Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.
Het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen?1
De toename van het aantal incidenten met verwarde personen waarbij de politie betrokken is, is mij bekend. In 2014 heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Dienstencentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) een onderzoek over het onderwerp Politie en Verwarde personen uitgevoerd. Dit onderzoek gaat in op de vraag of de politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) op een efficiënte en doeltreffende wijze gebruik maken van elkaars competenties en bevoegdheden en geeft een indicatie van de capaciteit die de politie besteedt aan het optreden rondom incidenten met verwarde personen. Het WODC rapport gaat niet in op een eventueel verband met de beddenafbouw in de GGZ. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer zijn beleidsreactie gestuurd op 6 januari 20152 en gelet op de bevindingen heeft hij om een herhalingsonderzoek verzocht om te achterhalen of er een trend waarneembaar is in de capaciteitsbesteding bij de politie. Zoals reeds aangekondigd zal overleg gevoerd worden met de bij het onderwerp betrokken ketenpartners, waarin zowel aandacht zal zijn voor het ontlasten van de politie als voor het inventariseren van knelpunten en het aandragen van verbeteringen met betrekking tot de verwarde personen op straat.
Hoe verklaart u de forse stijging van het aantal verwarde mensen waar de politie mee te maken krijgt? Is hier volgens u een verband met het afschaffen van een derde van de plaatsen in klinieken? Denkt u werkelijk dat verwarde personen zich naar aanleiding van berichtgeving in de media verward gaan gedragen?2
De Federatie Opvang en het Leger des Heils hebben zich medio april 2014 gewend tot de Staatssecretaris van VWS met signalen over een vermoedelijke stijging van het aantal personen met psychiatrische problematiek dat zich zou melden bij de opvang. Er kon geen verband worden gelegd met de gemaakte afspraken over de afbouw van bedden. De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn reactie aan het Leger des Heils aangegeven dat de monitor Ambulantisering zou worden verbreed met de expliciete opbouw van de ambulante zorg.
De Minister van VWS heeft uw Kamer op 19 januari 2015 geïnformeerd over de mate waarin de bedden in de intramurale GGZ worden afgebouwd.4 Uit de monitor van het Trimbos-instituut (cijfers 2013) blijkt dat de omvang van de op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gefinancierde intramurale capaciteit afnam met 3%. De omvang van de capaciteit van het voortgezet verblijf nam af met 4%. De totale omvang van beschermd wonen bleef stabiel.
In het algemeen overleg GGZ op 21 januari 2015 is gesproken over dit rapport en over de signalen die uw Kamer had ontvangen over een stijging van het aantal verwarde personen als gevolg van de beddenreductie. De Minister van VWS heeft toen aangegeven dat er geen signalen zijn geweest dat de afbouw van de beddencapaciteit leidt tot een stijging van het aantal verwarde personen. Ook de uitkomsten van het Trimbos-onderzoek tonen geen causaal verband aan tussen de afbouw van de beddencapaciteit en de toename van het aantal verwarde personen op straat. In het algemeen overleg heeft de Minister van VWS aangegeven de signalen die uw Kamer uit het veld heeft ontvangen opnieuw te bekijken en met het veld in gesprek te gaan.
Met het oog op de ontwikkelingen rondom de ambulantisering heeft de Minister van VWS een aantal organisaties over de problematiek van verwarde personen benaderd. Het gaat om GGZ Nederland, Federatie Opvang, de VNG en de organisatie voor schuldhulpverlening. De uitkomst van deze gesprekken is op 27 maart 2015 aan uw Kamer gestuurd.5 Met uitzondering van laatstgenoemde organisatie geven zij aan zich zorgen te maken over de toename van het aantal verwarde personen in de maatschappij. Wij nemen dergelijke signalen uit het veld uiterst serieus, omdat verwarde personen gepaste zorg moeten krijgen. De geraadpleegde partijen geven echter ook aan dat het lastig is om te achterhalen wat de precieze oorzaak is van de toename. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de groep van verwarde personen geen homogene groep is, maar uit verschillende categorieën mensen bestaat: dementerende ouderen, mensen met een licht verstandelijke handicap, personen met verslavingsproblematiek en mensen met psychische problematiek. GGZ Nederland heeft aangegeven dat de berichten in de media over bijvoorbeeld de verhoudingen tussen Oost en West en de terreur van IS in de wereld, veel onzekerheden met zich meebrengen. De inhoud en toonzetting van de berichtgeving kan van invloed zijn op het (geestelijk) welbevinden van kwetsbare mensen. Daarnaast kan ook de financiële crisis van invloed zijn.
Op welk moment was er voor het eerst contact tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over signalen van een stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
De publicatie van het rapport van het WODC in het najaar van 2014 is aanleiding geweest om vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact te leggen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De uitkomsten van het rapport over de politie-inzet zijn op dat moment gedeeld en er is op ambtelijk niveau gesproken over de inzet van de politie rondom verwarde personen, de mogelijke oorzaken, de samenwerking in ketenverband en de beleidsreactie naar aanleiding van het WODC onderzoek aan de Kamer. Er zijn geen meldingen op dit terrein gedaan door andere ministeries.
Is het waar dat de politie steeds vaker meldingen krijgt van mensen verwarde personen bij het spoor? Is hier melding van gemaakt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wanneer is dit gebeurd en welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Het aantal incidenten met verwarde personen rondom het spoor is blijkens gegevens van de Nationale Politie gestegen van 245 in 2011 naar 249 in 2012 en naar 352 in 2013. In 2014 was echter sprake van een daling van het aantal incidenten naar 218. Dit terwijl het totaal aantal incidenten met verwarde personen in dat jaar is gestegen met dertien procent. Het totaal aantal meldingen van incidenten met verwarde personen rondom spoorwegen, station, trein, tram en bushalte daalde licht. Dit was in 2014 1.097, ten opzichte van 1.103 in het jaar daarvoor. Of sprake is van verwarde personen wordt niet door ProRail en NS geregistreerd en kan ook niet door hen worden vastgesteld. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt dan ook geen melding van verwarde personen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gehad met de Minister van Veiligheid en Justitie over de stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Wanneer is dit contact geweest en welke informatie is daarbij gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle momenten waarop bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in welke vorm dan ook melding is gemaakt door andere ministeries van een toename van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie of verwarde personen die aan het spoor werden aangetroffen? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er vanuit burgemeesters of gemeenten anderszins bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport melding is gemaakt van een toename van het aantal verwarde personen? Kunt uw antwoord toelichten?
Er is vanuit burgemeesters of gemeenten geen melding gemaakt bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van een toename van het aantal verwarde personen.
Kunt u aangeven of er vanuit maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en patiëntenorganisaties signalen zijn gekomen van een toename van het aantal verwarde personen dat op straat of thuis is aangetroffen? Welke signalen betrof dit en wanneer zijn deze voor het eerst binnengekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld kost de stijging van het aantal meldingen van 40.000 in 2011 naar 52.000 in 2013 en 60.000 in 2014 de nationale politie? Kunt u dit afzetten tegen de besparing die de afbouw van het aantal bedden in de GGZ heeft opgeleverd?
De afbouw van het aantal bedden in de GGZ is niet bedoeld om een besparing op te leveren, maar om met dezelfde middelen meer mensen te kunnen helpen en meer maatwerk te kunnen leveren. De inzet is gericht op meer ambulante zorgverlening. De groep verwarde personen is daarnaast veel breder dan alleen de psychiatrische patiënt. Het gaat in het rapport van het WODC uitdrukkelijk ook om dementerende ouderen, mensen met een verstandelijke beperking en verslaafden.
Deelt u de mening dat verwarde mensen niet bij de politie maar in de zorg thuishoren? Zo ja, betekent dit dat u de bezuinigingen op de GGZ ongedaan maakt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het uiteraard van groot belang dat mensen die zorg nodig hebben, gepaste zorg krijgen en niet bij de politie terechtkomen. Wanneer zich echter incidenten op straat voordoen is het logisch dat de politie vaak betrokken wordt, ook als het verwarde personen betreft. In de samenwerking tussen politie en zorginstanties is het van belang dat de betrokkene zo snel mogelijk door de zorginstelling wordt gezien en opgevangen. In het kader van het convenant tussen de Politie en GGZ Nederland in 2011 zijn in meerdere regio’s afspraken gemaakt tussen de politie en de zorgaanbieders om de hulpverlening rondom dergelijke incidenten met verwarde personen snel en goed te organiseren. Het doel van de recent ingezette veranderingen in de GGZ is dat met de beschikbare middelen meer mensen geholpen worden en meer maatwerk geleverd wordt. Dat er sprake zou zijn van bezuinigingen in de GGZ, berust dan ook op een misverstand. Er is juist sprake van een beheerste groei in de GGZ.
Het bericht ‘Geen boete abonnementhouder zwartrijden’ |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen boete abonnementhouder zwartrijden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het door Reizigers openbaar vervoer (Rover) en de Consumentenbond uitgevoerde onderzoek naar boetes voor reizigers met een afgekocht reisrecht?
In het onderzoek is als invalshoek gekozen dat bij bepaalde afgekochte reisrechten een incheckplicht onnodig is. Deze invalshoek lijkt vanuit reizigersperspectief misschien wenselijk, maar er zijn ook kanttekeningen bij te plaatsen. Wanneer er bij het ene reisrecht wel moet worden ingecheckt en bij het andere niet, dan wordt de kans op verwarring en fouten vergroot. Bij de OV-chipkaart is ervoor gekozen om alle reizigers op dezelfde manier te laten in- en uitchecken. Een eenduidig handelingsperspectief is duidelijk voor alle reizigers. Met de wettelijke incheckplicht is deze uniformiteit geborgd.
Daarnaast biedt de incheckplicht ook voordelen voor de reiziger. De transactiegegevens zijn bruikbaar bij een beroep op de Geld terug bij Vertraging regeling; gegevens kunnen gebruikt worden bij de belastingaangifte of declaratie van reiskosten. Bovendien kan de vervoerder ten behoeve van de reiziger extra voertuigen inzetten indien uit de transactiegegevens blijkt dat de voertuigen op bepaalde trajecten vol zijn.
Wat betreft het beboeten is het vergeten in- of uitchecken van een andere orde dan structureel niet in- en uitchecken. Reizigers die per ongeluk niet ingecheckt zijn, en waarvan vast te stellen is dat ze op andere reizen wel altijd in- en uitchecken, zouden de kans moeten krijgen de fout te herstellen. Ik heb de vervoerders gevraagd hiervoor gezamenlijk met een coulancebeleid te komen.
Is bij u bekend hoeveel van deze reizigers een boete bij de rechter aanvechten? Heeft u ook inzicht in de administratieve en financiële lasten die dit met zich mee brengt voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn die de vervoerder maakt bij de restitutie van een boete aan een reiziger met een abonnement?
Is het waar dat het voor de controleur mogelijk is om te zien of een reiziger een afgekocht reisrecht heeft op het traject waarop de reiziger reist? Zo nee, zijn er mogelijkheden om dat inzicht aan de controleur wel te kunnen bieden en bent u bereid die mogelijkheden nader te onderzoeken?
Nee, daar heb ik geen zicht op.
Deelt u de mening dat reizigers met een abonnement die vergeten zijn in te checken niet zwart reizen, aangezien zij wel degelijk voor hun reis betaald hebben? Deelt u de mening dat deze reizigers daarom ook niet beboet zouden dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de controleur kan dit zien. Hij kan ook het reisgedrag van de reiziger zien en op basis daarvan vaststellen of de reiziger bij andere reizen wel in- en uitcheckt.
Deelt u de mening dat het beboeten van deze groep reizigers indruist tegen het principe van de reiziger op één, twee en drie?
Zie antwoord 2.
Is het aantal klachten over boetes voor deze groep reizigers recent afgenomen, als gevolg van het coulancebeleid dat NS zegt te betrachten?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen neemt NS?
Nee. Het uitgangspunt is helder, iedereen moet in- en uitchecken. Reizigers die structureel niet in- en uitchecken reizen zonder een geldig vervoerbewijs en het is aan de vervoerders hoe zij hiermee omgaan.
Reiziger op één, twee en drie betekent bij mij dat wanneer een reiziger per ongeluk vergeet in te checken en waarvan vast te stellen is dat hij op andere reizen wel altijd in- en uitcheckt, dat men de kans krijgt deze fout te herstellen.
Bovendien zijn er servicemogelijkheden gekoppeld aan de in- en uitcheckgegevens. Zie antwoord 2. Deze mogelijkheden zijn juist in het belang van de reiziger.
Bij welke abonnementen en welke vervoerders is het beboeten van het afgekochte reisrecht aan de orde? Kunt u kwantificeren hoe vaak deze boete wordt opgelegd, door wie, en bij welke abonnementhouders?
Abonnementhouders met een vrij reizenabonnement van NS krijgen geen boete als zij vergeten zijn om in te checken op een volledig afgekochte dag. Als het per ongeluk toch eens voorkomt, dan wordt de boete door NS gecorrigeerd.
Het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart onderzoekt na de vliegramp bij Germanwings |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart wil onderzoeken na de vliegramp bij Germanwings?1
Ja.
Bent u bereid het voorbeeld van de Duitse regering te volgen, door een speciale werkgroep op te richten die veiligheidskwesties in de luchtvaart gaat bestuderen, naar aanleiding van de crash van vorige week in de Franse Alpen met het toestel van Germanwings? Zo nee, waarom niet?
In Annex 13 van het ICAO-verdrag is vastgesteld op welke wijze een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaken van het ongeval of incident te achterhalen en om incidenten en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Conform Annex 13 is Frankrijk de leider van het onderzoek. Duitsland is als land waar de luchtvaartmaatschappij geregistreerd staat deelnemer aan het onderzoek. Aangezien het een airbus betrof is de EASA, als certificeerde van het vliegtuig, ook betrokken.
Zaken als eisen die aan vliegtuigen en bemanning moeten worden gesteld, worden in Europa door het Europese Agentschap voor de luchtvaartveiligheid (EASA) voorbereid en als Europese regel vastgelegd. Op deze wijze wordt de expertise van alle lidstaten benut en hebben de regels een brede doorwerking. De EASA heeft de dag nadat de acties van de co-piloot bekend werden aanbevelingen gepubliceerd. Daarmee heeft het Agentschap aangetoond de actuele problematiek prioriteit te geven.
Duitsland heeft aangegeven de informatie waar hun discussiegroep meekomt in te brengen in internationaal verband.
Nederland zal er bij EASA op aandringen om de werkzaamheden te continueren en in internationale samenwerking dit onderwerp op korte termijn te bespreken. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Naast leren van het verleden is er ook op de toekomst gericht EU-onderzoeksprogramma (Future Safety Sky) dat onder leiding van het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium veiligheidskwesties in de luchtvaart bestudeert. Het programma bestrijkt een breed terrein van veiligheidsonderwerpen en brengt 32 partners (instituten, landen en sectorpartijen) samen om onderzoek af te stemmen en mogelijke gaten af te dekken.
Ik heb vertrouwen in de manier waarop in internationaal verband (ICAO, EASA en de betrokken staten) wordt samengewerkt. Dit maakt het niet nodig om als Nederland een eigen werkgroep in te stellen.
Voelt u, net zoals uw Duitse collega(«s), de verantwoordelijkheid om als verantwoordelijk bewindspersoon na te gaan of er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden ten aanzien van de vliegveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sector in zijn aard en qua regelgeving zo internationaal als luchtvaart. Mijn verantwoordelijkheid houdt in dat verbeteracties vergen dat er vanaf het begin af aan wordt ingezet op internationale samenwerking om kennis te mobiliseren en draagvalk te creëren. ICAO en EASA dragen hier in belangrijke mate aan bij en geven prioriteit aan urgente vraagstukken.
Deelt u de mening dat een dergelijke werkgroep alle aspecten van vliegveiligheid tegen het licht moet houden, waaronder de techniek (bijvoorbeeld het mechanisme van de cockpitdeur), de (frequentie van) medische en psychologische testen voor piloten en zaken als luchtkwaliteit in de cockpit? Zo nee, waarom niet?
De EASA is speciaal in het leven geroepen om al die aspecten die u noemt vorm te geven en is daar actief mee bezig. Daarbij werkt EASA nauw samen met lidstaten en sector. Zoals bij antwoord 2 aangegeven zal Nederland er bij EASA op aandringen de werkzaamheden in relatie tot de Germanwings ramp te continueren en op korte termijn te agenderen. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Er zijn in Europees verband vastgelegde verplichtingen om elk incident en ongeluk te onderzoeken met slecht één doel: leren, zodat de veiligheid kan worden verbeterd. Er is een Europese verplichting om alle ongevallen te melden en middels veiligheidsmanagement na te gaan welke maatregelen geïntroduceerd moeten worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de inzet van de mensen in dit systeem er toe zal leiden dat passende maatregelen zullen worden voorgesteld en geïntroduceerd. Ik zie geen toegevoegde waarde voor een door mij in te stellen werkgroep buiten het beschreven systeem.
Bent u bereid om in nader contact te treden met uw Duitse collega(«s) om ervaring en kennis te delen, nu de Duitse regering besloten heeft een speciale werkgroep op te richten? Ziet u mogelijkheden om bilateraal en in Europees verband gezamenlijk op te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij de Duitse collega informeren op welke wijze hij de Europese verbanden zal benutten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 8 april 2015?
Het antwoord bereikt u voor het uitgestelde AO.
Sponsoring congres van moslimbroederschap |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u een congres van een stichting van de moslimbroederschap hebt gesponsord?1
Nee.
Wat heeft die sponsoring gekost en waaraan is dat geld precies besteed door de organisator van het congres?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Waarom geeft u geld van de Nederlandse belastingbetaler aan een congres met een organisatie die dood en verderf zaait en de ondergang van onze westerse samenleving nastreeft?
Zie antwoord op vragen 1 en 2
Wilt u dit geld uit eigen zak terugstorten in de schatkist? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vragen 1 en 2
Het bericht ‘Bank weigert rekening aan sekswerkersclub’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bank weigert rekening aan sekswerkersclub»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen dienaangaande?2
Ja
Hoe beoordeelt u de afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening voor een belangenbehartiger van sekswerkers door de Triodos Bank?
Triodos Bank heeft mij aangegeven een uitgesproken beleid te hebben ter zake van de zakelijke klanten die zij bereid is te accepteren. Uit de acceptatiecriteria van deze bank blijkt dat Triodos Bank bancaire diensten verleent aan ondernemingen en organisaties die naar de mening van Triodos Bank een bijdrage leveren aan een samenleving waarin de kwaliteit van leven wordt bevorderd. Triodos Bank verleent volgens haar beleid geen financiering aan onder meer bedrijven die werkzaam zijn in de pornografie. Naar ik heb begrepen was dit uitsluitingscriterium tevens een belangrijke reden om de belangenbehartiger in kwestie niet als klant te accepteren. Ik treed niet in de beoordeling door een bank van individuele gevallen.
Dat er in de markt diversiteit is in het beleid dat diverse banken voeren, is op zichzelf niet bezwaarlijk. Tegelijkertijd is daar wel een spanningsveld, want indien geen enkele bank bereid zou zijn een belangenbehartiger van sekswerkers als klant te accepteren vanwege de aard van de werkzaamheden, wordt deelname aan het betalingsverkeer voor die belangenbehartiger praktisch onmogelijk. Het is bekend dat er banken zijn die wel rekeningen openen voor medewerkers uit de seksbranche. Zolang er voldoende mogelijkheden zijn voor medewerkers uit de seksbranche om bij (andere) banken een zakelijke betaalrekening aan te vragen, hoeft het specifieke beleid van één bank niet tot problemen te leiden voor deze medewerkers. Van de NVB heb ik begrepen dat het beleid omtrent het accepteren van zakelijke klanten door banken binnenkort nog eens zal worden verwoord en uitgelegd aan banken en sekswerkers in een informatiefolder die hierover door de NVB wordt opgesteld.
Deelt u de opvatting dat een representatieve, effectieve en stabiele belangenbehartiger voor sekswerkers nodig is om de (rechts)positie van sekswerkers fundamenteel te versterken? Zo ja, hoe verhoudt genoemde afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening zich tot uw inzet tot vergroting van de zelfredzaamheid van sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een representatieve, effectieve en stabiele vereniging van belangenbehartigers voor sekswerkers kan bijdragen aan de positieverbetering van prostituees. In de brief van 23 juni 20143 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven op welke wijze overleg met belangenbehartigers van prostituees structureel wordt gefaciliteerd.
Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 2 en 4. In het kader van het landelijk programma prostitutie wordt onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Verder draagt het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) bij aan positieverbetering van sekswerkers. Tenslotte is het van belang om in gezamenlijkheid te werken aan de positieverbetering van prostituees. Naast het Rijk, gemeenten, dienstverleners en hulpverleners spelen vooral sekswerkers zelf hierbij een rol.
Bent u van mening dat de betrokken bank de afwijzing van de aanvraag voldoende heeft onderbouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s acht u onacceptabel bij de aanvraag van betaalfaciliteiten door ondernemers binnen de seksbranche?
Banken beoordelen zelf in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om antiwitwasregelgeving, op grond waarvan een bank de identiteit van de klant moet vaststellen. Ik ga ervan uit dat een bank de wettelijke regels toepast ongeacht de branche waarin de potentiële klant precies actief is.
Deelt u de mening dat hier sprake is van het categoraal uitsluiten van de seksbranche van betaalfaciliteiten die noodzakelijk zijn voor een maatschappelijk geaccepteerde deelname aan het economisch verkeer? Zo ja, op welke wijze wordt er in het landelijk programma prostitutie aandacht besteed aan de toegang van sekswerkers tot de financiële dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals hiervoor aangegeven wordt in het kader van het landelijk programma prostitutie onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Tijdens een gesprek tussen onder meer de NVB, prostituees en exploitanten en het departement van Veiligheid en Justitie op initiatief en onder leiding van de burgemeester van Amsterdam is gebleken dat het beleidskader niet bij iedereen duidelijk is. Dat is ook de reden dat de NVB met een informatiefolder hierover komt (zie ook antwoord 2).
Welke mogelijkheden ziet u om een doorbraak te forceren waarbij financiële dienstverleners en zorgverzekeraars sekswerkers gelijk behandelen ten opzichte van andere ondernemers?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 4. Ik vind het van belang dat bedrijven kunnen deelnemen aan de betalingsinfrastructuur. Deelname aan het betalingsverkeer is immers een vereiste om te kunnen participeren in de samenleving. Tegen die achtergrond monitor ik dan ook de ontwikkelingen op dit punt.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van kosten van kleding en verzorging voor sekswerkers mogelijk te maken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de omstandigheden kwalificeren de inkomsten van sekswerkers als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit een (fictieve) dienstbetrekking.
Voor de kostenaftrek van ondernemers en genieters van resultaat uit overige werkzaamheden gelden generieke bepalingen. Uit deze bepalingen volgt dat de kosten voor persoonlijke verzorging niet aftrekbaar zijn en de kosten ter zake van kleding slechts aftrekbaar zijn als deze kwalificeren als «werkkleding». Voor sekswerkers van wie de inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden geldt dus dat kostenaftrek voor werkkleding mogelijk is, namelijk wanneer de kleding zo bijzonder is dat deze (nagenoeg) uitsluitend door prostituees wordt gedragen en niet geschikt is om ook in het «normale» dagelijkse leven te dragen. Kostenaftrek is ook mogelijk indien de kleding is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van winst of resultaat te worden gedragen.4 Hiervan is sprake indien de kleding is voorzien van een of meer aan de onderneming of werkzaamheid verbonden beeldkenmerken. De bewijslast ter zake van de aftrek van kosten voor werkkleding rust op de belastingplichtige.
Een sekswerker die loon geniet uit een (fictieve) dienstbetrekking kan zelf geen kosten van kleding en verzorging aftrekken in de inkomstenbelasting. Of de werkgever kleding en verzorging vrij van loonheffing kan vergoeden of verstrekken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De regels die de Belastingdienst hiervoor hanteert zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen.5
De actuele situatie in Nigeria in het licht van de gehouden verkiezingen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u een nadere duiding en appreciatie geven van de uitslag van de verkiezingen in Nigeria, waarbij de zittende president is verslagen door oppositieleider Muhammadu Buhari?1
Oppositieleider Buhari van de All Progressives Congress (APC) behaalde volgens de Nigeriaanse kiescommissie 54% van de stemmen tegenover 45% van de stemmen voor de zittende president Jonathan van de People’s Democratic Party (PDP). De APC heeft daarnaast een comfortabele meerderheid verkregen in de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Ook in de deelstaatverkiezingen van 11 april behaalde APC een grote overwinning. APC werd de grootste in 19 van de 29 deelstaten waar deelstaatverkiezingen zijn gehouden. PDP won in zeven staten. In drie deelstaten is nog geen officiële uitslag afgekondigd.
In vergelijking met de verkiezingen van 2011 hebben er bijna 10 miljoen mensen minder op president Jonathan gestemd, een aanwijzing dat veel kiezers ontevreden waren met de afgelopen PDP-regeerperiode. Opvallend is ook dat de vaak genoemde «noord-zuid» tegenstelling niet meer volledig van toepassing is, aangezien Buhari ook winst heeft behaald in het zuid-westen van het land (waaronder de deelstaat Lagos). De PDP-aanhang bevindt zich nu voornamelijk nog in het zuid-zuiden en zuid-oosten van het land, waar de overgrote meerderheid nog altijd voor Jonathan heeft gestemd.
Nigeria is de grootste democratie in Afrika. Het verloop van de verkiezingen in Nigeria is dan ook van belang voor de democratie in geheel Afrika. De APC en PDP sloten in januari een akkoord om geweldloze verkiezingen na te streven. Voor het eerst sinds het democratisch bestaan van Nigeria is er een oppositiekandidaat verkozen tot president. Ondanks de vrees voor structureel geweld, zijn de verkiezingen relatief vreedzaam en ordelijk verlopen.
De verkiezingen verliepen echter niet geheel probleemloos. Er hebben zich veel technische problemen bij veel kieskantoren voorgedaan. Hierdoor moesten op sommige plaatsen de presidentsverkiezingen de volgende dag worden gehouden. Daarnaast zijn er geweldsincidenten voorgevallen. Vooral de deelstaatverkiezingen in de zuidelijke staten zijn onrustig verlopen. Ondanks de verschillende uitdagingen kan worden gesteld dat de uitslag van de verkiezingen een geloofwaardige afspiegeling is van de wens van het Nigeriaanse electoraat.
Welke beleidsinhoudelijke gevolgen verwacht u van deze verkiezingsuitslag, ook als het gaat om de veiligheid en stabiliteit in dit land, de strijd tegen Boko Haram, alsmede de verhoudingen tussen de verschillende etnische en religieuze bevolkingsgroepen?
Het is moeilijk om op dit moment een zorgvuldige inschatting te maken van de beleidsinhoudelijke gevolgen van de uitslag. Tot aan de inauguratie van Buhari als president op 29 mei bevindt het land zich in een politieke transitieperiode. Naar verwachting zal er ten tijde van de inauguratie meer duidelijk zijn over Buhari’s beleidsprioriteiten voor de komende regeerperiode.
Muhammadu Buhari heeft in zijn campagne veel nadruk gelegd op het verbeteren van veiligheid, het aanpakken van corruptie, en het versterken van de Nigeriaanse economie en zal – vooral op deze terreinen – hooggespannen verwachtingen in moeten lossen. De verwachting is dat de verkiezing van Buhari tot president zal leiden tot extra betrokkenheid van de nieuw aan te stellen Nigeriaanse regering om Boko Haram aan te pakken.
Hoe ontwikkelt zich de strijd tegen Boko Haram? Is de machtspositie van deze terreurbeweging in de afgelopen periode kleiner geworden, en zo ja, waaruit blijkt dit vooral? Kunt u hierbij tevens ingaan op de trends ten aanzien van gepleegde aanslagen, doelwitten, ontvoeringen, aantallen en categorieën van slachtoffers, etc.?
Boko Haram heeft de afgelopen maanden veel terrein verloren door verhoogde militaire activiteit van Nigeria en buurlanden (vooral Tsjaad). Boko Haram is inmiddels verdreven uit veel plaatsen in noordoost Nigeria en heeft zich terug getrokken in moeilijk toegankelijk gebied. Het lijkt erop dat de beweging haar tactieken veranderd heeft naar oude patronen van «hit and run» in plaats van het bezetten van terrein. De capaciteit van Boko Haram om terrein te veroveren en bezetten lijkt te zijn afgenomen. De dreiging die Boko Haram vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de regio is echter niet verdwenen.
Extreem grote en dodelijke aanvallen zoals in januari op de stad Baga zijn in de afgelopen maanden niet voorgekomen. Er zijn nog wel veel aanvallen geweest, niet minder ernstig van aard, maar met relatief minder slachtoffers. Zo heeft Boko Haram de laatste maanden herhaaldelijk gebruik gemaakt van zelfmoordaanslagen, waaronder door kinderen. Zo pleegden op 10 januari en 10 maart jl. jonge meisjes een zelfmoordaanslag op een drukke markt in Maiduguri waarbij meer dan 50 mensen omkwamen. Ook werd er afgelopen 6 april een aanslag gepleegd door Boko Haram strijders vermomd als predikers, waarbij meer dan 24 mensen omkwamen. Ook doen zich nog geregeld ontvoeringen voor.
Hoewel de terreinwinst van het Nigeriaanse leger hoopgevend is, moeten we niet uit het oog verliezen dat het voortdurende geweld en aanslagen nog altijd voor vele burgerslachtoffers zorgen. Boko Haram blijft zich keren tegen alle andersdenkenden, zowel christenen als moslims, en met zowel de overheid als burgers als doelwit.
Is de opgevoerde strijd van de Nigeriaanse overheid tegen Boko Haram een bestendige strijd of is deze strijd vooral een gevolg van de verkiezingen?
Het is niet zeker of er electorale overwegingen aan de basis hebben gelegen van de recente intensivering van de strijd tegen Boko Haram.
De verwachting is echter dat Buhari de opgevoerde strijd van de Nigeriaanse overheid tegen Boko Haram voort zal zetten na zijn inauguratie. Het is moeilijk te zeggen of de huidige overheid de komende weken tot aan de inauguratie van Buhari nog extra inspanning zal leveren in de strijd tegen Boko Haram.
Hoe ontwikkelt zich de verhouding tussen Boko Haram en IS? Is hier sprake van serieuze samenwerking of afstemming? Wat zouden de belangrijkste consequenties en risico’s kunnen zijn van een serieuze samenwerking?
De recente eed van trouw van Boko Haram aan IS en de aanvaarding daarvan door IS zijn zorgelijke ontwikkelingen. Er zijn echter nog altijd geen concrete aanwijzingen voor feitelijke, laat staan structurele, samenwerking tussen ISIS en Boko Haram. De toenadering lijkt voornamelijk een PR-doel te dienen. Boko Haram blijft naar verwachting primair een nationaal georiënteerde organisatie.
Kunt u aanduiden in hoeverre de afstemming tussen Nigeria en haar buurlanden, onder meer via de Multinational Joint Task Force, in de strijd tegen Boko Haram momenteel haar vruchten afwerpt?
Als gevolg van een meer intensieve samenwerking en coördinatie tussen Nigeria en buurlanden vinden momenteel redelijke effectieve militaire operaties plaats. Dit gebeurt op basis van ad hoc samenwerking tussen Nigeria en buurlanden Tsjaad, Kameroen en Niger. De door de Afrikaanse Unie gesteunde regionale troepenmacht (MNJTF) is momenteel nog in oprichting en krijgt langzaam vorm. De MNJTF is nog niet operationeel.
Welke aanvullende mogelijkheden zijn er binnen het Nederlandse genderbeleid om specifiek aandacht te schenken aan het lijden van meisjes en vrouwen als gevolg van het handelen van Boko Haram?
De ontvoeringen van meisjes en vrouwen en het toenemende gebruik van vrouwen en kinderen als zelfmoordterroristen zijn enkele voorbeelden van de schokkende methodes die Boko Haram gebruikt met betrekking tot vrouwen en kinderen. Zoals u weet is gender een prioriteit voor het Nederlands en buitenlands beleid. Vanuit FLOW (Funding Leadership Opportunities for Women) worden verschillende vrouwenrechtenorganisaties met projecten in Nigeria gesteund. Deze projecten richten zich onder andere op bestrijding van geweld tegen vrouwen en gender-based violence in Nigeria en op betekenisvolle deelname van vrouwen in vredesprocessen en politieke participatie.
Welke ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar op het terrein van de humanitaire hulpverlening aan de bijna 2 miljoen ontheemden? Welk perspectief wordt hen geboden, ook als het gaat om terugkeer naar hun thuisgebieden? Komt deze hulpverlening, zowel internationaal als vanuit de Nigeriaanse overheid, afdoende op gang?
Sinds de kamerbrief van 20 februari jongstleden waarin ik u informeerde over Boko Haram is de humanitaire hulpverlening in noordoost Nigeria langzaam maar zeker op gang gekomen. Het VN kantoor voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (UN-OCHA) heeft de capaciteit in het land opgeschaald om hulp aan de inmiddels ten minste 1.2 miljoen ontheemden en de circa 190.000 vluchtelingen te coördineren. Ook de overige VN organisaties en (Internationale)Non-Gouvernementele Organisaties (INGO’s) vergroten hun menskracht in de getroffen staten van Nigeria. Er klinken nu ook steeds meer positieve geluiden over de inzet van de Nigeriaanse overheid om de getroffen bevolking bij te staan. Nigeriaanse overheidsinstellingen zijn echter nog slecht gecoördineerd en onvoldoende toegerust op crises van dit karakter en deze omvang.
Hoewel internationale en nationale humanitaire assistentie op gang komt, schort er nog veel aan. Zo is de hulpverlening voornamelijk gericht op opvangkampen terwijl meer dan 90% van de ontheemde bevolking zich ophoudt in informele nederzettingen en gastgemeenschappen. Verder blijft de humanitaire toegang beperkt tot de grotere plaatsen en toegangswegen. Daarbuiten kunnen veel hulpverleners niet veilig opereren. Het is volgens de humanitaire gemeenschap dan ook nog te vroeg voor terugkeer van ontheemden, niet alleen vanwege de onveilige situatie, maar ook vanwege de enorme schade die is aangericht aan soms complete dorpen. Er is nog niet begonnen met wederopbouwwerkzaamheden. Het humanitaire landenteam, de overheid en de hulporganisaties werken wel al plannen uit om een veilige en waardige terugkeer te kunnen bieden.
Welke gelegenheden ziet u op de kortere termijn, waar mogelijk in internationaal verband, om de druk op de Nigeriaanse regering op te voeren om werk te blijven maken van de strijd tegen Boko Haram en om een structurele aanpak te realiseren van de onderliggende oorzaken van het geweld in noordoost Nigeria?
De strijd tegen Boko Haram en de aanpak van grondoorzaken is primair een verantwoordelijkheid van de Nigeriaanse overheid. Zoals gezegd in antwoord op vraag 2 zal Buhari naar verwachting de aanpak van Boko Haram serieus willen nemen en militair een inspanning blijven leveren om de veiligheid in noordoost Nigeria te verbeteren. De internationale gemeenschap speelt daarnaast een belangrijke rol om druk te blijven zetten op de Nigeriaanse regering. Dit kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd.
Ten eerste is het van belang de kwestie Boko Haram internationaal te blijven agenderen. In de RBZ van januari heb ik de kwestie Boko Haram geagendeerd en ik zal er op blijven aandringen dat de EU op het hoogste niveau betrokken is bij de ontwikkelingen in Nigeria en de dialoog aangaat met politieke leiders in de regio. De dialoog aan blijven gaan en politieke betrokkenheid tonen is een belangrijk middel waarmee druk kan worden gezet op de Nigeriaanse regering.
Aangezien een structurele aanpak van grondoorzaken, naast maatregelen op het gebied van de-radicalisering, veelal op het terrein van armoedebestrijding en ontwikkeling ligt, kan de EU daarnaast actief haar steun aanbieden. Zo levert de EU, waaronder Nederland, een bijdrage aan de ontwikkeling in noordoost Nigeria met programma’s op het terrein van vrede en veiligheid, mensenrechten, handel en regionale integratie. De EU biedt steun aan de versterking van de veiligheidssector in Nigeria en besteedt aandacht aan de-radicalisering. Zo is er een EU contraterrorisme-pakket van bijna EUR 10 mln: «Support to enhance Nigeria’s resilience to evolving security challenges», waarvan een deel besteed wordt aan een de-radicaliseringsprogramma in Nigeriaanse gevangenissen.
Het sponsoren van een bijeenkomst van de Moslimbroederschap in Engeland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie sponsort congres met Moslimbroederschap»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat Nederland de bijeenkomst «Politiek, macht en sektarische identiteiten in het Midden-Oosten» (deels) heeft gesponsord? En welk bedrag is hier mee gemoeid?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Wat is de reden dat een Nederlandse topambtenaar aanwezig is geweest op het congres dat georganiseerd werd door The Cordoba Foundation, een aan de Moslimbroederschap gelieerde stichting?
Een inhoudelijk beleidsmedewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is vanwege zijn expertise door Chatham House uitgenodigd op te treden als spreker tijdens de conferentie.
Deelt u de mening dat de Moslimbroederschap, met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet is onze leider, de koran onze wet, jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop», een radicale organisatie is waar geen zaken met mee moet worden gedaan? Zo neen, waarom niet?
De Moslimbroederschap is noch door de NL overheid, noch in Europees of VN verband aangemerkt als zijnde een terroristische organisatie.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de Moslimbroederschap banden heeft met terreurorganisaties als Hamas en Ansar Bayt al-Maqdis (dat inmiddels grotendeels is opgegaan in ISIS)?
Het is een historisch gegeven dat Hamas oorspronkelijk is voortgekomen uit de Moslimbroederschap. Voor wat betreft banden van de Moslimbroederschap met andere groeperingen beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie.
Begrijpt u dat de Britse bank HSBC heeft besloten de relatie met de betreffende stichting te verbreken?
Het is niet bekend, ook niet bij de Britse autoriteiten, waarom HSBC de relatie met deze stichting zou hebben verbroken.
Bent u bereid uw samenwerking met de betreffende stichting stop te zetten en te zorgen dat dit soort misstappen in de toekomst niet meer gemaakt worden?
De samenwerking betrof de denktank Chatham House, niet de door u genoemde stichting. De samenwerking met Chatham House wordt dus niet opgezegd
Het bericht "Kritiek op aanpak radicalisering" |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kritiek op aanpak radicalisering»?1
Wij hebben kennis genomen van de kritiek.
Kunt u aangeven wat volgens u de rol van het onderwijs is in het tegengaan van de radicalisering van jongeren? Welke concrete maatregelen heeft u beiden genomen om scholen hierin te ondersteunen? In hoeverre hebben deze maatregelen geleid tot concrete resultaten?2
De rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering kunt u terugvinden in de brief van 16 maart jl. van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan uw Kamer.3 Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen een preventieve, curatieve en repressieve rol.
Ten eerste heeft het onderwijs de rol van ontmoetingsplek: een school is de plek waar leerlingen elkaars achtergrond leren kennen en begrijpen en waar ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke burgers. Kinderen die al vroeg een gevoel van burgerschap krijgen bijgebracht en die hebben geleerd om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden, zijn later minder vatbaar voor radicale denkbeelden. Hier ligt een belangrijke preventieve rol voor de onderwijsinstellingen. Voor de maatregelen die wij nemen voor de versterking van het burgerschapsonderwijs, verwijzen wij naar de brief die u daarover hebt ontvangen op 29 april jl.4
Ten tweede hebben de instellingen een rol bij de curatieve en vervolgens repressieve aanpak van radicalisering. School is immers de plek waar jongeren hun identiteit vormen en tonen. Als een jongere radicaliseert, of dit nu op het gebied van religie, dierenrechten of een politieke overtuiging is, is de school één van de plekken waar dat zichtbaar kan worden. Dit maakt dat docenten een rol hebben als zij zien dat een jongere zich begint af te keren van de samenleving. Daarvoor moeten zij weten hoe ze radicalisering kunnen herkennen en waar zij een vermoeden van radicalisering kunnen neerleggen.
Concreet worden in onze opdracht in 2015 diverse lokale bijeenkomsten georganiseerd over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten kunnen doen om meer onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. Verder worden binnen de Integrale Aanpak Jihadisme onderwijsinstellingen ondersteund onder andere door een online portal via Stichting School en Veiligheid en door trainingen in het herkennen van en omgaan met radicalisering. Voor een volledig overzicht van de manieren waarop scholen worden ondersteund, verwijzen wij u naar de Tweede Voortgangsrapportage Integrale Aanpak Jihadisme.5
Wat zijn volgens u de oorzaken van radicalisering van jongeren? Bent u het met de stelling eens dat discriminatie en uitsluiting een belangrijke voedingsbodem voor radicalisering kunnen vormen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Momenteel loopt in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. De eerste resultaten daarvan worden verwacht voor de zomer van 2015.
We herkennen overigens dat er groepen leerlingen zijn die zich niet herkend en erkend voelen in deze samenleving. Jongeren moeten het gevoel hebben dat zij ertoe doen en moeten binnen in plaats van buiten worden gesloten. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de weerbaarheid van jongeren voor radicale denkbeelden zo groot mogelijk is.
Het is belangrijk dat kinderen al in een vroeg stadium burgerschapskennis opdoen en vaardigheden leren. Ze leren dan ook om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden. Het onderwijs is echter niet de enige partij die hier een rol in speelt. Ook ouders, familie, vrienden en andere sociale verbanden, zoals sportclubs, kunnen hier een belangrijke rol in spelen.
In de genoemde brief van 16 maart jl. is de rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering uiteengezet.
Bent u het eens met de uitspraken van de Minister-President dat de overheid discriminatie niet kan oplossen en dat jongeren die worden gediscrimineerd kunnen afhaken of doorgaan? Adviseert u docenten om jongeren op die wijze aan te spreken?3
Wij zijn van mening dat discriminatie niet acceptabel is. Discriminatie zorgt ervoor dat toekomstdromen eindigen in frustratie en dat talent wordt verspild. Zoals u heeft kunnen lezen in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer van 31 maart jl. naar aanleiding van het door u genoemde interview, is het de taak van de overheid om de noodzakelijke voorwaarden te scheppen om discriminatie te voorkomen en tegen te gaan.7 Voor een overzicht van de manieren waarop het Kabinet hieraan werkt, verwijzen wij naar de voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl.8
Welke rol onderwijs hierin kan vervullen kunt u ook vinden in ons antwoord onder vraag 2.
Bij wie kunnen docenten met praktische vragen over leerlingen die (dreigen te) radicaliseren terecht? Bent u het met de Algemene Onderwijsbond eens dat er maatschappelijk werkers moeten worden aangesteld die zijn gespecialiseerd in het onderwerp radicalisering? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
De mening van de AOB dat op iedere school een maatschappelijk werker moet worden aangesteld die is gespecialiseerd in het onderwerp radicalisering delen wij niet. Het gaat juist om maatwerk. Het is aan de scholen om te bepalen welke ondersteuning zij nodig hebben.
We weten dat de scholen in de aanpak van radicalisering een lastige taak hebben, en willen hen daar zo goed mogelijk in ondersteunen. Dit gebeurt onder andere via een hotline, cursussen, en ondersteuning op maat via de Stichting School en Veiligheid. Deze stichting wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekostigd. Daarnaast kunnen scholen met vragen terecht bij de expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bij de NCTV.
Het militaire optreden van onder meer Saudi-Arabië in Jemen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten van mensenrechtenorganisaties en journalisten over tientallen doden onder burgers door luchtaanvallen van onder meer Saudi-Arabië op doelen in Jemen, onder andere een aanval op een VN-vluchtelingenkamp?1 Welk beeld heeft u hiervan?
Ja.
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen, alsmede de zeer ernstige humanitaire consequenties van het conflict. Er is sprake van tekorten aan voedsel, water en medische voorzieningen.
Volgens OCHA zijn er 311 dodelijke slachtoffers gevallen in de periode tussen 26 maart en 7 april. De meeste slachtoffers vielen in de steden Sana’a, Aden en Al-Dhale’e. De WHO spreekt van 614 doden en 2038 gewonden in de periode tussen 19 maart en 5 april. Het aantal ontheemden ligt volgens UNICEF rond de 100.000, het overgrote deel (80.000) in het zuiden.
Deelt u de zorgen van o.a. Amnesty International en Human Rights Watch dat dergelijke aanvallen mogelijk in strijd zijn met het oorlogsrecht? Indien ja, hoe spreekt u de landen hierop aan?
Het kabinet heeft kennis genomen van genoemde berichten van Amnesty International en Human Rights Watch. Er is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om een afgewogen oordeel te geven of de luchtaanvallen in overeenstemming met het toepasselijke humanitair oorlogsrecht zijn uitgevoerd.
Deelt u de analyse dat luchtaanvallen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië bijdragen aan verdere escalatie van het conflict in Jemen? Indien neen, waarom niet?
Er is al lange tijd in Jemen sprake van een instabiele situatie. Op basis van een initiatief van de landen van de Gulf Cooperation Council, waaronder Saoedi-Arabië, en onder aanvoering van de VN, werd lange tijd gewerkt aan een inclusief politiek proces dat alle partijen omvat en dat beoogde de weg te bereiden voor politieke, sociale en economische hervormingen.
De verdere militaire opmars van de Houthi’s in maart, toonde aan dat zij niet open stonden voor een politieke oplossing. Met de aanval op Aden raakte een politieke oplossing nog verder uit het zicht. President Hadi heeft toen de internationale gemeenschap gevraagd militair in te grijpen. Dit vormde de aanleiding voor de militaire interventie onder leiding van Saoedi-Arabië.
De interventie is niet zonder risico’s. Proportionaliteit is van groot belang, burgerdoden moeten worden vermeden, en internationaal recht moet worden nageleefd. Het kabinet is van mening dat de Houthi’s zo spoedig mogelijk hun wapens moeten neerleggen om een nog verdere escalatie te voorkomen. Alle partijen moeten terugkeren naar de onderhandelingstafel.
Hoe beoordeelt u berichten dat een Saudisch grondoffensief aanstaande is?2
Het kabinet heeft kennis genomen van persberichten waarin wordt geschreven dat een grondoffensief zou worden voorbereid. Saoedi-Arabië heeft verklaard een grondoffensief niet uit te sluiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië hiertoe op korte termijn wil overgaan.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband op te roepen tot een direct staakt-het-vuren zodat teruggekeerd kan worden naar onderhandelingen onder leiding van de VN?
Nederland is van mening dat dit conflict niet opgelost kan worden met militaire middelen. Nederland zal, met internationale partners, aandringen op een politieke oplossing met betrokkenheid van alle partijen. De partijen moeten terug naar de onderhandelingstafel, onder leiding van de VN, op een neutrale locatie.
Nederland zal dit voortdurend blijven uitdragen, in Europees verband en in consultaties met regionale partners. De Raad Buitenlandse Zaken zal op 20 april waarschijnlijk ook over Jemen spreken. Nederland zal bij die gelegenheid bovengenoemde boodschappen herhalen.
Kunt u uw antwoorden toelichten en deze vragen spoedig beantwoorden?
De brief van de stomapoli van het Diakonessenziekenhuis te Leiden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de inhoud van de brief van Alrijne zorggroep?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, die ken ik. Ik waardeer de bereidheid van zorgverleners om mee te denken over goede, betaalbare zorg. Patiënten, zorgverleners en verzekeraars zullen dat gezamenlijk vorm moeten geven, waarbij ieder zijn rol maximaal oppakt.
Wat vindt u van de constatering dat de huidige ontwikkelingen in de zorg de belangen van specifieke patiëntengroepen en zorgprofessionals die midden in de dagelijkse praktijk en problematiek staan niet of onvoldoende worden meegenomen?
Ik deel die mening niet, maar er is altijd ruimte voor verbetering. In mijn brief Kwaliteit loont2 heb ik aangekondigd dat ik de positie van de verzekerde verder ga versterken door meer inzicht in de kwaliteit van zorg; nog explicieter inzicht in wat de polis biedt; meer invloed op de verzekeraar en een laag drempelig klachtenloket.
Kunt u aangeven wanneer het door Zon-Mw uitgevoerde onderzoek naar hoe de hulpmiddelenzorg volgens richtlijnen verder gestimuleerd kan worden klaar is, en openbaar zal worden gemaakt?
Ik heb u in 2014 geïnformeerd over de praktijkevaluatie die het Nederlands Instituut voor onderzoek (NIVEL) heeft uitgevoerd onder gebruikers van medische hulpmiddelen. In de begeleidende Kamerbrief3 heb ik de rol van het Kwaliteitsinstituut (KI) maar vooral de regierol van zorgverzekeraars op het gebied van richtlijnen opnieuw benadrukt. Ik heb ZonMW om een nadere verkenning van de knelpunten gevraagd. Ik verwacht u het signalement van ZonMW na de zomer te kunnen leveren.
Kunt u aangeven hoe u de rol van de stomaverpleegkundige ziet als u voornemens bent steeds meer zorg naar de eerste lijn te verschuiven, en hoe wilt u samenwerking tussen eerste en tweede lijn stimuleren?
De stomazorg is ook nu al verdeeld over het continuüm van zelfzorg, thuiszorg, huisartsenzorg en medisch specialistische zorg. De rol van tweede lijn betreft met name de (na)zorg volgend op een operatie en de zorg bij complicaties.
Daar is de rol van de stomaverpleegkundige het meest uitgesproken. Ideeën over veranderingen in de organisatievorm van stomazorg zijn er altijd al geweest (zie4) en het zal van de lokale omstandigheden afhangen wat het beste werkt. Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars als patiënten kunnen daarbij in mijn ogen initiërend zijn. Juist daarom ligt een overheidsrol niet in de rede. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening van de stomaverpleegkundigen dat de professional in overleg met de cliënt het beste kan beslissen welk stomamateriaal passend is (onderzoek Martins 2012)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren zal er meer zorg naar de eerste lijn verschuiven. Daar is een kwalitatief sterke eerste lijn voor nodig waarin zorgprofessionals goed samenwerken. Ik ben van mening dat een patiënt zoveel mogelijk volgens richtlijnen en zorgstandaarden wordt behandeld en dat over deze richtlijnen afstemming tussen zorgverleners plaatsvindt.
Bent u het met de stomaverpleegkundigen eens dat zij weinig tot geen inzicht hebben in de feitelijke kosten van de stomamaterialen, omdat door leveranciers, fabrikanten en zorgverzekeraars prijsafspraken gemaakt worden? Wat vindt u van de suggestie dat het een goede ontwikkeling zou zijn als de kosten daadwerkelijk transparant zouden worden, zodat het kostenaspect zoveel mogelijk in de materiaalkeuze meegenomen kan worden?
Ik ben voor meer transparantie van de feitelijke zorgkosten, mits het geen concurrentiegevoelige informatie betreft, en dat het integrale kostenaspect van bepaalde zorg bij de keuze wordt meegenomen.
Kunt u aangeven welke verzekeraars stellen dat de controle en aanpassing van het materiaal overgenomen kunnen worden door de klantenservice van de leveranciers, waarbij de leverancier de verantwoordelijkheid voor de keuze van het materiaal krijgt? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het is aan de zorgverzekeraar om invulling te geven aan zijn zorgplicht voor adequate hulpmiddelen voor zijn verzekerde. Het is niet aan mij om te bepalen op welke wijze een zorgverzekeraar deze aanspraak vertaalt in overeenkomsten met specifieke zorgaanbieders, zolang aan deze zorgplicht wordt voldaan. Naar mijn mening zou het verlenen van hulpmiddelenzorg volgens door het veld geaccordeerde protocollen en richtlijnen beter kunnen waarborgen dat de patiënt het hulpmiddel krijgt dat past bij zijn beperking
Wat vindt u van het standpunt van de stomaverpleegkundigen dat voor het voorkomen van complicaties de specifieke medische kennis en kunde van de zorgverlener nodig is?
Ik deel de mening dat iedere zorgverlener over voldoende kennis en kunde moet beschikken om verantwoorde zorg te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat door een goede keuze van stomamateriaal complicaties en duurdere zorgkosten voorkomen kunnen worden? Wat vindt u van het onderzoek van Martins uit 2012, waaruit blijkt dat goede zorg door stomaverpleegkundigen elders een zorgbesparing oplevert (bijvoorbeeld bij de dermatoloog)?
Naar mijn overtuiging moeten zorgverzekeraars en zorgverleners er samen voor zorgen dat – binnen de kaders van de regelgeving – een verzekerde toegang heeft tot verantwoorde stomazorg met als uitgangspunt; «eenvoudig (goedkoop) waar dit kan en complex (duur) waar dit nodig is». Dat is in het belang van de patiënt en de premiebetaler omdat het een beroep op andere zorg kan voorkomen.
Herkent u het beeld dat, vanwege het tekort aan wijkverpleegkundigen, de stomazorg vaak gedaan wordt door niveau 3-verzorgenden? Vindt u niet dat deze zorg door stomaverpleegkundigen gegeven moet worden?
Verpleegkundigen, verzorgenden en doktersassistenten kunnen binnen hun beroepsuitoefening zorg verlenen aan patiënten met een stoma, waarbij verdere taakdifferentiatie mogelijk is. Met het oog daarop is ook onderwijs voor deze groepen ontwikkeld. Overigens is er op dit moment geen goed zicht op of er een tekort aan wijkverpleegkundigen is. Daarom heb ik in samenspraak met veldpartijen zoals ZN en V&VN besloten om een capaciteitsraming wijkverpleegkundigen uit te voeren. De eerste resultaten hiervan verwacht ik deze zomer.
Wat vindt u ervan dat er bij het verstrekken van een hulpmiddel, zoals incontinentiemateriaal, de glucosemeter en nu ook het stomamateriaal, de zorgverzekeraar (leverancier) bepaalt welk hulpmiddel wordt gegeven?
Zolang de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht voldoet en verantwoorde toereikende hulpmiddelenzorg verstrekt, heb ik daar geen moeite mee.
Wat kunnen patiënten doen als zij niet de medische hulpmiddelen verstrekt krijgen die de professional medisch noodzakelijk vindt?
Wanneer een patiënt het niet eens is met een besluit van zijn zorgverzekeraar en meent recht te hebben op bepaalde zorg, kan de patiënt de zorgverzekeraar om een heroverweging vragen. Mocht daarop geen bevredigend antwoord komen dan kan de patiënt een klacht indienen bij een onafhankelijke klachteninstantie Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) in Zeist.
Denkt u dat een leverancier in staat is op afstand te bepalen welke stomamaterialen nodig zijn? Denkt u überhaupt dat leveranciers van hulpmiddelen/zorgmiddelen in staat zijn op afstand te beoordelen welk materiaal iemand nodig heeft, en specifiek passend is? Zo ja, waarom?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 7.
Herinnert u zich uw toezegging dat u in verband met het hulpmiddelenbeleid met de toezichthouders wil spreken, maar ook met verzekeraars plus enkele partijen die daar nog achter zitten? Waarover gaat u met deze partijen precies spreken, en wordt de Kamer hierover vóór het zomerreces geïnformeerd? Kunt u aangeven hoe ver u bent met deze gesprekken, en wat er in de tussentijd moet gebeuren als patiënten niet tevreden zijn met het hulpmiddel, (hier: stomamateriaal), als dat niet passend is?
U refereert aan het Algemeen Overleg hulpmiddelen van 12 februari jl.5 waarin ik heb toegezegd dat de Kamer in de zomer 2015 wordt geïnformeerd over eventueel onderzoek van de Nza naar het inkoopbeleid van zorgverzekeraars. Ik heb Zonmw gevraagd een nadere verkenning te doen naar knelpunten die zich in de praktijk nog voordoen ten aanzien van gepast gebruik van hulpmiddelenzorg, waar verbeterpunten liggen en waarom deze verbeteringen vooralsnog niet tot stand zijn gekomen. Hierbij heb ik hen ook gevraagd relevante partijen (zorgverzekeraars, zorgaanbieders, patiënten) te raadplegen. Daarnaast ben ik met de NZa in gesprek over de invulling van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Ik verwacht u in de zomer hierover te kunnen informeren.
Voor wat een patiënt kan indien hij niet tevreden is over een hulpmiddel, zie mijn antwoord op vraag 12.
Het verlopen van het besluit- en vertrekmoratorium voor verschillende provincies in Irak |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Op 7 oktober 2014 stuurde uw ambtsvoorganger een brief naar de Kamer ten aanzien van het asielbeleid voor Irak, waarin een besluit- en vertrekmoratorium werd aangekondigd voor de provincies Bagdad, Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim, Doyala en Babil, voor de duur van zes maanden; deze zes maanden zijn bijna voorbij; wordt dit moratorium na ommekomst van de genoemde periode verlengd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voor hoe lang?
Het besluit- en vertrekmoratorium voor Iraakse asielzoekers afkomstig uit de in uw vraag genoemde provincies, eindigt per 16 april 2015. De Minister van Buitenlandse Zaken zal rond die datum een ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Irak publiceren. Aan de hand van dat ambtsbericht zal ik een besluit nemen over de verlenging van het besluit- en vertrekmoratorium. Ik verwacht uw Kamer binnen een week na publicatie van het ambtsbericht, te kunnen informeren over mijn besluit. In de tussentijd worden in individuele zaken geen onomkeerbare stappen gezet.
Kunt u aangeven hoe de situatie nu is, aangezien uw ambtsvoorganger aangaf dat de situatie in de genoemde gebieden een half jaar geleden zeer onoverzichtelijk en volatiel waren en dat onduidelijk was welke gebieden precies onder controle waren van de Islamitische Staat?1 Is het nieuwe ambtsbericht al gepubliceerd en zo ja, wanneer kan dit worden verwacht?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Tarieven Wmo over de kop' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tarieven Wmo over de kop»?1
Ja.
Waarom zijn er zulke grote verschillen tussen verschillende gemeenten in het tarief ontstaan, en welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van zorg?
Op grond van de Wmo 2015 dragen gemeenten en door hen gecontracteerde aanbieders de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijk ondersteuning. De Wmo 2015 bevat hiertoe in opzet de noodzakelijke waarborgen voor de cliënt, maar ook voor de aanbieders. Voor de cliënten geldt dat indien wordt geconstateerd dat ondersteuning noodzakelijk is en de cliënt deze niet zelf, ook niet met behulp van zijn omgeving kan organiseren, een passende voorziening dient te worden verstrekt. Dit betekent onder meer dat de ondersteuning dient aan te sluiten op de specifieke ondersteuningsbehoefte en de kenmerken van de persoon en diens situatie. Voor zowel de algemene als de maatwerkvoorzieningen die ter uitvoering van de Wmo 2015 worden ingezet, geldt dat deze moeten voldoen aan de in de wet opgenomen basisnorm voor kwaliteit. De gemeenteraad is gehouden bij verordening, ter uitwerking van deze basisnorm, te expliciteren welke eisen aan de voorkomende voorzieningen worden gesteld, waaronder de eisen ten aanzien van de deskundigheid van de in te zetten beroepskrachten. Daar waar de cliënt de ondersteuning als niet passend beschouwt, heeft hij de mogelijkheid van bezwaar en zo nodig beroep.
Daarbij is – ook als waarborg voor aanbieders – in de wet vastgelegd dat gemeenten niet alleen mogen gunnen op basis van prijs, maar in ieder geval ook de gestelde eisen aan de kwaliteit van de voorzieningen expliciet moeten betrekken als criteria bij een aanbesteding. Voorts regelt de wet dat er sprake moet zijn van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de aan die voorziening gestelde kwaliteitseisen. Hierbij dient de gemeente rekening te houden met de daarvoor benodigde deskundigheid van beroepskrachten en de voor hen geldende arbeidsvoorwaarden.
Met de Wmo 2015 wordt een gemeentelijke beleidsvoering beoogd die aansluit op de lokale problematiek en mogelijkheden. Daarbij geldt de opdracht voor gemeenten en aanbieders om tot maatwerk voor de cliënt te komen. Een logisch gevolg hiervan is dat er gemeentelijke verschillen zijn; verschillen in beleidskeuzes, verschillen in ondersteuningsarrangementen en verschillen in tarieven. De tarieven komen tot stand door middel van onderhandeling van gemeenten met aanbieders waarbij, rekeninghoudend met de verschillende relevante factoren, lokaal verschillen in prijs ontstaan.
Het bericht «Tarieven Wmo over de kop» bevat een overzicht van tarieven van verschillende gemeenten voor voorzieningen van begeleiding en dagbesteding, zonder dat inzicht wordt geboden in de inhoud van de achterliggende contracten en de ondersteuningsbehoeften en kenmerken van de cliënten waarvoor de betreffende voorzieningen worden ingekocht. Op basis van dit overzicht kan niet geconcludeerd worden dat de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen aan cliënten onvoldoende gewaarborgd wordt door gemeenten. Ook kan op basis van deze informatie niet vastgesteld worden dat er sprake is van door gemeenten en aanbieders afgesproken tarieven waarbij niet wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarde van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de aan die voorziening gestelde kwaliteitseisen.
Ik ga er vanuit dat gemeenten en aanbieders binnen het wettelijk kader hun verantwoordelijkheid nemen en hierbij onder meer tot passende afspraken over tarieven komen. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Vindt u deze grote verschillen wenselijk? Zo nee, hoe gaat hij ervoor zorgen dat deze tariefverschillen minder groot worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de grote tariefverschillen voor de inwoners per gemeenten?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 zie ik geen aanleiding om specifiek onderzoek in te stellen naar tariefverschillen. De kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning heeft uiteraard mijn aandacht, ook in mijn gesprekken met de betrokken organisaties. Via de periodieke voortgangsrapportages zal ik u daarover informeren.
De discriminerende uitspraak van de burgemeester van Gilze-Rijen |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Turken boos op bedreigde burgemeester Gilze-Rijen»?1
Ja
Wat vindt u van de uitspraak van burgemeester Boelhouwer «Ze weten allemaal, van één tot 2.400 hoe ze aan hun geld komen. Legaal of illegaal. Dat weten ze alle 2.400 van elkaar», waarmee hij refereert aan de 2.400 Nederlanders van Turkse afkomst in Gilze-Rijen?
Tijdens het vragenuur op 31 maart jl heb ik mijn zorg met de Tweede Kamer gedeeld dat er sprake is van ondermijnende activiteiten, maar daarbij gesteld dat de herkomst van deze criminaliteit divers is. Soms komen die voort uit de vastgoedsector, soms zijn ze drugsgerelateerd, soms betreft het motorbendes. Ik heb gesteld dat er daarmee sprake is van diverse criminele achtergronden die het bestuur raken en kunnen ondermijnen. Ik heb er voorts op gewezen dat we er niet van uit moeten gaan dat het in één hoek te zoeken is en de problematiek dus over de volle breedte serieus moet worden opgepakt. Burgemeester Boelhouwer verdient alle steun in zijn aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Zoals mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie uw Kamer onlangs heeft laten weten2 staan hij en ik, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de integriteit van het bestuur, daarom vierkant achter functionarissen binnen het openbaar bestuur die de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit bestrijden.
De burgemeester heeft inmiddels excuses aangeboden aan het bestuur van de moskee in Rijen en tijdens een aparte bijeenkomst aan de Turkse gemeenschap. Deze excuses zijn aanvaard. Ook heeft de burgemeester aan een voormalig wethouder/raadslid en een zittend raadslid van Turkse afkomst aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat beiden zich in welke zin dan ook bij het uitoefenen van hun taak als volksvertegenwoordiger niet integer hebben gedragen.
Ik ben van mening dat de burgemeester hiermee adequaat heeft gehandeld.
Deelt u de opvatting dat dergelijke uitlatingen aantonen dat deze burgemeester de situatie niet onder controle heeft? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de controle te herstellen in Gilze-Rijen? Zo nee, vindt u dan dergelijke discriminerende uitlatingen een burgemeester waardig?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat deze burgemeester in strijd met de zorgvuldigheid – hij moet alle burgers gelijk en met respect behandelen –, en betrouwbaarheid – burgers moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van de informatie van de burgemeester – heeft gehandeld? Zo nee, vindt u dat hij volgens de burgemeesterscode handelt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat ook het belang van de gemeente geschaad wordt omdat deze burgemeester de indruk wekt dat het gemeentebestuur niet integer is of kan zijn door de aanwezigheid van een Turks-Nederlands raadslid of van oud-bestuursleden van Turkse afkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor effect denkt u dat een dergelijke uiting heeft op de inwoners van Gilze-Rijen? Wilt u met onderzoek en met aanbevelingen komen om het vertrouwen van de burger in de (lokale) overheid te herstellen?
Als er sprake zou zijn van een noodzaak om vertrouwen te herstellen, is het in de eerste plaats aan de burgemeester en het lokale bestuur om actie te ondernemen. Door het aanvaarden van de excuses van de burgemeester is daartoe een belangrijke stap gezet.
Deelt u de mening dat deze burgemeester na dergelijke discriminerende uitlatingen over een complete bevolkingsgroep niet kan functioneren als burgemeester? Zo ja, wanneer wordt deze burgemeester op non- actief gesteld? Zo nee, waarom niet?
Een burgemeester is over zijn handelen in de eerste plaats verantwoording schuldig aan de raad van zijn gemeente. De burgemeester heeft inmiddels zijn excuses aangeboden voor zijn uitlatingen. Voorts heb ik vernomen dat het Volkskrantartikel aanleiding is geweest voor een brede gedachtewisseling met de Turks-Rijense gemeenschap en dat is afgesproken de dialoog in de nabije toekomst regelmatig voort te zetten.
Ik zie geen reden tot een nadere interventie met betrekking tot de positie van de burgemeester.
Bent u van mening dat deze burgemeester zo snel mogelijk af dient te treden en zijn excuses aan dient te bieden gezien de schade die hij het ambt en de gemeente Gilze-Rijen berokkent?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de lijst van documenten die u overhandigd is tijdens het algemeen overleg van 3 maart 2015, waarop de volgende met de overhandiging opgevraagde documenten stonden:
Ja.
Kunt u voornoemde documenten alsnog per ommegaande naar de Kamer sturen?
Ten aanzien van de gevraagde documentatie stuur ik u de volgende documenten toe:
Inzake schriftelijke correspondentie tussen het Ministerie van VWS en de SVB zend ik u toe:
Inzake schriftelijke correspondentie tussen het Ministerie van VWS en overige ketenpartners zend ik u toe:
In de gevraagde documentatie is niet opgenomen de schriftelijke correspondentie tussen de SVB en VWS inzake de tijdelijke uitvoering van de werkgeversfunctie voor cliënten met een Zvw-pgb. Volledigheidshalve heb ik deze toegevoegd.
Kunt u de aangepaste begroting van de SVB ter dekking van alle extra kosten van het pgb-debacle aan de Kamer doen toekomen?
In de brief van 24 maart jl. (TK, 2014–2015, 25 567, nr. 146) heb ik de Kamer geïnformeerd over het herstelplan. Zoals in het (voortgezet) algemeen overleg van 26 maart jl. aangegeven, zijn aan het uitvoeren van dit herstelplan kosten verbonden die momenteel in kaart worden gebracht. Zoals in hetzelfde overleg toegezegd, zal ik de Kamer informeren zodra de totale meerkosten van het herstelplan bekend zijn en daarbij niet te wachten op de Voorjaarsnota. Ik verwacht uw Kamer medio mei hierover te kunnen informeren.
Indien u een van deze documenten niet naar de Kamer kunt sturen, kunt u dan aangeven per document waarom het in strijd is met het belang van de staat, zoals vermeld in artikel 68 van de Grondwet, om dit gevraagde stuk openbaar te maken?
Ik heb u in eerdere overleggen en ook afgelopen dinsdag in antwoord op mondelinge vragen maximale transparantie toegezegd. Conform afspraak met uw Kamer is besloten tot het houden van een onafhankelijk onderzoek naar de besluitvorming omtrent de invoering van het trekkingsrecht PGB. In dat kader heb ik uw Kamer reeds toegezegd dat de onderzoekers alle daartoe beschikbare documentatie, zoals de voortgangsrapportages ter beschikking worden gesteld. Thans loopt onderzoek door de Nationale ombudsman en het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. In het Algemeen Overleg van 26 maart jongstleden is besproken om aan de hand van deze uitkomsten te bezien of vervolgonderzoek noodzakelijk is. In afstemming met uw Kamer zal ik bezien of de resultaten van dit onderzoek voldoende invulling geven aan de door de Kamer gevraagde evaluatie, of dat aanvullend onderzoek nodig is.
Inzake de CIO-oordelen, de verslagen van de stuurgroep trekkingsrechten en de bestuurlijk overleggen heb ik aangegeven dat ik deze beschikbaar stel voor het gevraagde onafhankelijk onderzoek. Dat is inmiddels ook gebeurd. Aangezien deze stukken persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en de externe deelnemers aan het overleg bevatten die niet van te voren op de hoogte zijn gesteld van eventuele openbaarmaking is het staande praktijk in het verkeer met uw Kamer dat deze niet worden toegezonden. Omdat ik echter ook hier zo maximaal mogelijke transparantie wil betrachten zal ik deze, indien de Kamer dat zou wensen, ter vertrouwelijke inzage1) bij de griffie leggen.
Kunt u de Kamer de broncode en de ontwerpdocumentatie d.d. 1 januari 2015 van de op dat moment werkende ICT-systemen ter uitvoering van het trekkingsrecht door de SVB en de broncode en ontwerpdocumentatie van de nu werkende ICT-systemen ten behoeve van de uitvoering van het trekkingsrecht bij de SVB doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de broncodes en de ontwerpdocumentatie moet ik twee voorbehouden maken. Deze kunnen alleen openbaar worden gemaakt voor zover zij niet het intellectuele eigendom zijn van de leverancier en om redenen van veiligheid niet kunnen worden vrijgegeven (o.a. beveiligingssleutels en -codes,vertrouwelijke gegevens over de interactie of koppeling met andere systemen). Het andere voorbehoud zit in de praktische uitvoering van de vraag. Ik zie geen goede mogelijkheid om de broncodes op een toegankelijke en begripvolle manier beschikbaar te stellen. Ik wil dan ook voorstellen dat geïnteresseerde leden van de Tweede Kamer bij de SVB een toelichting krijgen van de SVB op het ontwerp van de ICT-systemen waarbij gezocht wordt op een toegankelijke wijze toegang te geven tot gevraagde informatie.
Het gebruik van mineralenconcentraat (verkregen uit mestverwerking) als kunstmestvervanger binnen de EU |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het gebruik van mineralenconcentraat (verkregen uit mestverwerking) als kunstmestvervanger toegestaan zou moeten worden, en dat dit niet wordt meegenomen voor de gebruiksnorm dierlijke mest? Zo nee, waarom niet?1
In mijn brief van 24 februari 2014 (Kamerstuk 33 037, nr. 145) heb ik aangegeven dat ik streef naar een permanente voorziening door erkenning van het mineralenconcentraat als kunstmest. In de afgelopen jaren is veel onderzoek verricht naar dit type meststof, dat geproduceerd wordt uit dierlijke mest door middel van ultrafiltratie of gelijkwaardige technieken, gevolgd door omgekeerde osmose. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat het mogelijk is om zonder extra nitraatuitspoeling kunstmest te vervangen door hoogwaardige meststoffen, gewonnen uit dierlijke mest. Deze meststof kan als hoogwaardige stikstof- en kaliummeststof gebruikt worden. Echter, de Nitraatrichtlijn staat momenteel niet toe dat mineralenconcentraat als kunstmestvervanger, boven de norm voor dierlijke mest, wordt gebruikt. Daarnaast kent de Europese Meststoffenverordening geen productspecificaties voor organische meststoffen.
Op dit moment zet ik mij langs drie sporen om de toepassingsmogelijkheden van mineralenconcentraat verder te vergroten, namelijk via een aanpassing van de Europese kaders voor meststoffen, door in te haken op de discussie over circulaire economie en door in te zetten op vergroting van de pilot mineralenconcentraat en daarna derogatie van de Nitraatrichtlijn.
De Europese Commissie verkent momenteel de mogelijkheden van een brede en geïntegreerde aanpak op het gebied van de circulaire economie. Samen met de Minister Kamp van Economische Zaken maak ik mij sterk om de relaties tussen Europese wettelijke kaders en belemmeringen voor innovatieve investeringen voor groene groei helder te maken. Het gebruik van herwonnen nutriënten is een van de voorbeelden, die onder de aandacht van de Europese Commissie zijn gebracht.
Ten aanzien van de pilot mineralenconcentraat is het mijn ambitie om het aantal productiebedrijven dat aan de pilot deelneemt met instemming van de Europese Commissie te vergroten. De pilot is op 1 januari 2015 een nieuwe fase ingegaan die mogelijkheden biedt om het product verder door te ontwikkelen, kwaliteitsborging beter vorm te geven en aanvullende informatie over de toepasbaarheid te verkrijgen.
Welke stappen heeft u de afgelopen periode richting de Europese Commissie gezet om het gebruik van mineralenconcentraat binnen de Nitraatrichtlijn mogelijk te maken? Wat is het resultaat hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de productie en het gebruik van mineralenconcentraten een belangrijke bijdrage kan leveren aan de circulaire economie, dat de werkingscoëfficiënt van mineralenconcentraat gelijk is aan die van kunstmest, waardoor het gebruik van kunstmest kan worden verminderd en dus het gebruik van fossiele brandstoffen en import van fosfaat uit derde landen kan worden gereduceerd?
Een circulaire economie is een economisch systeem dat het hergebruik van producten en grondstoffen en het behoud van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt en waardecreatie in iedere schakel van het systeem nastreeft. Door het sluiten van technische en groene kringlopen verbetert het milieu, voorzien we duurzaam in onze welvaart en gaan we optimaal om met onze natuurlijke hulpbronnen. Het winnen van mineralen en andere nutriënten uit afvalstromen, zoals rioolslib of dierlijke mest, is een voorbeeld van de circulaire economie. De Europese Commissie kan via een wijziging van de Europese kaders voor meststoffen het ontstaan van een interne markt voor herwonnen nutriënten stimuleren. Een eerste stap is om herwonnen meststoffen een eigen plek te geven in de meststoffenverordening. Uiteindelijk zouden producten uit dierlijke mest als kunstmestvervanger gebruikt moeten kunnen worden.
Deelt u de mening dat zolang de Europese Commissie geen toestemming geeft voor het gebruik van «groene kunstmest» de Europese Commissie de Nederlandse innovatiekracht frustreert en onverantwoord omgaat met schaarse grondstoffen?
Ook zonder toestemming van de Europese Commissie is het toegestaan mineralenconcentraat te produceren en toe te passen, zij het binnen de in de Nitraatrichtlijn gestelde gebruiksnorm van 170 kilo stikstof per hectare per jaar uit dierlijke mest. Binnen de pilot kan op dit moment ook ervaring opgedaan met de toepassing bij gewassen die een hogere gebruiksnorm hebben dan 170 kilo stikstof per hectare per jaar. Dit vergroot de onderzoeksmogelijkheden. Ik streef op termijn naar een permanente voorziening waarbij de toepassing van mineralenconcentraat verruimd wordt. Nu steeds meer mest verwerkt wordt, zou het kunnen dat meer aanbod van mineralenconcentraat ontstaat door het verwerken van de waterige fractie tot mineralenconcentraat en water. Zoals gemeld bij de beantwoording van vraag 1 en 2, ben ik met de Europese Commissie in gesprek over uitbreiding van de pilot mineralenconcentraat.
Zijn er lidstaten in Europa die groene kunstmest wel gebruiken als meststof of grondverbeteraar? Zo ja, welke lidstaten? Bent u bereid om de Kamer voorafgaand aan het Algemeen overleg Mestbeleid voorzien op 23 april 2015 te informeren over de onderlinge verschillen hierin tussen lidstaten?
Voor zover mij bekend wordt op dit moment in België (Vlaanderen) en Duitsland onderzoek gedaan naar het produceren naar mineralenconcentraat. In deze landen bestaat er op dit moment uitsluitend de mogelijkheid om dit mineralenconcentraat te gebruiken binnen de in Nitraatrichtlijn gestelde gebruiksnorm van 170 kilo stikstof per hectare per jaar uit dierlijke mest.
Welke stappen gaat u in Nederland zetten om deze innovatie op brede schaal mogelijk te maken indien de Europese Commissie voet bij stuk houdt?
Ik concentreer mij op dit moment op de in het antwoord op vraag 1 en 2 al benoemde drie sporen.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het Algemeen overleg Mestbeleid voorzien op 23 april 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek “Zorg over de grenzen” van de Nationale Ombudsman |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Zorg over de grenzen» van de Nationale ombudsman?
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Nationale ombudsman constateert dat een klacht over onzorgvuldigheid bij het opstellen van medische adviezen bij asielprocedures gegrond is verklaard?
Ik zal het rapport van de Nationale ombudsman zorgvuldig bestuderen. Voor het zomerreces zal ik mijn schriftelijke reactie op het rapport en de aanbevelingen daarin aan uw Kamer doen toekomen. In zijn algemeenheid onderschrijf ik het belang van een transparante en zorgvuldige werkwijze. Voor nu hecht ik eraan te benadrukken dat de medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Bureau Medische Advisering hun taken vanzelfsprekend professioneel en consciëntieus uitvoeren.
Bent u op de uitnodiging van de Nationale ombudsman ingegaan om van gedachten te wisselen naar aanleiding van bovengenoemd onderzoek? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de uitnodiging van de Nationale ombudsman graag aan om van gedachten te wisselen over mogelijke verbeteringen in de wijze van informatievergaring. In mei is er een overleg gepland met medewerkers van de Nationale ombudsman en medewerkers van mijn departement en de betrokken uitvoeringsdiensten.
Kunt u per aanbeveling van de Nationale ombudsman aangeven of u de aanbeveling overneemt en in het geval aanbevelingen niet worden aangenomen, motiveren waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat minder snel aangenomen zou moeten worden dat een medische behandeling voor handen is in laag ontwikkelde landen waar vreemdelingen naar uit worden gezet? Zo ja, wat gaat u doen teneinde dit beter te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De Nederlandse gezondheidszorg is in vergelijking met andere landen zeer goed. Het is niet mogelijk om het verschil tussen de kwaliteit van onze gezondheidszorg en die in andere landen via het vreemdelingenbeleid op te lossen. De verantwoordelijkheid van Nederland voor medische zorg in de landen van herkomst is beperkt.
De beslissing van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om een uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk als chauffeur op de buurtbus te verbieden, terwijl een uitkeringsgerechtigde in de bijstand dat wel mag |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrijwilliger op buurtbus Waterland: wat de één graag wil, mag de ander niet»?1
Ja.
Wat is uw mening over de constatering van het UWV dat er in dit geval sprake zou zijn van verdringing op de arbeidsmarkt, gegeven de situatie dat het gaat om vrijwilligerswerk als chauffeur van een nieuwe buurtbus, op een traject waar nooit eerder een bus heeft gereden en waar dus ook nooit betaalde chauffeurs hebben gewerkt? Vindt u dat er sprake is van verdringing?
Het is niet aan mij om in te gaan op casuïstiek. In z’n algemeenheid kan ik wel zeggen dat bij de beoordeling of er sprake is van vrijwilligerswerk dat met behoud van uitkering verricht kan worden, onder andere getoetst wordt of de werkzaamheden voor een maatschappelijke niet-commerciële organisatie zijn en of de vergoeding voor de activiteiten niet hoger is dan de door de Belastingdienst gehanteerde maximale vrijwilligersvergoeding (dit jaar 150 euro per maand, 1.500 euro per jaar). Dit is om te voorkomen dat met het vrijwilligerswerk economisch voordeel wordt beoogd door de organisatie of de WW-gerechtigde waardoor verdringing van betaalde arbeid het gevolg kan zijn.
Hoe oordeelt u over deze beslissing van het UWV in het licht van de participatiesamenleving die de regering voorstaat?
Op 1 januari jongstleden zijn de regels met betrekking tot vrijwilligerswerk in de WW verruimd2. Hiermee wil ik meer ruimte geven aan vrijwilligerswerk. Vrijwilligers zijn waardevol voor de samenleving, en het werk dat zij doen is ook waardevol voor henzelf. Wel vind ik het belangrijk te voorkomen dat met het vrijwilligerswerk economisch voordeel beoogd wordt om zo verdringing van reguliere werknemers te voorkomen. Daarom is het aan het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering een aantal criteria verbonden, zoals bij mijn antwoord op vraag 2 aangegeven.
Wat vindt u van de praktijk die is ontstaan, waarbij de ene werkloze (met bijstandsuitkering) verplicht kan worden bepaald vrijwilligerswerk te doen, en de andere werkloze (met WW-uitkering) verboden wordt datzelfde vrijwilligerswerk te doen? Bent u het eens met de analyse dat hier sprake is van tegenstrijdigheden in het beleid die leiden tot een ongewenste situatie?
Voorop zij gesteld dat vrijwilligerswerk nooit verplicht kan worden. In het geval van het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in het kader van de tegenprestatie in de bijstand zijn twee belangrijke aspecten dat de activiteiten niet leiden tot verdringing en het vinden van een reguliere baan niet in de weg staan. Deze aspecten zijn ook van toepassing op het verrichten van vrijwilligers met behoud van een WW-uitkering. Het is aan respectievelijk de gemeenten en het UWV hier op toe te zien.
De wachttijd tussen tbs met voorwaarden en tbs met dwangverpleging |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het voor kan komen dat tbs-patiënten, van wie de tbs-behandeling met voorwaarden wegens de schending van die voorwaarden moet worden omgezet in tbs met dwangverpleging, zonder behandeling kunnen komen te zitten? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Voordat de tenuitvoerlegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging kan aanvangen, dient de uitspraak van de strafrechter onherroepelijk te zijn. Bij gebreke van een onherroepelijke titel kan de tbs-gestelde gedurende een periode inderdaad in afwachting van zijn behandeling komen te zitten. De Penitentiaire Beginselenwet biedt in dergelijke gevallen overigens de mogelijkheid om de tbs-gestelde in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum te plaatsen voor behandeling.
Bent u bekend met de zaak van C.R, die te lang niet de benodigde behandeling heeft gehad omdat de omzetting van tbs met voorwaarden in tbs met dwangverpleging ruim een jaar op zich heeft laten wachten?1 Wat is uw reactie op deze zaak?
Ja, ik ben bekend met de zaak van C.R. De zogenoemde procedure tot alsnog verpleging heeft in deze casus onwenselijk lang geduurd. In algemene zin geldt dat bij de procedure tot alsnog verpleging (de omzetting naar tbs met dwangverpleging) onderzocht wordt of er een alternatief is voor de tbs met dwangverpleging. In de casus C.R. hebben deze onderzoeken vanwege de benodigde zorgvuldigheid veel tijd in beslag genomen.
Geldt de door de Hoge Raad bepaalde maximaal toelaatbare wachttijd van vier maanden na afloop van de gevangenisstraf ook voor de tijd die maximaal mag zitten tussen bijvoorbeeld tbs met voorwaarden en tbs met dwangverpleging? Zo nee, waarom niet? Welke termijn acht uzelf toelaatbaar?2
Gedurende de tijd dat de procedure tot alsnog verpleging loopt, is geen sprake van een onherroepelijke beslissing en dus ook niet van wachttijd in de zin van tbs-passanten. De door de Hoge Raad bepaalde maximale termijn van vier maanden is niet van toepassing op de procedure tot alsnog verpleging. Van de periode die de procedure tot alsnog verpleging in beslag neemt, zijn geen cijfers beschikbaar.
Wat zijn de «extremen» in de wachttijden van de laatste maanden en welke redenen waren daarvoor?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor een tbs-plaats als tbs met voorwaarden is of nog moet worden omgezet in tbs met dwangverpleging?
In 2014 was de wachttijd tussen het onherroepelijk worden van het vonnis en opname in een forensisch psychiatrisch centrum gemiddeld 37 dagen.
Deelt u de mening dat een patiënt van wie de uitspraak over het opleggen van tbs nog niet onherroepelijk is in de tussentijd wel de benodigde behandeling dient te krijgen als artsen hiertoe adviseren omdat dit anders de resocialisatie niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van de forensische zorg is erop gericht dat iedere persoon met een strafrechtelijke titel de vereiste zorg en beveiliging krijgt. Binnen dit stelsel is ook ten aanzien van forensische zorg binnen het gevangeniswezen, waaronder preventief gehechten, veel veranderd. Belangrijk hierbij zijn de Penitentiaire Psychiatrische Centra (PPC), waar gedetineerden met de zwaarste psychiatrische problematiek, al dan niet in combinatie met een hoge beveiligingsbehoefte, kunnen worden geplaatst. De PPC’s hebben als doelstelling het diagnosticeren, stabiliseren en motiveren van gedetineerden. De behandeling is gericht op doorstroom naar andere vormen van zorg, zoals de GGz of (ambulante) zorgaanbieders. Indien er een acute/actuele behandelnoodzaak is, kunnen tbs-gestelden in een PPC worden geplaatst voor behandeling.
In navolging van de aanbevelingen van de «Taskforce Behandelduur tbs» wordt uitgewerkt hoe personen met een tbs-maatregel die in afwachting daarvan in het gevangeniswezen verblijven, in de laatste fase van hun detentie, voorbereid en gemotiveerd kunnen worden voor hun (latere) behandeling in een Forensisch Psychiatrisch Centrum.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een behandeling te lang wordt stilgelegd waardoor zoals in de zaak van C.R. de situatie van de patiënt alleen maar is verslechterd en ook de resocialisatie is bemoeilijkt?
Zie antwoord vraag 6.
Raamprostitutie in Utrecht |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos over raamprostitutie in Utrecht?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de Utrechtse prostitutiezone?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van prof. dr. Dina Siegel dat op basis van haar onderzoek geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is geweest van mensenhandel binnen de raamprostitutie van Utrecht?
De inhoud van dit onderzoek is mij niet bekend. Ik zal na de publicatie van het onderzoek met interesse kennis nemen van de inhoud.
Deelt u de mening dat de invoering van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 33 885) kan bijdragen aan het tegengaan van mogelijke verplaatsingseffecten van mensenhandel? Zo ja, wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik stel in mijn brief van 14 april 2015 aan uw Kamer3 ben ik van mening dat de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zal bijdragen aan de verbetering van de positie van de prostituee en aan het tegengaan van misstanden in de sector. Het in de Wrp voorgestelde landelijk vergunningstelsel voor seksbedrijven zal mogelijke verplaatsingseffecten binnen de prostitutiebranche tegengaan. Ik streef ernaar de nota naar aanleiding van het verslag voor de zomer aan uw Kamer te zenden.
In hoeverre heeft u zicht op het gemeentelijk prostitutiebeleid?
De nulmeting Wrp heeft een goede indruk gegeven van het prostitutiebeleid op gemeentelijk niveau. In mijn eerdergenoemde brief van 14
Bent u bereid inzicht te geven in het aantal rechterlijke uitspraken waaruit blijkt dat de afgelopen jaren medewerkers van verschillende exploitanten betrokken zijn geweest bij het faciliteren van mensenhandel zonder zich daarbij te baseren op de vertrouwelijke bestuurlijke rapportages van de politie die hebben geleid tot het intrekken van de exploitatievergunningen in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Rebel (PvdA) van uw Kamer4 is mijn ambtsvoorganger waar mogelijk al ingegaan op de opsporingsonderzoeken en veroordelingen die hebben plaatsgevonden en op de reden waarom daarvan geen totaaloverzicht te geven is.
Is het waar dat geen van de vijf exploitanten van raamprostitutie aan het Zandpad en de Hardebollenstraat strafrechtelijk zijn veroordeeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de hierboven genoemde bestuurlijke rapportages van de politie met aanwijzingen van mensenhandel? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de exploitanten en hun medewerkers momenteel niet worden vervolgd voor mensenhandel. Ook is er geen sprake van een veroordeling van deze personen voor dit feit. De politie heeft in 2013 op verzoek van de gemeente bestuurlijke rapportages opgemaakt die informatie bevatten uit de politiesystemen. De gemeente heeft vervolgens op basis van de ernst van het totaalbeeld van de verzamelde informatie besloten de lopende vergunningen in te trekken en nieuwe vergunningaanvragen te weigeren.
Deelt u de mening dat de vervaging van de grenzen tussen bestuurlijke handhaving en strafrechtelijke opsporing een aandachtspunt is? Zo ja, in hoeverre vindt u het geoorloofd dat bestuurlijke toezichtsbevoegdheden worden ingezet voor opsporingsdoeleinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat toezichthoudende en handhavende diensten altijd alert dienen te zijn op het onderscheid tussen de aan hen opgedragen taken en het zuiver toepassen van de bijbehorende bevoegdheden. In het algemeen geldt dat de politie onder bepaalde voorwaarden op grond van de Wet politiegegevens informatie kan delen met het bestuur, zodat het bestuur daarmee eigenstandige afwegingen kan maken. Een bestuursorgaan kan een vergunning intrekken als het aan de hand van voldoende concrete, objectieve en verifieerbare feiten en omstandigheden kan onderbouwen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Er is geen sprake van een vervaging van de grenzen tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving.
Waarom is er geen gebruik gemaakt van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Kamerstukken 32 676) als grondslag voor het intrekken van de exploitatievergunningen in Utrecht? Heeft dat te maken met de zwaardere bewijsmaatstaf in genoemde wet?
De toepassing van de Wet Bibob is een ultimum remedium waarvoor het subsidiariteitsbeginsel geldt. Dat betekent dat toepassing van de bevoegdheden waarin de Wet Bibob voorziet pas aan de orde kan komen als geen andere bevoegdheden kunnen worden aangewend. De gemeente Utrecht heeft mij meegedeeld dat de betreffende vergunningen op grond van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht dienden te worden ingetrokken en geweigerd.
Hoeveel Zandpad gerelateerde opsporingsonderzoeken hebben er plaatsgevonden door het parket Midden-Nederland en het Landelijk Parket?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de status van de ontwikkeling van de 162 definitieve werkruimten aan het Nieuwe Zandpad in Utrecht?
De gemeente Utrecht heeft mij meegedeeld eind april 2015 te zijn gestart met de procedure voor de selectie van partijen die de werkruimten voor raamprostitutie aan het nieuwe Zandpad gaan realiseren en verhuren aan exploitanten. De ingebruikname van de eerste werkruimte aan het Nieuwe Zandpad is verwacht in het voorjaar van 2017. Ik verwijs naar de brief van de gemeente Utrecht van 30 maart 2015 aan commissies van de gemeenteraad.5
Hoe groot is op dit moment de vraag van prostituees naar de Huiskamer Aanloop Prostituees (HAP) aan het Zandpad, inclusief het artsenspreekuur?
De vraag van de prostituees naar de HAP Zandpad is in de periode na de sluiting nauwkeurig bijgehouden. Er is een dalende trend van het aantal bezoekers waarneembaar. Op dit moment bezoekt gemiddeld 3 prostituees per 2 weken de huiskamer. De helft van de bezoekers gaat ook naar het artsenspreekuur.
Heeft u zicht op het welzijn van de ruim driehonderd prostituees die sinds het intrekken van de exploitatievergunningen op straat staan en al bijna twee jaar hun beroep niet uit kunnen oefenen?
Deze prostituees kunnen hun beroep nog steeds uitoefenen, maar niet meer in de Utrechtse raamprostitutie. Sinds de sluiting van de ramen is op verschillende manieren contact met hen gezocht en hulp aangeboden: door het blijven openstellen van HAP Zandpad na de sluiting (inclusief artsenspreekuur) en door outreachende hulpverlening per mail, telefoon en chat. De hulpverlening heeft ook een speciale website met informatie over het hulpverleningsaanbod en met informatie over de ontwikkelingen op het Zandpad. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door middel van onder meer de in mijn antwoord op vragen 5 en 9 genoemde antwoorden op eerdere schriftelijke vragen. De gemeente heeft mij meegedeeld dat het hulpverleningsprogramma nog steeds beschikbaar is. Ook hebben hulpverleners prostituees (die voorheen in de Utrechtse raamprostitutie werkten) bezocht op raamprostitutiezones in andere steden. Over het welzijn van de prostituees kan de gemeente geen algemene uitspraken doen, gezien de verschillen per persoon.