingen zijn nog niet voltoooid, waardoor nog niet duidelijk is wat de kosten zijn. Wel heeft de Europese Commissie laten weten dat zij de kosten van de ontwikkeling van de systemen zal dragen. Daarnaast worden met Schiphol de mogelijkheden verkend om met behulp van technologische innovaties publieke en private luchthavenprocessen verder te verbeteren en de doorstroom van passagiers te bevorderen.
Verwacht u tijdens de komende zomerpiek andere partijen, zoals de landmacht, te moeten inschakelen om de druk bij de KMar op te vangen, zoals tijdens de zomer van 2016 nog het geval was?
Zie het antwoord op vraag 21.
Klopt het dat voor de invulling van het selectiviteitsbeleid nu vooral wordt ingezet op acties die pas in de toekomst effect hebben, zoals de groei op luchthaven Lelystad, het verbeteren van de landzijdige bereikbaarheid, de marktprikkels voor Schiphol en de regeling voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt, met het oog op de huidige groei, op dit moment door verschillende partijen (luchthaven en Rijk) het selectiviteitsbeleid geoperationaliseerd? Kunt u deze uitkomsten met de Kamer delen?
In de beantwoording op de vragen 25 tot en met 27 wordt nader ingegaan op het selectiviteitsbeleid. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie (Kamerstuk 31 936-385, nr. 11245) waarin de regering wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat er meer concrete resultaten worden geboekt door middel van het selectiviteitsbeleid, en de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren.
Ook de afgelopen jaren is invulling gegeven aan het selectiviteitsbeleid, zoals het creëren van regionale luchthavencapaciteit (Eindhoven Airport) en verbetering van de landzijdige bereikbaarheid. De maatregelen hebben al effect. Voor Lelystad Airport betreffen het op dit moment voornamelijk acties die pas in de toekomst effect hebben wanneer de luchthaven opengesteld wordt voor commercieel verkeer. Dit betreffen maatregelen zoals het verbeteren van de landzijdige bereikbaarheid, de marktprikkels om maatschappijen te stimuleren vanaf Lelystad Airport te gaan opereren en de uitwerking van de regeling voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad Airport.
Klopt het dat na de evaluatie uit 2013 inzake het convenant Selectiviteit tussen het Rijk en Schiphol is geconcludeerd dat de gemaakte afspraken uit het convenant Selectiviteit zijn nagekomen en dat er nadien geen aanvullende evaluatie is uitgevoerd? Zo nee, kunt u dan de uitkomsten delen van de laatste evaluaties die hebben plaatsgevonden? Wat kan er geconcludeerd worden ten aanzien van de handhaving van de afspraken gedurende de afgelopen vier jaar? Kunt u uw oordeel geven over de handhaving door uw ministerie in de afgelopen vier jaar? Kan daarbij ook de recente groei en groeiprognoses van Schiphol worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er in 2013 een evaluatie inzake het convenant Selectiviteit tussen het Rijk en Schiphol is uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat de gemaakte afspraken uit het convenant selectiviteit zijn nagekomen. Ook de commissie Shared Vision (bestaande uit een vertegenwoordiger van het Rijk, Schiphol en KLM) heeft zich, in opdracht van het Rijk, in 2012 en 2013 gebogen over de vraag of de in 2008 gemaakte afspraken ten aanzien van selectiviteit correct zijn nageleefd. In haar rapport heeft de commissie de vraag, voor de periode 2008–2012, bevestigend beantwoord, zowel ten aanzien van het stimuleren van het mainportgebonden verkeer als het inzetten van de regionale luchthavencapaciteit als alternatief voor het niet-mainportgebonden verkeer. Hier zijn de afgelopen jaren met de luchthavenbesluiten voor Eindhoven en Lelystad belangrijke stappen in gezet.
De commissie Shared Vision heeft voorts aanbevolen de mogelijkheden voor verkeersverdeling tussen Schiphol en Lelystad te onderzoeken. Het Rijk werkt zoals gemeld thans deze verkeersverdelingsregel uit als extra instrument om achter de hand te hebben voor het geval dat het stimuleringsbeleid van Schiphol Group onvoldoende effect sorteert. Als Lelystad Airport opent, moet blijken of dit stimuleringsbeleid in combinatie met de andere genoemde onderdelen van het selectiviteitsbeleid voldoende effectief is. Ik blijf hierover in contact met Schiphol en andere belanghebbende partijen.
Klopt het dat de mogelijkheden om direct te sturen op de samenstelling van het vliegverkeer op Schiphol beperkt zijn, mede door Europese regels? Hoe denkbaar is het dat in dit licht de Regeling verdeling verkeer Schiphol en Lelystad niet wordt geaccepteerd door de Europese Commissie? Liggen er scenario’s klaar voor een dergelijke uitkomst? Zo ja, welke zijn dat? Hoe wordt dan bewerkstelligd dat niet-mainportgebonden verkeer gebruik gaat maken van Lelystad? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijke scenario’s wel opgesteld zouden moeten worden?
De mogelijkheden om op directe wijze te sturen op de samenstelling van het vliegverkeer op Schiphol zijn inderdaad beperkt, mede vanwege de EU-regels inzake de interne markt (met name verordening (EG) nr. 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap). De genoemde verordening biedt de mogelijkheid om een verkeersverdelingregel in te voeren voor luchthavens die dezelfde stad of agglomeratie bedienen, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Zo moet een verkeersverdelingsregel in overeenstemming zijn met algemene beginselen als evenredigheid, transparantie en gebaseerd zijn op objectieve criteria. Ook gelden meer specifieke voorwaarden over onder meer de bereikbaarheid. Ik streef er uiteraard naar om de verkeersverdelingsregel voor Schiphol en Lelystad zodanig vorm te geven dat wordt voldaan aan de gestelde EU-eisen. Het opstellen van een werkbare verkeersverdelingsregel, die juridisch houdbaar is, is echter niet eenvoudig en vormt een uitdaging. Hiertoe wordt bij de uitwerking waar mogelijk ook contact onderhouden met de Europese Commissie.
Tegelijkertijd kan ik niet vooruitlopen op het oordeel van de Europese Commissie. Zoals eerder genoemd is de verkeersverdelingsregel primair bedoeld om een instrument achter de hand te hebben voor het geval het stimuleringsbeleid onvoldoende effect sorteert. Ik houd over de ontwikkeling van het stimuleringsbeleid de vinger aan de pols en zonodig zal ik me in overleg met Schiphol en andere belanghebbende partijen beraden over inzet van de verkeersverdelingsregel en eventueel noodzakelijke en haalbare alternatieven of additionele maatregelen.
Wanneer en binnen welke kaders zal naar aanleiding van de geluidsberekening de omgevingsraad Schiphol u adviseren naar aanleiding van de adviesaanvraag middellange termijnontwikkeling Schiphol (inclusief de motie-Visser, Kamerstuk 34 098, nr. 14)? Hoe zal het proces daarna verder verlopen en hoe wordt de Kamer daarin betrokken?
De ORS zal mij adviseren op basis van de kaders die door mij zijn geschetst in de adviesaanvraag middellange termijnontwikkeling Schiphol, welke ik met uw Kamer heb gedeeld op 29 april 20162. Per brief van 18 mei 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingstelsel voor Schiphol (NNHS) en de advisering door de Omgevingsraad Schiphol (ORS).
In deze brief heb ik aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over de planning van de veiligheidsanalyse ten behoeve van de voorziene besluitvorming over de verdere groei van Schiphol boven de 500.000 vliegbewegingen. Gelijktijdig zal ik uw Kamer ook informeren over de consequenties van deze analyse voor de implementatie van het NNHS.
Daarnaast zal ik met de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) overleggen wat de consequenties zijn voor de planning van de advisering door de ORS over de middellangetermijnontwikkeling van Schiphol, omdat veiligheid in die adviesaanvraag door mij als het belangrijkste kader is meegegeven. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer informeren.
Kunt u ingaan op de huidige stand van zaken van de voorbereidingen inzake de pre-clearance, mede na de onderbrekingen, naar aanleiding van het Amerikaanse inreisverbod?
Formele gesprekken vinden alleen plaats met de Verenigde Staten op technisch ambtelijk niveau, inclusief toetsing van concepten. De politieke afronding van de onderhandelingen blijft onverkort gepauzeerd totdat ambtelijke overeenstemming is bereikt over de concepttekst van een bilateraal verdrag conform onze condities en onderhandelingsmandaat. De politieke afronding en politieke besluitvorming vinden plaats ná akkoord ministerraad, waarbij de Tweede Kamer wordt geïnformeerd. De Nederlandse inzet blijft gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse en Europese wet -en regelgeving, in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie Kamerbrief d.d. 9 december 20163).