Het terughalen van productie uit lagelonenlanden door Nederlandse bedrijven (reshoring) |
|
Enneüs Heerma (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer bedrijven halen hun productie terug uit lagelonenlanden»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Onderkent u de trend dat steeds meer bedrijven productie terug halen uit lagelonenlanden? Op welke wijze bent u voornemens om in te spelen op deze trend van reshoring?
Hoewel sommige bedrijven productie terughalen naar Nederland, is het nu nog te vroeg om te spreken over een trend. Uiteraard wordt door het kabinet gevolgd of «reshoring» zich op grotere schaal gaat voordoen.
Wanneer bedrijven besluiten om activiteiten terug te halen naar Nederland, wordt dit door het kabinet toegejuicht. Het kan verschillende voordelen opleveren buiten de directe werkgelegenheidscreatie, waaronder werk voor aanverwante dienstverleners en toeleveranciers. Daarom maakt het kabinet zich hard voor een vestigingsklimaat dat tot een van de aantrekkelijkste ter wereld behoort met een goed functionerende arbeidsmarkt en gezonde werknemers met een hoge arbeidsproductiviteit. Daarmee proberen we ondernemers te overtuigen dat in Nederland goed zaken te doen valt.
Het staat bedrijven vrij om in samenwerking met een werknemersvertegenwoordiging een sectorplan in te dienen. Plannen kunnen rekenen op steun vanuit de overheid wanneer ze passen binnen het kader van de Regeling Cofinanciering Sectorplannen, die op 14 augustus is gepubliceerd in de Staatscourant. Aanvragen kan per 1 oktober 2013. Wanneer een bedrijf besluit om additionele werkgelegenheid via «reshoring» te creëren in Nederland en daarbij arbeidsmarktknelpunten ervaart, kan het bedrijf in samenwerking met sociale partners een plan indienen om die arbeidsmarktknelpunten op te lossen.
De NFIA onderzoekt op dit moment de mogelijkheden om, vanuit hun netwerk van Nederlandse vestigingen van buitenlandse bedrijven, bedrijven proactief te benaderen, om te bezien hoe zij gebruik kunnen maken van de Regeling Cofinanciering Sectorplannen. Daarmee kan «reshoring» worden aangemoedigd en «offshoring» worden tegengegaan.
Deelt u de mening dat door het stimuleren van reshoring structureel banen kunnen worden gecreëerd? Op welke wijze bent u voornemens om de 600 miljoen euro voor sectorplannen in te zetten om het terughalen van productie uit lagelonenlanden te stimuleren? Bent u bereid om hiertoe in overleg te treden met brancheorganisaties en samen een offensief te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in opdracht van de gemeente Tilburg een «total cost of ownership» -model wordt ontwikkeld? Hoe bent u voornemens dit initiatief te betrekken bij de uitvoering van de motie Heerma Hamer over reshoring?2
Bedrijven maken hun vestigingsplaatsbeslissing niet louter op basis van de hoogte van de loonkosten in een land, maar kijken ook naar de indirecte en verborgen kosten, zoals transportkosten, nalevingskosten, de wisselkoers, economische stabiliteit, arbeidsomstandigheden en de mate van arbeidsrust. Dit is de essentie van het begrip «total costs of ownership» en past bij de filosofie van het kabinet om te zorgen voor een vestigingsklimaat dat kwalitatief tot de beste ter wereld behoort.
Door het kabinet wordt met veel interesse gekeken naar het initiatief van de gemeente Tilburg om samen met de Universiteit van Tilburg (UvT) een «total costs of ownership»-model te ontwikkelen voor hun regio. Deze zomer is hierover in de Tilburgse gemeenteraad door PvdA en SP een motie ingediend, die door het college van B&W is aangenomen. Voor de verdere uitwerking en implementatie zullen de UvT en de gemeente Tilburg zich laten inspireren door «The Reshoring Initiative» in de VS, waar een «total costs of ownership»-model al online door ondernemers te raadplegen is: zie www.reshorenow.org. Het kabinet zal op basis van de ontwikkelingen in Tilburg bezien of het mogelijk en wenselijk is om ook op landelijk niveau een «total costs of ownership»-model te ontwikkelen.
Hoewel ondernemers zelf beslissen waar ze hun productie laten plaatsvinden, is het een taak van de overheid om informatie voor ondernemers op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze te ontsluiten. Zo kunnen bedrijven altijd terecht voor advies over investeringen in Nederland of plannen om bedrijfsactiviteit terug te halen naar Nederland bij het Agentschap NL (www.antwoordvoorbedrijven.nl). Ook kan de NFIA in voorkomende gevallen een actieve rol hierin spelen.
De dreigende sluiting van de sociale werkplaats in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de artikelen «Sluiting sociale werkplaats klap voor Oost-Groningen» en «Iedereen hier wil bij Wedeka horen»?1
Ja
In eerstgenoemd artikel wordt in het kader van de op stapel staande Participatiewet met betrekking tot de sociale werkvoorziening de term «sterfhuisconstructie» gebruikt; bent u het met die term eens? Deelt u de mening dat, zij het wellicht in aangepaste vorm, tegen de achtergrond van genoemde wet juist ook kansen biedt voor sociale werkplaatsen als schakel tussen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en werkgevers? Indien dat laatste het geval is, bestaat dan ook bij u de bereidheid om een dergelijke overtuiging bij gelegenheid helder over het voetlicht te brengen?
Met mijn brief van 27 juni 2013 heb ik u geïnformeerd over de hoofdlijnen van de Participatiewet na de totstandkoming van het sociaal akkoord. Met de Participatiewet wordt de instroom van de Wsw met ingang van 1 januari 2015 afgesloten. Er kunnen dus geen nieuwe mensen meer op basis van de Wsw in de sw-bedrijven aan de slag gaan. Gelijktijdig krijgen gemeenten de beschikking over een nieuw instrumentarium (loonkostensubsidie en voorziening beschut werk) met bijbehorende middelen om mensen met een arbeidshandicap aan het werk te helpen. Het Rijk sluit daarbij geen sw-bedrijven. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en hebben het voortouw in het samen met de sociale partners invullen van de Werkbedrijven in de Werkkamer. Gemeenten kunnen daarbij gebruik maken van de expertise van de sw-bedrijven. Daarom wordt bij de implementatie van de Participatiewet de koepel van de sw-bedrijven Cedris expliciet betrokken.
Gaat u uitvoering geven aan de onlangs aangenomen motie (Kamerstuk 29 817, nr. 124) waarin u werd verzocht bij de invoering van de Participatiewet rekening te houden met regionale verschillen? Zo ja, op welke wijze? Bent u van mening dat bedoelde motie in ieder geval ook betrekking heeft op de situatie in Oost-Groningen?
Ja. Zowel bij de huidige als bij de toekomstige verdeling van de middelen in het Participatiebudget wordt rekening gehouden met regionale verschillen. De lokale/regionale arbeidsmarkt, de samenstelling van de gemeentelijke doelgroep en de samenstelling van het werknemersbestand Wsw worden «meegewogen» bij de te ontwikkelen verdeelsystematiek. Op deze wijze wordt ook rekening gehouden met de specifieke omstandigheden in regio Oost-Groningen. Over de vormgeving van de toekomstige verdeling ben ik met de VNG, Cedris en Divosa in overleg.
Het stimuleren van 'reshoring' en de mogelijkheden daarbij in het kader van de Participatiewet |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Steeds meer bedrijven halen hun productie terug uit lagelonenlanden»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening met de in bedoeld artikel, in navolging van wat ook de Pvda-fractie eerder heeft gesteld, gedane bewering dat «reshoring» (het terughalen van werkzaamheden naar Nederland) kansen biedt in het kader van de door het kabinet aangekondigde Participatiewet in die zin dat het (vaak) om werkzaamheden gaat die geschikt zijn voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Bij «offshoring» besteden bedrijven vaak eenvoudige activiteiten uit aan het buitenland, vanwege de lagere loonkosten daar. Omgekeerd betekent dat, dat door «reshoring» er in Nederland meer banen komen voor laaggeschoold werk. Ik ben het er dus zeker mee eens dat «reshoring» kansen biedt in het kader van de door het kabinet aangekondigde Participatiewet.
Het kabinet beoogt met de Participatiewet zoveel mogelijk burgers te laten participeren, bij voorkeur via een reguliere baan. In het bijzonder is het beleid erop gericht om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en een arbeidsbeperking volwaardig mee te laten doen in de maatschappij. Deze mensen zijn vaker aangewezen op laaggeschoolde arbeid.
Er is recent een aantal aansprekende voorbeelden in de media verschenen, waarbij mensen uit de Sociale Werkvoorziening worden ingezet voor productiewerk dat voorheen nog in het buitenland werd gedaan. Zoals het Rotterdams metaalbedrijf Ferro-Fix dat de productie van ondergrondse afvalcontainers uit Polen terughaalde naar Nederland. Dit werk wordt nu gedaan door ruim honderd mensen uit de Sociale Werkvoorziening. Het Tilburgse bedrijf Capi wil de productie van tuinsierpotten binnenkort terughalen uit China. Het afvalbedrijf Sort, ook uit Tilburg, heeft zijn Poolse werknemers vervangen door mensen uit de Sociale Werkvoorziening.
Indien u de hierboven onder 2. gestelde vraag positief beantwoordt, bent u dan bereid in het kader van dan wel tegen de achtergrond van de Participatiewet aandacht te besteden aan «reshoring» c.q. maatregelen te overwegen die het terughalen van werkzaamheden (met name ook ten gunste van mensen op wie de Participatiewet van toepassing is) stimuleren? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan?
De Participatiewet en «reshoring» versterken elkaar. De Participatiewet maakt het aantrekkelijk om productie in Nederland te laten plaatsvinden, door de loonkosten voor laaggeschoolde arbeid te verlagen. Hiertoe krijgen gemeenten met de Participatiewet instrumenten in handen om de arbeidsparticipatie van deze groep te bevorderen. De werkgever ontvangt een loonkostensubsidie om het verschil tussen de loonwaarde van de werknemer en het WML te compenseren. De werkgever betaalt het gewone loon (WML of het loon dat overeenkomstig de cao geldt). Andersom leidt «reshoring» tot betere kansen voor mensen die onder de Participatiewet vallen.
In het Sociaal Akkoord hebben werkgevers in de marktsector zich garant gesteld voor op termijn 100.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. De overheid zal garant staan voor 25.000 extra banen voor deze doelgroep. «Reshoring» kan eraan bijdragen om deze extra banen te genereren.
De genoemde voorbeelden van «reshoring» tonen aan dat juist gemeentes dit soort initiatieven goed kunnen ondersteunen. Het is bemoedigend dat dergelijke bedrijven ervoor kiezen om hun productie in Nederland te laten uitvoeren door mensen met een arbeidsbeperking. Bij de implementatie van de participatiewet gaat de Staatssecretaris van Sociale Zaken expliciet uitdragen welke kansen «reshoring» biedt voor het creëren van werkgelegenheid, met name voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Ook voordat de Participatiewet in werking is getreden zijn er voor bedrijven al mogelijkheden om loonkosten te reduceren voor laaggeschoolde arbeid. Naast het maatwerk in de Wsw uit de voorbeelden, biedt de Regeling Cofinanciering Sectorplannen mogelijkheden tot loonkostensubsidie van het in dienst nemen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de antwoorden op Kamervragen van het CDA verderop in deze brief.
Natuurlijk is het zo dat de afweging van ondernemers om hun productie al dan niet in Nederland plaats te laten vinden, niet alleen afhankelijk is van de hoogte van loonkosten, maar van het vestigingsklimaat in het algemeen. Het kabinet wil zorg dragen voor een vestigingsklimaat dat kwalitatief tot de beste ter wereld behoort. Er wordt hard gewerkt aan het verbeteren van verschillende aspecten van het vestigingsklimaat, zoals de kwaliteit van de infrastructuur, de duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking, het onderwijsniveau, het functioneren van de arbeidsmarkt en de kwaliteit van leven.
De totale afweging van kosten en baten van de vestigingslocatie kan worden berekend aan de hand van een «total cost of ownership» model. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen van het CDA verderop in deze brief(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3202).
De uitspraken van de Russische minister van Sport |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Russische minister van Sport, Vitaly Moetko, dat sporters die meedoen met de Olympische Winterspelen in Sotsji volgend jaar onder de Russische antihomowetgeving vallen?
Ja.
Bent u van mening dat de Russische anti-homo wetgeving zeer onwenselijk is en dat deze de grondgedachte van de Olympische Spelen ondermijnt?
Het kabinet kan niet vaak genoeg herhalen dat deze Russische wet een discriminerende en stigmatiserende werking heeft die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun opvattingen en daarom onwenselijk is. De beginselen van de Olympische Spelen bepalen dat deze moeten openstaan voor iedereen, vrij van discriminatie, en dat geldt voor toeschouwers, officials, media en natuurlijk voor de atleten.
Vindt u ook dat Rusland keiharde garanties moet geven dat de desbetreffende wetgeving het bijwonen van of het deelnemen aan de Olympische Spelen niet mag belemmeren?
Deelnemers en bezoekers horen niet te worden belemmerd door deze wet tijdens de Spelen. Het IOC heeft op 22 augustus 2013 bekendgemaakt de schriftelijke garantie te hebben ontvangen van de Russische autoriteiten dat Rusland zich strikt zal houden aan het Olympisch Handvest, dat discriminatie op elke grond verbiedt.
In uw mensenrechtennota schrijft u over LHBT-rechten: «In Oost-Europa en Centraal Azië zal de nadruk op non-discriminatie en sociale acceptatie liggen, voornamelijk het verbeteren van het recht op vergadering en vereniging.» Bent u van mening dat de nieuwe anti-homo wetgeving in Rusland precies de verkeerde kant opgaat? Op welke wijze gaat u dit stuk van de mensenrechtennota operationeel maken?
In bredere zin dan alleen door onderhavige wet baart de ontwikkeling van de mensenrechtensituatie in Rusland het kabinet zorgen. Nog meer dan voorheen moet elke gelegenheid te baat worden genomen in gesprek met Rusland te treden om deze zorgen kenbaar te maken. Daarbij zal ook worden getracht het Russische publiek te bereiken. Juist in dit Nederland-Ruslandjaar wordt de mensenrechtensituatie voortdurend aan de orde gesteld. Tegelijkertijd zal voor dit onderwerp ook in multilateraal verband (EU, VN, RvE, OVSE) blijvende aandacht worden gevraagd.
Op welke wijze zult u ervoor zorgen dat er tijdens de Olympische Spelen geen enkele belemmering zal zijn voor sporters door deze wetten?
Nederland zal in internationaal verband er op blijven aandringen dat de anti-homopropagandawet tijdens de Winterspelen in 2014 niet op deelnemers en bezoekers wordt toegepast. Een team bestaande uit vertegenwoordigers van de meest betrokken ministeries, NOC*NSF en bedrijfsleven is enkele maanden geleden begonnen om de Nederlandse deelname aan de Olympische Spelen in 2014 zo goed mogelijk te laten verlopen. Tijdens de Spelen zal het team ter plaatse zijn om Nederlandse sporters, supporters en officials bij te staan.
Bent u van mening dat de Russische wetten onder de net aangenomen richtsnoeren voor gelijke behandeling van LHBTI van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen vallen en op grond daarvan (bijvoorbeeld artikel 17b) bestreden dienen te worden? Zo ja, bent u bereid om deze wetgeving, inclusief de wijze waarop deze van toepassing kan zijn bij de Olympische Spelen, te agenderen voor een van de komende RAZEB-vergaderingen met het doel een gemeenschappelijk standpunt in te nemen als EU?
Bent u van plan voorstellen te doen om de instrumenten in de richtsnoeren in EU-verband te gebruiken en dan met name:
De uitzetting van een zieke asielzoeker |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre was u op de hoogte van de situatie van de 6-jarige Renata?1
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Hijum (CDA) over deze kwestie. In die antwoorden ga ik in op de procedurele gang van zaken, waaronder begrepen het aantal medische contactmomenten. Vanwege het medisch beroepsgeheim dat geldt voor medische dossiers en vanwege het door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) aangekondigde onderzoek, kan ik op dit moment geen uitspraken doen over de inhoudelijke aspecten van het medisch handelen in deze zaak.
Kunt u een gedetailleerd feitenrelaas geven over de medische aanpak van dit meisje? Wie wist wat op welk moment?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u vervolgens aangeven hoe dit feitenrelaas zich verhoudt tot de gepresenteerde gegevens in het tv-programma De Vijfde Dag?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw definitie van «de menselijke maat» en in hoeverre bent u van mening dat deze werkwijze in dit geval van toepassing is geweest?
Zoals ik in het debat van 18 april 2013 over het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie inzake een zelfmoord van een gedetineerde reeds uitvoerig met uw Kamer heb gewisseld, heb ik met de menselijke maat willen aangeven dat er bij de uitvoering van beleid oog dient te zijn voor de individuele vreemdeling. Die menselijke maat is nu reeds in de uitvoering aanwezig, maar het betreffende rapport van de IVenJ heeft duidelijk gemaakt dat het op een aantal plaatsen beter kan en moet. Ik heb tevens aangegeven met de term menselijke maat niet te doelen op een wijziging van het restrictieve uitgangspunt van het Nederlandse toelatingsbeleid of van de maatregelen uit het regeerakkoord. Voor alle duidelijkheid, de casus van Renata speelde in november vorig jaar (zij verbleef in Nederland van 13 juni 2012 tot en met 26 november 2012). De casus Dolmatov en de discussie daaromtrent vonden plaats in de periode februari-april 2013.
Zoals gemeld in mijn beantwoording van de vragen van het lid Van Hijum, hadden Renata en haar ouders toegang tot de medische zorg en wil ik voorts niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de IGZ en de IVenJ.
Bent u met het oog op de ernst van de zaak bereid deze vragen voor 9 augustus 2013 te beantwoorden?
Ja.
Het afluisteren van Kamerleden |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Weet u dat leden van de Tweede Kamer gebruik maken van telecombedrijf Vodafone?
Ja.
Is het waar dat de geheime diensten van Groot-Brittannië en van de Verenigde Staten via Vodafone op enigerlei wijze toegang hebben tot de telefoons van leden van de Tweede Kamer?1
Vanzelfsprekend mag Vodafone geen gegevens van gebruikers doorspelen aan derden, tenzij hieraan Nederlandse wet- en regelgeving ten grondslag ligt. Naar aanleiding van de berichtgeving zoals die in het artikel van de Volkskrant, heb ik Vodafone ter zake om informatie gevraagd. Vodafone heeft mij bevestigd dat gegevens alleen na formeel verzoek daartoe binnen de kaders van Nederlandse wet- en regelgeving aan Nederlandse opsporings- en veiligheidsdiensten worden versterkt.
Kan de Tweede Kamer nog veilig gebruik maken van de diensten van Vodafone, zonder het gevaar te lopen dat informatie wordt doorgespeeld naar buitenlandse geheime diensten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u verzekeren dat Vodafone informatie van telefoongesprekken van Nederlandse kamerleden niet doorspeelt aan buitenlandse geheime diensten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer gaat u eindelijk opheldering vragen bij de regering van de verenigde Staten over het massaal afluisteren van Nederlandse burgers?
De EU heeft de Amerikaanse autoriteiten reeds op hoog niveau en via verscheidene kanalen aangesproken. Zo heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken om opheldering gevraagd naar aanleiding van de berichtgeving. Europese en Amerikaanse experts buigen zich gezamenlijk over de problematiek van inlichtingenvergaring en dataprotectie. Nederland steunt deze aanpak.
Het bericht "Agent wil DNA niet afstaan voor databank" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Agent wil DNA niet afstaan voor databank»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opsporingsbelang bij ernstige misdrijven vergt dat alle agenten, maar in ieder geval alle forensisch rechercheurs, in de eliminatiedatabank zijn opgenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen om er voor te zorgen dat alle agenten, maar in ieder geval alle forensisch rechercheurs, zo spoedig mogelijk in de eliminatiedatabank zijn opgenomen?
Het is belangrijk dat zo veel mogelijk forensisch medewerkers in de databank worden opgenomen. Het is dan ook positief dat de vrijwillige lijn van de politie leidt tot een gestage groei van het aantal medewerkers in de databank.
De start van de Nationale Politie zal hier verder aan bijdragen. Zo ontwikkelt de politie een uniform landelijk privacy reglement. Op deze wijze kennen, in tegenstelling tot de 26 voormalige korpsen met hun eigen regelingen, alle eenheden straks hetzelfde privacyreglement. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat de Nationale Politie zal zorgen voor afdoende registratie in de eliminatiedatabank. In het najaar zal ik, zoals toegezegd, een brief naar uw Kamer sturen waarin ik in de breedte zal ingaan op het toekomstig forensisch onderzoek.
Waarom is nog niet aan uw toezegging voldaan, gedaan tijdens het algemeen overleg forensisch onderzoek in december 2012, dat agenten in de eliminatiedatabank zullen worden opgenomen in het kader van de vorming van de Nationale Politie die per 1 januari 2013 is ingevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Amerikaanse financiering van Nederlandse geheime diensten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebben Amerikaanse of andere buitenlandse geheime diensten of andere organisaties in de afgelopen 68 jaar bijgedragen aan de financiering van (één van) onze geheime diensten (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of andere), om welke bedragen ging dit en welke afspraken zijn hierbij gemaakt?
Op dit moment is er geen sprake van financiering van de AIVD en MIVD door buitenlandse diensten of andere organisaties.
Over financiering uit het verre verleden is bekend dat van 1950 tot 1967 de BVD van de CIA, naast steun in de vorm van speciale verbindingsapparatuur, directe geldelijke steun kreeg. Deze steun is met toestemming van de verantwoordelijke minister geaccepteerd. Van deze steun zijn enkele tientallen personeelsleden betaald. Na 1966 werd er geen personeel meer betaald uit Amerikaanse bijdragen en werd de buitenlandse financiële ondersteuning aan de BVD gestaakt.
De AIVD en MIVD voeren samen met buitenlandse collegadiensten operaties uit. Het delen van de kosten kan daarvan onderdeel uitmaken. Meer concreet kunnen daarover in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Het bericht “homo’s Rusland digitaal vernederd” |
|
Tamara van Ark (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Homo’s Rusland digitaal vernederd»?1
Ja.
Kunt u toelichten of er berichten zijn van toenemend anti-homogeweld in Rusland sinds de nieuwe wet tegen «homopropaganda» is aangenomen in Rusland?
Homofobie en gebrekkige acceptatie van homoseksualiteit zijn geen nieuwe verschijnselen in Rusland. Het is dan ook niet verrassend dat onder de Russische bevolking draagvlak bestaat voor de nieuwe anti-propagandawetgeving. De wet heeft een stigmatiserende en discriminerende werking en draagt bij aan een homofoob klimaat. Dit heeft een intimiderend effect op LHBT-personen en -sympathisanten. Ook wordt de wet door sommige groeperingen geïnterpreteerd als een vrijbrief om Rusland te «zuiveren» van «niet-Russische» elementen, onder wie zij ook LHBT scharen. Onderzoek door Russische NGO’s lijkt vooralsnog het beeld te bevestigen dat geweld tegen LHBT in Rusland toeneemt, maar veel blijft onder de oppervlakte omdat slachtoffers terughoudend zijn met het doen van aangifte en officiële statistieken ontbreken. Hierdoor is het moeilijk om de situatie voor en na de introductie van de wet te vergelijken.
Kunt u toelichten of de Russische autoriteiten optreden tegen de intimidatie, vernedering en bedreiging van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenders (LHBT's) in Rusland?
Nederland heeft de Russische autoriteiten eerder gewezen op de plicht van overheden burgers te beschermen tegen elke vorm van discriminatie. Tijdens zijn bezoek aan Amsterdam op 8 april jl. gaf President Poetin aan op te komen voor de rechten van àlle Russen. Het kabinet zal hierover met zijn Russische gesprekspartners blijven spreken. Daarbij zal Nederland wijzen op de voorbeelden van discriminatie van LHBT die de afgelopen jaren in Rusland zijn gesignaleerd. Ook zal Nederland daarbij aandacht vragen voor wisselende berichten over het optreden van ordehandhavers tegen homofobe uitingen.
U sprak reeds uw collega Lavrov aan op de situatie van homo-rechten in Rusland. Hoeveel ruimte ziet u om dit – al dan niet met EU-collegae en/of in Raad van Europa verband – wederom te doen?
Het is staand beleid dat Nederland autoriteiten van andere landen aanspreekt op LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke evenementen actief steunt. In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren voor gelijke rechten voor LHBT-personen («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. Binnen de RBZ wordt regelmatig gesproken over de ontwikkelingen in Rusland. Nederland zal bij de eerstvolgende bespreking van de RBZ de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin aan de orde stellen en bevorderen dat over de anti-homopropagandawet een gezamenlijk EU-standpunt zal worden ingenomen.
Kunt u toelichten of de berichten juist zijn dat de anti-homopropagandawet in Rusland niet van kracht zal zijn tijdens de Olympische Winterspelen in Sochi in 2014?
Van NOC*NSF heeft het kabinet begrepen dat het Internationaal Olympisch Comité meedeelt dat deze wetgeving het bijwonen van of deelnemen aan de Olympische Winterspelen 2014 in Sotsji niet zal mogen beïnvloeden. Het IOC heeft voorts op 22 augustus 2013 bekendgemaakt de schriftelijke garantie te hebben ontvangen van de Russische autoriteiten dat Rusland zich strikt zal houden aan het Olympisch Handvest, dat discriminatie op elke grond verbiedt.
Bent u bereid om in Europees verband erop aan te dringen dat deze wet tijdens de Olympische Spelen niet zal gelden voor sporters, journalisten, non-gouvernementele organisaties (NGO’s) en bezoekers van de Spelen?
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, verdwijnt de LHBT-problematiek in Rusland niet van de agenda. Ook heeft het IOC de garantie gekregen van de Russische autoriteiten dat Rusland zich aan het Olympisch Handvest zal houden. Het Handvest verbiedt discriminatie op elke grond.
“Vanaf 2014 loten voor hbo-studie Verpleegkunde aan de HAN” |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Vanaf 2014 loten voor hbo-studie Verpleegkunde aan de HAN»?1
Ja
Wat is de totale jaarlijkse opleidingscapaciteit voor verpleegkundigen in Nederland? Welke hbo-opleidingen hebben een fixus en welke niet?
We kunnen geen exacte opgave geven van de totale opleidingscapaciteit voor de opleiding verpleegkunde op hbo-niveau. Voor het studiejaar 2013–2014 kent alleen de Hanze Hogeschool een capaciteitsbeperking (numerus fixus) voor de opleiding verpleegkunde (300 plaatsen voor de voltijdse opleiding). De instelling bepaalt zelf de omvang van de capaciteit.
In hoeverre sluit de landelijke capaciteit aan stageplekken aan bij de landelijk verwachte behoefte? Hoe zal de ontwikkeling dat hbo-instellingen een fixus invoeren van invloed zijn op het kunnen voldoen aan de toekomstige behoefte aan stageplekken?
In het studiejaar 2012–2013 bedroeg het aantal gerealiseerde stageplekken HBO-V 4.230 fte (10.740 studenten). Vergeleken met het studiejaar 2011–2012 betekent dit een stijging van ongeveer 10%.
Als een onderwijsinstelling het aantal opleidingsplaatsen beperkt of vergroot, kan daarmee worden ingespeeld op de verwachte regionale vraag naar verpleegkundigen in de toekomst en daarmee ook naar het aantal (te verwachten) stageplaatsen.
Is een mogelijk gebrek aan stageplaatsen een regionaal of landelijk probleem?
In de eerste plaats is een mogelijk gebrek aan stageplaatsen een regionaal probleem. Het kan zijn dat de ene regio een overschot aan stageplaatsen heeft terwijl de andere regio kampt met tekorten. Pas wanneer op landelijk niveau een mogelijk gebrek dreigt aan het totaal aantal stageplaatsen, dient het landelijk te worden opgepakt. Wel worden de regio’s ondersteund in hun beleid (zie vraag 5).
Welk beleid heeft de u m.b.t. de afstemming van vraag en aanbod? Is dit landelijk of wordt er rekening gehouden met regionale omstandigheden van studenten en de arbeidsmarkt?
Ten aanzien van de vraag naar stageplekken is ingezet op het werven van studenten voor zorgopleidingen. Het is ook goed om te zien dat het aantal studenten dat instroomt in de opleiding HBO-V de afgelopen 5 jaar gestegen is met gemiddeld 7,5% per jaar. Met het stagefonds (€ 106 miljoen in 2013 en € 110 miljoen in 2014 en verder) worden zorginstellingen gestimuleerd om stageplekken te realiseren. In 2011 (en wederom dit jaar) is besloten om extra middelen in te zetten voor stages van studenten die de duale opleiding verpleegkunde aan een hogeschool volgen. In de afgelopen drie studiejaren is het aantal stageplekken voor HBO-V met ongeveer 9% per jaar gestegen.
Binnen het landelijk arbeidsmarktbeleid voor de zorg wordt rekening gehouden met regionale omstandigheden. De arbeidsmarkt van de zorg is namelijk vooral een lokale en regionale arbeidsmarkt. Om zorg te dragen voor een goede regionale afstemming ondersteunt VWS de regionale werkgeversverbanden (via Regioplus) met € 30 miljoen voor de periode 2011–2015 met het programma «Op weg naar balans». In dit programma wordt onder andere ingezet op het afstemmen van de vraag en aanbod van stageplaatsen.
Wat vindt u van de argumentatie van de HAN dat er in de toekomst onvoldoende stageplekken beschikbaar komen voor de verpleegkundestudenten? Herkent u dat beeld?
Het is goed om te constateren dat zoveel aankomende studenten de opleiding tot verpleegkundige op hbo-niveau willen volgen. Daarnaast willen we benadrukken dat kwalitatief goede stages een onmisbaar onderdeel zijn in hun opleiding. De HAN geeft in het nieuwsbericht aan niet het risico te willen lopen dat studenten aan hun instelling niet kunnen slagen omdat er geen voldoende aantal stageplekken zijn. Een hogeschool mag dit soort beslissingen zelf maken en is verantwoordelijk voor haar eigen keuzes.
Over het algemeen vinden we dat hogescholen goed in staat zijn om afspraken te maken met zorginstellingen in de zogeheten werkveldadviescommissies. Deze commissies dienen ervoor te zorgen dat de goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in hun regio geborgd blijft. Wanneer zij constateren dat de vraag naar verpleegkundigen niet mee zal stijgen met het aantal HBO-V studenten is het aan hen om hierop in te spelen. Het is in ieders belang dat studenten voldoende aantal stage-uren kunnen volgen en dat ze niet worden opgeleid voor de werkloosheid.
Bent u op de hoogte en betrokken bij besluiten over het instellen van een maximale instroom van HBO-V studenten in Groningen en Nijmegen?
Wij zijn daarvan op de hoogte, maar zijn niet betrokken bij de besluitvorming.
Spelen Europese studentenstromen hier een rol? Bijvoorbeeld studenten uit Duitsland of andere landen die in Nederland hun opleiding volgen en vervolgens terugkeren, dan wel Nederlandse studenten die met hun Nederlandse HBO-V-diploma buiten Nederland aan de slag kunnen?
Nee, dit speelt geen rol. Het aantal buitenlandse (Duitse) studenten dat bij de HAN, maar ook bij andere hogescholen de HBO-V opleiding volgt is beperkt en er is hierbij geen sprake van verdringing van stageplaatsen.
Het is mogelijk met een Nederlands HBO-V diploma in het buitenland te gaan werken waarbij -afhankelijk van het land – mogelijk nog aanvullende eisen worden gesteld. Ook bestaat de mogelijkheid voor studenten HBO-V om tijdens hun opleiding in het kader van internationalisering een stage in het buitenland te volgen.
Het bericht dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet zegt te gaan over de veiligheid van vervoersmiddelen zoals de Fyra |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat de certificering van vervoersmiddelen als de Fyra of een Boeing niet betekent dat deze ook veilig zijn?1
In mijn brief van 17 juni 20132 heb ik het proces van vergunningverlening voor nieuwe treinstellen geschetst en de rollen die de verschillende partijen in dit proces hebben. De ILT verleent, conform de wettelijke eisen, de vergunning voor indienststelling, oftewel de typegoedkeuring, na beoordeling van het technisch dossier van de vergunningaanvrager en een controle of het proces op de juiste wijze is doorlopen. Als aan alle eisen is voldaan, is de ILT wettelijk verplicht een vergunning af te geven. De wettelijke eisen, uitgewerkt in technische specificaties, zijn opgesteld om waarborgen te hebben voor de veiligheid.
Een verleende vergunning geeft aan dat een voertuig is ingericht en uitgerust conform de Europese en nationale eisen. De vergunning zegt dat is voldaan aan de basiseisen voor veiligheid, maar zegt niets over de productiekwaliteit van ieder afzonderlijk treinstel. De kwaliteit van elk treinstel afzonderlijk is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de producent. Uit de testritten die nodig zijn voordat de trein in gebruik kan worden genomen, moet blijken of een veilige en betrouwbare exploitatie mogelijk is. De ILT ziet hierop toe als handhavende instantie.
Wat is volgens u de rol die de ILT zou moeten spelen wat betreft de veiligheid van vervoersmiddelen als treinen en vliegtuigen? Heeft de ILT deze taak volgens u voldoende uitgevoerd bij de aankoop van de Fyra treintoestellen V-250? Zo ja, hoe komt u tot deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Toezicht is het sluitstuk in het zo goed mogelijk waarborgen van veiligheid en duurzaamheid. De wetgever stelt de regels en de normen, de ondertoezichtstaanden voeren die uit en de inspectie ziet toe op de naleving. Zo houdt de inspectie toezicht op de naleving van veiligheids- en milieuwetten en -regels voor de luchtvaart.
Wat betreft de Fyra V250 heb ik in het antwoord op vraag 1 aangegeven dat de ILT wettelijk verplicht is een vergunning te verlenen als gebleken is dat het technisch dossier volledig is en het proces op de juiste wijze is doorlopen. In mijn eerdergenoemde brief heb ik aangegeven dat ik een audit laat uitvoeren op het proces van vergunningverlening. Deze audit moet onder meer antwoord geven op de vraag of het voorgeschreven toelatingsproces adequaat is uitgevoerd en of dit proces en de voorgeschreven technische vereisten voldoende waarborgen bieden voor de gewenste uitkomst, namelijk veilige en betrouwbare voertuigen. De resultaten van deze audit zijn uiterlijk 1 november 2013 gereed, waarna ik uw Kamer hierover zal informeren.
Bent u van mening dat de ILT haar controlerende taak op een actievere manier moet invullen? Zo ja, bent u van mening dat de ILT voortaan geen veiligheidscertificaten mag afgeven als niet is vastgesteld dat een vervoersmiddel werkelijk veilig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 geeft de ILT een vergunning voor indienststelling af, geen veiligheidscertificaat. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Ik wacht de resultaten van de audit af.
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de ILT? Is de ILT in staat de controlerende taak op een zorgvuldige en actieve manier uit te voeren? Zo nee, hoe gaat u de capaciteit verhogen?
Ondanks bezuinigingen acht ik de capaciteit van de inspectie voldoende. De inspectie streeft er naar om de nodige capaciteitsreductie vooral te realiseren bij de stafdirecties en de overhead. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat het uitvoerende inspectiewerk met deze bezuinigingen onder druk komt te staan, wordt er naar gestreefd de capaciteit voor het primaire proces te continueren met de inzet van andere werkwijzen (bijv. convenanten en samenwerking met andere inspecties) en digitalisering en uniformering.
Bent u bereid de werkwijze en capaciteit van de ILT te evalueren en indien nodig aanbevelingen te doen voor een effectievere en adequatere werkwijze? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Uitspraken over certificering van treinen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel met daarin een interview met de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak in het interview «certificering wil niet zeggen dat een trein veilig is»?
In mijn brief van 17 juni 20132 heb ik het proces van vergunningverlening voor nieuwe treinstellen geschetst en de rollen die de verschillende partijen in dit proces hebben. De ILT verleent, conform de wettelijke eisen, de vergunning voor indienststelling, oftewel de typegoedkeuring, na beoordeling van het technisch dossier van de vergunningaanvrager en een controle of het proces op de juiste wijze is doorlopen. Als aan alle eisen is voldaan, is de ILT wettelijk verplicht een vergunning af te geven. De wettelijke eisen, uitgewerkt in technische specificaties, zijn opgesteld om waarborgen te hebben voor de veiligheid.
Een verleende vergunning geeft aan dat een voertuig is ingericht en uitgerust conform de Europese en nationale eisen. De vergunning zegt dat is voldaan aan de basiseisen voor veiligheid, maar zegt niets over de productiekwaliteit van ieder afzonderlijk treinstel. De kwaliteit van elk treinstel afzonderlijk is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de producent. Uit de testritten die nodig zijn voordat de trein in gebruik kan worden genomen, moet blijken of een veilige en betrouwbare exploitatie mogelijk is. De ILT ziet hierop toe als handhavende instantie.
Waar heeft certificering van treinen door de ILT betrekking op, en waarom is het veiligheidsaspect hier kennelijk niet of onvoldoende in mee genomen? Bent u van mening dat certificering van treinen door de ILT tevens, of in ieder geval, betrekking moet hebben op de veiligheid van de trein? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om na te gaan of certificering in ieder geval betrekking moet hebben op het aspect veiligheid? Zo nee, waarom niet? Toelichting: deze vragen zijn aanvullend op de vragen ter zake van het lid Bashir (SP) ingediend op 31 juli 2013, zaaknummer: 2013Z15516
Certificering van nieuwe treinstellen gebeurt volgens de daartoe gestelde wettelijke eisen. De wettelijke eisen zijn bedoeld om waarborgen te bieden voor de veiligheid. De ILT is verplicht een vergunning af te geven als aan alle wettelijke eisen is voldaan. Zie ook het antwoord op vraag 1.
In mijn eerdergenoemde brief heb ik aangegeven dat ik een audit laat uitvoeren op het proces van vergunningverlening. Deze audit moet onder meer antwoord geven op de vraag of het voorgeschreven toelatingsproces en de voorgeschreven technische vereisten voldoende waarborgen bieden voor de gewenste uitkomst, namelijk veilige en betrouwbare voertuigen. De resultaten van deze audit zijn uiterlijk 1 november 2013 gereed, waarna ik uw Kamer hierover zal informeren.
Het artikel 'nog vijf dagen en ze was ingeslapen' |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «nog vijf dagen en ze was ingeslapen», over het onthouden van medische zorg aan de 7-jarige Renate tijdens haar verblijf in Nederland?1
Ja. Voor alle duidelijkeid: de casus Renata speelde in november vorig jaar (zij verbleef in Nederland van 13 juni 2012 tot en met 26 november 2012). De casus Dolmatov en de discussie daaromtrent vonden plaats in de periode februari-april 2013. Bij mijn diensten was op geen enkel moment in de periode van 13 juni 2012 tot en met 26 november 2012 bekend dat Renata toen zij in Nederland verbleef leed aan acute leukemie.
Klopt de strekking van het artikel dat de medische posten van het asielzoekerscentrum (AZC) in Baexum en later van het uitzendcentrum Rotterdam de toegang van Renate tot artsen onthielden, ondanks serieuze indicaties van een ernstige ziekte? Klopt het dat het in oktober door een huisarts gevraagde bloedonderzoek niet is uitgevoerd?
Zoals uw Kamer bekend is, ben ik zeer terughoudend in het verstrekken van informatie over individuele vreemdelingen bij de beantwoording van vragen van uw Kamer. In deze bijzondere situatie acht ik het echter van belang in zekere mate van dit uitgangspunt af te wijken. Het gezin waartoe Renata behoort, heeft er voor gekozen de publiciteit te zoeken en daarbij individuele informatie naar buiten te brengen. Vanwege deze publiciteit en het beeld dat doordoor is ontstaan, zie ik aanleiding om op punten in de individuele zaak van Renata in te gaan.
Bij het onderzoeken van het verloop van de gebeurtenissen zijn de onder mij ressorterende diensten en ikzelf beperkt doordat voor de medische dossiers het medisch beroepsgeheim geldt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) hebben inmiddels gemeld een onderzoek in te zullen stellen, in het bijzonder naar het medisch handelen en de medische informatieoverdracht in de keten.
Ik zal in deze beantwoording daarom met name in gaan op de procedurele gang van zaken, waaronder begrepen het aantal medische contactmomenten. Ik hecht er aan u hieraan voorafgaand te informeren over het verloop van de vreemdelingrechtelijke procedures van het gezin, alsmede over de inrichting van de medische zorg voor asielzoekers in Nederland.
Het gezin bestaande uit vader, moeder, twee dochters en grootmoeder heeft zich op 13 juni 2012 gemeld bij de Nederlandse autoriteiten ten behoeve van een asielaanvraag. In de daarop volgende rust- en voorbereidingsperiode is de Poolse autoriteiten verzocht de behandeling van het asielverzoek over te nemen. Het gezin had eerder in Polen verbleven waardoor, ingevolge de EU-Dublin-verordening, Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek. Polen heeft hiermee ingestemd. Op 13 augustus 2012 is de asielaanvraag in Nederland ondertekend en is de asielprocedure gestart. Op 21 augustus 2012 is deze asielaanvraag op grond van de Dublinclaim afgewezen.
Het gezin kon zich niet vinden in deze beslissing en heeft beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening gevraagd. Beide zijn op 17 september 2012 door de rechter afgewezen. Het gezin heeft tegen de uitspraak van de rechter hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is op 16 oktober 2012 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet-ontvankelijk verklaard.
Op 24 september 2012 waren inmiddels ook drie aanvragen tot uitstel van vertrek om medische redenen (artikel 64 Vw 2000) ingediend voor de vader, moeder en grootmoeder. De ouders hebben niet namens hun dochter een aanvraag ingediend. Deze aanvragen van de ouders en grootmoeder zijn op 15 oktober 2012 afgewezen. Op 9 november 2012 is tegen die afwijzing bezwaar gemaakt door het gezin en is een verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend. Ook is bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting. De voorzieningenrechter heeft op 23 november 2012 de ingediende verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Op een later moment is het bezwaar tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting niet-ontvankelijk verklaard en is het bezwaar tegen de afwijzing van uitstel van vertrek ongegrond verklaard.
Op 21 november 2012 is het gezin, overeenkomstig het daarvoor geldende beleid, inbewaring gesteld, waarna op 26 november 2012 de overdracht aan Polen heeft plaatsgevonden.
Gedurende de asielprocedure, van 13 juni 2012 tot het moment van de inbewaringstelling op 21 november 2012, is het gezin opgevangen door het COA. Zoals uw Kamer bekend is, is de zorg voor personen die aanspraak maken op opvang van het COA als volgt georganiseerd.
Alle bewoners van het COA hebben recht op en toegang tot de medische zorg. Deze zorg is vergelijkbaar met de zorg voor Nederlandse ingezetenen. Dit betekent dat asielzoekers gebruik kunnen maken van reguliere zorgverleners en -instellingen, zoals de huisarts, de verloskundige of het ziekenhuis. Ook het verstrekkingenpakket komt grotendeels overeen met het verstrekkingenpakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Omdat asielzoekers een bijzondere doelgroep vormen met veelal onvoldoende beheersing van moderne talen en onbekendheid met het Nederlandse zorgsysteem, is bij de totstandkoming van het nieuwe zorgmodel extra aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de zorg. In het zorgmodel dat vanaf 1 januari 2009 van kracht is, zijn daarom aanvullende huisartsenvoorzieningen van toepassing. Asielzoekers kunnen voor de toegang tot de zorg gebruik maken van het inloopspreekuur huisartsenzorg dat op of nabij de COA-locatie wordt gehouden. Net als in de reguliere zorg beoordeelt in de huisartsenpraktijk een Praktijkassistent (gediplomeerd doktersassistent) de aard en urgentie van de gezondheidsklacht. Afhankelijk daarvan en gekoppeld aan de bevoegdheden van ieders discipline bestaat het vervolg uit:
De huisarts is in alle gevallen medisch eindverantwoordelijk voor de zorg. Deze stelt de diagnose vast.
Daarnaast kunnen asielzoekers zelfstandig een afspraak maken met de huisarts, of via het medisch callcentrum de Praktijklijn Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) bellen. De contactmomenten met het GCA worden geregistreerd in het huisartseninformatiesysteem (HIS). Die registratie is bij de verdere beantwoording ook het uitgangspunt.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft overigens laatstelijk in 2012 de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de zorg voor bewoners van opvanglocaties getoetst. U bent hierover geïnformeerd door de minister van VWS, per brief van 14 mei 2012 (Kamerstukken 2011–2012, 19 637, nr. 1530).
Het eerste contact van Renata dat mogelijk gerelateerd kon worden aan de genoemde klachten dateert van dinsdag 13 november 2012. Op die dag is zij gezien door een praktijkverpleegkundige van het GCA. De verpleegkundige heeft over de symptomen van Renata telefonisch contact gehad met de huisarts. De symptomen vormden voor de huisarts geen aanleiding Renata op dat moment zelf te zien.
In de avond van maandag 19 november is door de ouders gebeld met de praktijklijn van GCA. De huisarts op de praktijklijn besluit dat ze die avond nog door de huisarts van de huisartsenpost gezien moeten worden, waarna vervoer naar de huisartsenpost wordt geregeld. Ze wordt onderzocht door de arts van de huisartsenpost, die aangeeft dat zij bij de eigen huisarts een bloedonderzoek moeten laten doen.
De volgende dag, dinsdag 20 november, komt de moeder met Renata echter niet tijdens, maar buiten het spreekuur langs voor het bloedonderzoek. Er wordt daarom een afspraak gemaakt voor de volgende dag, woensdag 21 november.
Op woensdag 21 november wordt het gezin inbewaring gesteld.
Het staat het GCA niet vrij om medische dossiers zonder toestemming van betrokkenen door te sturen of informatie daaruit te delen met derden. Bij andere partners binnen de vreemdelingenketen was de informatie uit het medisch dossier van Renata niet bekend en kon zonder toestemming van de ouders niet bekend worden. GCA is bij het besluit tot inbewaringstelling niet betrokken.
Bij de inbewaringstelling door de politie te Venlo zijn de ouders van Renata gehoord. Daarbij zijn vragen gesteld over de gezondheidstoestand van de gezinsleden.
Uit de informatie van de medische dienst van het detentiecentrum Rotterdam blijkt voorts het volgende. In de avond van 21 november, na aankomst in het detentiecentrum Rotterdam wordt het gezin gezien door een verpleegkundige.
Op 22 november vindt volgens het protocol de medische intake plaats met een verpleegkundige. In de avond van 22 november wordt de medische dienst gebeld vanuit de gezinsafdeling en laat de verpleegkundige Renata naar de medische dienst komen. De verpleegkundige overlegt haar bevindingen met de spoedarts en er wordt medicatie voorgeschreven. De situatie wordt doorgegeven aan de teampost van de afdeling en voor de volgende dag wordt een afspraak gepland op het huisartsenspreekuur. Op 23 november wordt Renata gezien door de huisarts. In de avond wordt zij gezien door een verpleegkundige.
Op 24 en 25 november is er op meerdere momenten een verpleegkundige op Renata’s afdeling geweest in verband met verstrekking van medicatie en het verpleegkundig spreekuur. Daarbij zijn geen bijzonderheden gemeld.
Op 26 november heeft de overdracht aan Polen plaatsgevonden.
Waarom hebben de medische posten niet doorverwezen naar een huisarts? Hebben zij hiermee conform de zorgvuldigheidseisen gehandeld? In hoeverre kan uit de registratie van het Gezondheidscentrum worden afgeleid of er verzoeken tot doorverwijzing van de familie zijn geweest, ook als die niet zijn gehonoreerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het AZC de beschikbare medische gegevens niet heeft overgedragen aan het uitzendcentrum Rotterdam? In hoeverre is hiermee gehandeld in strijd met protocollen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er voorafgaand aan de uitzetting naar Polen nog getoetst of vervoer met het oog op de medische toestand van Renate verantwoord was? Wat was de uitkomst van deze toets en waarop was deze gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat Renate in Nederland medische zorg had moeten ontvangen? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om bij voorgenomen uitzetting in aanmerking te komen voor uitstel op medische gronden? Bent u van mening dat de medische zorg in de maanden dat Renate in Nederland verbleef adequaat is geweest?
Uit de beantwoording van de vragen 2 t/m 5 blijkt dat Renata in Nederland medische zorg heeft ontvangen. De IGZ en IVenJ stellen een onderzoek in naar het medisch handelen en de medische informatieoverdracht in de keten. Op de uitkomsten van dat onderzoek kan ik niet vooruitlopen. De EU-Dublin-verordening kent geen regeling inzake het opschorten of afzien van de overdracht op medische gronden. Wanneer een overdracht kortdurend wordt opgeschort zal dit over het algemeen niet hoeven betekenen dat overdracht niet meer mogelijk is. Ik ben inderdaad van mening dat de regels van de Dublin-verordening nimmer de noodzakelijke zorg van personen in de weg mogen staan. Er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de Dublin-verordening op enigerlei wijze een belemmering vormt voor goede medische zorg. In de casus van Renata heeft dit geen rol gespeeld.
Voor de vraag of er medische beletselen zijn om een uitzetting verantwoord te achten is het beoordelingskader inzake artikel 64 Vw 2000 het uitgangspunt.
Klopt het dat bij uitstel van overdracht op medische gronden geen beroep meer gedaan kan worden op de Dublin-conventie? In hoeverre heeft dit meegespeeld bij de uitzetting? Bent u van mening dat de regels van de Dublin-conventie er niet toe zouden mogen leiden dat asielzoekers noodzakelijke zorg wordt onthouden?
Zie antwoord vraag 6.
Kansspelen op het internet |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel in de Volkskrant waaruit blijkt hoe eenvoudig het (nog steeds) is om online te gokken, terwijl dit (nog steeds) verboden is?1
Online kansspelen (zoals online poker, casinospelen of sportweddenschappen) zijn op dit moment nog verboden, terwijl honderdduizenden Nederlanders nu wel al online spelen. Zij spelen bij aanbieders zonder vergunning, op wie nu geen toezicht mogelijk is. De doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid om spelers te beschermen worden op deze wijze niet gerealiseerd. Ik acht het daarom van groot belang kansspelen op afstand zo spoedig mogelijk te reguleren om een einde te maken aan deze situatie.
Hoe gaat het wetsvoorstel, dat online kansspelen reguleert, ervoor zorgen dat niet gespeeld kan worden bij aanbieders zonder vergunning? Waarom zal dat dan wel gehandhaafd kunnen worden, terwijl de handhaving nu ook tekort schiet?
Uitgangspunt van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is Nederlandse spelers, door middel van kanalisatie van het aanbod, zoveel mogelijk richting de legale markt te leiden. Voor een effectieve handhaving is een gereguleerd aanbod noodzakelijk. Hierbij is het van belang dat de legale markt een voldoende attractief alternatief is ten opzichte van de illegale markt. Legale aanbieders krijgen daarom de mogelijkheid spelers te wijzen op de door hen legaal aangeboden diensten.
De kansspelautoriteit heeft tevens een taak om spelers te informeren over het legale aanbod. Daarnaast treedt de kansspelautoriteit handhavend op tegen illegaal aanbod van kansspelen op afstand. Zo zijn eerder dit jaar, in samenwerking tussen de politie en de kansspelautoriteit, zeven illegale kansspelwebsites buiten gebruik gesteld en heeft de kansspelautoriteit recent een boete van 100.000 euro opgelegd aan een bedrijf dat op internet onder meer bingo en roulette aanbiedt.
Bovendien ben ik voornemens in het wetsvoorstel kansspelen op afstand enkele aanvullende handhavingsinstrumenten op te nemen om de handhavingsmogelijkheden van de kansspelautoriteit om illegale online kansspelen aan te pakken verder te versterken. Een daarvan is de bevoegdheid om partijen die illegale kansspelen op afstand bevorderen of daartoe middelen verschaffen, zoals betaaldienstverleners en internet-dienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Daarnaast worden door de kansspelautoriteit Memoranda of Understanding afgesloten met kansspelautoriteiten in andere landen om de handhavingsmogelijkheden in het buitenland te versterken.
Wat is uw reactie op de constatering dat aanbieders van kansspelen op internet wel erg eenvoudig de boterzachte gedoogcriteria te omzeilen, namelijk dat niet geadverteerd mag worden op radio en televisie en in gedrukte media, dat de website niet mag eindigen op.nl en niet in de Nederlands taal mag worden aangeboden? Zijn deze criteria bewust zo opgesteld om de aanbieders van online kansspelen niet tegen het hoofd te stoten?2 Zo nee, waarom dan wel?
Vooropgesteld moet worden dat geen sprake is van gedoogcriteria. Gezien het grote aanbod van kansspelen op internet is de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Ze heeft daartoe prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Daarnaast heeft de Kansspelautoriteit bijvoorbeeld afspraken gemaakt met Facebook en Hyves ten aanzien van reclame voor kansspelen via deze websites.
Hoe wordt omgegaan met aanbieders die door directe e-mailberichten aan internetspelers en door advertenties op andere (Nederlandse) websites («affiliates») volop reclame blijven maken en Nederlandse spelers blijven lokken? Waarom wordt hier niet tegen opgetreden? Deelt u de mening dat het omzeilen van deze criteria niet getuigt van veel goede wil om zich aan de Nederlandse regels te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich dit tot de door de Kamer aangenomen motie die de regering verzoekt te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden?3 Hoe wordt deze motie uitgevoerd?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20124 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd uit te sluiten voor een vergunning voor kansspelen in Nederland.
Bent u bereid de gedoogcriteria aan te scherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is geen sprake van gedoogcriteria. De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen en bevoegd tot het aanpassen van de prioriteringscriteria.
Bent u van mening dat toekomstige vergunningaanvragers op zijn minst ook duidelijkheid moeten scheppen over wie de «ultimate beneficial owner» is, met het doel criminaliteit en witwassen tegen te gaan?
Ja.
Wat is uw reactie op het advies bedrijven, die zich tot nu toe aan de regels hebben gehouden en dus geen online kasspelen hebben aangeboden, bij de regulering van het online gokken een voorsprong te geven in de vorm van een «fast-lane», «pre-launch» of een experiment om een gelijk speelveld te creëren?4
Het «gelijk speelveld» wordt zowel door landbased vergunninghouders, online aanbieders en mogelijke nieuwe toetreders als media en uitgevers op verschillende wijzen als argument gebruikt om hun eigen belangen te onderstrepen.
Een gelijk speelveld houdt in dat de regels gelijk zijn voor alle partijen. Een gelijk speelveld houdt derhalve niet per definitie in dat partijen allemaal dezelfde uitgangspositie hebben of dezelfde verwachte uitkomst (bijvoorbeeld verwachte winst). Er zijn altijd partijen die een bepaald voordeel hebben t.o.v. anderen: de ene partij kan bijvoorbeeld gemakkelijker lenen, de ander heeft meer naamsbekendheid, een betere reputatie of heeft al investeringen gedaan of kennis opgebouwd. Alleen als de huidige voorsprong of achterstand dermate groot is dat die ervoor zou zorgen dat geen concurrentie op gang komt, kan dat een reden zijn om te overwegen iets aan deze uitgangssituatie te doen (bijvoorbeeld als daardoor overwinsten, hoge prijzen en slechte kwaliteit ontstaan).
Aan het geven van voorsprong aan partijen die zich tot nu toe aan de regels hebben gehouden en geen online kansspelen hebben aangeboden kleven derhalve aanzienlijke risico’s (strijd met het gelijkheidsbeginsel en het vrije dienstenverkeer) waardoor hiertoe niet eenvoudig kan worden besloten.
Gezien het feit dat veel partijen in de consultatie opmerkingen over een «fast-lane» en «pre-launch» hebben gemaakt, onderzoek ik de mogelijkheden daartoe. Hierbij moet wel al worden opgemerkt dat de mogelijkheden hiertoe zeer beperkt lijken te zijn. Ook zou een door partijen bepleite «pre-launch» vooruit lopen op parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand.
Hoe ziet u de rol van Ideal, banken en creditcardmaatschappijen die zaken blijven doen met aanbieders van kansspelen op het internet wetende dat dit niet is toegestaan? Hoe staat het met de uitvoering van de door de Kamer aangenomen motie die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat geen zaken worden gedaan met partijen die kansspelen aanbieden op internet?5
De Wet op de kansspelen (Wok) verbiedt het bevorderen van deelname aan kansspelen zonder vergunning. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 2012 heb geïnformeerd7, zijn afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over het gebruiken van een zwarte lijst. De kansspelautoriteit is in dialoog met de NVB en betaaldienstverleners om tot adequate betalingsblokkeringen te komen. De NVB en betaaldienstverleners hebben daarbij aangegeven behoefte te hebben aan een duidelijke bepaling in de Wok om mogelijke claims te voorkomen. In het in consultatie gegeven wetsvoorstel heb ik daarom een regeling voorgesteld die ertoe strekt buiten twijfel te stellen dat het begrip «bevorderen» van deelname aan illegale kansspelen zich ook uitstrekt tot het aanbieden van betaal- en internetdiensten die dat mogelijk maken. Daarnaast heb ik een regeling voorgesteld die de kansspelautoriteit, na constatering dat dergelijke dienstverlening een onmisbare schakel in illegaal kansspelaanbod vormt, de bevoegdheid geeft deze dienstverleners een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te beëindigen.
Het bericht dat steeds meer gezinnen op straat belanden door de crisis |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat steeds meer gezinnen op straat belanden door de crisis? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Wanneer een gezin op straat zou komen te staan door (noodgedwongen) weigering van een opvanginstelling is dit natuurlijk een onwenselijke situatie. Navraag bij de betrokken centrumgemeenten leert dat zij de signalen van een stijgend aantal aanmeldingen herkennen en dat zij dit monitoren. Zij geven aan in te zetten op preventie in nauwe samenwerking met betrokken hulporganisaties en woningcorporaties. Wanneer een gezin toch op straat dreigt komen te staan wordt met deze partners altijd een noodoplossing gezocht en gevonden. De betrokken centrumgemeenten geven aan geen signalen te hebben dat gezinnen noodgedwongen op straat slapen. Navraag die de Federatie Opvang bij de betrokken opvanginstellingen deed, geeft eenzelfde beeld.
Wat vindt u ervan dat in Groningen, Drenthe en Friesland elke maand 16 gezinnen worden afgewezen voor opvang, omdat de opvanginstelling vol zit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gezinnen zijn momenteel dakloos? Wat is de ontwikkeling hierin geweest de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van signalen over een vermeende toename van dakloze gezinnen heb ik het Trimbos instituut gevraagd hier nader onderzoek naar te doen bij de centrumgemeenten. Uit de Monitor Stedelijk Kompas 2012 blijkt dat er geen goed beeld is van hoeveel gezinnen in Nederland op dit moment dakloos zijn en wat de ontwikkeling hierin is geweest de afgelopen jaren. De reden hiervoor is dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in operationele definities en wijzen van registreren. Er wordt door de meeste centrumgemeenten wel een stijgende trend gesignaleerd.
Wat zijn de voornaamste redenen dat deze gezinnen op straat belanden? Kunt u uw antwoord uitgebreid beantwoorden?
Uit de bovengenoemde monitor blijkt dat bij de overgrote meerderheid van gezinnen die zich aanmelden bij de opvang sprake is van multiproblematiek en schulden / huurachterstand. Ook het hebben van onvoldoende basisvaardigheden en een grote afstand tot de arbeidsmarkt speelt vaak een rol. Dit beeld wordt bevestigd door een inventarisatie die de Federatie Opvang heeft gedaan.
Hoeveel gezinnen worden maandelijks afgewezen, doordat opvanginstellingen vol zitten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de Monitor Stedelijk Kompas is centrumgemeenten gevraagd hoe vaak het voorkomt dat gezinnen worden geweigerd bij de opvang omdat er geen plek voor hen is. In de drieëntwintig centrumgemeenten die hier zicht op hebben werden in 2012 per jaar gemiddeld zes gezinnen per centrumgemeente geweigerd omdat er geen plek was. Ik heb de Federatie Opvang gevraagd of er aanvullende gegevens beschikbaar zijn. Deze zijn niet beschikbaar.
Hoeveel gezinnen worden gedwongen buiten te slapen, omdat er geen plek voor hen is in opvanginstellingen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van bovengenoemde monitor is centrumgemeenten gevraagd wat er gebeurt met de gezinnen die zich aanmelden bij de maatschappelijke opvang, maar daar niet terecht kunnen wegens plaatsgebrek. Dit wordt niet altijd geregistreerd.
Het is overigens niet zo dat centrumgemeenten verder geen inspanningen leveren om een oplossing te vinden wanneer er geen plek is in de opvang. Uit de bovengenoemde monitor blijkt dat veel centrumgemeenten gezinnen waarvoor geen plek is vooral helpen door te verwijzen naar het eigen netwerk of hulp te bieden bij het vinden van een plek in een andere regio. Andere alternatieven die regelmatig worden ingezet zijn een tijdelijke opvangplek in een hotel of vakantiehuisje op kosten van de gemeente of een tijdelijke plek in de maatschappelijke opvang zonder gezinsunits. Navraag leert dat wanneer een gezin echt op straat dreigt te moeten slapen veel moeite wordt gedaan om dit te voorkomen, hierbij wordt ook wel wordt opgeschaald naar het niveau van wethouder of burgemeester om een noodoplossing te vinden. Met behulp van verschillende organisaties lukt dat meestal volgens de Federatie Opvang. Mij zijn geen gevallen bekend van rechthebbende gezinnen die noodgedwongen op straat moeten slapen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat gezinnen op straat belanden en dat gezinnen, die nu dakloos zijn, zo spoedig mogelijk geholpen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De preventiemogelijkheden liggen zowel op mijn beleidsterrein als op dat van de minister voor WenR en de staatssecretaris van SZW. Er wordt al sterk op ingezet.
Zo ben ik samen met de minister van WenR partner in het meerjarige landelijke project Achter de Voordeur-aanpak / Multiprobleemgezinnen. Daarnaast ben ik via ZonMW medefinancier van een onderzoek naar voorspellers van huisuitzetting wegens huurachterstand. Ook het voorkomen van schulden en schuldhulpverlening is een belangrijk middel om te voorkomen dat men op straat komt te staan. Gemeenten zijn bij de invoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (2012) ondersteund door het programma «Op weg naar effectieve schuldhulp», een samenwerking tussen het ministerie van SZW, Divosa, MOgroep, Nibud, NVVK, VNG en Wijzer in Geldzaken. Dit programma wordt in een lichtere vorm voortgezet.
In de voortgangsbrief maatschappelijke opvang en zwerfjongeren ga ik uitgebreid in op de preventie van het op straat komen staan van gezinnen. Wanneer gezinnen toch hun woning verliezen en zij nergens anders terecht kunnen, zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor de opvang.
Het totaal mislukte Vogelaarbeleid |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Geld Vogelaarwijken in bodemloze put beland»?1
Ja.
Ziet u de relatie tussen de extreme oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in de criminaliteit, bijstandsafhankelijkheid en schooluitval en de verloederde staat van de zogenaamde krachtwijken?
De aandachtswijken zijn geselecteerd op basis van 18 indicatoren die sociaaleconomische achterstanden, sociale leefbaarheidproblemen, fysieke achterstanden en fysieke problemen in beeld brengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om cumulatie van een laag besteedbaar inkomen, oude woningen en veel ervaren overlast. Gemiddeld ligt het aandeel niet-westerse allochtonen in de aandachtswijken op 49%, maar de variatie is groot. Zo ligt het percentage in de aandachtswijk Meezenbroek in Heerlen op 13% en in de Schilderswijk in Den Haag op 85%. De concentratie van sociaaleconomische en fysieke achterstanden heeft deze wijken onder druk gezet.
Kunt u aangeven in welk opzicht de massa-immigratie een verrijking is geweest voor Nederland?
Migratie heeft door de eeuwen heen invloed gehad op de Nederlandse samenleving. Nederland is een pluriform land geworden waarin vele migranten ondanks soms forse tegenwind, hun weg hebben weten te vinden. Zij zitten op school of werken en leveren als burgers een bijdrage aan dit land. De vooruitgang die de tweede generatie migranten boekt in het onderwijs stemt hoopvol voor de toekomst. Tegelijkertijd baart het zorgen dat het integratieproces bij een deel van onze inwoners te langzaam gaat of stokt. Dit vraagt om de volle aandacht, omdat het de samenleving als geheel raakt. Dit kabinet staat voor een Nederland waarin iedereen gelijke kansen krijgt, ongeacht zijn of haar afkomst. Van nieuwkomers mag verwacht worden dat zij deze kansen grijpen.
In hoeverre deelt u de visie dat de honderden miljoenen euro's die verspild zijn aan de Vogelaarwijken een bizar hoge prijs is voor naïef links idealisme, dat bij voorbaat gedoemd was te mislukken?
Met de wijkenaanpak wordt ernaar gestreefd om het tij daar waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat te keren. Via rapportages wordt u sinds 2.008 jaarlijks geïnformeerd over de voortgang. De afgelopen maanden zijn verschillende studies uit gekomen naar de tussenresultaten van de interventies in de aandachtswijken. Enerzijds ziet men verbeteringen (Rigo / Atlas voor gemeenten), positieve trends (SCP) en zijn bewoners in de aandachtswijken meer tevreden over hun woonomgeving en de ontwikkeling van hun buurt (WoON 2012). Anderzijds is men kritisch over de onderscheidende meerwaarde van de interventies (SCP). In de visie op leefbaarheid die u dit najaar ontvangt, zal ik hier verder op in gaan.
Op welke wijze gaat u deze mega-verspilling in de toekomst voorkomen?
De financiële impuls ten behoeve van de wijkenaanpak vanuit het kabinetsprogramma uit 2007 was tijdelijk en is inmiddels afgerond, met uitzondering van de cofinanciering van extra wijkverpleegkundigen. Deze is op verzoek van de Tweede Kamer structureel. Het Rijk zet nog wel deskundigheid in, brengt de voortgang in beeld, ondersteunt, verspreidt kennis en fungeert als aanspreekpunt (loketfunctie).
Ziet u in dat de enige structurele manier om de betreffende wijken leefbaarder te krijgen het oppakken, het vastzetten en waar mogelijk – na denaturalisatie – het uitzetten van het tuig is? Zo nee, hoeveel miljoen euro bent u van plan nog te verspillen aan links kul-beleid?
Leefbaarheid is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de fysieke leefomgeving, sociaaleconomische positie van bewoners, criminaliteit. Wat betreft de aanpak van criminaliteit en overlastgevend gedrag: de aanpak van (jeugd)criminaliteit is één van de speerpunten van dit kabinet. Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit en uitzetting wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. In het najaar ontvangt u van mij, zoals eerder gemeld, nadere informatie over de aanpak van leefbaarheid.
Het bericht dat het UWV een ontslagvergunning heeft verleend aan thuiszorgorganisatie Sensire om 1.100 thuiszorgmedewerkers te ontslaan |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Sensire mag 1.100 hulpen ontslaan»?1
Ja.
Kunt u aangegeven waarom het UWV een ontslagvergunning heeft verleend aan Sensire, terwijl met het sluiten van het zorgakkoord duidelijk is geworden dat er voor 2014 niets verandert en het werk waarschijnlijk gewoon blijft bestaan?
De ontslagvergunningen zijn verleend aan Thuishulp Sensire BV (verder: Thuishulp Sensire) op grond van bedrijfseconomische redenen, meer specifiek de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten per 1 januari 2014. Thuishulp Sensire is een onderdeel van Stichting Sensire, een instelling voor gezondheid, zorg en welzijn in de regio Achterhoek. Hierin zijn de activiteiten van Sensire op het gebied van de huishoudelijke hulp ondergebracht.
Thuishulp Sensire voert als reden voor de ontslagaanvraag aan dat de aanbestedingscontracten met de gemeenten aflopen en dat er onzekerheid is over een nieuwe aanbestedingsronde. Hierdoor dreigt naar hun oordeel een financieel risico per 1 januari 2014 als het werk wegvalt en de loonkosten doorlopen. Dat zou de continuïteit bedreigen van de gehele Sensire-organisatie. Gemeenten geven – aldus Thuishulp Sensire- geen duidelijkheid over hun beleid op dit vlak over 2014. Sensire heeft gemeend, gezien de duur van de opzegtermijnen, niet langer te kunnen wachten met de ontslagaanvraag om ontslag per 1 januari 2014 te kunnen effectueren. Op grond van voorgaande heeft Thuishulp Sensire besloten te stoppen met haar thuiszorgactiviteiten. Het is een afweging van de organisatie zelf welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast binnen het kader van een doelmatige bedrijfsvoering. De werkgever moet zich wel verantwoorden tegenover UWV over de keuzes die hij maakt. Bij de beoordeling van de keuze als zodanig past een zekere mate van terughoudendheid.
In het algemeen geldt dat het UWV bij een ontslagaanvraag op bedrijfseconomische gronden toetst in hoeverre de bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is. Daarbij dient de werkgever aannemelijk te maken dat er een bedrijfseconomische reden is om de arbeidsplaats van de werknemer structureel te laten vervallen, de juiste volgorde voor ontslag vast te stellen (afspiegelingsbeginsel) en aannemelijk te maken dat er geen mogelijkheden zijn tot herplaatsing binnen de bedrijfsvestiging of het bedrijf.
Gemeenten zullen voor 2014 met (nieuwe) aanbieders contracten afsluiten voor het uitvoeren van de huishoudelijke hulp. De besluitvorming hierover is nog gaande. Hierbij geldt de waarborg van artikel 10a Wmo, dat nieuwe aanbieders verplicht om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. De gemeenten hebben de taak erop toe te zien dat dit overleg wordt gevoerd. Deze waarborg wordt verder versterkt door de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde cao Verpleging Verzorgingstehuizen en Thuiszorg (VVT) hierover hebben gemaakt. In deze cao is geregeld dat nieuwe aanbieders verplicht zijn een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan de werknemers tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op die werknemers van toepassing waren bij de vorige aanbieder. Hiermee is het principe mens-volgt-werk zo goed mogelijk gewaarborgd. Overigens hebben de voorstellen tot hervorming van de langdurige zorg eerst effect in 2015. Het budget voor de huishoudelijke hulp blijft voor 2014 vrijwel gelijk en daarom zal in 2014 naar verwachting het grootste deel van de werkzaamheden voor de arbeidsmarkt behouden blijven.
Klopt het dat de vertegenwoordigers van de bonden in de ontslagcommissie van het UWV niet akkoord waren met het verlenen van een ontslagvergunning aan Sensire en dat de stem van de (vestigings)directeur van het UWV uiteindelijk doorslaggevend is geweest?
Elke ontslagaanvraag wordt door UWV voor advies voorgelegd aan een ontslagadviescommissie, waarin een werkgevers- en een werknemersvertegenwoordiger zitting hebben. In de casus van Sensire is een verdeeld advies gegeven door de ontslagadviescommissie aan UWV. UWV neemt vervolgens de beslissing, gehoord het advies van de ontslagadviescommissie.
Wat vindt u van het feit dat het UWV een ontslagvergunning heeft verleend, gelet op de in de vragen twee en drie geschetste context en de (wellicht) onnodige onzekerheid waar de thuiszorgmedewerkers nu in verkeren?
UWV heeft gehandeld met toepassing van de ontslag- en beleidsregels. De ontslagaanvraag is op grond van bedrijfseconomische redenen/bedrijfsbeëindiging getoetst. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden. Het is aan de betreffende gemeenten om te voorzien in de continuïteit van de ondersteuning en tijdig daartoe één of meerdere aanbieders te contracteren, alsook om toe te zien op de naleving van de overlegplicht tussen nieuwe en oude aanbieder.
Bent u bereid om, ter uitwerking van het zorg- en sociaal akkoord en ter voorkoming van situaties als nu met Sensire, samen met werkgevers in de zorg en de vakbonden betere afspraken te maken in deze overgangssituaties?
De Wmo voorziet in dergelijke overgangssituaties. In artikel 10a is vastgelegd dat de nieuwe aanbieder in overleg treedt met de vorige aanbieder over de overname van het betrokken personeel. Hier ligt een rol voor de gemeenten om hierop toe te zien. Ook in de cao-VVT zijn op dit punt goede afspraken van sociale partners neergelegd.
Bij de herziening van de langdurige zorg wordt tevens -samen met de VNG en in overleg met betrokken partijen- gewerkt aan (onder meer) transitieplannen voor een goede overgang naar 2015.
Tot slot kan ik melden dat de staatssecretaris van VWS op korte termijn in contact zal treden met de betrokken gemeenten en Thuishulp Sensire.
De uitvoering van de subsidieregeling voor zonnepanelen |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving van RTL Nieuws over het feit dat het mogelijk lijkt om subsidie voor zonnepanelen te krijgen zonder een betalingsbewijs te moeten overhandigen?1
In de berichtgeving van RTL Nieuws wordt gemeld dat met behulp van een offerte een subsidie kan worden verkregen. Deze bewering is niet juist. Een offerte is niet voldoende voor het verkrijgen van subsidie. Ik heb u per brief op 8 juni 2012 geïnformeerd over de uitvoering van de subsidieregeling2. Een aanvrager moet als bijlage een getekende koopovereenkomst toevoegen aan de aanvraag. Om te voorkomen dat consumenten ongewenst zouden vast komen te zitten aan een overeenkomst, terwijl zij niet meer in aanmerking komen voor subsidie door overtekening van het subsidiebudget, is in de brief van 8 juni 2012 consumenten en leveranciers met klem geadviseerd om hiervoor een ontbindende voorwaarde in de aankoopovereenkomst op te nemen. Daarom is er voor gekozen om op het moment van de subsidieaanvraag geen betalingsbewijs te vragen. Wel kan AgentschapNL achteraf het betaalbewijs opvragen voor de eindcontrole.
Klopt het dat er door de expliciete keuze voor een «high trust» systeem slechts steekproefsgewijs gecontroleerd is op subsidieaanvragen voor zonnepanelen?2
Voor de uitvoering van de regeling volg ik het high trust principe, zoals dat is vastgelegd in het rijksbrede uniform subsidiekader (RUS). Volgens het subsidiekader voldoet de subsidieregeling aan de criteria van de eenvoudigste subsidievariant. Het RUS is gericht op minimalisering van de administratieve lasten voor burger en overheid.
Dit betekent dat elke aanvraag in het eLoket van AgentschapNL automatisch wordt gecontroleerd op juistheid van rekeningnummers, dubbele subsidieaanvragen, onjuiste of dubbele adressen en de aanwezigheid van de bijlage (de getekende koopovereenkomst). Vervolgens wordt de subsidie verleend en het voorschot betaald. Na ontvangst van de subsidiebeschikking heeft de aanvrager zes maanden de tijd om de zonnepanelen te plaatsen. Steekproefsgewijs controleert AgentschapNL de ingediende subsidieaanvragen en de getekende koopovereenkomsten op inhoud.
Kunt u aangeven bij hoeveel subsidieontvangers door AgentschapNL de aanvraag is gecontroleerd door een betalingsbewijs op te vragen of door de geplaatste zonnepanelen ter plekke te inspecteren?
Momenteel zijn 224 steekproeven uitgevoerd door een betalingsbewijs op te vragen. In geen van deze gevallen is geconstateerd dat subsidie onterecht is uitbetaald.
Worden andere subsidieregelingen voor zonnepanelen, zoals de recent opengestelde regeling voor het plaatsen van zonnepanelen en verwijderen van asbestdaken van boerenbedrijven, op dezelfde wijze uitgevoerd en gecontroleerd?3
AgentschapNL voert diverse subsidie- en fiscale regelingen uit. De belangrijkste regelingen voor (grootschalige) zonne-energie zijn de EIA en de SDE+ regeling. Bij beide regelingen wordt het high trust principe toegepast. De regelingen worden op verschillende wijzen uitgevoerd en gecontroleerd.
In de EIA-regeling wordt op basis van een risicoanalyse gecontroleerd. Daar waar veel risico wordt gelopen, wordt strenger gecontroleerd. In aantallen wordt minimaal 30% gecontroleerd. Wanneer men kijkt naar investeringsbedragen wordt meer dan 90% gecontroleerd.
De SDE+ regeling is een exploitatiesubsidie. Dat betekent dat een producent alleen subsidie ontvangt over de geproduceerde kilowatturen. Het uitbetalen van de subsidie voor duurzame elektriciteit gaat op basis van de productiegegevens die worden vermeld op de Garanties van Oorsprong, die door CertiQ worden uitgegeven.
Ook bij de medeoverheden lopen diverse subsidieregelingen voor zowel zonnepanelen als het verwijderen van asbestdaken van boerenbedrijven. Ik heb geen inzicht in hoe al deze regelingen worden uitgevoerd en gecontroleerd.
Hoe gaat u in kaart brengen of het geld dat in 2012 en 2013 voor de subsidieregeling zonnepanelen vrijgemaakt is goed is besteed en bent u bereid de uitgevoerde regeling te evalueren?
Direct na presentatie van het Lenteakkoord door betrokken partijen is door de sector kritisch gereageerd op de regeling voor zonnepanelen. Consumenten gingen namelijk de aankoop van zonnepanelen uitstellen tot het moment van openstellen van de regeling, terwijl de markt voor zonnepanelen volgens de sector al goed functioneerde. De PvdA-fractie heeft tijdens het debat over het deelakkoord op 16 oktober 2012 kritische opmerkingen gemaakt over deze zonnepanelenregeling. En tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel opslag duurzame energie op 28 november 2012 zijn door de VVD-fractie vraagtekens gezet bij de effectiviteit van de regeling en is geopperd om de gelden een andere bestemming te geven. Ik heb goed naar de kritiek geluisterd, maar in de Kamer bleek geen meerderheid voor alternatieve aanwending van de middelen, waarop ik geen andere conclusie kon trekken dan de afspraak uit het Lenteakkoord na te komen.
Inmiddels is het plafond van het subsidiebudget van € 50.882.000,– bereikt. Aangezien het kabinet geen intenties heeft om een vervolg te geven aan deze regeling uit het Lenteakkoord, zie ik geen meerwaarde in een evaluatie.
Welke kansen ziet u voor zonne-energie voor de Nederlandse economie, gelet op het recent bereikte compromis in het geschil over de invoer van zonnepanelen uit China? Onderschrijft u het perspectief dat in 2020 het aantal banen in deze sector kan doorgroeien van 1.500 tot 10.000, zoals geschetst in het Nationaal Actieplan Zonnestroom door KEMA en andere Nederlandse bedrijven?4
Het is lastig in te schatten in hoeverre het aantal banen in deze sector gaat groeien. Dit hangt af van de reactie van de markt op het recent bereikte compromis in het geschil over de invoer van zonnepanelen uit China.
Nederland stemt in met het bereikte compromis in het geschil over de invoer van zonnepanelen uit China. Het liefst zouden we helemaal geen maatregelen zien die de handel in zonnepanelen belemmeren, maar dat was in deze fase van de antidumping zaak niet aan de orde. Met de forse ambities van Europa om de energiehuishouding te verduurzamen is het geen goed signaal dat de prijzen van zonnepanelen kunstmatig hoger worden gehouden. Het alternatief van een heffing van 47% zou echter veel grotere negatieve gevolgen hebben, ook voor de werkgelegenheid. De Europese Commissie zal de minimumimportprijs voor zonnepanelen uit China indexeren, zodat er een relatie blijft met prijsontwikkelingen op internationale markten.
Hoe dan ook blijft het kabinet inzetten op het benutten van kansen voor de Nederlandse economie. De kansen liggen zowel in de installatiebranche als ook bij bedrijven, die zich met technologische ontwikkeling, systeemintegratie en/of productie van machines en zonnepanelen bezighouden.
Het niet ingrijpen van het Egyptische leger bij moslimgeweld tegen Koptische christenen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Amnesty beschuldigt leger Egypte»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Kopten in Egypte vogelvrij zijn doordat het leger onder de interim--regering passief stond toe te kijken hoe Koptische christenen zwaar mishandeld en zelfs vermoord werden?
Waar Egypte in de afgelopen jaren een voortdurende spanning heeft gekend tussen moslims en christenen, is deze spanning sinds de machtswisseling verder toegenomen. Het staat vast dat individuele Egyptenaren deze onrust hebben aangegrepen om geweld te plegen tegen christenen. Het kan niet met zekerheid gesteld worden dat sprake is van georganiseerd geweld door politieke bewegingen. Van een georganiseerde religieuze zuivering is geen sprake. Er is op dit moment geen eenduidige en betrouwbare informatie beschikbaar over aantallen slachtoffers en over aantallen kerken die vernield zijn.
Het is betreurenswaardig dat de Egyptische veiligheidssector het geweld tegen christenen onvoldoende voorkomt. Legereenheden zijn niet altijd in de buurt en lokale overheden handelen soms weinig doortastend ten behoeve van de bescherming van de koptische gemeenschap. De interim-regering heeft haar intenties om de koptische minderheid te beschermen duidelijk uitgesproken, maar is in de huidige instabiele situatie niet consequent in staat gebleken noodzakelijke verbeteringen in de wijze van opereren van lokale autoriteiten door te voeren.
Desalniettemin bevestigde de koptische paus Tawadros II op 17 augustus jl. in een publieke verklaring zijn steun aan leger, politie en de interim-regering. Hij blijft vertrouwen op hun vermogen de nationale eenheid te bewaren en samen met zijn geloofsgemeenschap dit geweld te beteugelen.
Bent u bereid de huidige machthebbers in Egypte aan te spreken op de discriminerende houding van de Egyptische autoriteiten jegens de Kopten, die volgens Amnesty International onveranderd is gebleven na de val van Mubarak en de regeerperiode van de Moslimbroederschap?
Het kabinet is bezorgd over de positie van religieuze minderheden in Egypte en veroordeelt iedere vorm van sektarisch geweld. In gesprekken op 7 augustus jl. met president Mansour, premier Beblawi en andere politieke leiders heb ik aangedrongen op een democratisch en inclusief transitieproces, met respect voor rechtsstatelijke principes en mensenrechten.
Ook de EU vraagt consequent aandacht voor de positie van minderheden. EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft het recente geweld, en de aanvallen op kerken in het bijzonder, veroordeeld in een verklaring op 14 augustus jl. Op 21 augustus is de situatie in Egypte besproken in de Raad Buitenlandse Zaken. Tijdens die bijeenkomst is ook de situatie van de kopten aan de orde gekomen en zijn de zorgen van de EU neergelegd in de Raadsconclusies.
Hoe beoordeelt u het feit dat de huizen van meer dan 100 christelijke gezinnen zijn aangevallen, waarbij het moslimgeweld een onwerkelijk lange periode van 18 uur ongehinderd doorgang kon vinden, terwijl door de Kopten op alle mogelijke manieren contact is opgenomen met de hulpdiensten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de nieuwe Egyptische machthebbers erop aan te spreken dat het realiseren van een democratische rechtstaat ook vereist dat christenen actief beschermd moeten worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een op de tien jongeren online wordt gepest |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Suzanne Dekker (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Een op tien jongeren gepest op internet»?1
De uitkomsten van de in het bericht aangehaalde Veiligheidsmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onderstrepen de noodzaak van continue aandacht voor het voorkomen, signaleren en aanpakken van pesten onder kinderen en jongeren. Zij verdienen een sociaal veilige omgeving en wij hebben de gezamenlijke plicht om te zorgen dat zij er niet alleen voor staan. Daarom heb ik samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak geschreven dat op 25 maart jl. aan uw Kamer is gestuurd (Kamer II, 2012/2013, 29 240, nr. 52). Momenteel wordt dit plan van aanpak uitgevoerd.
Is het plan van aanpak tegen pesten2, dat vooral gericht is op het tegengaan van pesten in de schoolomgeving, in het licht van deze cijfers in uw ogen afdoende om pesten buiten de context van de school tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het plan van aanpak heb ik benadrukt dat het belangrijk is dat alle verschillende betrokkenen – scholen, leraren, maar ook ouders en leerlingen zelf – vanuit hun eigen verantwoordelijkheid een bijdrage leveren aan een sociaal veilige omgeving. Cyberpesten is een verschijningsvorm van pesten. Het speelt zich vaak af buiten de muren van de school, maar staat niet op zichzelf. Ook het tegengaan van (cyber)pesten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en scholen en leraren spelen daarbij een belangrijke rol.
Het omgaan met cyberpesten is dan ook integraal onderdeel van de maatregelen in het plan van aanpak tegen pesten. Binnen de module voor leraren die ik laat ontwikkelen en in de anti-pestprogramma’s wordt aandacht besteed aan cyberpesten. Ook zal ik praktische handvatten om cyberpesten tegen te gaan onder de aandacht van scholen brengen. Daarnaast subsidieert OCW bestaande initiatieven als de expertisecentra Pestweb en Mediawijzer.net.
Mag worden verondersteld dat het cijfer van een op de tien eigenlijk nog hoger ligt, gegeven de conclusie van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat minder dan een op de tien jongeren die geconfronteerd werd met pesten via internet hiervan melding maakte bij de politie of een andere instantie en dat het leeuwendeel van de slachtoffers dus niet wordt geregistreerd?
Deze veronderstelling vindt geen basis in de onderzoeksgegevens van het CBS. Het CBS voert jaarlijks de veiligheidsmonitor uit, een onderzoek naar veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap. Daarin meet het CBS onder andere het meest reële aantal gevallen van cyberpesten, hier worden ook de niet bij instanties geregistreerde zaken meegenomen (het zogenaamde dark number).
Deelt u de mening dat het cijfer dat minder dan een op de tien jongeren die geconfronteerd werd met pesten via internet hiervan melding maakte bij de politie of een andere instantie veel te laag is? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te verhogen? Zo nee, waarom niet?
(Cyber)pesten kent verschillende vormen en gradaties. Sommige uitingen – zoals bedreiging – zijn strafbaar, maar pesten als zodanig niet. Vaak gaat het bij cyberpesten om roddelen en treiteren en in het algemeen niet om strafbare feiten. Dit kan verklaren waarom de respondenten er in het geval van cyberpesten vaak niet voor kiezen om melding of aangifte bij de politie te doen.
Zoals het plan van aanpak tegen pesten aangeeft, spelen ouders, leraren en leerlingen een belangrijke rol in het tegengaan van (cyber)pesten. Het melden, signaleren en het nemen van maatregelen tegen pesten kan dan ook het beste in die setting plaatsvinden. In het geval dat het pesten zodanige vormen aanneemt dat het inroepen van het strafrecht in rede ligt, is het belangrijk dat kinderen en ouders aangifte doen bij de politie.
Beschikt u over gegevens over het voorkomen van cyberpesten van jongeren onder de 15 jaar? Zo ja, kunt u de Kamer deze verstrekken? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten, gelet op het feit dat jongeren steeds eerder actief worden op het internet?
Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in 2011 het onderzoek Kinderen en internetrisico’s uitgebracht.3 Het rapport geeft een beeld van de mate waarin Nederlandse negen- tot zestienjarige internetgebruikers te maken hebben met online risico’s. Uit dit onderzoek blijkt dat van de ruim anderhalf miljoen negen- tot zestienjarige internetgebruikers vier procent herhaaldelijk wordt gepest via internet.
Om een nog beter beeld te krijgen van het aantal kinderen in het funderend onderwijs dat gepest wordt, heb ik in juni 2013 een secundaire analyse laten uitvoeren op gegevens uit de monitor sociale veiligheid in en rond scholen.4 De analyse geeft ook inzicht in de wijzen waarop wordt gepest. Gepeste leerlingen geven aan dat pesten met name van «persoon tot persoon» gebeurt (respectievelijk 58 procent in het voorgezet onderwijs en 66 procent in het primair onderwijs). Dit wordt gevolgd door pesten via «internet/pc thuis» (respectievelijk 19 procent in het VO, en 17 procent in het P(S)O).
Voor een volledig overzicht verwijs ik u graag naar de nadere analyse naar pesten. Deze is met de jaarlijkse veiligheidsbrief, op 17 juli jl. naar uw Kamer gezonden.5
Bent u van mening dat cyberpesten in bredere zin een probleem is dat aandacht verdient, gegeven het feit dat 3% van de Nederlandse bevolking aangaf in 2012 wel eens gepest te zijn op internet? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat cyberpesten bespreekbaar wordt gemaakt door de betrokkenen. Zij kunnen daarbij, wanneer nodig, de hulp van derden inroepen. Ook hier geldt dat melding of aangifte gedaan kan worden bij de politie in gevallen waarin het pesten mogelijk strafbare vormen aanneemt.
Wat gebeurt er met meldingen van online pesten die gedaan worden bij de politie of een andere instantie? Kunt u de Kamer een historisch overzicht geven hoeveel meldingen en aangiften van cyberpesten de afgelopen vijf jaar zijn gedaan en hoeveel van deze meldingen en aangiften hebben geleid tot nader onderzoek, strafrechtelijke vervolging of anderszins vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Als bij cyberpesten sprake is van een strafbaar feit neemt de politie daar aangifte van op. Meldingen van cyberpesten worden per geval bekeken op feiten – inclusief eventueel aanwezig online bewijsmateriaal – en context. Politieagenten beschikken over een handreiking cyberpesten, die is opgenomen in het politieonderwijs. Waar mogelijk adviseert de politie de betrokkenen om de problematiek eerst in de eigen context, bijvoorbeeld met behulp van school, op te lossen.
Meldingen, aangiften en afdoeningen van online pesten worden niet onder die noemer geregistreerd in de systemen van de politie, respectievelijk het openbaar ministerie. Daardoor is het niet mogelijk een cijfermatig overzicht te geven. Wel kan op basis van de politiesystemen worden gezegd dat het aantal gevallen waarin mogelijk sprake is van cyberpesten lijkt toe te nemen. Het is niet bekend of dit komt doordat het aantal incidenten stijgt, of doordat de politie zich meer bewust wordt van dit fenomeen.
Onder welk(e) artikel(en) uit het Wetboek van Strafrecht valt cyberpesten? Bent u van mening dat hiermee het probleem van cyberpesten effectief kan worden aangepakt?
Pesten als zodanig is niet strafbaar. Pesten kan wel gepaard gaan met strafbaargestelde gedragingen, zoals belediging, bedreiging of belaging (artikelen 261, 262, 266, 284, 285 en 285b Wetboek van Strafrecht).
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag vier.