Onveilige plekken voor vrouwen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Rijkaart , Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Pointer en het Algemeen Dagblad waaruit blijkt dat meldingen en aangiftes van vrouwen over onveilige plekken vaak zonder opvolging blijven?1
Wat is uw verklaring voor het feit dat slechts een minderheid van de meldingen en aangiftes leidt tot actie door politie of gemeente?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meldingen en aangiftes van vrouwen structureel serieuzer en sneller worden opgepakt?
Hoe komt het dat vrouwen bij de gemeente nog minder vaak een terugkoppeling ontvangen dan bij de politie?
Bent u bereid samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten na te gaan hoe door alle gemeenten dit verbeterd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het argument dat maatregelen om plekken veiliger te maken «te duur» zijn, niet opweegt tegen het feit dat vrouwen zich onveilig voelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat is het tekort nu en het verwachte tekort aan capaciteit bij de politie om meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag dan wel zedendelicten tijdig en goed te behandelen? Welke acties worden hiertoe genomen?
Zijn of worden er extra middelen vrij gemaakt om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van onveilige plekken die vrouwen zelf hebben aangegeven? Zo ja hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen acht u passend om onveilige plekken veiliger te maken?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten met vrouwen en buurtbewoners betrokken worden bij maatregelen om onveilige plekkenveiliger te maken?
Bent u bereid jaarlijks te rapporteren over hoe er met deze meldingen wordt omgegaan, hoe daar opvolging aan is gegeven en welke effecten dat op de veiligheidsbeleving van vrouwen heeft?
Beschietingen door de Libische kustwacht op NGO schepen in de Middellandse Zee |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de beschietingen van het schip Sea-Watch 5 op 26 september jl. en de Ocean Viking op 24 augustus jl.?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat de betreffende schepen onder vuur zijn genomen, dat deze aanvallen ogenschijnlijk door de Libische kustwacht zijn gepleegd, dat deze aanvallen plaatsvonden op internationale wateren en dat onder de bemanning van de getroffen schepen ook Nederlandse staatsburgers waren?
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze incidenten in de Middellandse Zee. Het kabinet beschikt niet over geverifieerde en bevestigde informatie dat de beschietingen werden gepleegd door de Libische kustwacht, en beschikt daarnaast niet over informatie dat zich onder de bemanning van de getroffen schepen zich ook Nederlandse staatsburgers bevonden. Voor zover bekend hebben zich geen Nederlandse staatsburgers aangemeld voor consulaire bijstand.
Veroordeelt u deze beschietingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt geweld tegen burgers, waaronder hulpverleners, altijd. Daarom is het van belang dat de Libische autoriteiten dit incident nader onderzoeken en gepaste maatregelen nemen. Hier hebben de Nederlandse ambassade en de EU-delegatie in Tripoli dan ook bij de Libische autoriteiten op aangedrongen.
Welke acties heeft u sinds 24 augustus jl. ondernomen om Nederlandse staatsburgers en humanitaire hulpverleners op de Middellandse Zee te beschermen?
Sinds 24 augustus zijn geen verzoeken binnengekomen voor consulaire bijstand of dergelijke van Nederlandse staatsburgers op de Middellandse Zee. Het kabinet volgt de situatie en vraagt waar opportuun om aandacht voor het waarborgen van veiligheid van hulpverleners in het algemeen en Nederlanders in het bijzonder (zie ook vraag 3).
In welke mate zijn de acties van deze Libische kustwacht volgens u gefaciliteerd door Europese gelden en tot in welke mate zijn ze aangemoedigd door Europees beleid?
De Libische kustwacht ontvangt sinds 2017 ondersteuning via Europese fondsen in het kader van het programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL). Deze steun is bedoeld om de zoek- en reddingscapaciteit van de Libische autoriteiten te verbeteren, mensenlevens op zee te redden, irreguliere migratie te beperken en mensensmokkel tegen te gaan. Daarbij is versterking van mensenrechtenstandaarden nadrukkelijk een onderdeel van de inzet.
Het is voor het kabinet niet met zekerheid vast te stellen of de beschietingen door de Libische kustwacht werden gedaan, en als dat wel zo zou zijn is het voor het kabinet ook niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre het specifieke incident waarbij ngo-schepen zijn beschoten direct, dan wel indirect is gefaciliteerd door Europese middelen. Wel laat dit soort incidenten opnieuw zien dat het essentieel is dat Europese steun gepaard gaat met strikte voorwaarden en controlemechanismen. Nederland pleit dan ook consistent voor adequate monitorings- en evaluatiemechanismen in EU-financiering. De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma’s en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden.
Hoe beoordeelt u de rol van Nederland in het mogelijk maken, faciliteren of zelfs aanmoedigen van mensenrechtenschendingen en het niet naleven van internationale zeerecht-standaarden door Libische kustwacht en de Libische regering als geheel?
Nederland heeft de bescherming van migranten als rode draad in het beleid inclusief het naleven van internationale zeerechtstandaarden en Nederland zal betrokken partijen blijven aanspreken op het monitoren van de uitvoering van programma’s op een manier die strookt met de universeel geldende mensenrechten, alsmede de internationale standaarden van het zeerecht. Zie ook het antwoord bij vraag 5.
Hoe verzekeren u en uw Europese collega’s dat de EU-financiering voor de Libische kustwacht niet leidt tot schendingen van het internationaalrecht?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Welke specifieke maatregelen bent u bereid te nemen om de veiligheid van Nederlandse burgers en humanitaire hulpverleners op internationale wateren te beschermen tegen geweldsincidenten?
Het kabinet hecht waarde aan de bescherming van hulpverleners wereldwijd. Op 3 juni 2025 verstuurde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een adviesaanvraag aan de AIV en CAVV voor een gezamenlijk advies over het bestrijden van straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners.2
Nederland neemt op voorhand geen specifieke maatregelen om burgers en hulpverleners op internationale wateren te beschermen, maar blijft wel aandacht vragen voor het respecteren van internationaal recht, waaronder de mensenrechten. Hulpverleners mogen nooit het doelwit zijn van geweld, ook niet wanneer zij zich in internationale wateren bevinden.
Bent u voornemens om respectievelijk uw Libische, Italiaanse en andere Europese collega’s aan te spreken op deze beschietingen door de Libische kustwacht? Zo ja, met welke lezing van de gebeurtenissen en concrete voorstellen bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet is het terugdringen van irreguliere migratie een prioriteit. Het is daarom goed dat de EU een actieve bijdrage levert aan het versterken van de zoek- en reddingscapaciteit van de kustwacht, ook om verlies van levens op zee te voorkomen. Bij incidenten zoals de beschieting van de Sea-Watch 5 is het van belang dat de Libische overheid gedegen onderzoek uitvoert en, indien nodig, de misdaden bestraft en gepaste maatregelen neemt. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Deze incidenten onderstrepen het belang van voortdurende monitoring, evenals de noodzaak om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Bent u bereid om te pleiten voor opschorting van de Europese steun aan de Libische kustwacht, zolang de Libische autoriteiten geen concrete maatregelen nemen om deze beschietingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 steunt Nederland de EU-inzet om Libisch grensmanagement te versterken en om doden op zee te voorkomen door SAR-capaciteit te verbeteren. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Hiertoe heeft het kabinet bilateraal en EU-verband opgeroepen.
Het bedrijf Pluspetrol |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de Eindverklaring van het OECD National Contact Point (NCP) over het bedrijf Pluspetrol die op 3 september is gepubliceerd?1
Ja.
Klopt het dat Pluspetrol een Argentijns bedrijf is met tien brievenbusmaatschappijen in Nederland?2 Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat Pluspetrol activiteiten in Nederland heeft.
Heeft Pluspetrol in het verleden geprofiteerd van Nederlandse handelsfaciliteiten zoals subsidies, bilaterale investeringsverdragen, deelname aan Nederlandse handelsmissies, exportkredieten en toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen? Is deze steun openbaar? Zo nee, waarom niet?
Pluspetrol heeft in het verleden niet geprofiteerd van Nederlandse handelsfaciliteiten. Conform internationale afspraken3 investeert de Nederlandse overheid niet langer of verleent geen financiering of actieve ondersteuning met handelsbevordering instrumenten, zoals missies, met betrekking tot de fossiele energiesector in het buitenland. In specifieke gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt als energieleveringszekerheid voor Nederland of Europa in het geding is.
Bent u van mening dat Pluspetrol, na het zeer kritische oordeel van het NCP, nog steeds recht heeft op Nederlandse handelsfaciliteiten, zoals subsidies, deelname aan Nederlandse handelsmissies, exportkredieten en toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen, indien zij hierom verzoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? En welke maatregelen gaat u dan treffen?
Pluspetrol kan geen aanspraak maken op het handelsinstrumentarium vanwege de in het antwoord op vraag 3 benoemde afspraken over de uitfasering van de ondersteuning voor de fossiele energiesector. In principe kan aan Pluspetrol geen toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen worden ontzegd. Wel kunnen er bij aanbestedingen ten aanzien van mensenrechten eisen worden gesteld waaraan bedrijven moeten voldoen.
In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) toepassen.4
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het bedrijf Pluspetrol meer dan 3.200 vervuilde locaties heeft achtergelaten in Peru? Heeft u kennisgenomen van het feit dat Pluspetrol weigert voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen om de vervuilde locaties in Peru te saneren? Deelt u de analyse dat de financiele stromen van Pluspetrol via vennootschappen zonder reële economische activiteit in onder andere Nederland, verborgen blijven? Zo nee, kunt u dan op basis van publiek toegankelijke data aangeven hoeveel belasting de Nederlandse entiteiten van Pluspetrol de afgelopen 15 jaar aan de Nederlandse Belastingdienst hebben betaald?
Ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de Eindverklaring van het NCP. Niet alle financiële stromen van bedrijven zijn openbaar. Het is op dit moment niet mogelijk om op basis van openbare data aan te geven hoeveel belasting bepaalde bedrijven in Nederland hebben betaald. Er worden echter relevante stappen gezet op het gebied van transparantie over de belastingafdracht van grote bedrijven. Met ingang van het boekjaar dat begint op of na 22 juni 2024 zijn multinationals in de EU met een totale geconsolideerde omzet van minstens € 750 miljoen jaarlijks verplicht om in het handelsregister onder meer openbaar te maken hoe veel winstbelasting zij betalen in de landen waarin ze actief zijn (de zogenaamde openbare country-by-country reporting, CbCR). Ook grote dochtermaatschappijen in de EU-lidstaten, waarvan de uiteindelijke moedermaatschappij buiten de EU is gevestigd, zijn verplicht openbaar te maken hoe veel winstbelasting het hele concern in elke EU-lidstaat en in de landen daarbuiten betaalt.
Heeft de NCP-uitspraak consequenties voor eventuele afspraken met de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties?
De Belastingdienst is het op basis van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet toegestaan in te gaan op individuele fiscale dossiers. In algemene zin kan wel het volgende worden opgemerkt.
Een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen of transacties. Dit doet de Belastingdienst binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Een ruling zorgt dus voor zekerheid vooraf over de uitleg van de wet. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving voor belastingplichtigen is echter altijd gelijk, met of zonder ruling. Zekerheid vooraf vervult niet alleen een waardevolle functie voor belastingplichtigen, maar ook een belangrijke functie in het toezicht van de Belastingdienst. De Belastingdienst zal onder andere echter geen zekerheid vooraf geven als het besparen van belasting de enige of doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) waarover zekerheid vooraf wordt gevraagd of wanneer de (rechts)handeling(en) buiten het beoogde fiscale voordeel geen of weinig reële, praktische betekenis heeft (hebben).
Bent u bekend met de observatie van het NCP dat het vanwege een gebrek aan capaciteit en informatie niet in staat was om de belastingontwijking door Pluspetrol te beoordelen? Bent u van mening dat bedrijven en de overheid meer gegevens en informatie moeten verstrekken over de activiteiten van bedrijven als Pluspetrol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u hiertoe?
Ik ben bekend met de observaties van het NCP. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zullen grote multinationals meer transparantie moeten betrachten over hun belastingafdracht onder de openbare country-by-country reporting regels. Daarin wordt dus een stap gezet naar meer transparantie. Het kabinet ziet niet de mogelijkheid om vanuit de overheid meer informatie openbaar te maken over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht. Naast het beschermen van de privacy dient de fiscale geheimhouding het belang van de staat. De fiscale geheimhouding draagt namelijk bij aan de compliance, en daarmee de belastingheffing. Hierover heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane uw Kamer op 21 juli 2025 geïnformeerd.5 Het kabinet verwijst u graag naar die brief voor de afwegingen die hebben geleid tot deze conclusie. Uw Kamer heeft de motie-Stultiens6 aangenomen om opties in kaart te brengen voor het vergroten van transparantie over belastingen door bedrijven en de overheid. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane zal voor de plenaire behandeling van het Belastingplan 2026 inhoudelijk reageren op deze motie.
Klopt het dat het aantal bedrijven dat de OECD Guidelines heeft erkend, op 35% staat?3 Klopt het dat het streven is om dit percentage naar 90% te brengen? Vallen bedrijven die hier gevestigd zijn als brievenbusfirma, zoals Pluspetrol, onder deze meting? Zo nee, waarom niet? Gaat dit veranderen naar aanleiding van het NCP oordeel, dat stelt dat ook deze bedrijven aan de OECD Guidelines moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
In 2013 is de doelstelling geformuleerd dat 90% van de grote Nederlandse bedrijven in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet zou onderschrijven als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Bij de eindmeting in 2023 bleek dat 41% van deze bedrijven de OESO-richtlijnen en/of UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderschreef.8 De onderzoeksgroep betrof in Nederland gevestigde bedrijven die binnen de destijds beoogde reikwijdte van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) vielen en waarvoor relevante data beschikbaar was. In het BHOS-jaarverslag 2023 (Kamerstuknummer 36560-XVII-1) is toegelicht dat dit de laatste keer was dat de voortgang op de 90%-doelstelling is gemonitord. Dit met het oog op aanstaande IMVO-wetgeving die het voor een deel van het bedrijfsleven verplicht maakt gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 23 september 2025 over de gevolgen van het gebruik van lachgas en de handhaving van het lachgasverbod?
Ja.
Bent u op de hoogte van de toenemende druk op de zorginstellingen door lachgasverslavingen, en hoe schrijnend de situaties zijn die artsen en behandelcentra signaleren?
Er zijn bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen signalen bekend dat de druk op zorginstellingen door lachgasverslavingen op dit moment toeneemt. Dat neemt niet weg dat verslavingsartsen en andere zorgprofessionals in individuele gevallen mensen in behandeling kunnen hebben met een zware lachgasverslaving en/of ernstige lichamelijke klachten. Landelijke cijfers van het Trimbos-instituut laten zien dat het recreatieve gebruik van lachgas sinds 2020 afneemt. Onder uitgaande jongeren is het laatste-jaar-gebruik afgenomen van 35% in 2020 tot 15% in 2023.1
Wel is er een kleine groep mensen bij wie het gebruik in de loop van de tijd problematisch is geworden. Het duurt vaak een aantal jaren voordat mensen hulp zoeken en voordat dit vervolgens zichtbaar wordt in de behandelcijfers. Uit de kerncijfers verslavingszorg van het LADIS2 blijkt dan ook dat er de afgelopen jaren een stijging was van het aantal mensen in behandeling voor lachgasverslaving: van 20 personen in 2020 tot 190 in 2024. Dit zijn op het totaal aantal cliënten in de verslavingszorg zeer beperkte aantallen, maar de problematiek binnen deze groep kan wel ernstig en schrijnend zijn. Het gaat vaak om jongeren en jongvolwassenen die kampen met bredere problemen op het gebied van gezondheid, onderwijs, schulden of huisvesting.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de zorg beter toe te rusten voor de behandeling van mensen met een lachgasverslaving, en hoe wordt voorkomen dat de druk op verslavingszorg en ziekenhuizen verder oploopt?
De verslavingszorginstellingen en medisch professionals zijn over het algemeen goed toegerust om deze cliënten te behandelen. Er is de afgelopen jaren door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport veel geïnvesteerd in kennisdeling en handvatten, onder meer via de landelijke Handreiking Lachgas van Verslavingskunde Nederland3 en verschillende factsheets voor professionals van het Trimbos-Instituut. Voor de behandeling van acute en chronische toxiciteit van lachgas kunnen medisch professionals gebruik maken van de expertise van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC).
Volgens signalen van verslavingszorginstellingen komen sommige jongeren met verslavingsproblematiek niet of te laat in zorg. Het is belangrijk dat huisartsen, jongerenwerkers en andere medisch en maatschappelijk professionals signalen van problematisch gebruik in een vroeg stadium oppikken en de jongere doorverwijzen naar passende hulp en zorg. Daarnaast is het van belang dat preventie gericht is op de specifieke doelgroepen. Het zijn met name jongeren- en preventiewerkers die in contact komen met de doelgroep. Voor deze professionals zijn materialen en handvatten beschikbaar. Het Trimbos-instituut heeft een handreiking ontwikkeld voor gemeenten, handhavers en preventieprofessionals gericht op de aanpak van de verkoop en het gebruik van lachgas.4
Deelt u de zorg dat de huidige wetgeving, die sinds 1 juli 2023 wordt gehandhaafd, in de praktijk niet overal effectief genoeg werkt? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe de handhaafbaarheid verbeterd kan worden?
Op basis van de uitvoeringstoets van de politie is er structureel 14 miljoen euro per jaar toegekend ten behoeve van de handhaving van het lachgasverbod. In 2023 heeft de politie 68.000 lachgascilinders in beslag genomen, in 2024 waren dat er 66.000. Tot september 2025 zijn ongeveer 35.000 lachgascilinders door de politie in beslag genomen. De daling in het aantal in beslag genomen cilinders is in lijn met de aanhoudende afname van het gebruik van lachgas. Er zijn geen signalen dat de handhaafbaarheid van het verbod in het geding is.
Acht u het mogelijk en wenselijk om te werken met een omgekeerde bewijslast, zodat bij het aantreffen van lachgas de verdachte moet aantonen dat dit niet voor recreatief gebruik bestemd is? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk om met een omgekeerde bewijslast te werken, aangezien dit niet binnen de uitgangspunten van het strafrecht past. Voor de Opiumwet geldt dat een stof verboden is, tenzij er sprake is van een ontheffing. Omdat lachgas diverse legale toepassingen heeft en het kabinet die wil blijven toestaan, is er voor gekozen deze oorspronkelijke toepassingen uit te zonderen van het verbod. Om handvatten te bieden voor de grijze gebieden zijn in de memorie van toelichting gebruiksvoorschriften opgenomen. Zo staat hier onder andere in beschreven dat de uitzondering voor het gebruik van lachgas als voedingsadditief alleen geldt voor ampullen (max. 10 stuks) en niet voor cilinders. Dit voorkomt bijvoorbeeld dat een verdachte kan beweren dat hij de cilinder (met 2kg inhoud) voor het maken van slagroom gaat gebruiken. Ter illustratie: met 10 ampullen kun je ongeveer 5 liter slagroom maken.
Kan bij strafrechtelijke beoordeling worden uitgegaan van het verpakkingsgewicht van een cilinder (zoals op de fles vermeld staat), in plaats van het moeilijk vast te stellen nettogewicht van de resterende inhoud? Zo nee, bent u bereid om het verpakkingsgewicht hierin leidend te laten zijn?
De Richtlijn Opiumwet softdrugs van het OM gaat inderdaad uit van het nettogewicht aan lachgas dat wordt aangetroffen. De inhoud, het gewicht, is vast te stellen door het terragewicht dat op de cilinders is vermeld af te trekken van het bruto gewicht van de cilinder als die op een weegschaal wordt gewogen. Ik zie geen aanleiding om het verpakkingsgewicht in plaats van het nettogewicht leidend te laten zijn.
Hoeveel personen zijn er sinds de invoering van het verbod daadwerkelijk vervolgd op grond van het lachgasverbod, uitgesplitst naar kleine gebruikershoeveelheden en grote cilinders/tanks?
Sinds 1 oktober 2024 wordt in de OM-systemen geregistreerd op de maatschappelijke classificatie «lachgas». Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen kleine gebruikershoeveelheden en grote cilinders/tanks. Bij het OM zijn 1801 lachgaszaken geregistreerd. In 750 zaken is besloten om de zaak aan de rechter voor te leggen en in 479 zaken is een OM-strafbeschikking opgelegd. Hierbij moet worden opgemerkt dat de registratie van zaken bij het OM tussen 17 juli 2025 en 25 september 2025 op basis van noodprocessen is verricht.
Daardoor zijn administratieve achterstanden ontstaan in de verwerking in de ICT-systemen. De cijfers geven daardoor geen volledig beeld.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen om online illegale verkoop van lachgas tegen te gaan, nu blijkt dat online koop enorm simpel is?
Uit gesprekken met betrokken partijen, zoals het OM en de politie, blijkt dat de handhaving van de online verkoop van drugs niet los te zien is van de online handel in andere verboden middelen zoals wapens, namaakartikelen, geroofde kunst en antiek. De knelpunten in de online handhaving liggen over de hele linie onder andere in het gebruik van het darkweb voor de koop en verkoop van drugs, het gebruik van veelal versleutelde social media communicatie en schaarste in capaciteit bij de opsporingsdiensten. Tussenhandeldiensten op het openbare internet dienen, zodra ze er weet van hebben, een melding over illegale inhoud te beoordelen en daarop te acteren volgens de Digital Services Act (DSA). Doen ze dat niet, dan kan daartegen opgetreden worden. Voor grote online platformen en zoekmachines is de Europese Commissie de handhaver; voor kleinere in Nederland gebaseerde tussenhandeldiensten is dat de Autoriteit Consument en Markt. Indien er een indicatie is dat een platform niet voldoet aan de vereisten van de DSA, kan daartegen worden opgetreden.
Ook wordt de internationale samenwerking opgezocht met andere landen om problemen met jurisdictie te ondervangen en elkaars ervaringen te delen. Verder wordt er gekeken naar de mogelijkheid tot publiek-private samenwerking, onder andere op Europees niveau met internetproviders om zo de uitdagingen – van de online verkoop van verboden middelen – gezamenlijk te adresseren.
Het kabinet investeert in de opsporing van gedigitaliseerde criminaliteit. Deze investering zal ook de handhaving van de online verkoop van drugs ten goede komen.
Worden op dit moment websites die lachgas aanbieden, direct offline gehaald? Welke rol ziet u hierin voor sociale mediaplatforms zoals Telegram en TikTok?
Het verkopen van drugs, waaronder lachgas, is strafbaar op grond van de Opiumwet, ook als dit via het internet gebeurt. Hier kan dus strafrechtelijk tegen worden opgetreden en dat gebeurt ook. Zo is het inmiddels op veel websites waar lachgas wordt aangeboden niet meer mogelijk om als inwoner van Nederland lachgas te bestellen. Bij sommige sites is bovendien alleen verzending mogelijk naar landen waar geen verbod geldt. Daarnaast is het ook verboden onder artikel 3b van de Opiumwet om de verkoop van middelen middels openbaarmaking te bevorderen.
Indien aangetoond kan worden dat sociale media medeplichtig zijn aan deze handel kan daartegen worden opgetreden.
Dan moet er echter wel opzet van de sociale media bij de handel of openbaarmaking aangetoond kunnen worden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met andere Europese lidstaten om de problematiek van lachgas, inclusief de smokkel en verschillen in regelgeving, op de Europese agenda te zetten, zodat lidstaten gezamenlijk optrekken en illegale handel beter kan worden tegengegaan?
Jazeker. Nederland heeft namelijk veel belang bij het invoeren van een Europees lachgasverbod, aangezien we last hebben van de import vanuit landen waar nog geen verbod geldt. Cilinders kunnen aan de grens niet in beslag worden genomen op grond van de Opiumwet wanneer het lachgas een eindbestemming heeft in een land zonder lachgasverbod. In de praktijk zien we dat de cilinders via andere landen alsnog weer terug naar Nederland komen. Met een Europees verbod kunnen we gezamenlijk optreden om de illegale handel in lachgas een halt toe te roepen. Dat is de reden dat Nederland dit in meerdere Europese gremia nadrukkelijk onder de aandacht brengt, zoals in de Raadswerkgroep die zich bezighoudt met Drugs (Horizontal Working Party on Drugs, HDG).
Het bericht ‘Ministerie 'trekt steun in' voor wereldwijd klimaatcentrum in Rotterdam’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie «trekt steun in» voor wereldwijd klimaatcentrum in Rotterdam»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid de financiële steun aan het Global Centre on Adaptation (GCA) in Rotterdam beëindigt? Zo ja, welke overwegingen lagen ten grondslag aan dit besluit?
De financiering aan het GCA vanuit de Rijksoverheid betreft uitsluitend projectfinanciering. Het huidige project dat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt gefinancierd loopt in lijn met het gesloten contract op 31 mei 2026 af. Het wordt dus niet vroegtijdig beëindigd of stop gezet. GCA is eerder dit jaar op de hoogte gesteld van de einddatum van deze financiering. Het GCA kan opnieuw een subsidieverzoek indienen. De financiering vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) was bedoeld om de stichting GCA op te zetten. Deze financiering liep in 2024 af.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de jarenlange inspanningen van het kabinet om het GCA juist in Nederland te vestigen?
Vanzelfsprekend zou het jammer zijn als het hoofdkantoor van GCA zou verhuizen. Maar het GCA is een onafhankelijke stichting en besluit hier zelf over.
Hoe beoordeelt u de kritiek van voormalig VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon dat Nederland hiermee zijn internationale voortrekkersrol op het gebied van onderzoek naar klimaatadaptatie verliest?
De voormalig VN secretaris-generaal Ban Ki-Moon is een belangrijk voorvechter van de inzet op klimaatadaptatie en hij is nauw betrokken bij het centrum. Het staat hem vrij om stevig te pleiten voor behoud van het centrum in Rotterdam. Nederland blijft een internationale voortrekker op het gebied van klimaatadaptatie door de kennis en kunde die op dit terrein beschikbaar is. Ook is Nederland een belangrijke financier van adaptatie. Zestig procent van de Nederlandse klimaatfinanciering betreft adaptatie.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het «nieuwe beleid» rond klimaatfinanciering en waarom dit zou betekenen dat financiering van het GCA «niet langer logisch» is?
In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp die de Kamer op 20 februari jongstleden is toegegaan, is aangekondigd dat we de beschikbare klimaatfinanciering zullen focussen op de grote klimaatfondsen zoals het Green Climate Fund en geen regionale klimaatfondsen meer zullen ondersteunen. Dit betreft onder andere het Africa Adaptation Acceleration Program waar GCA technisch ondersteuning aan geeft. Doorgaan met technische ondersteuning is niet logisch als het fonds zelf niet meer wordt ondersteund door Nederland.
Klopt het dat Noorwegen, Canada en Denemarken bereid zijn hun steun te vergroten en dat het GCA nu overweegt Rotterdam te verlaten als Nederland zich terugtrekt? Hoe weegt u de mogelijke vertrekplannen van het centrum uit Nederland?
De genoemde donoren Noorwegen, Canada en Denemarken hebben een eigen relatie met het GCA. Nederland heeft geen zicht op de voorziene financiering vanuit deze donoren. We hebben kennisgenomen van de afwegingen van het GCA omtrent de vestiging in Rotterdam. Zoals aangegeven zou Nederland het jammer vinden als het GCA besluit te vertrekken, maar als zelfstandige stichting besluiten zij hier zelf over.
Welke gevolgen kan het vertrek van het GCA hebben voor de Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven (zoals Deltares, TU Delft en Wageningen Universiteit) die samenwerken met het centrum?
De stichting GCA heeft wereldwijd een omzet van 21,7 miljoen EUR dus de directe economische impact is beperkt. Het GCA houdt zich niet bezig met implementatie en projecten in Nederland. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn wereldwijd actief op het gebied van klimaatadaptatie en water. Betrokkenheid van Nederlandse partijen bij klimaatadaptatie wereldwijd verandert niet.
Hoe schat u de economische impact in van een mogelijk vertrek, gezien de verwachte miljardeninvesteringen wereldwijd in klimaatadaptatieprojecten en de expertise die Nederland daarin kan leveren?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe past dit besluit bij de internationale afspraken en toezeggingen van Nederland op het gebied van klimaatadaptatie en ontwikkelingssamenwerking, met name richting kwetsbare landen?
Deze afspraken en toezeggingen blijven ongewijzigd. Nederland blijft een internationale voortrekker op het gebied van klimaatadaptatie. In 2024 was 60% van de Nederlandse publieke klimaatfinanciering gericht op adaptatie. Hierbij ligt de nadruk op de minst ontwikkelde landen. Nederland houdt zich aan het Parijs akkoord en aan de Glasgow wens om financiering van klimaatadaptatie te verdubbelen in de periode van 2019 tot 2025.
Bent u bereid het besluit om de steun in te trekken te heroverwegen, mede gezien de reputatieschade die Nederland internationaal kan oplopen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie eerdere antwoorden. Er is geen sprake van het intrekken van steun.
De gelekte brief waarin Tata Steel 685 miljoen euro moet betalen vanwege trage verduurzaming |
|
Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Tata Steel Nederland (TSN) de komende jaren honderden miljoenen extra kwijt zal zijn aan het kopen van emissierechten, in totaal € 685 miljoen in 2030?1
Erkent u dat dit geen onverwachte tegenvaller is, maar een volledig voorzienbare consequentie van de ETS-systematiek waarin de gratis rechten gebaseerd zijn op historische productievolumes? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het doel van het ETS-systeem is om vervuilers financieel te prikkelen sneller te verduurzamen, en dat het huidige systeem in die zin «werkt» doordat TSN nu met forse kosten wordt geconfronteerd? Hoe rijmt u dit met het beleid om tegelijkertijd via subsidies de financiële prikkels van het ETS-systeem deels teniet te doen?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van emeritus hoogleraar Sweder van Wijnbergen in het artikel dat subsidie aan Tata Steel de bedoeling van het ETS-systeem ondermijnt?
Was u voor het verschijnen van dit artikel op de hoogte van deze additionele kosten, waarvan het bedrijf zelf in elk geval sinds februari 2024 weet (de datum van het interne document)? Zo ja, heeft u dit meegewogen in de onderhandelingen over maatwerksubsidie? Zo nee, in hoeverre verandert dit uw inzet bij de onderhandelingen?
Heeft TSN de afgelopen jaren een voorziening aangelegd voor de gratis emissierechten die zij door lagere productie «te veel» ontvingen? Zo ja, wat is de omvang van deze voorziening en hoe wordt deze ingezet? Zo nee, acht u dit prudent ondernemingsbeleid?
Hoe schat u de concurrentiepositie van Tata Steel in nu ze de komende jaren 685 miljoen euro extra kosten kunnen verwachten, zelfs ten opzichte van concurrenten binnen Europa? Ziet u nog een toekomst waarin Tata Steel op eigen kracht kan concurreren, of is dit bedrijf structureel afhankelijk geworden van staatssteun?
Hoe weegt u dat Tata zelf aangeeft dat het «Groen Staal-plan» onder druk komt te staan als er een verbod komt op de verwerking van giftige staalslakken2, terwijl deze ETS rechten financieel een veel grotere tegenvaller kunnen zijn? Wat zegt dit over de kwetsbaarheid van Tata’s plannen?
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste actuele en potentiële financiële risico’s voor TSN, waaronder in elk geval: een mogelijk verbod op de verwerking van staalslakken, het tekort aan gratis ETS-rechten, de invoerheffingen op staal in de VS3 en de werkzaamheden naar aanleiding van de aanzegging tot intrekken van de vergunning van Kooksgasfabriek 2?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop deze financiële risico’s worden betrokken in de lopende gesprekken over mogelijke steunmaatregelen of maatwerkafspraken met TSN?
Hoe beoordeelt u of het verstrekken van substantiële subsidies aan Tata Steel in lijn is met prudent financieel bestuur, gezien de vele vooraanstaande economen4 5 die ons waarschuwen dat dit een zeer onverstandige vorm van staatssteun is?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden, vóór de behandeling van de begroting Klimaat en Groene Groei, zodat de Kamer deze informatie kan betrekken bij de beoordeling van de maatwerkafspraken met Tata Steel?
De teloorgang van de iconische fietsenfabriek Batavus in Heerenveen en nieuwe kansen voor de maakindustrie |
|
Ilse Saris (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Volkskrant: «Terwijl Batavus vertrekt naar Hongarije, haalt Ebike4Delivery de productie terug uit Polen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van Accell Group om na de overname door Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) de productie van Batavus-fietsen te verplaatsen van Heerenveen naar Hongarije, met een verlies van 160 banen tot gevolg?
Het is altijd pijnlijk wanneer banen verloren gaan bij een onderneming die zo lang met de regio is verbonden. Accell Group gaf op 26 augustus 2025 aan dat deze maatregel onderdeel is van een breder Transformation Programme, gericht op vereenvoudiging, efficiëntie, flexibiliteit en kwaliteitsverbetering. De productie in Heerenveen wordt uiterlijk eind eerste kwartaal 2026 overgeheveld naar bestaande locaties in Hongarije en Dijon (Frankrijk), waardoor circa 160 productiefuncties vervallen. In Heerenveen blijft een organisatie van ongeveer 100 medewerkers actief – vooral ingenieurs en ondersteunend personeel – binnen een nieuw kantoor dat een rol krijgt als strategisch centrum voor ontwerp en engineering binnen de One Accell-structuur.
Voor de betrokken medewerkers is een sociaal plan opgesteld, dat gefaseerd wordt uitgevoerd met inachtneming van het advies van de ondernemingsraad en de geldende wet- en regelgeving.
Deelt u het oordeel dat Batavus – ooit een familiebedrijf dat stond voor kwaliteit, continuïteit en goed werkgeverschap – door private equity is gereduceerd tot louter een merk?
Batavus is één van de merken binnen Accell Group, dat meerdere fietsmerken voert zoals Sparta en KOGA. De eigendom en strategische keuzes liggen bij het bedrijf zelf. Het staat ondernemingen vrij om hun merk- en productiestrategie binnen de wettelijke kaders in te richten. De overheid doet geen uitspraak over de waardering van bedrijfsmodellen of investeerdersvormen.
In hoeverre speelt mee dat private equity-bedrijven zoals KKR vooral gericht zijn op kostenreductie en een snelle exit binnen enkele jaren, en minder op duurzame waardecreatie?
Private equity is één van de bestaande vormen van ondernemingsfinanciering. De strategieën van private-equityfondsen lopen uiteen: sommige richten zich op herstructurering, andere op langetermijnontwikkeling en innovatie. Over de motieven of strategische keuzes van individuele investeerders kan ik geen uitspraken doen. Belangrijk is dat ondernemingen binnen de geldende wet- en regelgeving opereren en dat strategische beslissingen over productielocaties en bedrijfsvoering uiteindelijk aan het bedrijf zelf zijn.
Herkent u het feit dat de overheveling van de productie, net als de eerdere verplaatsing van de productie van Vredestein-banden uit Enschede, mede het gevolg is van de Hongaarse industriepolitiek die buitenlandse investeringen en verplaatsingen naar het land actief bevordert?
Nee, dat herken ik niet. Accell heeft in haar verklaring geen verwijzing gemaakt naar Hongaarse industriepolitiek of investeringsmaatregelen. Volgens het bedrijf is de beslissing onderdeel van een bredere strategische herstructurering gericht op vereenvoudiging en efficiëntie.
Heeft het besluit van Accell Group mede te maken met het feit dat Hongarije op basis van EU-regels meer ruimte heeft om staatssteun te geven aan maakbedrijven?
Nee, dat herken ik niet. Accell heeft in haar verklaring geen verwijzing gemaakt naar de ruimte die Hongarije heeft om staatssteun te verlenen. Volgens het bedrijf is de beslissing onderdeel van een bredere strategische herstructurering gericht op vereenvoudiging en efficiëntie.
Staat u, gezien de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid in Friesland, in contact met lokale bestuurders en Accell Group, en heeft u geprobeerd om deze verplaatsing van de productie tegen te houden?
Er is geen direct contact geweest met Accell Group over dit besluit. Het betreft een ondernemingsbeslissing van het bedrijf zelf, waarin de overheid geen formele rol heeft en die niet kan worden tegengehouden.
Deelt u de mening dat de maakindustrie in Nederland gekoesterd moet worden, zeker als het gaat om een typisch Nederlands product zoals de fiets?
Ja. De maakindustrie levert een belangrijke bijdrage aan onze economie, innovatie en werkgelegenheid. Daarom zet het kabinet in op het versterken van een concurrerende, duurzame en toekomstgerichte industrie.
Hoe voorkomt u dat zich opnieuw situaties voordoen zoals bij Batavus en eerder bij Vredestein, waar productie en werkgelegenheid naar lage lonenlanden zoals Hongarije verdwijnen?
Binnen de Europese interne markt kunnen ondernemingen vrij bepalen waar zij hun productie onderbrengen. Dat is een belangrijk fundament van onze open economie. Deze vrijheid zorgt niet alleen voor concurrentie en innovatie, maar maakt ook dat bedrijven zich vestigen op plekken waar de omstandigheden het gunstigst zijn. Nederland profiteert daarvan omdat dit ook aanleiding kan zijn voor bedrijven om hier juist activiteiten op te bouwen of uit te breiden. In dit geval heeft Accell zelf aangegeven dat de verplaatsing onderdeel is van een strategische keuze om de organisatie te vereenvoudigen en de efficiëntie en kwaliteit te verbeteren. Het kabinet kan dergelijke besluiten van individuele bedrijven niet voorkomen.
Wat kan geleerd worden van bedrijven als Ebike4Delivery (Nijmegen) en Van Raam (Varsseveld), die er bewust voor kiezen de productie van fietsen in Nederland te houden of zelfs naar ons land terug te brengen?
De redenen waarom bedrijven besluiten om productie te verplaatsen of juist in Nederland te houden, kunnen sterk verschillen. Het is daarom niet altijd zinvol om individuele situaties met elkaar te vergelijken.
Het kabinet is altijd trots op bedrijven die ervoor kiezen om in Nederland te ondernemen en hier te blijven produceren, zoals Ebike4Delivery en Van Raam. Deze ondernemingen leveren een bijdrage aan werkgelegenheid, innovatie en de kracht van onze maakindustrie.
Bent u bereid een nationaal innovatieprogramma «Fabriek van de toekomst» te starten, gericht op slimme en schone productietechnieken, zodat bedrijven productie weer meer in eigen hand nemen of houden?
Er loopt in Nederland al veel om fabrieken van de toekomst vorm te geven. Zo werken bedrijven en kennisinstellingen samen in onder andere Smart Industry aan digitalisering, robotica en slimme productietechnieken. Ook via het Nationaal Groeifonds worden grote innovatieprogramma’s gesteund die bijdragen aan moderne en duurzame productie. Daarnaast zijn er regelingen die bedrijven helpen om schoner en slimmer te produceren. Met deze programma’s wordt de kern van een «Fabriek van de Toekomst» al ondersteund. Daarom is een nieuw nationaal programma op dit moment niet aan de orde.
Het bericht 'RvS keihard over schrappen voorrang statushouders: strijdig met de Grondwet' |
|
Peter de Groot (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «RvS keihard over schrappen voorrang statushouders: strijdig met de Grondwet»?1
Ja.
Hoe garandeert u dat deze oplossingen daadwerkelijk vóór de ingangsdatum van de wet resultaat opleveren? Is hiervoor extra inspanning van het kabinet nodig? Zo ja, om welke inspanningen gaat het dan?
Het voorgestelde verbod op voorrang moet in samenhang gezien worden met verschillende andere wettelijke maatregelen2 met het beoogde effect om grip te krijgen op asielmigratie. De wetsvoorstellen inzake asielnoodmaatregelen en de invoering van het twee statusstelsel zijn op 3 juli 2025 door de Tweede Kamer aangenomen. Ook wordt gewerkt aan de implementatie van het Europese migratiepact. Het kabinet is neemt daarbij als uitgangspunt dat er voor vergunninghouders – net zoals voor iedere andere woningzoekende – in beginsel sprake is van een eigen verantwoordelijkheid om indien mogelijk te voorzien in de huisvesting, bijvoorbeeld bij vrienden of familie. Verder kunnen zij zelf mogelijk een woning kopen of huren (in het particulier segment, onzelfstandig, bij een hospita, of anderszins), of kunnen zij een beroep doen op hun werkgever als zij werk hebben.
In de brief over het samenhangend pakket aan maatregelen die op 11 juli aan uw Kamer is verstuurd3, licht het kabinet toe welke maatregelen verder moeten zorgen voor voldoende uitstroom uit de asielopvang. Dit gaat om het uitbreiden van huisvestingsmogelijkheden voor statushouders, door onder meer de realisatie van meer (tijdelijke) woningvoorraad en de inzet op woningdelen. Het kabinet ondersteunt gemeenten hierbij met verschillende financiële regelingen. Zo kunnen gemeenten momenteel gebruikmaken van de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT), de bekostigingsregeling doorstroomlocaties en de regeling voor een eenmalige bijdrage bij uitstroom naar onzelfstandig wonen of tijdelijk onderdak (HAR+). De regeling doorstroomlocaties en de HAR+, die ook kunnen worden ingezet voor onzelfstandige verhuur (woningdelen), hebben als doel om de uitstroom van statushouders te versnellen. Daarnaast wil het kabinet gemeenten nog extra ondersteunen bij het plaatsen van tijdelijke woningen. Hiertoe bereid ik een aanpassing op de SFT-regeling voor. Het voornemen is om deze regeling met een jaar te verlengen tot en met 2027. Het budget wil ik tevens verhogen naar € 178,5 miljoen. In aanvulling op de bijdrage aan de onrendabele business case van € 14.000,– per woning, ontvangen gemeenten ook € 6.000,– per woning voor sociaal beheer. Mijn voornemen is dat ook onzelfstandige woonruimten en splitsen van woonruimte onder deze regeling gaan vallen.
Naast deze inzet op de uitbreiding van de huisvestingsopties voor statushouders, wordt in het wetsvoorstel een gefaseerde inwerkingtreding van het verbod op voorrang voorgesteld. In het eerste jaar na inwerkingtreding van het verbod op voorrang (de implementatiefase), blijft het namelijk mogelijk om alleenstaande statushouders voorrang te geven wanneer zij gaan wonen in onzelfstandige woonruimte (woningdelen). Dit is behulpzaam om woningdelen voor alleenstaande statushouders de norm te maken. Daarnaast versterken we de aanpak om statushouders de gelegenheid te bieden om sneller mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving, door extra inzet op taalverwerving, participatie en inburgering.
Het kabinet verwacht dat de instroombeperkende maatregelen, in combinatie met de voorgestelde fasering en de inzet op het uitbreiden van huisvestingsopties en het laten meedoen van statushouders in de samenleving, zullen leiden tot een genormaliseerde positie van vergunninghouders ten opzichte van andere woningzoekenden op de woningmarkt.
Kunt u exact aangeven welke oplossingen u voor ogen heeft om te voorkomen dat statushouders langer in opvanglocaties moeten blijven als hun voorrang bij sociale huurwoningen verdwijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u bijhouden of de extra maatregelen – zoals bijvoorbeeld flexwoningen, doorstroomlocaties of versnelling van nieuwbouw – ook echt leiden tot voldoende huisvesting voor statushouders?
In het maandelijks gepubliceerde «overzicht huisvesting vergunninghouders4», wordt per gemeente bijgehouden hoeveel statushouders er uitstromen en hoe groot eventuele achterstanden op de huisvestingstaakstelling zijn. Daarnaast kan ik monitoren in hoeverre gemeenten gebruikmaken van de beschikbare financiële regelingen.
Hoeveel specifieke doorstroomlocaties voor statushouders zijn er tot dusver gerealiseerd? Wat is de totale capaciteit van al deze gerealiseerde doorstroomlocaties?
Op dit moment zijn er 27 operationele doorstroomlocaties met een totale capaciteit van circa 1.200 plekken.
Kunt u uiteenzetten hoeveel tijdelijke woningen voor statushouders er zijn gerealiseerd, uitgesplitst naar dit jaar, volgend jaar en wat er de komende jaren in de pijpleiding zit?
Ik heb geen totaalbeeld van het aantal tijdelijke woningen dat voor statushouders is of wordt gerealiseerd. Het is aan gemeenten om woningen aan specifieke doelgroepen toe te kennen. Ik weet wel aan hoeveel woningen er vanuit de stimuleringsregelingen voor flex- en transformatiewoningen (STIM en SFT) is bijgedragen ten behoeve van de huisvesting van statushouders en ontheemden. Zie de tabel hieronder. Het totale aantal woningen dat beschikbaar is voor statushouders ligt hoger, omdat er ook buiten deze regelingen om tijdelijk woningen gerealiseerd worden ten behoeve van statushouders.
2025
2026
2027
2028
STIM 2022
1.500
500
SFT 2023 / 2024 / 2025
600
1.100
300
SFT 2026 / 2027
1.400
1.400
Flexwoningen op basis van toekenningen/aanvragen t.b.v. statushouders, rekening houdend met 30% voor statushouders/ontheemden in project of andere locatie in de gemeente.
Kunt u reflecteren op het feit dat er veel tijdelijke woningen op dit moment in de opslag staan en wachten totdat ze ergens in het land geplaatst kunnen worden?
Ik heb geen signalen dat er op dit moment veel tijdelijke woningen in opslag staan. De eerder door het Rijk via het Rijksvastgoedbedrijf ingekochte flexwoningen zijn allemaal verkocht.
Wat gaat u de komende tijd doen om te zorgen dat de tijdelijke woningen geplaatst kunnen gaan worden? Welke mogelijkheden heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het concept MerWijde in Arnhem van corporaties Vivare en Volkshuisvesting Arnhem, waarbij er 147 tijdelijke huizen worden gebouwd die speciaal bedoeld zijn voor spoedzoekers en statushouders, ook als integratielocaties? Bent u bereid om te kijken of er op korte termijn vergelijkbare projecten op andere locaties in het land kunnen worden gerealiseerd? Waarom wel, waarom niet?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik stimuleer gemeenten om dergelijke projecten te realiseren met de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT). Deze regeling wordt aangepast naar een SFT+ om de realisatie van huisvesting voor urgent woningzoekenden, waaronder statushouders, verder te stimuleren.
Hoe verloopt op dit moment de samenwerking met gemeenten voor het realiseren van tijdelijke woningbouwlocaties en het realiseren van tijdelijke huisvesting? Kunt u hierop reflecteren?
Het is van belang dat zoveel mogelijk tijdelijke locaties worden benut door hier verplaatsbare woningen op te realiseren. Om gemeenten, corporaties en investeerders hierin financieel te ondersteunen heb ik in nauwe samenwerking met gemeenten en corporaties enkele regelingen beschikbaar gesteld, zoals de SFT-regeling en de financiële herplaatsingsgarantie voor flexwoningen. Daarnaast bied ik gemeenten kennis en expertise aan van experts bij het RVO. Deze experts adviseren gemeenten over de haalbaarheid van de businesscase bij tijdelijke inzet van verplaatsbare woningen. Op de Woontop in december 2024 heb ik met 7 gemeenten samenwerkingsafspraken gemaakt om vanaf 2026 ongeveer 2.500 modulaire woningen te plaatsen en voor circa 1.800 verplaatsbare woningen achtervanglocaties in te richten. Op die achtervanglocaties kunnen woningen, die na afloop van de tijdelijke plaatsing elders moeten worden herplaatst, een definitieve bestemming krijgen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen en het Deense verbod daarop |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Deense onderzoek waaruit blijkt dat de PFAS-verbinding TFA (trifluorazijnzuur) makkelijk uitspoelt naar het milieu en daarmee drinkwaterbronnen bedreigt? Hoe kijkt u naar die conclusies?1
Hoe kijkt u naar het besluit dat door Denemarken is genomen om 23 bestrijdingsmiddelen, die het schadelijke afbraakproduct TFA vormen, per direct te verbieden vanwege de risico’s voor het grondwater en de drinkwatervoorziening?
Hoe lang duurt het voordat het College voor de toelating van gewasbeschermingingsmiddelen en biociden (Ctgb) het genoemde onderzoek en het daaropvolgende besluit in Denemarken heeft bestudeerd, zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat Gewasbeschermingsmiddelen op 3 september jongstleden?
Wanneer gaat u de Kamer verder informeren over de analyse van het Ctgb en het mogelijke besluit dat daaruit volgt?
Waarom zijn al deze middelen in Nederland nog steeds toegestaan terwijl het Ctgb al eerder om een snelle Europese herbeoordeling vroeg?
Waarom wordt het middel «Luna Sensation» van Bayer, dat fluopyram bevat, wel verboden wegens risico’s voor boeren, bijen en vogels, maar mogen negen andere fluopyram-houdende middelen nog steeds worden toegepast?
Dringt u er bij het Ctgb op aan dat de herbeoordelingen van deze negen middelen op zeer korte termijn worden uitgevoerd, zodat deze schadelijke stoffen niet langer in het milieu terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Waarom mogen bestaande voorraden van «Luna Sensation» nog worden opgebruikt tot juli 2026 terwijl dit besluit is genomen vanwege de risico’s voor mens en natuur? Deelt u de opvatting dat het gebruik ervan dan per direct moet worden gestopt?
Heeft u gesprekken met de drinkwaterbedrijven en milieuorganisaties die al veel langer waarschuwen voor de milieu en gezondheidsrisico’s van PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen?
Deelt u de opvatting dat er voldoende wetenschappelijk onderzoek is over de risico’s van PFAS om PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen van de markt te halen? Zo ja, per wanneer kan de Kamer een verbod verwachten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
De crisis in de kraamzorg en de kabinetsreactie op het manifest 'Voor behoud van goede kraamzorg voor Nederland' |
|
Sarah Dobbe |
|
Bruijn |
|
Bent u zich ervan bewust dat de kraamzorg een onmisbare rol speelt bij het voorkomen van kindersterfte en gezondheidsproblemen bij zowel kind als moeder en het zorgen voor een goede start voor ieder kind?1
Ik onderschrijf het belang van kraamzorg als een essentieel onderdeel van de integrale geboortezorg en als een belangrijke schakel voor het waarborgen van een gezonde start voor zowel moeder als kind.
Bent u zich ervan bewust dat de kraamzorg momenteel in toenemende mate onder enorme druk staat, doordat zorgverleners het vak verlaten, er onvoldoende nieuwe instroom is van nieuwe kraamverzorgenden, gezinnen steeds minder kraamzorg krijgen en bovendien steeds meer gezinnen überhaupt geen kraamzorg kunnen krijgen?
Ja, hier ben ik me goed van bewust. De signalen over het oplopende personeelstekort en teruglopende instroom zijn bekend. De sector staat hierin voor een grote opgave met vele aspecten.
Zo ja, wat gaat u doen om deze crisis echt aan te pakken? Beseft u dat enkel uw waardering uitspreken voor de kraamzorg en zeggen dat u met de sector in gesprek gaat volstrekt onvoldoende is?
Ik ben mij ervan bewust dat alleen waardering voor kraamverzorgenden uitspreken en het gesprek met de sector aangaan niet voldoende is. Om de huidige problemen in de kraamzorg het hoofd te bieden, werken Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo Geboortezorg samen met de sector aan de uitvoering van een gezamenlijke toekomstvisie, die verder is uitgewerkt in de versnellingsagenda kraamzorg2. Deze inspanningen ondersteun ik onder meer via kwaliteitsgelden voor de kraamzorg. Daarnaast zijn eind september voor de kraamzorg transformatiemiddelen (€ 9,8 miljoen) beschikbaar gesteld binnen het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA). Met deze middelen zal door de sector gewerkt worden aan onderdelen van de versnellingsagenda: passende kraamzorg, digitale zorg, regionale samenwerking en behoud en aantrekkelijkheid van het beroep. Ook heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vanuit haar toezicht een onderzoek gedaan naar de inspanningen van zorgverzekeraars op hun zorgplicht voor de kraamzorg3.
Daarnaast ben ik momenteel, zoals toegezegd4, bezig met het verkennen van aanvullende maatregelen die nodig zijn om de toegankelijkheid van kraamzorg te kunnen waarborgen. Zo heeft er al een bijeenkomst plaatsgevonden op uitnodiging van de gemeente Utrecht om de situatie in Utrecht stad te bespreken. Met verschillende lokale en landelijke partijen hebben wij verkend wat er specifiek in Utrecht nodig is om meer inzicht te krijgen in de daadwerkelijke schaarste en welke stappen gezet moeten worden om tot een oplossing te komen.
Beseft u dat er geen realistisch alternatief is als de kraamzorg wegvalt, aangezien ziekenhuizen geen capaciteit hebben om dit op te vangen en gezinnen simpelweg niet zonder zorg kunnen in die eerste kwetsbare periode na de bevalling?
De kraamzorg zoals die in Nederland georganiseerd is, is uniek. In vergelijking met andere landen is het bijzonder dat wij deze vorm van zorg aan huis kennen, met aandacht voor zowel medische als sociale ondersteuning. Kraamzorg speelt daarmee een belangrijke rol in het ondersteunen van gezinnen en pasgeborenen, het voorkomen van gezondheidsrisico’s en het ontlasten van ziekenhuizen en verloskundigen. Ook heeft de kraamverzorgende een belangrijke signalerende functie voor gezinnen die extra hulp en ondersteuning kunnen gebruiken. Juist vanwege deze unieke waarde vind ik het belangrijk om de toegankelijkheid van kraamzorg te waarborgen en te versterken. Daarom ondersteun ik partijen in het veld bij het zoeken naar oplossingen om de sector toekomstbestendig te maken, zoals aangegeven in mijn antwoord 3.
Is het aangekondigde gesprek met kraamverzorgenden al ingepland?
Ja, dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. Het was een indrukwekkend gesprek, met zeer bevlogen kraamverzorgenden uit diverse regio’s. Tijdens deze bijeenkomst hebben we gesproken over onder andere de uitdagingen, het toekomstperspectief van de sector en mogelijke oplossingen. Ik zie dit gesprek als één van meerdere gesprekken die ik zal voeren om ervaringen en behoeften uit de praktijk op te halen.
Is er al een gesprekspartner voor de branche binnen het Ministerie van VWS, waar in het manifest naar wordt verwezen? Zo ja, is deze enkel beschikbaar voor de werkgevers, of ook voor de vakbonden en zorgverleners zelf? Zo nee, waarom niet en wordt deze nog aangewezen?
Voor de branche is een gesprekspartner beschikbaar binnen het Ministerie van VWS, en is er contact met de beroeps- en brancheorganisaties. Daarnaast ben ik van plan om met meer kraamverzorgenden het gesprek te voeren over het toekomstperspectief van de sector.
Beseft u dat de huidige tarieven dermate tekortschieten dat zorgverleners geen passend salaris kunnen krijgen en dat dit de belangrijkste reden is voor zorgverleners om de kraamzorg te verlaten? Zo ja, beseft u dat uw verantwoordelijkheid als Minister hierbij verder gaat dan enkel wijzen op het feit dat u zich niet rechtstreeks met de cao-onderhandelingen mag bemoeien, maar dat uw ministerie de randvoorwaarden (zoals de tarieven en budgetten voor kraamzorg) kan beïnvloeden waaronder die cao-onderhandelingen plaatsvinden? Zo nee, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met zorgverleners uit de kraamzorg?
Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat arbeidsvoorwaarden niet bij de belangrijkste vijf redenen staan om te vertrekken bij een werkgever uit zorg en welzijn. Zaken als de werk-privé balans, professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden spelen een grotere rol in de keuze om wel of niet in de zorg te blijven werken. Om personeel te behouden zijn in eerste instantie werkgevers aan zet. Bo geboortezorg heeft aangegeven de uitkomsten van bovenstaand onderzoek niet volledig te herkennen voor de kraamzorg, zo is het salaris van kraamverzorgenden in vergelijking met andere sectoren lager. Daarom zijn in de versnellingsagenda van Bo Geboortezorg en ZN, meerdere onderdelen opgenomen die moeten bijdragen aan het verbeteren van deze arbeidsomstandigheden zoals het toewerken naar passende kraamzorg met daarbij behorende passende bekostiging.
Wat betreft de randvoorwaarden voor een goede cao: de huidige maxtarieven zijn gebaseerd op het kostprijsonderzoek van de NZa. Daarnaast stelt het Ministerie van VWS ieder jaar extra arbeidsvoorwaardenruimte beschikbaar, zodat binnen de zorg marktconforme cao’s kunnen worden afgesloten. Ook voor de kraamzorg.
Tot slot ben ik bereid om hierover in gesprek te gaan met kraamverzorgenden. Zoals aangegeven heeft een eerste gesprek plaatsgevonden.
Bent u het ermee eens dat de huidige situatie waarbij kraamverzorgenden tijdens een wachtdienst van 8 uur binnen 45 minuten aanwezig moeten kunnen zijn, maar hiervoor in totaal slechts € 11,44 bruto ontvangen onacceptabel en onhoudbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er passende vergoedingen hiervoor kunnen komen?
Het gaat hier om een cao afspraak. In het gesprek met kraamverzorgenden kwamen de wachtdiensten ook ter sprake. Daarover gaven kraamverzorgenden aan dat deze een groot effect hebben op hun werk-privé balans en dat daar een minimale vergoeding tegenover staat. Dit wordt ook gezien door Bo geboortezorg. Daarom is het werken op rooster en de inrichting van de partusassistentie met wachtdiensten onderdeel van de toekomstagenda. Eén van de oplossingen is bijvoorbeeld het inrichten van regionale partuspoules, waardoor niet zoveel kraamverzorgenden op wacht hoeven te staan voor de partusassistentie.
Erkent u dat de invoering van marktwerking in de kraamzorg een desastreuze impact heeft gehad op deze onmisbare zorg en een belangrijke oorzaak is voor de problemen van kraamverzorgenden en gezinnen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Het is te kort door de bocht om de uitdagingen in de kraamzorg te wijten aan de marktwerking. Er zijn veel verschillende factoren die de ontwikkelingen in de kraamzorg verklaren, waaronder de schaarste aan kraamverzorgenden en nieuwe inzichten in de beweging naar passende kraamzorg waardoor een betere verdeling van beschikbare uren kan plaatsvinden. Ook is marktwerking een te algemeen begrip. In de zorg is immers sprake van gereguleerde marktwerking met diverse vormen van overheidsregulering op verschillende deelmarkten (de zorgverzekeringsmarkt, de zorgverleningsmarkt en de zorginkoopmarkt). Zoals de regulering van de tarieven in de kraamzorg (maxtarieven) en het toezicht van de NZa op de zorgplicht.
Dat neemt niet weg dat veldpartijen in 2023 hebben geconstateerd dat de toegankelijkheid van de kraamzorg te ver onder druk kwam te staan en dat de destijds geboden tarieven niet meer passend waren om de toegankelijkheid en continuïteit te borgen. Daartoe hebben zij gezamenlijk een convenant opgesteld om kraamzorg voor de korte termijn te borgen, waarbij bijvoorbeeld financiële afspraken zijn gemaakt over de contractering. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de eerdergenoemde visie en toekomstagenda, waar nu met de toekenning van de transformatiegelden aan gewerkt kan worden richting een toekomstbestendige sector.
Ik vind dat een goed voorbeeld van de verantwoordelijkheid die veldpartijen in ons stelsel kunnen en moeten nemen om de toegankelijkheid van de zorg te borgen.
Het bericht dat in Niger christenen tijdens een doopceremonie gedood zijn |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat gewapende mannen het vuur hebben geopend op christenen in het westen van Niger, waarbij 22 doden vielen, onder wie vijftien mensen tijdens een doopceremonie?1
Hoe beoordeelt u de veiligheidssituatie voor onder andere christenen in de Tillabéri-regio en breder in West-Niger, waar volgens Human Rights Watch (HRW) de afgelopen maanden meerdere terreuraanvallen plaatsvonden, met minstens 127 gedode dorpelingen?2
Klopt het dat de junta in Niger sinds de staatsgreep in 2023 beloofde harder tegen terreurgroepen op te treden, maar dat het geweld desondanks is toegenomen?
Welke rol ziet u voor de Europese Unie en Nederland om Niger te ondersteunen bij de bescherming van christenen tegen extremistisch geweld, zeker nu buitenlandse missies zoals de Franse en Amerikaanse zijn teruggetrokken en Niger de banden met Rusland juist heeft aangehaald?
Klopt het dat Niger (samen met Burkina Faso en Mali) zich inmiddels heeft teruggetrokken uit het Internationaal strafhof? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de mogelijkheden om Niger te ondersteunen?3
Welke mogelijkheden ziet u om via multilaterale kanalen, zoals de VN of de Afrikaanse Unie, druk uit te oefenen op de junta van Niger om christenen beter te beschermen en de daders van deze aanvallen te vervolgen?
Heeft Nederland momenteel nog ontwikkelings- of veiligheidsprogramma’s in Niger die bijdragen aan stabiliteit in de Sahelregio? Zo ja, welke, en worden deze door de recente toename van geweld bedreigd?
Hoe wordt de samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers door Nederland ondersteund?
Bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over de bredere Nederlandse inzet in de Sahelregio, mede naar aanleiding van deze aanval?
Het besluit van het CBR om de theorie-examens in Maastricht per juli 2025 te verplaatsen naar Roermond |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om de theorie-examens in Maastricht per juli 2025 te verplaatsen naar Roermond?1
Ja. Het CBR heeft aangegeven dat de oorspronkelijke planning juli 2025 was. De actuele planning is dat op 17 november 2025 de eerste theorie-examens in Roermond worden afgenomen, in de periode daarna sluit de locatie Maastricht.
Hoe rijmt u de claim van het CBR dat de verhuizing van de theorie-examens van Maastricht naar Roermond de dienstverlening zou verbeteren, met de feitelijke toename van reistijd, kosten en de verminderde bereikbaarheid per openbaar vervoer voor inwoners van Maastricht en omliggende gemeenten?
Als publieke dienstverlener wil het CBR zo dichtbij mogelijk bij klanten gehuisvest zijn. Roermond is als standplaats voor theorie-examens gekozen omdat dit een locatie is die centraal in Limburg ligt. Daarnaast heeft het CBR voor de theorie-locatie in Roermond expliciet gekozen voor een locatie dichtbij het treinstation zodat deze gemakkelijk met het openbaar vervoer te bereiken is. Het afgelopen jaar zijn door het CBR gedegen analyses uitgevoerd naar reistijden en reisafstanden. Deze analyses laten zien dat voor het grootste deel de bereikbaarheid van een theoriecentrum voor kandidaten in Limburg beter wordt dan in de huidige situatie. Voor mensen die nu dichtbij het theoriecentrum in Maastricht wonen, zal de reistijd langer worden. Tegelijkertijd zal voor veel kandidaten in Limburg die wat verder van Maastricht wonen de reistijd naar een theoriecentrum van het CBR verbeteren. Het theorie-examencentrum zal voor alle kandidaten in Limburg gemiddeld genomen binnen één uur met het openbaar vervoer te bereiken zijn.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot uw eerdere toezegging dat het kabinet zich inzet voor een betere spreiding van rijksdiensten en rijksbanen, met speciale aandacht voor Limburg, terwijl dit besluit feitelijk leidt tot centralisering en verschraling?
Er is geen sprake van verschraling. De omvang van de dienstverlening voor theorie-examens van het CBR in Limburg blijft gelijk. De dienstverlening wordt zelfs uitgebreid met ruimere openingstijden op de nieuwe locatie in Roermond. Ook de werkgelegenheid blijft gelijk met de huidige situatie. Het is een verplaatsing van dienstverlening binnen de provincie Limburg.
Acht u het wenselijk dat zelfstandige bestuursorganen (zbo's) zoals het CBR besluiten nemen die haaks staan op het kabinetsbeleid rond spreiding en bereikbaarheid? Welke instrumenten heeft u als Minister om te voorkomen dat zbo’s de kabinetsdoelstellingen doorkruisen en bent u bereid deze hier in te zetten?
Zelfstandige bestuursorganen (zbo's) zijn organisaties van de Rijksoverheid die zelfstandig publieke taken uitvoeren, maar niet direct onder een ministerie vallen en daardoor een grotere afstand tot de politieke leiding hebben. Ze zijn bij wet ingesteld of aangewezen en hebben eigen bevoegdheden om te reguleren, controleren, vergunningen te verlenen of adviezen te geven, en staan los van het hiërarchisch gezag van een ministerie. In de Kamerbrief van 8 mei2 is omschreven op welke wijze huisvesting van zbo’s onderdeel kunnen zijn van de aanpak spreiding rijkswerkgelegenheid. Door de grotere afstand van zbo’s tot de politieke leiding is er bij zbo’s met eigen rechtspersoonlijkheid (zoals het CBR) geen mogelijkheid tot directe sturing op huisvesting, daarom vallen zbo’s niet onder de adviesprocedure. De verplaatsing van de CBR examenlocatie van Maastricht naar Roermond valt daarmee niet onder de invloedsfeer van de Minister van BZK. De Minister van IenW kan het onderwerp huisvesting bespreken met de eigen zbo, in dit geval het CBR. De Minister van IenW heeft echter geen verplichtend instrumentarium om het huisvestingsbeleid van het CBR, gelet op het zelfstandige karakter van een zbo, aan te passen.
De dienstverlening van het CBR blijft in Limburg en blijft dus in de regio. Wel verplaatst het theorie-examencentrum naar een meer centrale locatie in de provincie, die tegelijkertijd beter bereikbaar is met het openbaar vervoer. Dit is van belang voor het overgrote deel van de kandidaten die nog geen rijbewijs hebben. De zorgvuldige analyses van het CBR maken dit inzichtelijk.
Vindt u het aanvaardbaar dat inwoners van Zuid-Limburg tot een uur moeten reizen voor een theorie-examen, terwijl dit examen in de meeste andere regio’s wél in de nabijheid van grotere steden beschikbaar blijft?
Ja, dit past binnen de bredere context van het uitgangspunt van een gelijke toegang tot publieke voorzieningen. De meeste kandidaten bezoeken het examencentrum slechts één of twee keer in hun leven om hun theorie-examen te doen.
Met het verplaatsen van het examencentrum van Maastricht naar Roermond verbetert de bereikbaarheid van het CBR in heel Limburg. Sommige kandidaten zullen langer moeten reizen dan nu het geval is, voor anderen zal de reistijd juist afnemen. In veel gevallen neemt de gemiddelde reistijd af, waarbij kandidaten gemiddeld genomen binnen één uur het examencentrum kunnen bereiken met het openbaar vervoer. Het CBR heeft het besluit gebaseerd op zorgvuldige analyses die dit laten zien.
Deelt u de zorg dat juist jongeren en kwetsbare groepen zonder auto in Zuid-Limburg onevenredig hard worden geraakt door dit besluit? Hoe rijmt u dit met het uitgangspunt van gelijke toegang tot publieke voorzieningen?
Het is juist vanuit het uitgangspunt van gelijke toegang tot publieke voorzieningen dat het CBR de huisvestingsstrategie heeft aangepast en de theorie-examencentra loskoppelt van de locaties voor praktijkexamens (meestal aan randen van de stad en dichtbij de snelweg) wat nu het geval is. Door deze te plaatsen in de buurt van een station worden de theorie-examenlocaties van het CBR veel beter bereikbaar met het openbaar vervoer, wat van belang is voor met name jongere kandidaten zonder rijbewijs. Het overgrote deel van de jongeren die een theorie-examen komt doen bij het CBR komt voor een theorie-examen voor de auto. Dit theorie-examen moet met succes zijn afgerond voor men het praktijkexamen auto kan aanvragen. Zij hebben over het algemeen dus nog geen auto.
Hoe verklaart u dat Maastricht, als grootste stad van Zuid-Limburg, met meer dan 120.000 inwoners en uitstekende infrastructuur, géén CBR-examencentrum voor theorie meer heeft, terwijl kleinere steden elders in Nederland deze wel behouden?
Zie ook het antwoord bij vraag 5. Er zijn veel steden (ook groter dan Maastricht) die geen theorie-examencentrum hebben. Optimale bereikbaarheid voor kandidaten in de hele regio is het belangrijkste criterium voor het CBR bij de keuze voor examenlocaties. Daarbij kiest het CBR voor een optimale verdeling en efficiënte spreiding van de examenlocaties over de regio, zodat deze voor alle inwoners, en niet alleen de kandidaten in de grote steden, gemiddeld genomen binnen één uur met het openbaar vervoer te bereiken zijn.
Limburg verloor de afgelopen jaren als enige provincie rijksbanen. Hoe rijmt u dit nieuwe besluit en de mogelijkheid voor een inhaalslag in deze provincie met de uitgangspunten van Elke regio telt!?
De gerapporteerde krimp van de rijkswerkgelegenheid in 2023 in de provincie Limburg lag aan uitzonderlijke eenmalige omstandigheden bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. De rijkswerkgelegenheid in de provincie Limburg groeide in 2024 met 2,6%. De Minister van BZK is met concrete casussen aan de slag om de rijkswerkgelegenheid is Limburg te laten groeien. Onder meer huisvesting voor de Belastingdienst, Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidzorg en Instituut Mijnbouwschade Limburg in Heerlen. Het Ministerie van BZK is tevens in overleg met lokale bestuurders zoals de burgemeesters van Heerlen en Roermond over de kansen voor meer rijkswerkgelegenheid in Limburg. Met de verplaatsing van de theorie-examenlocatie van het CBR van Maastricht naar Roermond verliest de provincie Limburg geen rijkswerkgelegenheid, de locatie blijft immers in Limburg.
Welke betrokkenheid heeft u gehad bij dit besluit van het CBR? Is er vooraf advies gevraagd of overleg geweest over de effecten op spreiding en bereikbaarheid? Zo nee, hoe beoordeelt u het dat een zbo met een publieke taak zulke besluiten zonder politieke verantwoording kan nemen?
De aanpak spreiding rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid is gericht op het beter spreiden van rijkswerkgelegenheid over Nederland. In die aanpak zijn Ministers waarbij nieuwe dienstonderdelen ontstaan, groeien, krimpen en bij grensoverschrijdende verplaatsingen vanaf 100 fte, gehouden advies te vragen over de locatiekeuze aan de Minister van BZK. De verplaatsing van de examenlocatie van het CBR is binnen de provincie Limburg, kent geen groei of krimp en valt zodoende dus buiten de voorwaarden voor advies. Daarnaast is, zoals omschreven in antwoord op vraag 4, het CBR een zbo met eigen bevoegdheden. Het is dus niet aan de Minister van BZK om hierover advies uit te brengen of geconsulteerd te worden. Het CBR is een zbo van het Ministerie van IenW. Het is van belang dat publieke diensten goed bereikbaar zijn, van goede kwaliteit zijn en tegen redelijke kosten worden geleverd. Het CBR heeft het besluit om de dienstverlening voor de theorie-examens te verplaatsen zorgvuldig voorbereid en daar grondige analyses voor gedaan. De dienstverlening blijft op minimaal hetzelfde niveau en de bereikbaarheid verbetert. Het CBR realiseert zich dat een wijziging in de huisvesting voor de inwoners van Limburg impactvol kan zijn. Daarom heeft het CBR een zorgvuldige belangenafweging gemaakt voor alle inwoners in heel Limburg.
Bent u bereid dit besluit te heroverwegen en het CBR te verzoeken minimaal een theorie-examenlocatie in Maastricht te behouden? Zo nee, hoe gaat u anders zorgen dat Limburg niet opnieuw de dupe wordt van Haagse centralisering?
Zoals omschreven in antwoord op vraag 4 en 9 hebben de Ministers van BZK en IenW geen grond om het CBR te verzoeken de verplaatsing te heroverwegen. Het kabinet onderstreept het belang van het toewerken naar een betere spreiding van de rijkswerkgelegenheid over Nederland de komende jaren. Over de acties die de afgelopen periode zijn ingezet om dat te bereiken heb ik uw Kamer geïnformeerd op 19 september jl. Het regiobelang weegt sinds de nieuwe aanpak spreiding rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid zwaarder mee bij besluitvorming omtrent rijkshuisvesting, het is echter niet de enige factor waar rekening mee dient te worden gehouden en beslissingen zullen niet altijd de kant van de regio opvallen. Het is een kabinetsbrede verantwoordelijkheid om de rijkswerkgelegenheid beter over Nederland te spreiden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie antwoorden vraag 1 t/m 10.
Kunt u uw antwoorden doen toekomen voorafgaand aan het commissiedebat Regio’s en grensoverschrijdende samenwerking van 2 oktober 2025?
Ja.
Het bericht dat minister Yesilgöz in 2022 KPMG inschakelde en interne juristen omzeilde in de aanpak van de crisis rond Ter Apel |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe Minister Yesilgöz in 2022 KPMG inschakelde en interne juristen omzeild werden in de crisis rond Ter Apel»?1
Kunt u het KMPG-rapport inzake «project uitwerking Instroombeperkende maatregelen asiel» afzonderlijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat de kosten waren voor het inhuren van KMPG voor deze opdracht? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten waarom de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) niet is betrokken bij de voorbereiding en vormgeving van de brief van 26 augustus 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 2992) en hierover dus geen advies heeft kunnen uitbrengen?
Klopt het dat de Minister van J&V in 2022 de hele zomer om meekijken door DWJZ heeft gevraagd bij de opstelling van de brief van 26 augustus 2022, zoals de Minister dat zelf aangeeft en kunt u dat onderbouwen met documenten? Zo ja, hoe rijmt u dat met de volgende opmerking vanuit de directie DWJZ: «Verder zijn wij op geen enkele manier betrokken geweest bij de totstandkoming van deze brief waarin onder meer een wetgevingstraject wordt aangekondigd»?2
Kunt u de onderliggende stukken die hebben geleid tot het niet betrekken van DWJZ bij de brief van 26 augustus 2022 aan de Kamer toedoen komen?
Hoe rijmt u de reactie van het Ministerie van J&V op het NRC-artikel waarbij wordt gesteld dat er geen aanleiding was om de brief voor extra advies voor te leggen aan DWJZ, terwijl de Minister van J&V stelt de hele zomer om meekijken door DWJZ heeft gevraagd bij de opstelling van de brief?
Kunt u het stoplichtdocument, waarbij «het licht voor de nareismaatregel op rood stond», aan de Kamer doen toekomen? En kunt u aangeven waarom dit document niet mee is gestuurd bij de beantwoording van eerdere Kamervragen in 2022 hierover, waarbij expliciet is gevraagd naar de onderliggende juridische analyses van dit besluit?3
Kunt u toelichten waarom het ministerie, ondanks interne juridische adviezen, tegen elke uitspraak in hoger beroep is gegaan en kunt u de onderliggende documenten van dit advies en de documenten die hebben geleid tot deze keuze aan de Kamer doen toekomen?
Hoe rijmt u, ten aanzien van de maatregel om nareis te beperken tot de referent huisvesting heeft, de uitspraak van de Staatssecretaris van J&V in het debat in 2022 waarbij hij stelde: «En de ambtenaren zeggen niet dat het niet kan, maar ze zeggen heel nadrukkelijk wel dat – ik citeer – de juridische houdbaarheid geen zekerheid is»4, met de volgende constateringen van de ambtenaren, «geen begaanbare juridische weg»5 en «kan niet»6 en de constatering van DWJZ: «juridisch niet te rechtvaardigen»7? En hoe rijmt u de uitspraak van de Staatssecretaris van J&V in het debat met het feit dat in het stoplichtdocument het licht voor de nareismaatregel op rood stond? Is naar uw oordeel de Kamer onjuist of onvolledig geïnformeerd ten aanzien van de haalbaarheid van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 2 oktober 2025?
De uitvoering van de CBb-uitspraak inzake de HRN-concessie |
|
Hester Veltman-Kamp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting dat reizigers er belang bij hebben dat zij hun treinreis net zo gemakkelijk via een platform naar keuze kunnen boeken – bijvoorbeeld een app waarin trein, bus, fiets en deelauto gecombineerd worden (Mobility as a Service, MaaS) – als rechtstreeks bij NS? Hoe wordt dat belang nu geborgd in de concessie?1
Ja, die opvatting deel ik. In het beleidsvoornemen tot gunning concessie voor het hoofdrailnet 20252 is dit toegelicht onder beleidsdoel «Deur-Tot-Deur Reis»: faciliteren dat reizigers zo optimaal en drempelloos mogelijk gebruik kunnen maken van de verschillende modaliteiten. Daarbij wordt zowel het belang van innovatie en samenwerking in de sector benoemd, als Mobility as a Service (MaaS). De Concessieverlener wil met het mogelijk maken van de verkoop en betaling van treinreizen via derden, een bijdrage leveren aan het optimaliseren van een zo drempelloos mogelijke deur-tot-deurreis voor de reiziger, de ontwikkeling van duurzame mobiliteit en het verhogen van de bezetting in het OV. Dit was geborgd in artikel 44 van de Hoofdrailnet-concessie 2025–2033 (hierna: HRN-concessie). Inmiddels is het artikel 44 van de HRN-concessie in lijn gebracht met de tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) d.d. 30 juni 2025, waardoor deze waarborgen nog sterker en nadrukkelijk in de concessie zijn opgenomen. Deze concessiewijziging is met de Kamer gedeeld op 10 oktober jl.3
Hoe zorgt u ervoor dat reizigers de zekerheid hebben dat zij via verschillende kanalen toegang krijgen tot dezelfde reisproducten, tegen dezelfde voorwaarden en tarieven, zodat er sprake is van keuzevrijheid en gelijke behandeling?
In artikel 44 van de gewijzigde concessie is opgenomen dat de voorwaarden waartegen NS treinreizen voor wederverkoop ter beschikking stelt aan MaaS-dienstverleners (hierna: referentieaanbod) transparant, non-discriminatoir en concurrerend is. Deze voorwaarden zijn ook nader gespecificeerd en zorgen er feitelijk voor dat de MaaS-dienstverleners een «korting» krijgen op het retail aanbod van NS. Door het hanteren van deze voorwaarden en daarop toe te zien, wordt een gelijk speelveld tussen NS en MaaS-dienstverleners geborgd.
Door het referentieaanbod kunnen de MaaS-dienstverleners met de verkregen korting hun eigen proposities voor reizigers samenstellen. Daarnaast kunnen zij reizigers bijzondere reisproducten en aanvullende faciliteiten van NS aanbieden. Een voorbeeld van een bijzonder reisproduct is de dagkaart 4 t/m 11 jaar. Een voorbeeld van een aanvullende faciliteit is de OV-fiets en het corrigeren van een bepaald aantal vergeten check-outs.
Hoe beoordeelt u, na de uitspraak van 30 juni jl. van het College van Beroep voor het bedrijfsleven om in de HRN-concessie een gelijk speelveld voor MaaS-aanbieders te borgen en gezien uw brief aan de Kamer hierover op 29 augustus jl.,2 of de door u voorgestelde conceptwijziging van de HRN-concessie voldoende recht doet aan de uitspraak, en hoe wordt dat getoetst?
Het Ministerie van IenW heeft de tussenuitspraak van het CBb van 30 juni jl. ontvangen en naar aanleiding van een zorgvuldige analyse de concessie gewijzigd. De reeds in werking getreden en gepubliceerde concessiewijziging van de HRN-concessie herstelt de door het CBb geconstateerde gebreken. Zo wordt nu in de concessie expliciet gemaakt dat het referentieaanbod van NS transparant, non-discriminatoir en concurrerend is waardoor een gelijk speelveld wordt geborgd. Hoewel deze vereisten al besloten lagen in de MaaS-waardige bestekseisen waar de HRN-concessie naar verwijst, zijn deze vereisten nu ook expliciet opgenomen in de tekst van de HRN-concessie. Ook zijn de formules opgenomen die bepalen hoe de concessieverlener het referentieaanbod beoordeelt. Ten slotte wordt met het nieuwe artikel 44a voorkomen dat toekomstige wijzigingen in de MaaS-waardige bestekseisen automatisch (negatieve) gevolgen kunnen hebben voor MaaS-dienstverleners. De aanpassingen zijn getoetst door externe en onafhankelijke (economisch) deskundigen. Onlangs is het CBb geïnformeerd dat met de gewijzigde concessie aan de tussenuitspraak is tegemoetgekomen. Het CBb zal aan de hand daarvan beslissen over de voortgang van de procedure.
Welke stappen worden gezet om zeker te stellen dat de op 29 augustus jl. gepubliceerde concessiewijziging volledig in lijn is met de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 juni jl.?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 opgenomen, zijn de aanpassingen getoetst door externe en onafhankelijke (economisch) deskundigen. Onlangs is het CBb geïnformeerd dat met de gewijzigde concessie aan de tussenuitspraak is tegemoetgekomen. Het CBb zal aan de hand daarvan beslissen over de voortgang van de procedure.
Welke onafhankelijke partij, bijvoorbeeld de Autoriteit Consument en Markt (ACM), krijgt een formele rol bij het beoordelen van de aangepaste concessietekst en het referentieaanbod van NS? En als dit niet het geval is, acht u het wenselijk dat uw ministerie – als zowel concessieverlener als aandeelhouder van NS – deze toetsing zelf uitvoert?
De gewijzigde concessietekst is getoetst door externe en onafhankelijke (economisch) deskundigen. Onafhankelijke toetsing van het referentieaanbod wordt in de concessiewijziging geborgd door de te doorlopen stappen uitvoerig te beschrijven (zie onderdeel A, artikel 44 van de gewijzigde concessie) en door de uiteindelijke toetsing bij (een) onafhankelijke derde(n) te beleggen. Daarnaast gelden de reguliere bezwaar- en beroepsprocedures. De eerste toetsing (over het referentieaanbod voor 2026) is reeds aanbesteed.
Tot slot merk ik op dat niet het Ministerie van IenW, maar het Ministerie van Financiën aandeelhouder is van NS.
Op welke wijze zijn consumentenorganisaties en andere marktpartijen, naast NS zelf, betrokken geweest bij de totstandkoming van de conceptconcessie? Zijn alle partijen gelijk behandeld in dit proces?
Het Ministerie van IenW heeft volgens het voorgestelde tijd- en stappenschema van de Verendigde Innovatieve Mobiliteitsdienstverleners (VIM) gewerkt. Ten behoeve van het opstellen van de gewijzigde concessietekst is hulp ingeschakeld van externe en onafhankelijke (economisch) deskundigen. Daarbij heeft het Ministerie van IenW ook kennisgenomen van het voorstel van VIM (d.d. 21 juli 2025 en herzien op d.d. 4 augustus 2025). De wijziging is met NS in haar hoedanigheid als concessiehouder afgestemd en vervolgens ter consultatie voorgelegd aan het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (hierna: Locov). Ook zijn de MaaS-dienstverleners waarmee NS een contract heeft, gevraagd hun zienswijzen in te dienen.
Op 15 september 2025 hebben het Locov, VIM, ChipBizz en Student Mobility aan de Concessieverlener hun zienswijzen kenbaar gemaakt. In de paragraaf Consultatie van het wijzigingsbesluit gaat de Concessieverlener op hoofdlijnen in op de inbreng en is aangegeven wat is overgenomen.5 Alle geconsulteerde partijen zijn in dit proces gelijk behandeld.
Kunt u bevestigen dat commerciële diensten van NS, zoals de NS-Businesscard, de NS-app en NS Flex, de afgelopen vijf jaar niet direct of indirect zijn bekostigd met middelen uit het openbaar dienstencontract?
De PSO-verordening6 schrijft voor dat vervoerders met een concessie een gescheiden boekhouding voeren. Dit betekent dat opbrengsten uit de concessieactiviteiten (activiteiten van algemeen economisch belang) niet mogen worden vermengd met opbrengsten uit andere bedrijfsactiviteiten (commerciële activiteiten die NS uit eigen beweging uitvoert). Kruissubsidiëring vanuit de HRN-concessie naar andere activiteiten is niet toegestaan. Op 13 februari 2025 heeft de Kamer een brief ontvangen die hier nader op ingaat.7
Vloeien de genoemde commerciële diensten van NS voort uit verplichtingen in de HRN-concessie, of voert NS deze geheel op commerciële basis uit? En hoe wordt daarbij geborgd dat geen concessiemiddelen worden ingezet voor commerciële activiteiten?
Zoals tevens in het antwoord bij vraag 7 aangegeven, hanteert NS een gescheiden boekhouding ten aanzien van activiteiten in het kader van de concessieactiviteiten en andere bedrijfsactiviteiten. De kernvraag is of een geldstroom betrekking heeft op activiteiten die onder de HRN-concessie vallen of niet. NS heeft de ruimte om binnen de grenzen van de HRN-concessie een aantrekkelijk portfolio aan proposities te hanteren die aansluit bij de behoeften en wensen van reizigers (zie artikel 30, tweede lid, van de HRN-concessie). De NS-Business Card en het NS Flex-abonnement zijn proposities die NS in het kader van haar concessieactiviteiten mag aanbieden. Deze producten zijn er op gericht om (meer) reizigers aan te trekken. De kosten voor het in stand houden van de NS-app zijn grotendeels terug te voeren op de concessie, omdat de NS-app uitvoering geeft aan concessieverplichtingen op bijvoorbeeld het gebied van reisinformatie en druktesturing.
In aanvulling daarop, het Ministerie van IenW stuurt op de prestaties van NS als concessiehouder. De NS gaat zelf over de operationele inrichting en legt daarover verantwoording af aan de aandeelhouder.
Klopt het dat NS geen gescheiden administratie hanteert voor haar publieke HRN-diensten en commerciële activiteiten, zoals de NS-app, de NS-Business Card en NS Flex? Hoe wordt in dat geval gecontroleerd dat er geen publieke middelen uit het dienstencontract worden aangewend voor commerciële diensten?
Zoals ook in het antwoord op de vragen 7 en 8 aangegeven, hanteert NS een gescheiden administratie tussen activiteiten in het kader van de HRN-concessie en overige bedrijfsactiviteiten. De kernvraag is of een geldstroom betrekking heeft op activiteiten die onder de HRN-concessie vallen of niet. De NS-Business Card en het NS Flex-abonnement zijn proposities die NS in het kader van haar concessieactiviteiten mag aanbieden. Deze producten zijn er op gericht om (meer) reizigers aan te trekken. De kosten voor het in stand houden van de NS-app zijn grotendeels terug te voeren op de concessie, omdat de NS-app uitvoering geeft aan concessieverplichtingen op bijvoorbeeld het gebied van reisinformatie en druktesturing.
Bent u bekend met de adviezen van consumentenorganisaties, verenigd in het Locov, waarin is aanbevolen om NS-reisproducten – zoals abonnementen en jongerentickets – op gelijke voorwaarden beschikbaar te stellen aan MaaS-aanbieders, vergelijkbaar met praktijken elders in Europa? En kunt u het meest recente Locov-advies uit 2025 met de Kamer delen?
Het Locov adviseert om alle abonnementen en daaraan verplichte kilometers beschikbaar te maken, onder de voorwaarde van gebruik van dezelfde naamgeving en dezelfde productprijs (het zogeheten agentuur model). De concessieverlenende partijen waaronder het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hebben in 2024 gezamenlijk de MaaS-waardige bestekseisen versie 4.18 vastgesteld waarin gekozen is voor het resell model. De bestekseisen hebben tot doel te zorgen voor MaaS-waardige concessies waarin kortweg een aantal zaken zijn geborgd. Zo kunnen reizigers vervoerbewijzen voor (multimodale reizen inclusief) het ov aanschaffen via MaaS-dienstverleners. Daarnaast zijn de verkoopvoorwaarden die concessiehouders in dit verband aan MaaS-dienstverleners stellen (1) transparant, (2) non-discriminerend en (3) concurrerend. Door het hanteren van het resellmodel kunnen derden (in tegenstelling tot bij het agentuurmodel) innovatieve proposities vormgeven. Voor nadere toelichting verwijs ik u naar de toelichting op de MaaS-waardige bestekseisen versie 4.1.9
Het meest recente Locov advies ziet toe op de voorgestelde concessiewijziging artikel 44 van de Concessie. Deze zal volgens de hiervoor gebruikelijke procedure openbaar worden gemaakt via de website van het Locov.10
Hoe wordt gegarandeerd dat reizigers die via een MaaS-platform boeken dezelfde toegang hebben tot kortingsproducten van NS (bijvoorbeeld voor jongeren of ouderen) als reizigers die rechtstreeks bij NS boeken, zodat er geen sprake is van ongelijke behandeling?
Met keuze voor het resellmodel kunnen MaaS-dienstverleners eigen proposities met kortingen voor reizigers ontwikkelen. Het staat MaaS-dienstverleners vrij om voor vergelijkbare reizigers dezelfde kortingsproducten te ontwikkelen en in MaaS-platformen aan te bieden. Ook kunnen MaaS-dienstverleners reizigers bijzondere reisproducten zoals de dagkaart 4 t/m 11 jaar aanbieden en kunnen reizigers gebruik maken van aanvullende faciliteiten zoals de OV-fiets en het corrigeren van een bepaald aantal vergeten check-outs.
Het artikel 'Wat de wonden vertellen' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wat de wonden vertellen» uit De Volkskrant d.d. 13 september 2025?1
Ja.
Vindt u het onderzoek van De Volkskrant, waaruit blijkt dat de Israëlische krijgsmacht naar alle waarschijnlijkheid gericht op honderden Palestijnse kinderen onder vijftien jaar heeft geschoten en kinderen ernstig heeft verwond door middel van fragmentatiewapens, overtuigend? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie die het onderzoek van de Volkskrant kan verifiëren dan wel ontkennen. Het kabinet hecht er groot belang aan dat straffeloosheid wordt tegengegaan en dat schendingen van het internationaal recht, humanitair oorlogsrecht, worden onderzocht. Daar spant Nederland zich voor in.
Wat vertellen deze schotwonden aan het kabinet over de wijze van oorlogsvoering door de Israëlische krijgsmacht?
Het artikel concludeert dat de schotwonden in kwestie een indicatie zijn van gerichte aanvallen op kinderen. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie die het onderzoek van de Volkskrant kan verifiëren dan wel ontkennen. Volgens het humanitair oorlogsrecht mogen burgers geen doelwit vormen van militaire aanvallen. Indien burgers direct deelnemen aan de vijandelijkheden, verliezen ze voor de duur van deze deelname hun beschermde status. Het kabinet roept de strijdende partijen, waaronder Israël, om zich te allen tijde aan het humanitair oorlogsrecht te houden.
Heeft het kabinet eerder soortgelijke informatie over de wijze van oorlogsvoering door de Israëlische krijgsmacht ontvangen?
Informatie die het kabinet ontvangt over het Israëlische militair optreden in Gaza leidt al geruime tijd tot serieuze vragen. Het kabinet spreekt Israël hierop zowel bilateraal als multilateraal aan.
Heeft u uw Israëlische counterpart aangesproken op de bevindingen van het onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u uw Israëlische counterpart aangesproken op het feit dat Israël sinds maart 2025 meer dan honderd buitenlandse zorgmedewerkers toegang tot Gaza heeft ontzegd zonder opgave van reden?
Nederland heeft Israël veelvuldig opgeroepen en blijft dit doen om veilige en ongehinderde humanitaire toegang tot de hele Gazastrook te faciliteren, zowel voor de invoer en distributie van goederen als de in- en uitreis van internationale hulpverleners. Meest recentelijk heb ik dit gedaan in een gesprek met mijn Israëlische ambtgenoot Saar op 24 oktober jl.
Op 9 oktober jl. bereikten Israël en Hamas overeenstemming over de eerste fase van het plan om het conflict in de Gazastrook te beëindigen (zie ook Kamerbrief d.d. 10 oktober jl.). Dit akkoord biedt, na ruim twee jaar van lijden, geweld en verwoesting, het broodnodige perspectief op een duurzaam einde aan de oorlog. Het is van essentieel belang dat de afspraken over deze eerste fase, waaronder die over humanitaire hulp, volledig worden geïmplementeerd en nageleefd.
Wat vindt u ervan dat de Israëlische autoriteiten zelfs babyvoeding niet tot Gaza toelaten? Heeft u uw Israëlische counterpart daarop aangesproken?
Op Israël rust de plicht om de burgerbevolking in Gaza te voorzien van de noodzakelijke humanitaire hulp of deze hulp te faciliteren. Na het bereiken van het akkoord over de eerste fase van het vredesplan op 9 oktober jl. is de toegang van humanitaire hulp verbeterd. Het kabinet blijft het belang onderstrepen dat Israël zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht naleeft.
Staat het kabinet in contact met hulpverleners die in Gaza dienen of de afgelopen twee jaar in Gaza hebben gediend? Zo nee, bent u bereid om met enkelen van hen in gesprek te gaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een goede, voortdurende dialoog met hulporganisaties, en spreekt – zowel in Nederland als in de regio – regelmatig met hulpverleners die in de Gazastrook werken of hebben gewerkt.
Hoeveel Israëlische militairen zijn er in de afgelopen twee jaar veroordeeld voor misdrijven gepleegd tegen Palestijnse burgers?
Volgens cijfers van de Israëlische mensenrechtenorganisatie Yesh Din, die zich baseert op informatie die is aangeleverd door de Israëlische krijgsmacht, zijn vijf Israëlische militairen veroordeeld voor misdrijven gepleegd tegen Palestijnse burgers in Israël en de Palestijnse gebieden. Daarnaast zijn er nog enkele lopende zaken.
Op welke manier spant het kabinet zich in voor het vastleggen van oorlogsmisdrijven in Gaza?
Nederland heeft altijd duidelijk uitgesproken dat de strijdende partijen zich aan humanitair oorlogsrecht moeten houden. Het kabinet veroordeelt alle schendingen van het internationaal recht, ongeacht wie de schending begaat. Gedegen en onafhankelijk onderzoek is nodig om feiten te verzamelen. Daar draagt het kabinet ook aan bij, bijvoorbeeld via bijdragen aan het Kantoor van de VN Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten (OHCHR) en het Internationaal Strafhof.
Vallen de misdrijven beschreven in het onderzoek van De Volkskrant onder de Wet Internationale Misdrijven? Zo ja, is berechting van Israëlische militairen die in Nederland verblijven op basis van de in het onderzoek beschreven misdrijven tegen Palestijnse burgers, mogelijk?
Oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, genocide, foltering, gedwongen verdwijningen en agressie zijn strafbaar gesteld in de Wet Internationale Misdrijven. Hierbij geldt dat Nederland rechtsmacht heeft over internationale misdrijven indien de verdachte een Nederlander is, het slachtoffer een Nederlander is of de verdachte zich op Nederland grondgebied bevindt. Of een strafrechtelijk onderzoek kan worden ingesteld, hangt onder meer af van de vraag of er voldoende bewijs voorhanden is voor individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid. De opsporing en vervolging van deze internationale misdrijven is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Bent u, bij uitblijven van vervolging in Israël, bereid om in lijn met het complementariteitsbeginsel in het Statuut van Rome ook te pleiten en steun te bieden voor de berechting van Israëlische militairen bij het Internationaal Strafhof?
Er loopt reeds een actief onderzoek bij het Internationaal Strafhof (ISH) naar de situatie in de Palestijnse Gebieden, waaronder Gaza, en het is aan het Parket van de Aanklager van het ISH om dat onderzoek nader vorm te geven. Het kabinet respecteert de onafhankelijkheid van de organen van het ISH en mengt zich derhalve niet in het onderzoeks- en vervolgingsbeleid van het Parket van de Aanklager.
Bent u bereid om een aantal ernstig gewonde kinderen die in de regio geen hoog-specialistische zorg kunnen krijgen, in Nederlandse ziekenhuizen te laten behandelen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 2 oktober jl. besloot het kabinet om enkele kinderen uit Gaza, die acuut complexe hoog-specialistische zorg nodig hebben en waarvoor nu in de regio geen onmiddellijke hulp beschikbaar is, in Nederland te laten behandelen.2
Bent u bereid om u in te zetten voor de medische evacuatie van Mira, het 4-jarige meisje uit het artikel uit De Volkskrant?
Momenteel staan er 15.600 patiënten op de wachtlijst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor medische evacuatie uit Gaza, onder wie 3.800 kinderen. Om te bepalen welke kinderen voor evacuatie naar Nederland in aanmerking komen, baseert Nederland zich op de triage van artsen in Gaza, die via het Palestijnse Ministerie van Volksgezondheid patiëntenlijsten op basis van medische urgentie met de WHO delen. De WHO coördineert vervolgens het proces van medische evacuaties. Om dit selectieproces via de WHO zo zuiver mogelijk te laten verlopen, volgt het kabinet deze lijn. Het is daarom niet mogelijk een voorkeursbehandeling te geven aan individuele gevallen.
Bent u bereid deze vragen alle afzonderlijk te beantwoorden?
Er is getracht deze vragen zo veel mogelijk separaat te beantwoorden.
Het bericht op Noordkop247 'Geen demonstratie voor veilige kruising' |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Tieman |
|
|
|
|
Zou u willen reageren op het bericht op Noordkop247 «Geen demonstratie voor veilige kruising» en daarbij in het bijzonder willen ingaan op de zorgen van bewoners over de verkeersveiligheid rond de N9 en de vlotbruggen?1
De zorgen van de bewoners over de verkeersveiligheid rond de N9 en de vlotbruggen zijn bekend. Daarom is besloten om de kruisingen bij de Burgervlotbrug en de Sint Maartensvlotbrug te verbeteren. Zie ook vraag 3.
Hoe beoordeelt u de huidige verkeersveiligheid op de N9, met name bij de kruisingen en de vlotbruggen, en welke risico’s ziet u voor fietsers, voetgangers en omwonenden?
De N9 is een weg met een zeer gevarieerd verkeersbeeld door stedelijke kernen, buitengebied en kleine dorpskernen. Dit leidt tot verschillen in snelheden en plekken waar snel en langzaam verkeer elkaar kruisen. Na een onderzoek heeft Rijkswaterstaat in 2023/2024 met een aantal kleine, gerichte maatregelen de oversteken bij de vlotbruggen aangepakt. Hierdoor is de situatie voor overstekende voetgangers en fietsers verbeterd.
Welke maatregelen zijn sinds de beantwoording van eerdere door de CDA-fractie gestelde schriftelijke vragen genomen om de verkeersveiligheid rond de N9 en de vlotbruggen te verbeteren?2
Het voorgaande kabinet heeft voor ongeveer € 4 miljoen geïnvesteerd in de verkeersveiligheid in Sint Maartensvlotbrug en Burgervlotbrug. In 2023 en 2024 zijn de maatregelen gerealiseerd. In Burgervlotbrug zijn aan zowel de noordzijde als de zuidzijde van de kruising met de N9 nieuwe fiets/bromoversteken gerealiseerd. Hierbij is ook opstelruimte in de middenberm aangebracht en zijn borden en markeringen aangebracht.
Bij Burgervlotbrug is het aanwezige zebrapad op expliciete wens van omwonenden in het nieuwe ontwerp opgenomen om de oversteekbaarheid zo goed als mogelijk te borgen.
In Sint Maartensvlotbrug zijn betere oversteekvoorzieningen aangebracht en zijn borden en markeringen aangebracht. Hiermee sluit de weginrichting aan op de ontsluitingsfunctie van de weg binnen de bebouwde kom en is de oversteekbaarheid ter hoogte van de bruggen voor met name langzaam verkeer (brom/fiets en voetgangers) verbeterd.
Welke structurele oplossingen, zoals vaste oeververbindingen in plaats van vlotbruggen, worden onderzocht en welke tijdlijn hanteert u daarbij?
De vlotbruggen zijn in beheer van de provincie Noord-Holland. Een onderzoek naar de vervanging van de vlotbruggen is de verantwoordelijkheid van de provincie. In 2017 is een vaste oeververbinding door hen onderzocht. Toen bleek dat de kosten van de aanleg van een nieuwe oeververbinding niet proportioneel waren. De provincie Noord-Holland zal het onderzoek uit 2017 naar de nut- en noodzaak van een vaste oeververbinding gaan herijken. In 2027 worden de resultaten van dit onderzoek verwacht, waarna het aan de provincie Noord-Holland is om te besluiten over het vervolg.
Op dit moment worden geen andere concrete maatregelen onderzocht. Vanuit het eerder uitgevoerde onderzoek naar verkeersveiligheid op de N9, N99 en N250 is wel inzicht in mogelijke oplossingsrichtingen. Mede op basis van dit onderzoek heeft Rijkswaterstaat in 2023/2024 binnen het beschikbare budget enkele maatregelen getroffen (zie beantwoording vraag 2 en 3).
In hoeverre is de verwachte toename van verkeer als gevolg van de groei van de marinebasis Den Helder meegenomen in de berekeningen voor de noodzakelijke investeringen in de N9 en de vlotbruggen?
In juni 2025 hebben het Rijk en de regio onder regie van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het «Ruimtelijk Arrangement Noord-Holland» afgesproken gezamenlijk te kijken naar mogelijkheden voor een meer weerbaar en veerkrachtig mobiliteitssysteem. Zowel vanuit een civiele als militaire context ingeval van een eventueel voorval of incident. Het is belangrijk dat het mobiliteitssysteem ook in zulke omstandigheden blijft functioneren voor militaire en civiele doeleinden. Dit onderzoek is inmiddels gestart en wordt naar verwachting in 2026 afgerond.
Behalve dit onderzoek worden op dit moment door het Rijk geen berekeningen gemaakt voor investeringen aan de N9 en de vlotbruggen.
Zou u willen inventariseren of er mogelijkheden bestaan om bij de financiering van structurele verbeteringen aan de N9 ook te kijken naar middelen in het kader van de NAVO-norm voor bestedingen aan Defensie, gelet op het strategisch belang van de weg voor de marinebasis Den Helder?
Tijdens de NAVO Top van 24-25 juni jl. is afgesproken om 1,5% van het BBP aan te wenden voor uitgaven aan de weerbaarheid van de maatschappij, waaronder de bescherming van kritieke infrastructuur, civiele paraatheid en cyberverdediging en het versterken van de defensie-industrie en innovatie. De nationale doorvertaling en financiële implicaties van de nieuwe NATO Defence Investment Pledge worden onderzocht. Hierop kan op dit moment nog niet worden vooruitgelopen.
Kunt u aangeven hoe u hierbij samenwerkt met de provincie Noord-Holland en of u bereid bent Rijkswaterstaat nauw met de provincie te laten optrekken?
Bij de uitvoering van de vorig jaar uitgevoerde maatregelen is nauw opgetrokken met de provincie. Er is continu afstemming op verschillende niveaus tussen het Ministerie, Rijkswaterstaat en de provincie. Zo stemmen Rijkswaterstaat, ProRail en provincie tweemaandelijks grootschalige werkzaamheden en vernieuwingsopgaven af met de gemeenten in de Noordkop. Ook de hinderaanpak komt hier aan de orde.
Ook in het kader van het Ruimtelijk Arrangement Noord-Holland (zie ook de beantwoording van vraag 5) werken Rijk en de provincie Noord-Holland actief samen over hoe de ruimte in de provincie wordt ingericht. Hierover vindt periodiek overleg plaats en de partijen hebben langjarige commitment bij de afspraken en de samenwerking.
Welke belemmeringen bij vergunningverlening, omgevingsfactoren of veiligheid, die volgens de genoemde beantwoording van eerdere vragen een rol spelen, zijn specifiek van toepassing op het traject van de N9 en welke stappen zijn sindsdien gezet om deze belemmeringen weg te nemen?
Er zijn geen specifieke belemmeringen bekend.
Welke mogelijkheden ziet u om de uitvoering van noodzakelijke verbeteringen te versnellen en welke concrete besluiten zijn daarbij al genomen?
Op dit moment zijn er nog geen concrete verbeteringen gepland.
Hoe voorkomt u dat de N9 wederom te maken krijgt met opeenvolgende afsluitingen en onderhoudswerkzaamheden tegelijk, waardoor files en verkeersinfarcten ontstaan zoals in 2023 werd gesignaleerd?
Hinder treedt soms op bij werkzaamheden. Er is een hinderaanpak vastgesteld die zorgt dat de gevolgen van de werkzaamheden van tevoren goed in beeld zijn. Een kerngroep van infrabeheerders, waaronder Rijkswaterstaat, stemt werkzaamheden over een periode van 1 tot 5 jaar met elkaar af. Dat is ook in 2023 gebeurd. Het beeld dat dit tot verkeersinfarcten zou hebben geleid, wordt niet herkend.
Op welke wijze worden gemeenten, bewoners en belangenorganisaties betrokken bij de besluitvorming over de verbetering van de N9 en de vervanging van de vlotbruggen?
Op dit moment is er geen besluitvorming over de verbetering van de N9 in voorbereiding. Vervanging van de vlotbruggen is een verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Holland, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen treft u om in de tussentijd, zolang er nog geen structurele oplossing is, de verkeersveiligheid en doorstroming rond de vlotbruggen te verbeteren?
Zie voor de maatregelen die recentelijk getroffen zijn de beantwoording van vraag 3.
Het niet- publiceren van een kritisch onderzoek naar corruptiebestrijding |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Rijkaart , Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money (FTM) «Ministerie hield kritisch rapport over corruptie onder de pet»?1
Hoe verklaart u dat het ministerie de kwaliteit van het rapport «Is de Nederlandse overheid bestand tegen corruptie?' als ondermaats beoordeelde en het daarom niet publiceerde, terwijl meerdere onafhankelijke experts, waaronder tegenlezers zoals de Rijksrecherche, het juist als gedegen bestempelden?
Hoe valt het te verklaren dat de methodologie van het rapport nu bekritiseerd wordt, terwijl de directoraat-generaal (DG) Ondermijning zelf om het verkennend onderzoek heeft gevraagd en vóór openbaarmaking (na het Wet open overheid-verzoek van FTM) nooit kritiek op de gehanteerde methodologie heeft geuit richting de auteurs?
De auteurs zelf noemen het een eindverslag van een verkennend onderzoek, waarom wordt er vanuit het ministerie de suggestie gewekt dat het een wetenschappelijke rapportage zou zijn?
Het ministerie stelt dat het rapport feitelijke onjuistheden bevatte; kunt u concreet aangeven om welke onjuistheden het gaat? Ook wordt gesteld dat informatie ontbreekt in het rapport; kunt u toelichten welke informatie dit betreft?
Waarom stelt het ministerie dat in het rapport te veel de mening van de auteurs doorklinkt, terwijl de aanbevelingen en conclusies grotendeels aansluiten bij die van internationale instituties?
Waarom is in het rapport één van slotconclusies «Bestuurlijke verantwoordelijkheid is onvoldoende en leiderschap schiet tekort» bij openbaarmaking weggelakt?
Herkent u zich in het beeld dat de auteur van het rapport schetst, namelijk dat niemand van het DG Ondermijning contact heeft opgenomen met hem, bijvoorbeeld met klachten over de kwaliteit?
Gezien het feit dat in het rapport aandacht wordt besteed aan de Nota Corruptiepreventie uit 2005, welke was gebaseerd op het WODC-onderzoek van Huberts en Nelen uit datzelfde jaar en in die nota talrijke actiepunten zijngeformuleerd over samenwerking tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder meer op het gebied van voorlichting over de aangifteplicht van ambtenaren en de klokkenluidersregeling; wat vindt u van de constatering dat een groot deel van die actiepunten en problemen uit die nota uit 2005 nog steeds actueel en niet opgelost zijn? Wat gaat u daaraan doen?
Klopt het dat het Platform Corruptiebestrijding nog steeds bestaat, maar niet gebruikt wordt en dat diverse instanties binnen de overheid niet eens op de hoogte zijn van het bestaan? Hoe kan dit?
Deelt u de analyse dat de dalende positie van Nederland op de Corruption Perceptions Index, samen met kritiek van organisaties als GRECO en de Open State Foundation, wijst op een groeiend corruptierisico? Bent u bereid om werk te maken van een overheidsbreed anti-corruptiebeleid, bijvoorbeeld via een onafhankelijke anti-corruptieautoriteit?
Bent u bereid het pleidooi van de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie om «handel in invloed» strafbaar te stellen opnieuw te overwegen en dit in wetgeving op te nemen?
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat studies – met mogelijk relevante conclusies voor de Kamer – in het vervolg openbaar worden gemaakt en niet worden achtergehouden of beïnvloed door politiek-bestuurlijke overwegingen?
De brug bij Urmond |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Klopt het dat er geen alternatieve oeververbinding voor fietsers en voetgangers wordt gerealiseerd als de brug bij Urmond voor anderhalf jaar wordt gesloten voor renovatie?
Rijkswaterstaat zal geen alternatieve oeververbinding realiseren tijdens de renovatiewerkzaamheden aan brug Urmond. De renovatie van brug Urmond maakt onderdeel uit van de grote instandhoudingsopgave van Rijkswaterstaat en zorgt ervoor dat de brug na renovatie weer decennia mee kan. Hinder is daarbij helaas niet te voorkomen binnen de technische, financiële, juridische en ruimtelijke randvoorwaarden.
Is onderzocht hoeveel fietsers en voetgangers dagelijks gebruik maken van de brug?
De gemeente Stein heeft, als wegbeheerder, een onderzoeksbureau ingeschakeld om de verkeersintensiteit op en rondom de tijdelijke sluiting van de brug in kaart te brengen. Hierbij wordt ook het gebruik door fietsers en voetgangers betrokken. In het kader van dit onderzoek wordt in werkgroep B, onderdeel van de bredere klankbordgroep, samen met de gemeente, omwonenden en Rijkswaterstaat gewerkt aan het opstellen van passende verkeersmaatregelen.
Welke diensten en voorzieningen in Urmond zijn slechts «aan de andere kant van de brug» beschikbaar, en door de renovatie dus minder goed bereikbaar?
Alle voorzieningen en diensten blijven bereikbaar door via brug Berg naar de andere kant van Urmond te gaan, hetzij met een extra reistijd van circa 6 minuten voor autoverkeer, 10 minuten voor fietsers en 40 minuten voor voetgangers.
Welke andere opties zijn er om ouderen, mensen die minder ver kunnen fietsen en mensen die geen auto hebben tegemoet te komen?
Tijdens de renovatie van brug Urmond past Arriva de dienstregeling aan door een andere route via brug Berg te rijden. De capaciteit van de bussen wordt ook uitgebreid om de omleiding te kunnen faciliteren. Binnen de gemeente Stein rijdt momenteel een wensauto. Samen met de leden van werkgroep B en de gemeente Stein wordt onderzocht of deze dienstverlening kan worden uitgebreid. In werkgroep B worden ook andere maatregelen onderzocht die de meer kwetsbare groepen betrokkenen kunnen faciliteren.
Als een tijdelijke brug geen optie is, waarom dan geen fietspont? Wat zou een tijdelijke pont voor fietsers en voetgangers kosten, als deze bijvoorbeeld 12 uur per dag in bedrijf is?
De mogelijkheden die een oversteek over water kan bieden worden op dit moment nader onderzocht door de klankbordgroep. Daarbij spelen factoren als veiligheid, technische uitvoerbaarheid, kosten en regelgeving een bepalende rol. Mocht daaruit een haalbaar alternatief naar voren komen, dan blijft de vraag in hoeverre dit alternatief daadwerkelijk bijdraagt aan het oplossen van de bereikbaarheidsproblemen die worden voorzien tijdens de sluiting van de brug.
Op dit moment zijn de kosten nog niet bekend.
Het bericht dat Oekraïense mannen zelf huisvesting moeten regelen |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Keijzer: Oekraïense mannen moeten zelf huisvesting gaan regelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke termijn u van plan bent om mannen die werken uit te zonderen van de rechten die ze hebben op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming?
Er is de ruimte om ontheemden die daartoe in staat zijn en bereid zijn, omdat zij bijvoorbeeld een inkomen hebben, zelfstandig een woonplek te laten zoeken. Gebruikmaking van deze ruimte hiervan acht ik wenselijk en ook gerechtvaardigd doordat de opvangcapaciteit voor ontheemden tegen zijn grenzen aanloopt. Er zijn zo goed als geen opvangplekken meer beschikbaar en dit levert schrijnende situaties op voor de meest kwetsbaren onder de doelgroep, zoals gezinnen met kinderen. Daarom moedig ik ontheemden die hiertoe bereid en bij machte zijn zelf een plek te zoeken. Er zijn al ontheemden die dat is gelukt. Zo blijft er ruimte voor hun meer kwetsbare landgenoten in de opvang. Wel blijven ontheemden uit Oekraïne die aan de voorwaarden van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) voldoen, recht hebben op bescherming. Dit vloeit voort uit de RTB waaraan Nederland is gebonden en is neergelegd in de Tijdelijke Wet Opvang ontheemden Oekraïne (TWOO). Het is niet mogelijk hierop eigenstandig specifieke doelgroepen uit te zonderen. Daarnaast verken ik met de VNG en andere betrokkenen hoe we redelijk en billijk met de nu ontstane situatie aan krapte om kunnen gaan en kunnen bezien wie op welk bed geplaatst wordt, met inachtneming van het recht op bescherming zoals dit is voorgeschreven in de RTB. Ik verwacht binnenkort meer te kunnen delen.
Kunt u concretiseren welke doelgroep specifiek u van plan bent uit te zonderen en kunt u aangeven hoe hoog het inkomen dan moet zijn?
Ontheemden uit Oekraïne die zichzelf kunnen redden en bereid zijn om zelfstandig een woonplek te regelen, vraag ik met klem dit te doen.
Bent u voornemens om vervolgens vrouwen die werken uit te zonderen van de opvang? Zo nee, waarom niet?
Er zullen ongetwijfeld (ook) Oekraïense vrouwen zijn die zichzelf kunnen redden en bereid zijn om een eigen woonplek te realiseren. Ook aan hen geldt mijn oproep. Door middel van deze oproep torn ik niet aan het recht op opvang, maar beoog ik de meest kwetsbaren onder de doelgroep als eerste te kunnen blijven opvangen.
Klopt het dat u stelt dat de Richtlijn ruimte biedt om mensen terug te sturen naar het land waar ze eerder waren, of om te vragen zelf onderdak te regelen? Zo ja, kunt u artikelen in de Richtlijn aanwijzen die deze ruimte zouden moeten bieden?
In het kader van de laatste verlenging van de tijdelijke bescherming tot en met 4 maart 2027 die onlangs plaatsvond2, met behoud van de op EU niveau afgegeven verklaring over het niet toepassen van artikel 11 van de RTB, is de mogelijkheid opgenomen dat lidstaten geen tijdelijke bescherming hoeven te verlenen aan ontheemden uit Oekraïne die al tijdelijke bescherming hebben in een andere EU-lidstaat (overweging 5 verlengingsbesluit). Ik bekijk momenteel met de IND hoe we hier invulling aan kunnen geven. Dit zou dan in principe per 4 maart 2026 ingaan, omdat deze verlenging dan ingaat. Ik verwacht uw Kamer hierover dit najaar nader te kunnen informeren. Voorgenoemd artikel 11 van de RTB3 stelt dat een persoon met tijdelijke bescherming in een EU-lidstaat, dat land die persoon mag terugsturen als diegene zonder toestemming in een ander EU-land is of daar probeert te komen. Sinds het begin van de grootschalige Russische invasie is er in EU-verband evenwel onvoldoende steun voor toepassing van artikel 11 van de RTB. Daarom is een verklaring4 afgegeven dat artikel 11 van de RTB niet wordt toegepast in solidariteit met lidstaten die door activering onevenredig worden belast.
Er kan aan ontheemden uit Oekraïne die zichzelf kunnen redden, omdat zij bijvoorbeeld een inkomen hebben worden gevraagd om een eigen woonplek te regelen.5 In het langetermijnbeleid dat ik, samen met betrokken departementen, uitwerk, zet ik in op een transitie naar huisvesting. Het doel is normaliseren zodat ontheemden op basis van hun inkomen huur kunnen gaan betalen.
Artikel 13 (1) van de RTB stelt dat de EU-lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de begunstigden van tijdelijke bescherming een fatsoenlijk onderkomen krijgen of, in voorkomend geval, middelen ter beschikking krijgen om huisvesting te vinden. Dat betekent dat aan ontheemden middelen ter beschikking gesteld kunnen worden ten behoeve van huisvesting, of bij vaststelling van voldoende inkomen, dat hen gevraagd wordt zelf in huisvesting te voorzien. Het inregelen en uitvoeren van een dergelijke systematiek hiervoor onder de RTB vergt een aanpassing van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) en mogelijk ook de Tijdelijke Wet opvang ontheemden Oekraïne (TWOO). Daarnaast vergt dit substantiële inzet van gemeenten en doen zich complicerende factoren voor, waaronder het gebrek aan een sociaal vangnet, de krapte op de woningmarkt en de sociaaleconomische positie van ontheemden uit Oekraïne die maken dat huren of kopen naar verwachting voor weinig ontheemden in de gemeentelijke opvang is weggelegd.
In hoeverre verwacht u dat dit besluit juridisch standhoudt?
Als ik deze vraag zo moet lezen dat met besluit wordt bedoeld, het vragen aan ontheemden om zelf in een woonplek te voorzien als ze daartoe bij machte zijn, dan is dit juridisch mogelijk. Zoals hierboven benoemd, is het juridisch niet mogelijk specifieke groepen ontheemden uit Oekraïne uit te zonderen van het recht op opvang onder de RTB. Het niet verstrekken van tijdelijke bescherming aan ontheemden die tijdelijke bescherming in een andere lidstaat hebben, wordt als onderdeel van het RTB-verlengingsbesluit onderzocht. Hierbij wordt ook zorgvuldig gekeken naar de juridische basis voor de afwijzing.
Heeft u in kaart hoe groot de groep is die u voornemens bent uit te zonderen van de gemeentelijke opvang?
Nee. In zijn algemeenheid kan ik uw Kamer melden dat begin september 2025 ongeveer 132.000 ontheemden uit Oekraïne zijn ingeschreven in de BRP en er circa 98.000 gemeentelijk opvangplekken zijn gerealiseerd. Ongeveer 95.000 ontheemden vallen in de leeftijdscategorie van 18–65 jaar. Circa 60.000 ontheemden van deze leeftijdscategorie zijn vrouw en circa 35.000 man. Het merendeel van de ontheemden heeft een baan, vaak onder hun eigen niveau en in laagbetaalde sectoren.
Zoals hierboven vermeld, betreft het een oproep om zelf in opvang te voorzien, en is geen sprake van het onthouden van het recht op opvang.
Erkent u dat Oekraïense mannen vaak werken in laagbetaalde, tijdelijke of flexibele banen en dat de kans dat ze zonder goede opvang op straat belanden, slachtoffer worden van arbeidsuitbuiting en malafide huisbazen groter wordt?
In zijn algemeenheid zien we ook dat ontheemden, waaronder de mannen, veelal tijdelijke banen hebben en in sectoren werken waar de salarissen doorgaans niet hoog zijn. Uit onderzoek van het CBS volgt dat op 1 mei 2025 61% van de ontheemden uit Oekraïne tussen de 15- en 65 jaar in loondienst werkte.6 In de leeftijdscategorie 15–25 jaar werkte 52% in loondienst. Onder mannen was het aandeel werkenden 59%. De meeste ontheemden werkten op dat moment als uitzendkracht (36%), oproepkracht (23%), of hadden een ander tijdelijk dienstverband (28%). Uit onderzoek7 blijkt dat veel ontheemden uit Oekraïne financiële zorgen hebben en moeite hebben om rond te komen.
Er is een risico dat zij, wanneer zij geen aanspraak kunnen maken op opvangvoorzieningen, extra kwetsbaar worden voor slechte leef- en werkomstandigheden. Een grotere afhankelijkheid van werkgevers, bijvoorbeeld voor de huisvesting, kan leiden tot misstanden en uitbuiting van ontheemden uit Oekraïne. Deze problematiek is ook zichtbaar onder arbeidsmigranten. Het kabinet heeft daarvoor verschillende maatregelen getroffen.8
Verwacht u dat deze maatregel negatieve effecten zou kunnen hebben op de bereidheid om te werken? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet blijft om belemmeringen om te werken zoveel mogelijk weg te nemen. Werk is voor nieuwkomers in Nederland, waaronder ontheemden uit Oekraïne, onder andere belangrijk voor het meedraaien in de Nederlandse samenleving en draagt daarmee bij aan het versterken van hun (financiële) zelfredzaamheid.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 2 oktober 2025?
Ja.
Het weglaten van €200 miljoen onderwijsbezuinigingen in de laatste OCW begroting |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Moes |
|
|
|
|
Klopt het dat dit kabinet ervoor heeft gekozen om ruim € 170 miljoen per jaar te bezuinigen op de OCW-begroting via de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling?
Bij de Voorjaarsnota 2025 heeft het kabinet besloten om van de prijsbijstelling tranche 2025 50% niet uit te keren om rijksbrede problematiek te dekken. Het beschikbare budget voor prijsbijstelling op de OCW-begroting uit deze tranche is daardoor geen € 343,2 miljoen maar € 171,6 miljoen structureel.
Klopt het dat deze bezuiniging een aantal maanden geleden wel stond opgenomen in de bezuinigingstabel van uw voorganger?1
Bij de antwoorden op de feitelijke vragen over de eerste suppletoire begroting van OCW is de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling tranche 2025 inderdaad opgenomen in de bezuinigingstabel. Er waren meerdere vragen gesteld over de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling en de impact ervan op OCW. Om de Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven is er toen voor gekozen om de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling op te nemen in het overzicht.
Waarom heeft u ervoor gekozen om deze bezuiniging weg te laten in de nieuwe bezuinigingstabel bij de OCW-begroting 2026, waarin staat dat de totale onderwijsbezuinigingen € 1,37 miljard per jaar bedragen?2
De overzichtstabel 4 (extensiveringen) in de OCW-begroting 2026 heeft een ander karakter dan de tabel bij de antwoorden op de feitelijke vragen over de eerste suppletoire begroting. In de overzichtstabel in de begroting is het uitgangspunt dat alleen extensiveringen ten gunste van het generale beeld op de OCW-begroting worden opgenomen. Vanaf het begin dat deze overzichtstabel onderdeel is van de OCW-begroting wordt dit uitgangspunt al gehanteerd. Het gaat dan om budget dat onderdeel was van de OCW-begroting en vervolgens is afgeboekt van de OCW-begroting. Voor de gehalveerde reeks van de prijsbijstelling geldt dat deze nooit onderdeel is geweest van de OCW-begroting. De helft van de prijsbijstelling is overgeheveld van Financiën naar de OCW-begroting.
Betekent dit dat deze bezuiniging van tafel is of dat u de Kamer niet volledig heeft geïnformeerd over alle onderwijsbezuinigingen van het kabinet-Schoof?
De rijksbrede halvering van de prijsbijstelling tranche 2025 is niet van tafel. Bij de toelichting van de belangrijkste budgettaire mutaties (onderdeel 2.2. van de ontwerpbegroting 2026 van OCW) is de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling toegelicht. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe hoog is het totaalbedrag aan onderwijsbezuinigingen als de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling wél wordt meegenomen?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van alle extensiveringen ten gunste van het generale beeld van dit kabinet op OCW en de rijksbrede halvering van de prijsbijstelling tranche 2025. Dit is dus breder dan alleen de bezuinigingen op onderwijs. In aanvulling op de tabel in de begroting is ook een kolom voor de structurele bedragen opgenomen, analoog aan de tabel in de antwoorden op de feitelijke vragen bij de eerste suppletoire begroting.
Bezuiniging maatschappelijke diensttijd1
– 74.735
– 44.902
– 67.363
– 70.000
– 70.000
– 70.000
– 70.000
HLA 23. Afschaffen brede brugklas en beperken S&O
– 55.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
HLA 24. Alternatieve invulling bijstelling sectorplannen hoger onderwijs en wetenschap
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 161.330
– 175.000
HLA 26. Terugdraaien groei apparaat Rijksoverheid
– 42.598
– 62.186
– 80.612
– 100.342
– 108.466
– 108.466
– 108.466
HLA 29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting
0
– 81.261
– 81.201
– 81.201
– 81.201
– 81.201
– 81.201
HLA 32. Beëindiging functiemix Randstad en terugdraaien bezuiniging
0
0
0
0
0
0
0
HLA 34. Gerichte keuzes ontwikkelingssamenwerking
0
– 8.511
– 8.511
– 8.511
– 8.510
– 7.188
– 7.188
HLA 35. Verlaging non-ODA-middelen
– 731
– 718
– 844
– 956
– 3.214
– 3.506
– 3.506
HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed
– 71.830
– 131.838
– 220.601
– 277.994
– 322.937
– 311.027
– 311.027
HLA 41. Verminderen internationale studenten (via bestuurlijk akkoord)
0
– 17.000
– 68.000
– 121.000
– 158.000
– 156.000
– 170.000
HLA 42. Hervorming Nederlandse Publieke Omroep NPO
0
0
– 100.000
– 100.000
– 100.000
– 100.000
– 100.000
HLA 43. Alternatieve invulling afschaffen OV-vergoeding buitenland studerenden
0
– 4.000
– 8.000
– 14.000
– 14.000
– 18.000
– 30.000
HLA 44. Verhogen collegegeld langstudeerders (via lagere bekostiging) en terugdraaien bezuiniging
0
0
0
0
0
0
0
HLA 69. Fonds Onderzoek Wetenschap
– 106.929
– 106.929
– 106.929
– 107.054
– 132.054
– 132.054
0
Ten behoeve van 4x 25 miljoen fonds onderzoek en wetenschap
– 25.000
– 25.000
– 25.000
– 25.000
0
0
0
Verlaging rijksmediabijdrage landelijke publieke omroep2
0
0
– 50.000
– 50.000
– 50.000
– 50.000
– 50.000
Opheffen onderwijskansenregeling en terugdraaien bezuiniging
0
0
0
0
0
0
0
Inhouden loonbijstelling externe inhuur tranche 2025
– 4.615
– 4.532
– 4.534
– 4.269
– 3.723
– 4.010
– 4.010
Amendement Kent taakstelling externe inhuur
0
– 1.867
0
0
0
0
0
Rijksbrede halvering prijsbijstelling tranche 2025
– 191.837
– 178.364
– 196.527
– 173.511
– 172.342
– 171.590
– 171.590
Deze maatregel stond in het hoofdlijnenakkoord als HLA 22. Afschaffen maatschappelijke diensttijd. Na amendement Bontenbal c.s. (Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 141) is maatschappelijke diensttijd echter niet afgeschaft maar heeft er alleen een bezuiniging op plaatsgevonden.
Daarbij verzoekt het amendement van Bontenbal c.s. (Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 141) om de landelijke publieke omroep meer ruimte te geven om (online) reclameopbrengsten te generen waarmee de korting van € 50,0 miljoen opgevangen kan worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk 24 uur voorafgaand aan de Algemene Financiële Beschouwingen, inclusief een gewijzigde begroting waarin wél alle bezuinigingen staan genoemd?
Ja, met dien verstande dat bovenstaande tabel de door u gevraagde informatie bevat en de tabel in de begroting ongewijzigd kan blijven, zoals ook in deze antwoorden toegelicht.