De uitbreiding van EU-sancties tegen de Islamitische Republiek Iran |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Hoe corresponderen de «council conclusions on Iran» van 1 december jl.1 met de door u «omarmde» motie Kortenoeven van 10 november jl.2, waarin wordt opgeroepen het voortouw te nemen om met Europese en Amerikaanse bondgenoten doeltreffende en vooral snelle sancties te treffen? In welk opzicht heeft u het voortouw genomen en welk resultaat heeft dat gehad?
De Nederlandse regering heeft sinds het verschijnen van het IAEA-rapport op 8 november jl. in de EU een voortrekkersrol ingenomen m.b.t. het uitbreiden van sancties richting Iran. Op initiatief van Nederland worden er nu stevige additionele sancties uitgewerkt op het gebied van onder andere financiën, de energiesector en transport. Tevens werden er tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 1 december jl. 180 Iraanse personen/entiteiten toegevoegd aan de EU-sanctielijst.
Deelt u de opvatting dat de alleingang van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, waar het gaat om het concreet treffen respectievelijk voorstellen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, aantoont dat de EU op het Iran-dossier niet in staat is tot adequate en snelle collectieve actie? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat verzoenen met uw toezeggingen aan de Tweede Kamer?
Nee. De EU is eensgezind in haar standpunt dat er stevige additionele sancties tegen Iran dienen te worden afgekondigd. Het besluit van de Raad van Buitenlandse Zaken dd 1 december om 180 Iraanse personen/entititeiten nog in 2011 aan de sanctielijst toe te voegen is een goed begin. Momenteel wordt er gewerkt aan de uitwerking van een nader stevig sanctiepakket.
Hoe beoordeelt u het door het Verenigd Koninkrijk treffen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, waaronder de Iraanse Centrale Bank3, en bent u thans bereid de Britse politiek ter zake te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering heeft tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken gepleit voor EU-sancties tegen de Iraanse Centrale Bank. Het is zaak dat deze sancties doeltreffend zijn, het regime in het hart raken en de bevolking daar waar mogelijk ontzien. Met oog op de effectiviteit van de sancties, geeft Nederland er de voorkeur aan in EU-verband op te trekken.
Deelt u de opvatting dat, gezien de aanval op de Britse ambassade in Teheran, de daarop volgende Nederlandse diplomatieke maatregelen en de nieuwe Iraanse dreigementen, nu wel een oproep moet worden gedaan aan Nederlandse paspoorthouders in Iran om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten4?
Nee, er zijn momenteel geen aanwijzingen voor een hoger veiligheidsrisico voor Nederlandse paspoorthouders. Het huidige reisadvies raadt niet-essentiële reizen naar Iran af. Bipatriden wordt in het geheel afgeraden naar Iran te reizen. Dit reisadvies is in lijn met adviezen van de andere EU-lidstaten (inclusief Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië).
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan uw toezeggingen met betrekking tot de aangehouden motie Kortenoeven5, waarin wordt gevraagd de landingsrechten van Iran Air en Iran Air Cargo in te trekken?
Het is verboden Iraanse vrachtvluchten toegang tot luchthavens in de EU te verlenen, tenzij het gemengde vluchten (deels passagiers, deels vracht) betreft. Verdere maatregelen tegen de transportsector worden overwogen in de lopende besprekingen over additionele sancties. De maatregelen worden zo vormgegeven, dat zij de Iraanse bevolking ontzien.
Welke in Iran geregistreerde vliegtuigen staan vermeld op de door u in het algemeen overleg van 30 november jl. genoemde, op 22 november jl. geactualiseerde lijst met vliegtuigen die niet tot het Europese luchtruim mogen worden toegelaten?
In Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1197/2011 van de Europese Commissie van 21 november 2011 is de volledige vloot van Iran Air opgenomen, behalve 14 luchtvaartuigen van het type A-300, 8 luchtvaartuigen van het type A-310 en 1 luchtvaartuig B-737.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid, deze vragen ieder afzonderlijk en nog voor dinsdag 6 december 11.00 uur te beantwoorden?
Ja.
Het laten werken van gedetineerden na detentie en de rol van het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp1 waarin u stelde dat de nieuwe werkwijze en samenwerking tussen het gevangeniswezen, gemeenten en het UWV WERKbedrijf in 2010 was uitgebreid naar zes nieuwe locaties met als doel het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de arbeidsbemiddeling van gedetineerden vooraf aan vrijlating? Is deze werkwijze naar meer locaties uitgebreid? Wat zijn de aantoonbare resultaten op de zes genoemde locaties?
Op zes locaties in Nederland bemiddelt het UWV WERKbedrijf gedetineerden voorafgaand aan hun vrijlating naar werk. In 2011 is gebleken dat het voor deze doelgroep steeds moeilijker wordt via gemeenten re-integratietrajecten te financieren, omdat gemeenten vaker prioriteit geven aan re-integratie van andere doelgroepen. Het aantal gedetineerden dat in 2011 door UWV WERKbedrijf actief is bemiddeld, is daardoor afgenomen. De dienstverlening is daarom vooralsnog niet verder uitgebreid naar meer locaties.
In overleg met betrokken partijen2 is ervoor gekozen vanaf 2012 vanuit UWV WERKbedrijf de dienstverlening ten behoeve van de arbeidsbemiddeling gedigitaliseerd aan te bieden. Het gevangeniswezen zal in 2012 gedetineerden in staat stellen om van dit aanbod gebruik te maken (via internetvoorzieningen). In het najaar van 2011 is binnen het gevangeniswezen een pilot met internetgebruik gestart in het kader van re-integratieactiviteiten. Deze pilot wordt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de eerste helft van 2012 geëvalueerd. Met deze toepassing kan de gedetineerde de website van het UWV benaderen. De resultaten uit deze pilot zullen worden gebruikt om verdere ontwikkelingen op het gebied van digitale re-integratieactiviteiten uit te breiden. Het streven is alle penitentiaire inrichtingen in 2012 te voorzien van computers waarbij internet op een veilige en beheersbare wijze gebruikt kan worden door gedetineerden.
Wat is er terecht gekomen van de afspraken die u begin 2011 met het gevangeniswezen zou maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeeractiviteiten voor gedetineerden? Zijn deze afspraken gemaakt? Worden de gemaakte afspraken ook nageleefd? Zo nee, ligt dat aan het gevangeniswezen, de gemeenten of het UWV WERKbedrijf? Wat is hiervan de achterliggende oorzaak? Spelen de bezuinigingen op de gemeentes en het UWV een rol? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege bezuinigingen op het UWV de activiteiten in de gevangenissen zijn stop gezet?2 Is het waar dat gedetineerden, net als alle anderen, zijn aangewezen op internet om dergelijke zaken te regelen, maar dat zij deze mogelijkheid niet hebben? Zo ja, kan dan worden gesteld dat er op dit moment niets terecht komt van alle mooie voornemens en beloftes over het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Nee, zoals in mijn antwoord op de vragen twee en drie is aangegeven, zijn de activiteiten van UWV binnen het gevangeniswezen niet stopgezet. Wel wordt de vorm waarin de dienstverlening door UWV WERKbedrijf wordt aangeboden, aangepast naar een meer digitale werkwijze.
Is het waar dat de nieuwe regels over werk en uitkering er voor gedetineerden jonger dan 27 jaar toe leiden dat, indien zij zich na vrijlating melden bij het UWV als werkzoekende, zij pas na vier weken wachten een uitkering aan kunnen vragen? Hoe groot acht u het risico op herhalingscriminaliteit, bij gebrek aan inkomen direct na de straf?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
De regering stelt de vier weken zoektijd voor alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zonder uitzondering, verplicht. Als de jongere zich dus na vrijlating meldt bij het UWV, kan hij vier weken na die melding, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Uit onderzoek is gebleken dat het na detentie niet kunnen beschikken over een inkomen een belangrijke criminogene factor is. Jongeren die uit een penitentiaire inrichting (PI) of justitiële jeugdinrichting (JJI) komen, worden daarom al tijdens hun verblijf in een inrichting begeleid bij hun terugkeer in de vrije samenleving, met name op het gebied van werk en inkomen. Daarbij wordt door de PI of JJI actief samengewerkt met onder andere de gemeente waar de betreffende jongere naar terugkeert. In 2009 is daarvoor het samenwerkingsmodel Nazorg met de gemeenten ontwikkeld. In 2011 is het samenwerkingsmodel geactualiseerd. Doel van nazorg is het terugdringen van recidive en overlast door het vergroten van re-integratiemogelijkheden voor (ex-) gedetineerde burgers middels een sluitende optimale nazorg. Nazorg richt zich niet alleen op inkomen/werk/scholing maar ook op huisvesting, schulden, zorg en id-bewijs,.
Al tijdens detentie zal de gedetineerde zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om na detentie in een eigen inkomen te kunnen voorzien. Een gemotiveerde gedetineerde kan zijn kansen daarop vergroten door tijdens detentie kennis en ervaring op te doen door scholing en/of arbeid. Een gemotiveerde gedetineerde zal daarbij ook ondersteund worden door het gevangeniswezen. Over arbeid in detentie wordt u uiterlijk 1 mei 2012 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Zou het niet beter zijn de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd, en de inschrijving bij het UWV al tijdens detentie te verrichten? Op welke wijze gaat u dit mogelijk maken?
De jongere die zich bij het UWV meldt voor een aanvraag voor algemene bijstand, wordt door het UWV op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of zoeken naar scholing gedurende de vier weken zoektijd. Als een jongere in detentie de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor vrijlating bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens detentie kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan de verplichtingen van de nieuwe wet. Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor in detentie heeft. Er zijn nu al mogelijkheden voor gedetineerden om te solliciteren en eventueel op sollicitatiegesprek te gaan terwijl de detentieperiode nog loopt. De verplichtingen van de jongere in de vier weken zoektijd gaan, zoals hierboven geschetst, verder. Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle jongeren zo snel mogelijk aan het werk gaan of een opleiding vinden, beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt is daarbij een voorwaarde.
Bent u bekend met het feit dat met deze vier weken termijn ook voor deelnemers aan een penitentiair programma een probleem is ontstaan? Bent u bereid ook voor hen de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan een penitentiair programma verblijven niet meer in een inrichting. Dat geldt ook voor deelnemers aan een scholing- en trainingsprogramma. Zij worden in die zin niet belemmerd om zich te melden bij het UWV en te voldoen aan de verplichting om te zoeken naar werk of scholing. De zoektijd van vier weken zou dus wel in kunnen gaan tijdens het deelnemen aan een penitentiair programma of een scholing- en trainingsprogramma buiten de muren van een inrichting.
Deelt u de mening dat stevig moet worden ingezet op het aan de slag helpen van gedetineerden zodat zij direct na hun straf aan het werk kunnen, en daardoor minder ex-gedetineerden een uitkering aanvragen of opnieuw een misdrijf plegen? Wat gaat u hieraan doen?
Een succesvolle terugkeer in de samenleving vraagt allereerst om de inzet van de gedetineerde zelf. Een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn detentieperiode. Dit geldt ook voor scholing en arbeid tijdens detentie. De eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden krijgt vorm in het systeem van «promoveren» en «degraderen». Re-integratieactiviteiten, waaronder bijvoorbeeld vakmatige arbeid, kunnen worden verdiend als de gedetineerde aangetoond heeft dat hij om kan gaan met verantwoordelijkheden en zich wil inzetten voor zijn detentie- en re-integratieplan. Werken en/of het volgen van een opleiding binnen detentie kan op deze manier bijdragen aan een kansrijke start op de arbeidsmarkt na detentie. Hierover wordt u ook geïnformeerd in de brief over arbeid in detentie.
Kunt u deze vragen te beantwoorden voor het algemeen over het overleg gevangeniswezen op 13 december 2011?
Het algemeen overleg gevangeniswezen is verzet naar 15 februari 2012.
De onderdrukking van tegenstanders van het Saudische regime |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Amnesty International Saudi-Arabia: Repression in the Name of Security?
Ja.
Deelt u de mening dat het een zeer zorgwekkende situatie is dat duizenden demonstranten zonder duidelijke verdenking en vaak zonder enige vorm van proces in Saudi-Arabië worden opgepakt?
Ja. De EU zoekt momenteel naar informatie over de zaken die door Amnesty worden opgebracht.
Bent u bereid om de Saudische autoriteiten rechtstreeks, of in EU-verband, te veroordelen over de nieuwe antiterreurwet die in de maak is die het mogelijk maakt om vreedzame betogers nog langer vast te houden en die personen die de integriteit van koning Abdullah in twijfel trekken tien jaar gevangenisstraf geeft? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen? Indien nee, waarom niet?
De anti-terreurwet waaraan door Amnesty International wordt gerefereerd in haar rapport, betreft een concept-wetsvoorstel. De EU-ambassadeur in Riyadh heeft de Europese zorgen over dit wetsvoorstel kenbaar gemaakt aan de Saoedische autoriteiten. Inmiddels werkt de Saoedische regering aan een aangepast wetsvoorstel. De inhoud daarvan is nog niet bekend gemaakt. De EU zal de ontwikkeling van de Saoedische terreurwetgeving nauwlettend blijven volgen en dit onderwerp indien nodig opnieuw opbrengen in contacten met de Saoedische autoriteiten.
Bent u bereid, zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Saudische autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland spreekt de Saoedische autoriteiten in bi- en multilateraal verband regelmatig aan op hun verantwoordelijkheid. Op Nederlands initiatief staan de zorgen over de anti-terreurwetgeving ook op de agenda van zaken die de EU met de Saoedische autoriteiten bespreekt. Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië, dat gepland staat voor februari 2012, wordt gesproken over de Saoedische verantwoordelijkheden ten aanzien van waarborging van de mensenrechten.
Wachttijden bij in- en uitcheckpaaltjes voor de OV-chipkaart op stations |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitchecken studenten straks een tijdrovende kwestie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat twee in- en uitcheckpaaltjes op station Overveen volstrekt ontoereikend zijn voor het verwerken van honderden studenten in de spitsuren?
Uitgangspunt is dat het aantal in- en uitcheckpalen per station, dus ook op station Overveen, gebaseerd is op het aantal reizigers dat uiteindelijk gaat reizen met de OV-chipkaart en dus zal moeten in- en uitchecken. Hierbij zijn ook studenten in beschouwing genomen. Ook is rekening gehouden met het feit dat het tijdens de spitsuren aanzienlijk drukker is dan in de daluren. NS monitort de drukte bij de in- en uitcheckpalen om, indien nodig, te kunnen bijsturen. Mocht blijken dat de capaciteit op bepaalde stations ontoereikend is, dan worden daar door de NS aanvullende maatregelen getroffen.
Klopt het dat volgens NS een wachttijd van 5 minuten op station Overveen voor in- of uitchecken aanvaardbaar is? Geldt deze norm ook voor andere stations?
Nee, dat klopt niet. NS heeft mij aangegeven dat een wachttijd van 5 minuten ver buiten de aanvaardbare norm valt.
Deelt u de mening dat dergelijke wachttijden onacceptabel zijn voor de Reiziger met hoofdletter R en dat wachttijden van deze lengte ook aansluitingen met het overige openbaar vervoer in gevaar brengen?
Ja, ik deel de mening van NS, zoals ik die in antwoord 3 heb weergegeven.
Deelt u de mening dat de wachttijd voor in- en uitchecken maximaal 30 seconden zou mogen zijn? Zo nee, welke wachttijd vindt u maximaal aanvaardbaar?
Ja, die mening deel ik. NS geeft aan dat deze tijd op dit moment als maximaal aanvaardbare norm wordt gehanteerd.
Bent u bereid met NS afspraken te maken over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken en NS nog voor 1 januari op de stations met de grootste knelpunten paaltjes te laten bijplaatsen?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 5 zie ik op dit moment geen aanleiding om nadere afspraken te maken met NS over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken. NS heeft mij laten weten de drukte bij de in- en uitcheckpalen te monitoren. Als hieruit blijkt dat de wachttijden bij de in- en uitcheckpalen op sommige stations structureel te lang zijn, dan zal NS tijdelijk mobiele kaartlezers plaatsen en daarna, indien noodzakelijk, overgaan tot het bijplaatsen van «permanente» in- en uitcheckpalen.
De ontwikkelingen bij de Ommelander Ziekenhuis Groep |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat afdeling A1 in Delfzijl gaat sluiten en de intensive care en hartbewaking naar Winschoten worden verplaatst? Zo ja, wat is hierover uw oordeel in het licht van de bereikbaarheid van (acute) ziekenhuiszorg in Groningen?
Nee, de afdeling A1 in Delfzijl gaat niet sluiten. De Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) heeft mij laten weten dat vanaf juli 2011 de Intensive Care (IC)is geconcentreerd in Winschoten (locatie Lucas), onder borging van afspraken met de Regionale Ambulance Voorziening. Het besluit is genomen met oog op de toekomst om te kunnen blijven voldoen aan de kwaliteitseisen.
Ook worden voorbereidingen getroffen om de hartbewaking van locatie Delfzicht te concentreren op locatie Lucas, onder dezelfde afspraken en bestaande protocollen van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Op locatie Delfzicht blijft een calamiteitenbed aanwezig en is er daarnaast een afzonderlijke eerste harthulp met twee bedden. Een cardiologische verpleegafdeling was er al en de cardiologen blijven op locatie Delfzicht werkzaam. De geschetste capaciteit aan bedden is een aanvulling op de bestaande SEH capaciteit. De SEH op locatie Delfzicht wordt intern verplaatst naar de afdeling A1.
Ook blijven op beide locaties van de OZG de spoedeisende hulp 7x24 uur beschikbaar. Tevens blijft de zorg vanuit de poliklinieken op beide locaties voor alle specialismen beschikbaar.
Klopt het dat er ter vervanging van de intensive care en hartbewaking één calamiteitenbed en 2 cardiobedden op de Spoedeisende Hulppost (SEH) komen? Zo ja, komen deze bovenop de bestaande capaciteit van de SEH? Wat is uw oordeel over de gekozen oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de chirurgische afdelingen B1 en B2 in Delfzijl worden teruggebracht tot short stay en dagverpleging? Zo ja, wat is hierover uw opvatting?
De OZG heeft mij laten weten dat er voorbereidingen worden genomen om afdeling B1 op locatie Delfzicht tot een afdeling Dagbehandelingen te maken. Dit betekent dat circa 90% van alle dagbehandeling binnen de OZG wordt geconcentreerd op locatie Delfzicht. Het overige percentage blijft op locatie Lucas, dit zijn patiënten voor dagbehandeling met een hoog risico score.
Afdeling B2 wordt een short stay afdeling, waar patiënten met kort verblijf worden verpleegd. Op locatie Delfzicht zijn daarnaast voldoende mogelijkheden voor patiënten die langer verpleegd moeten worden. Ik kan me voorstellen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende kwaliteitsnormen het zorgaanbod concentreren of anders inrichten. De bereikbaarheid en de kwaliteit van de zorg verdienen hierbij speciale aandacht, en moeten voldoen aan de daarvoor geldende eisen. De wijze waarop een ziekenhuis hieraan vorm en inhoud wilt geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf.
Klopt het dat de chirurgische afdeling A2 zich gaat toespitsen op cardiologie en longziekten? Zo ja, wat betekent dit voor patiënten uit Delfzijl en omgeving die een darm-, blaas- of prostaatoperatie nodig hebben? Wat is de rechtvaardiging met betrekking tot de kwaliteit voor het schrappen van deze zorg?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat er voorbereidingen worden getroffen om van afdeling A2 een hart- en longafdeling te maken. Voor chirurgische en urologische patiënten wordt per patiënt afhankelijk van de diagnose, door de specialist bepaald naar welke locatie ze gaan. Kleine ingrepen blijven op locatie Delfzicht, de grotere gaan naar locatie Lucas. Ook hier geldt dat de concentratie van zorg plaatsvindt op basis van de kwaliteitscriteria.
Wilt u de rol van de zorgverzekeraars in deze zaak beschrijven en hier uw oordeel over geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan ik me voorstellen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende kwaliteitsnormen, in samenspraak het zorgaanbod concentreren of anders inrichten. De bereikbaarheid en de kwaliteit van de zorg zijn hierbij cruciale uitgangspunten. De wijze waarop een ziekenhuis aan het toekomstige zorgaanbod vorm en inhoud wilt geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, waarin u niet de vraag kon beantwoorden of u een voldoende hoge beschikkingstoeslag zou verstrekken om een volwaardige SEH, inclusief IC-faciliteit, te laten voortbestaan? Kunt u deze vraag nu wel beantwoorden?1
Ja, ik kan mij deze antwoorden herinneren. In antwoord op deze vraag heb ik u destijds gemeld dat het wel of niet toekennen van de beschikbaarheidbijdrage en de hoogte afhankelijk is van een aantal criteria. Toetsing aan de hand van deze criteria zal eerst moeten plaatsvinden. Voor de nadere uitwerking van deze criteria heb ik gewezen op het advies van de Gezondheidsraad dat ingaat op de achtervangfuncties voor een basis-SEH die nodig zijn om de gezondheidstoestand van de patiënt zodanig te stabiliseren dat (eventueel vervoer naar) vervolgbehandeling verantwoord is. Ik verwacht deze maand nog over het advies te kunnen beschikken.
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Ommelander Groep een beschikbaarheidbijdrage toegekend. De hoogte van de bijdrage 2012 sluit, conform de aanwijzing beschikbaarheidbijdrage, aan bij de berekeningswijze en parameters zoals die van toepassing waren voor het jaar 2011.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, waarin u aangaf dat u zich kunt voorstellen dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in krimpregio’s het aanbod verminderen of concentreren? Deelt u de mening dat de consequentie van deze redering zal zijn dat bewoners van krimpregio’s uiteindelijk nog hooguit in één ziekenhuis in die regio terecht kunnen omdat anders de volumenormen niet gehaald worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan mij de antwoorden herinneren. Zoals ik in antwoord op vraag 3 en 5 heb aangegeven kan ik het me voorstellen dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in krimpregio’s het zorgaanbod toekomstbestendig organiseren Ik heb ook al eerder aangegeven dat krimpregio’s als Noord-Oost Groningen mijn bijzondere aandacht hebben in verband met hun kwetsbaarheid als het gaat om verantwoorde kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. Juist in deze kwetsbare regio’s zie ik ten aanzien van deze kwaliteit en bereikbaarheid ook een belangrijke rol voor de ziekenhuizen zelf, de zorgverzekeraar in de regio en andere partners in de keten van de zorg. De volumenormen zijn opgesteld om de kwaliteit van hoogcomplexe behandelingen verantwoord te kunnen blijven uitvoeren.
Uiteraard is het te verkiezen om verschillende zorgaanbieders in één regio te hebben. In krimpregio’s is behoud van voldoende zorgaanbod aandachtspunt nummer één. In deze regio’s is behoud van voldoende zorg, van goede kwaliteit en goed bereikbaar op zichzelf al een hele opgave waarop alles moet zijn gericht. Bij afwezigheid van voldoende patiënten is het immers onmogelijk om verschillende aanbieders van dezelfde zorg (vooral hoogcomplexe zorg) open te houden.
De grote bijdrage van Poolse arbeidsmigranten aan de Nederlandse economie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Polen goed voor Nederlandse economie»?1
Iedereen die werkt draagt bij aan de economie. Dat geldt ook voor arbeidsmigranten uit EU-lidstaten. Echter, het is ook duidelijk dat arbeidsmigratie problemen met zich meebrengt, zoals malafide uitzendbureaus, huisvesting en een toenemend beroep op de sociale zekerheid.
Hoe beoordeelt u de 1,8 miljard euro die Poolse arbeidsmigranten bijdragen aan de Nederlandse economische groei? Hoe verhoudt dit zich tot het huidige kabinetsbeleid dat is gericht op het sneller terugsturen van Polen en het in grotere mate uitsluiten van de sociale zekerheid? Heeft dit het risico dat Nederland een onaantrekkelijke reputatie krijgt? Is hierbij de uitspraak van de Poolse minister Pawlak, dat «de onderlinge verhoudingen tussen Polen en Nederland kunnen verzuren», een eerste teken aan de wand?2
Het kabinet heeft maatregelen getroffen om arbeidsmigratie uit EU-lidstaten in goede banen te leiden, zoals uiteengezet in mijn brieven van 14 april 2011 en 18 november 2011.3 Een deel van de maatregelen betreft de terugkeer van EU-burgers die geen verblijfsrecht meer hebben in Nederland, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn. Dit is niet de categorie die een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Over de maatregelen van het kabinet vindt regelmatig overleg plaats met de andere EU-lidstaten en de Europese Commissie. Dit overleg verloopt in een goede verstandhouding.
Deelt u de mening dat van Bulgaren en Roemenen soortgelijke positieve economische effecten mogen worden verwacht? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om – via het behoud van de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 – een administratieve barrière voor Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigranten in stand te houden?
In ons land staan honderdduizenden mensen aan de kant met een uitkering. Het kabinet vindt dat eerst het in Nederland beschikbare arbeidspotentieel moet worden benut, voordat arbeidsmigranten worden ingezet. Het verminderen van het aantal mensen met een uitkering levert een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie. Extra instroom van Bulgaren en Roemenen is dan ook niet wenselijk, temeer omdat er naast de Nederlandse werklozen ook nog eens ongeveer 300 000 migranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland zijn.
Klopt het dat u de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 alleen mag handhaven bij een ernstige/dreigende verstoring van de arbeidsmarkt en na kennisgeving aan de Europese Commissie? Wilt u de brief aan de Commissie, waarin u aannemelijk maakt dat de Nederlandse arbeidsmarkt ernstig/dreigend is verstoord, eerst aan de Kamer voorleggen?
Conform de bepalingen van het Toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië hebben de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 januari 2014 overgangsmaatregelen toe te passen voor het werknemersverkeer met deze landen. Dit is inderdaad alleen mogelijk in geval van ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt of het dreigen daarvan. De Europese Commissie ontvangt voor het einde van het jaar een notificatie over het Nederlandse standpunt. De tekst4 van deze notificatiebrief is als bijlage bijgevoegd. In deze tekst is aangesloten bij de redenering zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, aangevuld met de meest recente CPB-ramingen over de arbeidsmarkt. Om die reden heb ik het niet nodig gevonden om de notificatiebrief eerst aan de Kamer voor te leggen.
De betrokkenheid van het CJIB en een deurwaarder bij het incasseren van de bestuursrechtelijke zorgpremie |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte, dat het mogelijk is dat bij mensen de bestuursrechtelijke zorgpremie van maart 2011 in november 2011 wordt geïnd door tussenkomst van het College voor zorgverzekeringen, het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en een gerechtsdeurwaarder?
De bestuursrechtelijke premie wordt sedert de inwerkingtreding van de Wet Structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering op 1 september 2009, geheven en geïnd door het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De inning kan op verschillende manieren plaatsvinden. Het CVZ gebruikt zoveel mogelijk de methode van bronheffing, waarbij rechtstreekse inhouding van de bestuursrechtelijke premie op het inkomen plaatsvindt.
Als er geen inkomen is, geen werkgever of uitkeringsinstantie bekend is of het inkomen niet toereikend is om het gehele bedrag aan bestuursrechtelijke premie te innen, dan wordt door CVZ het CJIB ingeschakeld. Voorbeelden van groepen wanbetalers waarbij geen (volledige) broninhouding plaatsvindt zijn onder andere studenten, zelfstandigen, uitzendkrachten en uitkeringsgerechtigden. Kennelijk heeft zich bij ook de casus die de aanleiding vormt voor deze schriftelijke vragen een situatie voorgedaan waardoor het niet mogelijk is gebleken via bronheffing de bestuursrechtelijke premie te innen.
Het CJIB hanteert de gebruikelijke incassomethoden, waaronder, in eerste instantie, het sturen van een acceptgiro. Als geen betaling plaatsvindt en ook na aanmaning niet wordt betaald, wordt een deurwaarder ingeschakeld.
Het incassoproces heeft een doorlooptijd van enige maanden. Het is dus mogelijk dat een vordering over de premiemaand maart 2011 uiteindelijk in november 2011 bij de deurwaarder ligt.
Herkent u het beeld dat de kosten kunnen verlopen van € 148,95, voor de bestuursrechtelijke zorgpremie zoals die voor 2011 is vastgesteld, tot een gevorderd bedrag van € 610,71?
Indien een wanbetaler niet reageert op een brief van het CJIB om de verschuldigde premie door middel van een acceptgiro te voldoen en ook niet reageert op aanmaningen, dan wordt de vordering in handen gesteld van een deurwaarder. De deurwaarder mag kosten in rekening brengen voor benoemde wettelijke taken (bijvoorbeeld kosten naar aanleiding van het betekenen van een exploot) en voor de zogenoemde buitengerechtelijke kosten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de maximumbedragen zoals beschreven in het rapport Voorwerk II. Het in uw vraag genoemde bedrag valt binnen dit maximum.
Waarom wordt de voorgeschreven werkwijze om een betalingsachterstand van een zorgpremie te innen niet gevolgd? 2) Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft toch juist een bijzondere positie gekregen om de bestuursrechtelijke premie direct te innen bij werkgever of uitkeringsinstantie, waardoor ze geen dure gerechtelijke procedure hoeven te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak maakt het CVZ gebruik van de diensten van het CJIB en een gerechtsdeurwaarder, die de kosten vooral opdrijven?
Het CVZ heeft in 2010 1 274 506 maandvorderingen aan het CJIB overgedragen.
Eind 2010 waren er 24 816 dwangbevelen (van merendeels maandelijkse vorderingen) in behandeling bij de door het CJIB ingezette deurwaarders.
In 2011 heeft het CVZ 2 219 318 maandvorderingen aan het CJIB overgedragen.
Begin december 2011 waren er 377 201 dwangbevelen in behandeling (van merendeels maandelijkse vorderingen) bij de door het CJIB ingezette deurwaarders.
Kunt u uitleggen waarom de inningskosten niet reeds zijn verwerkt in de boeteopslag van 30% bovenop de zorgpremie die het CVZ standaard hanteert? Erkent u dat de premiestijging fors meer is dan 30%?
De opslagcomponent van 30% is bestuursrechtelijke premie. Zoals in antwoord op vraag 1 en 3 is vermeld wordt zoveel mogelijk getracht deze opslag door bronheffing te innen. Als dat niet lukt, wordt de vordering aan het CJIB overgedragen.
Het CJIB brengt haar uitvoeringskosten niet bij de wanbetaler in rekening. Deze kosten worden door VWS gedragen. De kosten van inzet van de deurwaarder worden in eerste instantie op de wanbetaler verhaald. Als dat niet lukt vergoedt het CJIB voor een deel de door de deurwaarder gemaakte kosten.
Hoeveel effect heeft het inschakelen van het CJIB en een gerechtsdeurwaarder door het CVZ? Indien € 148,95 niet betaald kan worden, hoe groot is dan de kans dat het viervoudige door de schuldenaar wél betaald kan worden? In hoeveel gevallen is de premie uiteindelijk niet inbaar?
Er wordt niet bij voorbaat vanuit gegaan dat een wanbetaler de premie niet kan voldoen. Pas wanneer de verschuldigde premie niet door middel van een acceptgiro wordt voldaan en ook niet is gereageerd op aanmaningen, wordt de vordering in handen gesteld van een deurwaarder. In dat kader wordt door een deurwaarder onderzoek gedaan naar de betaalcapaciteit van een wanbetaler.
Een deel van de kosten is dan al gemaakt. Als de wanbetaler in contact treedt met de deurwaarder kan in onderling overleg gekeken worden naar het bereiken van een maximaal incassoresultaat, waarbij het beperken van extra kosten altijd wordt meegenomen.
Deurwaarders hebben in 2010 1 776 vorderingen met een positief resultaat bij het CJIB afgemeld en 926 vorderingen zonder resultaat.
In 2011 zijn (tot heden) 18 385 vorderingen met een positief resultaat bij het CJIB afgemeld en 5 672 vorderingen zonder resultaat.
Indien de premie van maart 2011 op deze wijze wordt geïnd, en daarbij ruim vier keer zo hoog wordt, zullen de achtereenvolgende achterstallige betalingstermijnen dan ook op deze kostenopdrijvende wijze geïnd gaan worden? Is dit toegestaan? Zo ja, waarom?
Het CJIB probeert in eerste instantie op één vordering via de inzet van een deurwaarder tot incasso te komen. Als dat niet lukt worden de volgende elf premiemaanden niet afzonderlijk doorgezet naar de deurwaarder. Het CJIB zal na twaalf maanden op de dan geclusterde vorderingen een verhaalsonderzoek doen. Als er indicaties zijn dat een wanbetaler wel zou moeten kunnen betalen worden de geclusterde vorderingen via één dwangbevel naar de deurwaarder doorgestuurd. Hierdoor worden voor de wanbetaler belangrijke kostenbesparingen bereikt.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat achterstallige betalingen van de zorgpremie geïnd zullen worden op een zo effectief mogelijke manier, waarbij kostenopdrijving door het CJIB en een gerechtsdeurwaarder zoveel mogelijk zal worden voorkomen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb u in mijn brief van 4 november 2011 (Kamerstukken II, 2011/12, 33 077, nr. 1) geschetst hoe ik de wanbetalersregeling, en dus ook de inning van de bestuursrechtelijke premie, verder wil verbeteren. Zo zal in de eerste maanden van 2012 een periodieke controle op het bestaan van een inkomen worden ingevoerd, zodat er vaker door middel van broninhouding kan worden geïnd. Een ander voorbeeld is het benutten van de zorgtoeslag voor de betaling van de bestuursrechtelijke premie.
Is het niet veel raadzamer om de boete van 30% op de zorgpremie te verlagen tot bijvoorbeeld de inningskosten, om zodoende de drempel om tot een oplossing van de betalingsproblematiek te komen te verlagen? Zo neen, waarom niet?
In mijn bovenvermelde reactie op de aanbevelingen in het Eindrapport van de evaluatie van de wanbetalersregeling heb ik uw Kamer al medegedeeld dat ik geen afschaffing van de opslag van 30% overweeg, en ook geen aanpassing naar een lager percentage. Het achterwege laten of een verlaging van de opslag zou weliswaar gunstig zijn voor wanbetalers in het bestuursrechtelijk regime, maar zou er tevens toe leiden dat er voor hen geen enkele prikkel meer is om terug te keren naar het normale premieregime. Dat vind ik onwenselijk. Het is ook in het belang van de wanbetaler zelf om zo snel mogelijk terug te keren naar het normale premieregime.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg op 15 december a.s.?
Ja.
Het bericht 'Verpleeghuis vraagt geld voor oppompen van banden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verpleeghuis vraagt geld voor oppompen van banden»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u bekend met de eerder gestelde Kamervragen over onterechte bijbetalingen in AWBZ-instellingen en de door uw voorganger gegeven antwoorden?2 Bij hoeveel instellingen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geconcludeerd dat er sprake was van onterechte bijbetalingen? Welke maatregelen heeft de NZa vervolgens tegen deze instellingen genomen?
Ik ben bekend met de eerder gestelde Kamervragen en de antwoorden daarop.
Medio 2010 heeft de NZa signalen ontvangen dat sommige instellingen kosten in rekening brachten voor zaken die tot de aanspraak behoren. De NZa heeft in de zomer van 2010 een meldpunt opengesteld, de meldingen beoordeeld en de terechte meldingen doorgezet naar de zorgkantoren. De NZa heeft in haar rapport van februari 2011 aangegeven dat het opleggen van formele handhavingsmaatregelen toen niet opportuun was. Door de aansporingen van de NZa, zorgkantoren, Actiz en cliëntenorganisaties verbeterden zorgaanbieders in de AWBZ hun beleid.
Omdat er in het voorjaar van 2011 signalen waren dat onterechte betalingen bleven voortduren, heeft de NZa in lijn met de motie Agema-Venrooij, een hernieuwd handhavingstraject ingezet. De NZa heeft sinds mei dit jaar 56 meldingen ontvangen (peildatum 14 december 2011). Hiervan zijn er nog 15 in behandeling. In 3 gevallen heeft de NZa geconstateerd dat er sprake was van een overtreding. De aanbieders hebben een aanwijzing van de NZa ontvangen om de overtreding te staken en de namen van de aanbieders zijn in november openbaar gemaakt.
Bent u bekend met de brochure van het College Voor Zorgverzekeringen genaamd «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling»?3
Ik ben bekend met de brochure van het College voor Zorgverzekeringen. Ik deel uw mening dat de rechten van cliënten bij betrokkenen bekend moet zijn. Een brochure is daarvoor een middel, die ook toegankelijk is via de website van het CVZ. Daarnaast verwijzen verschillende bronnen, zoals de website van de NZa en cliëntenorganisaties, naar dit document. Ik vertrouw op de eigen verantwoordelijkheid van partijen om deze informatie tot zich te nemen.
Deelt u de mening dat deze brochure bekend moet zijn bij alle Raden van Bestuur, alle cliëntenraden en alle bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen in Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen bestuurders van AWBZ-instellingen die onterecht een eigen bijdrage vragen van bewoners?
Er worden reeds maatregelen getroffen door de NZa. In mijn brieven van 20 juni en 25 oktober jongstleden heb ik uiteen gezet welke maatregelen de NZa neemt bij onterechte betalingen. De raad van bestuur krijgt deze maatregelen opgelegd als vertegenwoordiger van de zorginstelling.
Deelt u de mening dat bestuurders die onterecht een eigen bijdrage van hun bewoners gevraagd hebben, dit geld uit hun eigen zak terug moeten betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik vind het van belang dat cliënten hun geld terugkrijgen als blijkt dat zij onterecht hebben betaald. De NZa heeft in haar aanwijzing aan overtreders gewezen op hun terugbetalingsverplichting jegens de bewoners. De overtredende aanbieders hebben aangegeven hun beleid aan te passen en de bewoners te compenseren. De NZa doet na enige tijd navraag bij de melders of zij zijn gecompenseerd. De raad van toezicht kan – als het gaat om maatregelen jegens de raad van bestuur – ingrijpen wanneer de raad van bestuur niet goed functioneert.
Deelt u de mening dat, wanneer blijkt dat een bestuurder voor een tweede maal onterecht eigen bijdragen vraagt van zijn bewoners, deze bestuurder op staande voet ontslagen moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
Fokuswonen en het scheiden van wonen en zorg |
|
Linda Voortman (GL), Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de motie Uitslag/Voortman1 waarin de regering wordt verzocht een aanjaagfunctie te vervullen met betrekking tot het scheiden van wonen en zorg, en het maatschappelijk middenveld te stimuleren deze rol en verantwoordelijkheden op zich te nemen?
Door gezamenlijke actieplannen is in de periode 2004–2011 vanuit de rijksoverheid met betrokken partijen uit het maatschappelijk middenveld samengewerkt. Daarbij is onder meer gewezen op het belang van de tijdige realisatie van het gewenste aanbod in de volkshuisvesting. Ook is aandacht geweest voor de goede onderlinge samenwerking bij de tot standkoming van dat aanbod. Woningcorporaties zetten zich al jarenlang in voor de realisatie van voldoende aanbod voor mensen met een beperking. Gemeenten kunnen met woningcorporaties prestatie-afspraken maken over het lokaal/regionaal benodigde aanbod van geschikte woonruimte voor mensen met beperkingen.
De minister van BZK heeft recentelijk aangekondigd dat het kabinet de komende jaren een vervolg wil geven aan de actieplannen.
Bent u bekend met de brieven die de directie van Fokuswonen aan woningbouwcorporaties afgeeft over de toekomst van ADL-clusterwonen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling in deze brieven dat de koppeling tussen huren en zorg onlosmakelijk met elkaar verbonden blijven, nu en in de toekomst?
De koppeling tussen wonen en ADL-assistentie berust op overeenkomsten tussen corporaties, aanbieders van ADL-assistentie en bewoners. De koppeling heeft tot doel dat de aangepaste woningen gereserveerd blijven voor de doelgroep en dat continuïteit van 24-uurszorg met alarmopvolging geborgd is. Deze doelen ondersteun ik.
Deelt u de mening dat Fokuswonen dient aan te sluiten bij het scheiden van wonen en zorg, zoals dat ook gestart gaat worden bij verpleeg- en verzorgingshuizen? Zo ja, welke maatregelen kunt en wilt u nemen, zodat ook Fokuswonen zijn rol en verantwoordelijkheden ten behoeve van het scheiden van wonen en zorg op zich neemt?
In ADL-clusterwonen is reeds sprake van een financiële scheiding tussen wonen en dienstverlening. Dat betekent dat alle bewoners huur betalen. Er is geen sprake van AWBZ-verblijf. Bij verzorgingshuizen en verpleeghuizen is wel sprake van AWBZ-verblijf. Scheiden van wonen en zorg in verzorgingshuizen en verpleeghuizen betekent dat bewoners huur gaan betalen voor hun appartement.
Bent u van mening dat woningcorporaties nu rekening zouden moeten houden met het scheiden van wonen en zorg?
Corporaties houden al geruime tijd rekening met scheiden van wonen en zorg. Daardoor is de afgelopen jaren veel in de volkshuisvesting gerealiseerd voor mensen met een beperking. Ook in de toekomst is de inzet van corporaties belangrijk.
Het bericht 'Onwettige prijsverhogingen stad- en streekvervoer |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Onwettige prijsverhogingen stad- en streekvervoer»?1
Ja.
Klopt het dat er «extreme» prijsverhogingen van wel tientallen procenten worden doorgevoerd die hoger liggen dan wettelijk is toegestaan en tevens indruisen tegen de met u gemaakte afspraken wat betreft «rust» in de tarieven na invoering van de OV-chipkaart?
De tarieven in het regionaal openbaar vervoer worden in de regio’s door decentrale overheden vastgesteld. Zij hebben mij laten weten dat de voorzitters van de koepelorganisaties IPO en SkVV hebben ingestemd met een voorstel van de regionale vervoerders om de tarieven van de in het bericht genoemde OV-abonnementen per 1 januari 2012 te verhogen. Het gaat om de stad-/streeksupplementen bij het NS-trajectabonnement en de 2e en meerdere «bijkaarten» bij het OV-jaarabonnement voor gezinsleden (samen circa 5% van de jaarlijkse opbrengsten in het stad- en streekvervoer).
In het kader van het Aanvalsplan OV-chipkaart (februari 2008) is tussen het Rijk en de decentrale overheden afgesproken dat in het eerste jaar nadat het NVB in een regio is afgeschaft, voor de verschillende producten geen tariefsverhogingen behoudens indexering worden doorgevoerd in de decentrale concessies. Deze afspraak, die ook wel bekend staat als het zogenaamde «jaar tariefrust», is gemaakt om bij de introductie van de OV-chipkaart rust te hebben op het tarievenfront. Dit betreft overigens geen wettelijke regeling maar een bestuurlijke afspraak.
Ten aanzien van de indexering voor 2012 hebben de decentrale overheden mij laten weten dat zij hebben besloten de tarieven van het regionale openbaar vervoer met gemiddeld 4,9% te verhogen in 2012. Deze verhoging ziet in beginsel op alle abonnementen en het reizen op saldo, en past in de afspraak over de tariefrust.
Uit het bericht blijkt echter dat de verhoging van de genoemde OV-abonnementen per 1 januari 2012 hoger is dan de landelijke indexering. Een dergelijke verhoging past niet binnen de afspraken van de tariefrust.
Ik heb de decentrale overheden daarom, middels een brief aan de voorzitters van de koepelorganisaties IPO en SkVV, laten weten dat ik er van uitga dat ze zich zullen houden aan de gemaakte afspraken over de tariefrust, alvorens de genoemde tariefsverhoging door te voeren. Een afschrift van beide brieven 2 treft u als bijlage aan.
Klopt het dat deze prijsverhogingen niet, zoals wettelijk verplicht is, zijn voorgelegd aan de consumentenorganisaties? Zo ja, wat is de reden daarvan? Zo ja, gaat u de overheden en vervoerders hier op aanspreken?
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat er oorspronkelijk vanuit werd gegaan dat per 1 januari 2012 de stad-/streeksupplementen voor de particuliere markt per die datum zouden worden afgeschaft en vervangen door een nieuw product. Dit bleek echter niet haalbaar. Hierop hebben overheden en vervoerders besloten om het supplement nog enige maanden te handhaven en hebben de decentrale overheden uiteindelijk ingestemd met de tariefsverhoging. Dit gebeurde vooruitlopend op advisering door de verschillende Regionale Overlegorganen Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (ROCOV). Volgens de decentrale overheden konden deze nieuwe tarieven procedureel niet meer door de regio’s ter advisering aan de ROCOV’s worden voorgelegd. Dat gebeurt nu alsnog. Bij een aantal overheden is dit al gebeurd, bij andere loopt dit adviestraject nog. Ik ga er vanuit dat de decentrale overheden een zorgvuldige procedure volgen voordat de tariefsverhoging daadwerkelijk wordt doorgevoerd.
Voordat de decentrale overheden besluiten nemen over de tarieven moet hierover advies gevraagd worden aan de consumentenorganisaties. In de in antwoord 2 genoemde brieven aan IPO en SkVV heb ik de decentrale overheden hier op aangesproken en gewezen op de wettelijke adviesplicht van consumentenorganisaties.
Denkt u dat door deze prijsverhogingen meer reizigers gebruik gaan maken van het openbaar vervoer?
Ik heb geen inzicht in het effect van de voorgenomen tariefsverhogingen op het gebruik van het openbaar vervoer. Zoals ik uw Kamer eerder al heb aangegeven, acht ik tariefsverhoging in het stad- en streekvervoer in beginsel gerechtvaardigd in het licht van de op lange termijn gewenste verhoging van de kostendekkingsgraad. De invulling hiervan moet uiteraard wel passen binnen de gezamenlijk gemaakte afspraken, waarbij in deze kwestie de afspraak van een jaar tariefrust geldt.
De benoeming van een lid van de Raad van Toezicht bij Osira-Amstelring |
|
Renske Leijten (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat de heer H.K.B per 14 november 2011 is toegetreden tot de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring?
Ervan uitgaande dat u de heer Hans Klein Breteler bedoelt met de initialen H.K.B., heb ik niet uit openbare bronnen kunnen opmaken dat hij is benoemd tot lid van de raad van toezicht van Osira-Amstelring.
Hoe oordeelt u over de benoeming, terwijl hij eerder adviseur was van de Raad van Toezicht?1
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik niet uit openbare bronnen kunnen opmaken dat de heer Klein Breteler benoemd zou zijn tot lid van de raad van toezicht. In het algemeen geldt dat het niet aan mij is om mij een oordeel te vormen over de benoeming van een lid van de raad van toezicht. De raad van toezicht als geheel is primair verantwoordelijk voor de benoeming van nieuwe leden van de raad van toezicht. Belangrijk om te melden is dat de cliëntenraad op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen een bindende voordracht heeft voor één lid van de raad van toezicht. Bij de benoeming van toezichthouders heb ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen rol. Ik vind dat zorgvuldig moet worden gekeken naar de functies en rollen die een sollicitant heeft vervuld. Gewaakt moet worden voor rolvermenging en de negatieve gevolgen die dit kan veroorzaken.
Hoe oordeelt u over de benoeming, terwijl hij eerder (2009) als interim-directeur bij Amstelring is benoemd en mede de fusie tussen Osira en Amstelring heeft begeleid?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet gek dat de heer H.K.B. als adviseur optrad voor een Raad van Toezicht die in eerste instantie toezicht hield op de Raad van Bestuur, waaronder de heer H.K.B werkte als interim-directeur?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de fusie tussen Osira en Amstelring er mede toe heeft geleid dat er geen oog meer was voor de kwaliteit, en er een afstand ontstond tussen de Raad van Bestuur en de werkvloer?3
Bij het instellen van verscherpt toezicht bij Osira-Amstelring, afgelopen maart, heeft de IGZ een aantal onderzoeksrapporten gepubliceerd3. In deze rapporten heeft de IGZ geen relatie gelegd tussen de fusie, de kwaliteit van zorg en de relatie van de werknemers met de raad van bestuur.
Ik deel met u dat niet elke fusie positieve effecten heeft. Er zijn ook fusies geweest die hebben geleid tot zeer grote zorginstellingen waar de efficiency, de integraliteit van zorg, de cliëntgerichtheid en/of de kwaliteit van zorg onder druk is komen te staan. Dergelijke fusies zijn ongewenst. Om te zorgen dat de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg beter is gewaarborgd bij fusies introduceer ik de fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets.
Op welke wijze heeft de heer H.K.B. aan deze afstand bijgedragen in zijn periode als interim-directeur en fusiebegeleider? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke openbare procedure heeft de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring gevolgd om een nieuwe toezichthouder aan te trekken?
Door middel van informatie uit openbare bronnen kan ik concluderen dat een vacature voor twee nieuwe leden van de raad van toezicht van Osira-Amstelring op internet is geplaatst4.
Op welke wijze is de onafhankelijkheid van de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring gegarandeerd, zoals bedoeld in de Health care governance code, artikel 4.4? Staat daar niet onder 5 dat een lid van de Raad van Bestuur gedurende drie jaar niet benoemd mag worden als lid van de Raad van Toezicht?
De Zorgbrede Governancecode (hierna: de code) is een initiatief van de Brancheorganisaties Zorg. Het klopt inderdaad dat er bepalingen in de code zijn opgenomen om de onafhankelijkheid van toezichthouders te waarborgen. Op grond van de code is het inderdaad niet toegestaan dat een voormalig lid van de raad van bestuur, binnen drie jaar na het einde van zijn bestuurlijke functie, lid wordt van de raad van toezicht van dezelfde zorgorganisatie.
Er bestaan in de code waarborgen tegen het handelen in strijd met de code. Zo hanteert de code het «pas toe of leg uit» principe, wat betekent dat wanneer een zorgaanbieder van de code afwijkt, deze afwijking verantwoord zal moeten worden. In de regel zal in het komende jaarverslag van de zorgaanbieder verantwoording volgen. Relevant is dat elke belanghebbende, zoals de cliëntenraad, terecht kan bij de governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Zij moeten een oordeel vellen. De governancecommissie behandelt klachten met betrekking tot de naleving van de code. Als uiterste middel kan het lidmaatschap van de desbetreffende zorgaanbieder worden opgezegd door de brancheorganisatie, wat ten minste reputatieschade tot gevolg heeft.
Erkent u dat het zijn van interim directeur, als vervanger van een afgetreden bestuurder, door mensen gezien wordt als een vervanger van deze bestuurder, en dat hierdoor de governance code wordt overtreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat deze benoeming de suggestie dat de bestuurders en toezichthouders elkaar baantjes toeschuiven versterkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat erken ik niet. Een vacature op het internet suggereert immers het tegenovergestelde, namelijk dat openbaar gezocht is naar nieuwe leden voor de raad van toezicht.
Wanneer u kijkt naar de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring en de nevenfuncties die de toezichthouders nog meer vervullen, krijgt u dan ook niet het gevoel dat deze toezichthouders elkaar in meerdere toezichthoudende functies ontmoeten, wat in strijd kan zijn met de governance code (art. 4.4 en 4.5)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Psychedelische truffels |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Psychedelisch truffel net zo populair als eerder de paddo» en «Truffelverbod stimuleert synthetische drugs»?1
Ja.
Is het waar dat psychedelische truffels niet onder een van de lijsten van de Opiumwet vallen? Zo ja, was dat bekend toen de paddo’s op de lijst van de Opiumwet werden geplaatst?
De psychedelische truffels of sclerotia vallen niet onder de Opiumwet. Dit was bekend toen de 186 soorten hallucinogene paddenstoelen per 1 december 2008 op lijst II van de Opiumwet werden geplaatst.
Is het u bekend dat, sinds het verbod op paddo’s er is, er een verschuiving plaatsvindt van het gebruik van paddo’s naar psychedelische truffels? Zo ja, heeft u met dit effect rekening gehouden op het moment dat u paddo’s ging verbieden?
Met een dergelijke verschuiving is rekening gehouden, in zoverre dat een verschuiving als gevolg van de introductie van het verbod op de teelt en de verkoop van hallucinogene paddenstoelen niet uit te sluiten is. In antwoord op eerdere vragen van het lid Joldersma van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger reeds aangegeven dat uit onderzoek van de VWA uit 2002 is gebleken dat sclerotia een lagere waarde aan hallucinogene stoffen bevatten dan hallucinogene paddenstoelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel, nr. 1509).
Deelt u de mening dat het vrijwel onmogelijk is om een verbod op hallucinerende of psychedelische middelen door middel van plaatsing op een lijst te handhaven aangezien er steeds nieuwe middelen met een dergelijke werking ontdekt worden die in de natuur aanwezig zijn? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het beter is om mensen te informeren en adviseren over het gebruik ervan, in plaats van het steeds verbieden van deze middelen om, vervolgens te moeten constateren bij dat er bij de handhaving achter de feiten wordt aangelopen? Zo nee, kunt u dan met cijfers onderbouwd aantonen dat het verbod op paddo’s daadwerkelijk tot een vermindering van het gebruik van hallucinerende, psychedelische of vergelijkbare drugs heeft geleid?
Die mening deel ik niet, aangezien het paddoverbod wel degelijk succesvol is gebleken in het tegengaan van het aantal incidenten.
Er zijn alleen cijfers beschikbaar van Amsterdam over het aantal gezondheidsincidenten (ambulanceritten) gerelateerd aan hallucinogenen, voornamelijk paddo’s en sclerotia. Daaruit blijkt dat het aantal incidenten is gedaald van 149 in 2007 tot 69 in 2010.
Kent u alle middelen die wereldwijd in de natuur bekend staan vanwege hun hallucinerende of psychedelische werking? Zo ja, hoe kunt u die allemaal kennen en bent u voornemens die allemaal te gaan verbieden? Zo nee, wat zegt dat dan over de waarde van het opnemen van paddo’s op lijst 2 van de Opiumwet?
Het is onmogelijk wereldwijd alle middelen te kennen, maar de meeste middelen met hallucinerende of psychedelische werking die in Nederland worden verhandeld zijn bekend. Het plaatsen van hallucinogene middelen op een van de lijsten van de Opiumwet heeft alleen zin als er sprake is van een zekere mate van bestendig gebruik en er sprake is van aantoonbare gezondheidsschade en schade voor de samenleving. In het geval van de hallucinogene paddenstoelen was er sprake van een bepaalde groep mensen die deze middelen op onverantwoorde wijze gebruikte. Na de introductie van het verbod is het gebruik van deze hallucinogene paddenstoelen aanzienlijk afgenomen en daarmee ook de met dit gebruik samenhangende schade. Een en ander laat onverlet dat naast een verbod goede voorlichting over de effecten en de risico’s van deze middelen van belang is. Het een sluit het ander niet uit.
Deelt u de mening dat de natuur zich niet laat afremmen door wetten en dat de lijsten met hallucinerende middelen nooit compleet kunnen worden? Zo ja, erkent u dan dat beter ingezet kan worden op voorlichting zodat mensen zich bewust worden van de producten die ze gebruiken? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat psychedelische truffels worden verkocht in souvenirshops? Deelt u de mening dat dat onwenselijk is en dat het beter is om de verkoop te reguleren via verkooppunten die verantwoord om gaan met het verstrekken van drugs zoals de meeste coffeeshops? Zo ja, hoe gaat u die gereguleerde verkoop bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u het beter om psychedelische truffels via souvenirshops te laten verkopen?
Ik heb daarvan kennisgenomen. Het gaat hier echter niet om middelen die onder het regime van de Opiumwet vallen, maar om legale producten, die onder het regime van de Warenwet vallen. Het heeft mijn voorkeur dat dergelijke producten alleen via de zogenaamde smartshops worden verkocht, omdat er dan sprake is van een meer restrictief verkoopbeleid en van voorlichting tijdens de verkoop. Vooralsnog zie ik geen reden voor het introduceren van maatregelen die leiden tot een gereguleerde verkoop van deze truffels.
De terugloop van het aantal bedrijfsartsen en de druk die hierdoor zal ontstaan op de curatieve zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat momenteel 14 bedrijfsartsen in opleiding zijn, terwijl er minimaal 150 nieuwe bedrijfsartsen nodig zijn om qua uitstroom en instroom gelijk te spelen?
De Stichting Capaciteitsorgaan1 geeft aan, een instroom van minimaal 114 tot maximaal 145 bedrijfsartsen per jaar nodig te achten om in 2020 te voldoen aan de vervangingsvraag. Er zijn conform het opleidingsregister van de Sociaal Geneeskundigen Registratie Commissie (SGRC)2 van de KNMG momenteel 76 artsen in opleiding voor bedrijfsarts. Daarvan zijn 11 de opleiding in 2011 gestart. In totaal zijn er op dit moment 2038 bedrijfsartsen geregistreerd.
Deelt u de mening dat de bedrijfsgezondheidszorg onder druk staat door het lage aantal studenten dat kiest voor de opleiding tot bedrijfsarts en de vergrijzing in deze beroepsgroep?
Er zijn op dit moment minder artsen die voor deze opleiding kiezen, dan in de raming van het Capaciteitsorgaan voor de lange termijn nodig blijkt te zijn. Dit vinden wij een belangrijk signaal. In onze brief van 28 september 20113 aan uw Kamer hebben we aangegeven in overleg te gaan met de sector over initiatieven om deze ontwikkeling te kunnen opvangen.
Deelt u de zorgen dat de bedrijfsgezondheidszorg door de lage instroom op korte termijn over onvoldoende deskundige bedrijfsartsen zal beschikken?
Ik deel uw zorgen voor de korte termijn niet. De huidige marktontwikkeling op het terrein van de arbodienstverlening maakt dat er nu minder vraag is naar bedrijfsartsen. Voor de langere termijn zal de verwachte uitstroom van bedrijfsartsen gerelateerd moeten worden aan de verwachte marktontwikkelingen. Daartoe zijn gesprekken met de sector gaande.
Deelt u tevens de zorgen dat door een dergelijk tekort aan bedrijfsartsen de druk op de curatieve zorg zal toenemen? Bent u van mening dat de curatieve zorg (huisartsen en ziekenhuizen) de extra zorgvraag op kunnen en moeten vangen? Zo ja, bent u van mening dat zij voldoende zijn gespecialiseerd in het herkennen en behandelen van beroepsziekten?
Deze zorgen delen wij. De meeste werknemers gaan met gezondheidsklachten eerst naar hun huisarts. Dat zal niet veranderen. In dit kader voorzien wij bij afname van het aantal bedrijfsartsen dan ook geen extra druk op de curatieve zorg vanwege méér patiënten, maar wel vanwege patiënten die mogelijk langer ziek blijven. Indien er een tekort is aan bedrijfsartsen, ontstaat immers het risico dat werknemers na ziekte minder snel re-integreren.
Daarnaast is de curatieve zorg in het algemeen niet gespecialiseerd in het herkennen en behandelden van beroepsziekten. Daardoor is het mogelijk dat bij een tekort aan bedrijfsartsen beroepsziekten niet kunnen worden voorkomen of vroegtijdig worden herkend. Als deze preventieve taken minder adequaat bewerkstelligd worden, kan dit leiden tot een toename van klachten en daarmee toename van de curatieve zorgvraag.
De curatieve zorg heeft kennis en aandacht voor problematiek vanuit de bedrijfsgeneeskundige hoek, maar de bedrijfsgeneeskunde is hier vanzelfsprekend de specialist in. Volledige overname van taken door de curatieve sector is dan ook niet mogelijk en niet wenselijk. Wij willen hier nog wel vermelden dat de hierboven genoemde taken vaak worden uitgevoerd door een arbodienst, waarbij naast bedrijfsartsen ook andere deskundigen worden ingezet.
Bent u van mening dat huisartsen taken van bedrijfsartsen kunnen over nemen? Zo ja, hoe is dat te rijmen met de korting op de huisartsentarieven, zoals deze per 1 januari 2012 doorgevoerd zal worden?
Huisarts en bedrijfsarts zijn twee verschillende specialisaties, elk met een eigen functie. Belangrijk is dat er goed wordt samengewerkt tussen bedrijfsartsen en de curatieve zorg om de patiënt/werknemer zo goed mogelijk te helpen snel weer aan het werk te gaan en om te voorkomen dat werknemers (voortijdig) uitvallen uit werk.
Zoals in de brief van 28 september 20113 is aangegeven zijn er twee onderzoeken uitgezet om de samenwerking tussen arbeid en zorg te inventariseren. Aan de hand van die inventarisaties zullen wij bezien of en hoe samenwerking verder gestimuleerd kan worden.
Deelt u de mening dat een verlaagd niveau van de bedrijfsgezondheidszorg of een tekort aan bedrijfsartsen ook een bedreiging kan vormen voor de zorgsector, gezien het hoge ziekteverzuim en de stijging van het langdurig verzuim in deze sector en de personele kosten die hiermee gemoeid zijn?
Ja, die mening delen wij. Bedrijfsartsen hebben een belangrijke rol in de gezondheid van werknemers in alle sectoren, zeker ook in de zorgsector.
Wij zijn op dit moment de lage instroom van bedrijfsartsen in samenhang met marktontwikkelingen en vragen rond de positie van de bedrijfsarts verder aan het bezien.
Met de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) is gesproken over mogelijke initiatieven van hun kant om de bekendheid en aantrekkelijkheid van het beroep te vergroten.
Op korte termijn vindt een overleg plaats met de brancheorganisatie Boaborea om van de arbodiensten te horen welke vervangingsvraag zij verwachten.
In vervolg hierop zal ook met het Capaciteitsorgaan en sociale partners worden gesproken.
Wat is de stand van zaken van het overleg dat u voert met de sector over de vervangingsvraag van bedrijfsartsen in de komende jaren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen kunt en wilt u verder nemen om de instroom van voldoende deskundige bedrijfsartsen voor de komende jaren te realiseren, en daarmee extra druk op de curatieve zorg te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid op woensdag 14 december 2011 beantwoorden?
Dat is niet mogelijk gebleken.
Het verscherpen van de regels door Irak voor het terugnemen van Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Irak hindert terugkeer van vluchtelingen»?1
Ja.
Klopt het dat Irak aanstuurt op een verbod van het terugnemen van uitgeprocedeerde Irakese asielzoekers?
Irak heeft geen algemeen verbod ingesteld op het terugsturen van Iraakse onderdanen. Gedwongen terugkeer van Irakezen wordt geaccepteerd, mits zij in het bezit zijn van een reisdocument (paspoort of een laissez-passer). Daarnaast kan iedereen die zelfstandig wil terugkeren zonodig een laissez-passer ontvangen van de Iraakse autoriteiten. Gedwongen terugkeer van Irakezen die niet in het bezit zijn van een paspoort of laissez-passer kan op dit moment echter niet plaatsvinden.
Wat is uw reactie op de opmerking van de UNHCR-afgevaardigde in Irak, samengevat, dat Nederland de veiligheid van uitgezette mensen niet kan garanderen, en dat de UNHCR dat ter plaatse ook niet kan?
De opmerkingen van de UNHCR-afgevaardige in Irak waarnaar in het krantenartikel wordt verwezen, dateren van eind 2010. In reactie op schriftelijke vragen van uw Kamer heb ik op 3 november 2010 gereageerd op deze opmerkingen2.
Aanvullend merk ik op dat op 16 december 2011 een nieuw ambtsbericht is verschenen over de algehele situatie in Irak. Uit dit recente ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Irak nog steeds zorgelijk is. De veiligheidssituatie is echter niet dusdanig dat elke Iraakse vreemdeling bij uitzetting naar Irak, louter door zijn aanwezigheid en dus ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden, een risico zou lopen op een schending van artikel 3 EVRM of van het Vluchtelingenverdrag.
Hoeveel Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers zijn in onderscheidenlijk 2009, 2010 en 2011 vanuit Nederland naar Irak teruggekeerd? Hoeveel van hen zijn in die onderscheiden jaren gedwongen uitgezet naar Irak, en hoeveel van hen zijn vrijwillig teruggekeerd met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)?
De DT&V heeft de volgende aantallen Irakezen uitgezet in de afgelopen jaren:
2009:
ongeveer 85
2010:
ongeveer 115
2011 (t/m november):
ongeveer 180
De IOM heeft de volgende aantallen Irakezen gefaciliteerd bij zelfstandige terugkeer naar Irak:
2009:
ongeveer 720
2010:
ongeveer 550
2011 (t/m november):
ongeveer 760
Kunt u een totaaloverzicht geven van de landen die slechts uitgeprocedeerde vreemdelingen terugnemen wanneer zij in het bezit zijn van een paspoort of een laisser-passez? Kunt u een totaaloverzicht geven van de landen die deze vreemdelingen terugnemen enkel op basis van een EU-staat?
Het is niet mogelijk een totaallijst te geven van landen die alleen eigen onderdanen terugnemen, die in het bezit zijn van een paspoort of een laissez-passer. In beginsel kunnen vreemdelingen naar de meeste landen terugkeren met een geldig reisdocument of een laissez-passer afgegeven door de autoriteiten van het desbetreffende land. Alleen wanneer er door de autoriteiten van een land van herkomst geen laissez-passers worden afgegeven voor gedwongen terugkeer of wanneer er specifieke afspraken over het gebruik van de EU-staat in plaats van een ander paspoort of laissez-passer zijn gemaakt, kan terugkeer onder bepaalde voorwaarden (zie Vc A4/4.2.2) plaatsvinden op basis van een EU-staat.
Deelt u de mening dat in Nederland gewortelde kinderen van Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers niet de dupe mogen worden van de al jarenlange zeer moeizame terugkeer naar Irak, die het verblijf van de kinderen in Nederland en hun onzekerheid over de toekomst aanzienlijk verlengt? Deelt u de mening dat in individuele besluiten deze worteling van de kinderen moet worden meegewogen bij de beslissing of het nog rechtmatig is om hen uit te zetten?
Indien na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag is geoordeeld dat er geen aanleiding is tot het verlenen van bescherming in Nederland, hebben vreemdelingen een eigen verantwoordelijkheid om hun vertrek uit Nederland te realiseren. Vreemdelingen kunnen vrijwillig terugkeren naar Irak. Uit cijfers van IOM blijkt dat in 2011 ongeveer 760 Iraakse vreemdelingen vrijwillig zijn teruggekeerd naar Irak. Door zelf het initiatief tot terugkeer te nemen kunnen deze vreemdelingen langdurig verblijf in Nederland zonder toekomstperspectief voorkomen en bovendien gebruik maken van herintegratieondersteuning bij hun terugkeer.
Met betrekking tot de verwijzing naar de worteling van de kinderen merk ik op dat dit in de Vreemdelingenwet 2000 geen criterium vormt voor verlenen van verblijfsvergunning. Ik heb uw kamer eerder toegelicht, onder andere in mijn brief aan uw Kamer3 in antwoord op de motie Anker/Spekman dat ik een dergelijk criterium wenselijk, noch doelmatig acht.
Een nieuwe Nigeriaanse anti-homowet |
|
Johan Driessen (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Senaat Nigeria neemt anti-homowet aan»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat een land waar in 12 provincies de sharia is ingevoerd en waar federaal het ijveren voor gelijke rechten voor homo's strafbaar wordt gesteld, per definitie homofoob is?
De sharia is in 12 noordelijke deelstaten van Nigeria ingevoerd naast het geldende federale juridische systeem. Niet-moslims kunnen gebruik maken van het federale rechtssysteem en kunnen niet gedwongen berecht worden via de sharia. Homoseksualiteit was al verboden in de Nigeriaanse federale wetgeving uit 1916.
De nieuwe wet zou een verdere verslechtering betekenen voor de positie van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT’s).
Bent u van mening dat de uitspraak en oproep tot geweld van senator Baba-Ahmed Yusuf Datti, dat «zulke elementen in de samenleving moeten worden gedood», meer dan verwerpelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een oproep zoals in het desbetreffende artikel aan senator Baba-Ahmed Yusuf Datti wordt toegeschreven is onaanvaardbaar.
Klopt het dat naast deze meest recente federale anti-homowetgeving, in de provincies waar de sharia van kracht is de doodstraf staat op homoseksualiteit?
In de 12 deelstaten waar de sharia-wetgeving van kracht is, staat maximaal de doodstraf op homoseksuele daden door moslimmannen. De doodstraf is in Nigeria nog nooit uitgevoerd voor dit feit. Nederland is tegen de doodstraf.
Bent u bereid in internationaal verband (bij de EU, VN en Wereldbank) te pleiten voor het stopzetten van alle ontwikkelingshulp aan deze door de sharia besmette staat waar homohaat aan de orde van de dag is? Zo nee, waarom niet?
Nederland wijst discriminatie op elke grond af, inclusief discriminatie op grond van seksuele oriëntatie. Bescherming van de rechten van LHBT’s is een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Nederland onderhoudt geen ontwikkelingsrelatie met de Nigeriaanse overheid. Wel financiert de Nederlandse ambassade in Abuja een programma op het gebied van mensenrechten, waaronder rechten van LHBT’s.
Daarnaast voert Nederland in EU-verband een brede dialoog met de Nigeriaanse overheid. Mensenrechten vormen een belangrijk onderdeel van deze dialoog. Ook voert de EU een meerjarig ontwikkelingsprogramma uit in Nigeria dat direct gericht is op goed bestuur, mensenrechten, vredesprocessen en handel.
Juist omdat deze Nederlandse en multilaterale hulpgelden direct of indirect bijdragen aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie is het afschaffen van deze hulpgelden niet bevorderlijk voor de positie van LHBT’s en de mensenrechtensituatie in het algemeen.
De uitzetting van een Irakese familie |
|
Hans Spekman (PvdA), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de televisie-uitzending over de Irakese familie Hassan die na 13 jaar wordt uitgezet, terwijl hun kinderen van 13 en 7 jaar in Nederland zijn geboren en getogen?
In de eerste plaats hecht ik eraan te benadrukken dat ik het ongewenst acht in antwoorden op kamervragen in te moeten gaan op individuele omstandigheden van vreemdelingen. Dit betreft immers in de regel persoonlijke en daarom ook vertrouwelijke informatie. Dat is in het dossier van de familie Hassan niet anders. Omdat het gezin via de media bekendheid heeft gegeven aan hun situatie acht ik het evenwel van belang hierbij te melden dat ik ten aanzien van de familie Hassan heb besloten om gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid.
Hoe komt het dat de totale verblijfsprocedures van één familie 13 jaar kan duren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat asielzoekerscentrum Den Helder 12 jaar geleden dusdanig onhygiënisch was dat het een slechte invloed had op de gezondheid? Klopt het dat mede daardoor de familie genoodzaakt was om hun astmatische oudste kind mee te nemen naar Denemarken? Is deze ongezonde situatie in het Asielzoekerscentrum (AZC) verbeterd?
Dat is mij niet bekend. Bekend is dat het oudste kind gezondheidsklachten had. Verder kan uit de administratie van de Medische Opvang asielzoekers worden afgeleid dat er geen strikt medische indicatie was voor overplaatsing, wel was er een aanbeveling tot overplaatsing. Het gezin is in 2003 overgeplaatst vanuit het azc in Den Helder naar het azc in Harlingen.
Over de hygiënische omstandigheden in de asielzoekerscentra kan ik u melden dat deze voldoen aan de normen.
Vindt u het aanvaardbaar dat er in de gezinslocatie in Katwijk voor een jongen als Aram geen GGZ-hulp beschikbaar is?
Voor kinderen op de gezinslocaties is de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) volledig van toepassing. Bij geestelijke gezondheidsproblemen kan gebruik worden gemaakt van de geestelijke gezondheidszorg (ggz), zowel van eerstelijns psychologische zorg als specialistische ggz. Daarnaast is algemeen maatschappelijk werk inzetbaar. Voor behandeling door de ggz is een verwijzing nodig door de huisarts of een andere arts of behandelaar. Op de locatie Katwijk wordt de huisarts op dit vlak aanvullend ondersteund door de consulent ggz eerstelijn.
Kinderen kunnen gebruik maken van de voor deze leeftijdsgroep gespecialiseerde jeugd-ggz. De jeugd-ggz maakt onderdeel uit van de jeugdzorg. Onder meer door beperkte capaciteit is er sprake van wachtlijsten in de jeugd-ggz. Deze situatie is ook van toepassing op kinderen op de gezinslocatie in Katwijk. Menzis zet zorgbemiddeling in om de wachttijd zoveel als mogelijk te bekorten.
Erkent u dat kinderen die langer dan acht jaar in Nederland wonen en naar school gaan dusdanig geworteld zijn, dat uitzetting hun ontwikkeling schaadt en in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre wordt dit verdragsartikel per geval meegenomen in de beslissing?
Het IVRK, waaraan Nederland zich heeft verbonden, kent artikelen waar rechtstreekse werking aan toekomt en artikelen die geen rechtstreekse werking hebben. In dat laatste geval dienen de normen uit die artikelen uitgewerkt te worden in nationale regelgeving. Voor de normen uit het kinderrechtenverdrag, die raken aan het Nederlandse vreemdelingenbeleid, is die uitwerking opgenomen in de Vreemdelingenwet en de onderliggende regelgeving, waaronder ook de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire. Een aantal voorbeelden daarvan zijn:
Bovenstaande illustreert dat de kwetsbare positie van kinderen, in lijn met het kinderrechtenverdrag, op veel plaatsen in het vreemdelingenbeleid tot uitdrukking komt. Ook in het toelatingsbeleid wordt bijzonder rekening gehouden met kindspecifieke situaties en het belang van het kind. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het beleid rond kindsoldaten en het beleid inzake dreigende genitale verminking bij meisjes.
Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat het belang van het kind is gediend met een snelle, duidelijke en zorgvuldige procedure die snel duidelijkheid geeft over het perspectief van het kind. Als na een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat een gezin niet voor verblijf in Nederland in aanmerking komt, dan moet alles gericht zijn op vertrek naar het land van herkomst.
Ik ben dan ook van oordeel dat het niet in het belang van het kind is om een stelsel te creëren dat ouders stimuleert om met hun kinderen de illegaliteit in Nederland op te zoeken en zich in de marge van de Nederlandse samenleving op te houden in de hoop dat als het maar lang genoeg duurt er wel een vergunning zal volgen. En dat is precies wat zal gebeuren wanneer een beleid zou worden gevoerd waarbij er na acht jaar verblijf in Nederland een vergunning wordt verleend. Dat na een verblijf in Nederland van acht jaar ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling heeft plaatsgevonden, is geen grond om daarover anders te oordelen. Terugkeer naar het land van herkomst zal in veel gevallen niet eenvoudig zijn, maar hierin onderscheiden zich kinderen en ouders die hier al langere tijd hebben verbleven niet wezenlijk van andere vreemdelingen (waaronder kinderen) voor wie terugkeer aan de orde is. Dat is ook de reden dat bij terugkeer naar het land van herkomst ondersteuning in natura en financiële zin wordt geboden.
Wel kunnen aspecten als het geworteld zijn in de Nederlandse samenleving en schade in de ontwikkeling bij terugkeer, in samenhang met andere bijzondere aspecten, in voorkomende gevallen aanleiding geven om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Het gaat dan om situaties die uitzonderlijk zijn vanwege een samenstel van factoren, waardoor in redelijkheid niet gevergd kan worden terug te keren naar het herkomstland. Langdurig verblijf en worteling kunnen hierbij een rol spelen maar zijn niet doorslaggevend en zeker niet de enige factor op grond waarvan verblijf kan worden toegestaan.
Bent u het met de Kinderombudsman eens dat uitzetting van kinderen die in Nederland zijn geboren en hier al minstens acht jaar wonen in beginsel in strijd is met art. 8 IVRK? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre wordt dit verdragsartikel per geval meegenomen in de beslissing?
Zie antwoord vraag 5.
Is er in Irak medische zorg aanwezig voor kinderen met psychische problemen? En is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Bij het onderzoek dat de IND doet om te beoordelen of de medische problemen van een vreemdeling dermate ernstig zijn dat deze leiden tot afgifte van een verblijfsvergunning, wordt advies gevraagd aan Bureau Medische Advisering (BMA). Door BMA wordt onderzocht of voor de specifieke klachten die de betreffende vreemdeling heeft, behandeling mogelijk is in het land van herkomst en wat voor gevolgen het eventueel uitblijven van een benodigde behandeling kan hebben voor de situatie van betrokkene.
Indien het om privacyredenen niet mogelijk of wenselijk is om antwoord te geven op bepaalde vragen, bent u dan bereid om deze antwoorden in een vertrouwelijke brief te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Het in rekening brengen van extreem hoge waskosten door zorginstellingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat sommige zorginstellingen extreem hoge waskosten in rekening brengen?1
Ja, ik ken het bericht.
Hoe kan het Landelijk Overleg Clientenraden, dat deze berichten van bewoners ontving, deze informatie wél hebben en de Nederlandse Zorgautoriteit, die recent nog onderzoek deed, niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit doet onderzoek naar meldingen die zijn binnengekomen bij het meldpunt onterechte betalingen. Er is sprake van onterechte betalingen indien aanbieders geld vragen aan bewoners voor AWBZ-aanspraken. Het wassen van kleding valt niet onder de AWBZ aanspraak. Deze meldingen komen dus in principe niet terecht bij de NZa. Wel heeft de NZa met ZN afspraken gemaakt dat de zorgkantoren toezien op de aanvullende diensten die aanbieders in rekening brengen. Bijvoorbeeld CZ zorgkantoren spreekt aanbieders met zeer hoge waskosten aan en vraagt hen te onderbouwen dat de prijs een weerspiegeling is van de werkelijke kosten, en dat de cliëntenraad ook heeft ingestemd met het gehanteerde tarief.
De cliëntenraad en de aanbieder moeten op basis van de Wet medezeggenschap over de hoogte van het bedrag voor waskosten afspraken maken. Het Nibud doet momenteel, in lijn met de motie Voortman (30 597, 193) onderzoek naar een richtbedrag voor waskosten. Het ontwikkelde richtbedrag zal zowel voor cliënten, cliëntenraden en zorgaanbieders houvast geven bij het gesprek over wat een redelijk bedrag is voor waskosten.
Wat gaat u doen tegen de mentaliteit van zorgbestuurders die aan alles lijken te willen verdienen?
Bestuurders hebben zich te houden aan geldende wet- en regelgeving. Het is verboden om voor zorg als omschreven bij of krachtens de ABWZ een tarief in rekening te brengen dat niet overeenkomstig de WMG tot stand is gekomen. De NZa houdt hier toezicht op en treedt handhavend op tegen instellingen. Wanneer het niet gaat om AWBZ-zorg is het aan de instelling en het bestuur als vertegenwoordiger van de zorginstelling om gezamenlijk met de cliëntenraad te bepalen welke kosten daarvoor bij de cliënten in rekening worden gebracht. Ten slotte kan de raad van toezicht ingrijpen wanneer het bestuur niet goed functioneert.
Wanneer komt u met een richtprijs voor waskosten, zoals de Kamer u bij motie heeft gevraagd?
Het Nibud voert momenteel een onderzoek uit naar een richtbedrag voor waskosten. Het LOC Zeggenschap in de Zorg en de bracheorganisaties VGN, Actiz en GGZ NL zijn betrokken bij het onderzoek. De verwachting is dat de resultaten begin 2012 bekend zullen zijn.
Kunnen bewoners die extreem hoge waskosten hebben moeten betalen, terugbetaling eisen van de zorginstelling? Gaat u uw gezag aanwenden om de betreffende zorginstellingen te bewegen dit zonder verzoek van cliënten uit zichzelf te doen?
Het wassen van kleding is geen AWBZ aanspraak. De cliëntenraad en de aanbieder moeten op basis van de Wet medezeggenschap over de hoogte van het bedrag afspraken maken. Aanbieder en cliënt sluiten onderling een overeenkomst voor de dienst. Of een bewoner geld terug kan eisen is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Bij een rechtsgeldige overeenkomst kan een cliënt, anders dan bij onterechte betalingen, geen terugbetaling eisen.
Cliëntenraad en zorginstelling moeten over de hoogte van het bedrag, en als zij van mening zijn dat het bedrag te hoog is geweest ook over het mogelijk terugbetalen, afspraken maken. Ik verwacht dat zorgaanbieder en cliëntenraad, met een richtbedrag voor waskosten in de hand van het Nibud, het makkelijker vinden om tot een goed bedrag te komen voor waskosten.
Het bericht dat een groep Somaliërs in de kou is gezet |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een groep vreemdelingen op straat is gezet?1
Het bericht heeft betrekking op een groep vreemdelingen met gestelde Somalische nationaliteit, die opvang wenste te krijgen. Dit was echter niet mogelijk, aangezien zij uitgeprocedeerd waren en zelf ook geen herhaalde asielaanvraag wilden indienen. De vreemdelingen wilden evenmin ingaan op het aanbod van plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie. Uiteindelijk is de groep enige dagen in de Proces Opvanglocatie (POL) geplaatst. Na diverse malen te hebben aangegeven dat zij niet wilden meewerken aan terugkeer, noch een asielaanvraag wilden indienen, is de opvang, waarop zij geen recht hadden, op 29 november jl. beëindigd. Ik verwijs hier verder naar het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat deze groep bestaat uit uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers die een aanzegging hebben ontvangen om te vertrekken? Waarom is hun aanvraag afgewezen en wanneer moeten zij vertrekken? Voldoen zij aan de voorwaarden gesteld in uw brief d.d. 29 augustus 2011?2
Ja. Zij zijn allen uitgeprocedeerd en dienen mee te werken aan hun vertrek. Zonder op alle individuele gevallen afzonderlijk in te gaan, geldt voor de vreemdelingen in deze groep dat zij ofwel niet te herleiden zijn tot een spraakgemeenschap in Zuid-Somalië, ofwel te herleiden zijn tot de spraakgemeenschap van Noord-Somalië, dan wel ten onrechte de Somalische nationaliteit hebben opgegeven. Zij behoren derhalve niet tot de in de brief van 29 augustus 2011 beschreven groep.
Klopt het dat er zich een invalide in de groep bevond? Zo ja, is in Somalië de noodzakelijke zorg aanwezig voor deze persoon?
Ja. Een van de vreemdelingen zit in een rolstoel. Deze persoon is geplaatst in de VBL in Vught, waar thans wordt gewerkt aan terugkeer. Daarbij wordt de voor deze persoon noodzakelijke zorg betrokken.
Wat was de rol van het COA en de IND in deze kwestie? Wie heeft er uiteindelijk voor noodopvang gezorgd?
Medewerkers van zowel het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Immigratie- en Naturalisatiedienst als van de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben in de periode van 24 november 2011 tot en met 29 november 2011 diverse gesprekken gevoerd met genoemde vreemdelingen. Het is een gezamenlijk besluit van deze organisaties geweest om opvang in de VBL en de Centrale Ontvangstlocatie/Proces Opvanglocatie (COL/POL) aan te bieden.
Worden deze vreemdelingen op dit moment opgevangen? Zo ja, door wie en voor hoe lang? Worden zij hierbij ook begeleid bij de terugkeer naar hun land van herkomst? Zo nee, worden deze mensen opgevangen totdat zij feitelijk kunnen vertrekken?
De betrokken vreemdelingen zijn op 29 november 2011 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Op 16 december 2011 is op last van de rechtbank de vreemdelingenbewaring van deze groep opgeheven vanwege onvoldoende zicht op uitzetting. Inmiddels is er hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. 17 personen zijn overgeplaatst naar de VBL in Vught. Er wordt gewerkt aan de terugkeer van deze groep naar hun land van herkomst.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat illegalen op straat terecht komen in deze tijd van het jaar? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen? Welke rol ziet u weggelegd voor de gemeentes?
In mijn brief van 15 december 20103 heb ik mijn beleid uiteengezet rondom het beëindigen van opvangvoorzieningen wanneer het vriest. In deze brief heb ik aangegeven dat wanneer er sprake is van een situatie van vrieskou, en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de locatie voor vrijheidsbeperking niet aan de orde is, en evenmin is gebleken dat de vreemdeling zelf voor een alternatief kan zorgen, geen beëindiging van de COA-opvang zal plaatsvinden. De in deze brief genoemde afspraken met het COA en de DT&V zijn nog steeds van kracht. Ik zie op dit punt geen rol weggelegd voor gemeenten.
Hoeveel meer illegalen komen op straat terecht nu het Rijk geen financiële middelen meer beschikbaar stelt aan gemeentes om te zorgen voor noodopvang? Deelt u de mening dat meer illegaliteit zorgt voor ontwrichting van de Nederlandse samenleving?
Het is niet zo dat het Rijk in het verleden financiële middelen beschikbaar stelde aan gemeenten voor het bieden van noodopvang. Het Rijk heeft steeds het standpunt ingenomen dat noodopvang onwenselijk en onnodig is, en heeft eind 2009 en begin 2010 gemeenten intensief ondersteund bij het beëindigen van de bestaande noodopvang. Zie hiertoe ook de brief van de toenmalige minister van Justitie van 29 maart 20104. Ik onderschrijf dat illegaal verblijf in meerdere opzichten maatschappelijk zeer belastend is. Daarom dient illegale migratie en illegaal verblijf ook ontmoedigd te worden. In mijn brief van 8 juli 20115 heb ik mijn maatregelen op dit punt uiteengezet. Het bieden van noodopvang aan personen die illegaal in Nederland verblijven zie ik niet als oplossing voor de problematiek rondom illegaliteit. Daarmee wordt illegaal verblijf immers niet ontmoedigd, maar juist aantrekkelijker gemaakt.
Nieuwe toelatingen van bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat en imidacloprid |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) recentelijk weer een groot aantal nieuwe bestrijdingsmiddelen heeft toegelaten?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat onder meer ook een nieuwe variant van bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat is toegelaten, namelijk RoundUp Force, ook voor gebruik bij het onderhoud voor openbaar groen?2
Ja.
Hoe verhoudt deze toelating zich tot de aangenomen motie3 die vraagt om een verbod op het gebruik van glyfosaat voor niet commerciële toepassingen, waarvan u ook heeft aangekondigd dat u deze zal uitvoeren?4
Indien een gewasbeschermingsmiddel aan de gestelde eisen voldoet, mag het op de markt worden gebracht en worden gebruikt. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden besluit over een dergelijke toelating. De eisen zijn vastgelegd in een – rechtstreeks werkende – Europese verordening.
In reactie op de door u genoemde motie heeft het kabinet aangekondigd beperkingen aan toegelaten gewasbeschermingsmiddelen te zullen stellen, die een duurzaam gebruik tot stand zullen brengen (zie 4, TK 32 372, nr. 72). Een Europese richtlijn stelt daarover regels die inmiddels in nationale regelgeving zijn vastgelegd.
Deelt u de mening dat deze toelating verkeerde verwachtingen in de markt kan wekken omdat het middel wel toegelaten is, maar niet gebruikt mag worden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zoals in bovenvermelde brief aan uw Kamer is vermeld, zal de precieze uitwerking van de motie in het Nationale Actieplan gewasbescherming worden opgenomen. Van belang is om een robuuste uitvoering aan de motie te geven om onduidelijkheden te voorkomen. Een goede informatievoorziening voor de gebruiker is daarbij ook van belang.
Bent u bereid het Ctgb te vragen de toelating van RoundUp Force onmiddellijk weer in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, indien een gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de gestelde eisen, biedt de Europese verordening niet de bevoegdheid om «niet-commerciële toepassingen» uit te sluiten van de aangevraagde toelating of om een verleende toelating weer in te trekken.
Bent u bereid het Ctgb opdracht te geven in het vervolg geen bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat meer toe te laten voor niet-commerciële toepassingen?
Nee, zie antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat er ook weer een nieuw bestrijdingsmiddel is toegelaten dat de werkzame stof imidacloprid bevat, namelijk Sombrero?5
Ja. Het middel Sombrero heeft op 5 november jl. een toelating verkregen.
Hoe is het mogelijk dat, terwijl de waterkwaliteitsnormen voor imidacloprid al jaren lang ernstig worden overschreden en vast staat dat de oorzaak van deze ernstige normoverschrijding de schaal van het gebruik is het gebruik van imidacloprid nu toch weer verder mag toenemen door alweer een nieuw imidacloprid-toelatingsbesluit?6
De nieuwe toelating betreft de behandeling van zaad van suiker- en voederbieten. Overigens is dit middel toegelaten omdat het voldoet aan de gestelde eisen. Het middel is een alternatief voor de bestaande toelating van het middel Gaucho, voor dezelfde toepassing.
De omvang van het gebruik wordt bepaald door de hoeveelheid bietenzaad die behandeld wordt en is niet afhankelijk van het aantal toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen voor het behandelen van zaad.
Dat betekent dat deze nieuwe toelating op zichzelf geen toename van het gebruik van deze middelen hoeft te betekenen.
Waarom is deze toelating verleend terwijl er reeds is aangetoond dat imidacloprid bij de huidige schaal van gebruik desastreuze gevolgen heeft voor talrijke nuttige insecten en er zeer sterke verdenkingen zijn dat ook belangrijke bestuivers zoals de honingbij en de hommel er hun weerstand door verliezen en u daar momenteel zelfs onderzoek naar doet?7
Deze toelating is verleend, omdat de beoordeling heeft aangetoond dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens en dier en er geen onaanvaardbare effecten zijn op het milieu, incl. de effecten op bijen.
De toelating van het middel is verleend voor het gebruik (als zaadcoating) in de teelt van suiker- en voederbieten. In de beoordeling zijn geen onacceptabele risico's voor bestuivers geconstateerd omdat het middel uitsluitend gebruikt wordt voor zaadbehandeling en de betreffende gewassen tijdens de teelt niet bloeien en dus niet bevlogen worden door bijen. Daarnaast zijn in het wettelijk gebruiksvoorschrift restricties opgenomen die beogen de blootstelling voor bijen te veminderen.
Bent u bereid het Ctgb te verzoeken de toelating van Sombrero onmiddellijk weer in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, indien een gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de gestelde eisen, biedt de Europese verordening niet een bevoegdheid een toelating of een deel ervan weer in te trekken.
De aanpak van onderzoeksfraude in patiëntgebonden onderzoek, naar aanleiding van een opinieartikel over de affaire-Poldermans in NRC Handelsblad |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat doet u om te achterhalen welke schade patiënten ondervonden hebben door het gebruik van medicijnen die hen zijn voorgeschreven op basis van ondeugdelijk patiëntgebonden wetenschappelijk onderzoek door de heer Poldermans?1
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzoekt de casus Poldermans met name daar waar het de directe uitvoering van, en daarmee de patiënten in, het onderzoek betreft. Voordat beoordeeld kan worden of er sprake is van schade bij patiënten zal eerst de omvang van de fraude bepaald moeten worden. De IGZ verzamelt momenteel informatie bij het Erasmus MC en beoordeelt op basis daarvan of, en zo ja welke vervolgstappen noodzakelijk zijn, waarbij patiëntveiligheid en data-integriteit een centrale rol spelen.
Deelt u de mening dat patiëntgebonden onderzoek extra kwaliteitscontroles behoeft, waarbij niet alleen de onderzoeksresultaten, maar ook de dataverzameling en -verwerking met betrekking tot de proefpersonen in het onderzoek systematisch gecheckt worden?
Ik ben van mening dat er voldoende kwaliteitscontroles van toepassing zijn, waar het gaat om patiëntgebonden onderzoek.
De gedragscode wetenschapsbeoefening van de VSNU bevat een apart hoofdstuk over controleerbaarheid. Daar zijn de universiteiten op aan te spreken. Zoals aangegeven in het antwoord van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen over de fraude van de heer Stapel, hebben de VSNU en de rectores magnifici besloten te bezien of de code dient te worden aangescherpt.2
Op het grootste deel van het patiëntgebonden onderzoek is bovendien specifieke wetgeving van toepassing, namelijk de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO), waardoor voor dat terrein al extra eisen gelden. Doel van de WMO is zowel de bescherming van de proefpersonen als het borgen van de kwaliteit van het onderzoek. De eindverantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de opdrachtgever (verrichter) van het onderzoek. Maar ook de instellingen waar het onderzoek met proefpersonen wordt uitgevoerd hebben een belangrijke verantwoordelijkheid. Zo moeten zij ondermeer de onderzoekers in hun instelling in staat stellen de onderzoeksgegevens op een zorgvuldige wijze te registreren zodat de integriteit van de data geborgd is en onafhankelijke controle van de gegevens op efficiënte wijze uitgevoerd kan worden. Verder is het van belang dat de resultaten van het mensgebonden onderzoek in de openbaarheid komen. Voor onderzoek met geneesmiddelen gelden aanvullende wettelijke eisen. De WMO bevat een aparte paragraaf met achttien artikelen die specifiek van toepassing zijn op wetenschappelijk onderzoek met geneesmiddelen. Ook de Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Besluiten dragen bij aan borging van het onderzoek door eisen te stellen aan het onderzoek dat verricht moet worden om tot registratie van een medicijn te komen. Bij de aanvraag voor een handelsvergunning voor een geneesmiddel toetst het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) doet de inhoudelijke beoordeling van de opzet en de uitkomsten van klinische proeven. De daarvoor benodigde gegevens moeten in het geneesmiddelendossier aanwezig zijn. Indien het CBG twijfels heeft kan de IGZ worden ingeschakeld.
Bent u bereid in overleg met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen de commissie Schuyt te verzoeken in haar onderzoek naar de wijze waarop binnen de verschillende vakgebieden wordt omgegaan met het verzamelen en verspreiden van gegevens extra aandacht te besteden aan patiëntgebonden onderzoek?
Dit verzoek is bij de commissie neergelegd en daarop is een positieve reactie ontvangen. Het rapport van de commissie Schuyt zal op 1 april van dit jaar verschijnen.
Deelt u de mening dat het vergroten van de pakkans en het zo moeilijk mogelijk maken van fraude de beste manier is om fraude in patiëntgebonden onderzoek te bestrijden?
Repressie is niet het beste middel om op dit terrein tot verbetering te komen. Veel beter is het om aan de basis te investeren. Voor het uitvoeren van mensgebonden onderzoek moeten een goede infrastructuur en onderzoeksklimaat in de onderzoeksinstelling aanwezig zijn. Daar hoort bij een degelijke opleiding van de klinisch onderzoekers en ondersteuning vanuit de onderzoeksinstelling. Ik hecht er aan erop te wijzen dat het hier de eigen verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstellingen betreft. Met andere woorden: de motivatie moet vooraleerst van binnenuit komen. Daarnaast is volledige transparantie van onderzoeksresultaten belangrijk (zie ook vraag3. Bij vergroten van de pakkans zou het, ook als er extra mankracht beschikbaar zou zijn, blijven gaan om incidenten en is de kans dat dit leidt tot structurele verbetering over de volle breedte klein. Ik deel dan ook de mening van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals neergelegd in zijn antwoord op vragen over de fraude van de heer Stapel, dat vertrouwen de basis moet blijven voor samenwerking in de wetenschap en dat dit niet vervangen kan worden door bureaucratische maatregelen.2
Hoe denkt u in dit verband over een gezaghebbende registratieautoriteit als de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA), die ook naar instellingen toegaat om de dataverzameling en -verwerking van patiëntgebonden onderzoek te controleren?
De Nederlandse en de Amerikaanse situatie zijn niet hetzelfde. In de Verenigde Staten zijn de preventieve beoordeling van geneesmiddelen en het toezicht op de naleving van wetten op dat terrein samengevoegd bij één instantie. In Nederland zijn deze taken belegd bij twee instanties. Ik zie geen reden om daar verandering in aan te brengen. Het CBG is belast met de registratie en de IGZ met het toezicht op de naleving van de WMO en op de wetten op het terrein van de geneesmiddelen. In dat kader houdt de IGZ toezicht op de uitvoering van klinisch onderzoek, waaronder geneesmiddelenonderzoek met proefpersonen. Dit toezicht vindt risicogestuurd plaats of op basis van meldingen. Wanneer de IGZ onderzoek doet naar de uitvoering van een klinisch wetenschappelijk onderzoek maakt een onderzoek naar de dataverzameling en verwerking daar deel vanuit.
Wat vindt u in dit verband van de suggestie om niet-commercieel patiëntgebonden onderzoek (gefinancierd door bijvoorbeeld de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Hartstichting of het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF) steekproefsgewijs op kwaliteit te beooordelen door een ander op hetzelfde terrein werkzaam onderzoeksinstituut?
Ter verduidelijking wil ik aangeven dat het niet zo is dat op door de industrie geïnitieerd onderzoek meer regelgeving van toepassing is dan op niet door de industrie betaald onderzoek: al het patiëntgebonden onderzoek (commercieel of niet-commercieel) is onderhevig aan dezelfde regels. Wel zijn op al het wetenschappelijk onderzoek met geneesmiddelen, of dit nu door de industrie wordt geïnitieerd of door de onderzoeker, meer regels van toepassing dan op niet-geneesmiddelenonderzoek.
Kwaliteitscontrole door andere collega-onderzoeksinstituten vind ik niet wenselijk. Dergelijke controles vereisen specifieke deskundigheid. Inspecteren is een vak.
Deelt u de mening van staatssecretaris Zijlstra,2 dat de cultuur rond wetenschapsbeoefening en naleving van gedragsregels rond integriteit opener moet?
Ja.
Wat vindt u in dit verband van de suggestie om op de dag van publicatie van patiëntgebonden onderzoek direct de databestanden publiekelijk toegankelijk te maken?
Ik ga ervan uit dat in het bijzonder over de publieke toegankelijkheid van ruwe databestanden de commissie Schuyt uitspraken zal doen.
Wat doet u verder om de kwaliteit van patiëntgebonden onderzoek in de Nederlandse gezondheidszorg te garanderen?
Zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 vind ik het vooral de verantwoordelijkheid van de instellingen om de deskundigheid van de klinisch onderzoeker te garanderen. Ik vind het dan ook een goed initiatief van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) dat zij enkele jaren geleden de «Basiscursus Regelgeving en Organisatie voor Klinisch onderzoekers» (BROK) heeft opgezet. Daarnaast is het, zoals ook gezegd in mijn antwoord op vraag 2, van belang dat de onderzoekers in staat worden gesteld om hun onderzoeksgegevens op efficiënte en zorgvuldige wijze vast te leggen. Ook verdergaande professionalisering van de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s) vind ik belangrijk. Het komende jaar ondersteun ik dan ook financieel de opleiding voor nieuwe leden en medewerkers van de METC’s alsmede het intervisietraject van de Nederlandse Vereniging van METC’s.
Tenslotte is van betekenis dat de Tweede Kamer een amendement aan heeft genomen bij het wetsvoorstel ter wijziging van de WMO in verband met de evaluatie van deze wet en herstel van onvolledige implementatie van richtlijn nr. 2011/20/EG. Op het moment dat deze wijziging volledig van kracht zal zijn geworden, kan de METC slechts een positief oordeel geven over een onderzoeksprotocol als de resultaten van het mensgebonden onderzoek na afronding van de studie openbaar gemaakt zullen worden in het register van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). Naar verwachting zal eind 2012 of begin 2013 de internetportal ToetsingOnline van de CCMO zijn uitgebreid met een module voor het openbaar maken van de resultaten uit het mensgebonden onderzoek. Tussen nu en dat moment wordt verkend welke rol voorafgaand aan de openbaarmaking via het nieuwe openbare register de oordelende METC en de CCMO kunnen spelen bij de beoordeling van de onderzoeksresultaten.