De toetredingsvoorwaarden van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen |
|
Sadet Karabulut (SP), Jan de Wit (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom is in artikel 288 van de Faillissementswet ervoor gekozen om toetreding tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) af te wijzen indien deze persoon in de afgelopen tien jaar in de schuldsanering heeft gezeten?
De omstandigheid dat een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van de kans op een schone lei die de schuldsaneringsprocedure biedt, is van meet af aan een wettelijke afwijzingsgrond geweest. Voor 1 januari 2008 ging het hier om een facultatieve afwijzingsgrond, die de rechter in staat stelde om van geval tot geval af te wegen of men bij schuldenrecidive wederom toegang zou mogen krijgen tot de schuldsaneringsprocedure. Met de wetswijziging van 1 januari 2008 is dit een imperatieve weigeringsgrond geworden, teneinde meer rechtsgelijkheid te scheppen en de rechter in de vele schuldsaneringszaken minder te belasten met het invullen van «open normen».
Een categorisch beletsel vormt een eerdere schuldsanering echter niet. De afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 sub d van de Faillissementswet (Fw) is niet van toepassing als de eerdere schuldsanering op een positieve wijze is geëindigd, namelijk als alle schulden betaald konden worden of als de schuldenaar de betaling van zijn schulden gaandeweg weer kon hervatten. Een tweede schuldsanering binnen tien jaar is evenmin een beletsel voor de toegang als die eerdere schuldsanering tussentijds werd beëindigd doordat er bovenmatige nieuwe schulden ontstonden wegens niet-toerekenbare redenen.
Hoe vaak wordt tot dusver gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 288, tweede, onder d, Faillissementswet, te weten de uitzondering dat de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen?
Het is niet mogelijk een exact aantal te geven. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat in de administratie van Bureau Wsnp niet tot in detail de feiten en omstandigheden van iedere zaak worden geregistreerd. Soms ontbreekt een Burgerservicenummer of worden bij verhuizing zaken overgeheveld naar een andere rechtbank, hetgeen een exacte telling bemoeilijkt.
Uit de administratie van Bureau Wsnp blijkt wel dat na 1 januari 2008 minstens 237 personen die de Wsnp doorlopen hebben, binnen 10 jaar na beëindiging van de Wsnp opnieuw zijn toegelaten. Ik concludeer hieruit dat ondanks de tienjaarsregel toch geregeld gebruik gemaakt wordt van de uitzonderingsmogelijkheden die artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet nu biedt.
Deelt u de observatie dat, mede vanwege de economische crisis met hoge werkloosheid tot gevolg, steeds meer mensen in financiële problemen komen waarvoor de schuldsanering een oplossing zou kunnen zijn?
Door de recessie groeit de economie al enkele jaren niet of nauwelijks. Daardoor staat de koopkracht onder druk. Het is essentieel dat mensen hun uitgaven aanpassen aan hun inkomsten om zichzelf te behoeden voor problemen. Ik deel de verwachting dat de recessie ertoe zal leiden dat meer mensen in financiële problemen komen. Schuldsanering kan een oplossing zijn, maar moet gezien worden als een ultimum remedium. In eerste instantie wordt bij problematische schulden hulp geboden door de instanties die actief zijn in het minnelijke traject van schuldhulp, dat veelal in de gemeentelijke sfeer wordt verzorgd. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening die per 1 juli 2012 in werking is getreden versterkt deze eerstelijnshulp.
Schuldpreventie en schuldhulpverlening acht ik van groot belang om grote financiële problematiek bij individuen te voorkomen of tijdig in te grijpen. Zij kunnen voorkomen dat het aantal mensen dat daadwerkelijk een beroep moet doen op de schuldsanering al te sterk stijgt.
Wat vindt u van het voorbeeld van de heer D., die in december 2007 een «schone-lei-verklaring» heeft gekregen maar door ontslag in 2011 weer in de problemen is gekomen, als gevolg van deze regels pas in januari 2018 toegelaten kan worden tot de WSNP?1
Het is niet aan mij te beoordelen of het voorbeeld van de heer D. een geval is dat onder de uitzonderingsmogelijkheid valt van artikel 288, twee lid, onder d, Faillissementswet. Deze beoordeling is overgelaten aan de rechter die het schuldsaneringsverzoekschrift onder ogen krijgt.
Bent u bekend met het feit dat in de jurisprudentie pogingen zijn gedaan om de strikte toelatingseisen en de nauwe uitzonderingsgronden op te rekken,2 3 maar dat de Hoge Raad hier niet in mee gaat?4 Wat is uw analyse van deze gerechtelijke uitspraken gezamenlijk? Wat zijn nu precies de grenzen?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 februari 2013 (LJN: BY0964) de wettelijke bepaling van artikel 288 lid 2 onderdeel d Fw toegepast zoals de wetgever dat voor ogen stond bij de wetswijziging van 1 januari 2008. Die wetswijziging is juist doorgevoerd om de begrenzingen van een herhaald beroep op de schuldsaneringsregeling duidelijker te trekken dan voorheen het geval was.
Dit betekent niet dat er bij schuldenrecidive geen hulp meer bestaat. Het feit dat men binnen tien jaar voorafgaand aan hernieuwde problematische schulden een schuldsaneringsregeling geheel of gedeeltelijk heeft doorlopen, staat niet in de weg aan een minnelijk schuldhulptraject of aan een beschermingsbewind. De introductie van het schuldenbewind via het wetsvoorstel wijziging bepalingen curatele, beschermingsbewind en mentorschap5 zal er naar verwachting toe leiden dat dit laatste alternatief verder wordt versterkt.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad dat de Hoge Raad geen ruimte heeft voor het doorbreken van de tienjaarstermijn indien de WSNP met een schone lei is geëindigd en er bij de betrokken schuldenaar te goeder trouw weer schulden zijn ontstaan, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat men slechts één keer in de tien jaar de kans heeft de WSNP te doorlopen, dat er ook geen ruimte is om te concluderen tot toepassing naar analogie van de hardheidsclausule en dat de rechter deze keuze van de wetgever dient te respecteren?5
De Hoge Raad constateert op zichzelf terecht dat artikel 288 lid 2 sub d Fw niet de ruimte biedt om in alle gevallen personen een tweede maal binnen tien jaar een kans op een schone lei te bieden. Dit zou ook niet stroken met het in beginsel unieke en bijzondere karakter van de schone lei, waarbij schuldeisers eens in de tien jaar bij hun schuldenaar geconfronteerd kunnen worden met de oninbaarheid van hun vorderingen. In beginsel is het per tien jaar derhalve een eenmalige kans op een schuldenvrije toekomst, die volgens de jaarlijkse Monitor Wsnp verreweg de meeste schuldenaren ook weten te benutten (circa 72%).
De wetgever heeft – om deze regel te verzachten – uitzonderingen mogelijk gemaakt, zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 uiteengezet. Dit is een duidelijke keuze van de wetgever geweest, zoals de advocaat-generaal in zijn conclusie opmerkt. De hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw biedt ruimte voor toelating tot de schuldsaneringsregeling in gevallen waarin de schuldenaar – ondanks twijfels aan de goede trouw – toch weet aan te tonen dat de oorzaak van de schulden al enige tijd onder controle is gebracht. In het licht van de ruimte die de reeds bestaande uitzonderingen op de tienjaarstermijn bieden zie ik onvoldoende aanleiding om die termijn te bekorten of de hardheidsclausule te veralgemeniseren.
Hoe beoordeelt u de slotopmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie, waarin feitelijk de suggestie besloten ligt dat de wetgever een algemene hardheidsclausule zou kunnen introduceren dan wel zou kunnen kiezen voor het verkorten van de tienjaarstermijn om de knellende werking van artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet voor schrijnende gevallen te verminderen?6
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met voorstellen te komen om de tienjaarstermijn generiek te verkorten dan wel een algemene hardheidsclausule te introduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De toetreding van Kroatië |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot uw voornemen om vrij werknemersverkeer met Kroatië uit te stellen?1
Ik heb de Tweede Kamer op 15 maart jl. geïnformeerd over het kabinetsbesluit om het vrij verkeer van werknemers met Kroatië uit te stellen.
Hoe verhoudt dit zich tot de volgende uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken op 29 februari 2013 in de Kamer ten aanzien van het overgangsregime voor Kroatië: «Wij wachten op een rapport daarover van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, want wij willen dat wel zorgvuldig en secuur doen»? Gaat uw beslissing om niet te wachten op het door de minister van Buitenlandse Zaken genoemde rapport inderdaad ten koste van een zorgvuldig en secuur besluit?
De minister van Buitenlandse Zaken heeft bedoeld aan te geven dat het binnen het kabinet aan de minister van SZW is om een kabinetsbesluit over vrij werknemersverkeer met Kroatië voor te bereiden en vervolgens naar de Tweede Kamer te sturen. Dit besluit is zorgvuldig en secuur. In Nederland is sprake van een oplopende werkloosheid. Het kabinet wil zoveel mogelijk het binnenlands onbenut arbeidspotentieel activeren. Daarnaast is er een toenemend aanbod aan arbeidskrachten uit EU-lidstaten waarvoor het vrij verkeer van werknemers geldt. Het ligt dan niet voor de hand om het potentiële arbeidsaanbod verder te vergroten. Ook zijn we nog bezig om de huidige, nog steeds toenemende, arbeidsmigratie vanuit de EU in goede banen te leiden. De Tweede Kamer heeft de regering via een breed gesteunde motie opgeroepen om gebruik te maken van het overgangsregime met betrekking tot werknemers uit Kroatië.
Heeft u in verband met het verbod op vrij werknemersverkeer met Kroatië onderzoek gedaan naar de kwalificaties van de beroepsbevolking aldaar? Heeft u onderzocht in hoeverre die kwalificaties de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen versterken?
Aangezien het besluit over het vrij werknemersverkeer met Kroatië is ingegeven door de situatie in Nederland, heb ik geen onderzoek gedaan naar de kwalificaties van de beroepsbevolking in Kroatië.
Hoeveel Kroaten zijn er bijvoorbeeld met een technische studie? Hoe groot is de behoefte aan mensen met een technische achtergrond in Nederland?
Dit voorjaar sluit het kabinet met de onderwijsinstellingen en sociale partners het Techniekpact 2020 om de schaarste aan technici en vakkrachten tegen te gaan. In dit Techniekpact komen onder andere afspraken te staan over het beschikbaar stellen van voldoende stageplaatsen en leerwerkplekken, transparantie over loopbaanperspectieven, het verder terugdringen van schooluitval in het technisch onderwijs en het bevorderen van intersectorale mobiliteit. Het Techniekpact bouwt daarmee voor een belangrijk deel voort op de al lopende acties uit de kabinetsreactie op het Masterplan Bèta en Techniek.
Dit laat onverlet dat Kroatische werknemers als kennismigrant naar Nederland kunnen komen. Daarnaast biedt de Wet arbeid vreemdelingen de mogelijkheid om buitenlandse werknemers naar Nederland te halen. Dit kan alleen als er geen arbeidsaanbod beschikbaar is voor de betreffende functie in zowel Nederland als de lidstaten waarvoor vrij verkeer van werknemers geldt. Het is mij niet bekend hoeveel Kroaten een technische studie hebben gevolgd.
Heeft u onderzocht of landen die vooraan lopen met het toestaan van vrij werknemersverkeer een ander type arbeidsmigranten aantrekken? Is het bijvoorbeeld zo dat de meest innovatieve en best gekwalificeerde arbeidsmigranten als eerste komen?
Bij mij is dergelijk onderzoek niet bekend.
Klopt het dat – net als bij Roemenië en Bulgarije – detacheringsconstructies tijdens de overgangsperiode wel zijn toegestaan?
Met Kroatië geldt met ingang van de datum van toetreding (naar verwachting 1 juli 2013) vrij verkeer van diensten. Dit betekent dat dienstverleners die in Kroatië zijn gevestigd, vrij zijn om in Nederland hun diensten aan te bieden. Dit geldt voor zelfstandigen zonder personeel en voor dienstverleners met eigen personeel. Voor deze werknemers geldt geen tewerkstellingsvergunningplicht, maar een notificatieplicht.
Kunt u voor de jaren 2007 tot en met 2012 inzicht geven in het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland werkzaam was via een tewerkstellingsvergunning?
In onderstaande tabel (bron: UWV) is het aantal tewerkstellingsvergunningen van 2007 tot en met 2012 opgenomen dat voor Bulgaarse en Roemeense werknemers is verleend.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bulgaren
996
1.080
922
866
562
539
Roemenen
2.658
2.993
3.286
2.734
1.433
522
Kunt u voor de jaren 2007 tot en met 2012 inzicht geven in het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland werkzaam was via een detacheringsconstructie?
In onderstaande tabel (bron: UWV) is het aantal notificaties opgenomen ten aanzien van Bulgaren en Roemenen die tijdelijk in Nederland hebben gewerkt op grond van het vrij verkeer van diensten. De tabel bevat gegevens vanaf 2010: over eerdere jaren zijn wel totaalaantallen beschikbaar, maar niet uitgesplitst naar nationaliteit.
2010
2011
2012
Bulgaren
1.114
1.695
424
Roemenen
5.411
7.114
861
NB: UWV heeft in 2012 een nieuw systeem in gebruik genomen. Sindsdien kunnen werknemers wel meerdere keren worden genotificeerd, maar ze worden in de rapportage maar één keer geteld.
Deelt u de mening dat een verbod op vrij werknemersverkeer met Kroatië de detacheringsconstructies in de hand werkt? Erkent u dat het verbod het risico op schijnconstructies vergroot met alle negatieve gevolgen van dien voor de arbeidsmigranten zelf en de Nederlandse samenleving?
Het is denkbaar dat werkgevers zoeken naar mogelijkheden om toch Kroatische werknemers in Nederland te laten werken door oneigenlijk gebruik te maken van de mogelijkheden van het vrij verkeer van diensten. Dit weegt echter niet op tegen het belang van het beschermen van ons aanbod van binnenlandse werkzoekenden in deze periode van oplopende werkloosheid. Overigens is in de land- en tuinbouwsector gebleken dat een daling van het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen voor Bulgaarse en Roemeense werknemers niet heeft geleid tot een evenredige toename van het aantal notificaties.2 Ook is het gebruik van schijnconstructies niet beperkt tot de groep werknemers voor wie nog geen vrij verkeer van werknemers geldt. Schijnconstructies komen ook voor met werknemers die zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland mogen werken. Zoals eerder aangekondigd ontvangt uw Kamer in april een actieplan om schijnconstructies aan te pakken.
Het bericht "Europese Commissie houdt Nederland buiten transactietax" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Europese Commissie houdt Nederland buiten transactietax»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de Europese Commissie dat de verliespost voor pensioenen volgens lobbyorganisatie De Pensioenfederatie «schromelijk overdreven» zou zijn en de uitspraak van de Commissie «We zijn daar nog eens goed in gedoken en we komen echt op veel lagere bedragen uit: minder dan een half miljard»?
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 februari jl.2 en mijn reactie op de vragen van de leden Nijboer en Vermeij die u ook bijgevoegd vindt in deze brief, zal Nederland zich enkel kunnen aansluiten bij de nauwere samenwerking met het oog op een mogelijke heffing op de financiële sector wanneer de Nederlandse pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en de inkomsten ervan terugvloeien naar de lidstaten.
Het huidige voorstel voldoet niet aan deze voorwaarden van het regeerakkoord. Zo worden pensioenfondsen belast door de financiële transactietaks (hierna: FTT). Nederland zal daarom op dit moment niet toetreden tot de nauwere samenwerking. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Nederland zal zich er actief voor blijven inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten.
Zoals ook eerder gesteld in mijn reactie op de vragen van de leden Nijboer en Vermeij is de impact van een FTT zoals voorgesteld door de Commissie zeer moeilijk te voorspellen, omdat deze afhangt van vele factoren. Zo brengt een FTT naast directe kosten ook indirecte kosten voor financiële instellingen met zich mee. De kosten zorgen ervoor dat financiële instellingen uit efficiëntie-overwegingen minder financiële transacties afsluiten, deze transacties naar tegenpartijen buiten de FTT-zone verplaatsen, of zoeken naar onbelaste substituten. De grootte en werking van deze effecten verschillen per financieel instrument.
Naar aanleiding van het eerdere voorstel van de Commissie voor een FTT van september 2011 hebben het CPB, DNB en AFM een inschatting gemaakt wat de gevolgen zullen zijn van een FTT in het geval Nederland hieraan zou deelnemen. Dit is op 20 maart 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd.3 Uit de ramingen van DNB blijkt dat deelname aan de FTT de Nederlandse banken, pensioenfondsen en verzekeraars jaarlijks ongeveer € 4 miljard zou kosten wanneer Nederland zou deelnemen aan de FTT. Hiervan komt ongeveer € 2,0 miljard van de banken, € 1,7 miljard van pensioenfondsen en € 0,3 miljard van verzekeraars. Hierbij moet als kanttekening gesteld worden dat het «sneeuwbaleffect» van de FTT (het effectieve FTT-bedrag van een transactie wordt groter omdat bij een transactie vaak meer partijen betrokken zijn) slechts ten dele is meegenomen. Aannemelijk is dat pensioenfondsen – die net als andere eindbeleggers afhankelijk zijn van financiële tussenpartijen voor het aangaan en afwikkelen van transacties – zullen worden geconfronteerd met dienstverleners die de lasten die voor hen volgen uit een FTT zullen doorberekenen. Dit kan de gepresenteerde kosten van de FTT voor pensioenfondsen en andere eindbeleggers verder verhogen. Bovenstaande schattingen zijn hoe dan ook significant anders dan de inschatting van de Commissie.
Het recente voorstel voor een richtlijn ter implementatie van nauwere samenwerking op het gebied van een financiële transactiebelasting komt grotendeels overeen met het originele voorstel uit 2011. Nederland neemt, zoals gesteld, niet deel aan de nauwere samenwerking die tot stand is gekomen voor het huidige FTT-voorstel zolang niet voldaan is aan de voorwaarden in het regeerakkoord. Toch zullen ook Nederlandse bedrijven en de financiële sector, die veel activa in de landen van de FTT-zone bezitten en veel zaken doen met financiële instellingen in die zone, geraakt worden als de belasting conform het voorstel van de Commissie in de nieuwe «FTT-zone» wordt geïmplementeerd. De belangrijkste oorzaak hiervan is de uitgebreide grondslag van het FTT-voorstel op basis van het vestigingsplaatsprincipe en het uitgifteprincipe.
DNB heeft in een grove schatting becijferd dat in het geval Nederland niet deel zal nemen aan de FTT, de Nederlandse financiële sector minimaal zo’n € 500 miljoen (op handel van aandelen en obligaties) aan FTT zou moeten afdragen.4 Hiervan wordt iets minder dan de helft afgedragen door pensioenfondsen.5 Hierbij is het belangrijk te stellen dat het hier om een grove (conservatieve) schatting gaat. DNB heeft enkel gekeken naar de aandelen- en obligatie handel, en heeft het «sneeuwbaleffect» van de FTT slechts ten dele meegenomen. Deze schatting van DNB kan dan ook gezien worden als een minimum bedrag waarbij het waarschijnlijk is dat nadere berekeningen over het af te dragen bedrag aan FTT hoger zal uitvallen.
Voor Nederland is het essentieel dat pensioenfondsen niet geraakt worden. Volgens schattingen beheren Nederlandse pensioenfondsen namelijk circa € 850 miljard van de € 1.500 miljard aan opgebouwd pensioenvermogen in de Eurozone. Dit voorstel heeft daar een significante impact op.
Wat is uw inschatting van de financiële gevolgen van de Financial Transaction Tax (FTT) voor pensioenfondsen? Is hiernaar onderzoek verricht door uw ministerie en/of het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u met het oog op het standpunt van de Nederlandse regering uw reactie/oordeel geven over de notitie «No exemption – The Financial Transaction Tax and Pension Funds» van het Network for Sustainable Financial Markets?
Ik ben bekend met het paper van het Network for Sustainable Financial Markets. Hoewel ik het eens ben met de stelling van de auteurs dat pensioenfondsen zoveel mogelijk op de lange termijn gerichte investeringen moeten doen, vraag ik mij af of daartoe het toepassen van een FTT op pensioenfondsen geëigend is. Uit recent onderzoek van Eumedion6 blijkt dat pensioenfondsen meer dan 80 procent van hun Nederlandse aandelen vijf jaar of langer aanhouden. Bij dergelijke looptijden kan lastig worden gesproken over speculatieve, korte termijn transacties. Bovendien ben ik het niet eens met de stelling van de auteurs dat een FTT zal aanmoedigen tot een investeringsbeleid met langere looptijden en een buy and hold strategie. Taak van pensioenfondsen is niet alleen om adequate rendementen te genereren voor deelnemers en pensioengerechtigden, maar ook om risico’s te beheersen die in de tijd veranderen en om kasstromen te accommoderen. Financiële instrumenten (derivaten, deposito’s en geldmarktinstrumenten) die worden gebruikt voor dit risico- en cashmanagement kunnen (noodzakelijkerwijs) een kortere looptijd hebben. De mogelijkheden om het volume van dergelijke transacties terug te brengen zijn beperkt en brengen het gevaar met zich dat risico’s open worden gelaten. Deelnemers en pensioengerechtigden zouden zo met een grotere volatiliteit in pensioenuitkomsten worden geconfronteerd. De alternatieve keuze, namelijk het continueren van deze transacties om de risico’s af te dekken, leidt onder een FTT tot hogere kosten. Die komen ten laste van het rendement en uiteindelijk de pensioenuitkomsten van de deelnemers.
Ik verwacht dus, in tegenstelling tot de auteurs van het paper, dat een FTT geen grote effecten zal hebben op de termijn waarop door fondsen geïnvesteerd wordt in de reële economie, terwijl de taks wel significante gevolgen zal hebben voor de risico’s die fondsen nemen en de hoogte van de pensioenuitkering aan Nederlandse burgers.
Adoptie uit Ethiopië |
|
Foort van Oosten (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitzending van Brandpunt van 24 februari 2013 over misstanden bij adopties van kinderen uit Ethiopië al dan niet door tussenkomst van Wereldkinderen en van het bericht «Nederland telt vele Betty's» in de Volkskrant van 27 februari 2013?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Wereldkinderen onderdeel uitmaakt van de alliantie Together4Change, die in 2010 ruim 52 miljoen euro uit het Mede Financierings Stelsel (MFS-II) heeft ontvangen, waarmee Wereldkinderen in onder andere Ethiopië projecten voor kinderrechten en kinderwelzijn uitvoert?
Wereldkinderen maakt inderdaad deel uit van de MFS II-alliantie Together4Change, waarvan de organisatie ICS (Investing in Children and their Societies) penvoerder is. Deze alliantie ontvangt 46 mln. euro financiering uit het Medefinancieringsstelsel MFS II voor de jaren 2011 t/m 2015. Ik kan bevestigen dat Wereldkinderen in Ethiopië in samenwerking met lokale partners projecten uitvoert die op het terrein van kinderrechten, kinderwelzijn, alternatieve zorg en sociaal economische versterking van gezinnen liggen, maar niet op het terrein van interlandelijke adoptie.
Is het mogelijk dat de adopties via Wereldkinderen, waar in Brandpunt aan wordt gerefereerd, uit deze MFS-II-gelden zijn gefinancierd? Zo ja, waarom wordt ervoor gekozen om adoptieactiviteiten met gelden bestemd voor ontwikkelingshulp te ondersteunen? Wat is de relevantie van adoptie voor ontwikkelingshulp?
Het is uitgesloten dat de adopties via Wereldkinderen waaraan in Brandpunt wordt gerefereerd uit MFS-II middelen zijn gefinancierd. De desbetreffende adopties vonden in de periode 2004–2005 plaats. De MFS-II subsidie is pas vanaf 2011 beschikbaar gesteld. De MFS II Alliantie Together4Change werkt juist aan versterking van lokale structuren voor kind- en jeugdbescherming zodat kinderen op een adequate manier binnen hun eigen gezin of gemeenschap kunnen worden opgevangen. De door het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbaar gestelde gelden aan de Together4Change Alliantie worden niet besteed aan activiteiten op het gebied van interlandelijke adoptie.
In hoeverre worden de overige Nederlandse adoptievergunninghouders (deels) uit overheidsgelden gefinancierd, al dan niet via middelen bestemd voor ontwikkelingssamenwerking? Is er ook sprake van indirecte ondersteuning van betreffende adoptieorganisaties door ondersteuning met ontwikkelingsgelden van aan de organisaties gelieerde ontwikkelingsorganisaties of -programma's?
Geeft voornoemde uitzending u aanleiding acties te ondernemen ter zake (lopende) adoptieprocedures uit Ethiopië? Zo ja, welke maatregelen zullen genomen worden?
De extra waarborgen die Nederland heeft ingevoerd om de adoptieprocedures meer in lijn te krijgen met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag staan beschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer op 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr.32). In de brief aan uw Kamer van 13 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr.1) over de beleidsdoorlichting staat tevens vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures. Gelet op deze maatregelen is het niet noodzakelijk om nu actie te ondernemen.
In hoeverre zijn adoptieorganisaties strafbaar of vervolgbaar naar Nederlands recht, indien zou worden vastgesteld dat adoptieprocedures niet conform de regelgeving zouden zijn verlopen?
Adoptieorganisaties zijn niet strafrechtelijk vervolgbaar. In bepaalde situaties kunnen medewerkers wel vervolgd worden. Ook bestaat de mogelijkheid om de vergunning van de vergunninghoudende instelling in te trekken (artikel 18 Wobka).
Wat zijn de familierechtelijke en internationaal privaatrechtelijke gevolgen voor geadopteerde kinderen nadat is vastgesteld dat een adoptieprocedure met misstanden zou zijn omgeven en het betrokken kind onvrijwillig zou zijn afgestaan? Houdt een adoptie dan stand?
Als de adoptiebeschikking in Nederland is erkend, dan geldt ook naar Nederlands recht dat de adoptie tot stand gekomen is. Deze adoptie houdt dan naar Nederlands recht stand, tenzij de Nederlandse rechter een verzoek van de geadopteerde tot herroeping van de adoptie toewijst. Als de in het buitenland tot stand gekomen adoptie niet in Nederland wordt erkend, bijvoorbeeld omdat sprake is van strijd met de openbare orde, dan bestaat die adoptie naar Nederlands recht niet.
Klopt het dat nagenoeg uitgesloten is dat adopties na 2010 zonder medeweten van biologische ouders tot stand zijn gekomen? Hoe wordt bovendien gecontroleerd dat biologische ouders inderdaad dood zijn, indien dit in een adoptieprocedure zou worden opgeworpen?
Eén van de extra waarborgen die in de procedure gevoegd zijn, is dat er een vertegenwoordiger van de Nederlandse vergunninghouder de biologische ouders bezoekt en (nogmaals) uitlegt wat de consequentie is van het afstand doen van hun kind voor interlandelijke adoptie. Hiermee is het risico tot een minimum beperkt dat ouders niet op de hoogte zijn van de consequenties van interlandelijke adoptie. Verder is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de Ethiopische autoriteiten om zich er zeker van te stellen dat de informatie die in het Ethiopische adoptiedossier aanwezig is, juist is.
Het bericht dat de chemische industrie in Delfzijl niet gebouwd is op het doorstaan van aardbevingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de bedrijven in Delfzijl niet zijn gebouwd op aardbevingen?1
Welke risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van de bewoners voorliggen?
Kunt u het in het artikel genoemde vervolgonderzoek versnellen, zodat de uitkomsten niet nog een half jaar op zich laten wachten?
Kunt u de door de commissie voor Veiligheid en Justitie gevraagde brief over de veiligheidsregio Groningen in relatie tot de aardbevingen als gevolg van gaswinning voor 1 april 2013 aan de Kamer doen toekomen?
Het bericht dat het onderzoek naar schaliegas niet onafhankelijk genoeg wordt uitgevoerd |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Te weinig tegengas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er zoveel kritiek vanuit de klankbordgroep op de opstelling van het onderzoek is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat aan deze kritiek tegemoet gekomen wordt?
Zoals u weet, heb ik de klankbordgroep ingesteld waardoor geborgd is dat alle betrokken en belanghebbende instanties bij het onderzoek betrokken blijven. Via de bijeenkomsten van klankbordgroep wordt de mogelijkheid geboden om met de uitvoerders van het onderzoek te spreken over de opzet en voortgang van het onderzoek. Ook kan er feedback gegeven worden. In feite is dat wat er nu is gebeurd. Leden van de klankbordgroep hebben aangegeven op welke punten zij denken dat het onderzoeksplan verbeterd kan worden.
Woensdag 20 maart is de tweede versie van het concept onderzoeksplan met de klankbordgroep besproken. De bespreking verliep in een constructieve sfeer. Tijdens de bespreking zijn nog op een aantal punten opmerkingen en verbeterpunten geplaatst. Voor zover deze punten onder de scope van het onderzoek vallen, worden deze meegenomen en verwerkt.
Na afloop heeft de klankbordgroep van de bijeenkomst een gezamenlijk bericht opgesteld. Deze is op de site van de Rijksoverheid geplaatst2.
Deelt u de mening dat het cruciaal is voor het draagvlak dat het onderzoek zo transparant mogelijk wordt uitgevoerd waarbij in ieder geval een aantal zo onafhankelijk mogelijke deskundigen betrokken dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat het onderzoek zo transparant mogelijk uitgevoerd dient te worden. Het gehele proces – vanaf het opstellen van de onderzoeksvragen, de Europese aanbesteding en de klankbordgroep – is hierop ingericht.
Zoals ik eerder heb aangegeven, wordt het onderzoek ook nog aan de commissie voor de milieueffectrapportage voorgelegd. Deze stap heb ik extra ingebouwd, om er zeker van te zijn dat het onderzoek op een gedegen en onafhankelijke wijze is uitgevoerd.
Daarnaast heb ik veel informatie op internet geplaatst3. Zo zijn de verslagen van de consultatierondes, welke de basis zijn geweest voor de formulering van de vastgestelde onderzoeksvragen en de verslagen van de klankbordgroep op deze site te vinden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de suggestie vanuit de klankbordgroep om het ministerie van Infrastructuur en Milieu een (grotere) rol te geven bij de uitvoering van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is er goed regulier contact en vindt er informatie-uitwisseling plaats over onderwerpen die beide ministeries raken om goed gebruik te kunnen maken van elkaars kennis en kunde.
Zo is het ministerie van Infrastructuur en Milieu ook bij het schaliegasdossier en bij het onderzoek betrokken. Zoals is aangekondigd in de brief van 19 december 20114, werkt mijn departement samen met het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan de Structuurvisie Ondergrond. In deze structuurvisie is de diepe ondergrond een van de hoofdthema’s.
De mijnbouw, en dus ook schaliegas, maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. De uitkomsten van het onderhavige onderzoek zullen dan ook een plek krijgen in die Structuurvisie.
Het bericht dat het Openbaar Ministerie gelogen heeft in een zedenzaak |
|
Jan de Wit (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van drie rechtspsychologen waaruit blijkt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben gelogen in een Bredase zedenzaak?1
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de brief (Kamerstuk II 33400-VI, nr. 99) die ik uw Kamer heden heb toegezonden over deze zaak.
Hoe kan het dat er geen alarmbellen bij de politie zijn afgegaan toen bleek dat de aangever al eerder valse aangifte van misbruik had gedaan? Hoe is het mogelijk dat ontlastende verklaringen door de politie simpelweg werden geschrapt en alternatieve verklaringen niet werden onderzocht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat op deze wijze fouten zijn gemaakt en dat er kennelijk zo aangestuurd wordt op een veroordeling, ondanks alle lessen die getrokken zijn uit gerechtelijke dwalingen in het verleden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er met de conclusies van dit onderzoek gebeuren? Welke gevolgen heeft dit voor het OM, de politie en de betrokken officier van justitie in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de dramatische gevolgen voor de persoon die destijds (ten onrechte) verdachte was in deze zaak, die slachtoffer is geworden van de hele situatie? Kan het slachtoffer excuses, genoegdoening en eventuele schadevergoeding tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de al langere tijd bestaande en hoogoplopende onenigheid tussen lokale en provinciale overheden en het Rijk over de uittreedsom die het Rijk voorstelt te betalen bij uittreding uit het Recreatieschap Midden-Delfland, welke volgens het recreatieschap veel te laag is om ervoor zorg te dragen dat het recreatieschap de contractuele en wettelijke verplichten in de toekomst kan nakomen?
Ik ben ermee bekend dat het Rijk en het recreatieschap het niet eens zijn over de door het recreatieschap aan het Rijk gestelde voorwaarden voor uittreding.
Bent u bekend met de beslissing d.d. 12 februari jl. van de Midden-Delflandraad van de gemeenschappelijke regeling voor het Recreatieschap Midden-Delfland over de uittreedvoorwaarden voor het Rijk uit het recreatieschap, die per brief d.d. 12 februari jl. aan u kenbaar is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met een beslissing van de Midden-Delflandraad d.d. 12 februari jongstleden waarin het bezwaar van het Rijk tegen de door de Raad bij besluit van 29 juni 2012 gestelde uittreedvoorwaarden goeddeels wordt afgewezen.
Heeft u de intentie om beroep in te stellen bij de rechtbank tegen de beslissing d.d. 12 februari jl. van de Midden-Delflandraad van het recreatieschap? Zo ja, waarom heeft u die intentie?
Ik ga in beroep tegen de beslissing van de Midden-Delflandraad. De uittreedsom van € 51 miljoen die het recreatieschap eist, is onredelijk en disproportioneel. De inhoudelijke en financiële onderbouwing van deze beslissing is daarbij op veel punten onjuist. De door het recreatieschap zelf ingestelde onafhankelijke bezwaaradviescommissie adviseerde in haar advies van 12 december 2012 aan de Midden-Delflandraad dan ook om de bezwaren van de Staat gegrond te verklaren en het besluit waarbij de uittreedsom op € 51 miljoen is gesteld te herroepen. De Midden-Delflandraad legt dit onafhankelijke advies naast zich neer. Beroep bij de bestuursrechter is noodzakelijk om te voorkomen dat de hoogte van het bedrag in rechte komt vast te staan.
Bent u bereid om, alvorens beroep in te stellen tegen het besluit van de Midden-Delflandraad van het Recreatieschap Midden-Delfland d.d. 12 februari jl., nogmaals te proberen om op minnelijke wijze met het recreatieschap tot overeenstemming te komen over de uittreedvoorwaarden en de uittreedsom waaronder het Rijk zich terugtrekt uit de gemeenschappelijke regeling voor het Recreatieschap Midden-Delfland? Zo nee, waarom niet?
Overleg om op minnelijke wijze tot overeenstemming te komen heeft mijn voorkeur boven een gerechtelijke procedure. Het advies van voornoemde onafhankelijke bezwaaradviescommissie biedt hiertoe bruikbare handvatten. Op dit moment ligt er echter een beslissing van de raad, waar ik het niet mee eens ben, maar waar ik wel aan gehouden ben, als ik niet tijdig beroep in stel. Dit maakt overleg in mijn ogen alleen mogelijk wanneer de Midden-Delflandraad zijn beslissing op bezwaar van 12 februari 2013 alsmede zijn primaire besluit van 29 juni 2012 intrekt.
Wijkt de situatie van het Recreatieschap Midden-Delfland af van andere recreatieschappen (bijvoorbeeld recreatieschap de Grevelingen) waar het Rijk zich recent uit heeft teruggetrokken? Zo ja, op welke punten wijkt de situatie van het Recreatieschap Midden-Delfland af van andere recreatieschappen? Zo nee, bestaan er significante verschillen tussen de uittreedsom die het Rijk voorstelt te voldoen bij het Recreatieschap Midden-Delfland en de uittreedsom die het Rijk heeft voldaan bij andere recreatieschappen?
Het Rijk heeft in het verleden slechts aan twee gemeenschappelijke regelingen van recreatieschappen deelgenomen: het Natuur- en recreatieschap De Grevelingen en het Recreatieschap Midden-Delfland. De situatie van het Natuur- en recreatieschap de Grevelingen ten tijde van de uittreding van het Rijk in 2005 week in belangrijke mate af van de situatie van het Recreatieschap Midden-Delfland nu.
Het gebied De Grevelingen is een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en een wetland als bedoeld in de conventie van Ramsar. Dit brengt verplichtingen voor het Rijk met zich tot instandhouding van de aanwezige natuurwaarden. Anders dan bij de uittreding uit het Recreatieschap Midden-Delfland, moest het Rijk ten aanzien van De Grevelingen na uittreding verzekeren dat het aan zijn verplichtingen tot instandhouding van de natuurwaarden van het gebied en de daaraan gekoppelde beleidsdoelen zou blijven voldoen. Voor het Rijk lag het dan ook voor de hand om bij uittreding een langjarige bijdrage in de kosten van beheer en onderhoud van het gebied te leveren. Aan de besteding van de uittreedsom heeft het Rijk voorwaarden verbonden. Het Natuur- en recreatieschap De Grevelingen dient over de besteding van de uittreedsom gedurende 30 jaar jaarlijks verantwoording af te leggen aan het Rijk. Met betrekking tot het Recreatieschap Midden-Delfland is van dergelijke beleidsdoelen van het Rijk geen sprake. De uittreding is juist mede ingegeven door de gedachte dat het beleid met betrekking tot het Recreatieschap Midden-Delfland geheel door de resterende deelnemers in de gemeenschappelijke regeling dient te worden bepaald en dat hier – zoals afgesproken tussen het Rijk en de provincies in het Bestuursakkoord Natuur – geen rijkstaak meer ligt. Aan dit punt wordt door de Midden-Delflandraad voorbij gegaan. Ook zijn er belangrijke financiële verschillen tussen beide schappen. Het Natuur- en recreatieschap De Grevelingen kende destijds jaarlijks een aanzienlijk exploitatietekort, terwijl het Recreatieschap Midden-Delfland financieel goed voorzien is. Het Recreatieschap Midden-Delfland heeft grote financiële reserves die voor meer dan de helft zijn opgebouwd uit de rijksbijdrage die sinds de jaren tachtig jaarlijks werd verstrekt.
Sinds de uittreding uit het Natuur- en recreatieschap De Grevelingen is bovendien de toestand van ‘s Rijks financiën aanmerkelijk verslechterd. Dat betekent dat op tal van uitgaven wordt bezuinigd en dat er dus ook geen ruimte is om voor de uittreding uit het recreatieschap en hogere uittreedsom te vergoeden dan waartoe het Rijk strikt genomen gehouden is.
De schandalen rond de herkomst van voedsel |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er in Duitsland op grote schaal gefraudeerd wordt met de herkomst van eieren, waardoor consumenten die dachten biologische eieren te kopen in werkelijkheid gangbare eieren kochten?1
Ik heb kennis genomen van het instellen van een strafrechtelijk onderzoek door de Duitse autoriteiten naar fraude bij de classificatie van eieren. Mogelijk krijgen eieren onterecht de classificatie «biologisch» ei.
Deelt u de inschatting van British Lion Egg Processors, de organisatie achter het Britse keuringsmerk voor eieren, dat er sinds begin vorig jaar meer dan 12,5 miljard eieren op de markt zijn gekomen die afkomstig waren uit legbatterijen die sinds 1 januari 2012 verboden zijn?2 Zo nee, wat is uw inschatting van de hoeveelheid eieren die illegaal vanuit legbatterijen op de markt is gebracht?
De gedane uitspraken zijn de verantwoordelijkheid van de British Lion Egg Processors. Uit het artikel waarnaar verwezen wordt kan ik niet opmaken waarop de British Lion Egg Processors haar inschatting baseert.
In Nederland is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2012 een opsporingsonderzoek gestart omdat het vermoeden bestaat dat er structureel teveel legkippen in de stallen worden gehouden. In het belang van het opsporingsonderzoek kan ik hierover geen nadere mededelingen doen.
Kunt u aangeven wat u doet om Nederlandse consumenten zekerheid te verschaffen over de herkomst van dierlijke producten?
Het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) is de Nederlandse autoriteit op het gebied van de controle van zuivel en eieren. De controle van eieren voor wat betreft handelsnormen en correcte benamingen van eieren wordt uitgevoerd door de Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (NCAE) van het COKZ. De NVWA houdt tweedelijns toezicht op de uitvoering door NCAE. Op andere terreinen in de pluimveesector, zoals dierenwelzijn en mestregelgeving, houdt de NVWA eerstelijns toezicht.
Voor andere dierlijke producten, zoals vlees, voert de NVWA zelf controles uit op de herkomst en correcte aanduiding daarvan. In het geval dat afwijkingen aangetroffen worden, neemt de NVWA passende actie om te voorkomen dat producten met een onjuiste herkomstaanduiding in omloop komen.
Bent u bereid opsporings- en handhavingscapaciteit drastisch uit te breiden nu het ene voedselschandaal het andere opvolgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik ben van mening dat voedselfraude hard moet worden aangepakt. Tijdens het Algemeen Overleg van donderdag 14 maart jl. over voedselfraude heb ik, samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uitgebreid met uw Kamer gesproken over onder andere de aanpak van voedselfraude. Het uitbreiden van de opsporings- en handhavingscapaciteit lost de problematiek van fraude niet op. Ik heb de taskforce voedselvertrouwen gevraagd om met concrete voorstellen te komen. Ik zal de Kamer voor de zomer hierover informeren.
Het bericht ‘Klant nog geen koning met het provisieverbod’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klant nog geen koning met provisieverbod»?1
Ik ken het bericht. In het genoemde artikel schetst de Consumentenbond haar bevindingen dat er dure service-abonnementen worden aangeboden waarvan de inhoud niet altijd even duidelijk is en dat banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten in rekening brengen bij klanten.
Ik deel niet de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod. In de eerste plaats is door het provisieverbod de transparantie van de kosten van dienstverlening nu zodanig dat consumenten nadrukkelijker geconfronteerd worden met prijzen en tarieven. Onder het provisiesysteem betaalden klanten deze kosten (of meer) vaak ook al, alleen was dat niet altijd even inzichtelijk. Ten tweede is het provisieverbod nog niet zo lang van kracht. Marktpartijen zijn nog druk doende om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe regelgeving die zeer ingrijpend is. Ten derde is de transparantie over de aard en reikwijdte van de dienstverlening al wel uitgebreid, maar nog niet gestandaardiseerd. Ik verwacht dat met de introductie van het vernieuwde, gestandaardiseerde dienstverleningsdocument per 1 juli 2013 daar nog een belangrijke stap gezet zal worden. Dan verwacht ik dat de transparantie omtrent kosten en voorwaarden er nog meer toe zal bijdragen dat consumenten in staat zijn te kiezen tussen aanbiedingen en dienstverleners, waardoor marktdiscipline zal leiden tot redelijke prijzen en voorwaarden. Tenslotte is er ook nog een bepaling die de AFM in staat stelt op te treden tegen kennelijk onredelijke adviestarieven.
Deelt u de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod dat 1 januari 2013 van kracht werd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat hypotheekketens dure serviceabonnementen aanbieden waar ze weinig voor doen en banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten rechtstreeks doorberekenen aan hun klanten? Indien ja, wat vindt u hiervan? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moeten klanten vaak apart betalen voor een adviesgesprek of aanpassing van hun lening terwijl ze al een duur servicecontract hebben afgesloten?
In een servicecontract dient duidelijk te worden gemaakt waarvoor een klant betaalt en waarvoor niet. Klanten moeten daarmee in staat worden gesteld een goed geïnformeerde beslissing te nemen over het al dan niet afsluiten van een serviceabonnement. Het is ook in het belang van de dienstverlener de klant niet voor verrassingen te stellen. Dubbel in rekening brengen is uiteraard niet toegestaan. Daartegen kan de AFM optreden uit hoofde van het verbod op kennelijk onredelijke adviesvergoedingen.
Klopt het dat het provisieverbod op het gebied van lijfrentes nog niet heeft geleid tot een transparante verhouding tussen kosten en opbrengsten en dat banken en verzekeraars allerlei kostenposten benoemen, zoals afhandelingskosten en kosten per uitkering? Indien ja, wat kunt hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het provisieverbod zelf leidt tot grotere transparantie over de beloning van de adviseur/bemiddelaar, omdat die rechtstreeks door de klant betaald moet worden. Naast het provisieverbod is er een aantal maatregelen genomen ter bevordering van transparantie over kosten van een financieel product. Banken en verzekeraars dienen de totale productprijs zonder advies- en distributiekosten transparant te maken. Alle financieel dienstverleners, ook banken en verzekeraars, dienen aan de klant de aard en reikwijdte en kosten van hun dienstverlening bekend te maken in de oriëntatiefase, zodat klanten in staat worden gesteld een goed geïnformeerde keuze te maken omtrent de dienstverlening die ze wensen. Aanbieders dienen ook hun advies- en distributiekosten apart en rechtstreeks bij de klant in rekening te brengen. Ook daarmee is de transparantie toegenomen ten opzichte van de periode voor introductie van het provisieverbod.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop het provisieverbod nu wordt uitgevoerd door aanbieders en adviseurs niet bijdraagt aan het oorspronkelijke doel van het provisieverbod, namelijk het belang van de klant centraal stellen? Zo ja, bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te monitoren of het provisieverbod op een juiste wijze wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvatting niet, maar ik begrijp de zorgen die er zijn. Daarom houd ik de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en monitort de AFM de uitvoering van het provisieverbod intensief.
Het bericht dat per 1 maart al banen verdwijnen bij gevangenissen in Ter Apel, Hoogeveen en Veenhuizen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat per 1 maart 2013 tientallen banen verdwijnen bij de gevangenissen in Ter Apel, Hoogeveen en Veenhuizen? Klopt dit bericht? Zo ja, hoeveel banen verdwijnen er exact? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe is de situatie dan wel?1
Ja, dit bericht is mij bekend. Het is niet juist dat er per 1 maart 2013 tientallen banen verdwijnen bij de genoemde penitentiaire inrichtingen (PI’s). Op dit moment is in een aantal vestigingen sprake van onderbezetting. Uit een oogpunt van efficiency is ervoor gekozen de leegstand te concentreren in een aantal PI’s. Het concentreren van leegstand is een gebruikelijke bedrijfsvoeringsmaatregel die vaker wordt toegepast om het DJI-personeel efficiënt in te zetten. Het concentreren van leegstand is een maatregel die los staat van het Masterplan DJI dat ik op 22 maart jl. aan uw kamer heb gestuurd.
Als het bericht waar is dat er tientallen banen verdwijnen, loopt u hiermee vooruit op uw plannen ten aanzien van de lokaties van gevangenissen dat u nog moet presenteren aan de Tweede Kamer (Masterplan Gevangeniswezen)? Zo ja, waarom heeft u niet gewacht tot de plannen zijn besproken in de Tweede Kamer? Als deze inkrimping van banen niet het gevolg is van het nog te presenteren Masterplan, waarom worden er dan wel banen geschrapt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u overleg gehad met de minister voor Rijksdienst en Wonen? Is deze reorganisatie/inkrimping een onderdeel van het plan dat de minister voor Rijksdienst en Wonen gaat uitrollen over alle rijksdiensten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de herschikking van de gevangenen en het sluiten van gevangenissen onderdeel te laten zijn van het beleid van de minister voor Rijksdienst en Wonen, zodat sommige (krimp)regio's niet extra zwaar worden belast?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 maakt de concentratie van leegstand geen deel uit van het Masterplan DJI. Over dit Masterplan heeft afstemming plaatsgevonden met de minister voor Rijksdienst en Wonen. In mijn brief van 27 november 20122 heb ik uw Kamer gemeld dat het onvermijdelijk is inrichtingen te sluiten. Een van de criteria bij de besluitvorming hierover is welke effecten de sluiting van een inrichting heeft op het DJI-personeel in relatie tot de regionale werkgelegenheidssituatie. Krimpregio’s hebben daarbij bijzondere aandacht.
Hoeveel cellen staan er leeg in de Grittenborg, Ter Apel en Veenhuizen?
Als gevolg van het besluit leegstand te concentreren zijn er in de PI Hoogeveen 50 celplaatsen buiten gebruik geplaatst en in de PI Ter Apel 32. In Veenhuizen zijn geen buiten gebruik geplaatst.
Is het waar dat gedetineerden worden overgeplaatst? Zo ja, hoeveel gedetineerden betreft dit en naar welke gevangenis(sen) worden zij overgebracht?
Vanuit de PI Hoogeveen zijn 21 gedetineerden overgeplaatst naar een huis van bewaring in hetzelfde arrondissement of in een aanpalend arrondissement. Vanuit de PI Ter Apel zijn geen gedetineerden overgeplaatst.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen totdat het Masterplan gevangenissen in de Tweede Kamer is besproken? Zo nee, waarom niet?
Vooruitlopend op de bespreking van het Masterplan in uw Kamer zullen er geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het locatiebeleid politie, meldkamers, Openbaar ministerie en rechterlijke macht op 13 maart 2013?
In verband met het verzamelen van de door uw kamer verzochte gegevens is het niet gelukt deze vragen voor 13 maart 2013 te beantwoorden.
De sombere CBS cijfers over de werkloosheid, de huizenprijzen en het consumentenvertrouwen over de maand januari |
|
Teun van Dijck (PVV), Roland van Vliet (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de sombere CBS-cijfers over de werkloosheid, de huizenprijzen en het consumentenvertrouwen over de maand januari?
Ja.
Deelt u de conclusie dat door het vasthouden aan de 3%-grens de economische neergang steeds verder versnelt?
Voor 2013 voorziet het kabinet een begrotingstekort van boven de 3 procent. Het woningmarktpakket waarover kabinet met D66, ChristenUnie en SGP overeenstemming heeft bereikt betekent in 2013 een stimulans voor de woningmarkt en bouwsector. Dit ondersteunt de kwetsbare werkgelegenheid in deze sector. Zo wordt onder andere de btw voor onderhoud en renovatie een jaar lang verlaagd tot 6 procent, wordt het budget voor startersleningen opgehoogd, en draagt de overheid bij aan een revolverend fonds energiebesparing. Naast de stimulansen van het woningpakket zal het kabinet bedrijven in staat stellen om investeringen die dit jaar worden gedaan, versneld af te schrijven. Bij elkaar betekent dit een impuls van ruim 800 miljoen in het lopende jaar.
Het kabinet zal verder voor 2013 de begrotingsregels handhaven; eventuele overschrijdingen zullen binnen de begroting worden opgelost, het uitgavenplafond wordt gerespecteerd. In aanvulling hierop worden in 2013 geen extra besparingsmaatregelen getroffen. Hierbij houdt het kabinet rekening met de actuele economische situatie, het al omvangrijke pakket voor 2013, de EMU-saldobelastende nationalisatie van SNS-Reaal en het beperkte instrumentarium om de begroting van een lopend jaar te beïnvloeden.
Voor 2014 en latere jaren heeft het kabinet voorstellen gedaan om het tekort duurzaam onder de 3 procent te brengen. Op deze manier wordt voorkomen dat de overheid te lang boven haar stand leeft. Financièle markten houden kritisch in de gaten dat overheden hun begroting op orde brengen.
Het op orde brengen van de overheidsfinanciën is geen doel op zich. Het is een middel om meer ruimte te bieden voor initiatief en talent en onze voorzieningen, bijvoorbeeld op het gebied van zorg, onderwijs en AOW, op een fatsoenlijk niveau in stand te kunnen houden; nu maar ook in de toekomst.
Deelt u de mening dat de hervormingen op het gebied van de woningmarkt, de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel, contraproductief zijn voor het herstel van het consumentenvertrouwen?
Voor een duurzame economische groei en werkgelegenheid is het van belang om de belangrijke hervormingen en maatregelen uit het regeerakkoord op het gebied van de woningmarkt, de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel door te zetten. Hiermee versterken we het structurele groeivermogen van onze economie en zorgen we voor duidelijkheid voor burgers en bedrijven over de toekomstige inrichting van ons land. Dit vormt een goede basis voor de terugkeer van vertrouwen.
Wat gaat u doen om de stijgende werkeloosheid te stoppen en de koopkracht van de gedeprimeerde belastingbetalers te versterken, zodat de koopbereidheid, de economie en het vertrouwen de broodnodige stimulans krijgen?
De maatregelen uit het regeerakkoord hebben bij uitstek het doel het vertrouwen in de Nederlandse economie weer te herstellen. Het kabinet doet dit onder meer door zekerheid te bieden over de woningmarkt, door de zorg houdbaar te maken voor de toekomst en door de AOW betaalbaar te houden. Alleen op deze manier zal Nederland de transitie maken naar een toekomstbestendig groeimodel maken.
Tegelijkertijd vraagt de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt nadrukkelijk om aandacht en actie van het kabinet. Daarom werkt het kabinet, in samenspraak met de sociale partners, aan versterking van de Nederlandse economie waardoor de kansen op werk voor iedereen worden vergroot. Op korte termijn leidt de verslechterde economische situatie tot een snel oplopende werkloosheid. Voor mensen die hun baan verliezen of wiens baan onzeker is, zijn dit zware tijden. Het kabinet heeft daarom extra middelen uitgetrokken voor de ondersteuning van zowel jongere als oudere werklozen in 2013 en 2014. Daarnaast heeft het kabinet sociale partners gevraagd om sectorale plannen in te dienen. In deze sectorale plannen kunnen sociale partners afspraken maken over bijvoorbeeld van-werk-naar-werk trajecten. Het kabinet is bereid om, onder voorwaarden, deze sectorale plannen via cofinanciering te faciliteren.
Om de werkloosheid onder jongeren te bestrijden en te voorkomen, wordt een nieuwe impuls gegeven aan de regionale aanpak van jeugdwerkloosheid. Door de herinvoering van School Ex 2.0 stimuleren we jongeren langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktperspectief. Daarnaast blijft het kabinet onverminderd inzetten op het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. Om de Aanpak Jeugdwerkloosheid kracht bij te zetten stelt het kabinet op korte termijn een ambassadeur voor de Aanpak Jeugdwerkloosheid in.
Agenten die Twitter gebruiken |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat individuele twitteraccounts per 1 april 2013 verboden zijn? Wat is hiervan de reden?1
Nee, deze bewering is onjuist.
Klopt het dat er plannen zijn om individuele twitteraccounts van agenten te vervangen door teamaccounts? Wat is de meerwaarde van deze teamaccounts ten opzichte van individuele accounts?
Nee, integendeel: individuele accounts worden juist gestimuleerd. De ervaringen in verschillende delen van het land leren dat social media in het algemeen en twitter in het bijzonder, een waardevolle aanvulling vormen op de traditionele communicatiemiddelen tussen politie en burger.
De politie zet dan ook juist in op het gebruik van deze social media in haar contact met de burger. Twitter is een belangrijk medium voor een wijkagent in de contacten met de inwoners en ondernemers in zijn of haar buurt. Inmiddels twitteren er al ruim 1300 wijkagenten. Vrijwel alle wijkagenten hebben een smartphone en worden gefaseerd opgeleid in het gebruik van twitter.
Er wordt daarbij gekozen voor een twitteraccount waarin de naam van de wijk of buurt terugkomt en de naam van de betreffende wijkagent. In buurten waar wijkagenten als duo opereren wordt vooral de naam van de buurt primair gebruikt.
Daarnaast worden vanuit de woordvoerders van de politie ook algemene twitteraccounts ingezet om burgers te informeren, zoals @politie_leiden, @politie_adam. Ook is er een landelijke account: @politie.
Tevens wordt soms gekozen voor thema-accounts, bijvoorbeeld «politieheli» of «stoploverboy», om specifieke onderwerpen onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat individuele accounts van bijvoorbeeld wijkagenten een meerwaarde hebben voor het werk, omdat agenten daardoor veel informatie over de wijk krijgen en de afstand tussen inwoners en agent verkleind wordt? Zo ja, waarom wordt er dan toch voor gekozen individuele accounts te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot uw voornemen om meer vertrouwen te stellen in de capaciteiten van de individuele agent?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een eventueel verbod op het individueel gebruik van twitter te heroverwegen en in overleg met gebruikers te komen tot duidelijke richtlijnen, zodat fouten in het gebruik zoveel mogelijk worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zie antwoord vraag 2.
Een steakhouse dat al 63 jaar paard verkoopt als rund |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Piet de Leeuw biecht nu alles maar op: «We serveren paard sinds 1949»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Warenwet niet toestaat vlees als biefstuk te verkopen wanneer het niet afkomstig is van rund? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) opdracht te geven proces verbaal op te maken?
De Warenwet staat toe dat vlees verkocht kan worden als biefstuk terwijl het niet afkomstig is van rund. Er zijn geen specifieke regels waar de benaming «biefstuk» aan moet voldoen.
Wel moet getoetst worden aan artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) 178/2002) en aan de artikelen 4, eerste lid en 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen: algemene vereisten voor de benaming van een levensmiddel en het algemene verbod om te misleiden.
In artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving is bepaald dat de etikettering van, de reclame voor en de aanbiedingsvorm van levensmiddelen, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, de omgeving waarin zij zijn uitgestald en de informatie die erover wordt verstrekt via ongeacht welke kanalen, de consument niet mag misleiden.
Het is ook niet toegestaan om de consument foutief of onvolledig te informeren over de oorsprong van het vlees. In artikel 29 is namelijk bepaald dat het niet is toegestaan informatie over onder andere de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling en de oorsprong of herkomst te verstrekken die een onjuiste indruk kan wekken en derhalve misleidend is voor de consument.
Of er sprake is van misleiding zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Hoe verklaart u dat een restaurant haar klanten ruim 60 jaar bewust in verwarring kan laten over de herkomst van het geserveerde vlees, in strijd met de wettelijke bepalingen, en wat zegt dat voor u over de opsporingsinstanties?
Ik ben niet op de hoogte van het feit dat het restaurant haar klanten bewust in verwarring heeft gelaten over de herkomst van het vlees. Uit de berichtgeving blijkt dat het restaurant biefstuk op de kaart had staan en klanten dit ook zo bestelden.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 al heb aangegeven, dient van geval tot geval beoordeeld te worden of er sprake is van misleiding. Daarbij spelen naast de benaming ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld de wijze van presentatie. De beoordeling of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding is voorbehouden aan de NVWA.
Hoe beoordeelt u het feit dat het personeel van het betreffende restaurant door de eigenaar verplicht werd te zwijgen over de herkomst van het vlees?
Alleen uit de berichtgeving heb ik vernomen dat er onder het personeel sprake was van een soort geheimhoudingsplicht. Het enige dat voor mij daadwerkelijk van belang is het feit dat op grond van de Warenwet de klant niet misleid mag worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat tegen het betreffende restaurant nog steeds geen proces verbaal is opgemaakt wegens misleiding en overtreding van de Warenwet en dat de NVWA heeft aangegeven daaraan geen prioriteit te geven? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en bent u bereid alsnog vervolging in te stellen? Zo nee, wanneer is proces verbaal opgemaakt en op basis van welke verdenking?
Er is tot op heden geen proces verbaal opgemaakt wegens misleiding en overtreding van de Warenwet. De handhaving van de NVWA is risicogebaseerd: hoe meer risico hoe meer prioriteit. Daarom heeft voedselveiligheid de hoogste prioriteit. Maar ook bij vormen van ernstige misleiding treedt de NVWA op. Zoals gemeld is het voorbehouden aan de NVWA om te beoordelen of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding. Zo ook in deze casus. Ik heb de NVWA verzocht hieraan de vereiste aandacht te geven en mij te informeren over hoe zij deze specifieke casus beoordeelt.
Het weigeren van blindengeleidehonden door taxichauffeurs |
|
Linda Voortman (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage van PowNews waarin aangetoond wordt dat taxichauffeurs mensen met een blindengeleidehond weigeren?1
Ja, ik heb de uitzending gezien.
Bent u ook verbaasd dat het de betreffende vrouw niet lukt een taxi te krijgen vanwege haar blindengeleidehond?
Helaas ben ik niet verbaasd. Uit eerdere berichtgeving is mij gebleken dat het weigeren van blindengeleidehonden in taxi’s voorkomt. Ik vind dit ongewenst en ongepast.
Deelt u de mening dat mensen niet geweigerd mogen worden voor een taxirit op basis van de aanwezigheid van een blindengeleidehond? Welke maatregelen zijn er reeds genomen om de toegankelijkheid van taxivervoer voor mensen met een handicap, en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder, te waarborgen?
Ik deel deze mening. Voor het taxivervoer via standplaatsen (de «opstapmarkt») geeft de Taxiwet van oktober 2011 gemeenten de mogelijkheid kwaliteitseisen te stellen, in aanvulling op de algemene wettelijke eisen. Gemeenten kunnen dus ook eisen stellen aan de toegankelijkheid van taxivoertuigen en een vervoerplicht opleggen. Ik zal bij de gemeenten aandringen dit punt in hun locale taxiregelgeving op te nemen, zoals ik heb aangekondigd in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel handelingen 1398).
Bij besteld taxivervoer (de «belmarkt») kan de klant tevoren aangeven dat hij een beperking heeft en eventueel een blindengeleidehond meevoert. De taxivervoerder kan zijn aanbod dan hierop afstemmen.
Reizigers met een fysieke of mentale handicap, en reizigers met een rolstoel kunnen ook gebruik maken van speciaal taxivervoer («contractvervoer»). Hieronder vallen onder meer het Wmo-vervoer, vervoer via Valys en het leerlingenvervoer. Dit taxivervoer wordt vaak met taxibusjes uitgevoerd die geschikt zijn voor het meenemen van reizigers in rolstoelen.
Bent u na het zien van deze uitzending van mening dat het taxivervoer voldoende toegankelijk is voor mensen met een handicap en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder? Zo nee, welke (wettelijke) maatregelen kunt en wilt u nemen om de toegankelijkheid van het taxivervoer voor deze mensen wel te waarborgen?
Gelet op mijn antwoord op vraag 3 ben ik van mening dat het goed zou zijn als gemeenten waar nodig de toegankelijkheid verder verbeteren door eisen aan het locale taxivervoer te stellen, in de zin dat zij een vervoerplicht eisen voor deze specifieke groep(en). In mijn antwoord op vraag 3 heb ik ook aangegeven dat ik de gemeenten zal aansporen van hun bevoegdheid gebruik te maken.
Deelt u de mening dat het toelaten van mensen met een blindengeleidehond tot de taxi onderdeel zou moeten zijn van de vergunningverlening voor taxivervoerders? Is bij u bekend hoeveel gemeenten deze eis expliciet in de vergunningverlening hebben opgenomen? Bent u tevreden over de wijze waarop door gemeenten wordt toegezien op naleving van deze toelatingseisen?
Als gemeenten een vervoerplicht opleggen impliceert dit dat blindengeleidehonden niet mogen worden geweigerd.
Mij is niet bekend hoeveel gemeenten sinds het van kracht worden van de Taxiwet in oktober 2011 een vervoerplicht hebben ingevoerd. Zoals bekend voert de gemeente Amsterdam per 8 mei 2013 de vervoerplicht in voor de opstapmarkt.
Over de naleving van toelatingseisen kan ik geen oordeel geven, omdat nog geen gemeentelijke taxiverordeningen van kracht zijn. Dit punt neem ik wel mee in de evaluatie van de Taxiwet in 2014.
Bent u van mening dat gemeenten voldoende toezicht kunnen houden op de toegankelijkheid van het taxivervoer voor mensen met een blindengeleidehond, zeker gezien het in deze reportage gaat om een gemeente waarvan u eerder stelde dat deze in de verordening heeft vastgelegd dat taxichauffeurs geen mensen met een blindengeleidehond mogen weigeren?2
Gemeenten kunnen voldoende toezicht houden op de toegankelijkheid van taxivervoer, als dit in hun taxiverordening is opgenomen. Gemeenten kunnen daartoe handhavingscapaciteit inzetten. De gemeente Amsterdam heeft aangekondigd vanaf 8 mei 2013 streng toe te zien op naleving van de taxiverordening door de TTO’s, de Toegelaten Taxi Organisaties.
Bent u nog steeds van mening dat landelijke wetgeving voor de toegankelijkheid van taxivervoer voor mensen met een handicap, en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder, niet noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Ik vind dat er voldoende mogelijkheden zijn om op locaal niveau maatregelen te nemen. Locaal maatwerk past mijns inziens het beste bij het aanpakken van het weigeren van blindengeleidehonden in straattaxi’s.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ratificatie van het VN verdrag voor mensen met een handicap? Per wanneer denkt u dit verdrag te kunnen ratificeren?
Een wetsvoorstel tot goedkeuring van het VN-verdrag wordt met bijbehorend voorstel voor een invoeringswet dit jaar bij uw Kamer ingediend. Volgens planning zal het VN-verdrag medio 2015 geratificeerd zijn.
Het opgeklopte bericht dat de plofkip verdwijnt uit de Nederlandse schappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Voor supermarkt gefokte kip krijgt extra ruimte vanaf 2015» en het bericht «Plofkip in flauwekulsaus»?1
Ik ben verheugd met het initiatief van de supermarkten en de pluimveevleesketen om een nieuw marktsegment voor vers pluimveevlees te gaan produceren voor de Nederlandse supermarkten. Het is van groot belang dat alle betrokken partijen in de volle breedte afspraken hebben gemaakt over dierenwelzijn, milieu, het verder beperken van het gebruik van antibiotica en over de afzet van het pluimveevlees van producent tot de Nederlandse supermarkt. Het past in de aanpak van de Commissie Van Doorn in het kader van het Verbond van Den Bosch en in mijn beleid dat markt- en ketenpartijen samen met maatschappelijke organisaties vraaggestuurd werken aan de verdere verduurzaming van de productie en consumptie van onder andere pluimveevlees.
De gemaakte afspraken zijn een belangrijke eerste stap. Verduurzaming is een continu proces en gaat stap voor stap. Om te kunnen blijven voldoen aan de vragen vanuit de samenleving is het nodig dat er verdergaande stappen worden gezet voor met name dierenwelzijn.
Kunt u aangeven wat de precieze rol van supermarkten, slachterijen en pluimveehouders in dit proces is, hoe zij de taken verdelen en wat de gevolgen voor alle drie afzonderlijk zijn? Kunt u daarbij tevens aangeven welk deel van de sector niet betrokken is en welke gevolgen dit heeft?
De supermarkten stellen vanuit een oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord en betaalbaar voedsel de eisen vast waaraan duurzaam pluimveevlees moet voldoen. Hierbij is gezocht naar een balans tussen dier, mens en milieu en wat prijstechnisch voor de consument en maatschappelijk gezien volgens de supermarkten verantwoord is. Namens de supermarkten was een aantal individuele supermarkten betrokken. Daarnaast vertegenwoordigde het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) alle overige supermarkten.
De rol van de pluimveevleesketen (vertegenwoordigd door twee pluimveeslachterijen, de Nederlandse Pluimveevlees verwerkende industrie (Nepluvi), de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) en de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP)) was het nagaan van de kosten voor de ketenpartijen en de effecten op het milieu. Belangrijke aandachtspunten hierbij waren dat de Kip van Morgen prijstechnisch voor de consument en kostentechnisch voor de producent verantwoord moet zijn. De slachterijen hebben verder een spilfunctie als contractpartner voor de individuele supermarkten, waarbij een eerlijke doorberekening van de extra productiekosten in de consumentenprijs van groot belang is voor een economisch duurzaam marktconcept.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden nageleefd? Zijn er sancties verbonden aan het niet naleven van de afspraken?
Elke supermarktketen maakt leveringsafspraken over de Kip van Morgen met zijn leveranciers (slachterijen, vleesverwerkers en vleeskuikenhouders). De leveringsvoorwaarden en de inkoopspecificaties worden geborgd en gehandhaafd door de private kwaliteitsystemen waaronder IKB-KIP en GlobalGap. Onderdeel van deze kwaliteitsystemen is een pakket van sanctiemaatregelen waaronder in het uiterste geval schorsing of intrekking van het kwaliteitscertificaat van een bedrijf.
Wat zijn de te verwachten effecten van deze plannen voor de milieudruk?
De milieubelasting van de Kip van Morgen (broeikasgas emissies, energiegebruik, landgebruik, stikstofemissies en fosfaatproductie) is zonder aanvullende maatregelen minder gunstig dan bij de gangbare kip. De komende periode werken de supermarkten en de pluimveevleesketen samen met Stichting Natuur en Milieu de milieucriteria nader uit waarmee de milieubelasting van de Kip van Morgen kan worden verminderd.
Deelt u de mening dat de gepresenteerde plannen om de kippen extra ruimte ter grote van een luciferdoosje te geven en hun enkele dagen extra in leven te laten, niet significant en onvoldoende zijn, zeker wanneer dit vergeleken wordt met het leven van de kip die één ster krijgt van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming? Zo ja, welke inspanningen verwacht u wel? Zo nee, waarom niet?2
De betrokken partijen hebben gekozen voor een integrale aanpak waarbij niet alleen naar verbeteringen voor het dierenwelzijn is gezocht. Er is gekozen voor een balans tussen dierenwelzijn, milieu, dier- en volksgezondheid en economische haalbaarheid voor de consument. Ten aanzien van het dierenwelzijn is het overschakelen naar andere trager groeiende vleeskuikenrassen een substantiële stap. Onderdeel van de afspraken tussen de Nederlandse supermarkten en de pluimveevleesketen is verder dat de retail ook andere diervriendelijkere pluimveevleesproducten met het Beter Leven Kenmerk in de schappen blijft aanbieden zodat de consument verschillende keuzemogelijkheden heeft. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn deze afspraken een belangrijke eerste stap maar wat betreft dierenwelzijn geen eindstation.
Bent u van mening dat er voldoende invulling wordt gegeven aan het initiatief «Vlees Beter Initiatief: Ander Vlees in 2020»? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u aanleiding om aanvullende afspraken te maken met de sector?
Naast pluimveevlees werken de Nederlandse supermarkten samen met de varkensvleesketen en maatschappelijke organisaties aan inkoopspecificaties voor duurzamer varkensvlees. Deze besprekingen zijn nog niet afgerond. Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) streeft ernaar hierover voor de zomer te communiceren. Ik zie geen aanleiding om hierover aanvullende afspraken te maken met de sector omdat dit belangrijke initiatief voortkomt uit de bij het Verbond van Den Bosch betrokken partijen.
Verwacht u dat in 2020 de Nederlandse schappen inderdaad «plofkipvrij» zijn? Zo ja, waar baseert u die verwachting op? Zo nee, bent u van plan aanvullende maatregelen te treffen?
Ik zie dit met vertrouwen tegemoet omdat alle supermarkten de Kip van Morgen hebben onderschreven en in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen deze stap willen zetten.
Is er zicht op de mogelijkheid om op termijn het dierenwelzijn via de Europese regels zichtbaar te maken op de verpakking van alle dierlijke producten, bijvoorbeeld door een Europees keurmerk of EU label voor dierenwelzijn, vergelijkbaar met de bestaande aanpak van biologische producten? Zo ja, kan het bestaande Nederlandse systeem met sterren (Beter leven keurmerk) daarbij als basis dienen en bent u bereid dit in Europees verband onder de aandacht te brengen?
Er bestaat reeds een aantal EU-regels met betrekking tot de etikettering van het welzijnsniveau van het houderijsysteem van bepaalde landbouwhuisdieren, zoals de code voor het houderijsysteem van leghennen, de facultatieve aanduiding van het houderijsysteem bij scharrelpluimveevlees en het systeem van de biologische productie. De Raad van Landbouwministers heeft vorig jaar geconcludeerd dat vrijwillige etiketteringsregelingen een manier kunnen zijn om hogere standaarden voor dierenwelzijn te bevorderen, wanneer deze vertrouwenwekkend, transparant en betrouwbaar zijn, de welzijnsboodschap goed overbrengen en verder gaan dan minimumeisen in de wetgeving. De Europese Commissie studeert momenteel op verbeteringsmogelijkheden van voorlichting en informatievoorziening over dierenwelzijn. Zij neemt hierbij de instelling van een Europese database met informatie voor consumenten en andere belanghebbenden in overweging.
Mijn voorganger heeft bij de Europese Commissie reeds bepleit dat een Europees benchmarkingsysteem en beoordelingskader voor diervriendelijk geproduceerde producten, samen met etikettering, een stimulerende rol kan spelen. De Europese Commissie is verzocht om hierbij rekening te houden met reeds ontwikkelde goede praktijken. Het Beter leven kenmerk is afgelopen jaar door Nederland als voorbeeld van een reeds ontwikkelde goede praktijk ingebracht in het raadswerkgroepcircuit over de EU-strategie dierenwelzijn. Ik zal het Nederlandse Beter Leven Kenmerk bij de Europese Commissie onder de aandacht blijven brengen als een mogelijke bijdrage aan het eerder genoemde Europese benchmarkingsysteem en de databank waar de Commissie zich thans over buigt.
Adopties uit Ethiopië en de handelswijze van de vergunninghouder |
|
Jan de Wit (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzendingen van Argos1 en Brandpunt2 over onzorgvuldigheden en misstanden rondom adopties uit Ethiopië?
De onzorgvuldigheden in adoptieprocedures die hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië zijn bij mij bekend en dateren van 2009 en eerder. Nadat deze onzorgvuldigheden zijn geconstateerd zijn er maatregelen genomen om de procedures meer in lijn te brengen met het Haags Adoptieverdrag. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr. 32)
Ziet u, naar aanleiding van deze onthullingen, reden om terug te komen op uw eerdere standpunt geuit in antwoorden op Kamervragen3 dat er aanvullende maatregelen zijn genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken, dat de Ethiopische autoriteiten sinds 2009 hard werken aan de versterking van hun adoptieprocedures en dat er geen aanleiding is om adopties uit Ethiopië stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden terug te komen op mijn eerdere standpunt. In de uitzendingen is met name aandacht besteed aan zaken die in het verleden hebben plaatsgevonden en waarover mijn voorganger in algemene zin uw Kamer heeft geïnformeerd. De aanvullende maatregelen zijn in het licht daarvan genomen. Sindsdien is er geen aanleiding geweest om te concluderen dat procedures niet zorgvuldig plaatsvinden.
Welke garanties en waarborgen zijn er nu dat adopties uit Ethiopië zuiver verlopen, dat de dossiers op orde zijn en dat de daarin gelegen informatie ook juist is? Wat is hierin de rol en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse vergunninghouder? Hoe serieus neemt de Nederlandse vergunninghouder deze rol?
De Ethiopische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de zorgvuldigheid en juistheid van de dossiers die in Ethiopië worden opgemaakt. Dit wordt ook door de Ethiopische rechtbank getoetst. De Nederlandse vergunninghouder en de Nederlandse Centrale autoriteit beoordelen eveneens de Ethiopische documenten. Als er onjuistheden in het dossier worden geconstateerd wordt er om opheldering gevraagd aan de Ethiopische autoriteiten. De extra waarborgen die Nederland heeft ingevoerd om de adoptieprocedures meer in lijn te krijgen met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag staan beschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer op 16 februari 2010. In de brief aan uw Kamer van 13 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting staat tevens vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Hoe beoordeelt u de rol van de vergunninghouder, Wereldkinderen, bij de adoptie die in de uitzending van Brandpunt is uitgelicht?4 Hoe kan deze organisatie beweren dat het dankzij haar inspanningen is dat de biologische ouders in Ethiopië zijn gevonden, terwijl zij in werkelijkheid juist heeft geweigerd hieraan mee te werken? Zijn er aanwijzingen dat Wereldkinderen bewust feiten heeft achter gehouden dan wel bewust bepaalde zaken niet heeft onderzocht? Op welke wijze gaat u deze organisatie hierop aanspreken?
Wereldkinderen heeft niet geweigerd inspanningen te leveren bij het vinden van de biologische familie van de uitgelichte zaak in de uitzending van Brandpunt. Vereniging Wereldkinderen heeft op meerdere manieren en momenten gezocht naar de biologische ouders die hun kind hadden afgestaan voor interlandelijke adoptie. Helaas heeft dit niet in alle gevallen het gewenste resultaat opgeleverd. Er zijn geen aanwijzingen dat vereniging Wereldkinderen bewust informatie en feiten heeft achtergehouden of zaken bewust niet heeft onderzocht. Met vereniging Wereldkinderen is hierover al in 2009 uitgebreid gesproken.
Bent u bereid onderzoek in te laten stellen naar de rol van deze Nederlandse vergunninghouder?
Ik zie geen aanleiding onderzoek in te stellen naar de rol van vereniging Wereldkinderen. Vereniging Wereldkinderen heeft onderzoek ingesteld naar mogelijke misstanden en passende actie ondernomen.
Deelt u de mening dat adopties uit Ethiopië uit het verleden onderzocht moeten worden zodat duidelijk wordt of er vaker ten onrechte vermeld is dat de Ethiopische biologische ouders overleden waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal een dergelijk onderzoek plaats vinden en door wie zal dit verricht worden?
Ik heb mij beraden of er nog onderzoek moest worden verricht naar adoptiezaken die in het verleden hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië, maar heb besloten daar van af te zien. De kinderen zijn inmiddels geruime tijd in hun Nederlandse adoptiegezin, waarbij sprake is van family-life en in vrijwel alle procedures zal de adoptie naar Nederlands recht reeds zijn uitgesproken. Ik acht het niet in het belang van de reeds geplaatste kinderen en adoptiefouders om hier nader onderzoek naar te verrichten. Vanzelfsprekend vraag ik de vergunninghouders om betrokkenen te informeren zodra blijkt dat biologische ouders zich bij de Ethiopische autoriteiten hebben gemeld. De vergunninghouders hebben aangegeven uiteraard bereid te zijn de geadopteerde en de adoptiefouders hier verder in te ondersteunen. Inmiddels heeft Wereldkinderen alle adoptiefouders die betrokken waren bij het rapport Fruits of Ethiopia per brief benaderd. Daarin wordt aangegeven dat zij nogmaals in gesprek kunnen met Wereldkinderen.
Ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen in EU werken 59 dagen «gratis»»?1
Ja
Deelt u de mening dat ongelijke beloning van mannen en vrouwen voor hetzelfde (soort) werk onacceptabel is? Zo ja, welke maatregelen heeft u inmiddels genomen of gaat u nemen om deze ongelijkheid te voorkomen?
Indien er daadwerkelijk sprake is van beloningsdiscriminatie vind ik dit onacceptabel en dient dit met kracht te worden bestreden. Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet zich actief in om nog bestaande loonverschillen tussen mannen en vrouwen voor gelijke arbeid weg te nemen.
Ik heb op 18 februari 2013 in een adviesaanvraag over discriminatie op de arbeidsmarkt aan de SER gevraagd welke aanvullende acties kunnen bijdragen aan het voorkómen en bestrijden van ongelijke beloning.
Hoeveel procent verdienen vrouwen gemiddeld per uur minder dan mannen in Nederland? Hoeveel dagen werken vrouwen in Nederland gratis? Hoe staat Nederland ervoor ten opzichte van EU-landen en andere landen?
De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 2010 die in november 2012 zijn gepubliceerd in het rapport «Gelijk loon voor gelijk werk?», laten voor de overheid een ongecorrigeerd beloningsverschil tussen mannen en vrouwen zien van 13 procent en in het bedrijfsleven van 20 procent. Als rekening wordt gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken (zoals leeftijd, arbeidsduur, opleidingsniveau) blijft een verschil over van 7 procent bij de overheid en 8 procent in het bedrijfsleven.
Een deel van de beloningsverschillen kunnen niet worden verklaard. Dit betekent niet per definitie dat er sprake is van beloningsdiscriminatie of dat vrouwen dagen gratis werken. Werknemers kunnen bijvoorbeeld bewust voor een lager salaris kiezen als daar betere secundaire arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld flexibele werktijden) tegenover staan en ook verschillende onderhandelingsvaardigheden kunnen bijdragen aan het beloningsverschil. Het valt echter ook niet uit te sluiten dat er sprake is van beloningsdiscriminatie. Opvallend is echter dat uit het CBS-onderzoek over 2010 blijkt dat het beloningsverschil onder de jonge generatie (leeftijdscategorie 23–35 jaar) bij de overheid 0,7 procent in het voordeel van vrouwen uitvalt.
Volgens de laatste cijfers van Eurostat over het jaar 2011 bedraagt het (ongecorrigeerde) beloningsverschil in Nederland 17,9 procent, waarbij geen onderscheid wordt genoemd tussen overheid en bedrijfsleven. Het gemiddelde beloningsverschil van de EU-landen is 16,2 procent. Cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) geven eenzelfde beeld: 17 procent beloningsverschil (ongecorrigeerd) in Nederland ten opzichte van het OESO-gemiddelde van 16 procent.
Wat zijn de redenen voor deze ongelijke beloning tussen genders?
Zie antwoord vraag 3.
In welk(e) land(en) is er geen of weinig sprake van ongelijke beloning? Welke maatregelen hebben in deze landen bijgedragen aan het verkleinen van de ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen?
Volgens de cijfers van Eurostat over het jaar 2011 kennen Slovenië en Polen het laagste beloningsverschil; respectievelijk 2,3 en 4,5 procent. Eurostat geeft geen verklaring voor het geringe beloningsverschil in deze landen.
Ik heb de SER ook gevraagd te kijken naar succesvolle maatregelen in het buitenland bij de bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie die toepasbaar zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Mogelijke marktverstoring door Keuringsinstituut Kiwa |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kiwa weer in opspraak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Kiwa niet-onderbouwde uitspraken doet over het afnemende rendement van zonnepanelen?
Ik heb hier geen professionele mening over. Kiwa draagt zelf verantwoordelijkheid voor zijn uitspraken.
Deelt u de mening dat Kiwa met de oprichting van een kwaliteitsregister de acties van de overheid, installateurs en leveranciers om de markt voor zonnepanelen transparanter te maken, doorkruist?
De aanvankelijke berichtgeving heeft onmiskenbaar gezorgd voor onduidelijkheid bij consumenten en bedrijven over de kwaliteit van zonnepanelen. Ik constateer dat Kiwa zijn uitspraken inmiddels ook heeft genuanceerd.
Vindt u het wenselijk dat een keuringsinstituut informatie verspreidt, die vooral de eigen commerciële belangen lijkt te dienen?
Dat lijkt niet in alle gevallen handig, zoals deze casus ook lijkt te illustreren. Keuringsinstituten zijn echter reguliere commerciële bedrijven. Zij mogen dus informatie verspreiden die de eigen commerciële belangen dienen.
Wat is het wettelijk kader voor de oprichting van een kwaliteitsregister voor zonnepanelen? Welke rol ziet u daarin weggelegd voor de overheid?
Als bedrijven zonnepanelen op de markt brengen moeten zij zich houden aan de Warenwet en de Richtlijn laagspanning (2006/95/EG), waarin veiligheidsaspecten worden geregeld. De NVWA houdt toezicht op de veiligheid van de producten, waaronder zonnepanelen.
Zou de sector in uw ogen gebaat zijn bij het instellen van een onafhankelijk keurmerk voor zonnepanelen, dan wel het aansluiten bij een Duits keurmerk?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, is de overheid verantwoordelijk voor de naleving van de veiligheid van zonnepanelen. De sector kan zelf het beste de afweging maken of er meerwaarde zit in een keurmerk dat ziet op levensduur of opwekcapaciteit van zonnepanelen. Zonnepanelen zijn in deze zin niet verschillend van andere producten of diensten.
Interlandelijke adoptie uit Ethiopië |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt over interlandelijke adoptie uit Ethiopië?1
Ja
Is het waar dat er diverse kinderen uit Ethiopië zijn geadopteerd, waarbij met de procedure voor adoptie naar Nederland is gefraudeerd? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2 Is er naar aanleiding van de uitzending van Brandpunt reden om aan te nemen dat er na 2010 alsnog adopties hebben plaatsgevonden door middel van bemiddeling van Stichting Wereldkinderen? Is er na 2010 door deze vergunninghouder op andere wijze onzorgvuldig gehandeld rond adopties uit Ethiopië? Wat zijn uw ervaringen met de andere vergunninghouder voor dit land, Stichting Afrika? Wat is de uitkomst van het onderzoek dat deze stichting heeft uitgevoerd naar de dossiers en achtergronden van de kinderen in procedure? Worden er op dit moment nog of weer adopties uitgevoerd vanuit Ethiopië?
Er is niet gefraudeerd met adopties vanuit Ethiopië. Wel zijn er onzorgvuldigheden in de procedure geconstateerd die in het verleden hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan zijn er extra waarborgen in de procedures gevoegd. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr.32). Er is geen reden aan te nemen dat er na 2010 nog nieuwe adopties vanuit Ethiopië hebben plaatsgevonden via Vereniging Wereldkinderen. Immers, Vereniging Wereldkinderen heeft sinds 2009 alleen lopende procedures afgerond en heeft daarna geen nieuwe bemiddelingen meer gerealiseerd.
Naar aanleiding van de signalen over onzorgvuldige procedures heeft Stichting Afrika voor alle dossiers die toen in procedure waren extra onderzoek verricht door alle biologische ouders nogmaals te bezoeken, te counselen en nogmaals te laten tekenen voor hun afstand. Stichting Afrika heeft in 2009 tevens twee werkbezoeken afgelegd aan Ethiopië. Stichting Afrika werkt sindsdien met de extra waarborgen, zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer op 16 februari 2010, waardoor de procedures meer in lijn zijn met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag.
Stichting Afrika heeft in 2012 16 kinderen uit Ethiopië geadopteerd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in de uitzending dat adoptiefouders, die in Nederland geen informatie krijgen en daarmee in onzekerheid blijven over de zorgvuldigheid van adoptieprocedures, en ouders, die in Ethiopië op zoek zijn naar hun biologische kinderen, en adoptiekinderen, die te horen krijgen dat hun biologische ouders dood zijn terwijl ze nog leven, allen slachtoffer zijn van een falend adoptiebeleid?
Als de zogenoemde adoptiedriehoek (kind, biologische ouders en adoptiefouders) het gevoel heeft slachtoffer te zijn van een falend adoptiebeleid dan betreur ik dat. Echter, uitgangspunt voor een goede adoptieprocedure is dat alle beschikbare informatie, waar mogelijk, gedeeld wordt met betrokken partijen.
Heeft Vereniging Wereldkinderen een rol gespeeld bij onzorgvuldige en onzuivere adoptieprocedures vanuit Ethiopië? Zo ja, welke? Zo nee, hoe verklaart u dan de uitspraken dienaangaande gedaan in de uitzending van Brandpunt? Bent u bereid om interlandelijke adopties vanuit Ethiopië via deze vergunninghouder ook formeel stil te leggen totdat is vast komen te staan dat de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures in Ethiopië gewaarborgd zijn?
Adoptieprocedures via Wereldkinderen hebben op legitieme wijze plaatsgevonden, waarbij wel achteraf is gebleken dat er een aantal verbeteringen nodig waren om de procedures zorgvuldiger te maken. Door het invoeren van een aantal extra maatregelen zijn de procedures meer in lijn met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag. Stichting Afrika voert de procedures uit conform de «nieuwe» werkwijze. Vereniging Wereldkinderen bemiddelt al enige jaren niet meer uit Ethiopië. Ik zie dan ook geen aanleiding om adopties uit Ethiopië via Wereldkinderen formeel stil te leggen.
Deelt u de mening dat interlandelijke adoptie altijd zodanig moet plaatsvinden dat daarmee het hoogste belang van het kind wordt nagestreefd, de grondrechten van het kind worden geëerbiedigd en kinderhandel wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze kan bewerkstelligd worden dat er meer en betere controle wordt uitgeoefend op de zuiverheid en zorgvuldigheid bij interlandelijke adoptieprocedures vanuit met name Afrikaanse landen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. In mijn brief van 13 maart 2012 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting uit 2012 staat vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Waaruit bestaan de extra waarborgen die in 2010 zijn ingevoerd bij procedures voor interlandelijke adoptie vanuit Ethiopië?
Ik verwijs u naar mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2010.
In hoeverre is het mogelijk om in een zo vroeg mogelijk stadium in de adoptieprocedure een zorgvuldigheidstoets door de Nederlandse autoriteiten uit te laten voeren, vergelijkbaar met de toets in het kader van de machtiging tot voorlopig verblijf (MVV), voor het uitreizen vanuit deze Afrikaanse landen naar Nederland?
Met de Tweede Kamer afgesproken dat de IND een verkorte MVV toets doet in het kader van interlandelijke adoptieprocedures. In dat licht wordt er ook door de Nederlandse vergunninghouders ieder matchingsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan de Nederlandse Centrale autoriteit. De Centrale autoriteit beoordeelt het matchingsvoorstel voordat het voorstel daadwerkelijk aan de aspirant-adoptiefouders gedaan wordt. De beoordeling vindt plaats aan de hand van het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Een adoptie kan geen doorgang vinden als de Centrale autoriteit geen toestemming heeft gegeven. De IND weegt de toestemming van de Centrale autoriteit mee in de beoordeling van een MVV aanvraag.
Bent u bereid om in samenspraak met de minister van Buitenlandse Zaken ambtsberichten op te laten stellen waarin de situatie in Afrikaanse landen beschreven kan worden, voor zover van belang voor de beoordeling van de zorgvuldigheid en zuiverheid van adoptieprocedures aldaar? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer een nader voorstel dienaangaande verwachten? Zo nee, waarom niet?
Als blijkt dat dat er vanuit de vergunninghouder, of de contacten tussen de Europese Centrale autoriteiten, onvoldoende informatie beschikbaar komt over de adoptiesituatie in een land, kan en zal ik gebruik maken van de specifieke kennis en ervaring op het gebied van adoptiewetgeving en procedures van de Nederlandse ambassade in de betreffende landen in aanvulling op de andere informatiekanalen. Het gebruik maken van ambtsberichten zoals u voorstelt, acht ik daarom niet nodig.