Het schadeonderzoek Groningen Buitengebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport Schadeonderzoek Groningen Buitengebied?1
Ja. Ik heb deze rapportage inmiddels ook aan uw Kamer aangeboden, gezamenlijk met de evaluatie van de begeleidingscommissie en een afschrift van een brief van vertegenwoordigers van de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroep aan de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).2
In hoeverre vindt u het onderzoek, uitgevoerd door Witteveen en Bos in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), betrouwbaar, te meer daar het eerder gepresenteerde onderzoek in een vergelijkbare situatie na kritiek van drie onafhankelijke geologen en opmerkingen vanuit de Tweede Kamer in uw opdracht ter herbeoordeling is voorgelegd aan Deltares en de Technische Commissie Bodembeweging?2
Een begeleidingscommissie, bestaande uit onafhankelijke deskundigen en vertegenwoordigers van maatschappelijke en bestuurlijke partijen in de regio, heeft de uitvoering van het onderzoek door Witteveen+Bos begeleid. In het onderzoek zijn ruim 1.600 schademeldingen uit het gebied buiten de voormalige schadecontour bij wijze van proef met een nieuwe schadevaststellingswijze beoordeeld. De begeleidingscommissie heeft geadviseerd over de opzet en uitvoering van de proef en deze geëvalueerd. Over het geheel concludeert de commissie dat de gehanteerde methodiek ten opzichte van de eerdere wijze van schadeafhandeling een betere duiding en onderbouwing oplevert van de oorzaken van schades aan gebouwen en dat – voor zover haar zicht reikt – de methodiek zorgvuldig is toegepast. Het werk van de begeleidingscommissie biedt het vertrouwen dat het onderzoek deskundig is uitgevoerd.
Hoe geloofwaardig is een dergelijk rapport naar uw mening in het licht van de eerder gedane uitspraak dat u «in eerste instantie niet voldoende heeft ingeschat hoe complex zaken die bij versterking komen kijken zijn»?3. Is het naar uw mening mogelijk dat er ook onvoldoende kennis is over de oorzaak van schade ten gevolge van mijnbouwactiviteiten in het Groningse buitengebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met mijn uitspraak over de complexiteit van de versterkingsoperatie doelde ik op het feit dat hierin de omvangrijke uitdaging ligt om een technisch en organisatorisch ingewikkelde opdracht uit te voeren in de huizen en dorpen waar mensen wonen en hun thuis hebben.
Er is geen directe relatie tussen de uitvoering van de versterkingsoperatie in verband met seismische risico’s en de afhandeling van meldingen van schade die reeds is opgetreden. Wat betreft de wetenschappelijke stand van kennis van schade door mijnbouw in relatie tot het onderzoek naar schades in het buitengebied, sluit ik mij aan bij de opmerking van de begeleidingscommissie in haar evaluatierapport: «Verdere ontwikkeling van wetenschap en methodiek kan mogelijk in de toekomst meer inzicht geven. De verwachting is overigens niet dat het antwoord op deze vraag dan een ander beeld van de in het project beschouwde beoordelingen zou laten zien.»
Op welke wijze draagt een rapport dat is opgesteld in opdracht van de NAM, met een eerder in opspraak gekomen werkwijze door een niet onafhankelijk ervaren bureau bij aan het herstel van vertrouwen van de Groningers?
Bij de inspectie en beoordeling van schademeldingen uit het gebied buiten de voormalige schadecontour is juist een andere werkwijze toegepast, met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe aanpak voor het gehele gebied die op meer vertrouwen van de bewoners kan rekenen. De resultaten van deze pilot waren mede aanleiding voor de versnelde aanpassing van het schadeprotocol. De evaluatie en aanbevelingen van de begeleidingscommissie worden daarbij betrokken.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot het vorige week gepresenteerde onderzoek van de woningbouwcorporatie Lefier dat ook in dit gebied huizen moeten worden versterkt?4
Woningbouwcorporatie Lefier heeft door bouwbedrijf BAM een zogenoemde seismische scan laten uitvoeren op zijn woningvoorraad in het aardbevingsgebied. Hieruit komt de inschatting naar voren dat een groot deel van de circa 17.000 huizen die het betreft in aanmerking komt voor versterking. Het rapport Schadeonderzoek Groningen Buitengebied gaat over de oorzaken van reeds bestaande schades aan woningen in het buitengebied en doet geen uitspraak over de eventuele noodzaak tot versterken van deze woningen.
Wat is naar uw mening de waarde van het rapport Schadeonderzoek Groningen Buitengebied in het licht van de door u gedane uitspraken «Het is heel slecht voor iemand die schade heeft om bij dat grote bedrijf terecht te moeten komen. Een bedrijf dat er ook niet op is ingericht om dit goed af te handelen»5 en dat u het goed zou vinden als de NAM, die in Groningen gas wint, «een stap terugzet en niet meer voor de mensen in beeld is voor de afhandeling van de schade» die door aardbevingen is aangericht?
De NCG heeft aangekondigd dat er versneld een nieuwe procedure komt voor de afhandeling van schademeldingen van bewoners als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, waarbij NAM zal terugtreden uit de procedure. De evaluatie en aanbevelingen van de begeleidingscommissie worden daarbij betrokken.
Bent u bereid om – nu de NAM zich terugtrekt uit de schadeafhandeling – de Nationaal Coördinator opdracht te (laten) geven om een second opinion te laten doen naar de schades in het buitengebied van Groningen door het Groningen Scientific Advisory Committee (SAC), een onafhankelijke commissie van nationale en internationale experts?6
Voor mijn appreciatie van het onderzoek naar de schades in het buitengebied en het oordeel hierover van de begeleidingscommissie, verwijs ik naar de antwoorden op vragen 2, 3 en 4. De Groningen Scientific Advisory Committee (SAC) is niet meer in functie. Deze commissie heeft een toetsende rol gespeeld bij de totstandkoming van het winningsplan Groningenveld 2016. Nadat NAM het winningsplan had ingediend in april 2016, was de taak van de commissie voltooid.
Op basis van welke redenering is het schadebedrag van 1.500 euro voor het herstel van de schade gebaseerd? Van welke risicoanalyses en juridische precedenten is daarbij gebruik gemaakt? Wat moeten bewoners tekenen om voor deze regeling in aanmerking te komen en waar doen ze daarmee afstand van?
De invoering van een nieuw schadeprotocol betekent dat afspraken met NAM nodig zijn over de wijze waarop moet worden omgegaan met schademeldingen die op dit moment in behandeling zijn bij het Centrum Veilig Wonen (CVW). NAM heeft aangegeven met een «schone lei» te willen beginnen. Naast het vergoeden of herstellen van alle erkende schades zal NAM bewoners daarom een eenmalig aanbod doen om tot een maximum van 1.500 euro niet-erkende schades
(C-schades) te herstellen. Op basis van de beschikbare gegevens bij het CVW over de omvang van erkende en niet-erkende schades is het de inschatting dat dit aanbod voor ongeveer 85% van de adressen waar schade gemeld is aantrekkelijk is. Voor de overige 15% van de openstaande gevallen geldt dat het gaat om twee categorieën waar voorstellen voor worden ontwikkeld: grotere schadebedragen en gevallen waar maatwerk nodig is. Deze voorstellen zijn nog onderwerp van gesprek met de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroep van de NCG. Bewoners krijgen binnenkort een brief waarin het concrete aanbod en de voorwaarden worden toegelicht.
Dit aanbod is geen erkenning dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Daarom is op basis van dit aanbod geen aanspraak mogelijk op de Regeling waardevermeerdering woningen gaswinning Groningenveld. Subsidie op grond van deze regeling is alleen mogelijk als sprake is van een door het CVW erkende schade van 1.000 euro of meer.
Bewoners maken een zelfstandige afweging of zij dit aanbod van NAM accepteren of niet. Op 31 maart 2017 om 12.00 uur, het moment waarop het oude schadeproces is gesloten, was een deel van de schademeldingen nog in behandeling. Iedere bewoner met nog niet afgehandelde schade kan ervoor kiezen om deze procedure verder te doorlopen en niet in te gaan op het eenmalige aanbod van NAM. Bewoners ontvangen in dat geval een schaderapport en hebben conform de huidige procedure de mogelijkheid een contra-expert in te schakelen en een gang naar de Arbiter, als sprake is van een geschil. Erkende schade wordt hersteld of gecompenseerd.
Welke rechten houden bewoners, indien ze gebruik maken van de voorgestelde regelingen, bij het optreden van vervolgschade ten gevolge van nieuwe bevingen of ten gevolge van nieuw verkregen kennis? Blijven bewoners recht houden op andere regelingen, zoals bijvoorbeeld de waardevermeerderingsregeling?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze gaat u reageren op de te verwachten onrust ten gevolge van de vele rapporten over Groningen die de afgelopen dagen zijn verschenen? Op welke wijze gaat u werk maken van herstel van vertrouwen bij de Groningers? Op welke wijze heeft dat herstel van vertrouwen naar uw mening de afgelopen twee jaar invulling gekregen?
Recentelijk zijn – naast het Schadeonderzoek Groningen Buitengebied waar ik in de voorgaande antwoorden uitgebreid op ben ingegaan – diverse rapportages verschenen over de gaswinning in Groningen en de gevolgen daarvan, waaronder de Jaarrapportage 2016 van de Onafhankelijk Raadsman8, een oproep van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsvrouw aan het nieuwe kabinet, de rapportage «Aardbevingsrisico’s in Groningen: stand van zaken opvolging aanbevelingen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) betreffende de ontwikkeling van seismiciteit in het Groningen gasveld. Voor de conclusies die ik heb verbonden aan het advies van het SodM verwijs ik naar mijn brief van 18 april 2017.9 Op de nieuwe aanbevelingen van de OVV zal nog een reactie van het kabinet volgen, conform mijn toezegging in het plenaire debat over de gaswinning in Groningen op 20 april 2017. Voor al deze publicaties geldt dat ze zorgpunten in beeld brengen en samenhangende aanbevelingen doen om deze te adresseren. Belangrijke stappen zijn reeds gezet, met name bij de afhandeling van schade. Waar een bewoner met schade enkele jaren geleden nog alleen tegenover NAM stond is daar eerst het CVW tussen gezet en vervolgens de NCG. NAM kan zich daardoor volledig kunnen terugtrekken uit de afhandeling van schade. Vertrouwen van de Groningers in het werk van het kabinet, de regionale bestuurders en de NCG kan alleen worden gewonnen door gezamenlijk te werken aan daadwerkelijke verbetering van de situatie in Groningen. Dit betekent een objectief, transparant en eerlijk proces voor de afhandeling van schades, een voortvarende uitvoering van de versterkingsopgave waarin de bewoner centraal staat en een regio die toekomstbestendig is ingericht voor wat betreft duurzaamheid, economie, arbeidsmarkt en leefbaarheid.
De arbeidsomstandigheden bij de voorbereidingen op het WK voetbal in Rusland in 2018 |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Moderne slavernij bij bouw WK-stadion Rusland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat bij de bouw van een WK-voetbalstadion in Sint-Petersburg Noord-Koreaanse werknemers worden uitgeput en dat zij moeten leven en werken onder erbarmelijke omstandigheden? Wat is uw reactie op de stelling van de internationale bond van bouwarbeiders (BWI) dat hier sprake is van moderne slavernij?
Het kabinet vindt deze berichtgeving zeer zorgelijk en is van mening dat de zaak grondig moet worden onderzocht. De internationale bond van bouwarbeiders (BWI) is namens de FIFA betrokken bij inspecties van stadions die gebouwd worden voor het WK. Naar aanleiding van een inspectie bij de Zenit Arena heeft de BWI de zaak aangekaart bij de FIFA. De stelling dat het hier gaat om moderne slavernij valt voor het kabinet niet eenvoudig te verifiëren. Maar het is van groot belang dat de FIFA en andere betrokkenen deze aantijgingen serieus nemen. Dit mag ook van hen verwacht worden op grond van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Het kabinet ziet uit naar de resultaten van het onderzoek van de FIFA en volgt deze zaak op de voet.
Klopt het dat de afspraak tussen Rusland en Noord-Korea om nog meer arbeiders te werk te stellen in Rusland indruist tegen de internationale sancties tegen Noord-Korea? Zo ja, wat is uw reactie hierop en wat zouden volgens u hier de consequenties van moeten zijn?
De internationale sancties tegen Noord-Korea zijn in november 2016 uitgebreid met VNVR-resolutie 2321 (2016). In deze resolutie spreekt de VN Veiligheidsraad zorg uit over het feit dat onderdanen van Noord-Korea worden uitgezonden naar andere staten om geld te verdienen dat Noord-Korea vervolgens gebruikt voor zijn programma's voor kernraketten en ballistische raketten. De VNVR roept landen op om waakzaam te zijn ten aanzien van deze praktijk. Er is helaas geen verbod ingesteld op de tewerkstelling van Noord-Koreaanse arbeiders in andere landen. Zie tevens het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is de situatie in Rusland vergelijkbaar met de situatie bij de voorbereidingen van het WK voetbal in Qatar waarover eerder vragen aan u gesteld zijn?2 3 In hoeverre is er in bredere zin volgens u sprake van slechte arbeidsomstandigheden voor werknemers die betrokken zijn bij de voorbereidingen van grote internationale evenementen? Welke mogelijkheden ziet u voor internationaal optreden om hier iets aan te doen en om betere bescherming van werknemers te garanderen?
De situatie in Qatar laat zich moeilijk vergelijken met de situatie in Rusland. Uniek aan Qatar is dat het merendeel van de bevolking arbeidsmigrant is. Zij komen vrijwillig naar Qatar om te werken, zijn afkomstig uit allerlei landen en mogen het verdiende salaris zelf houden. Qatar kende lange tijd het Kafalasysteem, ofwel sponsorschap systeem. De vrijheid van beweging voor arbeidsmigranten en mogelijkheden om een arbeidscontract voortijdig te beëindigen waren door het Kafalasysteem sterk ingeperkt. De implementatie van nieuwe wetgeving van december vorig jaar moet de bewegingsvrijheid voor arbeidsmigranten vergroten, ook om het land te verlaten. De Noord-Koreaanse werknemers in Rusland zijn volgens de berichtgeving door de staat gestuurd en het geld dat zij verdienen gaat bijna volledig naar de Noord-Koreaanse overheid.
Nederland vindt het belangrijk dat de toewijzing en organisatie van sportevenementen zo transparant mogelijk verloopt volgens principes van goed bestuur, waarbij ook aandacht is voor criteria ten aanzien van mensenrechten. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft hierover regelmatig overleg met nationale sportbonden, waaronder de KNVB.
De eerste resultaten van deze druk zijn al zichtbaar. Zo liet het IOC onlangs weten dat respect voor mensenrechten en een verbod op discriminatie expliciet worden vastgelegd in de contracten met gaststeden van de Olympische Spelen vanaf 2024.4 De FIFA heeft zijn mensenrechtenbeleid grondig laten doorlichten door John Ruggie, de auteur van de UN guiding principles. In reactie op zijn bevindingen kondigde de FIFA onlangs de oprichting aan van een mensenrechten-adviesraad, waarin experts van de VN, maatschappelijke organisaties, vakbonden en het bedrijfsleven zitting nemen.5
Het kabinet verwacht van de FIFA dat het deze zaak grondig onderzoekt en de resultaten van het onderzoek serieus neemt. De FIFA heeft in reactie op de nieuwsberichten bevestigt de situatie te zullen onderzoeken. De organisatie liet tevens weten elke schending van mensenrechten te veroordelen en deze, indien geconstateerd, niet te tolereren op bouwplaatsen van WK-stadions. Indien de resultaten van het onderzoek op zich laten wachten, of naar de mening van het kabinet onvoldoende serieus worden genomen, dan zal het kabinet met de voetbalbond KNVB in overleg treden om de FIFA tot actie aan te sporen.
Deelt u de mening dat de wereld voetbalbond FIFA zich in dient te spannen voor de naleving van mensenrechten en werknemersrechten bij activiteiten waar zij eindverantwoordelijkheid voor draagt? Zo ja, wat verwacht u van de FIFA ten aanzien van de beschreven situatie bij de bouw van het WK stadion in Sint-Petersburg? Bent u bereid om in overleg te treden met de voetbalbond KNVB over het aansporen van de FIFA tot actie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om bilateraal, in EU-verband en in internationale organisaties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), harde garanties van Rusland te eisen voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten, zoals de Kamer u ook verzocht heeft te doen ten aanzien van de slechte arbeidsomstandigheden bij de voorbereidingen van het WK in Qatar? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt mensenhandel en gedwongen arbeid waar ook ter wereld en zet zich in voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en tegen uitbuiting binnen en buiten de EU. Zoals eerder vermeld aan uw Kamer (zie beantwoording Kamervragen 2017Z00871, d.d. 27 maart 2017) heeft Nederland in EU en VN-verband aandacht gevraagd voor de positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland en opgeroepen tegen misstanden op te treden. Zo heeft Nederland de voormalig VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, Marzuki Darusman, opgeroepen aandacht te besteden aan de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland. Ook de huidige Speciaal Rapporteur Quintana heeft de problematiek op het netvlies. Zowel de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als de Mensenrechtenraad hebben afgelopen jaar – bij consensus – mede door de EU ingediende resoluties aangenomen over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, waarin expliciet aandacht is geschonken aan de problematiek van dwangarbeid. Vanuit het Mensenrechtenfonds is onder meer een studie naar Noord-Koreaanse arbeiders in Rusland gefinancierd. Nederland heeft deze problematiek recentelijk opnieuw opgebracht binnen de EU. Nederland zet zich bij voorkeur in binnen EU verband, omdat hiermee een krachtigere boodschap gegeven kan worden.
Het bericht dat in het concept Jaarplan TV 2018 door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) opgenomen is dat de berichtgeving rond Nederlanders van niet-westerse afkomst niet problematiserend mag zijn |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) volgens het concept Jaarplan 2018 streeft naar positieve beeldvorming van Nederlanders met een niet-westerse achtergrond?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NPO ervoor kiest om journalistieke objectiviteit bij de berichtgeving rond Nederlanders met een niet-westerse achtergrond los te laten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een door alle belastingbetalers gefinancierde publieke omroep ernaar zou moeten streven om zo objectief en gewetensvol mogelijk de werkelijkheid te tonen, ongeacht of dit een positief of negatief beeld is?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de taak is van de NPO om beeldvorming over een bepaald onderwerp te beïnvloeden?
Het is de taak van de publieke omroep om voor iedereen in Nederland een kwalitatief hoogwaardig en onafhankelijk media-aanbod te verzorgen. Dit betekent dat het media-aanbod op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving dient te geven en aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen dient te voldoen. Waarheidsgetrouwe en zo objectief mogelijke verslaglegging zijn hierbij cruciaal. Tijdens de recente wijziging van de Mediawet 2008 zijn deze principes herbevestigd. Deze principes zijn onderdeel van de taakopdracht waaraan de programma’s van de publieke omroep moeten voldoen. Naar aanleiding van uw vragen heb ik de publieke omroep hier nogmaals op gewezen.
Bent u bereid om op basis van het concept Jaarplan 2018 hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek te informeren?
De Mediawet 2008 verplicht de publieke omroep een evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod te verzorgen. De publieke omroep legt jaarlijks in haar Terugblik verantwoording af over de wijze waarop zij hier invulling aan geeft. Op deze manier kan het parlement achteraf toetsen of de programma’s van de publieke omroep op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geven. Deze wijze van verantwoording past bij de programmatische autonomie van de publieke omroep.
Het bericht dat Nederlandse ziekenhuizen miljoenen teveel betalen voor implantaten |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg betaalt miljoenen teveel voor orthopedische implantaten»?1
In het bericht stelt IntraKoop, inkoopcoöperatie binnen de zorg, op basis van een in opdracht van deze organisatie uitgevoerde marktanalyse dat ziekenhuizen te veel betalen voor orthopedische implantaten en dat leveranciers daardoor zeer grote winstmarges hanteren. Ik vind dat een zorgwekkend signaal en vind het goed om te zien dat IntraKoop ook oplossingsrichtingen formuleert.
Ziekenhuizen zouden volgens IntraKoop aanzienlijk kunnen besparen door vaker over te stappen naar een andere aanbieder. Dat vergt volgens IntraKoop onder medisch specialisten een grotere bereidheid om te veranderen. Aan hen is de rapportage dan ook primair gericht. Ook wordt opgemerkt dat daarvoor beter inzicht nodig is in de verschillen in prijs en kwaliteit van de desbetreffende producten en diensten. Ziekenhuizen of medisch specialisten zouden daarvoor samen kunnen werken door bijvoorbeeld te benchmarken.
Daarnaast merkt IntraKoop op dat ziekenhuizen de mogelijkheden om gezamenlijk in te kopen beter zouden kunnen benutten.
Deelt u de mening dat een winstmarge van bijna 25% op medische hulpmiddelen schandalig is en met alle mogelijke middelen aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de oorzaak van de prijsverschillen tussen Nederlandse ziekenhuizen?
Uit het persbericht of de achterliggende marktanalyse van IntraKoop volgt geen eenduidige verklaring voor verschillen tussen de prijzen die ziekenhuizen betalen voor implantaten. IntraKoop geeft aan dat marktmacht van leveranciers, het inkoopbeleid van ziekenhuizen en de rol van medisch specialisten daarin en het beperkte inzicht in prijs en kwaliteit allemaal een belangrijke rol kunnen spelen.
Zijn er wettelijke belemmeringen voor ziekenhuizen om op grote schaal in te kopen?
Één van de aanbevelingen van IntraKoop betreft gezamenlijke inkoop door ziekenhuizen om tegenwicht te kunnen bieden aan machtige, wereldwijd opererende aanbieders van implantaten. Dit kan de belangen van patiënten en verzekerden bevorderen en de wet- en regelgeving biedt daar ruimte voor.
Overigens bestaan er ook wettelijke waarborgen die voorkomen dat gezamenlijke inkoop de belangen van patiënten en verzekerden schaadt, bijvoorbeeld via het aanbod.
Welke maatregelen gaat u treffen om de medische hulpmiddelen betaalbaar te houden?
Zoals ik mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht, vind ik het goed om te zien dat IntraKoop oplossingsrichtingen formuleert voor ziekenhuizen en medische specialisten om tegenwicht te kunnen bieden tegen leveranciers van implantaten. Ik ga er vanuit dat partijen deze suggesties oppakken en ik ga graag met hen in gesprek indien daarbij knelpunten naar voren komen.
Het bericht dat al een miljoen Afrikanen onderweg zijn naar Europa |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Migrantenstroom vanuit Libië is haast niet meer te stoppen», waarin wordt vermeld dat de voormalig Britse ambassadeur in Libië aangeeft dat al een miljoen Afrikanen op weg zijn naar Italië?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat deze dreigende immigratiegolf in de toekomst alleen maar erger wordt omdat de Afrikaanse bevolking eind deze eeuw, volgens onder meer de Verenigde Naties, zal zijn verviervoudigd?
Het kabinet beschikt op dit moment niet over vergelijkbare cijfers als die waarop de voormalige Britse ambassadeur zich baseert. Wel deelt het kabinet uw analyse dat de demografische ontwikkeling van Afrika in de toekomst kan bijdragen aan een toename van het aantal potentiële Afrikaanse migranten dat op zoek gaat naar een beter sociaaleconomisch perspectief binnen en buiten hun eigen landsgrenzen en regio’s. Het merendeel van de Afrikaanse migranten maakt gebruik van intraregionale migratiestromen in plaats van op irreguliere wijze naar Europa te migreren. Dat neemt echter niet weg dat de inzet van het kabinet erop gericht is om de grondoorzaken van migratie te adresseren en ongecontroleerde migratie naar Europa, nu en in de toekomst, beheersbaar te houden.
Zoals u bekend, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen voor bepaalde groepen mensen geen realistische, laat staan een structurele oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. De Grondwet staat discriminatie niet toe. Een dergelijke maatregel miskent bovendien de negatieve impact op de Nederlandse economie. In plaats van achter onze grenzen te wachten, spant het kabinet zich in om in samenwerking met Europese partners, de Europese Commissie en belangrijke landen van herkomst en doorreis, afspraken te maken. Een alomvattende aanpak is nodig. Zo’n aanpak kan Nederland niet alleen uitvoeren, maar dient in Europees verband plaats te vinden. Deze inzet heeft onder Nederlands Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie geleid tot een einde aan de zogenoemde doorwuifpraktijken langs de Westelijke Balkanroute en de totstandkoming van de EU-Turkije Verklaring. Daarmee is het aantal migranten en vluchtelingen dat via Griekenland naar de EU kwam en doorreisde naar Nederland alsmede het aantal verdrinkingen in de Egeïsche Zee drastisch gedaald. Ook heeft het Nederlandse voorzitterschap serieus werk gemaakt van het versterken van de buitengrenzen van de Unie. In een zeer kort tijdsbestek is overeenstemming bereikt over een sterkere Europese grens- en kustwacht en worden nieuwe systemen ontwikkeld om controles aan de buitengrenzen te verbeteren.
Buiten de Europese Unie worden in het kader van deze alomvattende aanpak ook verdere maatregelen getroffen. Zoals de voormalige Britse ambassadeur in het door u aangehaalde artikel adviseert, wordt mede met inspanning van Italië de bewaking van de zuidelijke grenzen van Libië versterkt. Verder worden in samenwerking met IOM en UNHCR en andere (internationale) maatschappelijke organisaties de omstandigheden in de Libische opvangcentra verbeterd en wordt meer ondersteuning geboden aan migranten om vrijwillig naar huis te keren. In het kader van EUNAVOR MED Sophia wordt samengewerkt met de Libische kustwacht om mensensmokkel te bestrijden.
Daarnaast wordt vanuit Europese en Nederlandse fondsen op grootschalige wijze geïnvesteerd in de aanpak van grondoorzaken van migratie. Ook wordt de situatie van vluchtelingen die in de Afrikaanse regio worden opgevangen, verbeterd door hun sociaaleconomische situatie te versterken. Voorts worden migranten beter geïnformeerd over de risico’s van irreguliere migratie en mensensmokkel. Veel vaker dan voorheen kunnen migranten op weg naar Europa alsnog de keuze maken om vrijwillig terug te keren naar hun herkomstland. Uit cijfers van IOM is eind vorig jaar gebleken dat migranten in Niger meer dan voorheen hiervan gebruik hebben gemaakt.
Kortom, het kabinet herkent uw beeld niet dat de Europese Unie op dit terrein niets doet. Uiteraard zou het kabinet graag zien dat bepaalde discussies in de Raad van de EU sneller en met meer Europese gezindheid zouden verlopen en dat alle partijen hun volledige verantwoordelijkheid nemen en bijdragen aan het onder controle brengen van de huidige migratiestromen.
Bent u bereid de eigen Nederlandse grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en migranten uit islamitische landen teneinde de grootschalige invasie vanuit Afrika het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom maakt u Nederland afhankelijk van een falende Europese Unie die niets anders doet dan als een ferrydienst migranten naar Europa brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat er weinig van Nederland zal overblijven als u niets blijft doen teneinde de Afrikaanse stormloop en de daarmee gepaard gaande islamisering tegen te houden? Waarom staat u lafhartig toe dat onze bevolking wordt vervangen?
Zie antwoord vraag 2.
Inspectie van gevaarlijk RVS in zwembaden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie RVS in zwembaden niet op orde» van Reporter Radio?1
Ja.
Wat vindt u er van dat meer dan de helft (56%) van de gemeenten de inspectierapporten naar gevaarlijk roestvrijstaal (RVS) niet op orde heeft, terwijl u een inspectieplicht heeft ingesteld omdat het gebruik van RVS in zwembaden zeer gevaarlijk kan zijn?
Ik vind de uitkomsten van het onderzoek van Reporter Radio een zorgelijk signaal. De naleving van de onderzoeksplicht heeft mijn aandacht. Zoals u weet, laat ik momenteel zelf ook een uitvoerig onderzoek uitvoeren naar de naleving van de onderzoeksplicht (Kamerstuk 28 325, nr. 159). Over de uitkomsten zal ik u eind juni 2017 informeren. Mocht uit dit onderzoek ook blijken dat de onderzoeksplicht onvoldoende is nageleefd, dan zal ik gemeenten en provincies aanspreken op hun verantwoordelijkheid om de onderzoeksplicht bij zwembaden te handhaven.
Kunt u verklaren waarom gemeenten de inspectierapporten niet op orde hebben, ondanks de inspectieplicht die u heeft ingesteld?
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 laat ik zelf ook onderzoek uitvoeren en informeer ik u nog nader eind juni 2017. Ik constateer echter wel al dat Reporter Radio haar onderzoek heeft gericht op de gemeenten terwijl de onderzoeksplicht (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491) geldt voor zwembadeigenaren. De onderzoeksplicht houdt in dat een zwembadeigenaar per 1 januari 2017 een onderzoeksrapport moeten hebben waaruit blijkt dat er in het zwembad geen gevaarlijk RVS meer is toegepast. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij toezicht houden op deze onderzoeksplicht. De beoordeling door Reporter Radio of een gemeente van ieder zwembad in de gemeente de onderzoeksrapporten heeft, geeft daarom mogelijk geen volledig beeld van het daadwerkelijke gemeentelijke toezicht dan wel de stand van zaken van de uitvoering van de onderzoeksplicht.
Hoe verklaart u dat in drie provincies (Fryslân, Noord-Holland en Gelderland) niet één van de onderzochte gemeenten de inspectierapporten op orde heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u, net als de directeur van Vereniging Sport en Gemeenten, dat gemeenten een dwangsom zouden moeten opleggen aan zwembaden die nog geen of een onvolledig rapport over het gevaarlijke RVS hebben?
Op grond van het algemene bestuursrecht moet een gemeente in beginsel handhavend optreden bij het niet naleven van de onderzoeksplicht door een zwembad. Toepassing van een dwangsom of van bestuursdwang ligt daarbij wat mij betreft in de rede, maar het is aan een gemeente om hierover een besluit te nemen.
Welke soorten RVS heeft u in het «Bouwbesluit 5.12 Zwembaden» precies uitgesloten voor het gebruik in zwembaden? Zijn er typen (austenitisch) RVS die nog wel toegestaan zijn? Zo ja, waarom?
De onderzoeksplicht is beschreven in artikel 5.12 van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491). De onderzoeksplicht richt zich op dragende metalen delen van RVS in overdekte zwembaden en maakt hierbij onderscheid tussen voor zwembadlucht resistente RVS-soorten en niet-resistente RVS-soorten. De resistente RVS-soorten worden aangeduid met de typenamen 1.4529, 1.4547 en 1.4565. Deze RVS-soorten volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-42.
De onderzoeksplicht maakt verder onderscheid tussen twee gebieden. Gebied A betreft het zwembadbassin en het gebied hieromheen dat begrenst wordt door de zogenaamde spatwaterzone. Gebied B is het overige gebied. Een onderscheid tussen de gebieden A en B is nodig, omdat binnen de spatwaterzone (gebied A) de risico’s op gevaarlijke corrosie kleiner zijn dan in gebied B. Ernstige ongevallen die zich in Nederland hebben voorgedaan, waren vooral het gevolg van het bezwijken van dragende delen in gebied B. De resistente RVS-soorten (1.4529, 1.4547 en 1.4565) zijn toegestaan in zowel gebied A als B. De niet-resistente RVS-soorten zijn, onder bepaalde voorwaarden, nog toegestaan in gebied A.
Daarnaast heeft de gemeente (als bevoegd gezag) de mogelijkheid akkoord te gaan met een eventuele gelijkwaardige oplossing indien toch niet-resistent RVS aanwezig is in gebied B en de veiligheid op een andere manier is geborgd.
Klopt het dat de typen EN 1.4529, 1.4539 1.4547 en 1.4565 nog wel toegestaan zijn voor het gebruik in zwembaden? Klopt het dat deze typen ook, maar in iets mindere mate, gevoelig zijn voor (spannings-)corrosie? Zo ja, waarom zijn deze typen RVS dan toegestaan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Voor de nog toegestane RVS-soorten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. De RVS-soorten die als resistent zijn bestempeld (1.4529, 1.4547 en 1.4565) volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-4 en zijn volgens het TNO-rapport «Deskundigenrapport toepassing en inspectie van roestvaststaal» (Kamerstuk 28 325, nr. 152) niet gevoelig voor spanningscorrosie in de zwembadatmosfeer.
De integratie van nieuwkomers |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de oproep van de adviescommissie Vreemdelingenzaken, dat vluchtelingen die in Nederland aankomen zo snel mogelijk volwaardig moeten meedoen aan de samenleving?1
Nieuwkomers die mogen blijven moeten zo snel mogelijk meedoen. Het kabinet is daarom van mening dat het belangrijk is om zo snel mogelijk in te zetten op integratie en participatie van deze groep. De afgelopen tijd is hier met verschillende partners hard aan gewerkt. Vanaf het moment van vergunningverlening kunnen statushouders aan de slag met voorinburgering, inburgering en werk. Het programma voorinburgering vindt in de AZC’s plaats en is vanaf januari 2016 geïntensiveerd. De voorinburgering bestaat uit taalonderwijs, trainingen kennis van de Nederlandse maatschappij en een module arbeidsmarktoriëntatie. Asielzoekers kunnen participeren door deel te nemen aan vrijwilligerswerk of online of met behulp van vrijwilligers de Nederlandse taal te leren. Ook is met COA afgesproken om de taalles die in de AZC’s wordt gegeven in het kader van de voorinburgering naar voren te halen voor kansrijke asielzoekers die nog in de procedure zitten (Kamerstuk 34 334, nr. 23), zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Daarnaast is met het COA een meer gerichte koppeling van vergunninghouders aan gemeenten mogelijk gemaakt. Bij een koppeling aan een gemeente wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de onderwijs- en arbeidsachtergrond en het netwerk van de vergunninghouder. Op basis hiervan wordt gekeken in welke arbeidsmarktregio(s) de kansen op participatie het grootst zijn, en wordt de vergunninghouder in afwachting van huisvesting in deze arbeidsmarktregio zoveel mogelijk geplaatst in een AZC in of nabij deze regio. De gemeente waar de vergunninghouder uiteindelijk gehuisvest wordt, kan al afspraken maken met de vergunninghouder over activiteiten gericht op (arbeids)participatie of onderwijs. Gemeenten worden in de arbeidsmarktregio’s ondersteund door regiocoördinatoren. De coördinatoren zorgen voor versnelling in het participatieproces door de regionale samenwerking van gemeenten met het COA te ondersteunen en te faciliteren. Zo ontstaat een doorlopende integratie- en participatielijn voor de vergunninghouder. Daarnaast leggen regiocoördinatoren verbindingen met de bestaande structuur van werkgeversservicepunten, onderwijsinstellingen, leerwerkloketten en inburgeringsaanbieders.
Hiermee wordt het voor de vergunninghouder makkelijker om snel te starten met activiteiten die bijdragen aan integratie en participatie, zoals werk, vrijwilligerswerk of re-integratietrajecten.
Wat is uw reactie op het verhaal van Zuhoor Al Qaisi, een talentvolle vrouw uit Irak die na anderhalf jaar verblijf in asielzoekerscentra nog geen Nederlands spreekt omdat zij pas nadat ze een verblijfsvergunning kreeg aan haar inburgering kon gaan werken?
Het is van belang dat een ieder die in Nederland een verblijfsvergunning krijgt, zo snel mogelijk de Nederlandse taal leert. Daar heeft het kabinet dan ook op ingezet.
De hoge instroom in 2015 heeft ertoe geleid dat asielzoekers destijds lang(er) hebben moeten wachten op vergunningverlening, en dus later konden starten met voorinburgering en inburgering. Daarnaast werd er tot september 2016 gebruik gemaakt van noodopvanglocaties, waar naast asielzoekers ook vergunninghouders verbleven. Op deze locaties waren niet altijd de faciliteiten en mogelijkheden voor een aanbod op voorinburgering. Het is spijtig dat mevrouw Al Quaisi hierdoor wellicht niet optimaal aan haar inburgering heeft kunnen werken. Inmiddels zijn de noodopvanglocaties gesloten en wordt het voorinburgeringsprogramma conform afspraken en inzet uitgevoerd. Asielzoekers kunnen zelfstandig starten met het leren van de Nederlandse taal. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de vrijwilligers op locaties. Daarnaast kunnen asielzoekers ook via internet zelfstandig taalvaardigheid opdoen en dragen activiteiten als vrijwilligerswerk ook bij aan het leren van de taal.
Deelt u de mening dat asielzoekers onnodig een achterstand oplopen met de inburgering aangezien zij daar pas werk van kunnen maken op het moment dat zij een verblijfsvergunning krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om – in lijn met de oproep van de burgemeester van Nijmegen – niet alleen voor statushouders, maar ook voor degenen wier procedure kansrijk is, direct in te zetten op inburgering en daarmee op een volwaardige deelname aan onze samenleving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Een snelle integratie begint bij het leren van de Nederlandse taal, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd is vindt het kabinet het belangrijk dat hier zo snel mogelijk mee aan de slag kan worden gegaan. Daarom is met COA afgesproken om de taalles die in de AZC’s wordt gegeven in het kader van de voorinburgering naar voren te halen voor kansrijke asielzoekers die nog in de procedure zitten (Kamerstuk 34 334, nr. 23). Dit zal vanaf eind dit voorjaar mogelijk zijn. Uiteraard kan de asielzoeker daarnaast investeren in zijn taalniveau door middel van (online) zelfstudiemethodes en taalvrijwilligers. Ook wordt ingezet op het doen van vrijwilligerswerk door asielzoekers die nog in de procedure zitten.
Erkent u dat het belemmeren van de integratie van nieuwkomers «zich als een boemerang tegen de samenleving keert», omdat het leidt tot meer (psychische) «klachten bij vluchtelingen, meer sociale onrust in de wijken, slechtere leerprestaties bij vluchtelingenkinderen en moeizamer toegang tot de arbeidsmarkt»?2
Nieuwkomers die mogen blijven moeten zo snel mogelijk meedoen. Het kabinet heeft daarom de afgelopen twee jaar in nauwe samenwerking met de organisaties die samenwerken in de Taskforce Werk en Integratie Vluchtelingen extra inzet gepleegd om de integratie en participatie van de nieuwkomers te versnellen, en heeft daarbij de verschillende adviezen ter harte genomen. Dit heeft naast het versterken van de bestaande uitvoering, geleid tot een aantal concrete maatregelen om participatie en integratie actiever en eerder in de keten op te pakken conform advies WRR-rapport «Geen tijd verliezen». Er wordt gelijktijdig gewerkt aan huisvesting, taalverwerving, opleiding en (vrijwilligers)werk, waardoor zo min mogelijk kostbare tijd wordt verloren. Zie ook de antwoorden op vraag 1 en 3. In mijn brief van 27 oktober (Kamerstuk 19 637, nr. 2243) heb ik uw Kamer in detail geïnformeerd over de maatregelen en de voortgang.
Het is te vroeg om vast te kunnen stellen of de nieuwe maatregelen daadwerkelijk leiden tot de verwachte verbetering en versnelling in de participatie van vergunninghouders. Daarom wordt de integratie en participatie van de groep statushouders die vanaf 1 januari 2014 tot 1 juli 2016 zijn binnengekomen zorgvuldig gevolgd in een grootschalig cohortonderzoek. In dit onderzoek wordt ingegaan op onderwerpen als onderwijs, werk, inkomen, zorg en criminaliteit.
Deelt u de mening dat een uitbreiding van de mogelijkheden om vluchtelingen sneller te laten participeren – via werk en inburgering – positief uitpakt voor alle partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat talloze adviesorganen, zoals de Sociaal Economische Raad en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ervoor hebben gewaarschuwd dat het huidige beleid leidt tot non-participatie van nieuwkomers en «verminderde maatschappelijke samenhang»? Erkent u inmiddels dat deze insteek contraproductief heeft gewerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Invallen bij thuiskwekers |
|
Michiel van Nispen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het relaas van thuiskwekers uit Vledderveen, zoals weergegeven in het artikel van 23 maart 2017 van rtvnoord?1 Zo ja, waarom is ervoor gekozen met deze inzet van politie te werk te gaan? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
Neen. Na constatering van wietstekken in de schuur bij de woning van de verdachten in deze zaak, is de politie in aanwezigheid van de hulpofficier van justitie de woning van verdachten binnengetreden. Volgens de advocaten van de verdachten was sprake van buitenproportioneel politieoptreden. Ten aanzien van het optreden van de politie heeft de rechtbank in haar vonnis van 6 april 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:1330) echter overwogen dat het ongetwijfeld zo zal zijn dat het optreden imponerend is geweest, met name voor de kinderen, maar dat niet is gebleken van een onaanvaardbare inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
In het artikel wordt verder gesteld dat de verdachten in deze zaak niet uit winstbejag wiet teelden. De rechtbank heeft deze stelling, die ook ter zitting naar voren is gebracht, voor onjuist gehouden. De rechtbank heeft evenmin overgenomen dat de verdachten vanuit idealistische doeleinden handelden.
Klopt het relaas van thuiskweekster Suzanne uit Emmen zoals weergegeven in het artikel van 16 maart 2017 van rollingstoned?2 Zo ja, waarom is ervoor gekozen met deze inzet van politie te werk te gaan? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
In de woning van de verdachte heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden. Het aantal personen dat was betrokken bij de doorzoeking hing samen met de grootte van het perceel. De politie heeft hierbij geen helikopter ingezet.
Klopt het relaas van een Middelburgse MS-Patiënt die thuis wiet kweekte voor eigen gebruik zoals weergegeven in het artikel van de Correspondent?3 Zo ja, waarom is ervoor gekozen met deze inzet van politie te werk te gaan? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
Dit relaas is niet volledig. Naar aanleiding van meldingen zijn medewerkers van de politie naar de woning van de verdachte in deze zaak gegaan. Zij zagen in de tuin drie hennepplanten staan. Vervolgens is, met toestemming van de verdachte, de woning doorzocht. Uit het proces-verbaal blijkt dat 364 gram hennep in de woonkamer werd aangetroffen. Deze hennep was gedroogd, verkruimeld en klaar voor gebruik en betrof niet, zoals in het artikel staat, beschimmelde hennepbladeren. De officier van justitie heeft deze verdachte onder andere het aanwezig hebben van hennep ten laste gelegd, niet het vervaardigen daarvan. De officier van justitie heeft tijdens een OM-hoorzitting besloten de zaak tegen deze verdachte voorwaardelijk te seponeren.
Wordt er voorafgaande aan een inval en/of ontruiming onderscheid gemaakt tussen kleinschalige wietteelt voor eigen gebruik thuis en grootschalige gevaarlijke wietteelt? Zo ja, waar ligt de grens, welke criteria worden hiervoor gebruikt en welke uitwerking heeft dit op het handelen van de politie? Zo nee, waarom niet?
Het telen van cannabis is in Nederland niet toegestaan en wordt ook niet gedoogd. De enige uitzondering hierop is de teelt voor wetenschappelijk onderzoek of de productie van geneesmiddelen. Hiervoor is een ontheffing vereist van de Minister van VWS. In de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie is opgenomen dat «niet bedrijfsmatige teelt4 van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, indien de verdachte volwassen is, geen (opsporings)prioriteit heeft». Dit houdt in dat bij het aantreffen van vijf planten of minder, deze planten in principe in beslag worden genomen en er niet wordt vervolgd. De wet noch de Aanwijzing OM maken onderscheid in het type gebruik van de geteelde cannabis.
Tot een inval en ontmanteling van een hennepplantage wordt overgegaan wanneer er solide signalen zijn dat zich ergens een plantage bevindt. Er is geen centrale richtlijn dat anders wordt omgegaan met klein- of grootschalige teelt. Ook kleinschalige teelt kan een onevenredig risico voor de omgeving vormen. De beslissing om al dan niet in te vallen is het resultaat van een lokale afweging.
Hoe wordt besloten of ontruimd moet worden en mensen hun huis moeten verlaten?
Artikel 13b Opiumwet (de Wet Damocles) biedt de burgemeester de mogelijkheid een last onder dwangsom op te leggen indien in woningen «een middel als bedoeld in Lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is». De aanwezigheid van drugs boven de normen voor eigen gebruik kan voor voldoende rechtvaardiging zorgen om een woning te sluiten. In het lokale Damoclesbeleid kunnen de uitgangspunten van het beleid en de motivering van de toepassing van de sluitingsbevoegdheid door de burgemeester worden vastgesteld. Het is aan de burgemeester om in een concreet geval deze discretionaire bevoegdheid in te zetten en te bepalen of artikel 13b Opiumwet wordt toegepast.
De beslissing om de teelt van wiet aan te pakken en de plantage te ontruimen is het resultaat van een lokale afweging.
Wordt in besluiten tot invallen en ontruimingen meegewogen en vooraf bekeken of het gaat om wiet die voor medicinale doeleinden gekweekt wordt? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het thuis telen van cannabis is verboden, ongeacht de aanleiding voor het telen. Voor de volledigheid wil ik opmerken dat van het kweken van medicinale cannabis alleen sprake is als hiertoe door de Minister van VWS een ontheffing is verleend. Deze ontheffing is gebonden aan strenge voorwaarden. Het kweken van cannabis door particulieren is niet aan te merken als het kweken van medicinale cannabis en is niet toegestaan.
Worden in besluiten tot invallen en ontruimingen andere persoonlijke omstandigheden, zoals het in huis hebben van een autistisch kind, meegewogen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Er is geen centrale richtlijn voor de weging of en hoe persoonlijke omstandigheden meewegen in besluiten bij invallen en ontruimingen van wietplantages door de politie. Het is aan de burgemeester om in een concreet geval zijn discretionaire bevoegdheid tot het sluiten van een pand in te zetten en te bepalen of artikel 13b Opiumwet wordt toegepast. Hij dient daarbij een zorgvuldige belangenafweging te maken. Naast het toepassen van het lokale Damoclesbeleid, overweegt de burgemeester of zich bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb voordoen. Gelet op dit artikel dient de burgemeester te beoordelen of de gevolgen van de sluiting van de woning voor een bepaalde periode wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting. De persoonlijke omstandigheden kunnen leiden tot bedoelde bijzondere omstandigheden.
De waakvlam bij Loppersum |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving rond de door de NAM gewonnen één miljard kubieke meter gas bij Loppersum?1
Ja.
Klopt het dat als gevolg van de uitspraken van de Raad van State in april en november 2015, de productie in de vijf clusters in Loppersum (Leermens, Overschild, De Paauwen, Ten Post en ’t Zandt) is teruggebracht naar een minimumniveau? Zo ja, waaruit bestaat dat minimumniveau? Waar is dat vastgelegd?
In de grafiek in bijlage 12 is de productie uit de vijf clusters in de regio Loppersum weergegeven voor de jaren 2010–2016. Hieruit is af te leiden hoe NAM als producent van het Groningenveld uitvoering heeft gegeven aan de vermindering van de productie uit Loppersum volgens het kabinetsbesluit van 17 januari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 529, nr. 28) en de uitspraken van de Raad van State uit april en november 2015, waarin onder andere wordt voorgeschreven om, anders dan de hoeveelheid gas die nodig is om de clusters open te houden, uitsluitend te produceren indien dat vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. NAM heeft deze productie nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen.3
Maakt het instemmingsbesluit melding van de wijze waarop er in de clusters rond Loppersum «kleine hoeveelheden gas» gewonnen mogen worden? Is er in het instemmingsbesluit vastgelegd waarvoor en op welke wijze deze kleine hoeveelheden gas gewonnen mogen worden? Zo nee, waarom niet?
In het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is in artikel 3 opgenomen dat productie uit de regio Loppersum, anders dan de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden, uitsluitend is toegestaan als dit vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. De noodzaak van de beschikbaarheid van de clusters volgt uit analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services (GTS). NAM geeft hier als producent van het Groningenveld invulling aan. NAM heeft dit nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen. Conform het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zal ik in samenwerking met NAM en GTS bezien hoe de productie in Loppersum, die plaatsvindt omwille van de capaciteitsmatige leveringszekerheid, nader kan worden beperkt. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat dit losstaat van het benodigde (jaar)volume voor de leveringszekerheid.
Is naar uw mening het onderhouden van een waakvlam hetzelfde als het «technisch beschikbaar blijven zodat de gaswinning zo nodig snel hervat kan worden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit zowel de genoemde uitspraken van de Raad van State als mijn instemmingsbesluit van 30 september 2016 blijkt het belang om de clusters open te houden in het kader van de capaciteitsmatige leveringszekerheid. De vijf clusters in de regio Loppersum omvatten ongeveer een kwart van de totale capaciteit op het Groningenveld en spelen (samen met alle andere clusters op het Groningenveld) een belangrijke rol in de analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van GTS. Het openhouden van de putten op de clusters met een beperkte productie is noodzakelijk om deze te kunnen opregelen als er op momenten van zeer hoge vraag naar laagcalorisch gas via andere middelen onvoldoende gas beschikbaar is om aan deze vraag te voldoen. Een voorbeeld van zo’n moment met een zeer hoge gasvraag is een koude maandagochtend om 7 uur als de verwarmingen aangaan en er veel wordt gedoucht. Er moet ook dan voldoende gas op het gastransportnet kunnen worden gezet en de Loppersumclusters spelen op zo’n moment een belangrijke rol. Daarnaast kunnen met het openhouden van de clusters eventuele problemen die zich elders in het systeem voordoen worden opgevangen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties. Ten slotte voorkomt het openhouden van de clusters dat de putten bevriezen en zo onbruikbaar worden.
Wat is uw mening over het feit dat de «waakvlam bij Loppersum» in de praktijk neerkomt op een productie van 1,6 miljard m3 gas per jaar?2 Wat is uw definitie van een waakvlam?
Productie van gas uit de regio Loppersum valt onder het maximale productieniveau, zoals dat in het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is vastgelegd. Indien er minder gas uit Loppersum wordt geproduceerd zal er uit andere clusters meer gas geproduceerd moeten worden om in de fysieke vraag te kunnen voorzien. De productie uit Loppersum heeft dus geen enkel effect op de totaal benodigde hoeveelheid gas die nodig is om de leveringszekerheid te waarborgen. NAM geeft aan dat er in een qua weer gemiddeld jaar een winning uit de regio Loppersum van 1 miljard m3 nodig is om de clusters open te houden. Dit is reeds een vermindering van de 1,6 miljard m3 die NAM aanvankelijk nodig dacht te hebben en waar in de vraag aan wordt gerefereerd. NAM heeft de opbouw van de productie nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen. Conform het advies van SodM zal ik in samenwerking met NAM en GTS bezien hoe de productie in Loppersum, die plaatsvindt omwille van de capaciteitsmatige leveringszekerheid, nader kan worden beperkt.
Bent u bereid om naast de analyse van het rapport door de NAM over de toename van het aantal bevingen bij Loppersum, het Staatstoezicht van de Mijnen (SodM) tevens te vragen de «waakvlam» en winning bij Loppersum te betrekken? Zo nee, waarom niet?
SodM heeft op 13 april 2017 een advies aan mij uitgebracht over de recente ontwikkeling van de seismiciteit in het Groningenveld. In dit advies is het feit dat er in de clusters rond Loppersum uit oogpunt van leveringszekerheid een beperkte hoeveelheid gas wordt gewonnen, meegenomen. Het advies van SodM heb ik per brief van 18 april 2017 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 331).
Bent u bereid de toename van het aantal bevingen rond Loppersum, alsmede de analyse van de NAM hierover, te laten toetsen door de SAC (Groningen Scientific Advisory Committee), een onafhankelijke commissie van nationale en internationale experts?3 Zo nee, waarom niet?
De Groningen Scientific Advisory Committee (SAC) is niet meer in functie. Deze commissie speelde een toetsende rol bij de totstandkoming van het winningsplan Groningenveld 2016. Nadat NAM het winningsplan in april 2016 had ingediend, was de taak van de commissie voltooid. SodM heeft echter het rapport van NAM laten toetsen door drie onafhankelijke experts, waarvan er twee destijds zitting hebben gehad in de SAC.
Bent u bereid, vanwege het toegenomen aantal bevingen rond Loppersum, de gaswinning in Groningen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 18 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 331), waarin ik heb aangegeven dat ik de voorbereiding in gang heb gezet om het productieplafond voor de gaswinning in Groningen ingaande het eerstvolgende gasjaar – dat gaat lopen vanaf 1 oktober 2017 – met 10 procent te verlagen.
Het bericht dat honderden mensen per jaar worden opgenomen door onjuist gebruik van pijnstillers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt in ademnood»?1
Ik heb kennisgenomen van de signalen in het artikel van de Telegraaf waarin verwezen wordt naar onjuist gebruik van oxycodon (pijnstiller) in combinatie met het gebruik van alcohol. Deze combinatie kan leiden tot problemen met de ademhaling (ademdepressie).
Het is aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) of geneesmiddelen als veilig beoordeeld en aangemerkt moeten worden. Om de veiligheid te kunnen blijven waarborgen worden periodiek veiligheidsrapportages uitgevoerd en meldingen over bijwerkingen geëvalueerd en in aanmerking genomen.
Problemen met de ademhaling zijn een bekend risico van oxycodon. Ook de interactie tussen oxycodon en alcohol en dat alcohol het risico op ademhalingsdepressie kan verhogen, is bekend volgens het CBG. Informatie hierover is opgenomen in de huidige productinformatie van oxycodon, waarin ook wordt gewaarschuwd voor gelijktijdig gebruik van alcohol en oxycodon en de mogelijke gevolgen daarvan.
Bijwerkingencentrum Lareb heeft slechts een beperkt aantal meldingen van ademhalingsdepressie bij oxycodongebruik ontvangen en in geen van de meldingen wordt gelijktijdig alcoholgebruik beschreven. Voor Bijwerkingencentrum Lareb is onvoldoende reden geweest om een zogeheten signalering over oxycodongebruik uit te brengen. Voor het CBG is er dan ook op dit moment onvoldoende reden om aanvullende maatregelen te treffen.
Voor huisartsen en voor apothekers is er voorlichtingsmateriaal (FTO (farmacotherapeutisch overleg)-modules en e-learning) beschikbaar voor de behandeling van pijnbestrijding met opioïden. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van artsen en apothekers om patiënten bij het voorschrijven en het ter handstellen voor te lichten over het gebruik van geneesmiddelen, de interacties met andere middelen en risico’s op bijwerkingen.
Gelet op het voorgaande is naar mijn oordeel geen reden om aanvullende informatie, voorlichting of waarschuwingen te doen uitgaan over het gebruik van oxycodon in combinatie met alcohol.
Hoe gaat u patiënten waarschuwen voor verkeerd gebruik van dergelijke morfineachtige pijnstillers?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de voorlichting aan ouderen verbeteren aangezien deze pijnstillers in combinatie met alcohol levensgevaarlijk voor hen kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat er jaarlijks 700 patiënten op de spoedeisende hulp belanden door verkeerd gebruik van pijnstillers?
Er zijn geen exacte aantallen bekend van mogelijke sterfgevallen door verkeerd gebruik van geneesmiddelen omdat er geen landelijke registratie is van dergelijke sterfgevallen.
Begin dit jaar heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over medicatieveiligheid door het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid (uitgevoerd door Erasmus MC in consortium), voorzien van een standpunt2. In het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid zijn onder meer de aantallen geneesmiddelen gerelateerde ziekenhuisopnamen onderzocht en de potentiële vermijdbaarheid daarvan en zijn concrete aanbevelingen gedaan op het gebied van medicatieveiligheid. In het standpunt heeft de Minister aangegeven dat zij blijvende aandacht voor veilig voorschrijven, ter handstellen en gebruik van geneesmiddelen belangrijk vindt en dat zij betrokken veldpartijen (waaronder voorschrijvers, apothekers en patiënten) gevraagd heeft om een plan om de aanbevelingen op het gebied van medicatieveiligheid op te pakken. Op dit moment is het Ministerie van VWS hierover in overleg met de verschillende partijen.
Gaat u de suggestie overnemen om de verstrekking van dergelijke pijnstillers te beperken en deze voor ten hoogste drie maanden voor te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee, het behoort tot de verantwoordelijkheid van voorschrijvers om geneesmiddelen aan patiënten voor te schrijven volgens de daarvoor geldende professionele standaarden. Dit houdt onder meer in dat voorschrijvers keuzes maken in welke situatie en bij welke patiënt, een bepaald (receptplichtig) geneesmiddel wordt voorgeschreven, in welke dosering en voor welke duur.
Waarom zijn er in Nederland geen precieze cijfers over het mogelijk aantal sterfgevallen door verkeerd gebruik van pijnstillers en gaat u dit nog nader onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
De informatievoorziening over de gasboring in Heerenveen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wethouder Heerenveen: Kamp strooit zand in onze ogen»1 en de antwoorden op eerdere vragen over de gasboring in Heerenveen?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de winning onder de wijk Skoatterwâld? Is het naar uw mening nog steeds wenselijk dat de communicatie naar gemeenten en het omgevingsmanagement bij het producerende mijnbouwbedrijf ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mede uit het bericht waarin de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de gaswinning onder de wijk Skoatterwâld heb ik opgemaakt dat er geen duidelijk beeld is van de winningsplannen en de daarbij gevolgde procedures. Ik heb daarop een brief gestuurd aan de desbetreffende decentrale overheden over de beoordeling van de, voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen en mijn handelwijze tot nu toe. Tevens heb ik uw Kamer een afschrift van deze brief gestuurd (Kamerbrief 33 529, nr. 348 d.d. 14 april 2017).
Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren, dit geldt ook voor mijnbouwbedrijven. Bij het in procedure nemen van een (gewijzigd) winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatievoorziening die met de voorbereidingsprocedure samenhangt. Deze verdeling in communicatie past bij de verschillende rollen en verantwoordelijkheden die het mijnbouwbedrijf en de Minister van Economische Zaken als bevoegd gezag hebben.
Wat zijn de (juridische) mogelijkheden voor gemeenten en/of omwonenden wanneer het verantwoordelijke mijnbouwbedrijf in gebreke blijft bij de communicatie naar gemeenten en bij het omgevingsmanagement?
Ik hecht eraan dat de communicatie vanuit zowel de mijnbouwbedrijven als vanuit mijn ministerie op een open en transparante wijze gebeurt. De communicatie en het omgevingsmanagement van bedrijven over projecten die zij uitvoeren is echter niet juridisch geregeld, ook niet voor mijnbouwbedrijven. Het afgelopen jaar heb ik samen met de sector gewerkt aan het verbeteren van de begrijpelijkheid van de winningsplannen voor eenieder. Bij de start van de behandeling van een specifiek winningsplan wordt nu met de desbetreffende decentrale overheden in overleg getreden. Eventuele onduidelijkheden kunnen in dat overleg aan de orde worden gesteld.
Heeft het bedrijf Vermilion uw toestemming om alvast te handelen naar de inhoud van het herziene winningsplan, terwijl er nog geen officiële goedkering van uw zijde is? Zo ja, kunt u de in het artikel genoemde brief van uw ministerie openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?3
Ten aanzien van de op 21 januari 2015 ingediende wijziging op het vigerende winningsplan uit 2012, heb ik Vermilion per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van genoemd gewijzigd winningsplan op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet, de productie mochten voortzetten. De brief die ik hen daarover stuurde treft u aan in de bijlage.4
Hoe verhoudt zich het handelen van het bedrijf Vermilion zich met het voorbereidingsbesluit van het Staatstoezicht op de Mijnen voor het opleggen van een last onder dwangsom om Vermilion te dwingen de productie te stoppen? Wordt die last onder dwangsom opgelegd voor put LZG-03? Is de winning uit put LZG-03 inmiddels gestopt?
De inspecteur-generaal der mijnen (IGM) heeft op grond van artikel 127 van de Mijnbouwwet de taak om toezicht te houden op de naleving van de Mijnbouwwet. Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in, dat thans nog in behandeling is. De IGM heeft beoordeeld dat de gaswinning uit put LZG-03 afhankelijk is van het besluit omtrent instemming met dit winningsplan (zie ook antwoord op vraag 6). Om die reden is er voor de stopzetting van de gaswinning uit put LZG-03 is een last onder dwangsom opgelegd. Vermilion heeft de gaswinning uit put LZG-03 stopgezet.
Kunt u per put en per winning (LZG-01, LZG-02 en LZG-03) aangeven over welke opsporings- en winningsvergunning Vermilion beschikt? Kunt u daarnaast uitputtend en helder omschrijven vanuit welke put Vermilion gas mag winnen en onder welke voorwaarden en vanuit welke put niet en waarom dat (nog) niet mag?
De gaswinning Langezwaag valt onder de winningsvergunning Gorredijk. Deze is in mei 2004 overgedragen aan Vermilion (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME.EP/UM-4033203). Op basis van alleen deze winningsvergunning mag Vermilion geen gas winnen. Om gas te mogen winnen is tevens een geldige omgevingsvergunning voor de mijnbouwinrichting van waaruit gas wordt geproduceerd nodig en een goedgekeurd winningsplan dat de wijze en omvang van winning en het risico op bodembeweging beschrijft.
Vermilion Energy is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). In de beschrijving van de effecten van deze aanvraag is reeds rekening gehouden met de aansluiting van een mogelijk nog te boren tweede put. De boring zelf valt niet onder deze vergunning, daarvoor dient een melding worden gedaan op grond van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm). In 2014 is de Barmm-melding gedaan van de voorgenomen boring LZG-2 binnen de bestaande inrichting Langezwaag-1. Inmiddels is de omgevingsvergunning uit 2012 vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Alle drie de putten op de locatie Langezwaag-1 zijn dus vergund op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Vermilion Energy is sinds 17 september 2012 in het bezit van een geldig winningsplan Langezwaag (besluit tot instemming kenmerk DGETM EM/12316458). In dit winningsplan wordt de verwachte omvang van het gasveld beschreven, net als het te winnen volume aardgas, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion ten opzichte van dit vigerende winningsplan uit 2012 een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie.
Op 29 juni 2016 heb ik Vermilion laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten. Dit heb ik gedaan nadat uit analyses van TNO was gebleken dat de veiligheid niet in het geding was. Daarbij heb ik ook aangegeven dat als SodM zou
constateren dat er mogelijk toch consequenties zijn voor de veiligheid, de winning dan alsnog kan worden stilgelegd.
Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in. In dit winningsplan zijn de eerdere wijzigingen van 2015 ook meegenomen. Dit winningsplan heb ik nog in behandeling en ligt thans voor advisering voor bij de decentrale overheden. Gaswinnning uit put LZG-03 is pas toegestaan op het moment dat ik een besluit tot instemming met dit winningsplan heb genomen.
Waarom heeft u voor de winningsplannen 1 t/m 28 per brief aan Vermilion, Taqa en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangegeven dat de productie is toegestaan in afwachting van de behandeling van de gewijzigde winningsplannen?4 Ligt het in het kader van transparantie en om draagvlak te verkrijgen van omwonenden niet meer voor de hand om productie nog niet toe te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 143). Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen zoveel mogelijk in de geest van de aangekondigde wijziging van de Mijnbouwwet zou behandelen. Dit betekende niet dat in afwachting van de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet alle winningen op land stilgelegd zouden moeten worden. De betrokken mijnbouwbedrijven hadden tijdig (een wijziging van) hun winningsplan ingediend en dienden derhalve helderheid te krijgen over de productie van het gas of de voortzetting ervan. Bij winningen waar zou worden aangetoond dat de veiligheid niet in het geding is, zou de productie niet worden stilgelegd.
Voor het geven van deze helderheid was dus van belang om te weten of het voortzetten van de productie tot een andere beoordeling zou leiden van de effecten van de bodembeweging of van de risico's voor omwonenden. In overleg met SodM heb ik TNO gevraagd om samen met mijn ambtenaren in kaart te brengen of er aan de ingediende (wijzigingen van de) winningsplannen risico’s ten aanzien van de veiligheid zaten. Ook is op basis van door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyses (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding was. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat er bij gasproductie volgens de ingediende winningsplannen geen directe aanleiding tot zorg was.
Op basis van deze gegevens heb ik de desbetreffende mijnbouwmaatschappijen per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten.
Klopt het dat bij de winningsplannen 29 t/m 32 geen toestemming is om te produceren? Waarin wijken deze vier winningsplannen af van de anderen?
De winningsplannen 29 tot en met 32 zijn ingediend op of na 29 juni 2016.
De brief van 29 juni 2016 heeft om die reden geen betrekking op de winningsplannen 29 tot en met 32. Er kan echter wel sprake zijn van toestemming tot produceren voor zover nog geproduceerd wordt onder een vigerend winningsplan. De mijnbouwbedrijven mogen in dat geval niet buiten het productievolume en de productieduur, de verwachte mate van bodemdaling en seismiciteit treden die in het vigerende winningsplan zijn opgenomen.
De verschillen van deze winningsplannen met de eerste 28 zijn de datum van indiening en het feit dat de brief van 29 juni 2016 niet ziet op deze 4 winningsplannen.
Het bericht "Zorgeloos in Eritrea" |
|
Roelof Bisschop (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Zorgeloos in Eritrea»?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die vluchten voor oorlog en repressie bescherming verdienen maar dat wanneer iemand vrijwillig terugkeert naar het land waaruit gevlucht is, er redenen zouden kunnen zijn om vast te stellen dat de asielgrond is komen te vervallen conform artikel 32, eerste lid, onderdeel c van de Vreemdelingenwet 2000 of enige andere rechtsgrond? Kunt u dit verder toelichten?
Ja, die redenen zouden er kunnen zijn. De asielvergunning is bedoeld om vluchtelingen te beschermen tegen gevaar in dat herkomstland. Als wordt geconstateerd dat vreemdelingen met een asielvergunning voor bepaalde tijd hun herkomstland hebben bezocht dan onderzoekt de IND of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Het intrekken van een asielvergunning voor onbepaalde tijd kan alleen plaatsvinden als uit de terugkeer en de daarvoor gegeven verklaringen kan worden afgeleid dat zij onjuiste verklaringen hebben afgelegd in het kader van het asielproces.
Deelt u de conclusie van de Telegraaf dat Eritreërs met een vluchtelingenstatus op vakantie zijn gegaan naar Eritrea? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die spreekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Eritreeërs met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort mogen in beginsel reizen naar hun herkomstland.
Kunt u voor de afgelopen drie jaren aangeven wat het inwilligingspercentage is geweest voor asielzoekers uit Eritrea? Hoe zijn deze hoge percentages te rijmen met voornoemde berichtgeving?
De inwilligingspercentages van eerste Eritrese asielaanvragen van de afgelopen jaren zijn als volgt: 96% in 2015; 87% in 2016 en 68% in het eerste kwartaal van 2017. Het lage inwilligingspercentage in het eerste kwartaal van 2017 kan worden verklaard worden door het hoge afwijzingspercentage op grond van Dublin. Dit hangt zeer waarschijnlijk samen met de verbeterde registratie van vingerafdrukken in Italië.
De inwilliging van Eritrese asielaanvragen volgt uit het landgebonden asielbeleid voor Eritrea. In de Vreemdelingencirculaire (paragraaf C7/11) is opgenomen dat de IND een verblijfsvergunning verleent aan Eritreeërs, indien sprake is van: desertie; dienstweigering of dienstplichtontduiking, voor zover de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt in verband hiermee in de negatieve aandacht van de autoriteiten te staan; illegale uitreis. Als wordt geconstateerd dat een Eritreeër met een asielvergunning voor bepaalde tijd Eritrea heeft bezocht dan onderzoekt de IND of de asielvergunning kan worden ingetrokken.
Hoe controleert u of Eritreërs naar hun moederland terug gaan? Hoe lopen de afspraken met landen als België en Duitsland om te controleren of Eritreërs van vliegvelden aldaar vertrekken naar Eritrea?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs.
Het is niet uitgesloten dat sommige vreemdelingen proberen de regels te omzeilen door via buurlanden naar hun herkomstland te reizen. De Nederlandse, Belgische en Duitse diensten wisselen daarom al enige tijd informatie uit over de controle op vreemdelingen met een asielvergunning die terugreizen naar hun herkomstland. Sindsdien zijn er reeds diverse signalen over en weer uitgewisseld. Aangezien een volledige procedure tot intrekking tenminste meerdere maanden in beslag neemt, kan nog niet worden aangegeven in hoeveel zaken dit daadwerkelijk leidt tot een intrekking van de asielstatus. Gelet op de bruikbaarheid van de uitgewisselde informatie is de verwachting echter dat dit tot diverse intrekkingen kan leiden. Ik kan op voorhand niet aangeven voor welke nationaliteiten dit zal gelden.
Van hoeveel Eritreërs is de verblijfsvergunning de afgelopen drie jaar ingetrokken en in welk jaar is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er geen verblijfsvergunningen van Eritreërs zijn ingetrokken, wat is daarvan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te achterhalen welke Eritreërs de afgelopen jaren via Nederlandse dan wel buitenlandse vliegvelden vertrokken zijn naar Eritrea of naar vliegvelden in Eritrea omringende landenvoor vakantie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om te achterhalen hoeveel Eritreeërs uit Nederland de afgelopen jaren naar Eritrea of omringende landen zijn gereisd. De in- en uitreis van derdelanders die de Nederlandse buitengrenzen overschrijden, wordt niet geregistreerd. Zoals geantwoord op vraag 5 zijn er mogelijk Eritreeërs die via buurlanden naar Eritrea te reizen. Verder is het aannemelijk dat het met name Eritreeërs betreft die al langer in Nederland verblijven en over de financiële middelen beschikken. Eritreeërs met een Nederlands paspoort worden niet gecontroleerd op het reizen naar Eritrea.
Het bericht ‘Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan»?1
Ja.
In welke tbs-klinieken wordt drugsgebruik nog meer gedoogd?
Binnen de muren van de tbs-klinieken in Nederland worden drugs niet gedoogd. Als de forensische zorginstelling drugsgebruik door een patiënt constateert, wordt dit in het individuele behandelplan geproblematiseerd. Ongeoorloofd drugsgebruik heeft gevolgen voor eventueel verlof van de tbs-gestelde.
De Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben de schriftelijke terugkoppeling van hun eerste bezoek aan FPK De Woenselse Poort gepubliceerd. Ik heb deze terugkoppeling op 3 april 2017 aan uw Kamer gestuurd. In deze terugkoppeling constateren de Inspecties op het thema Veiligheid dat de visie en het beleid met betrekking tot drugs is aangepast en opnieuw is vastgesteld. Daar waar voorheen onder strikte voorwaarden aan een beperkt aantal cliënten afspraken bestonden over gebruik van softdrugs tijdens verlof, is deze praktijk in het nieuwe beleid in zijn geheel niet meer toegestaan.
Wie is er per tbs-kliniek verantwoordelijk voor het gedogen van drugs binnen de kliniek? Op welke wijze gaat u deze persoon sanctioneren?
Zie antwoord vraag 2.
Per wanneer kunt u toezeggen dat alle tbs-klinieken drugsvrij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer schaft u het krankzinnige systeem van tbs eens af, immers misdadigers horen in de cel?
Ik deel uw mening niet. De tbs-maatregel is een vrijheidsbenemende maatregel, gericht op bescherming van de samenleving tegen het gevaar van de veroordeelde en gericht op diens behandeling. De tbs-gestelde heeft vaak al gevangenisstraf gehad voor het gepleegde delict. De detentiestraf is gericht op vergelding voor dat deel van het delict dat hem kan worden aangerekend. De tbs-maatregel moet zorgen dat de psychiatrische ziekte of stoornis wordt behandeld, zodat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt teruggedrongen.
Het bericht ‘Hoe criminelen Kluivert in de val lokten’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het goksyndicaat waarover de Volkskrant1 heeft bericht, een thans illegaal opererende aanbieder op de kansspelmarkt, in Nederland of daarbuiten? Zo ja, wat is de naam van dit goksyndicaat?
Het syndicaat waar u in uw vraag naar verwijst is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie (onderzoek Feniks, zie ook antwoord 6). Gezien de status van deze zaak kan ik geen verdere mededelingen doen.
Om welke gokbedrijven in Europa en Azië gaat het, bij wie het syndicaat de weddenschappen onderbrengt? Doet de Kansspelautoriteit (KSA) hier momenteel onderzoek naar? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet, gelet op de concrete aanwijzingen dat deze aanbieders momenteel illegaal kansspelen aanbieden in Nederland?
Dit syndicaat is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek. De kansspelautoriteit heeft uitsluitend bestuurlijke bevoegdheden. Conform het handhavingsprotocol tussen de kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie, wordt het onderzoek naar dit goksyndicaat daarom niet uitgevoerd door de kansspelautoriteit. Mocht de kansspelautoriteit over relevante gegevens beschikken, dan worden deze aan het Openbaar Ministerie verstrekt. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over (mogelijke) uitkomsten van lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Kunt u de stellingname van de Volkskrant bevestigen dat het om het gokbedrijf «Betin» gaat waar Patrick Kluivert vijf inzetten heeft gedaan? Heeft «Betin» zich tot op heden gemeld bij de KSA wegens interesse voor een toekomstige online kansspelvergunning? Heeft de KSA ooit contact gehad met Betin? Zo ja, waar ging dit over?
Ik beschik niet over informatie uit lopende strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan de stellingname van de Volkskrant daarom niet bevestigen. De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten dat zij geen contact heeft gehad met «Betin».
Kunt u uitsluiten dat een van deze gokbedrijven, waaronder «Betin», ooit een vergunning krijgt op de Nederlandse kansspelmarkt, mocht het wetsvoorstel Kansspelen op Afstand worden aangenomen? Zo nee, waarom niet, gelet ook op de in 2011 aangenomen motie dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?2 Zo nee, specifiek met betrekking tot «Betin», hoe valt dit niet uit te sluiten gelet op de concrete aanwijzingen dat zij illegaal kansspelen hebben aangeboden in Nederland?
Alleen betrouwbare en verantwoord opererende kansspelaanbieders komen in aanmerking voor een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand. Een oordeel hierover is aan de kansspelautoriteit. Zij doet daarvoor onder andere een betrouwbaarheidsbeoordeling waarin ook strafrechtelijke en bestuursrechtelijke antecedenten en politiegegevens worden meegewogen.
Is de Kansspelautoriteit (KSA) bekend met de locaties in Nederland en specifiek Amsterdam waar spelers via dit goksyndicaat meedoen aan illegale kansspelen? Zijn als gevolg hier reeds ingevallen gedaan op deze locaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten geweest?
De kansspelautoriteit beschikt niet over informatie uit het strafrechtelijk onderzoek. Wel onderzoekt zij regelmatig meldingen over illegaal aanbod van kansspelen op diverse locaties in Nederland, waaronder Amsterdam.
Welke strafrechtelijke onderzoeken in Nederland lopen tegen de zeven mensen die dit syndicaat vormen, alsmede tegen tientallen ronselaars en geldlopers die bij de praktijk van dit syndicaat betrokken zijn? Zijn er al mensen, bij dit syndicaat betrokken, veroordeeld (in het bijzonder de in het artikel genoemde personen)?
Het strafrechtelijk onderzoek Feniks is afgerond. Eventuele aanvullende onderzoekswensen van de verdediging worden door de rechter-commissaris geïnventariseerd waarna de zittingsdatum zal worden bepaald.
Bent u nog steeds van mening dat het niet reëel is te veronderstellen dat Nederlandse vergunninghouders sportwedstrijden zouden manipuleren?3
Ja. Alleen betrouwbare en geschikte aanbieders komen in aanmerking voor een vergunning. De kansspelautoriteit houdt toezicht op naleving van wet- en regelgeving door vergunninghouders.
Hoe wordt in regelgeving omtrent de sponsoring van individuele sponsors door kansspelaanbieders, wat mogelijk is gemaakt in de Wet op de Kansspelen, voorkomen dat sporters worden benaderd en als rolmodel gaan dienen in reclame-uitingen van deze aanbieders, terwijl deze spelers verslavingsgevoelig hiervoor zijn en/of in het verleden strafbare feiten hebben gepleegd?
Het is vergunninghouders niet toegestaan reclame te richten op jongvolwassenen of minderjarigen. Rolmodellen uit de sport hebben vaak grote aantrekkingskracht op jongeren en jongvolwassenen. Het is vergunninghouders zodoende niet toegestaan sporters te gebruiken om deze doelgroep aan te spreken. Sponsoring door neutrale vermelding van naam of beeldmerk op sportkleding of -materiaal is wel toegestaan.
Kunt u deze vragen ieder apart beantwoorden en tevens de Eerste Kamer separaat de beantwoording van deze vragen toesturen, gelet op het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Wet op de Kansspelen?
Ja.
De ongekend hoge winstuitkeringen van bedrijven |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bedrijven, uit angst om te worden overgenomen, ongekend veel winst uitkeren?1
In Nederland dienen de raad van bestuur en de raad van commissarissen van een beursonderneming zich in algemene zin naar het belang van de vennootschap te richten. Het bestuur en de commissarissen hebben de integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van alle bij de vennootschap betrokken belangen, waaronder die van werknemers, aandeelhouders, leveranciers en andere belanghebbenden. De beslissing om al dan niet tot dividenduitkering over te gaan is primair aan de onderneming zelf; het is de algemene vergadering van aandeelhouders die de jaarrekening vaststelt inclusief de bestemming van de winst.
In het in vraag 1 aangehaalde bericht wordt verwezen naar het jaarlijkse dividendonderzoek van het Financieele Dagblad. Uit dit onderzoek volgt dat ondernemingen tot hogere dividenduitkeringen zijn overgegaan dan het jaar ervoor. Het Financieele Dagblad schrijft de hogere dividenduitkeringen toe aan winstherstel na een verbetering van het economisch klimaat en het grotere optimisme van bedrijven over de toekomst2. Uit dit dividendonderzoek volgt ook dat de bedrijfswinsten sneller zijn gestegen dan de dividenden met als gevolg dat de pay-out-ratio, het deel van de winst dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders, is gedaald3.
Verwacht u dat de komende tijd meer Nederlandse bedrijven die van strategisch belang zijn, zullen worden overgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is een toename van overname-activiteiten in Europa, waaronder in Nederland, te zien. Factoren die hieraan bijdragen zijn onder meer toenemende winstgevendheid van bedrijven, ruim monetair beleid en de relatief lage koers van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Of beursondernemingen daadwerkelijk worden overgenomen hangt af van veel factoren en is primair aan bedrijven en aandeelhouders zelf.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw pleidooi om de wet uit te breiden waarmee de regering de overname van strategisch belangrijke Nederlandse concerns kan tegenhouden, zodat deze voor een breder deel van het bedrijfsleven geldt?2 Op welke sectoren dient deze wet van toepassing te zijn?
De Minister van Financiën doelde met uitbreiding van de wet op het wetsvoorstel voorkoming ongewenste zeggenschap telecommunicatie dat de Minister van Economische Zaken in februari 2017 in consultatie heeft gebracht. Dit wetsvoorstel is opgesteld naar aanleiding van de uitkomsten van een ex-ante analyse telecom. Hierbij is in kaart gebracht wanneer bij buitenlandse investeringen in Nederlandse telecombedrijven een risico voor de nationale veiligheid aan de orde zou kunnen komen en of het bestaande instrumentarium met betrekking tot ongewenste zeggenschap voor telecommunicatie dan voldoende uitkomst biedt. Het wetsvoorstel introduceert de bevoegdheid voor de Minister van Economische Zaken om het houden of verkrijgen van overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verbieden als deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector en hierdoor de nationale veiligheid of openbare orde in gevaar kan komen. De in het kader van de openbare consultatie verkregen reacties worden thans beoordeeld. De Minister van Economische Zaken zal de Tweede Kamer separaat informeren over de voortgang hiervan. Daarnaast zijn momenteel meerdere ex-ante-analyses van sectoren met een vitaal proces5 gaande of in voorbereiding. Op basis van de uitkomsten van een dergelijke analyse zal besluitvorming plaatsvinden over de vraag of aanvullende maatregelen wenselijk zijn. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de Tweede Kamer periodiek informeren over de voortgang van de ex-ante-analyses.
In het Financieele Dagblad van dinsdag 29 maart3 zegt de heer Hommen dat er in bijna alle landen regels en wetten zijn waaraan overnames moeten voldoen, maar dat de regels in Nederland eigenlijk vrij simpel zijn en aandeelhouders het hier eigenlijk voor het zeggen hebben; bent u dit met hem eens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er betere regelgeving komt omtrent overnames?
In Nederland geldt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken stakeholders. Dit betreft niet alleen aandeelhouders, maar ook werknemers, leveranciers en andere belanghebbenden. Bestuurders en commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap en de aan haar verbonden onderneming met inachtneming van de gerechtvaardigde belangen van de stakeholders.
Het ondernemingsbestuur is in Nederland geregeld in wetgeving en in de Nederlandse corporate governance code. De wet biedt het uitgangspunt met regels voor onder meer de inrichting van een vennootschap. De code die van toepassing is op beursondernemingen via het pas toe of leg uit-beginsel geeft verdere invulling van de regels voor Nederlandse beursvennootschappen. De code bevat principes en best practice bepalingen met betrekking tot de verhouding tussen het bestuur, de raad van commissarissen en de (algemene vergadering van) aandeelhouders. Na de invoering van de Code Tabaksblat (de voorganger van de huidige corporate governance code) zijn aandeelhouders een volwaardiger rol gaan spelen in het systeem van checks and balances in de vennootschap. Het bestuur is verantwoordelijk voor de strategische koers van de vennootschap.
Alle Europese landen hebben wet- en regelgeving waaraan overnames moeten voldoen. Deze wet- en regelgeving vloeit mede voort uit (de implementatie van) de Europese Overnamerichtlijn7. Binnen de grenzen van de geldende richtlijnen en verdragen, waaronder de vrijheid van kapitaal en het recht op eigendom, is het in beginsel aan de lidstaten zelf om te beoordelen op welke wijze zij de onderdelen van de Overnamerichtlijn die zien op de mogelijkheden van doelvennootschappen om zich te beschermen regelen. Dit geldt ook voor de onderdelen van de Overnamerichtlijn die zien op de doorbraak van bepaalde belemmeringen voor de overdracht van effecten en de uitoefening van het stemrecht. Zo biedt de Overnamerichtlijn de mogelijkheid om te bepalen dat het bestuur en de raad van commissarissen in het geval van een openbaar bod geen handelingen mogen verrichten die het slagen van het bod kunnen frustreren, tenzij de algemene vergadering van aandeelhouders hieraan goedkeuring heeft verleend. Nederland heeft, anders dan bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Zweden, maar in lijn met België, Duitsland en Frankrijk, geen gebruik gemaakt van deze «no frustration»-mogelijkheid. Ook biedt de Overnamerichtlijn de mogelijkheid om bepaalde statutaire en contractuele regelingen die het slagen van een openbaar bod kunnen belemmeren, te doorbreken. Ook hiervan heeft Nederland geen gebruik gemaakt. In Nederland is het (dan ook) mogelijk voor ondernemingen om zich – via beschermingsmaatregelen – te beschermen tegen een vijandige overname. Beursondernemingen maken hiervan in de praktijk veelvuldig – met succes – gebruik.
Kunt u uitleggen welke wetten en regels in andere landen gelden omtrent overnames die er in Nederland niet zijn? Kunt u tevens uitleggen wat de oorzaak is van het feit dat aandeelhouders het in Nederland voor het zeggen hebben, wanneer het gaat om overnames?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de rol van het personeel van een onderneming kan worden vergroot, waardoor bij overnames niet (alleen) de aandeelhouders de doorslag geven, maar ook inspraak en instemming van personeel wettelijk worden vastgelegd?
In Nederland gelden reeds diverse regels die borgen dat de belangen van werknemers bij overnames van beursondernemingen in ogenschouw genomen worden. Op basis van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) heeft de ondernemingsraad het recht om advies te geven over een voorgenomen besluit van het bestuur om een openbaar bod te steunen (artikel 25 lid 1). Ditzelfde geldt voor een voorgenomen besluit tot splitsing van de onderneming. Daarnaast kan de ondernemingsraad gebruik maken van zijn agenderingsrecht (artikel 23 lid 1) en informatierecht (artikel 23 lid 2). Hierdoor kan de ondernemingsraad van het bestuur van de onderneming alle informatie vragen die van belang is voor een bespreking met de onderneming over de overname, voor zover de onderneming daarover beschikt. Op grond van het initiatiefrecht (artikel 23 lid 3) kan de ondernemingsraad ook voorstellen doen voor actie van het bestuur van de onderneming. Voorts heeft de ondernemingsraad op grond van het Burgerlijk Wetboek het recht om een standpunt te bepalen voordat de algemene vergadering van een NV om goedkeuring over bestuursbesluiten die een belangrijke verandering in de identiteit of het karakter van de onderneming betreffen, wordt gevraagd (artikel 2:107a BW) en voordat een voorstel tot benoeming, schorsing of ontslag van bestuurders of commissarissen aan de algemene vergadering wordt aangeboden (artikel 2:134a/244a BW). Bij zogenaamde «structuurvennootschappen» heeft de ondernemingsraad bovendien een (verzwaard) adviesrecht bij de benoeming van een deel van de leden van de raad van commissarissen (artikel 2:158/268 BW). Op basis van de SER Fusiegedragsregels dienen verder werknemersorganisaties tijdig te worden geïnformeerd over een voorgenomen fusie of (vijandige) overname. Deze regels hebben geen wettelijke status, maar worden in de praktijk wel door ondernemingen onderschreven. Met «tijdig» wordt bedoeld: vóórdat overeenstemming over de fusie wordt bereikt. De fusiepartijen dienen hieraan op zodanige wijze uitvoering te geven dat het oordeel van de vakbonden van wezenlijke invloed kan zijn op het al dan niet tot stand komen van de fusie en op de modaliteiten daarvan. De fusiepartijen stellen de betrokken ondernemingsraden in de gelegenheid kennis te nemen van het oordeel van de vakbonden, zodat deze daarmee rekening kunnen houden bij het uitbrengen van een advies als bedoeld in artikel 25 WOR. Daarnaast zijn ook in het Besluit openbare biedingen Wft regels opgenomen ter borging van de belangen van werknemers bij overnamebiedingen van beursondernemingen. Zo dient een bieder in het biedingsbericht op te nemen wat zijn voornemens zijn ten aanzien van het in dienst houden van werknemers, of daarbij bijvoorbeeld een sociaal plan is opgesteld, en wat zijn voornemens zijn met betrekking tot de locatie van de arbeidsplaatsen. Daarnaast dient de bieder dit biedingsbericht onverwijld na algemeenverkrijgbaarstelling aan (vertegenwoordigers van) werknemers te verstrekken. Mede gelet op het vorenstaande ziet het kabinet geen aanleiding te bezien hoe de rol van het personeel van een onderneming bij overnames kan worden vergroot.
Van hoeveel op de Amsterdamse beurs genoteerde bedrijven zijn de obligaties beschikbaar om te worden opgekocht door de Europese Centrale Bank (ECB) onder het Corporate Sector Purchasing Programma (CSPP)?
Het Eurosysteem publiceert geen lijst van stukken die in aanmerking komen voor de verschillende opkoopprogramma’s. Er zijn wel basiscriteria gesteld waaraan obligaties moeten voldoen om in aanmerking te komen voor het CSPP. Nationale centrale banken die actief zijn binnen het CSPP (De Nederlandsche Bank is dit niet) publiceren een lijst van obligaties die beschikbaar zijn voor securities lending (het tijdelijk lenen van een stuk door een marktpartij). De stukken die beschikbaar zijn voor securities lending, zijn onder het CSPP gekocht, maar dit is niet per definitie de volledige lijst van gekochte stukken (het kan zijn dat stukken niet in aanmerking komen voor securities lending, bijvoorbeeld doordat het aankoopvolume te beperkt is).
Obligaties van bedrijven met een Nederlands moederbedrijf worden gekocht door de Belgische centrale bank (NBB). De NBB publiceert bovengenoemde lijst op haar website8. Hierop staan onder andere bedrijven met een Nederlands moederbedrijf9:
ACHMEA BV
AEGON NV
AKZO NOBEL NV
ALLIANDER NV
ASML HOLDING NV
DELHAIZE LION/DE LEEUW
DELTA LLOYD NV
ENEXIS HOLDING NV
HEINEKEN NV
KONINKLIJKE DSM NV
KONINKLIJKE KPN NV
NEDERLANDSE GASUNIE NV
NN GROUP NV
POSTNL NV
SHELL INTERNATIONAL FIN
TENNET HOLDING BV
WOLTERS KLUWER NV
Bestaat er een causaal verband tussen het opkopen van bedrijfsobligaties en de hoge winstuitkering door bedrijven? Kunt u uitsluiten dat dit verband bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beleid van de ECB is gericht op prijsstabiliteit, vertaald naar een inflatie van onder, maar dichtbij de 2%. De ECB heeft hiervoor verschillende instrumenten tot haar beschikking. Zo koopt de ECB schuldtitels op in de markt, waaronder de genoemde bedrijfsobligaties. De ECB heeft hiermee tot doel dat het in het algemeen aantrekkelijker wordt om geld te lenen om zo consumenten en bedrijven te stimuleren om te consumeren en te investeren waardoor de inflatie aanwakkert. Wat de invloed is van het beleid van de ECB op winstgevendheid van bedrijven is zeer lastig vast te stellen. Dit is afhankelijk van meerdere factoren zoals de mate waarin schuld wordt geherfinancierd en de effecten van het beleid van de ECB op consumptie, investeringen en rentelasten. Voor zover het beleid van de ECB de economie als geheel ondersteunt, zal het ook de winstgevendheid van bedrijven ondersteunen.
Bent u het eens met de opmerking van de heer Labadie dat bedrijven «geen mogelijkheden» zien om te investeren en niet goed weten «waar ze met dat geld heen moeten»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onlangs verschenen Centraal Economisch Plan van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt dat de bedrijfsinvesteringen dit jaar en volgend jaar naar verwachting met circa 2,5% zullen stijgen. Deze toename van de bedrijfsinvesteringen evenals de bezettingsgraad is gelijk aan het langjarig gemiddelde (1996–2015). Ook stelt het CPB vast dat de investeringsquote stabiel blijft. Hieruit valt te concluderen dat Nederlandse bedrijven in algemene zin nog steeds investeringsmogelijkheden zien. Verder is het aan ondernemingen zelf om te besluiten waarin en hoeveel zij precies willen investeren.
Deelt u de mening dat in Nederland hoognodig geïnvesteerd dient te worden in onder andere onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur, waar zowel het bedrijfsleven als de samenleving als geheel van profiteren?
Het kabinet vindt onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur van groot belang. Besluitvorming over de omvang van publieke investeringen in deze sectoren is aan het volgende kabinet.
Bent u bereid u in te zetten voor een hoger belastingtarief op winst voor grote bedrijven, waarmee zaken zoals genoemd in vraag 10 gerealiseerd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft op 20 september 2016 een brief gestuurd aan uw Kamer over de vennootschapsbelasting.10 Een aanpassing van de huidige tariefstelling in de vennootschapsbelasting vraagt een politieke weging, eventuele besluitvorming daarover is aan een volgend kabinet.
Het bericht dat hulporganisaties mensensmokkelaars faciliteren |
|
Malik Azmani (VVD), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met bijgaand bericht?1
Ja.
Klopt het dat hulporganisaties mensensmokkelaars helpen door contact met hen te hebben zodat de hulporganisaties de bootvluchtelingen op de Middellandse zee op kunnen pikken?
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat er sprake zou zijn van rechtstreeks contact tussen sommige hulporganisaties en criminele smokkelbendes. Dit is onderdeel van een oriënterend feitenonderzoek dat door de Italiaanse Justitie wordt uitgevoerd. Het kabinet verwelkomt dergelijke onderzoeken, juist ook in het belang om hier duidelijkheid over te krijgen. Tijdens de vorige JBZ-raad heeft het kabinet dit ook nadrukkelijk ondersteund.
Uit gegevens van onder meer de Italiaanse autoriteiten en de Europese grens- en kustwacht (Frontex) blijkt dat een groot deel van de migranten die in Italië aan wal wordt gebracht, wordt gered door hulporganisaties die actief zijn voor de kust van Libië. Daar zijn ook Nederlandse organisaties actief, zoals Stichting Bootvluchteling en Artsen zonder Grenzen evenals organisaties uit andere landen die varen met schepen onder de Nederlandse vlag zoals Sea Watch en Jugend Rettet. Genoemde Nederlandse organisaties krijgen hiervoor geen subsidie van de Nederlandse overheid.
Zijn daar Nederlandse organisaties bij of organisaties met Nederlandse takken? Zo ja, welke? Zijn daar organisaties bij die subsidie van de Nederlandse overheid ontvangen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u uw steun uitgesproken richting de Griekse en de Italiaanse regering dat zij deze organisaties aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan het gesprek hierover te voeren met eventueel betrokken Nederlandse organisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw insteek?
Voor het kabinet is het evident dat mensen in nood op zee geholpen moeten worden in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht. In de kern komt het er op neer dat alle schepen verplicht zijn mensen in nood aan boord te brengen en hen in de dichtstbijzijnde veilige haven aan wal te brengen. Dat kunnen havens in Italië zijn of aan de Noord-Afrikaanse kust. Zoals helaas blijkt, maken de criminele mensensmokkelaars van dit gegeven misbruik, bijvoorbeeld door bootjes met te weinig brandstof de zee op te sturen. Daarmee krijgen levensreddende reddingsoperaties een onbedoeld versterkend neveneffect op deze misdadige activiteiten.
Tegelijkertijd meent het kabinet dat het aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten strafbaar is. Dit geldt voor iedereen. Daarom is het doorbreken van het cynische verdienmodel van criminele mensensmokkelaars van groot belang en onderdeel van de brede aanpak van dit kabinet.
Het kabinet acht het belangrijk om de discussie over deze moeilijke dilemma’s niet uit de weg te gaan. Het kabinet is zoals altijd bereid om het bredere gesprek met de maatschappelijke organisaties hierover aan te blijven gaan en doet dit ook in de verschillende reguliere contacten. Ook meent het kabinet dat deze zelfde discussie ook op Europees niveau gevoerd moet worden, onder leiding van de Europese Commissie.
Deelt u de conclusie dat er een einde moet komen aan de hulp aan mensensmokkelaars omdat dit mensenlevens kost, criminelen financiert en het Europese asielbeleid ondermijnt, zie bijgaand artikel?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een gemeentelijke meldplicht voor verhuur van woningen via digitale platforms |
|
Jan Paternotte (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u op korte termijn een overleg heeft met de gemeente Amsterdam over een lokale meldplicht voor verhuren van woningen via digitale platforms? Zo ja, welk resultaat wordt hierbij uw inzet?
Zoals ik bij brief van 23 februari 20171 heb aangegeven is het kabinet, als gevolg van eerdere gesprekken op ambtelijk en bestuurlijk niveau, bereid om samen met de gemeente Amsterdam te kijken hoe binnen de bestaande wet- en regelgeving informatieverstrekking ten behoeve van het controleren van een dagencriterium voor toeristische verhuur kan worden vormgegeven. Hiervoor dient de gemeente Amsterdam eerst het door hen gehanteerde dagencriterium in de huisvestingsverordening op te nemen. Aangezien ik van de gemeente Amsterdam heb vernomen dat zij dit thans aan het onderzoeken zijn, is nog geen overleg gepland. Als er concrete stappen zijn genomen, zal ik uw Kamer hierover informeren. De bestaande wet- en regelgeving geldt voor alle gemeenten in Nederland.
Bent u bekend met de druk die grootschalige (commerciële) verhuur van woningen via platforms als AirBnB legt op de woningmarkt van Amsterdam en in toenemende mate ook op de woningmarkt van andere gemeenten?
Het kabinet is van mening dat alle belangen voldoende zijn geborgd in bestaande wet- en regelgeving. Het is aan de gemeenten om op basis hiervan te handhaven zodat de druk op de woningmarkt als gevolg van toeristische verhuur wordt beperkt. Ik heb van de gemeente Amsterdam begrepen dat de strijd tegen illegale hotels veel capaciteit vergt maar ook succesvol is. Voor wat betreft andere steden heb ik geen signalen gekregen dat er sprake zou zijn van druk op de woningmarkt als gevolg van toeristische verhuur. Ik zal samen met de gemeente Amsterdam bezien hoe de handhaving kan worden versterkt op basis van de bestaande kaders.
Bent u bekend met de enorme handhavingsopgave waar de gemeente Amsterdam mee te maken heeft in haar strijd tegen illegale hotels die op digitale platforms worden aangeboden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat, uit het oogpunt van subsidiariteit, het bestuur van de betreffende gemeente het beste kan inschatten of er een onevenredige administratieve last veroorzaakt wordt en welke maatregelen helpen om die overlast te bestrijden?
Binnen de bestaande wet- en regelgeving is het aan de gemeente zelf om een afweging te maken tussen bestrijding van oneigenlijk gebruik van woonruimte en overlast en de inzet van middelen. Op het moment dat aanpassing van wet- en regelgeving aan de orde kan zijn in verband met excessen bij structurele toeristische verhuur, weegt het kabinet de administratieve lasten als gevolg van een dergelijke aanpassing af tegen de verwachte meerwaarde in het handhavingsinstrumentarium. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de gastvrijheidseconomie. In de brief van 23 februari 2017 (TK 24 036, nr. 416) is aangegeven dat een meldplicht leidt tot een disproportionele administratieve last waarmee gedoeld wordt op de last voor de burger aangezien een meldplicht die niet is gekoppeld aan een dagencriterium weinig effectief is. Ook het handhaven van een meldplicht gaat gepaard met de inzet van middelen. Daarbij ligt het niet in de rede dat illegale hotels zich gaan melden en derhalve zal de handhavingsopgave daardoor niet verminderen.
Bent u van mening dat de handhavingsopgave van gemeenten met minder capaciteit zou kunnen worden voortgezet als de gemeente lokaal een meldplicht voor verhuur van (delen van) woningen via digitale platforms zou (kunnen) invoeren? Zo ja, zou een meldplicht dan onder de streep niet een verlichting van de (administratieve) last opleveren als deze wordt afgezet tegen de capaciteit die de gemeente Amsterdam nu kwijt is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het overleg dat u met de gemeente Amsterdam zult gaan voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de mogelijkheden die u met Amsterdam bespreekt en mogelijk maakt ook beschikbaar te maken voor andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Taalgebruik op de lerarenopleidingen |
|
Harry van der Molen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Scienceguide «Van taalachterstand naar taalenthousiasme»?1
Ja.
Wat vindt u van de aan de vertegenwoordigers van de lerarenopleidingen toegeschreven opvatting dat voor aankomende leraren het technisch beheersen van de taal (bijvoorbeeld het juiste gebruik van «d» en «t» of lidwoorden) ondergeschikt is aan de manier waarop taal wordt gebruikt en dat de Nederlandse taal zelfs «bicultureler» zou moeten worden?
Het is essentieel dat lerarenopleidingen hun studenten goed voorbereiden op een beroepspraktijk die wordt gekenmerkt door diversiteit. Taal en taalbeheersing spelen daarbij een heel belangrijke rol niet alleen wat betreft het onderwijzen van die taal zelf maar ook wat betreft het onderwijzen in de taal bij het verwerven van kennis en vaardigheid op andere terreinen. De lerarenopleidingen stellen daarom terecht hoge eisen aan de taalbeheersing van aankomende leraren. De aandacht van lerarenopleidingen voor de diversiteit van hun studentenpopulatie, vind ik evenzeer van belang. Ik deel daarom de reactie van de Vereniging Hogescholen in Scienceguide van 3 april 2017, als zij stelt dat het hbo geen water bij de wijn gaat doen als het gaat om de kwaliteitseisen, maar de discussie over diversiteit graag wil verbreden naar andere factoren dan uitsluitend taalbeheersing. In hetzelfde artikel stelt de NVAO naar mijn mening terecht dat iedereen die een hbo-diploma behaalt foutloos moet kunnen lezen en schrijven.
Ik hecht net als de VH en de NVAO aan een goede beheersing van de Nederlandse taal door docenten. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de lerarenopleidingen op welke wijze dan ook concessies doen aan hetgeen we op het terrein van de Nederlandse taal mogen en moeten verwachten van leraren die door hen zijn opgeleid. Ik onderschrijf dan ook de reactie vanuit de Hogeschool Rotterdam dat er geen twijfel mag bestaan over de kwaliteit van het taalonderwijs. Terecht wordt er op gewezen dat die hogeschool met respect voor deze hoge normen voor taal ernaar streeft haar opleidingen voor iedereen toegankelijk en succesvol te laten zijn.
Deelt u de mening dat het streven naar een meer divers lerarenkorps er nooit toe mag leiden dat er leraren voor de klas staan die zelf niet correct Nederlands spreken? Zo, nee waarom niet?
Ik verwijs op dit punt naar mijn antwoord op de vorige vraag. Leraren die hun onderwijsbevoegdheid hebben behaald aan een Nederlandse lerarenopleiding moeten de Nederlandse taal beheersen. Ik acht het daarbij van groot belang dat in het onderwijs ook leraren kunnen worden benoemd die niet van oorsprong Nederlandstalig zijn en niet aan een Nederlandse lerarenopleiding zijn opgeleid, maar als «native speaker» een zeer waardevolle bijdrage leveren als zij onderwijs verzorgen in hun eigen moderne vreemde taal (bijvoorbeeld Duits door een Duitse native speaker, opgeleid aan een Duitse onderwijsinstelling).
Kunt u aangeven of deze opvattingen ook worden gedeeld door andere lerarenopleidingen of de Vereniging Hogescholen (hierna: VH) aangezien de vertegenwoordiger van Fontys Hogescholen tevens portefeuillehouder lerarenopleidingen is bij de VH? Zo ja, bent u dan bereid de VH en de betreffende lerarenopleidingen hierop aan te spreken?
Ik heb geen reden om de VH en de lerarenopleidingen op dit punt aan te spreken gelet op hoe ik de in Scienceguide aangehaalde opmerkingen heb opgevat en gelet op de eerdergenoemde reacties van VH en NVAO.
Herkent u het beeld dat wordt opgeroepen door één van de geciteerden dat op enkele scholen voor primair onderwijs in Rotterdam Zuid geen enkele leraar meer perfect Nederlands spreekt? Zo ja, want vindt u hiervan en bent ook bereid passende maatregelen te treffen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, moeten leraren die hun onderwijsbevoegdheid hebben behaald aan een Nederlandse lerarenopleiding de Nederlandse taal beheersen. Het schoolbestuur is er verantwoordelijk voor dat er bekwaam en bevoegd personeel op de scholen werkt en het bestuur moet het mogelijk maken dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
Bent u tevens bereid het bestaan van Teachnasia, waar voorafgaande aan de lerarenopleidingen taal- en rekenachterstanden weggewerkt kunnen worden bij aankomende leraren, opnieuw onder de aandacht te brengen?
Ik omarm het idee van een Teachnasium, een initiatief van de Christelijke Hogeschool Ede, als één van de manieren om kwaliteit én diversiteit op de opleiding tot leraar basisonderwijs te bevorderen. Het heeft daarom doorlopend onze aandacht. Ik merk echter wel op dat het Teachnasium vooral is gericht op de beter presterende leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dat zijn doorgaans leerlingen voor wie taal en/of rekenen geen struikelblok vormt.
Het bericht dat Eritrese vluchtelingen op vakantie gaan naar Eritrea |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zorgeloos in Eritrea» en «Vluchteling is goudmijn voor Eritrea»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een Eritrese vluchteling op vakantie gaat naar Eritrea, hij of zij kennelijk niet te vrezen heeft voor het regime waarvoor de vluchteling stelt te vrezen en daarmee geen vluchteling is? Deelt u voorts de mening dat de verblijfsvergunning in dat geval ingetrokken dient te worden?
Als wordt geconstateerd dat vreemdelingen met een asielvergunning voor bepaalde tijd hun herkomstland hebben bezocht dan start de IND in de regel een intrekkingsprocedure. Dit geldt niet voor personen met een Nederlands paspoort of met een asielvergunning voor onbepaalde tijd. In dat laatste geval kan intrekken alleen plaatsvinden als uit de terugkeer kan worden afgeleid dat zij onjuiste verklaringen hebben afgelegd bij hun eerdere asielprocedure.
Is de samenwerking met België, teneinde dit aan te pakken, reeds operationeel? Volgen hier al zaken uit? Ziet u ook aanleiding een samenwerking aan te gaan met Duitsland omdat Eritrese vluchtelingen hoogstwaarschijnlijk niet via Nederlandse luchthavens reizen?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs.
Het is niet uitgesloten dat sommige vreemdelingen proberen de regels te omzeilen door via buurlanden naar hun herkomstland te reizen. De Nederlandse, Belgische en Duitse diensten wisselen daarom al enige tijd informatie uit over de controle op vreemdelingen met een asielvergunning die terugreizen naar hun herkomstland. Sindsdien zijn er reeds diverse signalen over en weer uitgewisseld. Aangezien een volledige procedure tot intrekking tenminste meerdere maanden in beslag neemt, kan nog niet worden aangegeven in hoeveel zaken dit daadwerkelijk leidt tot een intrekking van de asielstatus. Gelet op de bruikbaarheid van de uitgewisselde informatie is de verwachting echter dat dit tot diverse intrekkingen kan leiden. Ik kan op voorhand niet aangeven voor welke nationaliteiten dit zal gelden.
Hoe beoordeelt u het feit dat een gespecialiseerd reisbureau in Nederland afgelopen seizoen een kleine duizend tickets heeft verkocht aan Eritrese vluchtelingen in Nederland voor een vakantie naar Eritrea?
Deze uitspraak, afkomstig van een medewerker van het betreffende reisbureau, in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die spreekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Personen met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort kunnen in beginsel zonder verblijfsrechtelijke gevolgen reizen naar hun herkomstland.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Eritrese regering aangeeft dat iedere Eritrese migrant eens in de vier à vijf jaar terugkeert naar het moederland?
Ik kan deze uitspraak in de Telegraaf op 30 maart jl. niet beoordelen omdat ik niet bekend met deze uitspraak van de Eritrese regering. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) maakt hier geen melding van. Wel beschrijft het ambtsbericht op basis van een anonieme bron dat volgens de Eritrese regering jaarlijks vele Eritreeërs uit de diaspora voor vakantie en/of familiebezoek terugkeren naar Eritrea. Daarbij vermeldt het ambtsbericht dat onbekend is welke (vluchtelingen)status zij hebben en waar ze vandaan komen.
Wat doet u teneinde Eritreers, die hun moederland bezoeken, in beeld te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u aanleiding op basis van het nieuwe ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tot aanscherping van het toelatingsbeleid aangaande Eritrese asielzoekers te komen?
Niet op dit moment. Het landgebonden asielbeleid voor Eritrea is gebaseerd op de ambtsberichten over Eritrea van Buitenlandse Zaken. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) beschrijft dat in de mensenrechtensituatie in Eritrea geen grote veranderingen plaats hebben gevonden tussen augustus 2015 en november 2016. Een recent rapport van de Commission of Inquiry van de VN (juni 2016) concludeert een systematische en wijdverspreide schending van mensenrechten. Eritreeërs die het land illegaal hebben verlaten, lopen bij terugkeer risico op arrestatie, detentie en foltering. Er zijn recente signalen dat Eritreeërs vrijwillig kunnen terugkeren als zij de 2% diasporabelasting over hun inkomen betalen en een spijtbetuigingsformulier ondertekenen waarin zij schuld bekennen en verklaren t.z.t. een gepaste straf te zullen ondergaan. Het Kabinet heeft al eerder aangegeven3 deze praktijken onwenselijk te vinden en wil/kan niet van Eritreeërs verlangen dat zij hieraan voldoen. Ook is er onvoldoende zekerheid dat de Eritrese overheid hun mensenrechten respecteert.
Het bericht ‘Van taalachterstand naar taalenthousiasme’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van taalachterstand naar taalenthousiasme»?1
Ja.
Wat is uw mening over de uitspraak van de portefeuillehouder lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen dat het maatschappelijk debat eenzijdig over spelling zou gaan en niet ook over de rijkheid van de taal? Vindt u ook dat in een evenwichtig taalbeleid spelling en grammatica niet tegenover het gebruik van de taal geplaatst kunnen worden?
De portefeuillehouder lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen heeft onder meer de volgende uitspraak gedaan (onderstreping door mij aangebracht): «Het moet niet alleen om de techniek van de taal gaan, maar ook om het gebruik». Ook in haar verdere bijdrage aan het debat heeft ze nu juist uitdrukking gegeven aan de behoefte aan een evenwichtig taalgebruik. Ik wijs u ook op de nadere reactie van de Vereniging Hogescholen.
Daaruit wordt helder dat hogescholen geen water bij de wijn (willen) doen als het gaat om kwaliteitseisen, ook op het terrein van de Nederlandse taalvaardigheid.
Zie ook mijn antwoorden op vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2009) over hetzelfde onderwerp van de leden Rog en Van der Molen (beiden CDA).
Zou u zich er bij voorbaat bij willen neerleggen dat er scholen zijn waar docenten de Nederlandse grammatica niet fatsoenlijk beheersen? Bent u ook van mening dat het noodzakelijk blijft om studenten bijvoorbeeld ook degelijk te scholen in het gebruik van «d» en «t» en lidwoorden?
Uiteraard wil ik me er niet bij voorbaat bij neerleggen als er scholen zouden zijn waar docenten de Nederlandse grammatica niet fatsoenlijk beheersen. Ik wijs hierbij op mijn antwoord op uw tweede vraag en naar mijn antwoord op de vijfde vraag van de leden Rog en Van der Molen.
Overigens wil ik er ook op wijzen dat al ruime tijd het beleid er op is gericht dat studenten voorafgaand aan hun entree in de lerarenopleiding voldoende zijn geschoold op de door u genoemde punten.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging Hogescholen over het belang van een evenwichtig taalbeleid?
Gelet op bovenstaande is er naar mijn mening nu onvoldoende aanleiding met de Vereniging Hogescholen hierover verder in overleg te treden. De eerdergenoemde reactie van de Vereniging Hogescholen geeft mij niet de indruk dat de gedachtewisseling over taalbeheersing niet op de juiste wijze wordt gevoerd. Hogescholen blijven erop gericht afgestudeerden af te leveren die hebben bewezen te voldoen aan eisen van kwaliteit van taalbeheersing die we hen mogen en moeten stellen.