Examentraining die scholieren extern (moeten) inkopen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat scholen de examentraining die scholieren nodig hebben om zich voor te bereiden op hun centraal examen uit hun eigen bekostiging moeten financieren en niet voor rekening de scholieren of hun ouders bij een externe aanbieder moeten laten inhuren?
Het is de verantwoordelijkheid van scholen om eindexamenkandidaten goed voor te bereiden op de examens. De benodigde voorbereiding en eventuele school-eigen of ingehuurde examentraining verzorgen scholen vanuit hun eigen budget. Uiteraard staat het scholieren en ouders vrij om als particulieren naast datgene wat de school aanbiedt extra examentrainingen af te nemen bij een partij die zij daarvoor geschikt achten. Er is geen sprake van dat scholieren examentraining extern moeten inkopen.
Hoe beoordeelt u in dit licht dat scholieren hun cultuurkaart (CJP) kunnen aanwenden om bij één bepaalde aanbieder € 100,= korting te krijgen op examentraining?1
Het is een individuele keuze van kaarthouders van de cultuurkaart om gebruik te maken van de aanbiedingen die aan het cultuurkaarthouderschap verbonden zijn.
Onderkent u dat van de korting op examentraining voor scholen een stimulans kan uitgaan om juist examentraining af te schuiven op externe aanbieders?
Nee. Deze aanbieding is bedoeld voor individuele scholieren die extra willen oefenen in een specifiek vak. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van de school om de eindexamenkandidaten goed voor te bereiden op het examen.
Gaat u iets tegen deze constructie ondernemen? Zo ja, wat dan? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie voorgaande antwoorden.
Het bericht dat de Europese Commissie jarenlang te makkelijk nieuwe bestrijdingsmiddelen heeft toegelaten |
|
Henk van Gerven (SP), Eric Smaling |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ombudsman: EC laat landbouwgif veel te soepel toe», waaruit blijkt dat de Europese Commissie jarenlang te makkelijk nieuwe bestrijdingsmiddelen heeft toegelaten zonder voldoende gegevens over de veiligheid?1
Het artikel in Trouw refereert aan de uitspraak van de Europese Ombudsman op 18 februari 2016 2 inzake een klacht van PAN Europe tegen de Europese Commissie (EC). De Ombudsman geeft in deze uitspraak aan dat de EC zich te mild heeft opgesteld in haar taak om alleen stoffen goed te keuren die veilig zijn voor mens, dier en milieu. Ik vind deze uitspraak aanleiding om de huidige procedures aan te scherpen. De EC heeft reeds toegezegd de aanbevelingen van de Ombudsman over te nemen3. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de veiligheid van mens, dier en milieu in gevaar is of is geweest. Dit geeft de Ombudsman zelf ook expliciet aan in haar conclusies.
Daarnaast wordt bij de nationale beoordeling voor de toelating van middelen altijd gekeken of een middel veilig kan worden toegepast. Hierbij worden de aanvullend opgevraagde stofgegevens (zogenaamde «confirmatory data») altijd geadresseerd en beoordeeld door het Ctgb. Het betreft daarbij gegevens die reeds bekende onderzoeksresultaten verder moeten bevestigen.
Welke gevolgen heeft dit voor de veiligheid van mens, dier en milieu in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Europese ombudsman, die stelt dat het «onwettige praktijken» betreft? Welke gevolgen heeft dit voor het betrokken EU-directoraat-generaal voor gezondheid en voedselveiligheid?
Een groot deel van de uitspraak van de Ombudsman gaat over het gebruik van «confirmatory data»; gegevens die in eerste instantie ontbreken in het dossier voor volledige beoordeling, echter niet essentieel zijn voor de goedkeuring van de stof en later in het toelatingsproces van middelen worden ingevuld. De Ombudsman zegt hierover dat het concept van deze «confirmatory data» is gebaseerd op een te ruime interpretatie van Richtlijn 91/414/EEG, maar wel past binnen de huidig geldende gewasbeschermingsverordening.
Voor het EU Directoraat-Generaal Gezondheid (DG SANTE) betekent dit concreet dat op korte termijn verbeteracties moeten worden doorgevoerd. Het gebruik van «confirmatory data» moet beter worden ingebed in procedures en deze moeten scherper worden gehanteerd.
Kunt u verklaren en toelichten hoe deze giftige middelen door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) positief zijn beoordeeld? Welke stappen gaat u ondernemen richting het Ctgb?
In het rapport van de Ombudsman wordt specifiek ingegaan op 10 stoffen. Bij één van deze stoffen, pyridaben, treedt Nederland op als de rapporterende lidstaat. Bij de goedkeuring van deze stof heeft de EC aanvullende gegevens van de aanvrager geëist vanwege open onderdelen («data gaps») in de beoordeling. Geen van deze open onderdelen vormden reden voor bezorgdheid. Alle gevraagde «confirmatory data» zijn inmiddels aangeleverd en positief beoordeeld door het Ctgb. Het Ctgb heeft deze beoordeling inmiddels aangeboden aan de EC. De beoordeling is beschikbaar voor alle lidstaten en de EFSA voor commentaar.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze middelen van de Nederlandse markt te weren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vragen 1 en 2 is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de veiligheid van mens, dier en milieu in gevaar is en dat middelen van de Nederlandse markt moeten worden geweerd.
De aanvullend opgevraagde data worden vastgesteld in het Europese proces voor goedkeuring van de stof. Voordat middelen op de Nederlandse markt komen, beoordeelt het Ctgb het aangevraagde gebruik. Voor de middeltoelating moet een aanvraagdossier aan diverse datavereisten voldoen en bijvoorbeeld voldoende onderzoeken bevatten die de veiligheid bij juiste toepassing van het middel ondersteunen. Het Ctgb bestudeert het complete dossier- dus ook de aanvullend opgevraagde stofgegevens – voordat het Collegebesluit over toelating wordt genomen. Alle relevante onderzoeken zijn dus aanwezig. Door het Ctgb toegelaten middelen zijn veilig voor mens, dier en milieu als ze overeenkomstig het wettelijke gebruiksvoorschrift worden gebruikt.
Verder wordt verwezen naar het bericht »Monsanto vervalst studies Roundup» (Reformatorisch Dagblad, 20 november 2015). Ik heb uw Kamer hierover op 18 december 2015 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 343).
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen om de toelatingsprocedure te evalueren?
De Ombudsman heeft inmiddels op alle onderdelen verbetervoorstellen gedaan met als doel de werkwijze van de EC te verbeteren om te garanderen dat mens, dier en milieu binnen de EU effectief worden beschermd. De EC heeft inmiddels aangegeven de aanbevelingen op te volgen. Zo zullen procedures worden aangescherpt en zal de FVO (Food and Veterinary Office) worden verzocht audits uit te voeren bij de toelatingsautoriteiten in de lidstaten.
De Ombudsman heeft de EC gevraagd om binnen 2 jaar verslag uit te brengen over de ingevoerde verbeteracties. Ik zal de invoering van de aangekondigde acties nauwlettend volgen en het Ctgb heeft mij laten weten mij hierin te steunen. Wanneer de verbeteracties goed worden doorgevoerd, is verdere aanscherping van het toelatingsbeleid op dit onderdeel op dit moment niet noodzakelijk.
Bent u bereid om aanscherping van het toelatingsbeleid te bepleiten in de Europese Raden en bij de Europese Commissie en hiervoor medestanders te zoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid producenten van bestrijdingsmiddelen die niet de benodigde rapporten en bewijzen volledig en tijdig overhandigd hebben, en wiens producten schadelijk bleken zoals het geval is bij de neonicotinoïden, aansprakelijk te stellen voor de door hun producten veroorzaakte maatschappelijke- en milieuschade of om de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid producenten van bestrijdingsmiddelen die rapporten over schadelijke effecten achterhielden of verdoezelden aansprakelijk te stellen voor de door hun producten veroorzaakte maatschappelijke- en milieuschade? Bent u bereid onderzoek te doen naar de rapporten die het bedrijf Monsanto heeft achtergehouden / aangelengd over de kankerverwekkende eigenschappen van het middel glyfosaat?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Uitgehuwelijkt: ‘Teruggaan betekent mijn dood’’ |
|
Sadet Karabulut (SP), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Uitgehuwelijkt: «Teruggaan betekent mijn dood»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat vrouwen door hun familie, zijnde op vakantie buiten Nederland, worden gedwongen tot het sluiten van een huwelijk? Zo ja, wat doet u hier tegen? Zo nee, waarom niet?
Huwelijksdwang en achterlating beschouwt het kabinet als vormen van geweld. Huwelijksdwang, al dan niet in combinatie met achterlating, is verboden en strafbaar, en verhoudt zich op geen enkele wijze met de Nederlandse rechtsorde. Het gaat om ernstige schendingen van het recht van mensen om keuzen te maken over eigen lijf, leden en toekomst, over persoonlijk welzijn en brengt slachtoffers in ingrijpende loyaliteitsconflicten. Slachtoffers bevinden zich vaak in een afhankelijkheidsrelatie met familie waar zij zich niet makkelijk uit los kunnen maken. Het is extra schrijnend als de dwang wordt uitgeoefend door degenen die juist borg moeten staan voor genegenheid en voor het bieden van ontplooiingsmogelijkheden.
Het is buitengewoon moeilijk om vanuit Nederland te voorkomen dat vrouwen die op vakantie zijn in een land waarin ze familie hebben wonen, zich gedwongen voelen om daar een huwelijk te sluiten. Het kabinet zet daarom vooral in op preventie en voorlichting, zie de antwoorden op de vragen 5 en 6 hieronder.
Welke rechtsmiddelen heeft u om deze vrouwen te beschermen? Hoe zet u die rechtsmiddelen in?
Huwelijksdwang is strafbaar (artikel 284 Wetboek van Strafrecht (Sr). Daders kunnen maximaal twee jaar gevangenisstraf krijgen. Ook de voorbereiding van huwelijksdwang is sinds 1 maart 2016 strafbaar (artikel 285b Sr). Hierop staat een gevangenisstraf van maximaal een jaar. De verjaringstermijn van zes jaar vangt pas aan als een slachtoffer achttien jaar is geworden. Een slachtoffer heeft hierdoor tijd om als volwassene na te denken over de gevolgen van het gedwongen huwelijk en om aangifte te doen. Als een Nederlander of een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland iemand in het buitenland gedwongen heeft tot een huwelijk dan is vervolging in Nederland op zich mogelijk, zelfs als (de voorbereiding van) huwelijksdwang in dat andere land niet strafbaar is. Als een Nederlander of vreemdeling met een vaste verblijfplaats in Nederland in het buitenland slachtoffer is van huwelijksdwang kan de dader daarvoor in Nederland worden vervolgd.
Met de diverse wetswijzigingen van de afgelopen jaren beschikt het OM over voldoende wettelijke bevoegdheden om (voorbereiding van) huwelijksdwang op te sporen en te vervolgen. De opsporing en vervolging van huwelijksdwang is complex, omdat huwelijksdwang doorgaans een verborgen vorm van dwang is waarvan niet of nauwelijks aangifte wordt gedaan. Het is daarom belangrijk om ook in te zetten op preventieve maatregelen. De daartoe getroffen maatregelen betreffen voorlichting, bewustwording, mentaliteitsverandering, deskundigheidsbevordering en vroegsignalering (vgl. het antwoord op de vragen 5, 6 en 8).
Overigens geldt dat een in het buitenland gesloten huwelijk, als blijkt dat sprake is van huwelijksdwang, in Nederland niet zal worden erkend wegens strijd met de openbare orde. Verder kan betrokkene in Nederland om echtscheiding verzoeken. Afhankelijk van het toepasselijk recht op het huwelijk, kan ook om nietigverklaring worden verzocht. Het spreekt niet vanzelf dat een dergelijke echtscheiding of nietigverklaring in Nederland ook in het land waar het huwelijk gesloten is zal worden erkend. De volkenrechtelijke soevereiniteit van landen maakt dat zij, afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, in vergaande mate vrij zijn in het bepalen welke rechtsfeiten zij wel of niet erkennen. Zo lang betrokkene in Nederland verblijft, geldt zij/hij na de echtscheiding in Nederland in ieder geval als ongehuwd en staat het vrij om desgewenst een ander huwelijk te sluiten.
Hoeveel vrouwen die in Nederland woonachtig zijn, worden door hun familie op vakantie buiten Nederland gedwongen tot het sluiten van een huwelijk?
Het is inherent aan de aard van de problematiek, dat hierover geen harde gegevens beschikbaar zijn. Met het onderzoek van het Verweij Jonker Instituut dat op 29 september 2014 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is de (geschatte) omvang van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating voor het eerst in beeld gebracht2. Uit dit onderzoek blijkt dat het gaat om misstanden met een structureel karakter. De onderzoekers hebben een minimum omvang bepaald van 178 gevallen van achterlating voor de periode 2011–2012 op basis van registraties en dossieronderzoek. Een schatting door een groot aantal professionals voor dezelfde periode geeft een geschat aantal van minimaal 364 en maximaal 1631 gevallen van achterlating.
Deelt u de mening dat deze vrouwen geïnformeerd moeten worden over deze vorm van huwelijksdwang? Zo ja, hoe wordt dit gedaan en wordt daarbij ook aandacht besteed aan de bijkomende gevolgen van het sluiten van een religieus huwelijk? Zo, nee waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat voorlichting buitengewoon belangrijk is. Daartoe zijn ook de nodige maatregelen getroffen. Het Actieplan Zelfbeschikking 2015 – 2017 is inmiddels volop in uitvoering. De Minister van SZW heeft u op 31 maart jl. een rapportage gestuurd waarin de voortgang van dit actieplan wordt beschreven. Een aantal zaken hieruit noem ik hier: ieder jaar voor de zomervakantie wordt de campagne «Trouwen tegen je wil» herhaald met informatie over wat je moet doen als je bang bent te moeten trouwen tegen je wil of om te worden achtergelaten. De campagne is er op gericht jongeren te informeren over waar ze terecht kunnen voor advies en hulp. Op de site www.trouwentegenjewil.nl is ook informatie opgenomen over religieuze huwelijken en de regels daarover.
Ook is de brochure «Wat zegt de wet. Wat kun jij doen als professional» ontwikkeld, met als doel inzicht te geven in de mogelijkheden die ons recht biedt om slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating te helpen. De brochure gaat onder meer in op de strikte regels rond het wettig huwelijk: eerst wettig en dan pas religieus trouwen. Professionals in het veld kunnen met deze brochure mensen van waardevolle informatie voorzien.
In het project bespreekbaar maken van taboe-onderwerpen hebben voorlichters/ambassadeurs voorts de onderwerpen huwelijksdwang en achterlating bespreekbaar gemaakt in hun eigen kring, zowel mannen als vrouwen, om een verandering op gang te brengen.
Ten slotte moeten alle personen persoonlijk aangifte van vertrek doen als niet alle personen van hetzelfde adres tegelijkertijd naar het buitenland vertrekken. De gemeenteambtenaren van de Basisregistratie Personen zijn geïnstrueerd over hoe ze kunnen handelen bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating.
Deelt u voorts de mening dat de familie, die vrouwen op vakantie buiten Nederland dwingt tot het sluiten van een huwelijk, gewaarschuwd moet worden over de gevolgen daarvan voor de vrouw in kwestie en de gevolgen voor henzelf? Zo ja, hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het sluiten van een gedwongen religieus huwelijk, met de mogelijkheid van een echtscheiding eenzijdig door de vrouw, tot nog meer huwelijksdwang leidt? Zo ja, wat kunt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dit is mij niet bekend.
Op welke wijze informeert u mensen, zowel vrouwen als mannen, over de mogelijke gevolgen van deze religieuze huwelijken en echtscheidingen, zoals bewustwordingscampagnes en of pilots?
Met het onderzoek van de universiteit Maastricht dat op 11 februari 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is voor eerst onderzoek gedaan naar de aard en omvang van religieuze en kindhuwelijken.3 Het kabinet trekt tot en met 2017 jaarlijks een miljoen euro uit voor de aanpak van gedwongen huwelijken. De problematiek van religieuze huwelijken wordt nu meegenomen in de aanpak van gedwongen huwelijken. In alle bestaande voorlichting, projecten en interventies gericht op preventie worden de onderwerpen kindhuwelijken, religieuze huwelijken en de regelgeving daarover meegenomen. Het COA, de aanbieders van inburgeringscursussen, professionals, geestelijk bedienaren, docenten en gemeenten, krijgen informatie over religieuze huwelijken aangeboden. De informatie wordt tevens uitgereikt aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
Het bericht dat er aanhoudingen zijn gedaan bij de ontruiming van het gemeentehuis van Winterswijk |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom is de beslissing genomen het gemeentehuis in Winterswijk te ontruimen?1
De burgemeester heeft besloten het gemeentehuis te laten ontruimen nadat bleek dat de actievoerders niet de voorschriften en beperkingen in acht namen die door de burgemeester waren gesteld.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de mogelijkheid voor fracties om een openbare fractievergadering te houden?
Dit besluit tot ontruiming laat de mogelijkheid voor fracties om een openbare fractievergadering te houden onverlet.
Was deze ontruiming volgens u gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De beoordeling van de gerechtvaardigdheid van deze ontruiming komt toe aan de betrokken burgemeester. Deze legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties treedt niet in de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van deze ontruiming.
Vindt u dat thuiszorgmedewerkers het recht hebben om actie te voeren tegen het uitkleden van hun arbeidsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zou deze manier van actievoeren volgens u niet gerechtvaardigd zijn?
Ja, thuiszorgmedewerkers hebben het recht om desgewenst actie te voeren. Het is aan de burgemeester om ter handhaving van de openbare orde en veiligheid voorschriften en beperkingen te stellen waaraan de actievoerders zich dienen te houden. Indien actievoerders dergelijke voorschriften en beperkingen niet in acht nemen is het aan de burgemeester om daaraan consequenties te verbinden.
Het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat overheidsdiensten voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen die niet beschikken over internet, of niet vaardig zijn met internet?
Ik ben het er mee eens dat de overheid toegankelijk moet zijn voor mensen die zelfstandig kunnen en mogen handelen. Voor degenen die dat niet kunnen of mogen – zoals kinderen of mensen die onder curatele staan – moet de overheid toegankelijk zijn voor hun belangenbehartigers.
Overigens blijkt de groep ouderen die niet over internet beschikt flink af te nemen. De Unie KBO gaat bij hun berekening uit van 1,2 miljoen 65+»ers die geen toegang hebben tot internet. Dat is gebaseerd op de cijfers van het CBS uit 2013. Het CBS komt in 2015 tot 692.270 65+»ers. Dit is een sterke afname.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen om de algemene toegankelijkheid van overheidsdiensten te waarborgen, ook voor senioren en anderen die niet vaardig zijn met het internet of niet over internet beschikken?
De verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van diensten en informatie ligt bij de desbetreffende overheidsorganisaties. Het beleid dat via het programma Digitaal 2017 wordt uitgedragen, is dat er speciale aandacht moet zijn voor mensen die niet mee kunnen komen met de digitalisering, bijvoorbeeld door het behouden van alternatieve communicatiekanalen.
Overheidsorganisaties hebben veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Zij doen vaak gebruikersonderzoek. Via dit klantonderzoek onder burgers en bedrijven worden verbetersuggesties gevraagd. Hiervoor zijn diverse manieren van klantonderzoek voorhanden, zoals de Net Promoter Score voor de Publieke Sector of usability testen bij online diensten. Verbetering van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Door netwerken voor professionals als Gebruiker Centraal en het Kennis Centrum Dienstverlening (KING) worden professionals gestimuleerd klant- en gebruikersonderzoeken te doen en processen klantvriendelijker in te richten. Het programma Digitaal 2017 levert input en ondersteuning voor deze netwerken van professionals.
Websites van de overheid moeten voldoen aan de open standaard webrichtlijnen. Daarmee wordt het digitale contact met de overheid ook gemakkelijker. De webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniek onafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobile applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard webrichtlijnen. Digitaal 2017 heeft ondersteunend instrumentarium laten ontwikkelen in de vorm van de monitor «Gewoon Toegankelijk» die ruim 900 websites van de overheid automatisch toetst op criteria voor toegankelijkheid en gerichte feedback geeft om fouten te herstellen en te voorkomen. In het wetsvoorstel voor de Gemeenschappelijke Digitale Infrastructuur dat nu in voorbereiding is, wordt voor overheidsorganisaties een verplichting opgenomen om deze webrichtlijnen na te leven.
Voor mensen die niet vaardig zijn of niet over internet beschikken, zijn er de volgende mogelijkheden. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken.
Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden.
Door het convenant dat de Belastingdienst met de Koninklijke Bibliotheek heeft gesloten krijgen mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en over de mogelijkheid daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen. Daarnaast wordt op basis van dit convenant toegewerkt naar een netwerk van uiteindelijk 150 vestigingen in 2018 waar hulp bij het doen van aangifte zal worden geboden door maatschappelijk dienstverleners.
Het is de lijn van alle overheidsorganisaties dat – waar nodig – een alternatief kanaal beschikbaar is voor mensen die niet over middelen voor digitale communicatie beschikken, of die niet digivaardig zijn.
Welke alternatieven bestaan er op dit moment, voor burgers die niet over internet beschikken of niet vaardig zijn met internet om met de overheid te communiceren, naast de digitale overheidsdiensten?
Zie ook het antwoord op vraag 3.Veel overheidsorganisaties hebben digitale dienstverlening toegevoegd aan de traditionele vormen van dienstverlening en zullen die kanalen nog geruime tijd gebruiken. De overheidsorganisaties die het digitale kanaal als preferent kanaal hebben, hanteren veelal het click-call-face principe. Hierbij is het eerste contact digitaal, vervolgens is een informatienummer beschikbaar en indien nodig vindt persoonlijk contact plaats.
Blijven deze alternatieven voor minder digitaal vaardige burgers beschikbaar? Zo ja, blijven deze alternatieven permanent beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Hoe overheidsorganisaties omgaan met alternatieve kanalen is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende organisaties. Uiteraard dienen er alternatieven te zijn voor de mensen die tijdelijk of blijvend niet in staat zijn zelf te communiceren met de overheid of die de middelen niet hebben om thuis zelf digitaal zaken te doen.
Bent u het er mee eens dat digitale overheidsdiensten bruikbaar moeten zijn voor minder digitaal vaardige burgers, voordat burgers exclusief van digitale overheidsdiensten gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de borging van algemene toegankelijkheid van alle overheidsdiensten?
Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het regelen van de toegankelijkheid van hun informatie en diensten. U wordt in het kader van het programma Digitaal 2017 regelmatig geïnformeerd over de ontwikkelingen op het terrein van digitale dienstverlening. Verder wordt uw Kamer – na de ratificatie van het VN verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap – regelmatig op de hoogte gesteld van de voortgang van de implementatie van het Verdrag door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Hoe gaat u de motie Van Toorenburg/Oosenbrug over het bieden van alternatieven voor digitale diensten uitvoeren?2
Ik heb de motie beantwoord in de Voortgangsrapportage Digitaal 2017 (Kamerstuk 26 643, nr. 381). Zie ook het antwoord onder vraag 3, 4 en 5.
Het bericht dat een drugskoerier uit Curaçao, Curaçao niet meer in mag |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugskoerier mag Curaçao niet meer in?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze veroordeelde Curaçaoënaar niet meer op Curaçao mag terugkeren en hierdoor het probleem van Nederland wordt? Zo neen, waarom niet?
Het bericht ziet op een in Nederland wonende vrouw met een Nederlands paspoort die op de luchthaven Hato is aangehouden voor overtreding van de Opiumlandsverordening. Zij was voor haar aanhouding reeds eerder vier keer veroordeeld voor overtreding van de opiumwetgeving.
Het wetboek van strafrecht van Curaçao bepaalt dat bij veroordeling in bepaalde gevallen als bijkomende straf kan worden opgelegd de «ontzetting van het recht om enig land of openbaar lichaam van het Koninkrijk, waar de schuldige zijn woonplaats heeft, uit te reizen, dan wel het recht tot het inreizen in enig land of openbaar lichaam van het Koninkrijk». Bij Landsverordening van 9 december 2015 is de Opiumlandsverordening van Curaçao gewijzigd, zodanig dat bij veroordeling wegens een opiumdelict, de ontzegging van voormelde rechten door de strafrechter kan worden uitgesproken.
Niet in alle zaken wordt deze bijkomende straf gevorderd. In deze zaak is dat wel gebeurd, omdat er rekening is gehouden met het feit dat de verdachte reeds vier maal eerder is veroordeeld voor een zelfde delict. De ervaring leert dat personen die eenmaal zijn benaderd om als koerier te fungeren, benaderd blijven worden. In veel gevallen gaan ze uit angst, onmacht of wegens financiële problemen in op de vraag om verdovende middelen te vervoeren. Het vorderen van een reisverbod door het OM dient kennelijk dan ook als een bescherming van de (potentiële) koerier, die zich de volgende keer dat hij/zij wordt benaderd kan «beroepen» op het reisverbod. Zou mevrouw zijn ingeschreven op Curaçao, dan zou door het OM te Willemstad een reisverbod zijn gevorderd om Curaçao uit te reizen.
Het antwoord op vraag 2 en vraag 3 luidt gelet op het vorenstaande ontkennend.
Deelt u de mening dat Curaçao hierdoor Nederland het probleem in de schoot werpt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de drugskoerier haar celstraf moet uitzitten? Zo neen, waarom niet?
De tenuitvoerlegging van de door de rechter op Curaçao opgelegde straf valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van justitie aldaar. Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat veroordeelde criminelen de door de rechter opgelegde straf ondergaan.
Door de loop der dingen in deze casus (plegen delict, schorsing van de bewaring, uitreis, veroordeling tot een gevangenisstraf met gelijktijdige oplegging van een inreisverbod) ontstaat er wellicht een probleem met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Ik kan niet treden in de schorsing van de bewaring door de rechter-commissaris en de uitspraak van de rechter in eerste aanleg.
Hoeveel personen hebben, sinds de inwerkingtreding van paragraaf 11 «ontzetting van rechten (art. 1:64)» in het Wetboek van Strafrecht Curaçao, een terugkeerverbod gekregen naar Curaçao en waarom?
Dit is het eerste inreisverbod dat op grond van de (nieuwe) regelgeving is opgelegd aan een in Nederland wonende onderdaan van het Koninkrijk.
Kunnen alle landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden op dezelfde wijze personen het grondgebied ontzeggen? Zo neen, waarom niet?
Nee, in de Nederlandse wet is geen soortgelijke bepaling opgenomen. De casus die thans aan de orde is gesteld kan desgewenst door de Kamer worden betrokken bij de bredere discussie die wordt gevoerd over de regulering van vestiging binnen het Koninkrijk.
Het bericht ‘Menzis trekt na jaar boetekleed aan. Client met klacht over pgb-fraude niet serieus genomen’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgkantoor Menzis weigerde mogelijke pgb-fraude te onderzoeken?1
Er is geen sprake van een weigering van Menzis om mogelijke pgb-fraude te onderzoeken.
Zorgkantoor Menzis heeft mij laten weten dat signalen waaruit bleek dat bij Boriz BV mogelijk sprake zou zijn van fraude voor Menzis aanleiding zijn geweest om bij de Wlz-budgethouders die zorg inkopen bij Boriz BV versneld een huisbezoek af te leggen en materiële controle uit te voeren voor de in natura geleverde zorg.
Het is toch correct dat u eerder heeft aangegeven dat zorgkantoren bij een vermoeden van fraude er alles aan moeten doen om dit te onderzoeken? Zo ja, kunt u (nogmaals) toelichten welke rol u voor zorgkantoren ziet in het aanpakken van pgb-fraude? Zo nee, waarom is dit niet correct?
Ik ben inderdaad van mening dat een zorgkantoor bij een vermoeden van fraude al het mogelijke moeten doen om deze vermoedens te onderzoeken.
Op 14 april 2015 heb ik uw Kamer het vervolgrapport Thematisch onderzoek aanpak PGB-fraude van de NZa toegestuurd (TK 25 657, nr. 159). Dit rapport bevat een duidelijke beschrijving van de rol van het zorgkantoor bij de aanpak van pgb-fraude. Verder heb ik de Kamer op 7 december 2015 (TK 25 657, nr. 225) geïnformeerd over de laatste stand van zaken bij de aanpak van pgb-fraude. Ook die brief bevat informatie over de rol van het zorgkantoor bij de aanpak van pgb-fraude.
Wat vindt u ervan dat zorgkantoor Menzis zich geen aangewezen partij vindt als het gaat om het aanpakken van pgb-fraude? Hoe kan het dat het zorgkantoor hier niet het door u uitgezette beleid in de aanpak van fraude in de zorg uitvoerde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgkantoor Menzis pas een jaar na het indienen voor het eerst inhoudelijk op de klacht reageerde? Vindt u dit ook niet erg lang, zeker gezien de conclusie van het zorgkantoor dat het hierin geen enkele rol voor zich ziet weggelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoor Menzis mij laten weten dat zij in het dossier geen klacht hebben aangetroffen die ruim een jaar geleden zou zijn ingediend. Navraag bij «Anita» (een gefingeerde voornaam), haar advocaat en haar bewindvoerder heeft er ook niet toe geleid dat een kopie is overlegd van een klacht die een jaar geleden zou zijn ingediend.
Net als alle andere zorgkantoren kent Menzis een klachtenprocedure voor het behandelen van klachten van verzekerden over het zorgkantoor.
Anita heeft op 7 september 2015 bij het zorgkantoor een fraudemelding gedaan over zorgaanbieder Boriz BV. Dit signaal en andere, eerdere, signalen zijn voor het zorgkantoor aanleiding geweest voor het versneld uitvoeren van huisbezoeken en het uitvoeren van een materiële controle voor de in natura geleverde zorg.
Zorgkantoor Menzis heeft mij laten weten dat Anita vervolgens op 14 en 15 december 2015 mails naar het zorgkantoor heeft gestuurd die door het zorgkantoor als klacht in behandeling zijn genomen. Daarbij is ook haar eerdere mail van 7 september 2015 betrokken. Tijdens een op 12 februari 2016 in het kader van de klachtenprocedure gehouden hoorzitting bleek de klacht uitsluitend betrekking te hebben op de zorgaanbieder en niet op het zorgkantoor. De klacht is om die reden vervolgens op 19 februari 2016 ongegrond verklaard, hetgeen niets af doet aan het feit dat het eerdere signaal als fraudemelding is behandeld.
Wat vindt u van de manier waarop zorgkantoor Menzis met de klacht van «Anita» is omgegaan? Hoe kan het dat een klacht tot twee keer toe kan verdwijnen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het passend dat er bij zorgkantoor Menzis maar één persoon zou zijn geweest die de klacht kon afhandelen?
Op de klachtenafdeling van Menzis zijn meerdere personen werkzaam.
Wel is het zo dat bij de fraude-afdeling van Menzis één persoon is belast met de coördinatie van de contacten met de (ex-)cliënten van Boriz BV.
Kunt u begrijpen dat «Anita» verbolgen is over de manier waarop zorgkantoor Menzis haar klacht heeft behandeld en daarom een klacht indient bij de Nationale ombudsman? Kunt u uw antwoord toelichten?
Anita heeft de mogelijkheid om bij de Nationale ombudsman een klacht in te dienen over de manier waarop Menzis haar klacht heeft behandeld. De Nationale ombudsman kan dan een oordeel over de klachtbehandeling van Menzis uitspreken.
Erkent u dat het om kwetsbare cliënten gaat op wie zulke langdurige procedures veel impact hebben, wat ook extra zorgkosten met zich mee kan brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De melding van 7 september 2015 had betrekking op de zorgaanbieder Boriz BV en is voor het zorgkantoor aanleiding geweest voor het versneld uitvoeren van huisbezoeken en het instellen van een materiële controle voor de in natura geleverde zorg. De mails van 14 en 15 december 2015 heeft het zorgkantoor aangemerkt als klacht gericht tegen het zorgkantoor en als zodanig behandeld. De klacht bleek tijdens een op 12 februari 2016 gehouden hoorzitting uitsluitend betrekking te hebben op de zorgaanbieder en niet op het zorgkantoor en is daarom door het zorgkantoor ongegrond verklaard.
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat deze procedure tot extra zorgkosten heeft geleid.
Ziet u ook dat de handelwijze van zorgkantoor Menzis ontmoedigend is voor mensen die klachten hebben over mogelijk frauderende zorgverleners? Vindt u het terecht dat die door de houding van dit zorgkantoor hun gang kunnen blijven gaan?
Menzis heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van signalen waaruit bleek dat bij Boriz BV mogelijk sprake zou zijn van fraude versneld huisbezoeken heeft afgelegd en materiële controle heeft ingesteld voor de in natura geleverde zorg. Ik zie daarom niet in waarom dit andere verzekerden zou ontmoedigen om bij Menzis een melding te doen als er een vermoeden van fraude is door een zorgverlener.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van eerdere vragen aangaf dat Menzis zorgkantoor een onderzoek is gestart naar Boriz BV, en dat u in afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek geen oordeel kon geven over deze specifieke zaak? Kunt u hier inmiddels wel een oordeel over geven? Hoe verhoudt het feit dat Menzis dit onderzoek doet tot het feit dat ze geen rol voor zichzelf ziet in de aanpak van fraude met pgb’s?2
Het is correct dat Menzis naar aanleiding van eerdere signalen een onderzoek is gestart. In het kader van dat onderzoek worden huisbezoeken gebracht aan alle Wlz-budgethouders die zorg inkopen of recent ingekocht hebben bij Boriz. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Uit het feit dat Menzis dit onderzoek is gestart blijkt dat het niet juist is om te veronderstellen dat Menzis geen rol voor zichzelf zou zien bij de aanpak van pgb-fraude.
Vindt u dat Boriz BV naar aanleiding van de verschillende ingediende klachten, waarvoor zij op haar vingers is getikt door de klachtencommissie, voldoende verbeteringen/maatregelen doorgevoerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoor Menzis heeft mij laten weten dat zij de uitspraak van de klachtencommissie Gelderse Zorginstellingen betrekken bij hun onderzoek.
In 2013 is Boriz BV door de Inspectie op de Gezondheidszorg bezocht. De IGZ heeft mij laten weten dat de tijdens dat bezoek door IGZ geconstateerde tekortkomingen zijn opgepakt door Boriz BV. De informatie over mogelijke fraude bij deze zorgaanbieder heeft de aandacht van IGZ.
Is het waar dat Boriz BV ook «zorg in natura» levert? Zo ja, op welke wijze worden de klachten en meldingen van pgb-fraude meegenomen bij de financiering van naturazorg?
Boriz BV levert inderdaad ook natura-zorg. De controlewerkzaamheden van Menzis strekken zich ook uit tot de natura-gefinancierde zorg. Binnen het zorgkantoor worden de bevindingen met betrekking tot de pgb-gefinancierde activiteiten en de natura-gefinancierde activiteiten uitgewisseld.
Erkent u dat Boris BV via naturazorg (nog) gemakkelijker kan frauderen, omdat daar geen handtekeningen nodig zijn voor geleverde zorg in relatie tot de indicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij natura-zorg voert het zorgkantoor reguliere (formele en materiële) controles uit op de juistheid van ingediende declaraties. Als het zorgkantoor een onrechtmatigheid constateert, kan het zorgkantoor de declaratie afwijzen. Bij vermoedens van fraude is er tevens de mogelijkheid om een fraudeonderzoek in te stellen. Bij beide financieringsvormen vinden derhalve controles op rechtmatigheid plaats, maar de wijze waarop is verschillend.
Het bericht ‘Drugs- en wapensmokkel Woenselse Poort kinderlijk eenvoudig’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van alle aangetroffen vuurwapens en/of binnengesmokkelde contrabande van de afgelopen vijf jaar binnen de Woensele Poort?
De forensische GGz-instelling De Woenselse Poort bestaat uit een beveiligde zone (beveiligingsniveau 3) en een besloten zone (beveiligingsniveau 2). In beveiligingsniveau 3 wordt structureel gecontroleerd met detectiepoortjes en bagagescan, conform beveiligingseisen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). In beveiligingsniveau 2 van de instelling is de resocialisatie- en behandelafdeling gevestigd. De cliënten die daar verblijven werken met hun behandeling toe naar een zo zelfstandig mogelijk leven. Om op deze verzelfstandiging te worden voorbereid, krijgen de patiënten ook bepaalde vrijheden, passend bij de behandelfase. Voorafgaand aan de plaatsing op beveiligingsniveau 2 vindt bij iedere patiënt een risicotaxatie en -afweging plaats. Bij beveiligingsniveau 2 wordt derhalve geen detectiepoort of bagagescan ingezet. Hier wordt op indicatie bagage gecontroleerd en/of de persoon in kwestie gefouilleerd. Het incident van 25 februari 2016 heeft zich afgespeeld in de besloten zone met beveiligingsniveau 2.
In de afgelopen vijf jaar is geen vuurwapen aangetroffen binnen De Woenselse Poort. In beveiligingsniveau 3 zijn afgelopen vijf jaar wel drugs, een mobiele telefoon en een paar gebruiksvoorwerpen aangetroffen die zijn omgevormd tot een steekwapen (denk daarbij aan een bewerkte tandenborstel). In beveiligingsniveau 2 is gedurende deze periode drugs aangetroffen, en verschillende malen een mes of een gebruiksvoorwerp dat is omgevormd tot een steekwapen.
Kunt u een overzicht geven van alle aangescherpte maatregelen die bij deze kliniek zijn genomen sinds de «undercover» uitzending in 2011?1
Naar aanleiding van de door u genoemde uitzending van Undercover in Nederland heeft de DJI een onderzoek uitgevoerd naar de organisatorische, bouwtechnische en elektronische beveiliging van de instelling. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de volgende maatregelen zijn getroffen in beveiligingsniveau 2:
De volgende maatregelen zijn getroffen in beveiligingsniveau 3:
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de sindsdien genomen maatregelen, gelet op de invoer van het vuurwapen in de kliniek waarmee twee bewoners zichzelf onlangs van het leven hebben beroofd?2 Kunt u aangeven op welke wijze u de afgelopen jaren heeft toegezien op naleving van deze maatregelen?
In 2015 heeft DJI een Safety Security & Housing audit uitgevoerd; de beveiligingsmaatregelen en algehele staat van beveiliging (beveiligingsniveau 2 en 3) zijn hierbij positief beoordeeld. Ook bij een tussentijds toezicht van de Inspectie Veiligheid en Justitie in 2013 is geconstateerd dat De Woenselse Poort de gedane aanbevelingen had opgepakt. De Inspectie was tevreden over de wijze waarop de veiligheid werd vormgegeven. Het incident heeft zich afgespeeld in de besloten zone van de instelling (beveiligingsniveau 2) In beveiligingsniveau 2 worden geen detectiepoortjes of bagagescans gebruikt.
De politie heeft op basis van haar onderzoek geconcludeerd dat beide personen zelf hebben gekozen voor de dood. Door de politie wordt momenteel onderzoek gedaan naar de herkomst van het wapen. Door Bureau Veiligheid en Integriteit van DJI vindt een onderzoek plaats naar de beveiligingsaspecten van de afdeling. Daarnaast vindt vanuit behandelinhoudelijk perspectief een onderzoek plaats naar de toedracht van het incident. Dit onderzoek vindt plaats volgens de gestandaardiseerde PRISMA methode, onder leiding van een onafhankelijke, externe voorzitter.
De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft op 7 maart jl. een oriënterend bezoek gebracht aan de instelling naar aanleiding van het incident op 25 februari 2016. Op korte termijn volgt een tweede oriënterend bezoek omdat een aantal inhoudelijke vragen nog niet aan bod is gekomen. Op basis van deze bezoeken besluit de inspectie of aanvullend onderzoek nodig is.
Klopt het dat onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is van zelfmoord door de betreffende bewoners?3 Zijn er voldoende indicaties dit met zekerheid vast te kunnen te stellen, zo ja, welke? Vormt dit nog onderwerp van verder onderzoek door de Inspectie?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat cliënten voornamelijk via andere ingangen binnenkomen dan via de beveiligende hoofdingang? Is het correct dat daardoor geen effectieve controle kan worden uitgevoerd op de invoer van vuurwapens en contrabande?
Nee, dit klopt niet. De instelling kent twee zones: beveiligingsniveau 2 en beveiligingsniveau 3. Beide beveiligingsniveaus hebben een eigen, separate ingang. Bovendien is er geen vrije doorgang tussen de twee beveiligingsniveaus.
Is het correct dat bezoekers niet tot nauwelijks worden gecontroleerd op de invoer van vuurwapens en contrabande?
Bij de toegang tot beveiligingsniveau 3 wordt structureel gecontroleerd door middel van een detectiepoort en een bagagescan. Op indicatie kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld drugshonden. Bij de toegang tot beveiligingsniveau 2 is geen detectiepoort en bagagescan. Hier wordt steekproefsgewijs en op indicatie gecontroleerd.
Heeft u indicaties dat ook op andere manieren de invoer van verboden spullen gemakkelijk is te realiseren voor cliënten? Zo ja, welke?
Nee, de hierboven beschreven beveiligingsmaatregelen zijn erop gericht om de invoer van contrabande zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoe is het in de kliniek gesteld met de frequentie en de intensiteit van (kamer)controles op vuurwapens en contrabande?
Regelmatig worden kamers door het afdelingspersoneel en/of de beveiliging gecontroleerd. De frequentie is afhankelijk van het karakter van de afdeling en het betreffende beveiligingsniveau en natuurlijk op indicatie per cliënt.
Daarnaast zet De Woenselse Poort honden in voor het opsporen van drugs, op de afdelingen, in de binnentuinen en in toegangsruimtes. Daarmee worden zowel cliënten,medewerkers als bezoekers door de honden gecontroleerd.
Welke tijdelijke maatregelen worden door u c.q. de directie genomen in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat is gestart naar aanleiding van dit incident? Wanneer verwacht u de uitkomsten van dit onderzoek?
Na het incident is in de gehele besloten en beveiligde zone een kamer/kast-controle uitgevoerd. Hierbij zijn geen onregelmatigheden aangetroffen. Daarnaast is de toegangscontrole van de besloten zone direct na het incident aangescherpt en dit zal zo blijven tot de uitkomsten van de verschillende onderzoeken bekend zijn. Dit houdt onder andere in dat alle cliënten, hun bezoekers en alle bagage worden gecontroleerd bij binnenkomst. Er wordt een handscanner gebruikt, er wordt gefouilleerd en men checkt de bagage.
De uitkomsten van de twee onderzoeken, te weten het onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit en het behandelinhoudelijke onderzoek naar de toedracht, worden over enkele weken verwacht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg gevangeniswezen voorzien op 30 maart aanstaande?
Ja.
De waardevermeerderingsregeling |
|
Jan Vos (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de waardevermeerderingsregeling, waarvan de middelen uitgeput zouden zijn?1
Ja.
Is het waar dat het budget van 125 miljoen euro al is overschreden? Zo ja, met hoeveel?
Voor de interim waardevermeerderingsregeling geldt een budget van € 124,6 mln. Op dit moment is voor € 85 miljoen uitgegeven aan goedgekeurde aanvragen.
Is het waar dat daardoor vele aanvragen niet meer gehonoreerd kunnen worden? Zo ja, hoeveel?
Daarover kan nog geen uitsluitsel worden geven. Als alle ingediende aanvragen en aanvragen die op basis van schademeldingen nog kunnen volgen worden goedgekeurd zal het subsidieplafond ruim worden overschreden.
Was in voldoende mate bekend dat het hier niet ging om een open einde regeling, maar een regeling met een plafond?
Van het begin af aan was duidelijk dat de interim waardevermeerderingsregeling, die door de provincie Groningen is vastgesteld, een budget kende van maximaal 124,6 miljoen euro.
Op welke manier gaat u de motie-Bosman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 242) uitvoeren?
Genoemde motie verzoekt de regering om, bij de behandeling van de komende Voorjaarsnota te komen met een voorstel voor behoud van de waardevermeerderingsregeling in de oude vorm of een vergelijkbare regeling.
In het kader van de voorjaarsnota zal ik in het kabinet over deze motie spreken, vervolgens informeren wij de Kamer.
Deelt u de mening dat er een bepaalde mate van continuïteit tussen opeenvolgende regelingen moet zijn? Wanneer kan de vernieuwde regeling van start gaan?
Hierover zal ik u na besluitvorming in het kabinet over de voorjaarsnota berichten.
Het artikel 'Cipier met mes aangevallen' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cipier met mes aangevallen»1 en berichten van eerder deze week met als kop «Boeven de baas in de bajes»2 en het artikel «wie bewaakt de bewakers»?3
Ja.
Wat is uw reactie op deze zorgelijke berichten?
Op 3 maart jl. stuurde ik uw Kamer de antwoorden op de vragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) naar aanleiding van de artikelen «Boeven de baas in de bajes», «Bewaarders verraden cel-inspecties» en «Wie bewaakt de bewakers» uit de Telegraaf van respectievelijk 22 en 23 februari 2016. Hoewel de in deze artikelen geuite beweringen niet worden herkend in mijn organisatie, heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) toch gevraagd haar onderzoek naar integriteit te vervroegen. Integriteit binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) moet namelijk niet in twijfel getrokken kunnen worden.
Op maandag 29 februari jl. heeft een gedetineerde in de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen aan den Rijn getracht een medewerker te steken met een bot, afgerond mes, een zogeheten smeermes, dat tot de standaard cel-inventaris behoort. Door passend optreden van de medewerker is dit niet gelukt en liep hij slechts een lichte verwonding op. De gedetineerde is vervolgens geboeid afgevoerd en is uiteindelijk overgeplaatst naar een strafcel in een andere PI. Op een andere afdeling in de PI Alphen aan den Rijn heeft op diezelfde dag een gedetineerde een medewerker in het gezicht geslagen. De betrokken gedetineerde is – met behulp van collega’s – in een strafcel geplaatst en is inmiddels overgeplaatst naar een andere PI. Vier gedetineerden die later die dag bij het executief personeel terugkwamen op het laatstgenoemde incident en daarmee de orde verstoorden, zijn door het Intern Bijstand Team (IBT) in strafcellen geplaatst. De gedetineerden hebben zich hierbij niet verzet.
Beide personeelsleden hebben hun werkdag af kunnen maken, na gezien te zijn door de medische dienst.
Hebben inderdaad gevechten plaatsgevonden tussen gedetineerden en bewakers in de gevangenis in Alphen aan den Rijn en zo ja, hoe heeft dit kunnen plaatsvinden? Welke maatregelen heeft u, al dan niet in afwachting van nader strafrechtelijk onderzoek, getroffen ter bescherming van het personeel en de mede-gedetineerden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komen in het gevangeniswezen geweldsincidenten voor, al dan niet door gebruikmaking van messen? Is er reden naar aanleiding daarvan, beleid te maken cq. aan te passen?
De cijfers over de geweldsincidenten in het gevangeniswezen worden jaarlijks gepubliceerd in «DJI in getal». Uit deze cijfers blijkt dat het aantal fysieke geweldsincidenten tegen personeel per 100 bezette plaatsen is gedaald van 5,5 keer in 2010 tot 3 keer in 2015. Het aantal fysieke geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling per 100 bezette plaatsen is gedaald van 7,9 keer in 2010 tot 7,0 keer in 2015.
Bij binnenkomst in de PI’s worden gedetineerden gedurende twee weken gescreend en geobserveerd. Hierbij wordt onder andere gekeken naar eventuele veiligheidsrisico’s en zorgbehoeftes. In beginsel worden gedetineerden op de reguliere afdeling geplaatst, tenzij uit eerdergenoemde screening en observatie blijkt dat er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat, dan wel dat er sprake is van een zorgbehoefte. Indien er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat, wordt een gedetineerde op een afdeling met een hoog veiligheidsniveau geplaatst, zoals bijvoorbeeld de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden.
Om op elke afdeling de interne veiligheid te waarborgen, worden voor de medewerkers van DJI opleidingen, trainingen en oefeningen georganiseerd. Verder zijn er richtlijnen, maatregelen en protocollen opgesteld, waarin is vastgelegd hoe moet worden gehandeld bij onveilige situaties. Daarnaast is er binnen DJI een IBT dat een aanvullende bijdrage levert aan de veiligheid van medewerkers, justitieel ingeslotenen en de organisatie als geheel. De inzet van een IBT vindt plaats in situaties waarbij de veiligheid in het geding is of dreigt te zijn en deze niet op een gepaste wijze met de gebruikelijke middelen door de executieve medewerkers beheersbaar gehouden of gemaakt kan worden. Tot slot kan de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid van de Dienst Vervoer & Ondersteuning, waar nodig, ingezet worden voor zoekacties, ordehandhaving, evacuaties en ziekenhuisbewakingen.
Gelet op bovengenoemde cijfers en de reeds bestaande middelen ten aanzien van het borgen van de veiligheid, zie ik op dit moment geen aanleiding om nadere maatregelen te nemen.
Wat is uw reactie op de stelling in bovengenoemde artikelen dat criminelen over wapens, telefoons en drugs zouden beschikken? Als dit klopt, hoe kan dit en tot welke maatregelen leidt dit? Hoe wordt voorkomen dat contrabande de gevangenis in wordt gesmokkeld? Komt corruptie voor en hoe wordt dit tegen gegaan en aangepakt?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de eerdergenoemde vragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA), heeft binnen de inrichtingen het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Cruciaal hierbij is het in acht nemen van de zogeheten penitentiaire scherpte. Om te voorkomen dat contrabande de PI’s binnen komt, wordt door de medewerkers van DJI onder meer gebruik gemaakt van detectiepoorten en zogeheten bagagedoorlichtingssystemen. Verder wordt in de PI’s gewerkt met aanwezigheidscontroles van gedetineerden, reguliere en onaangekondigde cel-inspecties en urinecontroles. Voor de opsporing van drugs worden daarnaast ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder. Voor al deze toezichtmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties contrabande wordt aangetroffen.
Integriteit is een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Ik onderzoek de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Gelet op het bovenstaande zie ik vooralsnog geen aanleiding om over te gaan tot aanvullende maatregelen.
Beschikken de gevangenissen in Nederland over voldoende mogelijkheden en middelen teneinde smokkel tegen te gaan? Welke verbeteringen zijn wenselijk c.q. noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben de bewakers in de gevangenis van Alphen aan den Rijn voldoende ruimte en mogelijkheden bij de eigen directie om hun zorgen neer te leggen?
Zoals ik ook heb aangegeven in eerdergenoemde antwoorden op de Kamervragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA), kan een medewerker een misstand, zorg of signaal melden bij zijn direct leidinggevende. Die is gehouden een dergelijke melding goed af te doen. De leidinggevende dient voorts zorg te dragen voor een veilig klimaat voor de melder, indien nodig voor een goed (feiten)onderzoek en een goede afwikkeling van de zaak.
Mocht de melding de leidinggevende betreffen of er geen vertrouwen zijn bij de melder dat de melding goed wordt opgepakt, dan kan de melder zich ook richten tot het naast hoogste bevoegd gezag, de leidinggevende van de leidinggevende en uiteindelijk tot de secretaris-generaal. Daarnaast staat de mogelijkheid open zich buiten de organisatie te richten tot de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO).
De melder kan zich te allen tijde wenden tot een vertrouwenspersoon om hem bij te staan in het proces van de melding. De vertrouwenspersoon kan de melder van begin tot eind bij het proces begeleiden en mede zorgdragen voor het veilige klimaat en goede afhandeling van de melding. Mocht de casus zodanig zijn dat de melder anoniem wenst te blijven, dan kan de vertrouwenspersoon de melding doen bij het bevoegd gezag zonder de identiteit van de melder kenbaar te maken.
Ten slotte kan de melder, met of zonder vertrouwenspersoon zich binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) richten tot het meldpunt dat beheerd wordt door de integriteitcoördinator, indien er geen vertrouwen is in of bekendheid met de andere mogelijkheden. Deze mogelijkheid is binnen VenJ ingesteld om medewerkers zo goed mogelijk in de gelegenheid te stellen een misstand te melden.
Zodra via een van bovengenoemde mogelijkheden melding wordt gedaan van een mogelijke integriteitsschending, wordt door het bevoegd gezag hier onderzoek naar gedaan en worden – zo nodig – maatregelen genomen.
Zoals blijkt uit de berichten in de media, wordt in de praktijk niet altijd gebruik gemaakt van de verschillende mogelijkheden binnen V&J om zorgen, signalen en misstanden kenbaar te maken. Ik heb reeds naar aanleiding van de artikelen «Boeven de baas in de bajes» en «Bewaarders verraden cel-inspecties» uit de Telegraaf van 22 februari 2016 DJI gevraagd haar medewerkers nogmaals attent te maken op deze mogelijkheden.
Hoe en waar kunnen personeelsleden van de dienst justitiële inrichting terecht indien zij aanlopen tegen gevaarlijke of zelfs met de wet strijdig zijnde situaties? Zijn bijvoorbeeld vertrouwenspersonen aanwezig? Wat is het beleid op dit vlak?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u duiden wat is toegestaan in het contact tussen personeel en gedetineerden?
Ook binnen detentie dienen de fatsoensnormen in acht te worden genomen die gebruikelijk zijn in het maatschappelijk verkeer in de vrije maatschappij. Mondelinge en fysieke agressie worden niet geaccepteerd. Op dergelijk gedrag worden betrokkenen aangesproken en waar nodig worden straf- of disciplinaire maatregelen getroffen.
Welke disciplinaire maatregelen kunnen worden overwogen indien het personeel de regels overtreedt ten gunste van gedetineerden, bijvoorbeeld het verraden van celinspecties?
In het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn de disciplinaire straffen voor ambtenaren, waaronder ook de medewerkers van DJI vallen, neergelegd. In het geval van plichtsverzuim kan gekozen worden voor berisping (de lichtste straf), overplaatsing, vermindering van salaris, het terugzetten in salaris en ontslag (de zwaarste straf).
Wat is in het algemeen het beleid als het gaat om celinspecties? Hoe gaat dat in zijn werk?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de eerdergenoemde vragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA), worden er onaangekondigde cel-inspecties uitgevoerd, waarbij onder meer controle plaatsvindt op deuren, ramen, tralies, hang- en sluitwerk, hygiëne, vernielingen, defecten en verboden goederen. Tijdens uitgebreidere cel-inspecties bij grootschalige spitacties of bij vermoedens van aanwezigheid van contrabande worden onder meer gecontroleerd: celwanden, roosters, holle ruimtes, meubilair, matrassen, verlichting en kleding (op naden, zomen, banden, zakken, kragen). Als uit de cel-inspecties blijkt dat er verboden goederen zijn aangetroffen, wordt er een rapport tegen de gedetineerde opgemaakt en worden er al naar gelang de aard van de aangetroffen verboden goederen sancties getroffen.
Indien smokkelwaar wordt aangetroffen, wat zijn dan de sancties tegen de bewuste gedetineerde? Acht u deze afdoende of is er aanleiding actie op dit vlak te ondernemen?
Binnen de muren van DJI is het in het bezit hebben, het verhandelen of het gebruiken van drugs niet toegestaan. Wanneer contrabande wordt aangetroffen bij een gedetineerde kunnen, al naar gelang de aard en de omvang van de aangetroffen goederen, de volgende sancties volgen: afzondering in eigen cel of in een strafcel, het intrekken van verlof, degradatie van het plusprogramma naar het basisprogramma en het uitsluiten van promotie naar een regime met meer vrijheden of een penitentiair programma. Bij strafrechtelijke feiten wordt aangifte gedaan.
Mij is niet gebleken dat deze mogelijkheden ontoereikend zouden zijn. Daarom zie ik geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg inzake het gevangeniswezen voorzien op 30 maart aanstaande?
Ja.
De berichten ‘Cipiers aangevallen’ en ‘Wapens en drugs in gevangenis Alphen’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Cipiers aangevallen» en «Wapens en drugs in gevangenis Alphen aan de Rijn»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een gedetineerde een broodmes naar de cel weet mee te nemen zonder dat deze wordt gemist?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Oosten (VVD), was er sprake van een incident met een afgerond bot mes, een zogeheten smeermes. Een dergelijk mes maakt deel uit van de cel-inventaris waarover iedere gedetineerde beschikt. Tot deze inventaris behoort verder onder meer een vork, een lepel, een stoffer en blik, een koffiekop en een dweil.
Klopt het dat kenners al maanden wijzen op gevaarlijke situaties maar dat u de problemen categorisch blijft ontkennen? Zo ja, waarom?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA), die bij brief van 3 maart 2016 aan uw Kamer zijn toegezonden, en in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Oosten (VVD), heeft binnen de penitentiaire inrichtingen (PI’s) het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Het voorkomen van gevaarlijke situaties is een dagelijks proces dat continu de aandacht heeft van de medewerkers van DJI. Dit begint al bij het dagelijkse ochtendrapport waarin alle relevante kwesties op het gebied van onder andere zorg en veiligheid worden besproken. Signalen over risicovolle situaties worden door de inrichting serieus genomen en waar nodig opgepakt. Daarnaast beschikt iedere PI over een Commissie van Toezicht en worden incidenten binnen een PI gemeld bij de Inspectie Veiligheid Justitie en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Er is geen sprake van dat signalen over risicovolle situaties zouden zijn genegeerd.
Het onderzoeksrapport over christenvervolging door Boko Haram in Nigeria |
|
Raymond Knops (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Open Doors: In tien jaar tijd 11.500 christenen vermoord in Nigeria»1 over het door Open Doors gepubliceerde onderzoeksrapport «Crushed but not defeated»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over de analyse in het genoemde onderzoeksrapport, dat in Nigeria in tien jaar tijd, mede als gevolg van geweld door de islamitische terreurorganisatie Boko Haram en als gevolg van de invoering van sharia-wetgeving in de twaalf noordelijkste provincies, 9.000 tot 11.500 christenen zijn gedood, 13.000 kerken gesloten of verwoest, en 1,3 miljoen christenen op de vlucht zijn geslagen? In hoeverre verwacht u dat de trend van toenemende christenvervolging en maatschappelijke verwijdering tussen moslims en christenen in Nigeria zich in de komende jaren zal voortzetten?
De gruwelijkheden gepleegd door Boko Haram in Noordoost Nigeria zijn bijzonder zorgelijk. Vele christenen zijn vermoord en op de vlucht gejaagd. Het geweld van Boko Haram heeft sinds 2009 minstens 20.000 mensen het leven gekost en meer dan twee miljoen mensen op de vlucht gejaagd. De terreur treft zowel christenen als moslims in de regio en zet reeds bestaande spanningen tussen christenen en moslims verder op scherp.
Centraal Nigeria kampt al decennialang met geweldsuitbarstingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen (zoals vermeld in beantwoording Kamervragen 28 sept, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 456). Bijna dagelijks vinden er conflicten tussen de voornamelijk islamitische Fulani en Hausa herders en inheemse christelijke Berom boeren plaats. Sinds 2001 zijn er door deze conflicten alleen al in de stad Jos meer dan 4000 mensen vermoord. Etnische en religieuze factoren spelen bij dit geweld zeker een rol, maar de grondoorzaken van het geweld in de regio zijn grotendeels economisch. Veelal gaat het, naast veeroof, om conflicten over verleende privileges aan de inheemse bevolking, grondgebruik en toegang tot water. Zowel onder de christelijke Berom als onder de islamitische Fulani en Hausa bestaan gewelddadige groepen die aanvallen uitvoeren op burgers. De roep om wraak die daarop volgt leidt tot een moeilijk doorbreekbare vicieuze cirkel van vergeldingsacties tussen de betrokken groepen. Deze gemeenschappen hebben dan ook zwaar te lijden onder de terreur in de regio.
Het ontoereikende nationale en lokale beleid ten aanzien van de Fulani en Hausa, die door de overheid minder rechten en privileges krijgen toebedeeld dan de Berom, verergert spanningen en wakkert etnische en religieuze sentimenten aan. Criminele bendes die in de regio actief zijn maken daarnaast gebruik van de ontstane instabiliteit voor veeroof en het plegen van andere misdrijven. Bovendien lijken spanningen toe te nemen door landconflicten, als gevolg van onder andere klimaatverandering en een toestroom van vluchtelingen uit het Noordoosten.
De voortdurende gewelddadigheden tegen de burgerbevolking maken duidelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten tot dusver onvoldoende bescherming hebben kunnen bieden. Wel heeft het Nigeriaanse leger het laatste jaar enkele successen geboekt tegen Boko Haram, met als gevolg dat Boko Haram niet meer in staat is een omvangrijk territorium te controleren. Ook heeft de Nigeriaanse overheid onlangs aangekondigd weidegronden in kaart te brengen om op deze manier een oplossing te vinden voor het landconflict tussen de christelijke boeren en islamitische herders in Centraal Nigeria. Tegelijkertijd moeten we constateren dat de oorzaken van het geweld voortkomen uit een complexe combinatie van economische, culturele en religieuze spanningen tussen bevolkingsgroepen. Het zal tijd kosten om die oorzaken effectief aan te pakken en de ernstige gewelddadigheden die daar soms het gevolg van zijn te voorkomen.
Hoe verhouden de inspanningen van de Nederlandse regering om christenvervolging te voorkomen of te bestrijden3, zich tegenover de toegenomen christenvervolging in Nigeria?
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is sinds 2007 een prioriteit in het Nederlands mensenrechtenbeleid. De situatie in Nigeria laat zien dat deze inzet nog steeds hard nodig is. Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over religieuze minderheden die niet in vrijheid hun geloof kunnen belijden, zoals christenen in door Boko Haram gecontroleerde gebieden.
Nederland zet zich op verschillende manieren in voor religieuze minderheden, zoals beschreven in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» (Kamerstuk 32 735, nr. 78). De Nederlandse ambassade in Nigeria agendeert vrijheid van godsdienst en de strijd tegen Boko Haram regelmatig in besprekingen met de overheid en het maatschappelijk middenveld. Daarbij wijst Nederland de Nigeriaanse overheid op de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de burgerbevolking (zie beantwoording Kamervragen 28 sept, ref. 2015.564116). Deze inzet coördineert Nederland met de internationale gemeenschap, voornamelijk via de EU. De prioriteit die de EU toekent aan de strijd tegen Boko Haram komt tot uiting in het feit dat hiervoor een relatief nieuw instrument voor een meer geintegreerde crisisbeheersing wordt ingezet, resulterend in het Political Framework for Crisis Approach Boko Haram. Hieronder vallen onder andere de politieke dialoog, deradicaliseringsprogramma’s en ontwikkelingsprojecten.
Om religieus geweld te voorkomen zijn ruimte voor dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen en een kritisch denkende jeugd van cruciaal belang. Daarom steunt Nederland meerdere internationale ngo’s die zich in Nigeria inzetten op het gebied van de bevordering van godsdienstvrijheid, de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen en een kritisch denkende jeugd. Nederland steunt in dit kader het Centre for Humanitarian Dialogue (CHD), die sinds 2013 in Centraal Nigeria dialoog bevordert tussen bevolkingsgroepen. Ook steunt Nederland onderwijsprojecten van het Institute of War and Peace Reporting (IWPR), gericht op Noord Nigeriaanse jeugd die het risico loopt geradicaliseerd te worden. Deze projecten hebben als doel om polarisatie tegen te gaan en kinderen in Noord Nigeria te wapenen tegen extremistische ideeën door ze te stimuleren om zelf te denken.
Verder steunt Nederland via de EU de regionale troepenmacht Multinational Joint Task Force (MNJTF) in de strijd tegen Boko Haram, bestaande uit troepen uit Nigeria, Niger, Tsjaad, Kameroen en Benin. De EU heeft EUR 50 miljoen toegezegd. De MNJTF is met de financiële steun van donoren nu zo goed als operationeel.
Erkent u dat, zoals ook uw ambtsvoorganger Minister Timmermans aangaf, juist christenen in Afrika en het Midden-Oosten bijzonder groot gevaar lopen? Erkent u daarom dat het bagatelliseren hiervan, gegeven genoemde berichtgeving, niet langer houdbaar is? Erkent u voorts dat deze christelijke gemeenschappen daarom bijzondere bescherming verdienen?
Nederland zet zich wereldwijd actief in voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging voor iedereen. De situatie waarin christelijke minderheidsgroepen zich bevinden in het Midden-Oosten, maar ook in sommige delen van Afrika, waaronder Nigeria, is inderdaad zeer verontrustend. Deze groepen vragen onze bijzondere aandacht, die wij als kabinet dan ook zoveel mogelijk geven via de bilaterale en multilaterale kanalen die ons als overheid ter beschikking staan.
Welke concrete acties kan en moet Nederland ondernemen teneinde de falende Nigeriaanse overheid, zoals is vastgesteld door Open Doors en de Christian Association of Nigeria (CAN), effectiever te ondersteunen bij het bestrijden van het geweld van Boko Haram en het verzekeren van de vrijheid en veiligheid van alle Nigeriaanse burgers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een doodgeboren kindje niet wordt erkend |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom kan een doodgeboren kind geen vermelding krijgen in de BRP?1
Er wordt voor een levenloos geboren kind een akte van de burgerlijke stand opgemaakt, die wordt opgenomen in het register van overlijdensakten, maar er vindt geen inschrijving van een nieuwe ingezetene in de basisregistratie personen plaats. Inschrijving in de BRP geschiedt op grond van de geboorteakte, aangifte van verblijf en adres of ambtshalve.
Bent u bereid andere mogelijkheden te onderzoeken zodat doodgeboren kinderen wel wettelijke erkenning kunnen krijgen, maar ouders niet geconfronteerd worden met post van instanties, of problemen ontstaan met het erfrecht?2
Ja, ik ga onderzoek doen naar de mogelijkheden van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Ik betrek daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Ik doe het onderzoek in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Er is overigens al een wijze van een wettelijke erkenning van levenloos geboren kinderen in de vorm van registratie bij de burgerlijke stand, waarbij een akte van een levenloos geboren kind wordt opgemaakt die inhoudelijk overeenkomt met een geboorteakte. Gebleken is dat de bestaande regeling van de burgerlijke stand onvoldoende bekend is. Zo is de handelwijze van de gemeente Amsterdam die beschreven wordt in het artikel in het Parool niet nieuw, maar komt overeen met de bestaande werkwijze. Om een grotere bekendheid aan de regeling te geven, zodat ouders van levenloos geboren kinderen daarvan gebruik kunnen maken en een tastbaar officieel bewijs kunnen krijgen van het bestaan van hun kind, is een informatieblad over dit onderwerp geplaatst op rijksoverheid.nl.
Bent u bereid met een voorstel te komen hoe de wettekst kan worden gewijzigd zodat de voor veel ouders pijnlijke zin, «komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan» (artikel 2 Burgerlijk Wetboek, Boek 1) wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?3 BRP: Basisregistratie Personen
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Wolbert en Oosenbrug van 14 oktober 2015, is de formulering van artikel 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek er geenszins op gericht om het bestaan van een levenloos geboren kind te ontkennen. De formulering is een fictie («wordt geacht») en heeft tot doel om eventuele problemen op het terrein van het erfrecht te voorkomen door duidelijk vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen rechten en plichten kan hebben of kan overdragen aan andere personen. De Minister van Veiligheid en Justitie zal bezien of een wijziging van de tekst uitkomst kan bieden. Daartoe is advies gevraagd aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
Het interview 'Alle politieke partijen moeten Wilders aanvallen' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB), de hoogleraar Paul Frissen, die hij deed in een interview «Alle politieke partijen moeten Wilders aanvallen» op 1Limburg?1
Ja met deze uitspraken ben ik bekend.
Deelt u de mening dat een decaan van de NSOB, die verreikende invloed heeft op het denken en handelen van hoge ambtenaren, geen ideologische uitspraken kan doen zonder enige wetenschappelijke grond zoals «De bijl aan de wortel van onze democratie. Hij (Wilders) had onmiddellijk gecorrigeerd moeten worden. Dit is hartstikke gevaarlijk»? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Dergelijke uitspraken vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Er zijn grenzen ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting, met name wat betreft het verbod op discriminatie. Ik zie geen aanleiding om aan te nemen dat er hier sprake is geweest van het overschrijden van de wet en zie dus ook niet in waarom de uitspraken van de heer Frissen niet onder de vrijheid van meningsuiting zouden vallen. Dit geldt ook voor de academische vrijheid die zeer nauw samenhangt met de vrijheid van meningsuiting. Bij de academische vrijheid gaat het erom dat docenten van een onderwijsinstelling in vrijheid onderwijs geven, onderzoekers in vrijheid onderzoek verrichten en studenten in vrijheid onderwijs ontvangen. Zij hebben de vrijheid om eigen wetenschappelijke inzichten te volgen. Indien men vindt dat er een grens is overschreden dan is de weg naar de rechter de aangewezen weg.
Deelt u de mening dat dergelijke stigmatiserende uitspraken van een autoriteit als professor Frissen bijdragen aan een klimaat van demonisering en daarmee tot een verhoogd risico op een terroristische aanslag, zoals ten tijde van de moord op Pim Fortyun op 6 mei 2002? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zie ik de uitspraken van de heer Frissen in het kader van de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid. Dit zijn belangrijke rechtsbeginselen in ons stelsel. Een scherp debat moet kunnen binnen de grenzen van een democratische rechtsstaat en binnen het kader van andere rechtsbeginselen zoals het recht op gelijke behandeling.
Deelt u de mening dat de heer Paul Frissen niet meer te handhaven is als hoogleraar aan de Universiteit Tilburg en als decaan van de NSOB? Zo ja, bent u bereid er bij de respectievelijke Raden van Toezicht op aan te dringen gepaste actie te ondernemen om de heer Frissen uit zijn functies te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij dat we leven in een vrij land waar de overheid wetenschappers haar wil niet oplegt. Ik ben het ook op dit punt niet met u eens.
De beloningen in dienstverlenende non-profit organisaties in het onderwijs |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Top non-profit onderwijs verdient meer dan Minister»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uit dit onderzoek naar voren komende beloningen voor (top)functionarissen van de aan het onderwijs dienstverlenende organisaties en het feit dat verschillende van deze salarissen (ruim) boven het ministersalaris liggen?
De gepresenteerde bezoldigingen lagen onder de norm die in 2014 op deze functionarissen van toepassing was. In de meeste gevallen zelfs ruim beneden de norm. In het bericht wordt de bezoldiging in 2014 afgezet tegen de in 2015 in werking getreden norm van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (WNT-2). Daardoor ontstaat ten onrechte het beeld dat sprake zou zijn van overschrijding van de norm.
Acht u de hoogte van de salarissen van deze (top)functionarissen gerechtvaardigd, gelet op de aard en complexiteit van hun werk en de bijbehorende verantwoordelijkheden, in vergelijking met het werk van ministers en de daarbij behorende beloning? Zo ja, waarom?
Voor alle topfunctionarissen, ook deze, geldt een eenduidige wettelijke norm. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de bezoldiging ligt bij de Raden van Toezicht. Met de WNT, en daarvoor de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT), heeft het kabinet de bezoldigingscultuur sterk naar beneden toe genormeerd. Uit de recente evaluatie van de WNT (Kamerstuk 34 366, nr. 1, d.d. 15 december 2015) blijkt immers dat de maximumnorm een doeltreffend instrument is voor het normeren van de bezoldiging van leidinggevende topfunctionarissen. Ik vind dat de bezoldigingen ook in de onderwijssectoren redelijk, transparant, controleerbaar en handhaafbaar moeten zijn. Het is een goede zaak dat de bezoldigingen door de verlaging van de norm per 2015, met inachtneming van het overgangsrecht, dalen.
In hoeverre past de hoogte van de uit dit onderzoek naar voren komende salarissen binnen de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Wet Normering Topinkomens? Voor hoeveel (top)functionarissen met bestaande contracten geldt dat zij gebruik maken van de overgangsregeling en op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat ook hun salarissen zo snel als mogelijk voldoen aan de wettelijke kaders die gelden voor nieuwe contracten?
Zoals ik in het antwoord op vraag twee heb geschreven, valt de bezoldiging zoals genoemd in het onderzoek volledig binnen de geldende norm. Het overgangsrecht maakt deel uit van de wettelijke kaders. Het overgangsrecht biedt partijen de gelegenheid om de bezoldiging stapsgewijs te verlagen. Omdat de WNT ingrijpt in de contractvrijheid en omdat het recht op eigendom (waar bezoldigingsafspraken onder vallen) gewaarborgd moet worden, is het overgangsrecht nodig om de verlaging van de bezoldiging op redelijke wijze te kunnen realiseren.
In de WNT-jaarrapportage 2014 (Kamerstuk 30 111, nr. 91 bijlage, d.d. 15 december 2015) zijn de aantallen bezoldigingen onder het overgangsrecht en gemelde overtredingen opgenomen. In 2014 viel in het OCW-domein de bezoldiging van 33 leidinggevende topfunctionarissen (2%), 59 toezichthoudende topfunctionarissen (2%) en 28 extern ingehuurde topfunctionarissen (16%) onder het overgangsrecht. Er zijn drie overtredingen gemeld door de accountant. Deze zijn nog onderwerp van nader onderzoek. De overige normoverschrijdingen vallen onder het overgangsrecht. Om te stimuleren dat de topfunctionarissen hun bezoldiging versneld in lijn brengen met het WNT-maximum, heb ik in 2013 en 2014 reeds een moreel appèl gedaan op de bestuurders uit de onderwijs-, cultuur- en mediasector die bij invoering van de WNT op basis van overgangsrecht boven het WNT-maximum verdienden. Daaraan hebben bijna alle bestuurders gehoor gegeven.
Hoe hebben de salarissen van deze (top)functionarissen zich in de afgelopen jaren ontwikkeld en wat is uw oordeel hierover?
Voor beantwoording van deze vraag zijn de historische gegevens onvoldoende voorhanden.
Deelt u de mening dat in de publieke sector als geheel, en in het onderwijs in het bijzonder, soberheid moet worden betracht in de beloning van (top)functionarissen, zeker gelet op het feit dat onderwijzend personeel in de afgelopen jaren keer op keer met een nullijn is geconfronteerd?
Dit kabinet heeft besloten tot normering van topinkomens. Deze normering draagt uit dat publieke middelen op verantwoorde wijze doelmatig moeten worden besteed en dat de bezoldiging in balans moet zijn met de bestuurlijke complexiteit en het gewicht van de betreffende functie. Dit geldt ook voor het onderwijs. Een evenwichtige inkomensontwikkeling is ook voor deze organisaties een gezond uitgangspunt.
Is het waar dat een groot deel van de betreffende organisaties de jaarrekeningen niet uit eigen beweging publiceren? Deelt u de mening dat door álle betreffende organisaties absolute transparantie over de beloningen van hun (top)functionarissen moet worden betracht? Zo ja, wat kunt u doen om hiervoor te zorgen?
Nadat enige tijd geleden is geconstateerd dat in de sectoren primair onderwijs en voortgezet onderwijs nog niet alle besturen de mening waren toegedaan dat jaarverslagen onverkort openbaar moeten worden gemaakt, zijn – mede ter uitvoering van de motie Ypma / Jasper van Dijk van 29 oktober 2015 over het publiceren van jaarverslagen (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 38) – inmiddels de nodige afspraken gemaakt om die openbaarmaking te regelen. Dat is geschied door opname in de verschillende codes goed bestuur (branchecodes). Ik hecht aan deze transparantie en houd de naleving daarvan nauwlettend in het oog.
De “Erfelijkheidstest voor alle mensen met een kinderwens” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de tv-uitzending over de «Erfelijkheidstest voor alle mensen met een kinderwens» gezien? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De betrokken instellingen zijn vrij om dit aanbod te doen, zie ook de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Wat vindt u ervan dat de academische centra AMC en VUmc per 1 mei 2016 met spreekuren voor alle toekomstige ouders beginnen, waarin getest wordt of zij een gen dragen dat kan leiden tot een kind met een erfelijke ziekte?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welk wettelijk kader valt het uitvoeren van een dergelijke screening?
Een dragerschapstest valt niet onder de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) aangezien het niet gaat om het opsporen van kanker of onbehandelbare aandoeningen. Het gaat om het genetisch testen van een toekomstig ouderpaar om te beoordelen of zij een verhoogde kans hebben op het krijgen van een kind met een foetale afwijking: er is nog geen sprake van een vrucht.
Het klinisch genetisch onderzoek dat bij de dragerschapstest aan de orde is, valt wel onder de vergunningplicht zoals gedefinieerd in artikel 2 Wet op Bijzondere Medische Verrichtingen (WBMV). In Nederland hebben alle UMC’s, of het bij het UMC gevestigde klinisch genetisch centrum, een WBMV-vergunning voor klinische genetica.
Verder zijn uiteraard ook de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) van toepassing, al zijn deze niet specifiek op deze zorgvorm toegesneden.
Is een dergelijke screening vergunning plichtig? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt een dergelijke screening bij de academische centra in Amsterdam zich tot uw voorstellen in Kamerstuk 32 793, nr. 199?
In genoemde brief ga ik in op de ontwikkelingen rond preventief zelfonderzoek. Bij de dragerschapstest gaat het niet om de gezondheid van de te onderzoeken personen en in dat opzicht valt het buiten de door de Gezondheidsraad gehanteerde brede definitie van health checks luidende: «een eenmalig of periodiek medisch onderzoek, zonder medische indicatie en buiten collectief bevolkingsonderzoek, bestaande uit een of meer tests of testonderdelen met als doel mensen te informeren over (risico’s voor) hun gezondheid om geruststelling, gezondheidswinst of handelingsopties te verkrijgen».
Er zijn vanuit de klinische genetica voldoende waarborgen om dit zorgaanbod kwalitatief in goede banen te leiden. De dragerschapstest als zodanig is immers geen nieuwe ontwikkeling binnen de klinische genetica. Op medische indicatie wordt deze al langer aangeboden.
Vanuit het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) wordt momenteel onderzoek gedaan naar dragerschapstests2. Met huisartsen uit Noord-Nederland onderzoekt UMCG hoeveel stellen uit hun praktijken deze dragerschapstest willen doen en wat de psychologische impact van het aanbieden van de test is op hen én op degenen die de test niet doen. Als het onderzoek in het UMCG nog tot specifieke aanbevelingen leidt, wordt van de beroepsgroep van klinisch genetici verwacht dat zij die bevindingen waar nodig opnemen in hun richtlijnen voor dragerschapstests.
De World Check databank |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal namen op nationale terrorismelijst verdubbeld»?1
Het aantal personen en organisaties op de nationale terrorismelijst is het afgelopen jaar flink toegenomen en zal naar verwachting de komende periode nog verder toenemen. Dit ligt in lijn met het voornemen van het kabinet als aangegeven in de Kamerbrief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 285) en de recent aangenomen afspraken als uitkomst van de gezamenlijke bijeenkomst van het Global Counterterrorism Forum (GCTF) en de anti-ISIS coalitie op 11 januari jl. in Den Haag (Kamerstuk 27 925, nr. 584). Op grond van Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn lidstaten verplicht tot het bevriezen van tegoeden van personen en organisaties die terroristische daden plegen, proberen te plegen, daaraan deelnemen of deze daden mogelijk maken. De wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan de bevriezingsmaatregel is vastgelegd in een openbaar protocol (Procedures totstandkoming en beëindiging van bevriezingsmaatregelen terrorisme).
Bent u bekend met het bericht «VICE News Reveals the Terrorism Blacklist Secretly Wielding Power Over the Lives of Millions»2 en het bericht «Revealed: The secret international blacklist that can lock you out of your bank account»?3
Ja. World-Check, beheerd door Thomson Reuters, is een databestand met daarin opgenomen een verzameling van open-bron (en derhalve publieke) gegevens. Deze verzamelde gegevens worden tegen betaling aangeboden aan onder meer financiële instellingen ten behoeve van KYC (know your customer/ken uw cliënt) en CDD (customers due diligence) procedures.
World-Check is geen databestand dat zich puur en alleen richt op terroristische activiteiten of terrorismefinanciering. De verzamelde gegevens richten zich daarnaast op diverse vormen van criminaliteit, zoals witwassen, corruptie, georganiseerde misdaad, maar ook PEP (politically exposed person) monitoring.
Overigens wordt de informatie niet actief aan banken en overheidsdiensten verstrekt. Banken en overheidsdiensten kunnen de informatie (tegen betaling) raadplegen om hen te helpen risico’s met betrekking tot bijvoorbeeld voornoemde vormen van criminaliteit te onderkennen.
De indicatie «terrorisme» wordt door World-Check gegeven als personen of organisaties ergens ter wereld op terrorisme-/sanctielijsten zijn opgenomen. De tegoeden van deze personen en organisaties zijn dus al bevroren, op het moment dat de gegevens door World-Check beschikbaar worden gesteld.
Ik neem kennis van de stelling van Thomson Reuters dat meer dan 300 inlichtingendiensten en overheidsinstellingen gebruik maken van de World-Check databank.
Bent u bekend met de «World-Check»-databank, beheerd door Thomson Reuters, en recente berichtgeving waaruit blijkt dat deze dienst bestaat uit een lijst met individuen en organisaties die in verband worden gebracht met terroristische activiteiten? Bent u bekend met het feit dat deze informatie tevens wordt verschaft aan banken en overheidsdiensten, met als gevolg dat tegoeden van deze personen en organisaties kunnen worden bevroren? Wat vindt u van de stelling van Thomson Reuters dat meer dan 300 inlichtingendiensten en overheidsinstellingen gebruik maken van de World Check databank?4
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse overheid of hebben Nederlandse overheidsinstellingen of inlichtingendiensten in het verleden ooit gebruik gemaakt van de World Check-databank? Zo ja, op welke manier zijn aspecten als databescherming, en bescherming van mensenrechten en privacy hierbij in acht genomen?
Ja, Nederlandse financiële instellingen, waaronder ook overheidsinstellingen, hebben toegang tot en maken gebruik van World-Check. Zoals aangegeven gaat het om verzamelde open-bron gegevens. Er kan naslag worden gepleegd in het databestand om te zien of er personen en/of organisaties ergens ter wereld door een land op een sanctielijst zijn geplaatst. Diverse sanctielijsten worden daaronder begrepen. Het kan daarbij gaan om sancties tegen terroristische personen en organisaties, maar ook om andere internationale en Europese sanctieregimes, zoals bijvoorbeeld individuen in Libië en Rusland. World-Check neemt namelijk ook de door de VN Veiligheidsraad aangekondigde sancties over in hun databestand. Aspecten als databescherming en bescherming van mensenrechten en privacy worden hierbij in acht genomen.
Ziet u enig verband tussen de verdubbeling van het aantal individuen op de Nationale Terrorismelijst en de bestaande World Check-databank? Bestaat er enige uitwisseling tussen deze beide databestanden?
Het kabinet heeft altijd benadrukt dat de private sector betrokken dient te worden in de strijd tegen terrorismefinanciering. Er is echter geen verband tussen de verdubbeling van het aantal individuen op de Nationale Terrorismelijst en het bestaan van de World-Check databank. Er is ook geen sprake geweest van directe uitwisseling tussen deze beide databestanden. Wel zijn de actuele VN-, EU-, internationale en nationale terrorismelijsten te raadplegen via het databestand van World-Check. Overigens is onlangs in EU verband afgesproken dat overheden meer zullen gaan inzetten op informatie-uitwisseling ten behoeve van terrorismebestrijding.
Zijn er signalen bij u bekend dat Nederlandse banken gebruik maken van de informatie die via de World Check-databank beschikbaar is? Zo ja, beschouwt u dit wenselijk? Zo nee, bent u met het oog op de aangehaalde berichtgeving hierover bereid dit te onderzoeken?
Ja. Banken wereldwijd, waaronder Nederlandse banken, maken gebruik van de informatie die via World-Check beschikbaar is. De informatie over personen en organisaties die op een of meerdere sanctielijsten zijn geplaatst, is openbaar en wordt gepubliceerd op het internet. World-Check is een van de aanbieders die deze informatie aanbiedt, naast andere informatie die banken nodig hebben om het «know your customer/ken uw cliënt» proces uit te voeren. World-Check is inmiddels uitgegroeid tot een «industry standard» voor dergelijke informatie. Het is uiteraard aan de instellingen zelf om te bepalen in hoeverre de geleverde informatie voldoende betrouwbaar wordt geacht ten behoeve van het klantenacceptatieproces. Databestanden, zoals die van World-Check, kunnen behulpzaam zijn bij het inzichtelijk maken van financieringsstromen door en aan terroristische organisaties. Zorgvuldigheid is daarbij geboden.
Het bericht ‘Wetgeving hoeft niet te worden veranderd om voor levenloos geboren kinderen een geboorteakte op te maken’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «wetgeving hoeft niet te worden veranderd om voor levenloos geboren kinderen een geboorteakte op te maken»1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de opmerking van hoogleraar kinder- en jeugdrecht, de heer Doek, dat het opmaken van een geboorteakte van een levenloos geboren kind geheel in lijn is met het VN-Kinderrechtenverdrag dat Nederland in 1995 heeft ondertekend? Zo nee, waarom niet? Sluit u uit dat de huidige praktijk in strijd is met dit Verdrag? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te regelen?
Er wordt op grond van artikel 19i van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een akte van een levenloos geboren kind opgemaakt. Daarbij wordt geen minimumduur van de zwangerschap gehanteerd om de akte op te maken. De Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit heeft over dit onderwerp in 2006 een Officiële Mededeling uitgebracht waarin ambtenaren van de burgerlijke stand erop worden gewezen dat het opmaken van een akte van levenloos geboren kind niet afhankelijk is van de termijn van de zwangerschap.
De Officiële Mededeling is destijds gepubliceerd in de Staatscourant2 en is onlangs nogmaals onder de aandacht gebracht van de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). Een akte van een levenloos geboren kind bevat de volgende gegevens: voornaam of voornamen en geslachtsnaam van het kind, dag en zo mogelijk uur en minuut van geboorte, plaats van geboorte, geslacht van het kind, alsmede de gegevens van de ouders en van degene die de aangifte heeft gedaan.
Desgewenst kunnen de ouders ten aanzien van de geslachtsnaam van het kind, als het de eerstgeborene is, naamskeuze doen. De keuze voor de geslachtsnaam is niet bindend voor eventuele volgende kinderen. De gegevens die worden opgenomen in de akte van een levenloos geboren kind komen overeen met de gegevens in een geboorteakte.
De huidige regeling sluit aan bij het Kinderrechtenverdrag, dat bepaalt dat de geboorte van een kind wordt geregistreerd en dat het kind een naam krijgt.
Er wordt immers een akte van de burgerlijke stand opgemaakt waarin ook de namen van het kind worden opgenomen. Hierdoor wordt de identiteit van het kind vastgelegd. Een akte van de burgerlijke stand is een officieel document met een bijzondere bewijskracht, namelijk de bewijskracht van een authentieke akte.
Klopt het dat voor een kind dat levenloos ter wereld is gekomen slechts een akte wordt opgemaakt voor het register van overlijden ex artikel 1:19i BW, maar dat er geen akte van geboorte wordt opgemaakt en het kind dus niet is terug te vinden in of via de Basisregistratie Personen (BRP)? Zo ja, waarom wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid ambtshalve, zonder geboorteakte, ex artikel 2:2 Wet BRP een levenloos ter wereld gekomen kind in de BRP in te schrijven indien de ouders aangeven dit te wensen?
Er wordt voor een levenloos geboren kind een akte van de burgerlijke stand opgemaakt, die wordt opgenomen in het register van overlijdensakten. Zie het antwoord op vraag 2.
Het kind wordt niet opgenomen in de BRP. Inschrijving in de BRP geschiedt op grond van de geboorteakte, aangifte van verblijf en adres of ambtshalve. Van de bevoegdheid tot ambtshalve inschrijving conform art. 2.2 Wet BRP mag alleen gebruik gemaakt worden als inschrijving op grond van aangifte van de betrokkene ten onrechte achterwege is gebleven.
Bent u ermee bekend dat sommige ouders een sterke behoefte hebben aan een landelijke registratie van hun dood geboren kind teneinde de familiebanden en/of stamboom ook voor latere generaties vindbaar te laten zijn?
Ja, ik ben hiermee bekend. Ik wil erop wijzen dat de akte van een levenloos geboren kind wordt bewaard in de registers van de burgerlijke stand en daardoor vindbaar en raadpleegbaar is.
Bent u bereid te onderzoeken hoe aan deze sterke behoefte van sommige ouders tegemoet kan worden gekomen en daarbij de lopende discussie in België mee te nemen? Kunt u tevens onderzoeken welke mogelijkheden er als alternatief voor de BRP zijn om levenloos geboren kinderen, op verzoek van ouders, digitaal traceerbaar te laten zijn en op te nemen in een officieel register, bijvoorbeeld door een koppeling te leggen tussen de gegevens van de ouders in de BRP en de akte van overlijden van het levenloos geboren kind zonder dat deze zelfstandig in de BRP ingeschreven wordt?
Ja, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
De huidige discussie in België gaat met name over de gegevens die worden opgenomen in de akte van een levenloos geboren kind. Zo is een van de voorstellen om, naar Nederlands voorbeeld, de geslachtsnaam van het kind in de akte op te nemen.
Bent u ermee bekend dat sommige ouders niet door de ambtenaren van de Burgerlijke Stand worden geïnformeerd over de mogelijkheid een akte van een levenloos geboren kind te ontvangen, bij een zwangerschap van minder dan 24 weken? Bent u bereid de communicatie hierover naar deze ouders te verbeteren?
Ik ben daarmee bekend en heb al actie ondernomen door contact op te nemen met de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de NVVB, om de bestaande regeling nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen. Ook heb ik de informatievoorziening voor ouders verbeterd door een informatieblad over dit onderwerp te plaatsen op rijksoverheid.nl (vgl. het antwoord op vraag 2).
Een rapport over import door IS van onderdelen voor de productie van IED’s (Improvised Explosive Devices- geïmproviseerde bommen) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het rapport «Tracing the supply line of components used in Islamic State IEDs», waarin wordt geconcludeerd dat 51 commerciële entiteiten en 20 landen, waaronder Nederland, andere EU-landen en Turkije, betrokken zijn bij de import door Islamitische Staat (IS) van onderdelen voor de productie van zelfgemaakte explosieven, IED’s?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen van de opstellers van het rapport dat IS, kennelijk met groot gemak en op grote schaal, onderdelen voor de productie van IED’s kan importeren?
Het genoemde rapport stelt een zorgwekkende kwestie aan de orde en het kabinet heeft veel waardering voor het uitgevoerde onderzoekswerk. Voor een groot deel betreft het goederen die ooit op legale wijze in het gebied zijn terecht gekomen ten behoeve van civiel gebruik.
Het kabinet neemt de dreiging van door terroristen zelf gefabriceerde explosieven zeer serieus. Daarom zijn binnen de Nationale Contraterrorismestrategie en het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme maatregelen genomen om de beschikbaarheid van grondstoffen voor explosieven te beperken en bedrijven te verplichten om verdachte transacties te melden.
Nederland is in eerder stadium al door de schrijvers van het rapport op de hoogte gesteld van de vondst van een vat waterstofperoxide met herkomst Nederland met een begeleidend verzoek om feitelijke informatie. Destijds is de Douane opdracht gegeven onderzoek te doen naar de betreffende transactie. Daaruit bleek niet dat er sprake was van een overtreding of van een strafbaar feit. Dientengevolge was er in deze casus ook geen reden voor verdere vervolging.
Zoals ook in het rapport te lezen is, verwerft IS deze goederen niet noodzakelijkerwijs rechtstreeks maar eigent het zich deze goederen in bepaalde gevallen wederrechtelijk toe.
Hoe verklaart u dat IS aan deze onderdelen kan komen? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op het gegeven dat ook een van een Nederlands bedrijf afkomstige component in handen van IS terecht is gekomen?
Het merendeel van de in het rapport beschreven goederen betreft goederen met civiele toepassingen waarop bijgevolg geen exportcontrolewetgeving van toepassing is.
De goederen met Nederlandse herkomst die zijn aangetroffen in Irak zijn niet rechtstreeks door IS verworven. Zeer waarschijnlijk heeft IS zich deze goederen toegeëigend van een Iraaks bedrijf dat deze op een legale wijze had gekocht bij een ander bedrijf in Irak.
Waterstofperoxide kent zeer veel civiele toepassingen en wordt wereldwijd op grote schaal verhandeld. Vanuit Nederland is deze stof begin 2014 legaal geleverd aan een Amerikaans bedrijf in Turkije, die het vervolgens legaal heeft doorverkocht aan een Iraaks bedrijf, die het op zijn beurt weer legaal heeft verkocht aan de eindgebruiker in de stad waar het uiteindelijk is aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat deze eindgebruiker de goederen louter voor civiele doeleinden heeft aangekocht aangezien het een producent van voedingsmiddelen betreft. De stof in kwestie is niet geschikt voor een chemisch wapenprogramma en mede daardoor is handel erin niet onder exportcontrole geplaatst.
Deelt u de opvatting van de opstellers van het rapport dat de resultaten van het onderzoek blijk geven van een gebrek aan controle door nationale regeringen en door bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Er wordt vanuit Nederland gehandeld in veel verschillende chemicaliën ten behoeve van civiel eindgebruik. De chemicaliën met de hoogste risico’s op misbruik zijn geïnventariseerd en gecontroleerd. De belangrijkste wettelijke basis voor deze controle is de Europese Dual Useverordening (428/2009). Deze verordening regelt o.a. de exportcontrole met betrekking tot chemicaliën, waarmee chemische strijdgassen kunnen worden gemaakt.
Sinds 1 december 2015 is aanvullend hierop een nationale maatregel van kracht om nog eens 37 chemicaliën onder controle te brengen voor wat betreft de export naar Irak ter voorkoming van mogelijke productie van chemische wapens door IS. (Regeling goederen voor tweeërlei gebruik Irak). Dit is op 9 februari 2016 gemeld aan uw Kamer (Kamerstukken 22 054, nr. 269). Voor Syrië is hetzelfde geregeld in de Europese sanctieverordening (36/2012)
Voorts kan worden gemeld dat sinds medio 2014 een Europese verordening van kracht is (98/2013) die de verkoop van stoffen, waarmee geïmproviseerde explosieven kunnen worden gemaakt, reguleert. Deze verordening beperkt de beschikbaarheid van een aantal zeer risicovolle grondstoffen, die terroristen en andere kwaadwillenden kunnen gebruiken voor het zelf vervaardigen van explosieven. Voor Nederland zal dit betekenen dat enkele grondstoffen voor particulieren alleen via een vergunningstelsel beschikbaar zullen zijn. Ook zijn marktdeelnemers onder de verordening verplicht om verdachte transacties, verdwijningen en diefstal van een groot aantal grondstoffen voor explosieven te melden bij een nationaal meldpunt van de overheid.
Ziet u mogelijkheden om de in het rapport genoemde onderdelen voor de productie van IED’s uit handen van IS te houden? Kunnen exportcontroles worden ingesteld dan wel aangescherpt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als veel andere goederen uit het rapport is waterstofperoxide overal ter wereld te koop en kent het vele civiele toepassingen. Om specifiek de controle op de handel vanuit Nederland uit te breiden, is weinig doelmatig. Bovendien wordt door de Wet precursoren voor explosieven de kans groter dat eventuele voorbereidingshandelingen voor een aanslag tijdig opvallen bij de nationale politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Aanvullende nationale implementatiewetgeving ligt momenteel ter behandeling bij uw Kamer (Wet precursoren voor explosieven, Kamerstukken 34 289). Vooruitlopend op de invoering van deze wet heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) detailhandelsketens, groothandels, producenten en brancheorganisaties geïnformeerd en voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Het meldpunt «Verdachte Transacties Chemicaliën» (samenwerkingsverband tussen de nationale politie en de FIOD) is operationeel en 24/7 bereikbaar.
Bent u bereid met de landen die in het rapport worden genoemd in gesprek te gaan om te zoeken naar manieren om te voorkomen dat IS beschikking krijgt over onderdelen voor IED’s?
Ja. Momenteel is Nederland al in gesprek met andere landen in de EU over het uitbreiden van de bovengenoemde aanvullende nationale maatregel op de dual- use verordening om meer chemicaliën waarmee chemische wapens kunnen worden gemaakt onder controle te brengen.
Voor wat betreft de Europese regelgeving inzake grondstoffen om explosieven te maken, geldt dat deze verordening voortdurend onderwerp is van herziening.
De opvang van statushouders |
|
Erik Ronnes (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht op Omroep Brabant dat 45 van de 66 Brabantse gemeenten niet genoeg huizen voor vluchtelingen hebben?1
Ja.
Hoe zijn de wachttijden voor sociale huurwoningen in dit gedeelte van Nederland? Nemen de wachttijden door de verhoogde asielinstroom toe? Zo ja, in welke mate?
Ik heb uw Kamer op 26 november 2015 toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren naar de wachttijden voor sociale huurwoningen. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd en ik verwacht de resultaten voor de zomer aan u te kunnen aanbieden. De uitkomsten van dit onderzoek geven inzicht in de wacht- en zoektijden op de woningmarkt. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 1 februari jl. is het, gelet op de verschillen in urgentie- en toelatingseisen bij inschrijving van woningzoekenden en de mogelijkheid om je als woningzoekende in te schrijven in meerdere regio’s en gemeenten, niet mogelijk voor heel Nederland een betrouwbaar overzicht te maken van het aantal ingeschreven (urgente) woningzoekenden per regio of gemeente. Wel zijn er in een aantal regio’s woonruimteverdelingsystemen waaruit de wachttijd- en zoekperiode van ingeschreven woningzoekenden kan worden bepaald.
Indien vergunninghouders in de sociale huursector instromen heeft dit tot gevolg dat het aantal beschikbare huurwoningen voor andere woningzoekenden afneemt. De duur van wachttijden wordt bepaald door vele factoren die onderling samenhangen. Het is daarom niet zondermeer mogelijk om vast te stellen in welke mate specifieke elementen de duur van wacht- en zoektijden beïnvloeden.
Wat wel vaststaat is dat het realiseren van extra (tijdelijke) huisvesting buiten de reguliere sociale woningvoorraad bijdraagt aan het voorkomen van het oplopen van de wachttijden voor een sociale huurwoning, bijvoorbeeld door de inzet van getransformeerd leegstaand vastgoed. Verschillende maatregelen uit het Bestuursakkoord 2015 vormen een stimulans voor dergelijke oplossingen en ik zie dat gemeenten hiervan gebruik maken. Zo worden in het Actieplan Statushouders 2016 -2017 van het Stedelijk Gebied Eindhoven maatregelen gepresenteerd met als doel ervoor te zorgen dat er geen verdringing op de reguliere huurwoningmarkt plaatsvindt.
Heeft u de overtuiging dat gemeenten hun taakstelling zullen en kunnen halen, nu zij voor het eerste half jaar van 2016 een taakstelling van 20.000 statushouders hebben, plus een achterstand van 3.400 van 2015? Zo ja, waar is die overtuiging op gebaseerd en wat betekent dit voor het eventuele oplopen van de wachttijden?
Ik ga er van uit dat gemeenten in 2016 aan hun wettelijke taakstelling kunnen voldoen. Dit is gebaseerd op de inzet van gemeenten, de realisatiecijfers van de afgelopen maanden en op de uitvoering van de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het in november 2015 gesloten Bestuursakkoord.
Acht u het scenario denkbaar dat de achterstand toeneemt nu, na de piek van 3.900 in de maand december, het aantal vergunninghouders dat in januari jl. is gehuisvest een stuk lager is uitgekomen, namelijk 2.838 plaatsingen?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 3, ga ik er van uit dat gemeenten aan hun wettelijke taakstelling kunnen voldoen. Omdat de taakstelling halfjaarlijks is en dus een periode van 6 maanden beslaat, kan het zo zijn dat gemeenten de ene maand meer vergunninghouders plaatsen dan de andere maand. Ik acht het niet wenselijk om algemene conclusies te trekken uit de vergelijking tussen de eerste maand van een taakstellingsperiode, januari 2016, en de laatste maand van een taakstellingsperiode, december 2015. Pas indien gemeenten in juni niet aan hun taakstelling hebben voldaan is er sprake van een achterstand op de taakstelling van de eerste helft van 2016.
Kunt u nader duiden hoe die verlaging in januari verklaard kan worden en wat is uw verwachting voor de komende maanden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de indruk dat gemeenten bijzonder hun best doen, maar zich geplaatst zien voor een zware opgave waarvan het einde nog niet in zicht is? Zo nee, waarom niet?
Het aantal vergunninghouders dat momenteel door gemeenten gehuisvest dient te worden is relatief groot. Hierdoor staan gemeenten onder druk om slimme oplossingen te zoeken en in sommige gevallen alternatieve vormen van huisvesting – buiten de huidige reguliere sociale woningvoorraad – te realiseren. De eerste informatie over de ingediende aanvragen voor de subsidie voor de huisvestingsvoorziening (zie vraag 9) laat zien dat gemeenten hiertoe in staat zijn.
Deelt u de visie van Opnieuw Thuis2 dat als gevolg van de grote instroom in de tweede helft van 2015, voor de tweede helft van 2016 een hogere taakstelling verwacht mag worden? Zo ja, welke aantallen verwacht u dan en hoe verhouden die zich met de prognose van de verhoogde toestroom van asielzoekers en statushouders?
De prognose voor de taakstelling voor de tweede helft van 2016 is geraamd op 23.000 vergunninghouders. Ieder jaar stelt de Minister voor Veiligheid en Justitie de taakstelling voor de tweede helft van het jaar vast voor 1 april van dat zelfde jaar, op basis van de meeste recente gegevens over het aantal vergunninghouders dat dient te worden gehuisvest. Deze taakstelling wordt niet alleen bepaald door de hoogte van de instroom van asielzoekers, maar bijvoorbeeld ook door de doorlooptijd van de asielprocedure.
Deelt u de verwachting van Opnieuw Thuis dat de asielinstroom weer zal stijgen na de winterperiode3? Zo ja, waar is die verwachting op gebaseerd? Zo nee, waar is die verwachting op gebaseerd?
De verwachting van Opnieuw Thuis is gebaseerd op de dynamiek van de asielinstroom van voorgaande jaren, waarbij in de winterperiode minder asielzoekers naar Nederland kwamen. De asielinstroom is echter afhankelijk van verschillende factoren en daarmee moeilijk voorspelbaar. Voor wat betreft de verwachte instroomcijfers voor 2016 ga ik daarom uit van de verwachting van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namelijk dat er dit jaar 58.000 asielzoekers naar Nederland komen.
Hoe staat het met de realisatie van alternatieve huisvesting zoals afgesproken in het bestuurlijk akkoord met VNG en IPO? Kunt u bij beantwoording van deze vraag inzicht verschaffen in de hoeveelheden die gepland zijn en de realisatie op dit moment en over 3 maanden?
Sinds 1 februari jl. kunnen verhuurders een voorgenomen investering in de realisatie van een huisvestingsvoorziening voor vergunninghouders aanmelden. Bij de uitvoerder van de subsidieregeling, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zijn in de maand februari 335 aanvragen ingediend, hetgeen 2563 plekken voor vergunninghouders betreft. RVO heeft deze aanvragen momenteel in behandeling. Uit een eerste analyse van deze gegevens blijkt dat een aantal vragen dubbel is ingediend, naar verwachting zullen 325 aanvragen inhoudelijk behandeld worden. Deze aanvragen tellen op tot een voorgenomen realisatie van 1647 plekken voor vergunninghouders. Als deze plannen daadwerkelijk gerealiseerd worden gaat het om een subsidiebedrag van € 10.3 mln, op het in totaal beschikbare subsidiebedrag van € 87 mln (ongeveer 12%). Uiteraard geldt ook voor de actuele cijfers dat het voorgenomen investeringen betreft en dat het aantal aanvragen dat uiteindelijk beschikt gaat worden hiervan kan afwijken.
Wanneer deze projecten precies opgeleverd gaan worden is onbekend. Na goedkeuring van een aanvraag geeft RVO een budgetreserveringsverklaring af, waarna de huisvestingsvoorziening binnen 24 maanden opgeleverd en bewoond dient te zijn.