Het geweld tegen hulpverleners in de psychiatrie dat vaak onbestraft blijft |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen Geweld tegen hulpverlener psychiatrie vaak onbestraft,1 en Slaan, schoppen, buiten en spugen in de kliniek?2
Ja.
In hoeverre klopt het dat er sprake is van 2600 gewelddadige incidenten in de afgelopen vijf jaar, waarvan driekwart van de medewerkers geen aangifte doet? Hoe komt het dat er zo weinig aangifte wordt gedaan?
De in vraag 1 genoemde krantenartikelen zijn gebaseerd op onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU). De 1 534 respondenten konden meerdere antwoorden geven op de vraag naar hun beweegredenen om geen aangifte te doen (www.geweldindepsychiatrie.nl, factsheet 2). De meest genoemde redenen zijn: aangifte doen was niet nodig (36%), het incident was niet ernstig genoeg (25%), het incident is intern afgehandeld (20%), niet aan gedacht om aangifte te doen (16%), geweld is een risico van het vak (14%) en aangifte doen is zinloos (11%). Deze resultaten vertonen grote overeenkomsten met de redenen die zijn opgegeven door werknemers met een publieke taak om geen aangifte te doen van agressie en geweld. Zie hiervoor het onderzoek vanuit het programma «Veilige Publieke Taak» (VPT) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2-meting; Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 684, nr. 327).
De uitkomsten van het VU-onderzoek bevestigen dat extra maatregelen nodig zijn om tot een adequate reactie te komen op gewelddadige incidenten in de zorg. Dat is ook de reden waarom wij onlangs het «Actieplan Veilig werken in de zorg» hebben opgesteld met sociale partners in de zorg en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Recent is dit plan aan uw Kamer aangeboden. Daarin hebben wij op de zorgsector gerichte maatregelen opgenomen om de juridische aanpak van de veroorzaker te verbeteren, inclusief een verhoging van de aangiftebereidheid. Het stellen van een duidelijke grens binnen de instelling vormt de basis van de juridische aanpak. Deze grens geeft medewerkers een extra steun in de rug en is een legitimatie om op te treden bij grensoverschrijdend gedrag. In het Actieplan zetten wij dan ook in op het vertalen van de algemene normen van het programma VPT naar de contexten van de verschillende zorgbranches, zodat deze bruikbaar worden bij het ontwikkelen van agressiebeleid op organisatieniveau.
Is het waar dat van de 704 zaken waarbij wel aangifte wordt gedaan, slechts 12 procent van de verdachten in verzekering wordt gesteld en slechts 10 procent van deze zaken leidt tot strafvervolging? Hoe komt het dat er zo weinig tot strafvervolging wordt overgegaan?
In de Eenduidige landelijke afspraken over opsporing en vervolging door politie en openbaar ministerie bij agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (ELA; Kamerstukken II, 2009–2010, 28 684, nr. 267) is onder meer opgenomen dat als er sprake is van een strafbaar feit en de verdachte direct bekend is, altijd opsporingshandelingen dienen te volgen zoals aanhouding. Ook dient een verdachte van ernstige vormen van agressie en geweld niet eerder te worden heengezonden dan nadat contact is opgenomen met het openbaar ministerie (OM). Bij minder ernstige vormen van geweld wordt indien mogelijk gelijk een dagvaarding uitgereikt. Verder is opgenomen dat vervolging plaatsvindt, tenzij het opportuniteitsbeginsel om een ander besluit vraagt.
Wij beschikken niet over aanwijzingen dat geweld in de psychiatrie een lagere prioriteit heeft bij het OM omdat patiënten al zijn opgenomen. Evenmin hebben wij aanwijzingen dat de prioriteit die verleend wordt aan geweld tegen hulpverleners in de psychiatrie per parket verschilt.
De afspraken uit de ELA worden in 2012 geëvalueerd. Wij kunnen niet op de resultaten daarvan vooruitlopen. In het Actieplan hebben wij de afspraak gemaakt de zorg in de evaluatie nader te beschouwen. Wij verwijzen naar het Actieplan voor maatregelen om de juridische aanpak van de veroorzakers van agressie en geweld door de politie en het OM verder te verbeteren.
Herkent u het beeld uit de conclusie van het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) dat de strafrechtelijke afhandeling van geweld in de psychiatrie veelal tekortschiet? Zo ja, hoe denkt u dat deze afhandeling in de toekomst te verbeteren en hiermee de veiligheid van personeel en patiënten te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat geweld tegen hulpverleners ook in de gesloten ggz-instellingen niet onbestraft mag blijven?
Ja, agressie en geweld tegen zorgverleners is ontoelaatbaar en verdient een krachtige aanpak. Om die reden hebben wij het «Actieplan Veilig werken in de zorg» opgesteld. Daarin lichten wij toe welke maatregelen wij nemen om tot een verdere vermindering van agressie en geweld in de zorg te komen en tot een optimale afhandeling als zich toch agressie of geweld voordoet.
Herkent u het beeld dat geweld in de psychiatrie een lagere prioriteit heeft bij het Openbaar Ministerie (OM) omdat patiënten reeds zijn opgenomen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het beeld dat deze prioriteit verschilt per arrondissementparket van het OM? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een verschil in de afhandeling van gewelddadige incidenten tussen patiënten die behandeld worden op basis van een rechterlijke machtiging en patiënten die worden behandeld op basis van vrijwilligheid? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Wij beschikken niet over aanwijzingen dat dit onderscheid leidt tot verschillen in de afhandeling van gewelddadige incidenten door GGZ-instellingen of politie en OM. De ELA gelden voor de volledige geestelijke gezondheidssector zonder onderscheid te maken tussen patiëntengroepen.
Is er sprake van een verschillende de afhandeling van gewelddadige incidenten tussen de ggz- instellingen onderling? Zo ja, wat is hier de oorzaak van?
De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) biedt het algemeen juridisch kader waarbinnen de werkgever zijn verantwoordelijkheid voor een adequaat veiligheids- en gezondheidsbeleid voor de werknemer dient uit te voeren. Binnen de GGZ is er door werkgevers- en werknemers een arbocatalogus vastgesteld, waarin richtlijnen en instrumenten zijn opgenomen met betrekking tot agressie en geweld. Er is de afgelopen jaren veel anti-agressiebeleid ontwikkeld en er zijn inmiddels veel instrumenten beschikbaar. De mate waarin maatregelen en instrumenten daadwerkelijk door werkgevers en medewerkers worden toegepast, moet echter nog verbeterd worden. Ook blijken de grenzen van het toelaatbare voor medewerkers niet altijd duidelijk te zijn. Dit zijn belangrijke redenen waarom wij samen met sociale partners tot een Actieplan zijn gekomen en daarin onder meer inzetten op de vertaling van de algemene normen van het programma VPT naar de contexten van de verschillende zorgbranches.
Kent u het vernieuwde convenant «Politie – GGZ 2012» dat Politie en ggz recentelijk hebben gesloten afgesloten met daarin onder andere afspraken over het doen van aangifte van strafbare feiten binnen ggz-instellingen? Verwacht u dat deze afspraken een bijdrage gaan leveren aan het terugdringen van geweld tegen zorgverleners, maar ook geweld tegen mede patiënten? Wat is de stand van zaken van de regionale uitwerking van de protocollen3 in het convenant?
Wij verwachten inderdaad dat de afspraken uit het convenant een bijdrage gaan leveren aan het terugdringen van geweld in de geestelijke gezondheidszorg. GGZ Nederland heeft het convenant via diverse gremia breed verspreid onder haar leden. In juni zal er een congres georganiseerd worden rondom het convenant. Daar zullen (goede) uitwerkingsvoorbeelden van het nieuwe convenant Politie-GGZ worden gedeeld. De politie heeft op regionaal niveau een begin gemaakt met het operationaliseringstraject waarin de onderwerpen uit het convenant worden uitgewerkt. Een belangrijk onderdeel van het Actieplan is om concrete regionale afspraken tussen zorgwerkgevers, de politie en het OM te stimuleren, zodat de juridische aanpak van veroorzakers van agressie tot meer resultaten leidt.
Het bericht dat aansluiting op het Landelijk Schakelpunt een minimale kwaliteitseis is |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «ZN: «Aansluiting LSP minimale kwaliteitseis»»?1
Zorgverzekeraars verwijzen bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Als de beroepsgroep (de zorgaanbieders) heeft aangeven dat uitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien dan kunnen zorgverzekeraars dit opnemen. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep geldt.
Deelt u de mening dat deze onzinnige eis voorbarig is daar er nog geen veldnorm of richtlijn is vastgesteld ten aanzien van aansluiting op het LSP?
Op dit moment is er nog geen sprake van een eis tot aansluiting op het LSP. De beroepsgroep stelt zelf de kwaliteitseisen vast. Zorgverzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. De zorgverzekeraars hebben hierbij aangegeven de eis niet in de contracten op te nemen voordat deze is vastgesteld door de beroepsgroep.
Vindt u dat zorgverzekeraars zich met kwaliteitsnormen mogen bemoeien?
Zie het antwoord op vraag 1. Verder verwijs ik u voor een toelichting op het gebruik van kwaliteitsnormen door zorgverzekeraars naar mijn brief van 21 oktober 2011 (Kamerstuk 29 689, nr. 361).
Bent u bereid erop toe te zien dat er geen eis tot aansluiting op het LSP komt zolang er geen veldnorm is vastgesteld?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het gegeven dat EU-consumentenuitgaven in het laatste kwartaal van 2011 niet zijn gestegen |
|
Nebahat Albayrak (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU-consumentenuitgaven over het vierde kwartaal van 2011 niet gestegen»?1
Ja.
Wat is de verklaring voor het dalende consumentenvertrouwen in Nederland?
Volgens het CBS2 speelt tal van factoren een rol bij het consumentenvertrouwen, zoals de beurskoersen, inflatie, werkloosheid en huizenprijzen.
Het verloop van het consumentenvertrouwen vertoont volgens het CBS samenhang met de ontwikkeling van de aandelenkoersen, omdat huishoudens direct aandelen bezitten. Huishoudens zien bij aandelenkoersdalingen hun vermogen slinken. Wie zich daardoor minder rijker voelt zal geneigd zijn minder te consumeren. Dit wordt grosso modo bevestigd door de cijfers. Halverwege 2011 is de AEX merkbaar gedaald. In lijn daarmee daalde ook het consumentenvertrouwen.
Aandelenkoersen zijn ook op indirecte wijze een belangrijke factor voor de stemming van de consument. Huishoudens bezitten via hun pensioenaanspraken ook indirect beleggingen. Wanneer de dekkingsgraad van een pensioenfonds onder het vereiste minimum ligt zou dat voor onzekerheid bij consumenten kunnen zorgen, aldus het CBS. De huidige problemen rondom de dekkingsgraad van veel Nederlandse pensioenfondsen zou daarom het consumentenvertrouwen kunnen drukken.
Prijsontwikkelingen kunnen ook van invloed zijn op het sentiment. Inflatie maakt consumptie duurder en leidt daardoor tot koopkrachtverlies. Dit kan het oordeel van consumenten over hun eigen financiële situatie aantasten.
Het CBS noemt verder de werkloosheid als factor die het consumentenvertrouwen parten kan spelen. Werklozen zijn vaak pessimistischer dan werknemers en zelfstandigen. Halverwege 2011 begon de werkloosheid te stijgen. Waar in juni 2011 de werkloosheid nog op 4,1% van de beroepsbevolking stond, zat in december 4,9% zonder baan (beide cijfers volgens de internationale definitie). Het CPB stelt in het Centraal Economisch Plan 2012 dat toenemende werkloosheid zorgt voor onzekerheid over de consumptiemogelijkheden voor de komende jaren.
Werknemers die minder uren werken zijn volgens het CBS gemiddeld ook pessimistischer. In zover de recessie gepaard gaat met minder (over)uren werk, lag het dus in lijn van de verwachting dat het consumentenvertrouwen laag zou zijn.
Het CBS ziet ook een invloed van de woningmarkt. Dit bevestigt het CPB in het Centraal Economisch Plan 2012. Sinds het uitbreken van de Grote Recessie zijn de huizenprijzen, met minieme onderbrekingen, gestaag gedaald. Daarmee wordt de kans groter dat zij die hun huis nu willen verkopen hier verlies op maken. Dit levert onzekerheid over de aflosbaarheid van de hypotheek en drukt mogelijk het consumentenvertrouwen.
Deelt u de mening dat het merkwaardig is dat er in Nederland sprake is van een daling van de consumentenuitgaven terwijl er tegelijkertijd in buurland Duitsland sprake is van een groei in de consumentenuitgaven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is volgens u de reden?
Nee, ik vind het niet merkwaardig dat in Nederland de consumentenuitgaven dalen, terwijl de consumentenuitgaven in Duitsland groeien. De recente economische ontwikkelingen vielen voor Duitsland gunstiger uit dan voor Nederland. De Duitse economie herstelde sneller van de crisis dan de Nederlandse en terwijl de werkloosheid in ons land opliep daalde het werkloosheidpercentage in Duitsland.
Het CPB wijst hierbij op de succesvolle arbeidsmarkthervormingen die Duitsland aan het begin van deze eeuw heeft doorgevoerd en dat de Duitse export meer gericht is op de vraag uit snel groeiende opkomende landen zoals China. Bij het verschil in consumentenuitgaven speelt verder een rol dat de woningprijzen zich in Nederland beduidend negatiever hebben ontwikkeld. Mede daardoor ligt het Duitse consumentenvertrouwen hoger. Het is dus begrijpelijk dat de consumentenuitgaven zich in Duitland positiever ontwikkelen dan in Nederland.
Kunt u aangeven wat de relevantie is van het door u gevoerde beleid in verband met de daling van het consumentenvertrouwen in Nederland?
Het consumentenvertrouwen is de meeste EU-landen laag, zo blijkt uit enquêtes van de Europese Commissie. Daarmee lijken de economische omstandigheden de eerste oorzaak van de daling van het consumentenvertrouwen. Immers, landen hebben tegelijkertijd te maken gekregen met een afzwakking van hun economie.
Het kabinet werkt daarom hard om het vertrouwen in de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te borgen. Deze crisis laat zien dat het voor Nederland cruciaal is om vertrouwen te behouden. Vertrouwensverlies wordt in de huidige markten snel afgestraft, daarom zijn maatregelen onvermijdbaar. Maar het draait niet alleen om financiële markten, maar ook om het vertrouwen van bedrijven en consumenten. We moeten met extra maatregelen perspectief bieden. Geen perspectief op hogere schulden, maar op gezonde overheidsfinanciën die ruimte bieden voor een krachtige private sector. Dit vormt een stevige vertrouwensbasis voor burgers en bedrijven om te consumeren en investeren. Het zorgt er ook voor dat we onszelf kunnen blijven financieren tegen een lage rente.
Het bericht dat er veel meer q-koortsslachtoffers zijn |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe kan het dat uit bloedonderzoek van Sanquin blijkt dat het aantal besmettingen met de q-koortsbacterie Coxiella burnetii, ruim tien keer groter is dan eerder door u gedacht?1 Hoe heeft u indertijd zo’n verkeerde inschatting van zaken kunnen maken?
Er is geen sprake van een verkeerde inschatting. Het bloedonderzoek van RIVM-Sanquin maakt schatting van het aantal besmettingen mogelijk. Dat is niet hetzelfde als het aantal ziektegevallen en zeker niet het aantal gemelde ziektegevallen. Voor veel infectieziekten, ook voor Q-koorts, geldt dat slechts een deel van de mensen die geïnfecteerd raakt ook daadwerkelijk ziek wordt. Van de mensen die wel klachten krijgen, zullen velen niet naar de huisarts gaan. Q-koorts wordt alleen gemeld als mensen met klachten de huisarts bezoeken en de huisarts de diagnose laat bevestigen door laboratoriumonderzoek. Er is voor infectieziekten vrijwel altijd een groot verschil tussen het aantal besmettingen, het aantal zieken en het uiteindelijk aantal meldingen.
In hoeverre is de Kamer in deze altijd op tijd van de juiste gegevens voorzien?
Het recente Sanquin – RIVM onderzoek was erop gericht om een nauwkeuriger schatting te geven door het werkelijk aantal besmettingen te relateren aan het aantal meldingen. Ik heb op 16 september 2011 in antwoord op Kamervragen op dit onderzoek gewezen (Tweede Kamer, 2010–2011, aanhangsel 3686).
Waren er in een eerder stadium al tekenen ontvangen vanuit de eigen organisatie of van derden dat er een onderschatting zat in de weergave van de grootte van het q-koortsepidemie? Zo ja, wanneer, met welke inhoud en door wie? Wat is er met deze tekenen gedaan?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1, is er geen sprake geweest van een onderschatting. Het is algemeen bekend dat het aantal gemelde ziektegevallen lager ligt dan het aantal besmettingen.
Er is tijdens de epidemie juist op in gezet om de alertheid van patiënten en artsen over Q-koorts te vergroten, zodat zoveel mogelijk mensen met symptomen konden worden gemeld.
Wat zijn de nieuwste inzichten over de werkzaamheid van het q-koortsvaccin bij geiten?
Op 14 juni 2011 heeft het RIVM een deskundigenberaad belegd over Q-koorts. Door deskundigen is toen vastgesteld dat er tot op dat moment op geen enkele bedrijf abortusproblematiek is gemeld die veroorzaakt is door de Q-koortsbacterie. Onderzoek naar de effectiviteit van de vaccinatie onder de geruimde geiten laat zien dat vaccinatie een sterke reductie van de uitscheiding van C. burnetii geeft. Tevens heeft het lammerseizoen van 2011, door het uitblijven van klinische verschijnselen van Q-koorts bij melkgeiten (abortus), de werkzaamheid van het vaccin in de totale gevaccineerde populatie dieren in de praktijk verder onderbouwd.
Wat zijn de cijfers over nieuwe besmettingen? Waarop zijn deze cijfers gebaseerd en hoe betrouwbaar zijn deze? Zijn deze cijfers van nieuwe besmettingen gecheckt door middel van representatief bloedonderzoek op bloeddonoren waarvan bekend is dat ze eerder nog geen q-koorts hadden?
Het aantal nieuwe besmettingen is niet vast te stellen. Het RIVM publiceert wel maandelijks een update van het aantal meldingen van patiënten met acute Q-koorts. Daaruit blijkt dat in 2011 82 patiënten gemeld zijn tegen 504 meldingen in 2010. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aantal nieuwe besmettingen ook sterk is afgenomen.
Het vaststellen van het aantal besmettingen (infecties) in de bevolking kan alleen door middel van grootschalig onderzoek waarin bij de deelnemers ten minste twee keer bloed wordt afgenomen. Voor een inschatting van het aantal besmettingen kan gebruik worden gemaakt van het onderzoek van Sanquin.
Wat is de directe schade van het q-koortsepidemie betreffende enerzijds medische kosten, gebaseerd op de nieuwste cijfers? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen?
Er is geen landelijke inschatting gemaakt van medische kosten en de economische schade als gevolg van Q-koorts.
De huidige inschatting van het aantal besmettingen dat ten grondslag lag aan het aantal gemelde ziektegevallen geeft geen aanleiding om nu een inschatting te maken van de medische kosten en de gevolgkosten van de Q-koortsepidemie.
Wat is de inschatting van de economische schade die voortkomt uit de q-koortsepidemie naar aanleiding van de nieuwste besmettingsgegevens, (dus schade m.n. doordat mensen niet meer of minder kunnen werken, of overlijden)? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid-nu blijkt dat de aantallen mensen met chronische q-koorts 1 tot 2% van 50 000 besmette individuen bedraagt – een q-koortsfonds in te stellen waar alle q-koortsslachtoffers gebruik van kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM en het UMC Utrecht hebben onlangs onderzoek verricht naar het aantal patiënten met chronische Q-koorts. Op basis van dit onderzoek is het aantal patiënten met chronische Q-koorts dat nu door zorgverleners wordt behandeld geschat op 250 patiënten. Dat aantal zal naar verwachting nog oplopen in de komende jaren.
In mijn brief «Visie op schadefondsen» (Tweede Kamer, 2011–2012, 31 765, nr. 5) heb ik mijn standpunt ten aanzien van een Q-koortsfonds toegelicht.
De berichtgeving dat Bahrein het bezoek van VN onderzoeker Juan Mendez wil uitstellen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bahrein delays UN investigator visit»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Bahreinse autoriteiten het geplande bezoek van VN-onderzoeker Juan Mendez willen uitstellen naar de maand juli?
Landen moeten toegang verlenen aan de Speciale Rapporteur van de VN inzake Marteling en de mogelijkheid bieden onderzoek te verrichten. Nederland stelt dit, net als de restricties voor NGO’s, aan de orde in de Mensenrechtenraad van de VN.
Is het waar dat voorstaande Niet-Gouvernementele Organisatie (NGO)’s, waaronder o.a. Human Right Watch (HRW), vergaande visa-restricties worden opgelegd en verzoeken zelfs genegeerd worden door de Bahreinse autoriteiten? Indien ja, wat is uw reactie op deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de VN haar onderzoek naar mogelijke martelpraktijken in Bahrein voort moet kunnen zetten? Indien ja, bent u bereid om de Bahreinse autoriteiten hier rechtstreeks en/of in EU-verband op aan te spreken? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit onderwerp aan de orde te stellen bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 9 en 10 maart a.s.? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De verkoop van Holland Casino. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kabinet doet Holland Casino in de verkoop»1 en herinnert u zich het bericht «Verkoop Holland Casino»; PvdA: «Entertainmentbedrijf geen taak overheid»?2
Ja.
Betekent het feit dat Holland Casino een staatsbedrijf is dat de verdere ontwikkeling naar een entertainmentbedrijf met onder andere een uitbreiding van theater- en horecafaciliteiten, wordt gehinderd? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de regels ten aanzien van markt en overheid?
Holland Casino is een private onderneming die zelfstandig opereert. Door de pseudo-aandeelhouder wordt het behandeld als ware het een staatsdeelneming. Inzake het ontplooien van nevenactiviteiten hebben de toenmalige ministers van Financiën en van Justitie uw Kamer op 24 maart 2010 een brief3 gestuurd met hun reactie op het advies van de landsadvocaat. Graag verwijzen wij u hiernaar. De brief gaat vooral in op de vraag in welke mate vernieuwing van het casinoconcept mogelijk is zonder de Europeesrechtelijke houdbaarheid van het monopolie voor speelcasino’s in gevaar te brengen. Volgens de landsadvocaat is het mogelijk de kwaliteit van het aanbod te verhogen en het aanbod aantrekkelijker te maken, zolang het speelaanbod en de hoeveelheid reclame daarvoor in zijn totaliteit niet wordt vergroot. Revitalisering van de bestaande casino’s zou niet op Europeesrechtelijke bezwaren stuiten, ook als in de bestaande casino’s meer dan voorheen plaats wordt ingeruimd voor horecafaciliteiten of als er een (klein) theater wordt ingericht.
Is het waar dat het kabinet momenteel werkt aan een voorstel tot privatisering van Holland Casino? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat voorstel, op welke termijn is de verkoop mogelijk en had de Tweede Kamer eerder kennis van een dergelijk voorstel kunnen nemen? Zo nee, betekent dat dan dat u op dit moment op geen enkele manier overweegt Holland Casino te verkopen?
Eén van de uitgangspunten van de van de in maart vorig jaar aan uw Kamer verzonden Beleidsvisie Kansspelen4 is om de beleidsdoelstellingen (voorkomen van kansspelverslaving, beschermen van de consument, tegengaan van fraude en witwassen en creëren van passend en attractief aanbod) zoveel mogelijk door het stellen van strikte regels en het uitoefenen van goed toezicht te bereiken en niet altijd vast te houden aan het huidige beginsel om per kansspelcategorie slechts één vergunning toe te laten. In het nieuwe kansspelbeleid zullen wij dan ook bezien hoe de markten geordend worden (één of meer vergunningen). Onze departementen werken momenteel hard aan voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van de kansspelmarkten voor casino’s en automatenhallen. De vraag of de overheid voor 100% eigenaar dient te zijn van Holland Casino is daar een afgeleide van. Een eventuele verkoop van Holland Casino zal derhalve bezien worden in samenhang met de voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van deze kansspeldeelmarkten. Een concreet voorstel tot privatisering is er nu derhalve niet.
Indien het antwoord op vraag drie bevestigend is, op welke wijze overweegt het kabinet Holland Casino dan eventueel te verkopen? Gebeurt dat via een veiling van de vergunning, een onderhandse verkoop, uitgifte van aandelen of anders?
Wij kunnen nu op deze vragen geen betekenisvolle antwoorden geven. Voor de vormgeving van voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van de kansspelmarkten zijn de in de vraag genoemde doelstellingen, alsook de bescherming van de consument tegen crimineel en frauduleus handelen onaantastbare randvoorwaarden. Marktordeningsopties die daar geen of onvoldoende rekening mee houden zijn onaanvaardbaar.
Indien verkoop wordt overwogen, vindt de verkoop van Holland Casino dan in zijn geheel plaats of worden afzonderlijke locaties afzonderlijk of in clusters verkocht? Op welke wijze wordt er bij de verkoop rekening gehouden met doelstellingen ten aanzien van het voorkomen van gokverslaving of het wiswassen van geld en met de belangen van het huidige personeel van dit staatsbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent een mogelijke verkoop van Holland Casino dat daarmee meer ruimte wordt gecreëerd voor entertainment en online gokken in combinatie met kansspelen binnen de vestigingen van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er zes jaar geleden al belangstelling was bij Amerikaanse gokconcerns om Holland Casino over te nemen? Zo ja, waar bleek die belangstelling uit en bestaat die nog steeds?
De afgelopen jaren hebben zich op de departementen van Veiligheid en Justitie en Financiën verschillende partijen gemeld om hun belangstelling voor het exploiteren van één of meerdere casino's in Nederland kenbaar te maken. Gelet op het huidige stelsel van de Wet op de Kansspelen en de positie van Holland Casino daarin is van onderhandelingen met deze partijen geen sprake.
Zijn u op dit moment partijen bekend die geïnteresseerd zijn in een overname van Holland Casino? Bent u al met partijen in onderhandeling?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer krijgt de Kamer een kabinetsreactie over hoe de aangenomen moties met betrekking tot een breed kansspelbeleid (behorend bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelen 32 264) worden uitgevoerd?
Zoals uw Kamer bij haar regeling van werkzaamheden van 28 februari jl. heeft verzocht, zal de reactie op de aangenomen moties op korte termijn aan uw Kamer worden gezonden.
De Chinese overheidsmaatregelen tegen mensenrechtenverdedigers |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe hebt u gereageerd of hoe gaat u reageren op het door de Chinese politie verhinderen van het door Tsering Woeser in ontvangst nemen van de Prins Claus Prijs en op het huisarrest dat haar werd opgelegd?1
Ik betreur de gang van zaken en heb de Chinese autoriteiten om tekst en uitleg gevraagd. De Chinese autoriteiten zien mevrouw Tsering Woeser als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en ziet haar activiteiten niet in een cultureel, maar een politiek kader. Hoewel mevrouw Tsering Woeser niet bij de uitreiking aanwezig kon zijn, is de Prins Claus Prijs inmiddels wel aan haar overhandigd.
Bent u bereid Tsering Woeser uit te nodigen naar Nederland om de Prins Claus Prijs hier in ontvangst te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mevrouw Woeser kan China niet uitreizen. Zij beschikt niet over een paspoort.
Hoe beoordeelt u de tegen Tsering Woeser getroffen maatregelen in het licht van de mensenrechtensituatie in China in het algemeen en in het licht van de situatie van de Tibetanen in het bijzonder?
Mevrouw Tsering Woeser heeft gemeld dat zij een maand in haar bewegingsvrijheid beperkt zal worden. Zij zelf brengt dit in verband met de twee vergaderingen van het Nationale Volkscongres en de Politieke Raadgevende Volksconferentie en met de situatie in de Tibetaanse gebieden. De Tibetaanse minderheid in China staat onder druk. Tibet staat op de agenda in de dialoog die de EU met China voert over de mensenrechtensituatie. De kwestie heeft internationale aandacht, ook tijdens de VN-Mensenrechtenraad bijeenkomst in Genève.
Kunt u de Kamer informeren over de situatie van Ni Yulan, die vanwege detentie de Nederlandse Mensenrechtentulp niet in ontvangst kon nemen? Hebben Nederlandse diplomaten geprobeerd haar in de gevangenis te bezoeken? Zo nee, waarom niet? Wordt het proces tegen Ni Yulan door Nederlandse diplomaten bijgewoond? Zo nee, waarom niet?
Mevrouw Ni Yulan zit in voorarrest in afwachting van een volgende rechtszitting. De ambassade heeft contact met haar dochter. Verdachten in voorarrest kunnen alleen door hun advocaat worden bezocht. De ambassade heeft samen met vertegenwoordigingen van andere landen geprobeerd op 29 december 2011 de rechtszitting tegen mevrouw Ni Yulan en haar man bij te wonen, maar kreeg toen geen toegang tot de rechtszaal.l
Bent u bereid de positie van Tsering Woeser en Ni Yulan blijvend aan de orde te stellen in bilaterale contacten met China alsmede in internationale gremia? Zo nee, waarom niet?
Het proces tegen mevrouw Ni Yulan wordt door Nederland en een aantal andere landen nauwlettend gevolgd en aangekaart bij de Chinese autoriteiten, zoals tijdens de recente EU-China Top. Op passende gelegenheden zal ook de kwestie rond de positie van mevrouw Tsering Woeser ter sprake worden gebracht
Inspectie van Nederlandse zeilschepen in Duitsland |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Weet u dat Nederlandse zeezeilschepen veelvuldig in Duitsland worden gecontroleerd door de Wasserschutzpolizei en dat sommige schepen tot 6 maal toe in evenzoveel maanden zijn geïnspecteerd?
Dat is mij bekend.
Deelt u de opvatting dat de inspectie van buitenlandse zeeschepen een taak is die overeenkomstig de Havenstaatrichtlijn (2009/16/ec) uitgevoerd dient te worden en dat de controles van de Wasserschutzpolizei op het gebied van frequentie, verslaglegging en kennis van de inspecteurs op gespannen voet staan met deze richtlijn?
Ik deel de opvatting dat de inspectie van buitenlandse zeeschepen een taak is die primair overeenkomstig de Havenstaatrichtlijn (2009/16/ec) uitgevoerd dient te worden. Daarnaast kunnen controles op de naleving van de ISPS Code (International Ship and Port Facility Security Code) worden verricht door de lokale bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging, in plaats van door havenstaatcontrole inspecteurs. In Duitsland is de Wasserschutzpolizei de bevoegde autoriteit voor deze controles. Het is niet aan mij om te beoordelen of de praktische uitvoering van deze controles door de Wasserschutzpolizei op gespannen voet staat met Europese regelgeving, dat is aan de Europese Commissie.
Deelt u de opvatting dat de controle op de naleving door schepen van de internationale normen op het gebied van veiligheid en voorkoming van verontreiniging in de eerste plaats de taak van de vlaggenstaat is en dat geschillen tussen landen over de interpretatie van deze normen ook de vlaggestaat aangaan?
Een vlaggenstaat is primair verantwoordelijk voor de controle op de naleving van internationale normen op het gebied van veiligheid, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord1 van schepen onder haar vlag. Daarnaast bestaat het systeem van Havenstaatcontrole, als tweede verdedigingslinie tegen schepen die niet aan de normen voldoen. Het besluit om een schip al dan niet te inspecteren en aan te houden wordt genomen door de havenstaat. In de richtlijn Havenstaatcontrole is bepaald2 dat de vlaggenstaat in geval van aanhouding door de havenstaat in kennis dient te worden gesteld. Geschillen tussen landen over de interpretatie van internationale regelgeving kunnen in diverse gremia en bilateraal besproken worden. Zo heb ik tijdens de transportraad van 22 maart 2012 mijn Duitse ambtgenoot Ramsauer gesproken over deze kwestie (zie ook antwoord 6).
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse autoriteiten, in gesprek moeten gaan met haar Duitse counter part over de controles door de Wasserschutzpolizei?
Ja. In Nederland heeft eerst overleg plaatsgevonden met de branchevereniging BBZ. Deze heeft hierna als eerste contact opgenomen met de Duitse inspectiedienst die deze inspecties geïnitieerd heeft, de BSH (Bundesamt fur Seeschifffahrt und Hydrographie). Daarnaast is er vanuit de Inspectie en vanuit mijn maritieme beleidsdirectie meerdere keren contact geweest met de Duitse autoriteiten, tot nu toe zonder resultaat. Daarom heb ik besloten tot het sturen van een brief over deze kwestie aan mijn Duitse ambtgenoot. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de opvatting dat, in het licht van de inspanningen van de Europese Commissie om tot nieuwe wetgeving voor zeilschepen te komen en in het licht van de lopende infractieprocedure van de Europese Commissie tegen de Deense Staat over de interpretatie van internationale normen voor zeilschepen, de Nederlandse vlaggestaat bij de Duitse autoriteiten ten minste zou moeten aandringen op terughoudendheid?
Ja, en dat is ook gebeurd. Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het de inzet zou moeten zijn om vόόr begin april, wanneer de schepen richting de Oostzee vertrekken, tot een verstandhouding te komen om te voorkomen dat de zeilschepen onnodig gehinderd worden?
Ja. Hiertoe heb ik een brief aan mijn Duitse collega Ramsauer gestuurd, waarin ik aandring op terughoudendheid en zijn medewerking vraag om te voorkomen dat bij de start van het nieuwe vaarseizoen eind maart, onnodige problemen ontstaan in Duitse havens. Deze lijn heb ik nogmaals onder zijn aandacht gebracht in een bilateraal gesprek tijdens de transportraad 22 maart jongstleden.
De aanvallen van Japanse walvisjagers op bemanning van Sea Shepherd rond de Zuidpool |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u de ontwikkelingen rond de illegale Japanse walvisjacht en de acties van Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) gevolgd sinds de Japanse walvisvloot in december weer is uitgevaren naar Antarctica, met SSCS in haar kielzog?
Ja.
Is het u bekend dat Japanse walvisjagers een bemanningslid van Sea Shepherd Conservation Society, die een harpoenschip probeerde af te remmen, met een waterkanon van zijn jetski hebben afgestoten waardoor hij in het ijskoude water terecht kwam?1 Hoe beoordeelt u het gebruik van waterkanonnen tegen mensen op jetski’s in termen van veiligheid op zee?
Ja, ik ben daarmee bekend. Nederland hecht aan het recht op demonstratie, ook op volle zee. Wel dienen zowel de demonstraties zelf als ook de maatregelen daartegen niet de veiligheid op zee in gevaar te brengen.
Op basis van de beschikbare informatie ben ik niet in staat om een inhoudelijk oordeel te vellen over deze specifieke situatie. Een dergelijk antwoord kan alleen gegeven worden op basis van een gedegen onderzoek in een justitiële procedure. Deze kan door de betrokken partijen geïnitieerd worden.
Het Openbaar Ministerie heeft op basis van de beschikbare informatie tot dusverre geen aanleiding gezien onderzoek te verrichten naar de incidenten die in de afgelopen periode hebben plaatsgevonden. Voor zover mij bekend is er ook door Sea Shepherd Conservation Society geen aangifte gedaan bij het Japanse Openbaar Ministerie van de gedragingen van de Japanse walvisjagers.
Bent u er van op de hoogte dat Japanse walvisjagers vanuit hun harpoenschip inzittenden van een rubberboot van Sea Shepherd Conservation Society hebben aangevallen met grijphaken en bamboestokken, en dat een Sea Shepherd vrijwilliger, een Franse fotograaf, en een cameraman van Animal Planet hierbij verwondingen hebben opgelopen?2 Deelt u de mening dat dit een zeer gevaarlijke tactiek is, omdat de grijphaken de opblaasbare boten kunnen lek slaan, en de grijphaken, mochten ze zich vasthaken in de kleding van de bemanningsleden, de opvarenden uit hun boot zouden kunnen rukken? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het gebruik van grijphaken en bamboestokken tegen mensen in rubberbootjes in termen van veiligheid op zee?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Zou u kunnen concluderen dat waterkanonnen, grijphaken en bamboestokken bij bovengenoemde incidenten als «wapen» zijn ingezet? Zo ja, vindt u dit geoorloofd? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat er met deze aanvallen door Japanse walvisjagers in minder dan een maand tijd de veiligheid op zee ernstig in gevaar is gebracht? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee waarom niet?
Beide partijen zijn al in december 2011 opgeroepen door Nederland, Australië, de Verenigde Staten en Nieuw Zeeland tot het nemen van hun verantwoordelijkheid teneinde de veiligheid op zee niet in gevaar te brengen. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Kunt u mede in het licht van bovengenoemde incidenten, uiteenzetten welk vervolg u heeft gegeven aan de gezamenlijke waarschuwing die Nederland samen met Australie, de Verenigde Staten en Nieuw Zeeland heeft afgegeven, te weten: «Wie de veiligheid op zee in gevaar brengt, kan worden aangeklaagd»?3 Heeft u inmiddels actie ondernomen om een aanklacht in te dienen tegen de Japanse walvisjagers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Kunt u uiteenzetten wat er – in termen van feitelijke informatie – precies voor nodig is om een deugdelijke aanklacht in te kunnen dienen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe u kunt weten wat zich precies afspeelt in de wateren rond Antarctica als er geen autoriteiten vanuit Nederland of de internationale gemeenschap aanwezig zijn om te registreren wat er gebeurt? Kunt u bevestigen dat de internationale gemeenschap de registratie van de jaarlijks terugkerende schending van het moratorium op de walvisjacht volledig te danken heeft aan Sea Shepherd Conservation Society, omdat Japan zonder hun aanwezigheid nog steeds in alle stilte op walvissen zou kunnen jagen, tegen alle internationale verdragen in?
Indien zich een incident heeft voorgedaan is het lastig vast te stellen wat er precies is gebeurd. Nederland stelt zich daarom op de hoogte van de gebeurtenissen van beide kanten.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om controle op de naleving van het moratorium op de walvisjacht te laten uitvoeren door de autoriteiten van de internationale gemeenschap? Zo ja, waarom zijn er nog steeds geen autoriteiten aanwezig in de wateren rond Antarctica om in elk geval de schending van het moratorium te registreren om Japan zo te kunnen aanklagen wegens schending van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
De walvisvangst vindt volgens Japan plaats in het kader van wetenschappelijk onderzoek, hetgeen is toegestaan onder het moratorium van de IWC. In de IWC heeft Japan medestanders die er mee instemmen om walvissen te doden voor wetenschappelijk onderzoek. Het betreft hier geen schending van het internationaal recht. Tegen deze achtergrond is het niet verwonderlijk dat er geen controle is door de internationale gemeenschap in Antarctische wateren.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze u van plan bent om te gaan met mogelijke nieuwe geweldplegingen van de walvisvaarders richting demonstranten op zee? Op welke wijze werkt u samen met Nieuw-Zeeland, Australië en de Verenigde Staten, met wie u dit gezamenlijke statement heeft gemaakt, om geweld van walvisvaarders richting demonstranten op zee te voorkomen? Wat is hierbij de inzet en specifieke rol van Nederland?
Nederland heeft regelmatig contact met zowel de Japanse regering als ook Sea Shepherd Conservation Society, juist om te voorkomen dat de confrontaties in de Antarctische wateren uit de hand lopen. Tevens wordt op basis van de ontvangen informatie bezien of, gezien de zwaarte van een specifiek incident, zelfstandig onderzoek verricht dient te worden. Waar mogelijk en wenselijk zal Nederland daarbij samenwerken met een of meer andere partijen van de Gemeenschappelijke Verklaring. Daarnaast trekt Nederland met genoemde landen en andere gelijkgezinden op in internationale fora zoals de IWC en de IMO als gesproken wordt over de veiligheid op zee.
Wat is de reden dat u de gezamenlijke verklaring van Nederland, Nieuw Zeeland, Australie en de VS over de veiligheid op zee niet samen met de Japanse regering heeft uitgedaan?
Tijdens de IWC 63 is een resolutie door Japan ingediend inzake veiligheid op zee waarin het recht op vreedzame demonstratie op volle zee wordt erkend en op aandringen van Nederland, Nieuw Zeeland, Australië en de VS alle betrokken overheden o.m. aangespoord worden om de kapiteins van alle schepen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid op zee als hoogste prioriteit. De gemeenschappelijke verklaring gaat evenwel verder dan alleen de veiligheid op zee. In de verklaring wordt immers ook afstand genomen van de dodelijke walvisvangst voor wetenschappelijke doeleinden. Juist dit laatste, zo belangrijke onderdeel van de verklaring, is voor Japan een stap te ver.
De toespraak van de minister voor de VN Mensenrechtenraad van 29 februari 2012 |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u in een toespraak voor de VN Mensenrechtenraad gezegd dat de «receptor benadering» onderdeel uitmaakt van het Nederlands mensenrechtenbeleid?1
Ik heb het volgende gezegd over de receptorbenadering:
«Human rights are universal. But that doesn’t mean to say that all countries are identical. What matters is not how citizens» rights are safeguarded but that they are safeguarded. Communication is needed, not confrontation because respect for human rights cannot be imposed from outside. For our policy to be effective, we should respond to what countries are already doing in the field of human rights. This is what we call in The Netherlands the «receptor approach» for human rights policies.»
Zo ja, wanneer is de «receptor benadering» officieel onderdeel gaan uitmaken van het Nederlands mensenrechtenbeleid? Kunt u precies aangeven in welk beleidsdocument, brief aan de Kamer of in welke memorie van toelichting dit staat?
In de mensenrechtenstrategie heb ik aangegeven te streven naar een effectiever mensenrechtenbeleid. Ik en voorstander van het aanspreken van landen op hun mensenrechtenschendingen door het aangaan van dialoog en te concentreren op communicatie in plaats van confrontatie. Het gaat er niet om hoe, maar dat de mensenrechtensituatie verbetert. Uitvoering van de receptorbenadering wordt op dit moment verkend in een pilot zoals in de motie Van der Staaij c.s. verzocht.
Waarom heeft u nog steeds niet voldaan aan het verzoek van de Kamer om in een brief toe te lichten wat u nu verstaat onder de «receptor benadering»?
De brief is aan de Kamer verzonden.
Deelt u de mening dat u de Kamer bruuskeert, zo niet schoffeert, door te beloven eerst in een brief te zullen onderbouwen wat de «receptor benadering» precies is, om vervolgens, dit geheel nagelaten hebbend, in internationaal overleg de «receptor benadering» als staand Nederlands mensenrechtenbeleid te presenteren? Zo ja, waarom doet u dit? Zo nee, waarom niet?
De toespraak sluit aan bij hetgeen ik met de Kamer heb gewisseld.
Nu u de «receptor benadering» als Nederlands mensenrechtenbeleid heeft gepresenteerd voor de VN Mensenrechtencommissie, wilt u dan per omgaande de toegezegde brief aan de Kamer doen toekomen over dit nieuwe Nederlandse beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Het artikel 'Saoedi-Arabië verbiedt vrouwen deel te nemen aan Olympische Spelen' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Saoedi-Arabië verbiedt vrouwen deel te nemen aan Olympische Spelen»1 en «PVV pleit voor Arabische vrouwen bij OS»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar en onverenigbaar is met het Olympisch Handvest als een land, zoals in dit geval Saoedi-Arabië, potentiële atleten niet naar de Olympische Spelen laat gaan, omdat ze bijvoorbeeld vrouw zijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering acht het onaanvaardbaar om bepaalde bevolkingsgroepen, zoals in dit geval vrouwen, uit te sluiten van deelname aan een evenement zoals de Olympische Spelen.
Nationale Olympische Comités (NOC’s) hebben echter het recht om zelf te bepalen wie zij uitzenden naar de Olympische Spelen. Het Internationaal Olympisch Comité (IOC) heeft gelijke deelname van mannen en vrouwen hoog in het vaandel staan. Er is een speciaal programma door het IOC in het leven geroepen om NOC’s te stimuleren om gelijkheid tussen mannen en vrouwen na te streven.
Er vinden momenteel nog gesprekken plaats tussen het IOC en het Saoedisch Olympisch Comité over de mogelijkheden om Saoedische vrouwen alsnog op te laten nemen in de Olympische delegatie voor Londen 2012. Ik hoop op een positief besluit door het Saoedisch Olympisch Comité in deze.
Bent u bereid het Internationaal Olympisch Comité (IOC) op te roepen landen, die atleten niet aan de Spelen mee laten doen enkel en alleen omdat ze bijvoorbeeld vrouw zijn, geheel uit te sluiten van deelname aan de Spelen en hiervoor internationaal steun te vergaren bij uw collegae? Zo nee, waarom niet?
Neen, het IOC hanteert als autonome organisatie zijn eigen beleid in deze.
Als minister van VWS kan en wil ik me daar niet direct mee bemoeien. Nederland zal in internationaal verband wel aandacht blijven vragen voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
Invoer van producten uit nederzettingen van de Westelijke Jordaanoever |
|
Harry van Bommel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich het antwoord van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 15 februari 2007 dat niet uitgesloten wordt «dat er ook bij invoer uit nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden sprake kan zijn van onjuiste dan wel onvolledige informatie op het etiket over de precieze oorsprong van het product»?1 Wat is uw informatie over deze praktijk sinds 1 januari 2007? Kunt u de gegevens daarvan aan de Kamer sturen?
Er is geen algemene etiketteringsplicht. De beoordeling of de etikettering van de betreffende goederen correct is, komt bij de controle van oorsprong niet aan de orde. Er is geen een-op-een koppeling tussen de douanerechtelijke oorsprong en de oorsprongsaanduidingen op etiketten.
In het kader van de algemene levensmiddelenwetgeving mag er geen onjuiste (vrijwillige of verplichte) herkomstvermelding op het etiket staan. Dit wordt gezien als misleiding van de consument. De Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) voert hierop controles uit.
Deelt u de zorgen van het Europees Parlement over het feit dat bepaalde bedrijven blijven doorgaan met de export van uit de Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden afkomstige producten op grond van de Associatieovereenkomst EU-Israël?2 Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daartegen maatregelen te nemen? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het aantal gevallen waarin dat achteraf is gebleken dat ten onrechte preferentie is genoten, is uitermate gering. Dit wordt geschat op enkele gevallen per jaar. Bij invoer wordt onder andere gecontroleerd op preferentiële oorsprong en wordt bezien of ten invoer aangegeven producten al dan niet in aanmerking komen voor de tariefpreferenties die de EU krachtens het associatieverdrag met Israël toekent aan producten die van Israëlische oorsprong zijn. De douane stelt vast of aan deze criteria is voldaan aan de hand van een lijst met postcodes en plaatsaanduiding van nederzettingen. Mede op aandringen van het EP overweegt de Europese Commissie (EC) momenteel openbaarmaking van deze lijst met als doel om te voorkomen dat nederzettingenproducten gebruik maken van de tariefpreferenties.
Bent u voornemens uitvoering te geven aan de resolutie van het Europees Parlement die lidstaten vraagt «ervoor te zorgen dat hun douaneautoriteiten de technische regeling daadwerkelijk toepassen naar de geest van het arrest van het Europees Hof van Justitie op de gecumuleerde producten die naar de EU worden geëxporteerd op grond van de diagonale cumulatie als bepaald in het regionale verdrag»?3 Zo ja, op welke wijze zult u daar uitvoering aan geven? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Een gevaar van omzeiling van de controle geldt op dit moment voor de landen waarmee Israël vrijhandelsakkoorden heeft gesloten. Naast de EU en de EVA-landen zijn dat Jordanië en Turkije. De EVA-landen passen dezelfde technische regeling toe als de EU. De Europese Commissie heeft toegezegd aan Jordanië en Turkije te vragen om dezelfde technische regeling toe te passen. Dat is ook de te volgen aanpak bij uitbreiding van het aantal partnerlanden.
Deelt u de opvatting van het Europees Parlement om de Europese Commissie op te dragen samen te werken met de douaneautoriteiten van de lidstaten om een oplossing te vinden die erop gericht is de technische regeling van het Associatieakkoord tussen Israël en de EU om te zetten in een eenvoudig, efficiënt en betrouwbaar mechanisme?4 Zo ja, op welke wijze zult u daar aan werken? Indien neen, waarom niet?
Uitgangspunt van de Nederlandse Douane is dat importeurs weten van wie ze producten betrekken en waar die producten zijn verkregen. In geval van twijfel over de plaats van verkrijging kan de Douane geraadpleegd worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 werkt de Europese Commissie aan openbaarmaking van een postcodelijst, aan de hand waarvan kan worden nagegaan of producten in aanmerking komen voor preferenties. Als de postcodelijst openbaar wordt, hoeft de Douane voor dat doel niet meer geconsulteerd te worden.
Deelt u de opvatting van het Europees Parlement dat de in vraag twee genoemde praktijk «een slag in het gezicht van het internationale EU-beleid» is en dat door deze praktijk misbruik wordt gemaakt «van de uitgebreide mogelijkheden voor een legitieme preferentiële toegang tot de interne markt van de Unie»? Indien ja, op welke wijze bent u voornemens hiertegen maatregelen te nemen? Indien neen, waarom niet?
Het aantal gevallen, waarbij achteraf is gebleken dat ten onrechte preferentie is genoten, is uitermate gering. De Europese Commissie controleert de preferentiële oorsprong van producten uit Israël en de door Israël bezette gebieden.
Deelt u het verzoek van het Europees Parlement aan de Europese Commissie om een zwarte lijst op te laten stellen van bedrijven die in deze praktijken volharden en de lidstaten daarvan op de hoogte te stellen? Zo ja, op welke wijze neemt u maatregelen om een dergelijke lijst mogelijk te maken? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het is aan de Europese Commissie om te bepalen of het opstellen van een zwarte lijst van bedrijven die in deze praktijken volharden zinvol en wenselijk is. Instelling van een dergelijke maatregel valt daarom onder de verantwoordelijkheden van de Europese Commissie.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan «overweging N» uit de resolutie van het Europees Parlement waarin wordt gesteld dat de douaneautoriteiten van de afzonderlijke lidstaten de waarachtigheid moeten controleren van de opgaven betreffende de preferentiële oorsprong van producten die in de EU worden ingevoerd?5
Het is staande praktijk om achteraf te controleren bij de importeur.
Deelt u de opvatting dat, indien Nederland niet verhindert dat producten uit de Israëlische nederzettingen van de bezette Palestijnse gebieden invoert, Nederland meewerkt aan de exploitatie van de bezetting? Indien neen, kunt u dat toelichten?
Nederland volgt de internationale lijn. Er is geen verbod op de invoer van producten van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
Bent u bereid om tijdens de eerste bijeenkomst in juni a.s. van de nieuwe samenwerkingsraad Nederland-Israël er bij uw Israëlische collega’s op aan te dringen dat bepaalde bedrijven die tot nu toe doorgaan met de export van uit de Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden afkomstige producten op grond van de Associatieovereenkomst EU-Israël hiermee stoppen? Indien neen, waarom niet?
Zolang er geen aanwijzingen zijn van systematische ontwijking of ontduiking van regelgeving is er aanleiding dit aan de orde te stellen in de samenwerkingsraad Nederland-Israël.
Een Tibetaanse schrijfster die een Nederlandse prijs niet in ontvangst mag nemen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser die door de Chinese autoriteiten niet in staat gesteld wordt om een onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen bij de Nederlandse ambassade in Peking?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat Tsering Woeser een huisarrest is opgelegd door de Chinese autoriteiten en deze onderscheiding niet in ontvangst mag nemen?
Ik heb de Chinese autoriteiten om tekst en uitleg gevraagd over deze kwestie. De Chinese autoriteiten geven aan dat zij mevrouw Tsering Woeser niet «onder huisarrest» hebben geplaatst, maar haar hebben verzocht niet op de uitnodiging voor het diner in te gaan. Zij wordt gezien als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en wier activiteiten niet in een cultureel, maar in een politiek kader moeten worden gezien. De belemmering van aanwezigheid van mevrouw Tsering Woeser verandert niets aan het feit dat haar in september 2011 de prijs is toegekend door de jury van het Prins Claus Fonds. Het Fonds heeft het aan de prijs verbonden geldbedrag aan mevrouw Tsering Woeser overgemaakt.
Bent u bereid deze zaak aan te kaarten bij de informele Raad Buitenlandse Zaken van 9 en 10 maart a.s.? Indien nee, waarom niet?
Ja. Een gelegenheid die zich daarvoor leent is bijvoorbeeld de EU-China mensenrechtendialoog. Ik zal bepleiten dat haar zaak wordt meegenomen wanneer in dat kader individuele gevallen aan de orde worden gesteld.
Bent u bereid om zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN- instrumenten, de Chinese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internatonaal rechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 16 november 2011 tracht ik op de meest effectieve wijze de Chinese autoriteiten aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten. Daar hoort ook het multilateraal instrumentarium bij.
Het huisarrest van de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser huisarrest heeft gekregen en hierdoor niet in staat is de aan haar toegekende onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen?1
Mevrouw Tsering Woeser heeft aan de ambassade en via twitter-berichten bekend gemaakt niet aanwezig te kunnen zijn bij het diner dat haar op 1 maart werd aangeboden ter gelegenheid van de toekenning van een Prins Claus Fonds prijs in september 2011.
Is er een directe relatie tussen het huisarrest en de uitnodiging aan Tsering Woeser om de onderscheiding op de Nederlandse ambassade in Peking in ontvangst te nemen?
Mevrouw Woeser meldt dat het haar inderdaad expliciet is verboden naar het diner te gaan. Verder meldt zij dat ze de rest van de maand huisarrest heeft gekregen, wat zij o.a. in verband brengt met de vergaderingen van het Nationale Volkscongres en de Politieke Raadgevende Volksconferentie die momenteel aan de gang zijn, en met de onrustige situatie in de Tibetaanse gebieden.
Wat is de formele reden die de Chinese autoriteiten geven voor het huisarrest van Tsering Woeser?
De Chinese autoriteiten geven aan dat zij haar niet «onder huisarrest» hebben geplaatst, maar haar hebben verzocht niet op de uitnodiging voor het diner in te gaan. Zij wordt gezien als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en wier activiteiten niet in een cultureel, maar in een politiek kader moeten worden gezien.
Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen het huisarrest op te heffen zodat Tsering Woeser toch in staat is om de onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen? Indien neen, waarom niet?
De belemmering van aanwezigheid van mevrouw Woeser verandert niets aan het feit dat haar de prijs is toegekend door de jury van het Prins Claus Fonds. Het Fonds heeft het aan de prijs verbonden geldbedrag aan mevrouw Woeser overgemaakt.
Het bericht: ‘Ruim helft diplomaten betaalt boetes niet’ |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat in 2009 en 2010 respectievelijk 60% en 55% van de verkeersboetes die diplomaten zijn opgelegd, niet worden betaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook diplomaten zich aan de regels van het gastland dienen te houden, omdat de wet voor iedereen geldt en zeker vanwege het feit dat zij te gast zijn en daarmee een visitekaartje zijn van hun eigen land? Zo nee, waarom niet?
Ja. Diplomaten dienen zich te houden aan de wetten en regels die in het ontvangende land gelden (artikel 41 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer uit 1961).
In welk deel van het aantal niet betaalde verkeersboetes betreft het bekeuringen op kenteken? Worden in die gevallen de kentekenhouders expliciet uitgenodigd om de naam van de bestuurders kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat?
Het betreft in de meeste gevallen verkeersovertredingen op kenteken en in enkele gevallen «staandehoudingen». De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften gaat uit van een kentekenaansprakelijkheid. De houder van het kenteken is aansprakelijk voor de gedragingen zoals deze gepleegd worden met het voertuig. Een expliciete uitnodiging om de naam van de bestuurder kenbaar te maken ontbreekt daarom.
Welke richtlijnen gelden er voor Nederlandse diplomaten in het buitenland voor wat betreft de betaling van door hen opgelopen verkeersboetes? In welke mate worden deze richtlijnen Nederlandse diplomaten nageleefd?
Nederlandse diplomaten hebben de staande instructie door hen opgelopen verkeersboetes te betalen.
Wilt u per land aangeven in welke mate buitenlandse diplomaten de aan hen opgelegde verkeersboetes niet betalen?
Dat is voor de genoemde periode niet goed mogelijk. Herleiden van alle verkeersboetes over 2009 en 2010 per ambassade zou een vergelijking vereisen tussen verschillende bestanden, waarbij de nauwkeurigheid van het eindresultaat niet kan worden gegarandeerd. In het afgelopen jaar is actie ondernomen om de aansluiting tussen deze bestanden in de toekomst te verbeteren.
Wat wordt door u gedaan om te bevorderen dat buitenlandse diplomaten hun verkeersboetes betalen? Welke mogelijkheden ziet u om daarin nog verbetering aan te brengen?
Het CJIB stuurt de initiële beschikking, een eerste en tweede aanmaning inclusief wettelijke verhogingen. Mocht betaling uitblijven, dan wordt dit traject stopgezet.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken oefent vervolgens druk uit met diplomatieke middelen als duidelijk wordt dat er sprake is van bijzonder ernstige of bijzonder veel overtredingen van een bepaalde diplomaat; de ambassade wordt officieel aangeschreven of de ambassadeur kan op het Ministerie worden ontboden.
Het Ministerie vestigt regelmatig per circulaire nota de aandacht van alle ambassades op de verplichting voor diplomaten zich aan de verkeersregels te houden en opgelopen boetes te betalen.
Wat gaat u via die diplomatieke weg anders doen dan voorheen, waardoor diplomaten nu wel zullen overgaan tot betaling van hun boetes?
In bilaterale contacten met ambassades worden de verplichting zich aan de regels te houden, en de verplichting van betaling, benadrukt. Op grond van het Verdrag van Wenen kunnen echter geen dwangmiddelen tegen diplomaten worden toegepast. Deze beperking bestaat opdat diplomaten (waaronder ook Nederlandse diplomaten in het buitenland) die in een ander land werken, niet door het ontvangende land via de strafwet onder druk gezet kunnen worden. Dit beperkt ook de afdwingbaarheid van de betaling van verkeersboetes.
Met het CJIB is afgesproken dat Buitenlandse Zaken voortaan eerder zal worden geïnformeerd over niet betaalde boetes, zodat eerder actie kan worden ondernomen. In samenwerking met het CJIB en de RDW wordt in de toekomst jaarlijks een operatie uitgevoerd om individuele ambassades nogmaals te herinneren aan hun eventuele openstaande boetes.
De Chinese deportaties van Noord-Koreaanse vluchtelingen naar hun vaderland |
|
Frans Timmermans (PvdA), Henk Jan Ormel (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Alexander Pechtold (D66), Wim Kortenoeven (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China consequent doorgaat met het deporteren van Noord-Koreaanse vluchtelingen naar hun vaderland?1
Ja.
Is de inschatting juist dat jaarlijks zo’n 5000 Noord-Koreanen door China worden teruggestuurd naar hun land? Is er enig zicht op wat hen staat te wachten bij terugkeer in Noord-Korea?
Berichten in internationale media over grote aantallen Noord-Koreanen die jaarlijks door China zouden worden teruggezonden, worden door UNHCR niet geverifieerd omdat UNHCR geen toegang heeft tot Noord-Korea en het grensgebied met China.
Noord-Korea heeft illegale grensoversteek opgenomen in de strafwet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen «illegaal de grens oversteken», waarop twee jaar werk- of heropvoedingskamp als straf staat, en «de grens oversteken om de republiek omver te werpen», waarop een straf staat van vijf tot tien jaar detentie in een werk- of heropvoedingskamp.
Op welke wijze heeft u zich in de afgelopen periode ingespannen – mede in internationaal verband – om deze Chinese deportaties bij de Chinese autoriteiten aan te kaarten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd?
De Nederlandse regering is bezorgd over het lot van Noord-Koreanen die door China worden teruggestuurd. Deze zorgen worden in de (beperkte) contacten tussen Nederland en Noord-Korea gemeld, zoals tijdens bezoeken van de Nederlandse ambassadeur te Seoul aan Noord-Korea. Zowel Nederland als de EU heeft China eerder aangesproken op het principe van non-refoulementen toegang van UNHCR bepleit.
De problematiek wordt door Chinese autoriteiten ontkend. Zie ook antwoord op vraag 4.
Is China gevoelig voor internationale druk hieromtrent? Hoe kan deze druk verder door u en de internationale gemeenschap worden opgebouwd?
China beschouwt deze Noord-Koreanen niet als vluchtelingen in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen uit 1951 (Vluchtelingenverdrag) en het bijbehorende Protocol uit 1967, maar als illegale, economische migranten. Hierdoor voelt China zich niet gebonden aan de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag. China ziet dit als een bilaterale aangelegenheid.
Is het bericht juist dat Zuid-Korea de kwestie onlangs heeft aangekaart bij de VN-Raad voor de Mensenrechten? Kunt u deze stap nader toelichten? Wat zouden hiervan de gevolgen kunnen zijn?
Zuid-Korea heeft op 27 februari jl. tijdens het High Level Segment van de 19e zitting van de Mensenrechtenraad opgeroepen vluchtelingen uit Noord-Korea bij te staan. De Zuid-Koreaanse oproep leidde tot de tegenwerping van Noord-Korea en China dat het hier slechts ging om het irregulier oversteken van de grens vanwege economische motieven.
Ik verwacht niet dat het huidige Noord-Koreaanse of Chinese beleid door deze oproep significant zal wijzigen (zie antwoord vraag 4).
Bent u bereid om Zuid-Korea zoveel mogelijk bij te vallen in deze actie en wilt u tevens op Europees niveau bij uw collega's in de Raad Buitenlandse Zaken bepleiten dat ook zij zich serieus inzetten voor deze zaak? Op welke wijze en op welke termijn kunt u dit doen?
Nederland en de EU vragen aandacht voor de situatie van Noord-Koreaanse vluchtelingen, zoals bij de mensenrechtenconsultaties EU-China en tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan China.
In hoeverre is er gevolg gegeven aan de Motie Voordewind c.s. (31 200 V, nr. 134) waarin er wordt aangedrongen op arbitrage tussen China en het UNHCR om deze kwestie definitief op te lossen? Bent u bereid hier bij herhaling op aan te dringen?
In een brief aan de Tweede Kamer van 1 juli 2008 (31 200 V) en in een brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2008 (31 700 V) staat aangegeven op welke wijze er wordt aangedrongen op arbitrage tussen China en het UNHCR. UNHCR heeft aangegeven dat arbitrage niet de weg is die de UNHCR zou willen volgen. Een beroep doen op de arbitrageclausule zou de kwestie politiseren en daarmee zou de relatie met China onder druk komen te staan.
Stakingen in het onderwijs |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de situatie dat vele scholen – onder meer de Jenaplanschool Wittevrouwen te Utrecht, De Rank te Schagen en de brede school Annie M.G. Schmidt te Amsterdam – hebben meegedeeld dat de school gesloten is tijdens de voorgenomen onderwijsstaking op dinsdag 6 maart 2012 en dat leraren de facto niet de keus hebben om les te geven? Hoe beoordeelt u het feit dat de werkgever besluit te gaan staken en door de school te sluiten leraren de mogelijkheid ontneemt onderwijs te verzorgen?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Staken is een recht van werknemers. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Het stakingsrecht betreft werknemers en niet scholen. Scholen kunnen hun leraren niet verplichten mee te doen met protesten tegen onderwijsplannen van het kabinet. Leraren die willen werken moeten daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Als leraren hun normale werkzaamheden door omstandigheden niet kunnen uitoefenen, moet er in overleg met de school worden gezocht naar een maatwerkoplossing.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het College van Bestuur van Scholengroep Spinoza om de scholen op donderdag 26 januari 2012 te sluiten en personeel actief op te roepen te gaan staken?2 Zo ja, hoe beoordeelt u het actief oproepen tot staking door schoolbesturen?
Nee, ik ken dit besluit niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is staken een recht van de werknemer en niet van de werkgever. Schoolbesturen zijn als werkgever verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs en de goede voortgang van het onderwijs.
Bent u bekend met de stelling dat een school gesloten wordt als 30% of meer van de leraren staakt?3 Zo ja, waar is die op gebaseerd?
Nee.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat verschillende scholen ouders voor een voldongen feit stellen door hen mede te delen (vaak per mail of brief) de school te sluiten bij de staking op dinsdag 6 maart 2012?
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat ouders in zulke gevallen geen inspraak hebben in het besluit een school al dan niet te sluiten?
Het bevoegd gezag dient bij een staking tijdig en goed overleg te voeren met de medezeggenschapsraad. Ook moeten de ouders tijdig op de hoogte worden gebracht. Voor ouders van leerlingen in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs, als het (voortgezet) speciaal onderwijs is het essentieel goed en tijdig geïnformeerd te worden door de school.
Deelt u de mening dat ouders terecht bezwaar maken tegen het sluiten van scholen, omdat het hen opzadelt met extra kosten voor kinderopvang dan wel noodzaakt tot het opnemen van een extra vrije dag?3 Zo ja, vindt u dat scholen een oplossing moeten bieden voor ouders die niet de mogelijkheid hebben opvang te regelen of een vrije dag te nemen?
Leerlingen kunnen niet zo maar naar huis worden gestuurd. De school heeft in het kader van de medezeggenschap immers met de ouders (en in het voortgezet onderwijs ook de leerlingen) afspraken gemaakt over de planning van de onderwijstijd en deze vastgelegd in de schoolgids. Als blijkt dat er ouders zijn die geen enkele mogelijkheid hebben om hun kinderen op die dag op te (laten) vangen, dan is het schoolbestuur er verantwoordelijk voor dat er gedurende de dag passende opvang wordt georganiseerd, desnoods via externe buitenschoolse opvang. Ook in het voortgezet onderwijs zouden schoolbesturen bij staking een alternatief, zoals een noodrooster, moeten regelen.
Bij voorkeur vindt de opvang van leerlingen plaats door de basisschool zelf. Mocht dat niet kunnen, dan kan de school externe buitenschoolse opvang regelen. Als ouders hierom verzoeken, heeft de school ook een wettelijke zorgplicht voor de organisatie van externe buitenschoolse opvang, met dien verstande dat de kosten voor rekening van de ouders komen. Gelet daarop, is het natuurlijk zaak dat de school hier alleen voor kiest als het echt niet anders kan.
In de uitzonderlijke situatie dat het door overmacht niet mogelijk blijkt om een alternatief te bieden, is van belang dat ouders zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd zodat zij zelf maatregelen kunnen treffen.
Deelt u de mening van sommige ouders dat het vreemd is dat leraren van overheidswege worden doorbetaald wanneer zij staken, dan wel uit de stakingskas worden betaald, terwijl deze ouders zelf extra kosten moeten maken? Zo nee, waarom niet?
Werknemers hebben stakingsrecht. Het is echter een zaak van werkgevers en werknemers of er al dan niet wordt gekort op het salaris. Ik heb wel aangegeven dat ik de meest geëigende weg hiervoor de stakingskas vind. Die wordt immers ook door contributies voor dat doel gevuld.
Een staking heeft per definitie maatschappelijke consequenties. Om deze consequenties zo goed mogelijk op te vangen, moet tijdig en goed gecommuniceerd worden met ouders, leerlingen en personeel. Het is echter niet zo dat het bevoegd gezag automatisch verantwoordelijk is voor alle kosten die voortvloeien uit de maatschappelijke consequenties van de staking.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van sommige scholen die hun deuren sluiten op de dag van de staking om eveneens geen voor- en naschoolse opvang aanbieden? Zo ja, is dit wettelijk toegestaan? Wanneer dit niet wettelijk toegestaan is, welke eventuele acties kunt u ondernemen tegen scholen die hiertoe wel besloten hebben?
Zie het antwoord op vraag 6. Ik ben niet van plan specifieke acties te ondernemen jegens de scholen die geen voorziening hebben getroffen.
Bent u er mee bekend dat volgens de gespecialiseerde vakbondspers4 veel werkgevers hun docenten na de vorige staking van 26 januari jl. niet hebben gekort op hun salaris? Hoe beoordeelt u dit besluit van de werkgevers, waarover u de vragen die destijds zijn gesteld tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari jl. nog niet kon beantwoorden?
In het mondelinge vragenuur van 31 januari jl. gaf ik aan dat ik de meest geëigende weg hiervoor de stakingskas vind, maar dat ik er formeel niet over ga: het is een zaak van werkgevers en werknemers of er al dan niet wordt gekort op het salaris. Op het al dan niet doorbetalen van het salaris bij een staking kan het ministerie van OCW geen invloed uitoefenen.
Kunt u inmiddels aangeven hoeveel scholen hun leraren doorbetaalden na de staking van donderdag 26 januari jl.?
Nee, dat heb ik niet laten onderzoeken.
Heeft u kennisgenomen van de stelling van Agnes Jongerius, voorzitter van de FNV, dat het inhalen van de gestaakte uren door leraren tegen het stakingsrecht is?5 Zo ja, hoe beoordeelt u die stellingname?
Van de stellingname van mevrouw Jongerius heb ik kennis genomen. In Nederland hebben werknemers het recht om te staken. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Wel moet bij stakingsacties in het onderwijs de overlast voor de schoolorganisatie, voor de leerlingen en voor de ouders zo beperkt mogelijk worden gehouden. Ook moet er voldaan worden aan de wettelijke eisen, onder meer die ten aanzien van onderwijstijd. Daarbij wordt niet de leraar (de werknemer) maar het bevoegd gezag (de werkgever) aangesproken.
Leerlingen hebben recht op voldoende onderwijs. Daarvoor worden scholen betaald uit publieke middelen. Als vanuit het toezicht van de inspectie blijkt dat een school niet voldoende onderwijstijd heeft gerealiseerd, kan dit leiden tot een gedeeltelijke terugvordering van de bekostiging, naar rato van het aantal te weinig gegeven uren. Als een school door de staking niet aan de urennorm voldoet, wordt het bevoegd gezag daarop aangesproken, niet de leraren. Het aanspreken van scholen om ervoor te zorgen dat zij voldoende onderwijstijd realiseren (hetzij door meer te programmeren, hetzij door adequate opvang van lesuitval, hetzij door later inhalen van uitgevallen lessen), gaat dan ook niet in tegen het stakingsrecht van leraren.
Kunt u uw eerdere aankondiging dat de Inspectie voor het Onderwijs zal kijken naar de urenrealisatie van scholen en of voldoende onderwijsuren zijn gerealiseerd, nogmaals bevestigen? Hoe verhoudt dit zich tot de onder vraag 11 genoemde stelling van de FNV-voorzitter?
Voor het voortgezet onderwijs zal de inspectie nog één of enkele jaren steekproefsgewijs specifiek toezicht houden op de naleving van de onderwijstijd. Ik streef ernaar dat thema zo snel mogelijk te laten «indalen» in het reguliere, risicogerichte toezicht. Voor het basisonderwijs is dat al het geval.
Zie verder het antwoord op vraag 11.
Herinnert u zich uw brief van 31 maart 2011 inzake het passend onderwijs6 waarin u stelt dat de schoolbesturen de kosten voor het vervoer van leraren naar de landelijke manifestatie passend onderwijs te Nieuwegein op 9 februari 2011 hebben betaald? Herinnert u zich uw antwoord op vragen tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari 2012, nl. dat het vervoer niet betaald zou zijn door de schoolbesturen? Kunt u definitief bevestigen dan wel ontkrachten dat de schoolbesturen het vervoer voor stakende leraren hebben betaald?
Hier blijkt sprake te zijn van een misverstand. In het mondelinge vragenuur van 31 januari 2012 verwees ik niet naar genoemde brief van 31 maart 2011 inzake passend onderwijs, maar naar de kort daarvoor door mij beantwoorde Kamervragen van het lid Elias (VVD) over het door scholen betalen van vervoer naar een LAKS-demonstratie (ingezonden 22 december 2011, beantwoord 16 januari 2012).
In de brief van 31 maart 2011 gaf ik aan dat schoolbesturen inderdaad de kosten voor het vervoer naar de manifestatie passend onderwijs te Nieuwegein op 9 februari 2011 hebben betaald. In de beantwoording van de vragen over het door een school betalen van vervoer van leerlingen naar een LAKS-demonstratie schreef ik dat de gemaakte kosten voor de leerlingenraad van de betreffende school waren, dat deze kosten zijn betaald door verkoop van buskaarten aan de leerlingen die naar de LAKS-demonstratie gingen (en daar toestemming voor hadden), dat de directie van de betreffende school hier op geen enkele manier bij betrokken is geweest en dat er dan ook geen onderwijsgeld is ingezet voor het vervoer van de leerlingen.
Hoe beoordeelt u de houding van een meerderheid van de schoolbesturen, verenigd in de VO-Raad, die reeds op voorhand per resolutie verklaarde dat zij een democratisch genomen besluit inzake het wetsvoorstel «Onderwijstijd» niet zal uitvoeren?7
Ook scholen voor voortgezet onderwijs dienen zich te houden aan de wet. Ik heb de VO-raad inmiddels mijn reactie op de resolutie laten weten.
Deelt u de mening dat het keer-op-keer demonstreren tegen het wetsvoorstel en de eerder geuite plannen, zonder nieuwe standpunten naar voren te brengen, leerlingen onnodig de dupe laat zijn door afwezigheid van docenten?
Staken is een recht van werknemers. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Schoolbesturen zijn als werkgever verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs en de goede voortgang van het onderwijs.
Ik ben van mening dat uitval van lessen daarbij zo veel mogelijk moet worden voorkomen. De inspectie ziet toe op het realiseren van voldoende onderwijstijd. Uren die als gevolg van een staking uitvallen, tellen niet mee als onderwijstijd.
Het conflict tussen de Nederlandse dierenbeschermer Edwin Wiek en de Thaise overheid over de handel in uit het wild gevangen babyolifanten voor de toeristenindustrie |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het conflict van de Nederlander Edwin Wiek – oprichter van de Wildlife Friends Foundation (WFFT), een opvangcentrum voor apen, tijgers, olifanten en beren die uit handen van stropers en handelaren gered zijn – met de Thaise overheid?1
Ja.
Is het waar dat illegale stropers in Thailand al maandenlang babyolifanten uit het wild vangen, omdat toeristische kampen in Thailand niet genoeg olifanten hebben om toeristen aan te trekken?2
Ik ben op de hoogte van diverse mediaberichten over deze kwestie, zowel in de Nederlandse als ook de Thaise pers.
Zijn de beweringen van Wiek over de steun van medewerkers van het Thaise Department of National Parks (DNP) aan de stroperij en illegale handel in wilde dieren waar en betekent dit dat ambtenaren in dienst van de Thaise overheid betrokken zijn bij de jacht op babyolifanten in Thailand, waarbij eerst moeders worden doodgeschoten en vervolgens de babyolifanten worden meegenomen voor toeristen? Zo ja, bent u bereid om via diplomatieke weg uw zorgen hierover uit te spreken? Zo nee, waar baseert u dit op?
Ik vind de berichten zorgelijk. De internationale organisatie Traffic, die zich bezighoudt met bestrijding van de handel in bedreigde dieren en planten, heeft de zaak in onderzoek. Dit onderzoek loopt nog.
Deelt u de zorgen over de mogelijke betrokkenheid van medewerkers van deze Thaise variant van Staatsbosbeheer (DNP) bij illegale stroperij en handel in wilde dieren? Zo ja, bent u bereid om uw zorgen tegen de Thaise overheid uit te spreken en aan te dringen op maatregelen om de stroperij en illegale handel in wilde dieren in Thailand tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Indien sprake is van betrokkenheid van overheidsambtenaren bij stroperij en handel in wilde olifanten ben ik bereid om mijn bezorgdheid daarover onder de aandacht van de Thaise overheid te brengen. Thailand is partij bij CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of flora and fauna), net als Nederland. Dat betekent dat de Thaise regering verantwoordelijk is voor de toepassing van de CITES-regelgeving in eigen land, waaronder het handhaven van het verbod op internationale handel voor commerciële doeleinden. Verder is Thailand zelf verantwoordelijk voor de bescherming en het beheer van de eigen populatie Aziatische olifanten. Daarbij hoort het tegengaan van stroperij.
De Thaise autoriteiten hebben recent maatregelen aangekondigd die de illegale stroperij van olifanten effectiever zouden moeten bestrijden.
Is het waar dat de vrouw van deze dierenbeschermer in hechtenis heeft gezeten, omdat honderden documenten niet binnen enkele uren konden worden overlegd? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
De Thaise echtgenote van Edwin Wiek is directeur van het WFFT en heeft in hechtenis gezeten naar verluidt omdat zij niet binnen de gestelde tijd alle gevraagde vergunningen kon presenteren. Nederland beschouwt dit als een interne Thaise justitiële aangelegenheid.
Deelt u de conclusie van de organisatie Traffic, dat de Thaise overheid Wiek lastig valt wegen zijn kritische houding over de rol van overheidsdienaren bij de handel in wilde dieren? Zo ja, bent u bereid om uw Thaise collega’s op hun gedrag en werkwijze aan te spreken? Zo nee, waarop baseert u dit oordeel?
Niet alleen WFFT maar ook andere dierencentra zijn door de Thaise autoriteiten bezocht. Er is onvoldoende bekend over de zaak om hierover te kunnen oordelen. Uit het aangehaalde persbericht maak ik op dat de organisatie Traffic de zaak nog in onderzoek heeft. Ik acht het derhalve te vroeg om de Thaise autoriteiten op hun gedrag en werkwijze aan te spreken.
Is het waar dat het opvangcentrum van Wiek met invallen en intimidatie door gewapende ambtenaren wordt geconfronteerd, waarbij op weinig zachtzinnige wijze olifanten en apen in beslag worden genomen, terwijl deze dieren juist uit erbarmelijke omstandigheden waren gered? Zo ja, kunt u opheldering vragen van uw ambtsgenoten in Thailand met betrekking over deze werkwijze?
Er kan worden vastgesteld dat op weinig zachtzinnige wijze is gehandeld. De bevindingen van Traffic zal ik gebruiken in mijn reactie naar de Thaise regering.
Bent u bereid om bij uw Thaise collega’s te vragen wat het lot is van deze in beslag genomen dieren en te pleiten voor een veilige en snelle terugkeer naar het opvangcentrum van Wiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitsluiten dat deze en andere in beslag genomen dieren in Thailand ten prooi vallen aan handelaren? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo nee, wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten.
Veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Veroordeelde misdadigers lopen vrij rond»?1 Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het feit dat er in de regio Amsterdam-Amstelland 1 700 veroordeelden vrij zouden rondlopen?2
Ja.
Bevat de genoemde tv-uitzending feitelijke informatie, bijvoorbeeld over het aantal veroordeelden dat tijdelijk dan wel definitief zijn straf ontloopt, die onjuist is? Zo ja, welke? Wat zijn de juiste feiten dan wel?
Het televisieprogramma De Vijfde Dag heeft naar mijn mening terecht aandacht gevraagd voor het aantal veroordeelden dat hun straf nog dient uit te zitten. Ik ben mij bewust van deze problematiek en heb dan ook verschillende maatregelen ingezet om dit aantal te verminderen, zoals in mijn antwoord op vraag 9 is aangegeven.
Het CJIB registreert het aantal lopende zaken in één jaar, dit wil echter niet zeggen dat deze vonnissen allemaal in 2010 zijn uitgesproken. Hierdoor ontstaat er een verschil tussen de cijfers van het programma en de cijfers van het CJIB. Een ander verschil is dat het aantal zaken wordt geregistreerd en niet het aantal personen. Een persoon kan meerdere zaken op zijn naam hebben staan.
Uit de gegevens van het CJIB blijkt dat in 2010 12 610 zaken ten aanzien van principale vrijheidsstraffen (volwassen) zijn aangeboden (ingestroomd). In 2010 zijn 15 440 lopende zaken ten aanzien van principale vrijheidsstraffen (volwassenen) door het CJIB afgedaan. In 771 gevallen werd het vonnis via de zelfmeldprocedure voltrokken, in 4 435 gevallen via aansluitende detentie en in 6 723 gevallen via arrestatie en vervolgens de ten uitvoerlegging van de straf. Daarnaast kregen 253 gevallen gratie, vielen 618 gevallen onder de categorie overig en zijn 2 640 zaken verjaard.
Deelt u het onbegrip van winkeliers die vast moet stellen dat de dader van het misdrijf, waarvan zij het slachtoffer zijn geworden, nog gewoon vrij rondlopen? Zo ja, hoe gaat u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit onbegrip deel ik. Ik acht het daarom van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en samenleving. In mijn brief van 25 oktober 20113 heb ik uw Kamer bericht over het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Dit programma richt zich op het (in samenhang) doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen.
Tevens heb ik in het kader van het actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit specifieke maatregelen genomen om extra aandacht te besteden aan slachtoffers van een overval. Zo is met Slachtofferhulp Nederland (SHN) afgesproken dat zij elk slachtoffer van een overval bezoekt en ondersteunt en wijst op mogelijkheden die het Schadefonds Geweldsmisdrijven biedt. Ter ondersteuning worden slachtoffers van een overval ook door SHN telefonisch benaderd om deze regeling onder hun aandacht te brengen en eventueel een preventieadvies in te plannen. Deze slachtoffers kunnen (vanaf 2010) gebruik maken van een slachtofferregeling, waarbij zij € 1 000,– aan subsidie kunnen ontvangen voor het nemen van preventieve maatregelen.
Hoeveel veroordeelden, waarvan het vonnis door het ontbreken van de kennis van de verblijfplaats van de veroordeelde niet ten uitvoer wordt gelegd, stonden er in 2009, 2010 en 2011 in het landelijke opsporingsregister (OPS) gesignaleerd?
Gemiddeld aantal zaken van volwassenen in OPS4:
2009
2010
20115
Totaal gemiddelde
62 512
61 620
54 437
Aantal vrijheidsstraffen
19 436
17 479
15 432
De cijfers over 2011 zijn gebaseerd op de metingen in de periode januari t/m juli 2011.
Hoeveel veroordeelde daders ontlopen vanwege verjaring van het door hen gepleegde strafbare feit hun opgelegde straf? Kunt u aangeven hoeveel daders dit de afgelopen vijf jaar jaarlijks betreft?
Geëxpireerde zaken (geen personen) terzake van principale vrijheidsstraffen6
2007
929
2008
1 256
2009
2 131
2010
2 659
20117
2 862
Het gaat hier om het aantal principale vrijheidsstraffen voor jeugdigen en volwassen.
Dit zijn voorlopige cijfers (nog niet officieel door CJIB gepubliceerd).
Het aantal geëxpireerde zaken wordt mede bepaald doordat de registratie van onherroepelijke vrijheidsstraffen in 1996 door het CJIB is gestart. Destijds zijn ook oude zaken van voor 1996 in het systeem ingevoerd. Dit leidt er toe dat deze zaken, voor zover ze een verjaringstermijn van 16 jaar hebben (misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld) de afgelopen jaren zijn gaan expireren. Omdat er inmiddels 16 jaar door het CJIB wordt gemeten, verwacht ik dat de expiratie de komende jaren gaat stabiliseren8.
Deelt u de mening dat het in het kader van het voorkomen van recidive veel effectiever is om veroordeelde criminelen daadwerkelijk achter de tralies te zetten in plaats van ze na een volgende veroordeling weer een straf op te leggen, die mogelijk ook weer niet wordt uitgevoerd? Zo ja, waarom zorgt u dan er dan niet eerst voor dat veroordeelde criminelen hun straf ondergaan voordat u minimumstraffen gaat invoeren voor criminelen die een tweede keer worden veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Het uitgangspunt dat een veroordeelde elke straf die hem wordt opgelegd, moet ondergaan, staat los van het voorstel van het kabinet om minimumstraffen in te voeren voor recidive bij zware misdrijven. Overigens gaat het hier om zodanige ernstige misdrijven dat in principe voorlopige hechtenis is aangewezen.
Weet u hoeveel veroordeelden in afwachting van hun gevangenisstraf zich opnieuw schuldig maken aan strafbare feiten? Zo ja, om hoeveel veroordeelden gaat het dan? Zo nee, waarom hebt u geen kennis van deze ernstige vorm van recidive terwijl u stelt dat u recidive, in het algemeen wilt aanpakken?
Het WODC berekent jaarlijks de strafrechtelijke recidive van Nederlandse justitiabelen. Deze gegevens worden opgenomen in de Recidivemonitor. De Recidivemonitor biedt geen inzicht in het aantal veroordeelden dat in afwachting van hun gevangenisstraf opnieuw recidiveert.
Om de recidive te verminderen worden diverse maatregelen genomen. Het sneller ten uitvoer leggen, waardoor er minder mogelijkheid bestaat dat personen in afwachting van hun straf recidiveren, is één van deze maatregelen. Op dit terrein lopen verschillende verbeterinitiatieven. Deze zijn onderdeel van de programma’s Herontwerp Keten Strafrechtelijke Handhaving en Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) waarover uw Kamer op 29 februari 2012 is geïnformeerd9.
Uit hoeveel leden bestaat het Team Executie Strafvonnissen (TES)? Hoeveel zaken van veroordeelde criminelen die hun straf nog niet hebben ondergaan behandelen zij jaarlijks? Hoeveel zaken lager er voor dit team in de jaren 2009, 2010 en 2011 nog op de plank?
Het TES-team bestaat uit 20 fte. Het TES-team is de afgelopen jaren uitgebreid. Dit heeft zijn vruchten afgeworpen, het aantal zaken op de plank is op 1 januari 2011 gereduceerd tot nul.
In onderstaande tabel is het aantal zaken van het Team Executie Strafvonnisen (TES) weergegeven:
2009
2010
2011
Aantal afgehandelde zaken
179
527
522
Aantal zaken op de plank (peildatum 1 januari)
1 022
6
0
Wat gaat u concreet doen, anders dan het hebben van plannen en uiten van voornemens, om ervoor te zorgen dat er minder veroordeelden hun straf blijven ontlopen? Hoeveel veroordeelde personen zullen er aan het einde van 2012 nog niet de straf hebben ondergaan waarvoor zij zijn veroordeeld? Hoeveel per 2013, 2015 en 2015? Kunt u daarbij een onderscheid maken naar veroordeelden tot vrijheidsstraffen van meer en minder dan 300 dagen?
Ik heb veel concrete maatregelen genomen om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken, zoals de verlenging van de verdubbelde inzet van het Team Executie Strafvonnissen(TES) tot tenminste 2014, de inzet van diverse zogenaamde «Pakze-teams» bij de politiekorpsen, de in 2011 gestarte doorlichting van 6 500 zaken die langer dan drie jaar in het OPS geregistreerd staan, de onthouding van sociale zekerheidsrechten aan bepaalde OPS-gesignaleerden en de scherpere toepassing en het onderzoek naar de mogelijkheden om een paspoort te onthouden aan bepaalde categorieën onherroepelijk veroordeelden3. Mijn inzet zal de komende tijd gericht zijn op een versterking en uitbouw van deze maatregelen.
Een precieze prognose, hoeveel veroordeelde personen aan het eind van 2012 en latere jaren hun straf niet hebben ondergaan, is niet te geven. Mijn verwachting is dat de resultaten van het Programma Versterking Executie Strafvonnissen (PVES) op termijn het verjaringspercentage gunstig beïnvloeden. Deze inspanningen worden door het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) voortgezet. Verbetering van de onderlinge uitwisseling van gegevens vormt immers een kernelement van dit programma. De ontwikkeling van het OPS wordt jaarlijks nauwgezet gemonitord. Uw Kamer wordt hier in het kader van de voortgang over het programma USB over geïnformeerd.
Geweldpleging door Mohammed B. in de gevangenis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mohammed B. slaat door»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel genoemde incident waarbij Mohammed B. een medegedetineerde te lijf ging?
Zie antwoord vraag 1.
Is het inmiddels al duidelijk of het Openbaar Ministerie (OM) Mohammed B. gaat vervolgen? Zo ja, wat gaat het OM doen? Zo nee, wanneer wordt dit naar verwachting wel duidelijk?
Het OM heeft besloten de strafzaak tegen de verdachte te seponeren nu ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (sepotcode 20). Reden hiervoor is dat de verdachte inmiddels door de directie van de Penitentiaire Inrichting in Vught, alwaar verdachte verblijft, disciplinair is gestraft. Verder is in aanmerking genomen dat de verdachte een levenslange gevangenisstraf ondergaat en derhalve een nieuwe strafrechtelijke vervolging hier geen meerwaarde biedt.
Zijn de feiten zoals die in het artikel worden genoemd waar? Zo nee, welke feiten zijn dan niet waar?
Het is juist dat op 27 mei 2011 een vechtpartij tussen twee gedetineerden heeft plaatsgevonden op de luchtplaats van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), waarbij een medegedetineerde tussenbeide is gekomen. Er is adequaat en effectief ingegrepen door het personeel.
Het is onjuist dat Mohammed B. bergschoenen droeg. Ook heeft hij geen boeken over vechtsport tot zijn beschikking.
Kunt u aangeven of het gebruikelijk is dat bij een incident tussen gedetineerden een medegedetineerde tussenbeide komt en niet het gevangenispersoneel zelf? Onder welke omstandigheden grijpt het personeel niet in? Wanneer worden gedetineerden ingeschakeld?
Indien zich een incident voordoet tussen gedetineerden, wordt ingegrepen door het personeel. De wijze waarop dit gebeurt, wordt per geval beoordeeld en is afhankelijk van de acuutheid van de noodzaak tot ingrijpen en de mogelijkheid het gebruikelijke beveiligingsniveau te handhaven. In de onderhavige situatie is door een samenloop van omstandigheden een medegedetineerde tussen de twee gedetineerden gekomen. Deze interventie heeft positief uitgepakt.
De Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft overigens bij uitspraak van 21 februari 2012 (11/2979/GA) geoordeeld dat het personeel van de EBI voldoende adequaat en effectief heeft ingegrepen bij dit incident, met inbegrip van de inzet van een medegedetineerde.
Deelt u de mening dat gedetineerden beschermd moeten worden tegen elkaar en bij voorkeur juist niet ingezet moeten worden als ordehandhaver? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft Mohammed B. in detentie bokslessen kunnen volgen?
Er zijn geen bokslessen of bokstrainingen aan Mohammed B. gegeven door de sportinstructeur. Wel hangt er een bokszak in de sportzaal van de Extra Beveiligde Inrichting waar Mohammed B. verblijft. De gedetineerden die verblijven in de Extra Beveiligde Inrichting kunnen tijdens het sporten van deze faciliteit gebruik maken.
Acht u het verstandig dat criminelen die bewezen hebben geen respect voor mensenlevens te hebben, zich in de cel in vechtsporten mogen bekwamen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Binnen de penitentiaire inrichtingen krijgen de gedetineerden geen instructies op het gebied van vechtsporten. Een bokszak is, in verband met agressieregulatie, veelal wel aanwezig in de sportzaal.