De berichten inzake de ingreep van de Nederlandse overheid bij het bedrijf Nexperia |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Ilse Saris (CDA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen in Telegraaf, AD en RTL Nieuws over de ingreep bij de chipmaker Nexperia? Zo ja, hoe kijkt u naar de ontstane (politieke) situatie?1, 2, 3
Ja. De ingreep vindt zijn oorsprong in specifieke handelingen van de CEO van de Nexperia Groep. Er was sprake van oneigenlijke verplaatsing van productie, geld, technologie en kennis (waaronder intellectuele eigendomsrechten) naar een buitenlandse entiteit van de CEO buiten de Nexperia groep. Ook de verschillende EU-onderzoeksafdelingen zouden worden afgeschaald. Het handelen van de CEO uitte zich als volgt 1) belangenverstrengeling en zelfverrijking door het verplaatsen van kennis en capaciteit naar een fabriek in persoonlijk eigendom van de CEO en niet in eigendom van Nexperia, 2) het in gevaar brengen van de financiën van de Nexperia groep, en 3) het op onjuiste wijze willen ontslaan van werknemers (o.a. bij de Europese R&D afdelingen) en medebestuurders. Dit vormde een direct risico voor de kennispositie, productie in de toeleveringsketen en daarmee de leveringszekerheid van microchips aan de Europese industrie en voor bestaande wederzijdse afhankelijkheden.
Om die situatie te ondervangen en stabiliteit van toeleveringsketens te waarborgen, heb ik op 30 september de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) toegepast. Ik heb uw Kamer hierover op 14 oktober jl. schriftelijk geïnformeerd. Dit besluit was mede aanleiding voor de Chinese overheid om vanaf 4 oktober jl. Nexperia exportrestricties op te leggen. Sindsdien is er, in nauwe afstemming en met steun van de Commissie en andere internationale partners, intensief contact met de Chinese autoriteiten om tot een oplossing te komen die voor beide zijden acceptabel is en leidt tot de hervatting van de export vanuit China om zodoende de verstoring van de waardeketens te kunnen verlichten. Op moment van schrijven is er voorzichtig optimisme n.a.v. een aantal berichten dat er weer Nexperia-chips geleverd worden.
Het AD-artikel (en verschillende andere artikelen) spreekt over dreigende chiptekorten bij Europese autobouwers; kunt u een overzicht geven van de economische gevolgen (voor Nederland of Europa) van het door China reeds aangekondigde exportverbod?
China heeft een bedrijfsspecifieke exportcontrolemaatregel afgekondigd voor alle Nexperia producten. Er is geen sprake van een exportverbod maar van een exportvergunningmaatregel. Voor alle producten moet een exportvergunning worden aangevraagd. Bij het niet of vertraagd verlenen van een vergunning zijn de economische gevolgen groot. De chips van Nexperia worden namelijk in een breed scala aan veelgebruikte producten gebruikt, waaronder auto’s en consumentenelektronica. Nexperia vormt daarmee een belangrijke producent in dit segment. Zonder hervatting van de export van de zogenoemde «legacy chips»4 vanuit China dreigen productielijnen in Europa en elders stil te vallen.
In hoeverre heeft het kabinet voorafgaand aan het besluit mogelijke diplomatieke of economische tegenmaatregelen van China geïnventariseerd (tegen Nederlandse bedrijven die ook belangrijke belangen hebben in China) en hoe zijn deze risico’s gewogen?
Het bevel ziet uitdrukkelijk niet op China maar naar aanleiding van de effecten van het handelen van de (thans door de Ondernemingskamer geschorste) CEO van het bedrijf. Ingrijpen was noodzakelijk om oneigenlijke verplaatsing van productie, geld, technologie en kennis te voorkomen. Dit was een weloverwogen en onderbouwd besluit waarbij voorafgaand uiteraard verschillende mogelijke scenario’s zijn doorgenomen evenals de kans dat deze zich voor zouden doen. Bij de vormgeving van het bevel is rekening gehouden met deze scenario's. Het bevel is dan ook zo ingericht dat er geen gevolgen zijn voor de normale productie en export van goederen door de onderneming.
Bent u voorafgaand aan de ingreep bij Nexperia geïnformeerd over de economische en juridische risico’s van uw besluit (uw beslisnota bij de brief «Inzet Wet beschikbaarheid goederen» geeft daar geen inzicht in)? Zo ja, welke risico’s heeft u meegewogen in het besluit om de CEO van Nexperia op een zijspoor te zetten en welke rol speelde uw ministerie bij het besluit van de Ondernemingskamer om de CEO te schorsen en een interim-bestuurder te benoemen?4
Het besluit is genomen op basis van een integrale afweging waarbij ook de mogelijke economische en juridische risico’s in ogenschouw zijn genomen. Bij deze afweging is ook meegenomen dat niet ingrijpen dermate grote risico’s had op weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa. Voor de duidelijkheid merk ik op dat ik de CEO niet op een zijspoor heb gezet. De Ondernemingskamer heeft als onafhankelijke rechtelijke instantie besloten tot het schorsen van de CEO als voorlopige maatregel, op basis van de daarvoor geldende wettelijke kaders. De zaak bij de Ondernemingskamer is gestart door de overige bestuursleden van Nexperia. Ingegeven door het daarvoor afgevaardigde bevelschrift, heeft de Nederlandse Staat zich, zoals juridisch in dit geval voor de hand lag, gevoegd als belanghebbende bij deze zaak om een toelichting te geven over het bevel en de publieke belangen die in het geding waren.
Op welke juridische grondslag is de overheid feitelijk tot het besluit gekomen Nexperia onder staatstoezicht te plaatsen en op welk moment is de Wet beschikbaarheid goederen voor het laatst geëvalueerd of geactualiseerd?
De juridische grondslag voor het bevel is de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg). Met deze wet kunnen Ministers bevelen geven die de beschikbaarheid van goederen waarborgt door veranderingen aan goederen te verbieden dan wel verplichten tot het maken van veranderingen aan goederen. Ook kan het verbruik of verwerking van goederen verboden worden. En een doeltreffend onderhoud kan verplicht worden gesteld. Het kan hierbij gaan om algemene bevelen die voor groepen gelden of bijzondere bevelen die zich richten op één persoon of organisatie. Het kan zien op goederen waarmee weer andere goederen kunnen worden gemaakt (productiemiddelen) of geproduceerde eindproducten. Verder zijn de Ministers bevoegd om goederen te onderwerpen aan een onderzoek. De laatste meer inhoudelijke wijziging van de Wet beschikbaarheid goederen is in werking getreden op 16 maart 2005. Sindsdien is de wet nog zeven keer op meer technische punten gewijzigd en geactualiseerd, laatstelijk met ingang van 1 juli 2021. Het bevel stelt de staat in een rol als «toezichthouder» om beslissingen die in het nadeel van de bedrijfsbelangen zijn te kunnen beoordelen en waar nodig tegen te houden. Het bevelschrift is nadrukkelijk geen overname of overname van controle van het bedrijf, en staat het reguliere productieproces en de reguliere bedrijfsvoering niet in de weg.
Bent u vooraf geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van dit besluit voor het Nederlandse vestigingsklimaat? Zo ja, welke analyses of adviezen heeft u hierover ontvangen en kunt u deze met de Kamer delen?
Er is ingegrepen op basis van concrete signalen dat er zich een direct risico op het voortbestaan van de resterende productiecapaciteit van Nexperia in Europa, en daarmee de leveringszekerheid van legacy chips. Een deel van de risico's blijken ook uit de stukken die in het kader van de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer zijn gewisseld. Niet ingrijpen had dermate grote risico’s op weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa dat ik uiteindelijk heb besloten om op grond van de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) een bevel af te vaardigen om de verwezenlijking van deze essentiële risico’s te voorkomen. Als ik dit niet had gedaan, dan waren er op langere termijn absoluut schadelijke gevolgen geweest voor het vestigingsklimaat in Nederland en de EU. Aangezien een aanzienlijk deel van de Europese industrie afhankelijk is van Nexperia-chips, had zo’n ontwikkeling Nederland en Europa in een kwetsbare positie gebracht. Het behoud van deze wederzijdse afhankelijkheid is namelijk van belang voor een hogere leveringszekerheid.
Heeft u met uw handelen het Nederlandse vestigingsklimaat schade toegebracht?
Nee, op lange termijn is een verslechtering van ons vestigingsklimaat hiermee juist voorkomen. Nederland staat voor een gezond en stabiel vestigingsklimaat, en beschermt dit ook waar nodig door oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en te borgen wat voor Nederland en de EU van cruciaal belang is. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten. De genomen maatregel is uitzonderlijk en is weloverwogen toegepast. Met het opgelegde bevel is het weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa een halt toegeroepen. Als deze risico’s zich hadden verwezenlijkt, had dat tot een strategische afhankelijkheid geleid hetgeen het vestigingsklimaat negatief had beïnvloed.
In september jl. is de Amerikaanse «50% rule» ingegaan, op dezelfde dag waarop u dit besluit heeft genomen; kunt u uitsluiten dat er geen inspraak is geweest van de Amerikaanse autoriteiten, formeel of informeel, dienaangaande?5
Ter verduidelijking: de Amerikaanse Affiliates Rule, informeel bekend als de «50%-rule», is op 29 september jl. gepubliceerd. Het bevel op grond van de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) is op 30 september jl. afgegeven. De Amerikaanse maatregelen en het Nederlandse besluit zijn dus niet op dezelfde dag genomen. Daarnaast hebben de Amerikaanse autoriteiten geen enkele rol gespeeld bij de totstandkoming van mijn besluit over de toepassing van de Wbg. Het besluit is volledig zelfstandig genomen, op basis van risicoafwegingen voor Nederland en Europa. Het handelen van de CEO is hier leidend in geweest. Het is belangrijk te benadrukken dat het doel van het Nederlandse bevel is om de continuïteit en stabiliteit van het bedrijf te waarborgen. De toepassing van de Amerikaanse Affiliates Rule kan daarentegen juist beperkend werken.
Heeft Nederland informatie ontvangen of verzoeken gekregen van de Amerikaanse regering of veiligheidsdiensten over deze zaak, bijvoorbeeld in het kader van export- of sanctieregimes?
Eerdere gesprekken tussen de Verenigde Staten en Nederland gingen primair over Nederlandse zorgen over nadelige gevolgen van de Affiliates Rule voor Nexperia. Deze gesprekken vonden plaats ruim voordat het ministerie een completer beeld had van het handelen van de CEO van Nexperia en dus ook ruim voor de beslissing om de Wbg in te roepen. Daarbij wil ik benadrukken dat ik heb ingegrepen vanwege de effecten van het handelen van de CEO van Nexperia, en niet vanwege de Affilates Rule. Over de inhoud van contacten met de Amerikaanse regering in het kader van export- of sanctieregimes kan ik vanwege het vertrouwelijke karakter daarvan geen uitspraken doen. Verder doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u een overzicht geven van de tijdslijn van dit besluit, inclusief de data waarop betrokken departementen, de NCTV en eventueel buitenlandse partners zijn geïnformeerd of geconsulteerd?
Vanaf december 2023 is mijn ministerie op initiatief van Nexperia in gesprek over de gepercipieerde veiligheidszorgen bij Nexperia. Tot zomer 2025 is gesproken over eventuele (governance)maatregelen die Nexperia zou kunnen nemen om deze zorgen te adresseren. In de tweede helft van september 2025 ontving EZ zeer concrete en feitelijke signalen over de risicovolle handelwijze van de CEO van Nexperia die ertoe zouden leiden dat laatste kennis, kunde en productiecapaciteit zou weglekken buiten Europa. Kort daarop heb ik besloten tot de inzet van de Wbg. De formele uitvaardiging van dit bevel vond plaats op 30 september 2025. Meteen na de afgifte van het bevel heb ik betrokken partners en overheden geïnformeerd over het bevel. Op 1 oktober jl. hebben bestuurders van de onderneming een verzoek ingediend voor een onafhankelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof van Amsterdam (OK) inzake wanbeleid door de CEO. In de week daarop heb ik intensief contact gehad met betrokken partners en overheden. Op 4 oktober jl. kondigde China exportcontrolemaatregelen t.a.v. Nexperia aan. Op 14 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontstane situatie. Sindsdien wordt er intensief gewerkt op alle niveaus en met verschillende betrokken partijen aan een oplossing voor de ontstane situatie. Er lopen constructieve gesprekken met de Chinese overheid in het kader van het herstel van de toeleveringsketen van de chips en het vinden van een duurzame oplossing. In dat kader zijn deze week ambtelijke gesprekken gevoerd in China. Hierop ga ik ook nader in op de Kamerbrief die ik ook vandaag met de Kamer heb gedeeld.
Hoe verhoudt deze ingreep zich tot de Europese Chipverordening6 en de aangekondigde Europese richtlijnen voor screening van buitenlandse investeringen? Is hierover overleg geweest met de Europese Commissie?
Het opgelegde bevel staat los van de Europese Chips Act. Dit is een wetgevingspakket om de Europese halfgeleiderindustrie een impuls te geven, haar veerkracht te versterken en een veilige aanvoer van chips te garanderen. Dit staat ook los van de voorgestelde Europese verordening voor screening van buitenlandse investeringen, die ziet alleen op voorgenomen overnames of investeringen (door buitenlandse partijen). In deze casus was geen sprake van een (voorgenomen) investering of overname, maar is ingegrepen vanwege specifieke handelingen van de CEO van de Nexperia groep.
Wat zegt u tegen andere multinationals, gevestigd in Nederland, inzake de inzet van dit zware middel en wat is het precedent voor andere multinationale bedrijven in Nederland?
Het instrument van de Wet beschikbaarheid goederen is bij hoge uitzondering ingezet vanwege de risico’s voor de strategische autonomie van Nederland en Europa in deze zeer specifieke situatie. De inzet van de Wbg kwam tot stand vanwege deze zeer unieke bedrijfscasus en de daarmee samenhangende belangen. Dit markeert uitdrukkelijk geen beleidswijziging van het kabinet en het is hoogst onwaarschijnlijk dat het kabinet dit instrument nogmaals inzet.
Hoe gaat u de politieke stabiliteit voor (internationale) ondernemers, als fundament onder het vestigingsklimaat in Nederland, verder versterken?
Het kabinet werkt gericht aan een sterker investeringsklimaat door in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen strategische sectoren zoals halfgeleiders, biotechnologie en andere sleuteltechnologieën te versterken, en door de regeldruk en fiscale lasten structureel te verlagen. Daarnaast richt het kabinet zich op het vergroten van het innovatievermogen en een structurele dialoog tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap. Met deze lange termijnaanpak beoogt het kabinet een stabiele en voorspelbare beleidsomgeving te creëren die essentieel is voor een robuust investeringsklimaat.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De sluiting van fabriek Fibrant op Chemelot |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabriek Fibrant op Chemelot gaat sluiten, honderd werknemers ontslagen: vrees voor domino-effect»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de sluiting van Fibrant, waarbij 100 banen verloren gaan en de productie wordt verplaatst naar China?
Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant op Chemelot. Allereerst, voor de betrokken medewerkers die op dit moment in grote onzekerheid zijn over hun baan. Verder deelt het kabinet de zorgen van de Provincie Limburg en het cluster Chemelot, waar Fibrant één van de grotere bedrijven is. Chemelot is een sterk geïntegreerd cluster, waardoor een herstructurering bij één bedrijf mogelijk ook andere bedrijven op het cluster zal raken. Het is op dit moment echter te voorbarig om te spreken over een definitief besluit.
Op 21 oktober jl. heeft Fibrant in een persbericht het voorgenomen besluit tot herstructurering van de organisatie naar buiten gebracht. Door dit voorgenomen besluit zouden circa 100 medewerkers gedwongen hun baan verliezen. Fibrant heeft het voorgenomen besluit voorgelegd aan de ondernemingsraad (OR) voor advies. Pas na een advies van de OR zal er een definitief besluit worden genomen.
De ontwikkelingen bij Fibrant zijn zorgwekkend en passen in een beeld dat we helaas vaker zien, waarbij bedrijven in de energie-intensieve industrie (EII) in Nederland moeilijk kunnen concurreren. De financiële uitdagende situatie bij Fibrant komt volgens het bedrijf onder meer door aanhoudende druk op de productiekosten in combinatie met overcapaciteit op de (Europese) markt. Deze overcapaciteit is mede het gevolg van toenemende productiecapaciteit in landen zoals China, al is in dit specifieke geval geen sprake van verplaatsing van productie. Het kabinet herkent deze signalen over de concurrentiepositie van de industrie en deelt deze zorgen.
Hoe verhoudt deze sluiting zich tot de doelstellingen van het kabinet om de maakindustrie en werkgelegenheid in Nederland te behouden en om de regio Zuid-Limburg economisch te versterken?
Het voorgenomen besluit voor sluiting van de caprolactam-fabrieken van Fibrant op Chemelot laat zien dat het vestigingsklimaat in Nederland onder druk staat. Het kabinet heeft in haar recente brief met het Toekomstperspectief voor de EII benadrukt dat bedrijven gestimuleerd moeten worden om in Nederland te blijven produceren, maar wel anders dan nu: schoner, concurrerender en minder afhankelijk van fossiele energie en kwetsbare importketens.2 Het behouden van de EII is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en het streven naar strategische autonomie. Fibrant heeft de afgelopen jaren al grote investeringen gedaan om deze stap richting een schonere productie te realiseren en behoort tot de meest efficiënte en duurzame sites voor de productie van caprolactam in Europa. De sterke verwevenheid van Fibrant met het cluster Chemelot, waarbij bedrijven grondstoffen aan elkaar leveren of restwarmte met elkaar delen, maakt dat de gevolgen van een eventuele sluiting ook breder gevoeld zullen worden. De werkgelegenheid en economische activiteiten op het cluster zijn van groot belang voor de regionale economie.
Het belang van een sterke en groene basischemie voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland wordt ook onderschreven door het Perspectief voor de chemiesector3 en innovatieve chemie is door het kabinet recent aangemerkt als strategische markt die van groot belang is voor onze economie, maatschappelijke uitdagingen en economische weerbaarheid.4 De eventuele sluiting van een aantal fabrieken van het bedrijf op Chemelot zou niet bijdragen aan deze beleidsdoelstellingen en het verlies van deze kennis en productiecapaciteit in Nederland zou betreurenswaardig zijn voor de regionale, nationale en Europese economie en autonomie.
Bent u ermee bekend dat Fibrant eerder dit jaar nog subsidie ontving in het kader van de regeling «Klimaat en Groene Groei» om de ammoniakuitstoot te reduceren, samen met OCI en Rockwool? Hoeveel subsidie is daadwerkelijk toegezegd en uitgekeerd aan Fibrant? Wat gebeurt er met die middelen nu de fabriek sluit?
Ja, dit is bekend. In maart 2025 heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid een subsidie van € 30 miljoen toegekend gekregen om haar ammoniakuitstoot significant te reduceren. Deze subsidie is verstrekt vanuit de Aanpak Piekbelasting Industrie (API) om bij te dragen aan een duurzamere en schonere basisindustrie.5 Zoals eerder is aangegeven ligt er op dit moment nog een aantal toekomstscenario's op tafel. Het is daarom nog te voorbarig om uitspraken te doen over de mogelijk impact voor dit reductieproject.
Na een beschikking wordt het subsidiebedrag, zoals gebruikelijk bij dergelijke subsidies, in tranches bevoorschot, in lijn met de voortgang van het betreffende project. Onderdeel van deze subsidiebeschikking is een prestatieafspraak. Indien het project niet wordt gerealiseerd, moet het eerder voorgeschoten bedrag door het bedrijf worden terugbetaald. Tot nog toe is circa € 5 mln. als voorschot aan Fibrant uitgekeerd. Zodra meer duidelijk is over de toekomst van Fibrant, kan ook inzicht worden gegeven in wat de mogelijke impact is op de voortgang van dit specifieke project.
Hoe beoordeelt u het dat overheidsgeld is ingezet om verduurzaming te ondersteunen, terwijl de buitenlandse eigenaar vervolgens besluit de productie volledig naar China te verplaatsen?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, betreft het voorgenomen besluit van Fibrant een mogelijke sluiting van de caprolactam-installaties op Chemelot en niet een verplaatsing (naar China of elders). Een eventuele sluiting van deze activiteiten ziet het kabinet, zoals hiervoor aangegeven, als zorgwekkend.
Het kabinet zet zich in voor het behoud van de EII in Nederland, door te zorgen voor de noodzakelijke randvoorwaarden voor investeringen in verduurzaming. Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven moeten bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn.6 Naast het verbeteren en realiseren van de randvoorwaarden, is een brede waaier aan instrumenten beschikbaar om bedrijven te ondersteunen bij het realiseren van hun verduurzamingsambities in Nederland.
Met de reeds genomen en aangekondigde maatregelen blijven er uitdagingen voor (de verduurzaming van) bedrijven in de industrie. Bij de (formatie van) een nieuwe kabinet zal ook gekeken moeten worden naar welke (nieuwe) maatregelen eventueel nodig zijn om bedrijven en banen in de industrie te behouden.
Welke gevolgen heeft deze sluiting voor andere bedrijven op Chemelot, waaronder OCI en SABIC, en voor de honderden toeleveranciers en onderhoudsbedrijven die afhankelijk zijn van deze keten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er momenteel interdepartementaal overleg gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en met de provincie Limburg om de gevolgen voor werkgelegenheid en regionale economie op te vangen? Zo ja, welke concrete stappen worden gezet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te starten?
Het kabinet heeft, samen met Provincie Limburg, zeer intensief contact met de bedrijven over de ontwikkelingen op Chemelot. Zoals gezegd liggen er op dit moment nog meerdere scenario's op tafel, waarbij het doel is om zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteit te behouden. Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal van fabrieken van Fibrant op Chemelot.
Vooralsnog zal het kabinet inzetten op het voorkomen van ontslagen en het behoud van werkgelegenheid in het cluster. Indien er onverhoopt toch wordt overgegaan tot sluiting en daarmee gedwongen ontslagen voor werknemers, dan zal het kabinet, aansluitend op de afspraken tussen de werkgever en werknemers en de inzet op «van werk naar werk» en in nauwe samenwerking met de Ministeries van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, provincie Limburg, gemeenten, UWV en andere betrokken partijen, zich richten op goede begeleiding van getroffen medewerkers naar nieuw werk.
In dat geval kan, aansluitend op de afspraken tussen werkgever en werknemers, het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienst-verlening van UWV en gemeenten. Vanuit de regionale samenwerkingsverbanden in Zuid-Limburg is goed zicht op de arbeidsmarkt en op de beschikbare personeelsvraag bij andere bedrijven. Deze partners kunnen gezamenlijk maatwerk bieden, gericht op het voorkomen van langdurige werkloosheid en het benutten van kansen in en voor de regio.
Erkent u de uitspraak van de vakbonden dat dit een «zware klap» is voor de regio, en welke maatregelen overweegt u om de gevolgen voor de getroffen werknemers en de regio te beperken?
Zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de zorg dat hoge energieprijzen, onzeker energiebeleid en complexe regelgeving bijdragen aan een verslechterd investeringsklimaat voor de Nederlandse industrie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen om een gelijk speelveld met het buitenland te creëren?
Het kabinet herkent de signalen en deelt de zorgen over de verslechterde concurrentiepositie van de industrie in Nederland. De beschreven ontwikkelingen zijn herkenbaar: bij veel bedrijfstakken in de Nederlandse industrie staat de productie onder druk door een combinatie van factoren zoals de hoge energie-prijzen, complexe regelgeving en de sterk gestegen loonkosten. Een gunstig ondernemingsklimaat, met optimale randvoorwaarden en een gelijk speelveld, zijn van cruciaal belang voor het welslagen en de ontwikkeling van duurzame bedrijvigheid in Nederland.
Deze factoren zijn immers bepalend voor de concurrentiepositie en marktkansen van bedrijven. Het is essentieel dat ondernemers kunnen opereren onder gelijkwaardige voorwaarden en niet worden verdrongen door buitenlandse concurrenten die onder gunstiger omstandigheden en regelgeving kunnen opereren. Dat is niet alleen van belang voor de bedrijven, maar ook voor ons verdienvermogen.
Voor de verbetering van het gelijke speelveld voor bedrijven in de EII heeft het kabinet met Prinsjesdag een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd, een uitwerking van het Pakket voor Groene Groei gericht op een gelijker speelveld.7 Het kabinet heeft onder andere aangekondigd de subsidieregeling indirecte kostencompensatie ETS (IKC-ETS) te verlengen tot en met 2028, om de elektriciteitskosten concurrerender te maken. Verder heeft het kabinet een werkgroep ingesteld met als opdracht om tot een alternatief te komen voor de nationale CO2-heffing, waarmee invulling wordt gegeven aan de brede wens van de Kamer om verbetering van de concurrentiepositie van de industrie in Nederland te realiseren. Het kabinet erkent dat de hoge nettarieven in Nederland een uitdaging zijn voor de industrie en onderzoekt mogelijkheden om de hoge elektriciteitskosten voor de EII te verlagen.
Het kabinet zet zich ook in voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals vermindering van de regeldruk, beschikbaarheid van talent, netcongestie en betere werking van de EU interne markt. Bij investeringsbeslissingen is ook stabiliteit van beleid op de lange termijn voor bedrijven belangrijk. Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht is de Kamer recent geïnformeerd over de productiviteits-agenda8, het aanpakken van regeldruk9 en het nieuwe industriebeleid.10
Bent u bereid om samen met betrokken bedrijven, provincie en kennisinstellingen te werken aan een toekomstplan voor de Chemelot-site, gericht op behoud van hoogwaardige werkgelegenheid, innovatie en circulaire productie?
Het voorgenomen besluit van Fibrant om haar caprolactam-activiteiten te stoppen is nog niet definitief. Het kabinet is nauw betrokken bij de huidige ontwikkelingen rondom Fibrant, waarbij wordt gezocht naar passende en toekomstgerichte oplossingen, gericht op het beperken van de impact op de regio. Het kabinet heeft recent samen met de Provincie Limburg gevraagd aan Mark Verheijen, clusterregisseur Chemelot, en Koos van Haasteren, Executive Director Chemelot om samen met betrokken private partijen een gedragen plan uit te werken, waarbij zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteiten kunnen worden behouden voor een toekomstbestendig en duurzaam cluster. Het kabinet zal daarbij ook bezien hoe deze plannen, waar passend en mogelijk, eventueel kunnen worden ondersteund.
Er lopen momenteel ook verschillende (maatwerk)gesprekken met het cluster en de Provincie Limburg die passen binnen het bredere actieplan «Limburgs Bod voor een Duurzaam Chemelot». Het einddoel is een circulaire, CO2-neutrale én toekomstbestendige site rond 2040. Een goed voorbeeld van de maatwerkaanpak is de Joint Letter of Intent die op 8 juli jl. met AnQore en de Provincie Limburg is getekend. De nationaal groeifondsprogramma’s Circulair Plastics NL en BioBased Circular zijn voorbeelden van reeds bestaande publieke financiering in samenwerking met kennisinstellingen Brightlands Chemelot Campus, Universiteit Maastricht en TNO. Beide programma's zijn samen goed voor € 558 miljoen aan publieke financiering, naast regulier nationaal instrumentarium.
Welke lessen trekt u uit eerdere bedrijfssluitingen zoals Apollo Vredestein en Batavus? Waarom is het niet gelukt om soortgelijke besluiten te voorkomen, ondanks eerdere waarschuwingen?
Vooropgesteld moet worden geconstateerd dat deze casussen allemaal uniek zijn. Het voorgenomen besluit van Fibrant betreft een andere casus dan eerdere bedrijfssluitingen van de bedrijven Apollo Vredestein en Batavus. Met het bedrijf Apollo Vredestein is, zoals ook is toegelicht in de beantwoording van Kamervragen van de leden Saris en Postma, intensief contact geweest tussen de overheid en het bestuur van Vredestein.11 Het kabinet heeft geprobeerd het bedrijf te overtuigen van de voordelen van productie in Nederland, met name door te focussen op hoogwaardige, innovatieve productie. Daarbij is door het kabinet ondersteuning aangeboden om de business case hier aantrekkelijker te maken.
De eigenaren van Apollo Vredestein hebben echter steeds benadrukt dat het bedrijf zich, vanwege de ervaren concurrentiedruk, genoodzaakt ziet vooral op kosten te sturen. Deze aanpak sluit niet aan bij het Nederlandse industriebeleid, dat juist gericht is op een hoogwaardige, kennisintensieve maakindustrie. Uiteindelijk bleek het verschil in visie te groot om tot een gezamenlijke oplossing te komen.
In algemene zin bevestigt het voorgenomen besluit om de fabrieken van Fibrant te sluiten de noodzaak van het realiseren van een gelijk speelveld voor duurzame en concurrerende bedrijven. Het kabinet blijf zich inzetten voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals energiekosten en nettarieven, de vermindering regeldruk, de beschikbaarheid van talent, netcongestie en (Europese) marktcreatie voor duurzame producten.
Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht heeft het kabinet de Kamer de afgelopen periode geïnformeerd over haar productiviteitsagenda, het aanpakken van regeldruk, het toekomstperspectief voor de EII en chemie en het nieuwe industriebeleid.
Klopt het dat Fibrant de afgelopen jaren publieke steun heeft ontvangen van het Rijk of via Europese of provinciale regelingen voor verduurzaming of innovatie van productieprocessen? Hoe wordt binnen dergelijke regelingen geborgd dat bedrijven die publieke middelen ontvangen hun productie niet kort daarna beëindigen of verplaatsen? Wordt in dit geval onderzocht of terugvordering van (een deel van) de steun aan de orde is?
De afgelopen jaren heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid via nationale subsidies, deels uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een aantal subsidies ontvangen of toegekend gekregen voor het verduurzamen van haar fabrieken op Chemelot. Dit betreft de eerder genoemde toekenning van een subsidie van € 30 miljoen in 2025 voor de reductie van ammoniakuitstoot, als onderdeel van de API. Daarnaast heeft het bedrijf een DEI+-subsidie toegekend gekregen van € 3,5 miljoen en heeft het bedrijf deelgenomen aan een PPS-toeslagproject, maar hiervoor ontvangt het bedrijf geen PPS-toeslag of subsidie. Er is ook een subsidie in de vorm van een renteloze lening van € 27 miljoen voor de reductie van Fibrant’s lachgasemissie gegeven door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Deze lening uit 2019 was onderdeel van het pakket Urgenda-maatregelen.
Bij het beoordelen van een subsidieaanvraag en tijdens de looptijd van een project wordt getoetst of een subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen of voorwaarden die zijn opgenomen in de regeling of subsidievoorwaarden. Subsidie-ontvangers hebben een meldingsplicht om substantiële afwijkingen hiervan proactief door te geven aan RVO of het Ministerie. Bij dergelijke wijzigingen in een project wordt er altijd getoetst of de wijziging in overeenstemming met de subsidieregeling is. Als dit niet het geval is, kan dat effect hebben op het vast te stellen subsidiebedrag.
Indien tijdens de looptijd van een project bedrijfsbeëindiging of bedrijfs-verplaatsing plaatsvindt, betekent dat dat het bedrijf (de subsidieontvanger) niet of niet langer aan de voorwaarden of verplichtingen uit de subsidieregeling voldoet. De subsidieaanvraag kan dan worden geweigerd, de subsidieverlening kan worden ingetrokken of de subsidie kan lager worden vastgesteld. Eventueel reeds bevoorschotte of ingezette subsidies kunnen dan worden teruggevorderd. Omdat er op dit moment alleen nog een voorgenomen besluit is kenbaar gemaakt over de eventuele sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant, is het nog te vroeg om vooruit te lopen op terugvordering van de subsidies.
Houdt u systematisch bij hoeveel industriële bedrijven de afgelopen jaren hun productie geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd in Nederland en wat de belangrijkste oorzaken daarvan zijn? Zo nee, bent u bereid dit structureel te monitoren en daarover periodiek aan de Kamer te rapporteren?
De Rijksoverheid heeft een redelijk goed beeld van dergelijke besluiten voor zover die publiekelijk kenbaar zijn, maar houdt die op dit moment niet systematisch bij. Dit gebeurt niet, omdat een dergelijke monitor een vertekend en eenzijdig beeld zou kunnen geven van de dynamiek binnen de industrie, waar altijd sprake is van volatiliteit in de productie. Dat neemt niet weg dat de trend goed inzichtelijk is voor de overheid. De Rijksoverheid staat via verschillende (overleg)structuren, bijvoorbeeld via het NPVI en de clusterorganisaties, in nauw contact met vertegenwoordigers uit het de industrie en het bredere bedrijfsleven in Nederland. Daarnaast worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden, met behulp van de Top 60-rapportage voor de inventarisatie van knelpunten bij CO2-reductieplannen in de EII, de Regeldrukmonitor en de bredere monitor Ondernemingsklimaat.
Als bedrijven op grote schaal besluiten om hun productie te verminderen of te beëindigen in Nederland vanwege randvoorwaarden die niet op orde zijn of vanwege een ongelijk speelveld is dat zorgelijk. Wel wijst het kabinet er op dat in een gezonde economie sprake is van voortdurende vernieuwing en herstructurering: sommige bedrijven verdwijnen of verplaatsen hun activiteiten, terwijl andere juist ontstaan of uitbreiden. Dat is inherent aan een goed functionerende economie. Dat neemt niet weg dat een inperking van bedrijfsactiviteiten – zeker op de korte termijn – ingrijpend en zeer vervelend kan zijn voor de betrokken medewerkers.
Kunt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie, binnen een week beantwoorden?
Het kabinet heeft deze vragen zo snel mogelijk beantwoord. Helaas is dat niet gelukt binnen een week.
Het bericht 'Vacatures voor renovatie Binnenhof duiden op schijnzelfstandigheid' |
|
Bart van Kent (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten van de Aannemersfederatie, FNV & CNV dat er sprake is van schijnzelfstandigheid bij de renovatie van het Binnenhof?1
Hoe is het mogelijk dat schijnzelfstandigheid zich voordoet op een bouwplaats van het Rijksvastgoedbedrijf terwijl het Rijk tegelijkertijd zich inzet om schijnzelfstandigheid te beperken?
Kunt u inzage geven in hoe de aanbesteding is verlopen met de verschillende bedrijven waarbij mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid?
Bij hoeveel werknemers is er sprake van schijnzelfstandigheid op het Binnenhof, mocht u geen concrete getallen hebben, dan graag een schatting?
Hoelang is er al sprake van schijnzelfstandigheid? Is dit al vanaf het begin van de renovatie in 2021 of is dit op een later moment pas geïnitieerd?
Welke maatregelen gaat u nemen om de schijnzelfstandigheid op het Binnenhof tegen te gaan zoals is afgesproken binnen de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)? Hoe gaat specifiek de handhaving worden verbeterd?
Bent u bekend met het signaal van zowel werkgevers- als werknemersorganisaties dat intermediairs op grote schaal schijnzelfstandigen bemiddelen in de bouw ondanks de aangekondigde en lopende wetgeving? Zo ja, wat gaat u hier op korte termijn aan doen? Zo nee, bent u bereid tot een rondetafelgesprek met deze organisaties?
Bent u zich bewust van waar soortgelijke situaties zich nog meer afspelen waar het Rijk onderdeel van uitmaakt? Zo ja, welke plekken zijn dat? Zo nee, bent u van plan hier onderzoek naar te doen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werknemers waarover het gaat zo snel mogelijk een vast contract krijgen aangeboden?
Is hier mogelijk sprake van een fiscaal delict doordat er sprake is van een belastingschuld van de werkgever? Zo ja, is de FIOD hiervan op de hoogte en wordt er een onderzoek gestart? Zo nee, waarom niet?
Hoe verantwoordt u dat er bij aanbestedingen geen eisen worden gesteld ten aanzien van onderaannemers, zodat preventief al gehandhaafd kan worden op schijnzelfstandigheid?
De Arbeidsinspectie geeft aan dat de kans op een ongeval hoger is voor werknemers in de flexibele schil, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt beperkt? Hoe wordt daarbij ook de toezicht verbeterd zodat ook de kleinere ongevallen, waar geen medische hulp bij nodig is, inzichtelijk worden gemaakt?2
Deelt u de mening dat een Bouwplaats-ID een goede oplossing is om meer toezicht te krijgen in de werkzaamheden op de bouwplaats, zeker ook preventief met betrekking tot schijnzelfstandigheid. Zo ja, wanneer bent u bereid dit in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het artikel ‘Arbeidsinspectie luidt noodklok over misstanden bij asbestsaneringen’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit artikel?1
Bent u bekend met de recente signalen van de Arbeidsinspectie waaruit blijkt dat een derde van de asbestinspectiebedrijven hun werk niet goed uitvoert?
Klopt het dat er woningen «asbestvrij» verklaard worden terwijl er nog gevaarlijke resten aanwezig zijn en zo ja, hoe beoordeelt u de ernst van deze situatie?
Klopt het dat saneringsbedrijven zelf mogen kiezen welk bureau hun werk controleert?
Vindt u het wenselijk dat er op deze manier sprake kan zijn van commerciële afhankelijkheid tussen saneerders en inspecteurs?
Hoe beoordeelt u het risico dat controleurs bewust soepel controleren om meer opdrachten te krijgen in lijn met het waarborgen van de volksgezondheid en milieubescherming?
Wat vindt u van de constatering dat meetapparatuur soms al in de auto wordt aangezet om een langere inspectieduur te simuleren?
Deelt u de mening dat dit niet slechts om slordigheid gaat, maar om bewuste fraude en mogelijk milieudelicten?
Wie is momenteel verantwoordelijk voor de bescherming van bewoners en omwonenden bij asbestsaneringen en vindt u dat deze verantwoordelijkheid voldoende belegd is?
Klopt het dat de Raad voor Accreditatie voornamelijk op papier controleert en zo ja, acht u dat toereikend gelet op de risico’s van ondeugdelijke inspecties?
Is er monitoring of registratie van gevallen waarin bewoners of bouwvakkers gezondheidsklachten hebben opgelopen nadat een woning onterecht als asbestvrij is verklaard?
Kunt u inzicht geven in het aantal gevallen waarin bewoners of bouwvakkers gezondheidsklachten hebben opgelopen nadat een woning onterecht als asbestvrij is verklaard?
Deelt u de analyse dat de menselijke maat ontbreekt in het huidige systeem van toezicht, en dat burgers hierdoor onnodig risico lopen?
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om het toezicht fundamenteel te verbeteren?
Hoe kijkt u aan tegen het idee om inspecties zoveel mogelijk weg te halen bij commerciële belangen?
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van verplichte rotaties van keuringsbedrijven?
Hoe kijkt u aan tegen het openbaar maken van de resultaten van asbestinspecties?
Hoe kijkt u aan tegen het beter beschermen en uitrusten van inspectiediensten voor onafhankelijk toezicht?
Bent u bereid om een actieplan naar de Kamer te sturen waarin wordt uitgewerkt hoe dit systeem wordt verbeterd vóórdat er meer slachtoffers vallen?
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken te beantwoorden?
De publicatie 'Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities' |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op de publicatie «Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities» van het OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR)?1
Hoe beoordeelt u het feit dat, sinds het ODIHR begon met rapporteren over anti-christelijke haatmisdrijven, incidenten uit meer dan dertig OSCE-landen zijn gerapporteerd? Meent u dat er voldoende aandacht is voor het aanpakken van anti-christelijke haatmisdrijven, zowel op nationaal als internationaal niveau?
Welke lessen trekt u in het bijzonder uit deze publicatie voor de nationale situatie? Kunt u concreet aangeven welke opvolging u aan aanbevelingen uit de publicatie geeft?
Ziet u ook in Nederland intolerantie jegens christenen? Op welke manier geeft u opvolging aan de aanbeveling om bewustwordingscampagnes en activiteiten te ontwikkelen en te implementeren om bewustwording en begrip van de intolerantie jegens christenen te vergroten?
Op welke manier draagt u bij aan het opbouwen van vertrouwen tussen christelijke gemeenschappen en overheden? Ziet u dat dat vertrouwen toeneemt? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is daarvan de oorzaak en welke concrete stappen zet u om het vertrouwen te vergroten?
Deelt u de constatering dat er onderraportage en onderregistratie plaatsvindt van (anti-christelijke) haatmisdrijven? Geldt dat ook voor Nederland? Welke concrete stappen zet u, in lijn met de aanbevelingen, om het aantal haatmisdrijven beter in beeld te krijgen?
Op welke manier vraagt u op internationaal niveau aandacht voor anti-christelijke haatmisdrijven, ook in landen waar christenvervolging niet of minder aanwezig lijkt te zijn? Is dit regelmatig onderdeel van gesprek? Zo nee, bent u bereid om hier meer aandacht aan te geven in uw bilaterale contacten?
De structurele overlast van groepen jongeren in Heemskerk en Beverwijk |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Groepen jongeren veroorzaken al jaren overlast in Heemskerk en Beverwijk, dit is wat er speelt»?1
Is het waar dat Beverwijk en Heemskerk al jaren te maken hebben met ernstige jeugdoverlast? Zo ja, deelt u dan de mening dat er sprake is van een structureel probleem en niet van een aantal losstaande incidenten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Beschikt u over gegevens of andere aanwijzingen dat gemeenten zoals Beverwijk en Heemskerk te maken met hebben met bovengemiddeld veel sociaaleconomische problemen waaronder, naast meer jeugdoverlast, tevens een krappere woningmarkt, verhoudingsgewijs lage inkomens of hogere werkloosheid?
Wat is de score voor de sociaaleconomische status van gemeenten, wijken en buurten (CBS SES-WOA) voor gemeenten, wijken en buurten in de IJmond?
Deelt u de mening dat er naast noodmaatregelen om de acute onrust te bestrijden en de daders aan te pakken er ook een bredere samenhangende aanpak nodig is om sociaaleconomische uitdagingen in de IJmondgemeenten het hoofd te bieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er behalve voor de grotere steden ook voor kleinere gemeenten in een regio zoals de IJmondgemeenten waar sprake is van een structureel slechte sociaaleconomische situatie ondersteuning vanuit het Rijk mogelijk zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een dergelijke regio ook als een kwetsbaar gebied in het kader van Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) aangewezen zou moeten kunnen worden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het programma Preventie met Gezag ook ter beschikking zou moeten komen aan gemeenten die in een regio gezamenlijk beleid te voeren op jeugdoverlast, veiligheid en preventie? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht “Meer plek in verpleeghuizen, ouderen worden liever thuis verzorgd” |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Bruijn , Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Meer plek in verpleeghuizen, ouderen worden liever thuis verzorgd»?1
Ja, ik ken deze artikelen.
Kent u het artikel van «Een koekje bij de koffie – dat kost zo 75 euro per maand in de commerciële ouderenzorg»2?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of de in het NOS-artikel genoemde leegstand is vastgesteld in reguliere verpleeghuizen, of ook in commerciële verpleeghuizen waar wonen en zorg gescheiden zijn?
Ik ontvang signalen uit het veld dat er sprake is van minder vraag naar zorg dan op basis van de demografische trends verwacht had mogen worden. Er is momenteel geen zicht op het aantal leegstaande plekken in reguliere en commerciële verpleeghuizen omdat daarvan geen registratie bestaat.
Kunt u uitleggen waaruit het genoemde onderzoek bestaat waarin het RIVM aanvullend onderzoek doet naar de stijgende leegstand in verpleeghuizen?
Om inzicht te krijgen in de verminderde vraag naar ouderenzorg heb ik het RIVM gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Het RIVM zal onderzoeken of (en zo ja, in welke mate) sprake is van vraaguitval, welke verklaringen daarvoor zijn en of sprake is van tijdelijke of structureel verminderde vraag. De verwachting is dat het onderzoek voor de zomervakantie van 2026 gereed is.
Wordt in dit onderzoek van het RIVM ook meegenomen dat het aantal commerciële verpleeghuizen met scheiding van wonen en zorg toeneemt, en dat dit mogelijk bijdraagt aan de leegstand in reguliere verpleeghuizen?
Ja.
Onderzoekt het RIVM de mogelijke consequenties van de leegstand van reguliere en commerciële verpleeghuizen?
Uit het onderzoek zal eerst moeten blijken in welke mate sprake is van verminderde vraag en (zo ja) of deze een structureel karakter heeft.
Onderzoekt het RIVM ook wat de consequenties voor het zorgpersoneel zijn door door de leegstand in verpleeghuizen?
Het laatste onderdeel van het onderzoek gaat over hoe de vraag naar ouderenzorg zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Dit heeft ook een relatie met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Welk vangnet biedt u aan verpleeghuizen die in financiële problemen komen door langdurige en aanzienlijke leegstand (lege bedden)?
Leegstand kan ontstaan als een gevolg van een verschil tussen vraag en aanbod van specifieke vormen van zorg en heeft onder andere te maken met (veranderende) voorkeuren van mensen en het ontstaan van alternatieve vormen van zorgverlening. Het is aan bestuurders van zorginstellingen en de zorgkantoren is om binnen hun werkgebied/regio in te spelen op veranderingen. Met het onderzoek door het RIVM wil ik deze partijen meer houvast bieden bij de keuzes die ze moeten maken.
Wat doet u als door leegstand financiële problemen ontstaan bij reguliere verpleeghuizen die specifieke zorg geven zoals, reablement, revalidatie en crisisopnames?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het feit dat het aantal commerciële verpleeghuizen in de afgelopen jaren fors is gegroeid? En kent u het huidige aantal commerciële instellingen en het aantal bedden hierbij?
Ik herken dat de groei van de verpleeghuiszorg in de afgelopen jaren vooral plaats heeft gevonden buiten de intramurale zorginstellingen op basis van scheiden van wonen en zorg in mpt (modulair pakket thuis), pgb (persoonsgebonden budget) en vooral vpt (volledig pakket thuis). De leveringsvorm van de geleverde zorg wordt centraal geregistreerd binnen de Wlz, maar niet de rechtsvorm van de zorginstellingen die deze zorg leveren. Daarmee heb ik geen inzicht in de groei van commerciële instellingen.
Bent u ervan op de hoogte dat bij commerciële verpleeghuizen met gescheiden wonen en zorg, het onderdeel wonen vaak in handen is van grote investeringsmaatschappijen of beursgenoteerde bedrijven?
Ik ben me ervan bewust dat commerciële verpleeghuizen met gescheiden wonen en zorg in handen kunnen zijn van investeringsmaatschappijen en beursgenoteerde bedrijven.
Bent u ervan op de hoogte dat bij de commerciële verpleeghuizen, met scheiden van wonen en zorg, voor het wonen vaak extreme huurprijzen gevraagd worden, zoals 2.500 euro voor een appartement van 25m2 en 1.200 euro aan servicekosten?
Ik ben me ervan bewust dat er een grote variëteit is aan zorgwoningen, met ook een grote variëteit aan oppervlakte, huurprijzen en servicekosten. Het is aan zorgkantoren en aan cliënten zelf om de zorg en het wonen daar in te kopen waar zij een goede prijs/kwaliteit verhouding krijgen.
Kunt u uitleggen of zorgwoningen waarbij wonen en zorg gescheiden zijn onder de huurwet vallen? Waarom wel of waarom niet?
In beginsel geldt dat een woonruimte met een kwaliteit waarmee die volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS) gereguleerd zou zijn, onder de huurprijsbescherming valt. Daarmee zijn wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur van toepassing. Voor zorgwoningen geldt dat in het geval de component «zorg» overduidelijk de overhand heeft ten aanzien van de component «wonen», de reguliere huurprijsbescherming (en daarmee het WWS) niet van toepassing is. Als «wonen» de overhand heeft, kan voor deze component op basis van het WWS een maximale huurprijsgrens bepaald worden. Voor de servicekosten die «wonen» aangaan, geldt dat die bepaald moeten worden aan de hand van het Besluit servicekosten. Dit hoeft daarmee niet de totale prijs te zijn die de bewoner betaalt, omdat de component «zorg» op een andere manier bepaald wordt.
Nederland kent een grote variatie aan zorgwoningen. Van intensieve intramurale zorg voor zorgbehoevende bewoners met een WLZ-indicatie tot een zelfstandige bewoner op leeftijd die slechts behoefte heeft aan een gelijkvloerse woning met lage drempels. Ik ga niet in op individuele gevallen, maar grijze gebieden hierbinnen zijn onvermijdelijk. Het moge duidelijk zijn dat ik excessen wil uitbannen zonder goede initiatieven te dwarsbomen. Ik ben daarom voornemens om samen met de Minister van VRO met de sector in gesprek te gaan over het demarqueren van een duidelijke scheidslijn tussen welke zorgwoningen wel en niet onder de huurprijsregulering vallen. Dit moet op een zorgvuldige wijze gebeuren waarbij eerlijke huurprijzen gevraagd worden zonder zorgwoningen onrendabel te maken. Daar hoort ook een gesprek bij over hoe de zorgwoningen die wél onder de huurprijsregulering vallen in het stelsel gereguleerd worden.
Kunt u aangeven of het volgende voorbeeld onder de huurwet valt: een geclusterde zorgflat (met 24-uurszorg), met 30 appartementen van elk 25m2, met een gezamenlijke ruimte van 150m2, een huurprijs van 2.500 euro en 1.200 euro aan servicekosten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid te onderzoeken of er commerciële verpleeghuizen zijn die met de woon- en servicecomponent de huurwet overschrijden?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke manier bent u van plan regie te houden op het aantal bedden in zowel commerciële als niet-commerciële verpleeghuizen, zodat leegstandproblematiek wordt voorkomen?
Zie antwoord op vraag 8 en 9.
De kabinetsreactie op het adviesrapport STOER en de uitvoering van het amendement-Welzijn (fatale beslistermijnen bij omgevingsvergunningen) |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het eindrapport van de adviesgroep STOER «Woningbouw: sneller, meer, goedkoper» en van uw eigen kabinetsreactie van 10 oktober 2025 waarin u namens het kabinet stelt dat «besluitvorming binnen wettelijke termijnen» en «versnelling van bezwaar- en beroepsprocedures» noodzakelijk zijn om de woningbouwopgave te halen?
Erkent u dat de adviesgroep STOER expliciet adviseert om de zogenoemde lex silencio positivo (van rechtswege verleende vergunning) te introduceren bij woningbouwprojecten, als effectief middel om bestuurlijke traagheid te voorkomen en voorspelbaarheid te vergroten?
Zo ja, deelt u dan de conclusie dat dit advies inhoudelijk verder gaat dan het amendement-Welzijn (Kamerstuk 36 512, nr. 98), dat alleen voorziet in een fatale beslistermijn bij omgevingsvergunningen?
Waarom kondigt u, zonder invoeringstoets, een novelle aan om het amendement-Welzijn terug te draaien, terwijl zowel de adviesgroep STOER als het kabinet zelf vaststellen dat te late besluitvorming door overheden een van de grootste oorzaken is van vertraging in woningbouwprojecten?
Bent u ervan op de hoogte dat deze vertragingen ontwikkelaars en woningcorporaties ieder jaar weer luttele miljarden kost, geld dat daardoor dus niet aan meer nieuwe woningen uitgegeven kan worden?
Wat vindt u ervan dat overheden hier de oorzaak van zijn en bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen om deze vertragingen te stoppen?
Kunt u aangeven op welke feitelijke of juridische gronden u meent dat uitvoering van het amendement-Welzijn risico’s zou opleveren voor kwaliteit of zorgvuldigheid, en waarom deze risico’s zwaarder wegen dan het maatschappelijke belang van het versnellen van de bouw van 100.000 woningen per jaar in de wetenschap dat we in een diepe wooncrisis zitten die zeer ontwrichtend is en tot woonstress leidt bij honderdduizenden woningzoekers?
Bent u het ermee eens dat uw eigen passage in de kabinetsreactie – «Besluitvorming binnen de wettelijke termijn is noodzakelijk om vertraging te voorkomen en voorspelbaarheid te vergroten» – in feite een beleidsmatige erkenning vormt van de noodzaak van fatale termijnen, en dat het niet uitvoeren van het amendement hiermee in strijd is?
Deelt u de conclusie van de adviesgroep STOER dat door cumulatie van regelgeving en langdurige vergunningprocedures de voorbereidingstijd van woningbouwprojecten gemiddeld zeven jaar bedraagt, en dat een halvering daarvan tot drieënhalf jaar haalbaar is bij toepassing van het voorgestelde maatregelenpakket, inclusief harde termijnen? Zo ja, waarom laat u dan een van de meest directe maatregelen om die versnelling te bereiken (fatale beslistermijnen) buiten beschouwing?
Kunt u uiteenzetten hoe u het kabinetsvoornemen om «besluitvorming binnen wettelijke termijnen» te waarborgen denkt te realiseren zonder een juridische stok achter de deur zoals de fatale beslistermijn?
Erkent u dat de lex silencio positivo, zoals door STOER voorgesteld, juridisch verenigbaar is met de Omgevingswet en Europese regelgeving, mits adequate waarborgen voor veiligheid en gezondheid blijven gelden? Zo ja, kunt u toelichten waarom u desondanks kiest voor een novelle in plaats van voor uitvoering?
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van STOER en de kabinetsreactie, alsnog uitvoering te geven aan het amendement-Welzijn, eventueel in de vorm van een pilotregeling of gefaseerde invoering, zodat de effecten in de praktijk kunnen worden gemonitord?
Bent u bereid het door de Tweede Kamer aangenomen amendement-Welzijn, in het licht van zowel het rapport STOER als de kabinetsreactie van 10 oktober 2025, intact te laten en de invoering daarvan te ondersteunen?
Bent u bereid om vóór de plenaire behandeling van de Wet versterking regie op de volkshuisvesting in de Eerste Kamer een invoeringstoets te laten uitvoeren naar de praktische en juridische werking van de fatale beslistermijn, inclusief de verwachte effecten op bouwsnelheid, voorspelbaarheid en uitvoeringscapaciteit bij gemeenten?
Bent u op de hoogte van pilots in diverse gemeenten in het land waar zelfs gewerkt wordt aan een vergunning in één dag?
Wilt u hierop reflecteren in het licht van het amendement van lid Welzijn die stelt dat binnen de wettelijke termijn van 8 weken met mogelijkheid van verlenging binnen de wet van 6 weken en vindt u dit dan ook meer dan voldoende tijd om de omgevingsvergunning binnen de gestelde termijn af te ronden?
Wat doet u om ervoor te zorgen dat het vooroverleg tussen gemeenten en ontwikkelaars verbetert, zodat er geen «garbage in, garbage out» situatie optreedt omdat problemen die niet in het vooroverleg worden opgelost onnodig overgetankt worden naar de aanvraag omgevingsvergunning, die daardoor niet binnen de gestelde wettelijke termijn afgewikkeld wordt?
Hoe kijkt u in algemene zin naar deze inefficiënte werkwijze rond het vooroverleg en de omgevingsvergunning?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er sprake is van meer kansrijke omgevingsvergunningsaanvragen, zodat gemeenten hun schaarse capaciteit niet op kansloze aanvragen hoeven in te zetten?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het artikel 'Noodpakket vaak te duur voor mensen in armoede, ze hebben die spullen nu al dagelijks nodig' van 17 oktober 2025 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Vindt u het rechtvaardig dat het huidige beleid ervan uitgaat dat iedereen financieel in staat is om een noodpakket aan te schaffen?1
Erkent u dat mensen met lage inkomens of schulden vaak al moeite hebben om aan hun dagelijkse basisbehoeften te voldoen, en dat het advies om een noodpakket samen te stellen voor hen onhaalbaar is?
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is dat de overheid (gedeeltelijk) voorziet in noodpakketten voor huishoudens met een laag inkomen?
Hoe voorkomt u dat beleid over «zelfredzaamheid» onbedoeld leidt tot extra druk of stigmatisering van mensen die in armoede leven?
Acht u het realistisch dat mensen in armoede naast hun dagelijkse lasten ook middelen kunnen reserveren voor noodvoorbereiding?
Welke alternatieven ziet u om de weerbaarheid van kwetsbare huishoudens te vergroten zonder dat dit extra financiële lasten met zich meebrengt?
Waar ligt volgens u de prioriteit: in het stimuleren van individuele noodpakketten of in het structureel versterken van bestaanszekerheid zodat mensen überhaupt de ruimte hebben om zich voor te bereiden op noodsituaties?
Welke rol ziet u voor maatschappelijke organisaties, lokale initiatieven en gemeenten in het ondersteunen van huishoudens met lage inkomens bij noodvoorbereiding?
In de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van uw ministerie is voor het jaar 2026 een periodieke rapportage voor het thema armoede en schulden geagendeerd, bent u bereid om bij deze evaluatie ook het noodpakket voor mensen in armoede en schulden te betrekken?
Hoe meet u of beleid rond weerbaarheid daadwerkelijk effect heeft bij de meest kwetsbare groepen in de samenleving?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De geestelijke verzorging bij de politie |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u zich ervan bewust dat het politievak morele vorming van politiemensen vereist om goed politiewerk te leveren en op de been te blijven? Hoe is morele vorming van politiemensen nu expliciet en systematisch ingebed in de initiële opleiding en vervolgopleiding?
Bent u ermee bekend dat politiemensen bovengemiddeld vaak te maken hebben met geweld, maatschappelijke spanningen, leed en de dood en dat dit leidt tot verhoogde risico’s op morele verwonding, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en uitval? Hoe wordt hierin structureel voorzien door middel van geestelijke verzorging, anders dan psychologische hulpverlening?
Waarom is er voor de krijgsmacht wel structureel geestelijke verzorging ingebed met voldoende capaciteit en is dit bij de politie nog altijd niet op vergelijkbare schaal gerealiseerd, terwijl beide beroepen structureel blootstaan aan existentiële en morele belasting?
Kunt u garanderen dat geestelijke verzorging bij de politie met een beschermd beroepsgeheim en onafhankelijk van de hiërarchie is ingericht, vergelijkbaar met geestelijke verzorging bij de krijgsmacht? Zo nee, hoe wordt dan de vrijplaats beschermd en de noodzakelijke vertrouwensband gewaarborgd?
Is er sprake van een langetermijnvisie op de structurele inbedding van geestelijke verzorging bij de politie die de vrijplaats van geestelijke verzorging garandeert, vergelijkbaar met de structurele inbedding bij de krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Het artikel ‘Cordaan en Amsterdam UMC stoppen na zeven jaar met Wijkkliniek in Zuidoost’ |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van Cordaan en Amsterdam UMC om per december 2025 te stoppen met de wijkkliniek in Amsterdam Zuidoost, ondanks positieve uitkomsten en brede waardering voor het zorgconcept?1
Hoe beoordeelt u het feit dat deze sluiting voortkomt uit een verschil in visie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, en niet uit bijvoorbeeld negatieve resultaten of kwaliteit van zorg?
Komt het vaker voor dat succesvolle zorgconcepten worden beëindigd vanwege beleidsmatige verschillen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Wat zegt dit over de stabiliteit en continuïteit van innovatieve zorgvormen?
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de wijkkliniek een verlies is voor de acute ouderenzorg in een kwetsbare wijk als Gein, en dat dit haaks staat op het streven naar passende zorg dichtbij huis?
Hoe past het sluiten van de wijkkliniek binnen het streven naar passende zorg, zoals verwoord in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA)?
Bent u bereid om binnen het AZWA te verkennen hoe wijkgerichte ouderenzorgconcepten zoals de wijkkliniek structureel kunnen worden ondersteund en beschermd tegen voortijdige beëindiging?
Bent u bereid om conform uw uitspraak tijdens het commissiedebat over acute zorg op 25 september 2025, «Als je acute zorg nodig hebt, dan moet je daar goede toegang toe hebben en dan moet je erop kunnen vertrouwen dat je goede zorg krijgt»2, actief aan te dringen bij de betrokken zorgverzekeraars op het openhouden van de wijkkliniek als acute voorziening voor kwetsbare ouderen in Amsterdam Zuidoost?
Kunt u toezeggen om in overleg te treden met zorgverzekeraars, Cordaan, Amsterdam UMC en de gemeente Amsterdam om te bezien hoe het concept van de wijkkliniek structureel behouden kan blijven?
Aanvallen van Hamas op Palestijnen in Gaza |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat Hamas sinds en rond het ingaan van het staakt-het-vuren de aanval heeft geopend op meerdere Palestijnen in de wijk Sabra in Gaza-stad en meerdere Palestijnen heeft geëxecuteerd? Hoeveel mensen zijn hierbij omgekomen?
Na het ingaan van het staakt-het-vuren keerde Hamas zichtbaar terug op straat in Gaza. Op sociale media circuleren beelden waarop te zien is hoe acht geblinddoekte mannen in Gaza-stad worden geëxecuteerd. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over de exacte aantallen mensen die zijn geëxecuteerd. Het lijkt echter te gaan om tientallen executies. Onder druk van bemiddelende partijen bij het staakt-het-vuren zijn de executies op deze publieke wijze gestopt.
Klopt het dat Hamas-strijders zich bij deze aanval verschuilden in ambulances? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet dat? Is deze tactiek in de afgelopen twee jaar vaker ingezet?
Het kabinet kan dit specifieke incident niet eigenstandig verifiëren. In algemene zin veroordeelt het kabinet uiteraard dergelijk misbruik van civiele (hulp)middelen door Hamas.
Bent u bekend met de gezamenlijke oproep van de clans in Gaza?1 Hoe beoordeelt u deze oproep?
Het kabinet heeft deze oproep niet kunnen verifiëren.
Klopt het dat de woordvoerder van de veiligheidstroepen van de Palestijnse Autoriteit de uitspraak heeft gedaan dat Hamas nu de basis legt voor een burgeroorlog in Gaza?2 Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Woordvoerder Anwar Rajab heeft inderdaad een dergelijke uitspraak gedaan. Het kabinet deelt de opvatting dat Hamas het grootste obstakel vormt voor de implementatie van het vredesplan van president Trump. De ontwapening en ontmanteling van Hamas zijn dan ook cruciaal om orde en veiligheid in de Gazastrook te bewerkstelligen. Uit mijn recente gesprekken met mijn collega’s uit de regio maak ik op dat deze zienswijze breed binnen de regio wordt gedeeld.
Kan het kabinet zich in internationaal verband inzetten voor de veiligheid van onder andere de Dughmush clan en voorkomen dat buitengerechtelijke executies plaatsvinden? Hoe kan het kabinet in internationaal verband de veiligheid van verschillende clans, minderheden en Palestijnen in het algemeen in Gaza aankaarten?
Het belangrijkste voor het bijdragen aan de bescherming van de burgerbevolking in Gaza is dat het staakt-het-vuren standhoudt, en dat er zicht komt op een duurzame oplossing van het conflict. Het vredesplan dat op 13 oktober is ondertekend biedt daarvoor nu momentum. Het is zaak dat er afspraken worden gemaakt over de volgende fases van het plan: o.a. de totstandkoming van een internationaal ondersteund en technocratisch overgangsbestuur in Gaza en de ontwapening van Hamas. Dit zal niet gemakkelijk zijn. De inspanningen van het kabinet zijn erop gericht dit plan te laten slagen. Hiervoor bracht ik begin november een bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden. Daar sprak ik onder meer de Amerikaanse Generaal Frank die leiding geeft aan het Civil Military Coordination Center(CMCC). Dit centrum is opgezet om de implementatie van het vredesplan van Trump te ondersteunen. Het kabinet plaatst twee tijdelijke civiele experts bij dit centrum. Daarnaast draagt het kabinet bij aan de EU missies EUBAM Rafah en EUPOL COPPS, en werkt het in EU-verband aan sancties tegen Hamas. Ook heeft het kabinet sinds 7 oktober 2025 zo’n EUR 94 miljoen beschikbaar gesteld specifiek voor humanitaire hulp aan de Gazastrook, en EUR 25 miljoen voor het versterken van medische capaciteit in Gaza en de omliggende landen. Tot slot kijkt het kabinet hoe het kan bijdragen aan de wederopbouw van de Gazastrook. Zo zal Nederland samen met een aantal andere landen mede-gastheer zijn van een conferentie in Kaïro over dit onderwerp.
In hoeverre heeft deze situatie invloed op het Amerikaanse vredesplan en de stabiliteit in Gaza?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2025?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Cordaan en Amsterdam UMC stoppen met Wijkkliniek' |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht uit Skipr «Cordaan en Amsterdam UMC stoppen met Wijkkliniek»?1
Wanneer bent u op de hoogte gebracht dat de wijkkliniek in Amsterdam ZuidOost per 1 december 2025 verdwijnt?
Bent u ervan op de hoogte dat het doel van de wijkkliniek was om ouderen met een acute, medische zorgvraag te behandelen in een omgeving die voor hun herstel beter is dan een ziekenhuis?
Wat is uw reactie op het bericht dat de zorgverzekeraars deze acute, medische zorg alleen willen inkopen als het wordt aangeboden als onderdeel van een geriatrische revalidatie-afdeling van de verpleging, verzorging en thuiszorg (vvt), die gesitueerd is in ziekenhuizen met een spoedeisende hulp (SEH) en dus niet meer in een verpleeghuis, zoals nu nog het geval is?
Wat is uw reactie dat de zorgverzekeraars vinden dat de specialist ouderenzorg verantwoordelijk moet zijn voor de behandeling en daartegenover Cordaan en Amsterdam UMC vinden dat verantwoordelijkheid juist bij een medisch specialist moet liggen, zoals een klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde, aangezien het om acute medische ouderenzorg gaat?
Wat is uw reactie op het feit dat de zorgverzekeraars en Cordaan/ AmsterdamUMC er niet uit zijn gekomen om de wijkkliniek in Amsterdam ZuidOost te behouden?
Kunt u uiteenzetten op welke onderdelen de beleidswijziging van de zorgverzekeraars overeenkomt met het rapport van Zorginstituut Nederland over «Kortdurende zorg in het tijdelijk verblijf en thuis», en op welke punten deze daarvan afwijkt?
Wat is uw reactie op het feit dat sluiting van de wijkkliniek ertoe leidt dat ouderen vaker in het ziekenhuis worden opgenomen, terwijl dit juist leidt tot duurdere zorg en onnodige druk op de tweedelijnszorg?
Wat is uw reactie op de dreiging dat het unieke zorgconcept van de wijkkliniek en daarmee toekomstgerichte zorg, gericht op de vergrijzing, verdwijnt?
Bent u bereid zich maximaal in te zetten voor het behoud van de wijkkliniek? Zo nee, wat zijn hiervoor de overwegingen? Zo ja, welke concrete stappen worden daarbij overwogen?
Illegale gokaanbieders die zich richten op jongeren |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Illegale gokaanbieders paaien Nederlandse jongeren»? Hoe luidt uw reactie op de bevinding dat minderjarigen zich moeiteloos kunnen registreren bij verschillende illegale online casino’s?
Hoe luidt uw reactie op de bevinding dat minderjarigen geld kunnen storten naar online casino’s vanaf een jongerenrekening?
Klopt het dat transacties tussen bankrekeningen voor minderjarigen en online gokspellen geblokkeerd behoren te worden? Hoe verklaart u de bevinding dat dit desondanks wel mogelijk blijkt? Hoe kunt u deze blokkade, waar nodig samen met de bankensector, nader effectueren?
Welke aansprakelijkheid geldt hier voor de banken zelf?
Herkent u het beeld van het Keurmerk Verantwoorde Affiliates (KVA) dat minderjarigen steeds vaker doelwit zijn van online marketingcampagnes van illegale gokaanbieders?
Deelt u de verontrusting dat illegale gokbedrijven steeds vaker minderjarigen benaderen via advertenties? Welke maatregelen gaat u ondernemen om deze illegale advertenties een halt toe te roepen?
In hoeverre wordt een effectieve aanpak van reclame gericht op jongeren door illegale gokbedrijven gehinderd doordat dergelijke advertering via servers van Discord of Telegram plaats vindt? Welke maatregelen kunt u hierin nemen? In hoeverre is het mogelijk servers waarop illegaal geadverteerd wordt uit de lucht te halen?
Hoe luidt uw reactie op de bevinding van onderzoeksbureau Ipsos dat het percentage Nederlandse jongeren van 16- en 17 jaar dat online gokt gestegen is naar 20 procent ligt? Deelt u de mening dat dit een schrikbarend hoog aandeel is? Welke maatregelen gaat u nemen om dit percentage terug te dringen?
Op welke wijze gaat u jongeren die verslaafd zijn geraakt aan online gokken ondersteuning bieden? Wat is uw boodschap aan jongeren die in voorkomende gevallen veel geld zijn kwijtgeraakt door het online gokken bij illegale aanbieders? Hoe gaat u voorkomen dat nog meer jongeren verslaafd raken?
Hoe luidt uw reactie op de constatering dat van de 56 miljoen euro aan boetes die de kansspelautoriteit uitschreef aan illegale casino’s, minder dan drie procent is betaald? Hoe kunt u dit verklaren? Welke actie gaat u ondernemen om deze boetes te innen?
Hoe beoordeelt u de stelling van de Nederlandse vereniging van Banken dat «jongeren bij illegale casino’s [vaak storten] met cryptovaluta of cadeaubonnen. Het gaat hier om buitenlandse bedrijven. Dit moet op EU-niveau worden bestreden»? Bent u bereid zich op Europees niveau in te spannen om deze praktijken te bestrijden? Zo ja, hoe? Welke regelgeving dient daarvoor gewijzigd te worden?
Wat is er nog extra nodig in de reclameregelgeving zodat illegale gokadvertenties niet bij minderjarigen terechtkomen?
Bent u bereid de kansspelautoriteit als toezichthouder bevoegdheden te geven om illegale casinosites zelf offline te halen? Zo ja, hoe snel realiseert u dat? Zo nee, waarom niet?
Wilt u uw steun aan de «Alliantie voor het Bestrijden van Illegale Online Kansspelen»? Hoe luidt uw reactie op de opmerking dat «Er op dit moment geen kabinet [is] om zich hier over te buigen; op korte termijn zoeken we met ketenpartners naar oplossingen.» Bent u bereid zo spoedig mogelijk te gaan participeren in deze alliantie?
Op welke wijze beïnvloedt de voorliggende berichtgeving – en die van zoveel andere berichten en instanties die de noodklok luiden rondom (verslaving aan) online gokken – uw mening over dit onderwerp? Wanneer is de maat vol en gaat u de legalisering van online gokken terugdraaien?
Het bericht ‘Verpleeghuizen kampen met leegstand terwijl bijna 18.000 ouderen op de wachtlijst staan: hoe kan dat?’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Verpleeghuizen kampen met leegstand terwijl bijna 18.000 ouderen op de wachtlijst staan: hoe kan dat?»1
Dat verpleeghuizen kampen met leegstand betekent dat er minder cliënten moeten verhuizen naar een verpleeghuis. Dat minder mensen moeten verhuizen naar een verpleeghuis blijkt ook uit het gegeven dat de wachtlijsten dalen. Het is goed nieuws dat het aantal mensen op de wachtlijst voor verpleegzorg daalt. In september van dit jaar stonden er 18.211 mensen op de wachtlijst, terwijl dat er in september 2024 nog 20.563 waren. Van de 18.211 wachtenden waren er 332 urgent wachtend, in september 2024 waren dat er nog 349. Urgent wachten betekent dat de cliënt op (zeer) korte termijn een plek moet hebben. Deze cijfers illustreren de signalen uit het veld dat er sprake is van minder vraag naar zorg dan op basis van de demografische trend verwacht had mogen worden. Uiteraard is het zo dat als een cliënt (urgent) een plek nodig heeft, hij/zij deze zo snel mogelijk moet krijgen.
Wat is, in algemene zin, uw reactie op het voorbeeld dat wordt gegeven in het artikel over de 78-jarige moeder van Julian voor wie thuiswonen niet meer gaat, thuiszorg niet genoeg is, voor wie de wijkverpleegkundige een verpleeghuisindicatie is aangevraagd, maar die is afgewezen?
Ik begrijp heel goed dat situaties zoals die van mevrouw, die niet langer thuis kan wonen en waarbij thuiszorg niet voldoende blijkt, erg ingrijpend en zorgelijk zijn. Ik wil benadrukken dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bij de beoordeling van zorgbehoeften zorgvuldig en met oog voor de individuele situatie te werk gaat. De beoordeling is gebaseerd op uitgebreide informatie over de cliënt, waarmee wordt vastgesteld of er sprake is van een blijvende behoefte aan intensieve 24/7 zorg of toezicht.
Wanneer de huidige thuiszorg niet toereikend is, wordt door de betrokken zorgverleners eerst onderzocht of vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) of vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zorg kan worden uitgebreid. Alleen wanneer aan de criteria van de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt voldaan, is het mogelijk om in aanmerking te komen voor een indicatie voor langdurige zorg en dit wordt dan beoordeeld en toegekend door het CIZ.
Herkent u de signalen van bestuurders en wijkverpleegkundigen dat het steeds moeilijker is om van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatie te krijgen voor opname in het verpleeghuis, ook als wijkverpleegkundigen hebben vastgesteld dat die weldegelijk nodig is?
Ik herken deze signalen niet. Uit de gegevens van het CIZ blijkt dat het aantal afwijzingen voor de Wet langdurige zorg (Wlz) dit jaar niet is gestegen ten opzichte van vorig jaar. Van de afgeronde aanvragen Wlz- en Wet zorg en dwang (Wzd) artikel 21 in Q2 2025 had 91% een positieve uitkomst: toegang tot de Wlz, een aangepast zorgprofiel of een gelijkblijvend zorgprofiel bij een aanvraag voor een aangepast zorgprofiel.
Bij 9% was de uitkomst negatief: geen toegang tot de Wlz. Een jaar geleden in Q3 2024 was dit vergelijkbaar, 9,3%. Er zijn dus niet meer afwijzingen dan vorig jaar.
Wel is er al sinds 2024 een daling zichtbaar in het aantal aanvragen en deze trend zet zich in 2025 door. In de eerste helft van 2025 lag het totaal aantal aanvragen voor de Wlz en de Wzd artikel 21 meer dan 5% lager dan in dezelfde periode van 2024 en bijna 9% lager dan in 2023.
CIZ is gepositioneerd als onafhankelijke poortwachter van de langdurige zorg. De doelstelling van het CIZ is een zorgvuldig, objectief en mensgericht proces van indicatiestelling volgens de criteria die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving.
Erkent u dat ouderen en hun familie in de knel komen als thuiswonen niet meer gaat, maar er ook geen toegang is tot het verpleeghuis?
Om te voorkomen dat ouderen en hun familie in de knel komen, krijgen zij thuis de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben om de wachttijd te overbruggen. In het antwoord op vraag 1 is aangegeven dat er 332 cliënten urgent wachtend zijn. Urgent wachten betekent dat de cliënt op (zeer) korte termijn een plek moet hebben. De overige wachtenden wachten op een plek van hun voorkeur.
Klopt het dat het CIZ van hogerhand opgelegd heeft gekregen dat binnengekomen aanvragen strenger moeten worden beoordeeld? Zo nee, hoe verklaart u dan dit antwoord vanuit het CIZ? En zo nee, hoe verklaart u dan de vele signalen dat er wel strenger wordt beoordeeld?
Nee, dit klopt niet. Het CIZ heeft haar indicatieregels niet aangepast. Het blijkt ook niet uit de data (zie vraag 3) dat er strenger wordt beoordeeld. De criteria voor de toegang tot de Wlz zijn onveranderd. VWS heeft geen wijzigingen in wet- regelgeving doorgevoerd ten aanzien van de toegang tot de Wlz. Ook heb ik geen opdracht gegeven aan het CIZ om strenger te indiceren.
Vindt u het wenselijk dat ouderen die verpleegzorg nodig hebben deze indicatie niet kunnen krijgen?
Nee. Ouderen die op basis van de Wlz aanspraak verpleegzorg nodig hebben moeten daar de indicatie voor krijgen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit op dit moment niet gebeurt.
Hoeveel verpleeghuisplekken staan op dit moment leeg, en hoe lang bent u al hiervan op de hoogte?
Het bericht in de Telegraaf sluit aan bij de signalen uit het veld dat er sprake is van minder vraag naar zorg dan op basis van de demografische trends verwacht had mogen worden. Ook door ActiZ wordt aangegeven dat haar leden melden te maken te hebben met verminderde vraag naar verpleeghuisplekken. Er is geen zicht op het aantal leegstaande plekken omdat daarvan geen registratie bestaat.
Om grip te krijgen op de verminderde vraag naar ouderenzorg heb ik het RIVM gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Het RIVM zal onderzoeken of (en zo ja, in welke mate) sprake is van vraaguitval, welke verklaringen daarvoor zijn en of sprake is van tijdelijke of structureel verminderde vraag. De verwachting is dat het onderzoek voor de zomer van 2026 gereed is. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer op de hoogte houden van (tussen)resultaten.
Vindt u het wenselijk dat verpleeghuisplekken leeg staan terwijl ouderen die zorg nodig hebben op een wachtlijst staan? Zo nee, wat gaat u hier concreet aan doen? Kan de Kamer daar op zeer korte termijn een oplossing voor verwachten?
Uiteraard is het niet wenselijk dat ouderen die zorg in een verpleeghuis nodig hebben op de wachtlijst staan. Gelukkig nemen de wachtlijsten in omvang af, zodat het gemakkelijker wordt voor zorgkantoren om de wachtenden te bemiddelen naar de verpleeghuisplek van hun voorkeur. Overigens geven veel ouderen aan dat zij liever nog thuisblijven en wachten op een plek van voorkeur, dan dat ze sneller opgenomen worden in een verpleeghuis wat niet per se de eerste keuze is.
Hoe gaat u voorkomen dat verpleeghuisplekken verdwijnen omdat instellingen nu in de problemen komen vanwege financiële tekorten door kunstmatig gecreëerde leegstand?
Er is geen sprake van kunstmatig gecreëerde leegstand doordat het CIZ strenger indiceert. We hebben te maken met verminderde vraag naar ouderenzorg waarvan de oorzaak wordt onderzocht. Bij vraag zeven heb ik aangegeven dat ik het RIVM heb gevraagd om dit onderzoek te doen. Het onderzoek wordt begeleid door ActiZ, ZN, CIZ, NZa, RegioKracht en VWS. Uit dit onderzoek zal o.a. moeten blijken in welke mate sprake is van verminderde vraag en (zo ja) of deze een structureel karakter heeft. Indien sprake is van incidentele vraaguitval is de beleidsreactie uiteraard anders dan indien sprake is van structurele vraaguitval.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De antiregeringsprotesten in Georgië |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de recente grootschalige demonstraties en arrestaties in Tbilisi?
Ja.
Bent u het eens dat wij als Nederland en Europa alles moeten doen wat in onze macht ligt om alle burgers op ons continent te beschermen tegen democratische afbrokkeling en invloed vanuit Rusland?
De agressieoorlog van Rusland tegen Oekraïne en de destabiliserende invloed van Rusland in landen aan zijn grenzen vormen een grote dreiging voor de Europese veiligheid en democratie. Het bestendigen van de democratische rechtstaat in deze landen is een prioriteit voor het kabinet. Via de MATRA en mensenrechten instrumenten ondersteunt Nederland landen die grenzen aan de EU in het versterken van de eigen democratische en rechtsstaatinstituties en respect voor mensenrechten. De betreffende programma’s dragen bij aan de stabiliteit in deze landen en het beperken van Russische beïnvloeding. Daarnaast zet het kabinet in op het versterken van de weerbaarheid van deze landen door middel van ondersteuning in het tegengaan van hybride dreigingen, zoals recentelijk in aanloop naar de verkiezingen in Moldavië.
Deelt u de opvatting van uw voorganger, de heer Veldkamp, dat Nederland niet moet aarzelen om alle unilaterale en multilaterale middelen in te zetten wanneer de Georgische autoriteiten doorgaan met het ondermijnen van de democratie en het schenden van mensenrechten?
De situatie in Georgië is zeer verontrustend. Het kabinet heeft dan ook verschillende unilaterale en multilaterale middelen ingezet om de situatie in Georgië te adresseren. Zo zijn samenwerkingsprogramma’s met de Georgische autoriteiten opgeschort, zoals Georgische deelname aan het MATRA Rule of Law trainingsprogramma, en zijn politieke en hoogambtelijke contacten afgeschaald. Ook heeft Nederland het Weens Mechanisme binnen de OVSE geïnitieerd. Op basis van dit mechanisme hebben 38 OVSE-landen Georgië kritisch bevraagd over de mensenrechtensituatie in het land en hebben de Georgische autoriteiten hierover verantwoording moeten afleggen.
Ook in Europees kader zijn verschillende maatregelen genomen. Zo is EU projectsteun die direct ten goede kwam aan de Georgische begroting of bestond uit technische assistentie aan de regering ter waarde van EUR 120 miljoen stopgezet, evenals EUR 30 miljoen binnen de Europese Vredesfaciliteit (EPF) bestemd voor de defensiesector. Op 14 april jl. maakte Nederland, in Benelux-verband, paspoorthouders van een Georgisch diplomatiek of servicepaspoort visumplichtig, nadat de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken eerder dit jaar de visumfacilitatieovereenkomst gedeeltelijk opschortte. Binnen de Raad worden gesprekken gevoerd over activatie van het visumopschortingsmechanisme. Het kabinet steunt de activering van dit mechanisme voor Georgië, zodra de herziening hiervan rond is. Ook blijft het kabinet in EU verband inzetten op individuele sancties.
Deelt u de mening dat Nederland, indien Europese consensus over sancties uitblijft, bijvoorbeeld door het optreden van Hongarije, zelfstandig gerichte sancties zou moeten kunnen treffen, net zoals de Baltische staten dat al hebben gedaan?
Op grond van de Sanctiewet 1977 kan Nederland geen zelfstandige sancties opleggen, maar worden sancties uitgevoerd die voortvloeien uit internationale verplichtingen, bijvoorbeeld in VN- of EU-verband. Hoewel het gebruik van juridisch bindende internationale grondslagen de sterke voorkeur heeft van het kabinet, voorziet de Sanctiewet 1977 ook in de mogelijkheid sancties op te leggen als deze voortvloeien uit niet-bindende internationale afspraken.
Een internationale afspraak moet betrekking hebben op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme. Een gezamenlijke verklaring van Ministers van Buitenlandse Zaken zou als een dergelijke internationale afspraak kunnen gelden. Echter, de gezamenlijke verklaring van Ministers van Buitenlandse Zaken waar deze vraag waarschijnlijk op doelt kan niet als een internationale afspraak gelden om binnen de kaders van de Sanctiewet 1977 sancties te kunnen opleggen, daar deze verklaring onvoldoende concreet is.
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om de druk op Georgië verder te vergroten, in verband met het geweld tegen demonstranten en journalisten eind 2024. Het kabinet streeft naar het aannemen van maatregelen in Europees verband, mede met het oog op de effectiviteit. Nederland spant zich hier in EU-kader actief voor in binnen de Raad van Minister van Buitenlandse Zaken. Alternatieve wegen hebben dan ook niet de voorkeur van het kabinet.
Bent u bereid te laten onderzoeken of en op welke wijze Nederland binnen de kaders van de Sanctiewet 1977 zelfstandig sancties kan opleggen tegen verantwoordelijken voor democratische ondermijning in Georgië, en daarbij expliciet te betrekken of recente gezamenlijke verklaringen van Ministers van Buitenlandse Zaken als een internationale overeenkomst kunnen gelden?
Zie antwoord vraag 4.
Het afhandelen van de hack op Clinical Diagnostics en de gevolgen voor gedupeerden |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Wat zijn de meest recente ontwikkelingen rondom het datalek bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker?
Wat is de stand van zaken omtrent de maatregelen die u aankondigde in uw brief van 1 september 2025?1 Kunt u dit per maatregel toelichten?
Zijn inmiddels alle gedupeerden op de hoogte dat zij getroffen zijn door het datalek en is voor hen duidelijk welke data van hen is buitgemaakt?
Heeft u gemerkt dat het datalek heeft geleid tot een lagere bereidheid om mee te doen aan volgende bevolkingsonderzoeken? Wat doet u om de deelname op peil te houden?
Is gebleken dat gedupeerden van het datalek vaker het doelwit zijn van phishing, fraude en andere online criminaliteit? Heeft u cijfers of analyses waaruit dit blijkt?
Hoe lang blijft het klantcontactcentrum van Bevolkingsonderzoek Nederland bereikbaar voor gedupeerden? Zorgt u ervoor dat gedupeerden altijd ergens terecht kunnen met zorgen en vragen?
Heeft u op basis van uw contact met gedupeerden, of op basis van hun klachten en signalen, aanvullende acties ondernomen om tegemoet te komen aan hun behoeften?
Bent u bekend met maatschappelijke initiatieven, zoals de Digitale Dolle Mina’s, die gedupeerden samenbrengen en informatie verschaffen?2 Hoe trekt u samen met deze initiatieven op om gedupeerden te bereiken?
Is inmiddels duidelijk geworden hoe de hack en het datalek plaats hebben kunnen vinden? Zo ja, welke oorzaak lag daaraan ten grondslag en hoe gaat dit in de toekomst worden voorkomen? Zo nee, wanneer kan de Kamer de uitkomst van dat onderzoek verwachten?
Voert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vooraf checks uit naar de informatieveiligheid van partnerorganisaties bij nieuwe samenwerkingen, zoals laboratoria? Zo ja, wat zijn de aandachtspunten van de IGJ bij die checks? Zo nee, waarom wordt dat niet gedaan?
Zijn er aanvullende beveiligingsmaatregelen die dit kabinet gaat invoeren om de tijd totdat de behandeling van de Cyberbeveiligingswet is afgerond te overbruggen? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat het risico op datalekken zoals deze zo klein mogelijk wordt?
Hebben de politie en het Openbaar Ministerie vooruitgang kunnen boeken in het vinden van de datasets op het dark web en ook in het vinden van de daders? Heeft Z-CERT bij het monitoren van de data al gezien dat het op het dark web is verschenen?
Heeft u collega-bewindspersonen op de hoogte gesteld van deze casus en van het belang van gegevensbeveiliging om dergelijke incidenten buiten de zorg ook te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft het kabinet een plan gemaakt om bij alle departementen en hun ketenpartners het risico op datalekken te verminderen?
Kunt u aangeven wanneer verdere informatie en uitkomsten van lopende onderzoeken naar de Kamer worden gestuurd en met betrokkenen worden gedeeld?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en, indien van toepassing, betrekken bij de eerstvolgende periodieke update aan de Kamer over het datalek?
Het bericht: ‘Circis doceert al 40 jaar Nederlands aan nieuwkomers: ’Taaleisen mogen écht verder omhoog’’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Circis doceert al 40 jaar Nederlands aan nieuwkomers: «Taaleisen mogen écht verder omhoog»»?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat in de praktijk inburgeraars vaker op een lager niveau taalexamen doen (A2 in plaats van B1)? Bent u het met de VVD eens dat het doel van de Wet Inburgering 2021 juist was om de taaleis op te schroeven naar B1? Hoe rijmt u deze beelden met elkaar?
Het klopt dat er inburgeraars zijn die in de B1-route starten, maar afschalen naar A2-niveau. Exacte cijfers over het behaalde taalniveaus van (cohorten) inburgeraars onder de Wet inburgering 2021 (Wi2021), zijn nog niet te geven. De inburgeringstermijn duurt immers drie jaar en de inburgeringstermijn van het cohort 2022 is voor een grote groep inburgeraars nog niet verstreken. In de tussenevaluatie van de Wi2021, die eind 2025 wordt opgeleverd, wordt nader ingegaan op de examens en behaalde taalniveaus.
Ik ben het met u eens dat door B1-taalniveau de kans op duurzaam werk groter is. Dat is ook de reden dat in de Wi2021 het taalniveau verhoogd is naar B1-niveau. Het doel van de Wi2021 is dat inburgeringsplichtigen snel en volwaardig meedoen in de Nederlandse samenleving, bij voorkeur via betaald werk. Dit gebeurt met maatwerk en duale trajecten die taal leren combineren met participatie.
Inburgeraars worden zorgvuldig ingedeeld in een passende leerroute op basis van een brede intake, waarin de leerbaarheidstoets een verplicht en objectief onderdeel is.
Deze toets bepaalt of het taalniveau B1 (of A2) binnen de inburgeringstermijn haalbaar is. Als dit niet het geval is en de overige intakegegevens dit bevestigen, wordt gekozen voor de Z-route. Zo wordt een combinatie van toets resultaten en persoonlijke beoordeling gebruikt om een realistische en haalbare route te bieden.
Ik zet erop in dat inburgeraars, in lijn met het beleidsdoel van de Wi2021, het voor hen dan hoogst haalbare taalniveau bereiken. Ik stimuleer dat gemeenten hier ook naar handelen.
Deelt u de mening dat beheersing van de Nederlandse taal als sleutel kan dienen tot een succesvolle integratie in Nederland?
Een goede beheersing van de Nederlandse taal is cruciaal voor een succesvolle integratie. Het vergroot de kans op werk en maakt actieve deelname aan de samenleving mogelijk. Daarnaast speelt taal een belangrijke rol in het leggen van sociale contacten, het opbouwen van relaties en het uitbreiden van het sociale netwerk. Op deze manier draagt taal bij aan maatschappelijke binding en versterkt het de sociale cohesie. Daarom is het verbeteren van de taalvaardigheid van nieuwkomers een belangrijk speerpunt in de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving.
Hoeveel procent van de inburgeraars in de B1-route doet uiteindelijk examen op B1-niveau? Hoeveel procent van de inburgeraars in de B1-route doet uiteindelijk examen op A2-niveau? Kunt u de ontwikkelingen hiervan schetsen sinds de invoering van de Wet Inburgering 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, zoals geformuleerd door de heer Budak, dat het huidige inburgeringsstelsel makkelijker is geworden voor inburgeraars in plaats van ambitieuzer? Zo ja, wat zijn uw plannen om hier iets aan te doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. De Onderwijsroute en de B1-route richten zich met taalniveau B1 op een hoger taalniveau dan onder de Wi2013, waarin het beoogde taalniveau A2 was. Dit hogere taalniveau vraagt een stevige inspanning van inburgeraars. Voor de Z-route geldt een uitgebreid pakket aan eisen, van 800 uren taalonderwijs en 800 uren participatieactiviteiten. Dit is een behoorlijke verzwaring ten opzichte van de Wi2013. In tegenstelling tot de Wi2013 is het onder de Wi2021 vrijwel niet mogelijk om ontheffing van de inburgeringsplicht te krijgen. Tot nu toe is slechts 1% ontheffing verleend, alleen op basis van een medische indicatie, terwijl onder de Wi2013 ruim 20% werd ontheven. Dit laatste betrof ontheffingen op basis van een medische indicatie en aantoonbaar geleverde inspanningen.
Ik wil deze intensiteit van de Z-route behouden. Tegelijkertijd wil ik meer inzetten op taal op de werkvloer. Daarom kies ik voor een vernieuwde invulling van de urenverplichtingen. Ik wil inburgeraars in de Z-route de mogelijkheid bieden om 200 uur taalonderwijs in te vullen op de werkvloer. Het is belangrijk dat deze uren op de werkvloer betekenisvol worden ingevuld met (betaald) werk. Ik denk hierbij aan startbanen en duale trajecten in een Nederlandstalige werkomgeving. Door deze wijziging in de urenverplichtingen stimuleer ik dat ook de overige participatie uren in de Z-route ingezet worden voor toeleiding naar betaald werk. Ik werk deze wijziging verder uit in het Besluit inburgering 2021.
In hoeverre hebben gemeenten de ruimte om van landelijke normen af te wijken door individuen op een lager taalniveau in te schalen dan B1?
Inburgeraars worden door gemeenten, op basis van de brede intake en de verplichte uniforme leerbaarheidstoets (LBT), ingedeeld in een passende leerroute: de Onderwijsroute, B1-route of Z-route. De LBT zorgt voor een objectieve inschatting van het haalbare taalniveau en komt grotendeels overeen met de daadwerkelijke route-indeling. Uit de CBS Statistiek Wet inburgering 2021 – periode t/m 2024 – blijkt dat binnen de Z-route 12% van de asielstatushouders een LBT-resultaat had dat «B1 haalbaar» was. In de B1-route had 17% van de asielstatushouders een LBT-resultaat «niet haalbaar». Dit laat zien dat wanneer gemeenten afwijken van de LBT-uitslag, inburgeraars vaker op een traject met een hoger taalniveau worden geplaatst (bijvoorbeeld van de Z-route naar de B1-route of Onderwijsroute) dan andersom (van de B1-route of Onderwijsroute naar de Z-route).
Bent u bereid om te onderzoeken of er minder uitzonderingsmogelijkheden kunnen worden ingebouwd in het inburgeringsstelsel waardoor B1 de norm is en blijft voor mensen behoudens psychische en lichamelijke klachten?
Het doel van het inburgeringsstelsel op het gebied van taalverwerving is dat inburgeraars integreren op het hoogst haalbare taalniveau, bij voorkeur op niveau B1. Ik onderschrijf dit uitgangspunt en moedig gemeenten en taalaanbieders aan om inburgeraars te ondersteunen bij het behalen van een zo hoog mogelijk taalniveau. Tegelijkertijd is het niet voor alle inburgeraars haalbaar om binnen de gestelde inburgeringstermijn van 3 jaar niveau B1 te bereiken, bijvoorbeeld omdat zij bij aanvang analfabeet zijn of weinig tot geen onderwijs hebben genoten. Zij hebben binnen de Wi2021 een stevige verplichting om 800 uren taalonderwijs en 800 uren participatieactiviteiten te verrichten.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat er een traject bestaat waarbij inburgeraars kunnen «slagen» zonder examen te hoeven afleggen, de Z-route?
De Z-route vraagt om een intensieve inzet op taalverwerving, gecombineerd met participatie in de praktijk. Inburgeringsplichtigen volgen 800 uur taallessen en nemen daarnaast deel aan 800 uur praktijkgerichte participatieactiviteiten, die zoveel mogelijk aansluiten bij hun mogelijkheden. Het hoofddoel van de Z-route is activering, participatie en het vergroten van de zelfredzaamheid.
Hoewel het behalen van taalniveau A2 geen verplichting is binnen deze route, wordt van taalscholen verwacht dat zij inburgeraars, waar mogelijk, op de verschillende taalonderdelen naar een zo hoog mogelijk niveau begeleiden en toetsen. Ook wordt van gemeenten verwacht dat zij inburgeraars stimuleren om centrale examens af te leggen, wanneer tijdens het traject blijkt dat zij één of meerdere taalonderdelen op A2-niveau kunnen beheersen. Zoals bij vraag 5 aangegeven wil ik met aanpassing van de Z-route de arbeidsparticipatie van inburgeraars in deze route stimuleren.
Wanneer regelt het kabinet de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord dat voor het verkrijgen van een Nederlands paspoort in principe altijd een taaltoets wordt afgenomen op B1-niveau?
Een concept Besluit naturalisatietoets is in voorbereiding. Dit wordt naar verwachting dit laatste kwartaal van dit jaar in (internet) consultatie gegeven.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ervaren taaldocenten zoals de heer Budak, om hun praktijkervaringen te benutten bij toekomstige aanpassingen van het inburgeringsbeleid?
Ja hiertoe ben ik bereid.
De PwC speelveldtoets die de afval- en recyclingsector heeft laten uitvoeren op het invoeren van €567 miljoen extra heffingen op afval |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC) getiteld «Gevolgen van fiscale maatregelen voor concurrentiepositie afvalverwerkingssector»?
Ja.
Deelt u de analyse dat de bij de Voorjaarsnota aangekondigde fiscale maatregelen in de afvalsector, ter waarde van € 567 miljoen, leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van de recycle- en sorteerbedrijven? Erkent u dat deze verslechtering van de concurrentiepositie haaks staat op de noodzaak om de recyclecapaciteit in Nederland optimaal te benutten?
Het kabinet onderkent dat de aangekondigde fiscale maatregelen gevolgen kunnen hebben voor de concurrentiepositie van recycle- en sorteerbedrijven. Dit blijkt ook uit de beschikbare impactanalyses die onderzoeksbureau Trinomics in opdracht van het kabinet heeft uitgevoerd en die PwC in opdracht van de afvalsector heeft uitgevoerd. Deze impactanalyses laten zien dat de hogere kosten voor het verbranden van afval de prikkel om te recyclen weliswaar vergroten, maar dat dit effect naar verwachting niet volledig opweegt tegen de kostprijsverhoging voor recyclers en de verminderde import van recyclebaar materiaal. Volgens de speelveldtoetsen leidt dit tot een verhoogd risico op het verplaatsen van Nederlandse recyclingbedrijven naar het buitenland. Juist daarom is het kabinet, samen met de sector in de Werkgroep Afvalsector, bezig met het verkennen van alternatieve invullingen die de circulaire economie beter ondersteunen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de mogelijkheid om recyclingresidu uit te sluiten van de belastinggrondslag van de afvalstoffenbelasting.
Hoe schat u het risico in dat recycle- en sorteeractiviteiten in Nederland afnemen als gevolg van deze maatregelen? Wat betekent dit voor de nationale ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn?
Het kabinet erkent dat de huidige maatvoering van het maatregelenpakket voor de afvalsector verhoogde kosten voor recyclers kan veroorzaken. Dit komt door de verhoogde kosten voor het verbranden van een eventueel overgebleven recyclingresidu. De impact is alleen kwalitatief beschreven door de onderzoeksbureaus, een exacte schatting is hierbij lastig te maken. Nederland streeft naar een circulaire economie in 2050. Daarom kijkt het kabinet samen met de sector via de Werkgroep Afvalsector naar een mogelijke alternatieve invulling met als doel om de circulaire economie meer te bevorderen. Onderdeel daarvan is een verkenning van de mogelijkheid om recyclingresidu uit te sluiten van de belastinggrondslag van de afvalstoffenbelasting en de effecten daarvan.
Hoe weegt u de constatering van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) tijdens de technische briefing over de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) dat de 2050 doelen onhaalbaar zijn? Hoe gaat u werkbare handvatten bieden middels het herziene Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)?
Op 14 oktober is de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2025–2026, 32 852, nr. 392). Hierin (en in de achterliggende documenten) wordt een compleet overzicht gegeven van de beleidsmaatregelen. In de aanbiedingsbrief bij de actualisatie is aangegeven dat er extra stappen nodig zijn om de 2050 doelen te realiseren. Dat onderstreept juist het belang van het NPCE: het programma biedt aanvullende nieuwe werkbare handvatten om de komende jaren meer tempo te maken, samen met bedrijven, kennisinstellingen en medeoverheden.
Hoe voorkomt u dat Nederland zichzelf buitenspel zet in de mondiale concurrentie om circulaire grondstoffen, nu de voorgestelde heffing recyclingactiviteiten uit ons land dreigt weg te drukken en daarmee de toegang tot strategische secundaire materialen voor de Nederlandse industrie ondermijnt?
Vooralsnog geldt een groot deel van het door het kabinet voorgestelde beprijzingspakket als technische dekking. Aan de Werkgroep Afvalsector, waaraan vertegenwoordigers van bedrijven met afvalverbrandingsinstallaties en vertegenwoordigers van recycling-, inzameling- en sorteerbedrijven deelnemen, is gevraagd te komen tot een lijst met alternatieve beprijzende maatregelen. Beoogd is hierover een definitief besluit te nemen bij voorjaarsbesluitvorming 2026.
PwC stelt dat de heffing leidt tot een winstimpact van – 133% voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) in 2035, waardoor kostendekkende exploitatie onmogelijk wordt. Erkent u dat afvalverbranding een noodzakelijke schakel vormt binnen de circulaire keten, en hoe verhoudt deze negatieve impact zich tot die rol?
De winstimpact op afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) zal afhangen van de mate waarin zij de kosten kunnen doorberekenen in hun poorttarieven. Voor de verhoging in de afvalstoffenbelasting geldt dat de export van afval dat in buitenlandse AVI’s wordt verbrand ook onder de grondslag valt. Deze maatregel geeft hiermee geen prikkel om afval naar het buitenland te exporteren. Voor de verhoogde kosten van de CO2-heffing geldt dat export niet belast wordt. De hoogte van de heffing en de impact op de poorttarieven ten opzichte van het buitenland hangt ervan af hoeveel CO2 een AVI nog uitstoot als de aanscherping gaat gelden. PwC gaat bij de berekening van de winstimpact uit van een doorgifte van 10% van de kosten in de poorttarieven voor Nederlands afval op basis van het scenario van de huidig verstrekte SDE++-beschikkingen bij vier AVI’s (AVR, Attero, AEB en EEW). Bij het toepassen van meer CCS kunnen echter meer kosten vermeden worden, waardoor de kostenstijging beperkt zal blijven ten opzichte van het buitenland. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 meer CO2-reductie door CCS als gevolg van de aangescherpte CO2-heffing voor AVI’s. CCS-projecten kennen echter onzekerheden door onder andere de mogelijke ontoereikendheid van de SDE++-subsidies om de onrendabele top te dekken, wat van invloed kan zijn op de winstgevendheid. Daarnaast geldt dat de importstroom van afval zal wegvallen door het maatregelenpakket, met negatieve bedrijfseconomische consequenties voor AVI’s.
Het kabinet onderschrijft dat afvalverbranding een essentiële rol inneemt in de afvalverwerkingsketen voor het veilig en nuttig verwerken van niet-recyclebare afvalstromen. Tegelijkertijd is het ook noodzakelijk dat de totale hoeveelheid afval afneemt, dat er minder afval wordt verbrand en dat er meer recycling plaatsvindt. Aan de Werkgroep Afvalsector is daarom gevraagd te komen tot een lijst met alternatieve beprijzende maatregelen met als doel de circulaire economie meer te bevorderen.
Op basis van speelveldtoetsen op het heffen van de € 567 miljoen plasticheffing op polymeren of verpakkingen is besloten deze heffing voorlopig te verplaatsen naar de recycling- en afvalsector. Hoe verhouden de effecten tussen het heffen van de € 567 miljoen op polymeren, verpakkingen of recycling & afval zich tot elkaar en hoe beoordeelt u deze?
Onderzoeksbureau Trinomics heeft in opdracht van het kabinet de beleidseffecten van de plastic-heffing in kaart gebracht richting het voorjaar van 2025. Het kabinet heeft besloten geen polymerenheffing in te voeren vanwege: de weglekeffecten die het rapport van Trinomics laat zien als gevolg van de invoering van een polymerenheffing; de beperkte milieu-impact die een lage heffing op verwerking en productie van polymeren met zich mee brengt; en vanwege zorgen vanuit de sector over de lastenverzwaring en de bijbehorende productieverliezen. De verwachting is geweest dat afvalverbrandingsinstallaties makkelijker dan de overige industriële installaties hun kosten kunnen afwentelen via de poorttarieven. De afvalmarkt is een voornamelijk regionale en deels Europese markt, ten opzichte van veel overige industriële installaties die op mondiale markten opereren. Export van afval voor verbranding naar andere Europese landen is mogelijk, maar wel aan regels onderhevig van de Europese Verordening voor Overbrenging van Afvalstoffen. Dit laat onverlet dat er evenwel sprake is van weglekrisico bij AVI’s, wat ook wordt bevestigd in de rapporten van PwC en Trinomics. Het kabinet stelt daarom subsidies ter beschikking om verduurzamingskosten te beperken en het exportrisico te verkleinen. Op het moment van besluitvorming had het kabinet geen uitvoerbare variant voor een verpakkingenbelasting in beeld. Het kabinet heeft besloten om een beprijzingspakket van € 567 miljoen, grotendeels als technische dekking, in het afvaldomein te beleggen. Juist daarom zijn we als kabinet, samen met de sector in de Werkgroep Afvalsector, actief bezig met het verkennen van alternatieve invullingen.
Waar verwacht u dat het afval naartoe zal gaan als AVI’s hun werkzaamheden in Nederland moeten staken vanwege de negatieve winstimpact van – 133% zoals PwC schetst?
Als er in Nederland niet voldoende capaciteit beschikbaar is voor de verwerking van een afvalstof, kan dit afval voor verwerking naar het buitenland worden overgebracht. Of inderdaad gekozen zal worden voor verwerking buiten Nederland zal onder andere afhangen van toekomstige beleidsontwikkelingen in andere landen die invloed hebben op de buitenlandse poorttarieven (gaan AVI’s bijvoorbeeld onder ETS1 vallen per 2028 of niet). Het Landelijk Afvalbeheerplan schrijft voor dat overbrenging van afval alleen is toegestaan wanneer het afval in het buitenland voldoende hoogwaardig wordt verwerkt. In praktijk betekent dit dat Nederlands brandbaar afval in ieder geval niet mag worden overgebracht om in het buitenland te worden gestort. Verder verbiedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen met ingang van 21 mei 2026 de uitvoer uit de EU naar OESO-landen van gemengd stedelijk afval, ook indien dat afval is verwerkt tot refuse-derived fuel.
Hoe beoordeelt u het risico dat afvalexport toeneemt als gevolg van de heffing, terwijl buitenlandse verwerkers vaak lagere milieustandaarden hanteren en minder CO2-efficiënt zijn? Acht u het wenselijk dat Nederland hierdoor de regie verliest over de verduurzaming van haar afvalverwerking en afhankelijk wordt van de bereidwilligheid van andere landen om Nederlands afval te verwerken?
Het kabinet erkent dat de maatvoering van de maatregelen negatieve neveneffecten kan hebben, waaronder de mogelijke risico’s op verplaatsing van Nederlands afval naar het buitenland. Zoals ook met Prinsjesdag gecommuniceerd, is het merendeel van het maatregelenpakket voor de afvalsector (de aanscherping van de CO2-heffing en de afvalstoffenbelasting) onderdeel van een technische invulling. Samen met de sector wordt via de Werkgroep Afvalsector naar een mogelijke alternatieve invulling gekeken om de beoogde opbrengsten te realiseren waarbij de circulaire economie meer wordt bevorderd en bijdraagt aan CO2-reductie.
Tegen de achtergrond dat het kabinet in de Voorjaarsnota het strategische belang van het Carbon Capture and Storage-project (CCS-project) Aramis heeft benadrukt1, waarbij is aangegeven dat de businesscase van Aramis in grote mate afhankelijk is van CO2-afvang door AVI’s2 en dat het PwC-rapport laat zien dat de heffing in de afvalsector leidt tot onzekerheid over CO2-leveringen aan projecten als Aramis, deelt u de zorg dat deze onzekerheid de kans van slagen van Aramis ernstig kan belemmeren?
Aramis is van strategisch belang voor het behalen van de klimaatdoelstellingen en het versterken van de duurzame industrie-infrastructuur in Nederland. In de Voorjaarsnota is daarom expliciet aangegeven dat het kabinet fors in Aramis investeert. Het klopt dat de businesscase van Aramis in belangrijke mate afhankelijk is van voldoende en voorspelbare aanvoer van afgevangen CO2, waarbij AVI’s een potentiële rol kunnen vervullen als leveranciers.
De aanpassingen aan de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties verstevigen de prijsprikkel om CCS (CO2-afvang) toe te passen. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 een extra CO2-reductie als gevolg van de aangescherpte CO2-heffing voor AVI’s. Tegelijkertijd wijst Trinomics3 erop dat het toepassen van CCS weliswaar rendabeler wordt, maar dat het onzeker is of AVI’s in de praktijk ook daadwerkelijk gaan investeren in CCS. Het totale beprijzingspakket (inclusief verhoging afvalstoffenbelasting) leidt namelijk tot minder afvalverbranding, door andere vormen van afvalverwerking, minder import van afval en het risico op meer export van Nederlands afval, wat de business case voor AVI’s verslechtert en meer investeringsonzekerheid geeft.
Het kabinet erkent het belang van investeringszekerheid voor zowel CO2-leveranciers als afnemers binnen het Aramis-project. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat het beleid gericht blijft op het stimuleren van afvalpreventie en recycling in het kader van de circulaire economie. Hierbij wordt gezocht naar een gebalanceerde aanpak waarin zowel de klimaatdoelen als de circulaire ambities kunnen worden gerealiseerd. De oproep van de sector is duidelijk gehoord om te werken aan investeringszekerheid voor AVI’s. De Werkgroep Afvalsector is daarom verzocht om te komen tot een afsprakenpakket dat investeringszekerheid biedt voor verduurzaming van afvalverbranding.
Hoe beoordeelt u het risico dat de export van Nederlands afval brandbaar restafval in andere Europese landen verdringt richting stortplaatsen (met methaanemissies tot gevolg) gezien het feit dat er in Europa jaarlijks nog ruim 50 Mton huishoudelijk restafval wordt gestort?
Er wordt in Europa nog altijd een aanzienlijk deel van het stedelijk afval gestort. De export van Nederlands afval naar buitenlandse verwerkingsinstallaties kan daar de verwerking van ander afval verdringen. Waar dit vrijgekomen afval vervolgens verwerkt wordt, ligt aan factoren als marktwerking en aan de wet- en regelgeving in deze lidstaten. Afhankelijk van deze factoren kan het vrijgekomen afval in het land van herkomst gestort worden, bij een gebrek aan alternatieve verbrandingscapaciteit.
Bent u bereid om bij de verdere uitwerking van de heffing van € 567 miljoen expliciet te waarborgen dat deze buiten het afvaldomein wordt geheven, bijvoorbeeld middels uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) of buiten de circulaire keten, zodat recycling en verwerking niet disproportioneel worden belast en de vervuiler daadwerkelijk betaalt?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 is aan de afvalsector gevraagd om in de Werkgroep Afvalsector te komen tot een lijst met alternatieve maatregelen voor het door het kabinet voorgestelde beprijzingspakket. Op dit moment worden een aantal van de daar aangedragen en op het eerste gezicht kansrijke alternatieven verder verkend. Beoogd is bij voorjaarsbesluitvorming 2026 een definitief besluit te nemen.
Bent u bereid om de nationale CO2-heffing voor de afvalsector in lijn te brengen met die van andere industrietakken, zodat afvalverwerkers niet worden geconfronteerd met een onevenredige fiscale last die investeringen in verduurzaming en CCS ondermijnt? Verandert uw beoordeling als de Europese Commissie uiterlijk 31 juli 2026 beslist of afvalverbrandingsinstallaties vanaf 2028 onder het European Union Emissions Trading System (EU-ETS) komen te vallen?
Het kabinet acht de differentiatie in de CO2-heffing tussen ETS1- en lachgasinstallaties enerzijds en AVI’s anderzijds verdedigbaar. Het kabinet wil toewerken naar een circulaire economie met minder afvalverbranding, waarbij de afvalverbranding die nog plaatsvindt op een CO2-neutrale manier gebeurt. Omdat AVI’s op dit moment niet onder het ETS vallen, bestaat er op dit moment voor AVI’s geen CO2-reductieprikkel vanuit het ETS1. Bovendien is ongeveer tweederde van de broeikasgasemissies van afvalverbrandingsinstallaties van biogene oorsprong, waar de CO2-heffing niet op van toepassing is. Hierdoor is de verduurzamingsprikkel vanuit de CO2-heffing voor AVI’s, bijvoorbeeld om CO2 af te vangen, slechts een derde van de prijsprikkel die ETS1- en lachgasinstallaties ervaren. Dit rechtvaardigt in de ogen van het kabinet een hoger heffingstarief voor de AVI’s. Op het moment dat AVI’s onder het EU-ETS komen te vallen, zal de belastingdruk vanuit de heffing afnemen, omdat de nationale CO2-heffing fungeert als een minimumprijs waarbij wordt gecorrigeerd voor de ETS-prijs indien bedrijven onder het ETS vallen. Het kabinet acht het wenselijk dat AVI’s zo snel mogelijk onder het ETS worden gebracht en zet zich hiervoor in binnen Europa. De beoordeling van het kabinet dat een hoger tarief voor AVI’s gerechtvaardigd en noodzakelijk is, verandert echter niet op het moment dat AVI’s onder het EU-ETS komen, omdat een sterke prijsprikkel nodig blijft.
De uitvoering van de motie Dijk en Dobbe over maatregelen om de kraamzorg in Nederland te behouden |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Klopt het dat er een meedenksessie is georganiseerd over de uitvoering van de motie Dijk en Dobbe1 over maatregelen om de kraamzorg in Nederland te behouden?
Ja, dat klopt. Naar aanleiding van de toezegging gedaan tijdens het debat Zorgverzekeringsstelsel van 18 juni jl. heeft er een gesprek plaatsgevonden met kraamverzorgenden om het te hebben over het toekomstperspectief van de beroepsgroep en daarmee ook over de uitvoering van de motie Dijk en Dobbe2.
Klopt het dat de initiatiefnemers van het vakbondsmanifest, dat de aanleiding was voor deze motie, niet zijn uitgenodigd? Zo ja, waarom zijn de initiatiefnemers niet uitgenodigd?
Ja, dat klopt. Zoals eerder aangegeven was de insteek van de bijeenkomst om het gesprek aan te gaan met kraamverzorgenden. Deze bijeenkomst is in gezamenlijkheid met het Kenniscentrum Kraamzorg, de Nederlandse Beroepsvereniging van Kraamverzorgenden en Bo geboortezorg tot stand gekomen. Zij hebben de uitnodiging voor het gesprek breed verspreid in hun netwerk en dat heeft geleid tot een goed gesprek. Ik zie dit gesprek als één van meerdere gesprekken die ik zal voeren om ervaringen en behoeften uit de praktijk op te halen.
Bent u bereid om alsnog in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van dit manifest en hen te betrekken bij de uitvoering van deze motie?
Ja.