De Nederlandse en Europese inzet met betrekking tot de burgeroorlog en humanitaire catastrofe in Sudan. |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sudan lijdt onder ongeziene hongersnood: kinderen sterven, hulp schiet tekort»?1
Deelt u de opvatting dat de oorlog en de humanitaire catastrofe in Sudan, die door het International Rescue Committee (IRC) bovenaan haar crisislijst is gezet2 en door de Verenigde Naties de «meest verwoestende crisis ter wereld» wordt genoemd3 meer aandacht en actie verdient, ook vanuit de Nederlandse regering en de Europese Unie (EU)? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat de huidige inzet is van de Nederlandse regering en de EU ten aanzien van de oorlog in Sudan?
Op welke manier gaat u opvolging geven aan de aangenomen motie van de leden Dobbe en Boswijk (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3194) over het opvoeren van de diplomatieke druk om het beleg op El- Fasher te beëindigen?
Op welke manieren ziet u mogelijkheden om diplomatie tussen de SAF en de RSF vanuit de Nederlandse overheid en de EU te ondersteunen? Bent u bereid uw inzet op dit gebied te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Op welke manieren ziet u mogelijkheden om humanitaire hulp in Sudan vanuit de Nederlandse overheid en de EU te ondersteunen? Bent u bereid uw inzet op dit gebied te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het bericht «Colombiaanse huurlingen duiken op in de oorlog in Sudan»?4
Kunt u de signalen die in dit bericht genoemd worden beoordelen? Klopt het dat in Sudan Colombiaanse huurlingen meevechten aan de zijde van de RSF?
Kan betrokkenheid van de Colombiaanse regering hierin worden uitgesloten? Wordt samenwerking met de Colombiaanse regering aangegaan om straffeloosheid van deze huurlingen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat deze huurlingen worden gerekruteerd door het beveiligingsbedrijf Global Security Service Group uit de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), zoals in het artikel staat omschreven?
Deelt u de mening dat dit een zoveelste bewijs is voor de destructieve rol van de VAE in de oorlog in Sudan? Zo nee, waarom niet?
Welke diplomatieke acties worden, eventueel in Europees verband, ondernomen richting de VAE om hun destructieve rol in Sudan te verkleinen?
Bent u bereid tot het instellen van sancties, eventueel in Europees verband, richting de VAE vanwege hun rol in Sudan? Zo nee, waarom niet?
In 2024 is EUR 5.769.026,62 aan wapens geëxporteerd aan de VAE, kan worden uitgesloten dat hier wapens onder vallen die in Sudan terecht zijn gekomen? Zo ja, op welke manier kunt u dat uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid tot het instellen van een wapenembargo op de VAE vanwege het risico dat deze wapens in Sudan terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat aan ISIS-gelieerde terroristen christenen onthoofden en kerken platbranden in Afrika |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in Mozambique en Congo aan ISIS-gelieerde terroristen christenen onthoofden en kerken platbranden?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Mozambique onlangs meerdere dorpen zijn aangevallen door terroristen, waarbij «ongelovige» christenen het doelwit waren?
Sinds 2017 wordt de noordelijke provincie Cabo Delgado in Mozambique geconfronteerd met gewelddadige conflicten veroorzaakt door extremistische groeperingen. Hoewel de veiligheidssituatie sinds de grootschalige aanvallen in 2021 aanzienlijk is verbeterd, hebben zich de afgelopen weken opnieuw meerdere gewelddadige incidenten voorgedaan. Deze aanvallen, waaronder enkele die door de Islamitische Staat (IS) zijn opgeëist, vonden plaats in verschillende delen van de provincie, onder meer in de zuidelijk gelegen districten Chiúre en Ancuabe.
De slachtoffers van deze aanvallen en de daarbij horende criminele activiteiten, zoals plunderingen, ontvoeringen en het innen van illegale tolgelden, behoren tot diverse religieuze en niet-religieuze groepen, onder wie christenen, moslims en personen zonder religieuze overtuiging.
Deelt u de analyse van het Middle East Media Research Institute (MEMRI) dat er inmiddels een stille genocide plaatsvindt gericht op christenen in Afrika? Zo nee, waarom niet?
Deze analyse wordt niet gedeeld. De slachtoffers van de onder twee genoemde aanvallen en criminele activiteiten behoren tot diverse religieuze en niet-religieuze groeperingen, waaronder ook maar niet alleen christenen.
Het vaststellen van genocide is complex, aangezien aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag moet worden voldaan. Dit houdt in dat sprake moet zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Daarnaast geldt voor het misdrijf genocide een hoge bewijslast. Volgens het beleid van het kabinet zijn bij dergelijke kwalificaties uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zwaarwegend. Daarom is het kabinet in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Dit geldt ook voor deze situatie. Het kabinet erkent en betreurt het geweld en blijft zich sterk maken voor de bescherming van religieuze vrijheid en de naleving van mensenrechten.
Wat doen de Nederlandse diplomatieke posten in Afrika om het brute geweld van de ISIS-terroristen, en andere jihadistisch tuig, tegen christenen te monitoren?
Nederlandse ambassades in Afrika monitoren geweld van onder andere ISIS en andere jihadistische en terroristische groeperingen nauwgezet en werken samen met lokale en internationale partners om te bepalen of en op welke wijze Nederland een bijdrage aan bestrijding hiervan kan leveren. In de jaarlijkse Mensenrechtenrapportage (sinds 2024 Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorderapportage, zie Kamerstuk 2025D25289) wordt gerapporteerd over de Nederlandse inzet op de prioritaire mensenrechten thema’s waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging. Ook zet het kabinet zich in om de grondoorzaken van het geweld in internationaal verband aan te pakken. Via het Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA) ondersteunt Nederland bijvoorbeeld in onder meer Nigeria, Ethiopië, Mali en Oeganda interreligieuze dialoog en lokale vredesinitiatieven, gericht op het verminderen van spanningen en het vergroten van weerbaarheid tegen extremisme.
Welke mogelijkheden ziet u om het gruwelijke geweld tegen christenen in Afrika de komende tijd op de internationale de agenda te plaatsen?
Nederland blijft het geweld tegen alle geloofsgroepen in Afrika en elders actief agenderen in bilaterale contacten en multilaterale fora, waaronder de EU en de VN-Mensenrechtenraad. Daarbij wordt samengewerkt met gelijkgezinde landen en gebruikgemaakt van netwerken zoals de International Religious Freedom or Belief Alliance. Via deze kanalen pleit Nederland voor naleving van het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, betere bescherming van religieuze minderheden en versterkte internationale inzet op conflictpreventie.
Het uitfaseren van WBS |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het Werk Bemiddeling Systeem (WBS), waarmee gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) hun gezamenlijke vacatures publiceren om deze vervolgens regionaal te delen, wordt uitgefaseerd door (onderdelen van) UWV? Bent u hierover geïnformeerd?
Klopt het dat artikel 9 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) bepaalt dat UWV, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en gemeenten verplicht zijn samen te werken bij de uitvoering van diverse wetten, met het oog op een doeltreffende en klantgerichte uitvoering?
Acht u het uitfaseren van WBS zonder een volwaardig alternatief in strijd met deze wettelijke samenwerkingsverplichting?
Waarom wordt WBS al uitgefaseerd terwijl er nog geen functioneel vervangend systeem beschikbaar is? Verschilt dit beeld per gemeente? Heeft u zicht op waar dit fout gaat?
Deelt u de zorg dat het vroegtijdig sluiten van WBS zonder een gelijkwaardig vervangend systeem risico’s oplevert voor de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers?
Hoe moeten gemeenten en UWV samenwerken zonder dat er een werkbaar alternatief is?
Op welke wijze wordt geborgd dat gemeenten tijdens de overgang naar een nieuw systeem hun wettelijke taken en samenwerking met UWV effectief kunnen blijven uitvoeren?
Bent u bereid om met UWV en gemeenten in overleg te treden om te zorgen dat de (gezamenlijke) dienstverlening niet onder druk komt te staan door deze overgang?
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 11 februari 2025 |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 11 februari 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:1810)?1
Ja. Mede naar aanleiding van deze uitspraak bereid ik een wijziging voor van de Regeling basisregistratie personen en het Logisch Ontwerp Basisregistratie Personen2.
Waarom is er middels de «code 404» op indirecte wijze nog steeds in de Basisregistratie Personen geregistreerd dat een burger naast de Nederlandse een tweede nationaliteit heeft?
Sinds 6 januari 2014, bij inwerkingtreding van de wet Basisregistratie Personen3, wordt er bij inschrijving in de BRP geen vreemde nationaliteit naast de Nederlandse meer geregistreerd4. De vreemde nationaliteiten naast de Nederlandse die geregistreerd waren voor inwerkingtreding van de wet BRP zijn bewaard als historische gegevens, onder de code 404 («bijhouding gestopt»). Dit volgt uit het Logisch Ontwerp BRP, een bijlage bij de Regeling Brp. Voor deze wijze van implementatie is bij de inwerkingtreding van de wet gekozen omdat gebruikers van de BRP historische gegevens over nationaliteit nodig hebben bij uitvoering van hun wettelijke taken.
Deelt u het oordeel van de rechtbank dat een bij een burger opgenomen «code 404» een persoonsgegeven als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is?
Ik deel het oordeel van de rechtbank.
Welke noodzaak is er voor deze indirecte registratie van een tweede nationaliteit naast de Nederlandse?
Ik volg het oordeel van de rechtbank dat er geen noodzaak is voor de registratie als historisch gegeven (indirecte registratie) van de tweede nationaliteit in het in de rechtszaak behandelde geval.
Het is van belang bij de registratie van historische gegevens over nationaliteiten onderscheid te maken tussen twee situaties:
Naar aanleiding van klachten en vragen over de registratie van historische gegevens over nationaliteit in de BRP en met oog op datakwaliteit heeft BZK onderzocht of en hoe deze historische gegevens over vreemde nationaliteiten worden gebruikt door gebruikers van de BRP.
Uit deze inventarisatie is gebleken dat de noodzakelijkheid van deze historische gegevens in situatie 2 voor de uitvoeringspraktijk zeer beperkt is. Waar toch nodig, kunnen gebruikers gegevens via andere weg verkrijgen, bijvoorbeeld door een vreemde nationaliteit vast te stellen gedurende een gerechtelijke procedure. Dit toont aan dat de noodzaak van de verwerking ontbreekt.
De Rechtbank Rotterdam heeft in lijn hiermee op 11 februari jl. geoordeeld dat het in de BRP bewaren van de historische vreemde nationaliteiten naast de Nederlandse niet noodzakelijk is en daarmee in strijd met de Wet Brp en de AVG is. De rechtbank oordeelde in betreffende uitspraak dat de betreffende gegevens gewist moeten worden op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG, omdat de gegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze verzameld of anderszins verwerkt zijn.
Uit de inventarisatie onder gebruikers van de BRP bleek dat gegevens over de vreemde nationaliteit vóór naturalisatie wel noodzakelijk zijn voor de uitvoering van publieke taken, bijvoorbeeld om vast te stellen welke nationaliteit de persoon vóór naturalisatie had. Ook zijn bepaalde besluiten gekoppeld aan een peildatum in het verleden. Dit is dus een andere situatie dan de situatie waar de rechtbank uitspraak over heeft gedaan.
Verandert uw antwoord op vraag vier als het gaat om een in Nederland geboren burger die de Nederlandse nationaliteit heeft?
Nee.
In het antwoord heb ik de verschillende situaties geschetst. Niet of iemand geboren is in Nederland is daarbij relevant, maar of iemand bij geboorte (registratie in de BRP) al de Nederlandse nationaliteit bezat. In dat geval is er, dat bleek ook uit de in 2024 gehouden inventarisaties, geen noodzaak voor het als historisch gegeven in de BRP geregistreerd blijven van een andere nationaliteit naast de Nederlandse. Die gaan dus worden verwijderd.
Had iemand nog niet de Nederlandse nationaliteit, dan is er, zoals toegelicht wel noodzaak aan registratie van het historische gegeven over een eerdere nationaliteit. Dus als een burger de Nederlandse nationaliteit nog niet had, dan blijft bij naturalisatie de vorige andere nationaliteit wel geregistreerd (als historisch gegeven, beschikbaar voor gebruikers van de BRP). Het is daarbij niet van belang of een burger al dan niet ook afstand heeft kunnen doen van zijn niet-Nederlandse nationaliteit.
Deelt u de mening dat burgers die in Nederland zijn geboren, de Nederlandse nationaliteit hebben en niet op de hoogte zijn van een door een andere mogendheid geclaimde nationaliteit van die burger, de keuze moeten hebben om elke verwijzing naar vermeldingen zoals een categorie 4, met betrekking tot de Turkse nationaliteit, als ook de daaropvolgende beëindiging met «code 404», volledig te laten verwijderen uit de Basisregistratie Personen?
Ja, die mening deel ik.
Het enkel op verzoek gaan verwijderen van de betreffende gegevens in de in de vraag geschetste situatie zou betekenen dat niet-noodzakelijke gegevens zouden blijven worden verwerkt in de BRP. Dat is onwenselijk. Ik ben daarom voornemens in alle gevallen dat een persoon al vanaf geboorte het Nederlanderschap bezat, de andere nationaliteit(en) uit de BRP te gaan verwijderen. Burgers hoeven daar dus geen verzoek voor in te dienen.
De Regeling Brp en het Logisch Ontwerp BRP5 zullen hiervoor in 2026 worden aangepast.
Ik zal gemeenten informeren in de tussentijd verzoeken van burgers om de gegevens te verwijderen te honoreren. Ik zal daarvoor een instructie laten opstellen.
Deze verwijdering/aanpassing geldt uitdrukkelijk niet voor de historische gegevens over de vreemde nationaliteit van personen die na hun inschrijving in de BRP zijn genaturaliseerd (situatie 1 bij beantwoording vraag6 Deze blijven beschikbaar voor uitvoeringsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn. Het gaat in dat geval niet om een vreemde nationaliteit naast de Nederlandse, maar om «opeenvolgende» nationaliteiten. De genaturaliseerde persoon had bijvoorbeeld voorafgaand aan de naturalisatie de Spaanse nationaliteit, en na naturalisatie enkel de Nederlandse nationaliteit. De Spaanse nationaliteit blijft als historisch gegeven beschikbaar voor gebruikers van de BRP.
Welke selecties zijn er in de Basisregistratie Personen op «code 404» door wie uitgevoerd sinds 2000?
De code 404 is vanaf 1 februari 2015 gebruikt, sinds de technische implementatie van de regelgeving. De code houdt in «bijhouding gestopt» als invulling van het gegeven «reden beëindiging nationaliteit.»
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens is nagegaan of er selecties op deze code zijn uitgevoerd. Dat is niet het geval.
Het (structureel) gebruik van het controversiële Amerikaanse softwaresysteem Parlantir |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Marum , David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de Wet Open Overheid (WOO)-verzoeken waaruit blijkt dat Nederland al in 2011 software van Palantir heeft aangeschaft?1
Kunt u aangeven a) welke (semi)overheidsorganisaties (in de breedste zin van het woord, dus inclusief bijvoorbeeld de politie, Defensie-onderdelen, de NCTV, de diensten, zorgorganisaties of onderwijsorganisaties) gebruik maken van Palantir en b) om welke softwarepakketten en functionaliteiten van Palantir het precies gaat?
Kunt u per gebruiker, die hierover wordt beschreven, aangeven:
Indien de voor het beantwoorden van vraag 3 benodigde informatie niet bij u bekend is, kunt u (de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) de verantwoordelijk bewindspersoon conform artikel 6 Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst, verzoeken deze informatie aan de Kamer te verstrekken?
Heeft voor ieder gebruik een directe aanbesteding plaatsgevonden? Zo nee, voor welke onderdelen niet en waarom niet? Kunt u garanderen dat bij ieder gebruik een juiste aanbestedingsprocedure is gevolgd? En kunt u aangeven hoeveel geld gemoeid is met de Palantir contracten?
Is het juist dat veel gebruik van Palentir in Nederland indirect plaatsvindt, via Europese samenwerkingen of internationale netwerken zoals Europol, Frontex of NAVO? Hoe beoordeelt u de risico’s daarvan? Hoe zit het met de (parlementaire) controle hierop?
Kunt u een lijst geven van indirect gebruik via internationale organisaties waarbij data van Nederlandse burgers geanalyseerd wordt?
Is onderzocht of het risico bestaat dat gegevens van Nederlandse inwoners op een of andere manier lekken naar de ontwikkelaar in de Verenigde Staten, dan wel elders? Indien wel, hoe schat u dit risico in? Indien niet, bent u het met ons eens dat de regering de zorgplicht heeft dit te onderzoeken en op welke wijze gaat u daarin voorzien?
Hoe hebben de lessen van de Parlementaire onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) invloed gehad op het gebruik van Palantir en de waarborgen daaromtrent?
Is u bekend dat het Duitse Bundesverfassingsgericht al in 2023 heeft bepaald dat het gebruik van Palantir in strijd is met de Duitse Grondwet? Zo ja, hoe is hier te lande daarop dan geacteerd?2
Bent u, in het licht van de controverse die bestaat omtrent dit bedrijf en haar software, bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen onderzoek te doen naar het gebruik van Palantir en wilt u de AP daartoe inzage geven in al het gebruik?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 3 weken beantwoorden?
De recente opleving in de overnamemarkt van tandartsketens |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Na rustige jaren trekt de verkoop van tandartsketens weer aan» uit het Financieel Dagblad van 5 augustus 2025?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat volgens het artikel momenteel 71% van de mondzorgketens in Europa in handen is van private equitypartijen, terwijl mondzorg een primair onderdeel is van de volksgezondheid?
Uit onderzoek van EY naar private equity in de zorg blijkt dat het aandeel private equity partijen binnen de mondzorg tussen de 19 en 26% is in Nederland2. Over de situatie in andere landen kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat het winstgedreven karakter van private equity op gespannen voet staat met de publieke taak en continuïteit van zorg in de mondzorgsector? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Uit onder andere het genoemde onderzoek van EY blijkt dat er geen aantoonbare structurele verschillen in de kwaliteit van zorg zijn tussen zorgaanbieders met en zonder betrokkenheid van private equity. Er zijn echter wel risico’s. Wanneer private equity partijen of andere partijen actief zijn in de zorg met enkel een financieel motief vind ik dit niet wenselijk. Daarom zet ik onder andere in op de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz), waarin maatregelen worden voorgesteld om te voorkomen dat financieel belang ten koste gaat van de kwaliteit van zorg.
Onder de voorwaarde dat de kwaliteit van zorg goed geborgd is, kan een private equity partij echter juist ook bijdragen aan de publieke doelen, waaronder de continuïteit van zorg. Deze partijen kunnen bijvoorbeeld zorgen voor kapitaal voor praktijkopvolging bij pensioen, meer doelmatigheid door het samenvoegen van administratieve processen en het door een ander organisatiemodel opvangen van het tekort aan tandartsen die praktijkhouder willen worden.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel Nederlandse mondzorgpraktijken de afgelopen vijf jaar zijn overgenomen door private equity en hoe dit de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van mondzorg heeft beïnvloed?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) brengt ieder jaar een informatiekaart concentraties in de zorg uit. Dit wordt gedaan op basis van zorgaanbieders die zich moeten melden voor de Zorgspecifieke fusietoets. Zorgaanbieders met 50 zorgverleners die zorg verlenen hebben goedkeuring van de NZa nodig om een concentratie tot stand te brengen. Uit de cijfers van 2024 blijkt dat bij 46% van de overnames in de zorg een private equity partij was betrokken. Bij 66% van de overnames specifiek binnen de mondzorgsector was private equity betrokken. De overige jaren heb ik verwerkt in onderstaande tabel3. Uit het onderzoek van EY blijken er geen aantoonbare verschillen te zijn tussen private equity gefinancierde zorgaanbieders en niet-private equity gefinancierde zorgaanbieders op het gebied van toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van (mond)zorg4.
1/1/2018-1/7/2019
53%
80%
1/7/2019-31/12/2020
50%
70%
1/1/2021-1/7/2022
50%
57%
1/7/2022-31/12/2023
59%
67%
1/1/2024-31/12/2024
46%
66%
Wat is uw reactie op de signalen dat eerdere overnames, zoals bij Curaeos, hebben geleid tot financiële fiasco’s, waardoor honderden miljoenen euro’s aan waarde verdampt zijn? Welke gevolgen heeft dit gehad voor patiënten en zorgverleners binnen die ketens?
Patiënten en zorgverleners mogen niet de dupe worden van tegenvallende resultaten of het verkopen van zorginstellingen. Zonder op deze individuele casus in te gaan, zie ik zowel kansen als risico’s voor de continuïteit van zorg door overnames van zorginstellingen. Een overname kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat bedrijfsopvolging beter geregeld kan worden. Wel zie ik risico’s als bij overnames andere belangen de overhand krijgen en kwaliteit of continuïteit van zorg onvoldoende geborgd zijn. Daarom werk ik aan het aanscherpen van de fusietoetsing van de NZa. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot het fusietoezicht van de NZa voor het einde van 2025 te sturen aan uw Kamer. Echter, dit is een zeer ambitieus tijdspad en onder voorbehoud van reacties op de internetconsultatie en van de toetsen die op dit moment worden uitgevoerd.
Hoe verklaart u dat ondanks meerdere aangenomen moties in de Tweede Kamer over het beperken of verbieden van private equity in de zorg, er nog steeds geen effectief beleid of wetgeving is doorgevoerd?
In de Kamerbrief over private equity en winst in de zorg zijn de gevolgen van een verbod op private equity in de zorg toegelicht5. Ik werk op dit moment aan een brief als reactie op de motie van het lid Claassen6 waarin ik omschrijf hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd. Bovendien heeft mijn ambtsvoorganger het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) naar uw Kamer gestuurd met daarin verschillende maatregelen om private equity aan te pakken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan winstuitkering7.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) momenteel geen zeggenschap heeft over series van kleinere overnames in de mondzorg, zoals het artikel suggereert? Acht u dit wenselijk, en zo nee, wanneer verwacht u het aangekondigde wetsvoorstel om het fusietoezicht door de NZa te versterken aan de Kamer te sturen?
Op grond van de Mededingingswet toetst de ACM concentraties (fusies, overnames en joint ventures) als deze boven de daarvoor geldende meldingsdrempel komen, zo ook in de zorg. Ondernemingen en dus ook zorgaanbieders die voldoen aan de omzetdrempels8 moeten zich melden voor goedkeuring alvorens zij een concentratie aangaan. Concentraties die niet boven deze meldingsdrempels uitkomen, hoeven niet gemeld te worden bij de ACM. Overigens neemt dit niet weg dat de ACM na de totstandkoming van een niet-meldingsplichtige concentratie een onderzoek kan starten, als de ACM het vermoeden heeft dat deze concentratie leidt tot een beperking van de mededinging. Hiermee kan de ACM achteraf ingrijpen als hier aanleiding voor is.
Momenteel kan de ACM een serie van kleinere overnames die niet boven de meldingsdrempels uitkomen dan ook niet beoordelen. De Mededingingswet, op grond waarvan de ACM toezicht houdt op concentraties, valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken (EZ). Op dit moment onderzoekt hij de mogelijk- en wenselijkheden om het mededingingsbeleid aan te passen. De Minister van EZ informeert uw Kamer binnenkort over zijn voornemen om het mededingingsinstrumentarium te actualiseren. Hierin gaat hij op hoofdlijnen onder andere in op hoe fusies en overnames die onder meldingsdrempels blijven, zoals series van kleinere overnames, toch onder voorwaarden door de ACM onderzocht kunnen worden. Ik ben in overleg met het Ministerie van EZ over de impact voor de zorgsector.
Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot het fusietoezicht van de NZa voor het einde van 2025 te sturen aan uw Kamer. Echter, dit is een zeer ambitieus tijdspad en onder voorbehoud van reacties op de internetconsultatie en van de toetsen die op dit moment worden uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u het risico dat tandartsen, nadat zij hun praktijk hebben verkocht aan een keten, voortijdig stoppen met werken, wat kan leiden tot omzetdalingen en personeelstekorten, zoals het artikel beschrijft? Is dit risico voldoende meegenomen in uw beleid?
Er kunnen diverse redenen zijn waarom tandartsen vroegtijdig stoppen met werken. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat onder andere werkdruk, ongewenste omgangsvormen van patiënten, loyaliteit richting de organisatie en autonomie belangrijke aspecten zijn die de tevredenheid van zorgpersoneel bepalen9. Tegelijkertijd blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat de arbeidsparticipatie onder 55-plussers toeneemt. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) heeft geen signalen dat dit in de mondzorg anders is. Veel voormalige praktijkhouders blijven na verkoop nog actief betrokken bij hun patiënten, omdat de reden voor verkoop meestal samenhangt met de administratieve en organisatorische lasten van het ondernemerschap, en niet met het vak zelf.
Wanneer tandartsen voortijdig stoppen met werken doordat hun praktijk is overgenomen door een private equity partij, baart mij dit zorgen. In tijden van personeelsschaarste moet gepoogd worden personeel te behouden. Tegelijkertijd zijn er ook signalen dat bedrijfsketens uitkomst kunnen bieden, bijvoorbeeld bij mondzorgpraktijken welke geen opvolger kunnen vinden door het tekort aan tandartsen die de ambitie hebben om praktijkhouder te worden en door het aantal pensioengerechtigde tandartsen.
Op diverse manieren zet ik mij in om zorgpersoneel te behouden. Bijvoorbeeld in het recent gesloten onderhandelaarsakkoord van het Aanvullende Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA), heb ik samen met de betrokken partijen gezamenlijk de ambitie getoond om arbeidsmarkttekort zoveel mogelijk te beperken. Overnames door ketens zijn niet zonder risico. Zaken als loyaliteit, je verbonden voelen met de organisatie en autonomie kunnen na een overname in het geding komen. Het is aan tandartsen die hun praktijk verkopen om hierover goede afspraken te maken met de overnemende partij. Het is bij overnames gebruikelijk dat de verkopende tandarts (tijdelijk) doorwerkt om de continuïteit van zorg te waarborgen. In sommige gevallen is dit zelfs een voorwaarde voor de overname. Ik houd dit punt nadrukkelijk in het oog, met name in regio’s waar de arbeidsmarkt in de mondzorg al onder druk staat. Daarnaast span ik mij in voor het borgen van een integere bedrijfsvoering zoals voorgesteld in de Wibz. In dit wetsvoorstel worden onder andere voorwaarden gesteld aan winstuitkeringen en extra weigerings- en intrekkingsgronden aan vergunningsverlening onder de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), die betrekking hebben op de kwaliteit en continuïteit van zorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het toezicht op private equityactiviteit in de zorg – specifiek in de mondzorg – verbetert, om te voorkomen dat winstmaximalisatie boven patiëntbelang komt te staan?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg in Nederland, inclusief alle tandartspraktijken. Dit toezicht richt zich op het waarborgen van goede en veilige zorg voor patiënten, ongeacht de eigendomsstructuur van de praktijk. Zowel ketens als individuele praktijken dienen zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder de standaarden voor kwalitatief hoogwaardige tandartszorg.
Tegelijkertijd zie ik dat private equity-constructies risico’s kunnen meebrengen, bijvoorbeeld wanneer de nadruk te sterk op rendement komt te liggen in plaats van op de continuïteit en kwaliteit van zorg. De Wibz beoogt de risico’s op een bedrijfsvoering gericht op louter persoonlijk financieel gewin zoveel mogelijk te beperken en niet-integere aanbieders te weren. Ook in de mondzorg. Het wetsvoorstel bevat hiertoe verplichtingen voor aanbieders om een integere bedrijfsvoering te waarborgen, om te voorkomen dat persoonlijke financiële belangen boven de maatschappelijke belangen in de zorg en jeugdhulp worden gesteld. Er zijn verschillende verplichtingen en randvoorwaarden in het wetsvoorstel opgenomen die de invloed van investeringsmaatschappijen pogen te beperken. Ik werk nauw samen met de NZa om te zorgen dat het toezicht ten aanzien van deze verplichtingen en randvoorwaarden op een juiste manier vorm krijgt. Ook werk ik, samen met de NZa en de ACM, aan versterkt fusietoezicht en aan meer transparantie in de bedrijfsvoering van mondzorgketens. Op die manier kan worden geborgd dat investeringen bijdragen aan de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van de mondzorg.
Deelt u de mening dat de tandartspraktijk bij uitstek lokaal en persoonsgebonden is, en dat grootschalige ketenvorming ondermijnend kan werken voor de vertrouwensrelatie tussen patiënt en zorgverlener? Zo ja, welke concrete stappen onderneemt u om deze ontwikkeling te keren of te reguleren?
Een goede vertrouwensrelatie tussen patiënt en tandarts is van groot belang. Ik heb geen signalen ontvangen dat ketenvorming deze relatie structureel ondermijnt. Vaak blijft de eigen tandarts ook na een overname werkzaam in dezelfde praktijk. Een wijziging van eigenaar betekent dus niet automatisch dat ook de behandelaar verandert. Ketenvorming hoeft daarmee niet te leiden tot verlies van de persoonlijke band tussen patiënt en zorgverlener.
Tegelijkertijd neem ik de zorgen van de Kamer hierover serieus. Ik blijf deze ontwikkeling volgen via signalen van beroepsorganisaties, patiëntenorganisaties en het toezicht van de IGJ. Ik ben momenteel bezig met het aanscherpen van de zorgspecifieke fusietoets waarbij de NZa meer bevoegdheden krijgt bij concentraties om te toetsen op de continuïteit, kwaliteit en rechtmatigheid van zorg om deze ontwikkeling (ketenvorming door middel van fusies/overnames) beter te kunnen controleren en reguleren.
Het gebrek aan verbetering van de positie van mensen met fibromyalgie |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van de initiatiefnemer van het burgerinitiatief Erken Fibromyalgie?1
Hoe verklaart u het dat er zo weinig concreet is verbeterd aan de positie van mensen met fibromyalgie, ondanks meerdere aangenomen Kamermoties2 en het advies van de Gezondheidsraad3?
In hoeverre wordt er gewerkt aan verder onderzoek naar de ontstaanswijze, het verloop en de behandeling van fibromyalgie, waartoe de Gezondheidsraad heeft opgeroepen?
Wanneer kunnen mensen met fibromyalgie eindelijk concrete verbeteringen zien als het gaat om begrip en de beschikbare behandelopties?
Het artikel 'Zorgvuldige nieuwe wetgeving kan regelbrij voorkomen' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD), Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekent met het rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC): Feiten en effecten wet- en regelgeving op uitvoeringsorganisaties?1
Herkent u de gedane constateringen in het rapport en kunt u toelichten of deze in lijn zijn met de reeds gedane constateringen binnen het kabinet en of u van mening bent dat, gezien dit rapport, de acties vanuit het kabinet voldoende zijn om deze tendens te doorbreken?
Hoe verklaart u het grote verschil in de gedane analyse die aantoont dat sinds 2005 het aantal wetten en regels voor uitvoeringsorganisaties is toegenomen met 147% terwijl de toename van wetten en regels maatschappij breed aanzienlijk lager was namelijk 14%?
Hoe kijkt u naar de constatering in het rapport dat, op basis van de adviezen van de Raad van State niet kan worden gesteld dat de kwaliteit van wet- en regelgeving noemenswaardig is afgenomen maar dat het wel zo kan zijn dat de uitvoerbaarheid (één van de vier toetsingscriteria) achteruit is gegaan?
Indien u van mening bent dat dit inderdaad samenhangt met achteruitgang van de uitvoerbaarheid, bent u dan voornemens en hoe bent u voornemens, hier steviger op te gaan sturen aan de voorkant van het proces, namelijk bij de totstandkoming van regelgeving?
Waarom worden, in plaats van belangrijk stelsels zoals het toeslagenstelsel, te herzien, deze regelmatig uitgebreid met nieuwe uitwerkingen van wetten en regels zonder stevige toetsing vooraf, bijvoorbeeld door een Raad van State?
Vindt u het verstandig dat, zeker bij een politiek gevoelig onderwerp, snelheid voor zorgvuldigheid dreigt te gaan (asielwetten en zorgen over uitvoerbaarheid bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is hier een voorbeeld van) en is ze zich bewust van de risico’s van deze keuze en zou ze die hieronder kunnen beschrijven?
Bent u bereid tijdelijk bedoelde maatregelen in beeld te brengen met een onderbouwing waarom deze nog niet zijn afgebouwd en dit overzicht naar de Kamer te sturen, aangezien het aantal uitzonderingen per wet of regel bijna is verdubbeld (+88%) en voor tijdelijk bedoelde uitzonderingen geldt vaak: niets is zo permanent als een tijdelijke maatregel?
Staat arbeidsproductiviteit hoog op de gezamenlijke agenda van ministeries en uitvoeringsorganisaties en hoe wordt hier gezamenlijk op geacteerd aangezien arbeidsproductiviteit in onze krappe arbeidsmarkt een grote zorg is en er is een sterk verband tussen de toename van het aantal uitzonderingen en de daling van de productiviteit van uitvoerders?
Zou u per aanbeveling uit het rapport willen reageren hoe u voornemens bent hiermee om te gaan?
Bent u bereid heldere keuzes te maken waarmee huidige regels uitvoerbaarder worden en om per uitvoerder samen met de werkvloer te onderzoeken waar bestaande wetten en regels knellen in de uitvoering, zoals het rapport vraagt?
Bent u bereid, zoals het rapport vraagt, tot vereenvoudig van wetsvoorschriften waar mogelijk door scherpe keuzes te maken: is de burger gebaat bij een complexere maatwerkregeling en maken we daar extra capaciteit voor beschikbaar, of versimpelen we de regeling zodat deze uitvoerbaar is met de bestaande capaciteit?
Bent u bereid werk te maken van stelselhervormingen met specifieke aandacht voor het inperken van de stapeling van wetten en uitzonderingen en waarbij grote stelsels periodiek worden opgeschoond, zoals het rapport vraagt?
Bent u bereid in beeld te brengen hoeveel middelen en tijd nodig zijn om binnen nu en acht jaar verouderde IT-systemen door te ontwikkelen ervan uitgaande dat de IT in de tussentijd niet met grote hoeveelheden nieuw beleid wordt belast?
Bent u bereid te bekijken of ook maatwerkdossiers (semi-)automatisch kunnen worden verwerkt?
De staat van lhbti-acceptatie in het onderwijs en scherper toezicht daarop |
|
Thom van Campen (VVD), Ilana Rooderkerk (D66), Annemarie Heite (NSC), Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat het laatste thematische onderzoek van de Onderwijsinspectie naar seksuele diversiteit en seksuele voorlichting uit 2020 stamt? Wat is sindsdien gedaan om deze thematiek te monitoren?
Het themaonderzoek «Burgerschapsonderwijs en het omgaan met verschil in morele opvattingen» uit 2020 is een onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) en geeft een aanvullend stelselbeeld op het scholentoezicht. Het onderzoek richtte zich op de vraag hoe duidelijk de ruimte is die onderwijsvrijheid geeft om eigen visies op maatschappelijke thema’s uit te dragen en waar de grenzen daarvan liggen. Seksuele diversiteit was één van de onderwerpen die aan bod kwamen. De uitkomsten gaven destijds geen aanleiding tot nader onderzoek. Het huidige toezicht op scholen en het accent daarin op burgerschap en sociale veiligheid geeft een goed beeld van de stand van zaken van de naleving van wettelijke eisen betreffende seksuele diversiteit.
Sinds 2020 zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben op seksuele diversiteit op scholen. Eén daarvan is de Landelijke Veiligheidsmonitor, die periodiek de sociale veiligheid op scholen in kaart brengt in opdracht van mijn ministerie.1 Dit onderzoek monitort de veiligheid van lhbt leerlingen in het funderend onderwijs. Daarnaast biedt het rapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) inzicht in de opvattingen over homo- en biseksualiteit in Nederland.2 Het onderzoek «Seks onder je 25e» van Rutgers en Soa Aids Nederland geeft een landelijk beeld van de opvattingen over homoseksualiteit onder jongeren.3
Bent u bereid om het themaonderzoek uit 2020 te herhalen, gezien de dalende acceptatie van lhbti-personen onder jongeren?1
In 2026 heeft de inspectie verdiepend onderzoek geprogrammeerd naar de wijze waarop scholen omgaan met risico’s en uitingen in strijd met basiswaarden, zoals voor wat betreft respectvolle omgang met seksuele diversiteit en andere uitingen van onverdraagzaamheid. Dit gebeurt aanvullend op het reguliere toezicht door de inspectie waarin respectvolle omgang met seksuele diversiteit één van de vaste aandachtspunten is. Het herhalen van dit precieze onderzoek uit 2020 is daarom niet nodig.
Bent u bereid te onderzoeken of scholen voldoen aan hun verplichtingen inzake respectvolle omgang met seksuele diversiteit en of er sprake is van structurele tekortkomingen?
Indien de inspectie constateert dat een school op één of meer van de wettelijke verplichtingen (wettelijke burgerschapsopdracht, kerndoelen en wettelijke zorgplicht sociale veiligheid) nalatig is, geeft de inspectie een herstelopdracht. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan. In de regel volgt er een bekostigingssanctie als uit het herstelonderzoek blijkt dat niet aan de herstelopdracht is voldaan.
Het toezicht van de inspectie is met ingang van schooljaar 2025/26 verder aangescherpt: per 1 augustus 2025 beoordeelt de inspectie de kwaliteitsstandaard basisvaardigheden, waarbij een oordeel is verbonden aan geconstateerde tekortkomingen. Onderdeel daarvan is de bevordering van burgerschap, met aandacht voor basiswaarden (zoals gelijkwaardigheid, non-discriminatie en autonomie) en het tegengaan van risico’s omtrent en strijdigheid met basiswaarden. Waar eerst sprake was van enkel een herstelopdracht voor een school die in gebreke blijft, is met ingang van dit schooljaar tevens sprake van een beoordeling van de standaard als (on)voldoende.
Hoe wordt er op dit moment systematisch toezicht gehouden op hoe scholen invulling geven aan hun wettelijke burgerschapsopdracht met betrekking tot seksuele diversiteit en lhbti-acceptatie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel scholen in de afgelopen vijf jaar van de Onderwijsinspectie een aanwijzing, waarschuwing of onvoldoende beoordeling hebben gekregen vanwege gebrekkige aandacht voor seksuele diversiteit of lhbti-onderwerpen?
Op 1 augustus 2021 is de Wet verduidelijking burgerschapsopdracht ingevoerd. In het eerste schooljaar 2021/22 was er sprake van een stimulerende aanpak om scholen voldoende tijd te geven aan de nieuwe wettelijke eisen te voldoen. Met ingang van het schooljaar 2022/23 is sprake van nalevingstoezicht. Gerekend over deze periode was in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en gespecialiseerd onderwijs sprake van herstelopdrachten voor burgerschap voor respectievelijk 54, 64 en 47 procent van de in deze sectoren onderzochte scholen.
De inspectie heeft een beeld van de tekortkomingen per aspect van de burgerschapsopdracht. De wettelijke eisen rond respectvolle omgang met seksuele diversiteit worden beoordeeld als onderdeel van het toezicht op het bevorderen van basiswaarden en kerndoelen. De percentages scholen in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en gespecialiseerd onderwijs die in het laatste schooljaar (2024–2025) een herstelopdracht kregen vanwege tekorten in de bevordering van basiswaarden, bedroegen respectievelijk 2, 5 en 10 procent. Daarnaast zijn herstelopdrachten gegeven omdat onvoldoende sprake was van afstemming van het burgerschapsonderwijs op mogelijke risico’s in de leerlingenpopulatie. Dit gold voor respectievelijk 43, 48 en 39 procent van de scholen.
Bent u bereid een representatieve steekproef te (laten) uitvoeren onder scholen naar de wijze waarop seksuele vorming en lhbti-acceptatie in het onderwijs gestalte krijgt?
De inspectie heeft als wettelijke taak om toezicht te houden op de naleving van de wet- en regelgeving op scholen, waaronder eisen die verband houden met seksuele vorming. Zie het antwoord op vragen 3 en 4. In dat kader ziet de inspectie erop toe dat het onderwijs in lijn is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat leerlingen leren om respectvol om te gaan met seksuele diversiteit. Het reguliere toezicht van de inspectie geeft een beeld van de naleving van wettelijke voorschriften, ook op dit terrein. De resultaten van het toezicht laten dan ook zien of het onderwijs in ons land voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Erkent u dat uit diverse signalen blijkt dat op een deel van de religieuze scholen geen of zeer beperkte aandacht is voor seksuele diversiteit? Zo ja, deelt u de zorg dat hiermee de burgerschapsopdracht en wettelijke vereisten niet worden nageleefd?
De inspectie geeft aan dat de aandacht voor bevordering van basiswaarden zoals verdraagzaamheid en non-discriminatie vanwege zorgen rond afnemende tolerantie jegens seksuele diversiteit over de hele breedte van het onderwijs aandacht vraagt. De inspectie heeft geen aanwijzingen dat het thema op bijzondere scholen met een godsdienstige grondslag vaker speelt dan elders. Voor zover het gaat om tekorten rond bevordering van burgerschap en sociale veiligheid, ziet de inspectie geen grote verschillen tussen scholen van uiteenlopende denominaties. Ook het genoemde themaonderzoek van de inspectie uit 2020 liet een dergelijk beeld niet zien. De burgerschapswet verplicht scholen de basiswaarden, waaronder gelijkwaardigheid en non-discriminatie, te bevorderen. Indien de inspectie constateert dat een school zich niet aan deze wettelijke verplichting houdt, geeft de inspectie een herstelopdracht.
Wordt bij het inspectietoezicht specifiek gecontroleerd op de invulling van lhbti-onderwerpen bij scholen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, het thema seksuele diversiteit is onderdeel van het toezicht van de inspectie op de bevordering van burgerschap (inclusief basiswaarden, zie het antwoord op vraag 7), de kerndoelen en op de borging van de sociale veiligheid van alle leerlingen.
Welke beleidsmaatregelen zijn sinds 2016 genomen om lhbti-acceptatie in het funderend en voortgezet onderwijs te versterken? Acht u deze maatregelen afdoende, gezien de recente daling in acceptatie?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedere leerling zichzelf kan zijn en zich veilig voelt op school. Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht voor een (sociaal) veilig schoolklimaat. Voor de zomer van 2025 heeft uw Kamer het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs ontvangen. Met dit wetsvoorstel introduceer ik een meldplicht voor ernstige incidenten. De al bestaande meld-, overleg- en aangifteplicht voor seksuele misdrijven wordt verduidelijkt en uitgebreid. Het wetsvoorstel verplicht scholen in het funderend onderwijs vertrouwenspersonen te hebben en verbetert hun positie en professionaliteit. Tevens moeten scholen zich aansluiten bij een landelijke klachtencommissie die kan adviseren over een klachtenbehandeling. Ten slotte moeten scholen hun veiligheidsbeleid jaarlijks gaan evalueren. De planning is erop gericht dat de wet per 1 augustus 2026 in werking treedt.
Daarnaast is het belangrijk dat kinderen vanaf jonge leeftijd leren hoe je respectvol met elkaar omgaat en hoe je wensen en grenzen kunt aangeven.
Scholen in het funderend onderwijs hebben de verplichting leerlingen te leren respectvol om te gaan met (seksuele) diversiteit binnen de samenleving. Dat volgt uit de wettelijk verplichte kerndoelen, maar ook uit de wettelijke burgerschapsopdracht. Scholen bepalen zelf hoe ze invulling geven aan de kerndoelen en met welk lesmateriaal ze dat willen doen. Op 1 september 2025 heeft Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) de definitieve conceptkerndoelen van het leergebied burgerschap opgeleverd voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs.5 Met deze kerndoelen wordt voor scholen een verdere uitwerking geven aan het onderwijsinhoudelijke deel van de wettelijke burgerschapsopdracht en krijgen scholen meer richting en houvast bij de invulling van hun burgerschapsonderwijs. Ook in de conceptkerndoelen voor het leergebied Mens en Maatschappij wordt ingegaan op respectvolle omgang, onder andere met seksualiteit en seksuele diversiteit. De definitieve conceptkerndoelen voor het leergebied Mens en Maatschappij worden later dit najaar opgeleverd. Naar verwachting zullen deze kerndoelen vanaf 1 augustus 2027 gelden, maar scholen kunnen zich er nu al door laten inspireren.
Bent u bereid om de Onderwijsinspectie expliciet opdracht te geven om binnen het reguliere toezicht scherper te letten op de naleving van de burgerschapsopdracht op het gebied van seksuele en genderdiversiteit?
Deze opdracht heeft de inspectie al.
Kunt u toezeggen om binnen een jaar te komen met een geactualiseerd beeld van de staat van lhbti-acceptatie en seksuele voorlichting op Nederlandse scholen, onder jongeren met een niet-Westerse achtergrond en wat de invloed is van de online manosphere met figuren als Andrew Tate?
Op dit moment laat ik een onderzoek uitvoeren naar de opvattingen van jongeren over lhbtiq+ personen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam en het eerste deelrapport is voor de zomer gepubliceerd.6 Het tweede deelrapport volgt dit najaar.
Voor cijfers over de staat van lhbti-acceptatie onder Nederlandse jongeren verwijs ik u naar het periodieke onderzoek «Seks onder je 25e» van Rutgers en Soa Aids Nederland en de periodieke Gezondheidsmonitor Jeugd7. Het onderzoek «Seks onder je 25e» biedt inzichten in de opvattingen van Nederlandse jongeren rondom seksualiteit, waaronder seksuele diversiteit. Dit onderzoek wordt eens per vijf jaar uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast bevat een aantal regionale vragenlijsten van de Gezondheidsmonitor Jeugd vragen over de opvattingen van scholieren in het voortgezet onderwijs over homoseksualiteit. Deze monitor wordt eens per vier jaar uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Wat heeft u specifiek gedaan om scholen te ondersteunen zodat ze zorg kunnen dragen voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, zoals specifiek van hen wordt gevraagd bij de in 2021 aangescherpte wettelijke eisen omtrent het burgerschapsonderwijs?
Op verschillende manieren stimuleer ik initiatieven die scholen ondersteunen bij het bevorderen van een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen. Zo verleen ik een instellingssubsidie aan Stichting School & Veiligheid (SSV), de landelijke expertise-organisatie voor sociale veiligheid op school. Zij ondersteunen scholen met actuele informatie en deskundig advies. Zo heeft SSV aanbod voor docenten voor het bespreekbaar maken van gevoelige thema’s in de klas op een veilige manier. Ook onderhoudt SSV de website www.gendi.nl met inspiratie, (les)materialen en kennis voor docenten op het gebied van gender- en seksuele diversiteit. Dit najaar publiceert SSV een handreiking voor schoolleiders over het creëren van een veilig schoolklimaat voor lhbtiq+ leerlingen. In samenwerking met het Landelijke Aktie Komitee Scholieren (LAKS) lanceert SSV dit najaar een leidraad voor het voeren van een veilig gesprek in de klas over onderwerpen die als polariserend worden ervaren. Tot slot beschikt SSV over een adviespunt voor scholen en organiseert SSV jaarlijks de Week tegen pesten en de conferentie Met alle respect!.
Daarnaast ondersteun ik initiatieven van COC Nederland die scholen ondersteunt bij het bespreekbaar maken van gender- en seksuele diversiteit. Bijvoorbeeld bij het jaarlijks organiseren van Paarse Vrijdag, waarvan het aantal deelnemende scholen blijft groeien. Ook faciliteert COC een netwerk van Gender and Sexuality Alliances (GSA’s). Dit is een groep die leerlingen kunnen oprichten die dient als sociaal netwerk waarin leerlingen (h)erkenning ervaren en solidariteit tonen met lhbtiq+ leerlingen. Ten slotte bouwt het COC aan een GSA-docentennetwerk, waarin docenten ideeën en good practices kunnen uitwisselen om de acceptatie van lhbtiq+ leerlingen en docenten op school te verbeteren.
Bovendien is vanuit het amendement Ceder c.s. € 250.000 beschikbaar gesteld om scholen te helpen bij het ondersteunen van leerkrachten in het bespreekbaar maken van het thema gender- en seksuele diversiteit.8
Welke concrete stappen heeft u ondernomen naar aanleiding van de op 15 april 2025 aangenomen motie van de leden Van Zanten en Vermeer waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat de CO2-rapportageplicht voor woon-werkverkeer en zakelijk verkeer afgeschaft moet voor bedrijven tot 250 medewerkers?1 2
Mijn voorganger heeft vanaf de inwerkingtreding van het Besluit CO₂-reductie werkgebonden personenmobiliteit (Besluit WPM) signalen ontvangen over regeldruk door de rapportageplicht in het Besluit WPM.3 Uit een korte verkenning die hij heeft gedaan samen met de toenmalige Staatssecretaris van IenW – Openbaar Vervoer en Milieu kwam naar voren dat met name het mkb (100 tot 250 werknemers) moeite heeft met het verzamelen van gegevens over woon-werkverkeer en dat zij regeldruk ervaren doordat ze het nut niet zien van het rapporteren. Het dossier is daarom opgenomen in de eerste tranche van het regeldrukreductieprogramma wat onderdeel is van het bredere Actieprogramma Minder Druk Met Regels. Een werkgroep, waarin ook ondernemers aan deelnamen, heeft onderzocht hoe het rapporteren over werkgebonden reizen eenvoudiger kan. De werkgroep heeft met het rapport «Minder druk met rapportages over werkgebonden personenmobiliteit» concrete voorstellen gedaan om de regeldruk te verlichten. In de brief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk is ingegaan op deze voorstellen
Met de Staatssecretaris van IenW heb ik onlangs afgesproken om voorstellen uit te werken voor een uitzondering voor het mkb. Met die uitzondering zou tegemoet worden gekomen aan de wens van de Kamer. Deze optie betekent wel dat de grote werkgevers (met meer dan 250 werknemers) de volledige CO2-reductieopgave van het besluit WPM voor hun rekening moeten nemen (1,5 megaton CO2-reductie in 2030). De precieze gevolgen voor grote bedrijven van een uitzondering voor het mkb dienen nog in kaart te worden gebracht. De voorstellen voor een uitzondering voor het mkb worden meegenomen in de evaluatie in 2026.
Welke concrete stappen gaat u zetten ter uitvoering van de motie?
In de motie spreekt uw Kamer zich uit dat om regeldruk te verminderen de voorkeursoptie van de Ministeriële Stuurgroep Ondernemingsklimaat, Regeldruk en Uitvoerbaarheid zou moeten zijn dat de CO2-rapportages voor het woon-werkverkeer en zakelijk verkeer worden afgeschaft voor
bedrijven tot 250 medewerkers. Het is daarmee geen verzoek aan de regering, maar wel een duidelijke wens om het mkb uit te zonderen. Zoals in mijn antwoord in vraag 1 uitgelegd heb ik met de Staatssecretaris van IenW afgesproken om voorstellen uit te werken voor een uitzondering voor het mkb.
Bent u van mening dat deze rapportageverplichting in de praktijk een grote administratieve belasting vormt voor kleinere ondernemers zoals installateurs of winkeliers, die doorgaans niet beschikken over uitgebreide boekhoudcapaciteit of ICT-systemen?
Zoals aangegeven in de brief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk zie ik inderdaad dat vooral kleine en middelgrote ondernemingen het lastig vinden om aan de rapportageverplichting te voldoen en de gegevens over woon-werkmobiliteit te verzamelen. Grote ondernemingen hebben daar minder problemen mee.
Herinnert u zich tevens de motie van dezelfde indieners waarin wordt verzocht te komen met sectorale regeldrukreductieprogramma’s per mkb-indicatorbedrijf, gericht op het realiseren van een totale regeldrukvermindering van 20 procent?
Ja, ik ben bekend met de motie waarin de regering wordt verzocht om de onnodige regeldrukkosten voor de gehele sector van de 9 indicatorbedrijven eind 2026 met 20% te hebben verminderd of concrete stappen te hebben gezet die met als gevolg vermindering van deze onnodige regeldrukkosten hebben.
Hoe is er uitvoering gegeven aan deze motie tussen het lezen van deze Kamervragen en het aannemen van de motie op 15 april?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk geeft het kabinet uitvoering aan deze motie door voor het einde van 2026 100% van de meest belastende verplichtingen uit deze MKB-indicator bedrijvenonderzoeken hebben doorgelicht en komen met voorstellen voor regeldrukvermindering (op comply-or-explain basis). Het kabinet begint met het oppakken van de verplichtingen die leiden tot de meest merkbare regeldrukvermindering voor ondernemers met als doel het schrappen of verminderen van de regeldruk van 500 regels voor de zomer van 2026. Op dit doel heb ik politiek commitment gekregen van mijn collega’s in het kabinet en we werken nu aan een concrete doelstelling (in regeldrukkosten en aantallen regels) per departement, die ik ook inzichtelijk zal maken richting de Kamer.
Zoals ik uitleg in de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk ben ik tot deze doelstelling gekomen, omdat het lastig is om te kwantificeren wat de totale regeldrukkosten per individueel bedrijf zijn, en wat daarvan onnodige regeldrukkosten zijn. Daarnaast beperken de MKB-indicatoronderzoeken zich tot regeldruk in de negen onderzochte sectoren.4 Verplichtingen voor ondernemers – en daarmee ook regeldruk – verschillen sterk per sector. In de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken worden de meest belastende verplichtingen per sector uitgelicht; dit komt in totaal neer op circa dertig verplichtingen. Voorbeelden van verplichtingen zijn regels en procedures bij ontslag van werknemers, vakbekwaamheidseisen, en de keuring van installaties en arbeidsmiddelen. Deze dertig verplichtingen bestaan uit een stelsel van wetten, regels en procedures. Voor deze verplichtingen geldt dat zij misschien wel bestaan uit honderden afzonderlijke regels. Ongeveer 25% van de meest belastende verplichtingen wordt nu opgepakt, maar 75% nog niet. De doelstelling is dan ook om voor het einde van 2026 100% van deze verplichtingen te hebben doorgelicht en te komen met voorstellen voor regeldrukvermindering (op comply-or-explain basis).
Welke sectoren zijn betrokken bij deze reductieprogramma’s?
De basis van de motie zijn de zogeheten MKB-indicator bedrijven onderzoeken. In deze onderzoeken is regeldruk in kaart gebracht voor een MKB-indicatorbedrijf die model staat voor bedrijven die binnen een sector werkzaam zijn. De volgende sectoren zijn onderzocht: winkelambacht (kapsalon), horeca (hotel), retail (modewinkel), metaal (machinefabrikant), bouw (aannemer), voedingsmiddelenindustrie (vleeswarenproducten), automotive (autodealer), chemische maakindustrie en de financiële adviessector.5 Tegelijkertijd heb ik ook aandacht voor regeldruk in sectoren die niet zijn meegenomen in deze MKB-indicator bedrijven onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de daling van het ondernemersvertrouwen in het tweede kwartaal van 2025 tot -7,5, aldus de Conjunctuurenquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Ik vind dit zeer zorgwekkend. Dit heeft overigens niet alleen te maken met regeldruk, maar ook het gebrek aan financiering van het mkb, start-ups en scale-ups, onvoorspelbare politieke besluitvorming, netcongestie en het de bekende stikstofproblematiek.
Welke aanvullende stappen gaat u, bovenop de moties van de leden van Zanten en Vermeer, nemen om deze ervaren regeldruk meetbaar te verminderen?
Ondernemers verwachten uiteraard merkbaar resultaat van de inspanningen die geleverd worden. Onze aanpak van bestaande regeldruk is onvoldoende gebleken. Dat is niet goed. Daarom kies ik dan ook voor een nieuwe aanpak aanvullend op de acties die zijn ingezet. Hierdoor versterk ik de huidige aanpak en wil ik samen met ondernemers komen tot merkbare vermindering van regeldruk. In de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk beschrijf ik deze nieuwe aanpak.
Welke conclusies trekt u uit deze recente trends?
Als we deze trends niet weten om te keren, komt ons verdienvermogen in de toekomst onder zware druk te staan. En daarmee de betaalbaarheid van alles wat we belangrijk vinden met elkaar: van de zorg tot onderwijs.
Ziet u de noodzaak tot uitvoering van de eerder aangehaalde moties van Van Zanten en Vermeer?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wanneer kan de Kamer terugkoppeling verwachten van deze aangenomen moties?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Een lijst met mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël |
|
Derk Boswijk (CDA), Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de inzage van interne stukken over mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël door De Telegraaf, d.d. 29 juli 2025?1
Ja.
Hebben deelnemers aan het spoedberaad van het kabinet op maandag 28 juli een lijst met beoogde maatregelen ontvangen?
Ja.
Klopt het dat er meerdere opties op tafel lagen voor hardere sanctiemaatregelen, waaronder op het gebied van wapenleveranties? Zo ja, wat is de reden dat het kabinet hier niet voor heeft gekozen?
Het kabinet laat zich breed adviseren over verschillende mogelijkheden. De uiteindelijke uitkomst van de beslissing om maatregelen in te stellen is gedeeld in de Kamerbrief van 28 juli jl.2 Het kabinet zal de opgestelde notitie voor het bewindspersonen overleg niet met de Kamer delen en beroept zich daarbij op de bescherming van de eenheid van kabinetsbeleid en de bescherming van diplomatieke belangen.
Waarom heeft het kabinet de maandelijkse rapportage over de uitvoer van militaire goederen na 31 maart 2025 niet meer geactualiseerd?
Het kabinet hanteert een grote mate van transparantie over de uit- en doorvoer van strategische goederen en loopt hiermee internationaal voorop. Het kabinet publiceert regelmatig kerngegevens over alle afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire en dual-use goederen, evenals kerngegevens over de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied.
Het streven is publicatie binnen twee maanden.
Door zware belasting bij exportcontrole bij Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken als gevolg van de Ruslandsancties en de oorlog in de Gazastrook is de publicatie vertraagd. Het kabinet doet zijn uiterste best om de achterstanden in te lopen en inmiddels zijn de kerngegevens voor uitvoer van militaire goederen tot en met 31 mei 2025 gepubliceerd.3
Zijn er nu nog vergunningen geldig op basis waarvan doorvoer en uitvoer van militaire en dual-use goederen naar Israël mogelijk is? Zo ja, kunt u heel specifiek voor elke vergunning aangeven welke goederen en welke waarde het betreft?
Voor militaire goederen zijn er op dit moment zeven vergunningen geldig waarmee door- en uitvoer naar Israël mogelijk is. Het gaat hier om goederen als communicatiesystemen, technologie voor radarsystemen, delen voor onbemande voertuigen, elektronica voor vliegerhelmen, programmatuur voor observatiesystemen en delen voor geleide projectielen.
Voor de uitvoer van delen voor radarsystemen geldt dat dit radaronderdelen betreffen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem, waarmee inkomende dreigingen gedetecteerd en uitgeschakeld kunnen worden.
Met uitzondering van de delen voor radarsystemen ten bate van het Iron Dome-luchtafweersysteem, conform de motie Kahraman4, geldt dat er bij alle geldige vergunningen sprake is van (tijdelijke) uitvoer ten behoeve van verdere productontwikkeling of reparatie- en/of onderhoudsdoeleinden in Israël waarbij er geen sprake is van eindgebruik in Israël.
Voor de verleende dual-use vergunningen tot en met juni 2025, inclusief informatie over de geldigheid, omschrijving en waarde ervan, verwijst het kabinet naar het document «Rapportage uitvoer dual-use goederen geactualiseerd tot en met juni 20255». In de periode 1 juli 2025 tot 1 augustus 2025 zijn na zorgvuldige toetsing aan de Europese exportcontrolekaders vijf dual-use vergunningen aan civiele bedrijven in Israël verleend.
De verleende vergunningen zijn uitsluitend voor transacties met medisch of civiel eindgebruik. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht of andere eindgebruikers met een geweldsmandaat. In één geval betrof het de definitieve uitvoer van meetsystemen ter waarde van circa 31 miljoen euro. Eenmaal betrof het de definitieve uitvoer van technologie voor infraroodcamera’s ter waarde van circa 25 duizend euro. Tweemaal betrof het de definitieve uitvoer van gestuurde vonkbruggen ter waarde van circa 16 duizend, respectievelijk circa 19 duizend euro. De laatste vergunning betrof de tijdelijke uitvoer van traagheidsnavigatiesystemen ter waarde van circa 24 miljoen euro. De verleende vergunningen hebben een geldigheid van één jaar.
Kunt u vóór het aanstaande commissiedebat over Gaza de maandelijkse rapportage actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een nationale boycot voor producten uit illegale nederzettingen op de lijst stond? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om met een nationale boycot voor te sorteren op het scenario dat er onvoldoende steun voor een Europese boycot is?
Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten in samenwerking met gelijkgestemde partners zich in te spannen voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie van Campen en Boswijk.6 Als lidstaat van de Europese Unie is Nederland onderdeel van de interne markt, waarin vrij verkeer van goederen geldt. Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel.
Bent u bereid om de lijst, op basis van artikel 68 van de Grondwet, vóór het commissiedebat met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en vóór het commissiedebat beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord en voor het debat verstuurd.
De schriftelijke vragen van 18 april 2025 (2025Z07899) over Mohammed B. |
|
Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de PVV op 18 april 2025 heeft ingediend naar aanleiding van het bericht dat Mohammed B. weer op vrije voeten is en aanwezig was bij een sit-in?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Waarom heeft u deze vragen na 102 dagen nog steeds niet beantwoord?
De beantwoording van de Kamervragen is vertraagd doordat er afstemming nodig was met verschillende (keten)partners. Dit was noodzakelijk om tot een volledige beantwoording van de vragen te komen. De afstemming vergde meer tijd dan vooraf was ingeschat, waardoor de beantwoording later is verstuurd dan de gebruikelijke termijn.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter in de Jodenjacht-zaak, waarin Mohammed B. is veroordeeld en waarbij hij 19 dagen voorwaardelijk opgelegd heeft gekregen?2
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Deelt u de mening dat het openlijk verheerlijken van de terroristische organisatie Hamas met leuzen en een zichtbaar «Hamas-beweging»-embleem, het herhaaldelijk deelnemen aan illegale demonstraties en het aanvallen van de aanhoudingseenheid van de politie op 27 juli 2025 in Amsterdam wél degelijk strafbare feiten zijn, en dat hij dus per direct opgepakt dient te worden, vervolgd moet worden en onmiddellijk zijn voorwaardelijke straf moet uitzitten? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Het is aan het Openbaar Ministerie om eventuele strafbare feiten te onderzoeken en te bepalen of verdachten worden vervolgd. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de zaak. In algemene zin is het kabinet voornemens om het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, beide met een hoog strafmaximum. Het wetsvoorstel hiertoe is in openbare consultatie gegeven, die inmiddels is gesloten. Nadat de consultatieadviezen zijn verwerkt, zal het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State.
Wanneer stelt u paal en perk aan antisemitisch geweld en wordt deze Syriër met Palestijnse achtergrond het Nederlandse paspoort of verblijfstitel afgenomen en het land uitgezet?
In algemene zin veroordeelt het kabinet alle vormen van antisemitisme en antisemitisch geweld in de samenleving. Mede daarom heeft het kabinet de strategie bestrijding antisemitisme opgesteld, die op 22 november 2024 naar uw Kamer is verzonden.7 In de strategie wordt een breed pakket van maatregelen aangekondigd om antisemitisme te bestrijden op alle terreinen waar het zich voordoet. Op 4 juli jl. heeft uw Kamer een voortgangsbrief ontvangen over de stand van zaken van deze maatregelen.
Kunt u deze vragen en de vragen van 18 april 2025 zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval vóór eind augustus?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het bericht “Kabinet wil extra maatregelen tegen Israël en roept ambassadeur op matje” |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kan het kabinet bevestigen dat de inzet nog steeds een staakt-het-vuren is en vrijlating van de gijzelaars?1
Ja. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen, er moet een staakt-het-vuren worden bereikt en alle gijzelaars moeten worden vrijgelaten door Hamas. Daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Hoe uit zich deze inzet?
Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Het kabinet ziet dat Hamas forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren. Daarom blijft Nederland voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om tot een duurzame oplossing te komen, waarbij voor het kabinet de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren staat het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
In mei jl. heeft Nederland de Hoge Vertegenwoordiger van de EU verzocht een evaluatie te starten van Israëls naleving van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord. Sindsdien zet Nederland zich ook via deze procedure in om de druk op Israël te verhogen met als doel een staakt-het-vuren te bereiken zodat ook alle gijzelaars worden vrijgelaten, de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk op te heffen en geen verdere stappen te zetten die ons verder verwijderen van de tweestatenoplossing. Het kabinet blijft deze druk waar nodig opvoeren, onder meer door het zetten van nationale en Europese stappen zoals beschreven in de Kamerbrief van 28 juli jl.
Wat zijn momenteel de knelpunten wat betreft het toeleveren van hulp in Gaza? Welke rol spelen Israël, de Arabische landen en hulporganisaties hierin?
De humanitaire blokkade zorgt voor grote problemen bij de hulpverlening in de Gazastrook. Bovendien zijn er kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen op de hulp die binnenkomt. Het tekort aan voedsel en andere essentiële goederen zorgt voor wanhopige menigtes, en leidt tot plunderingen van hulpgoederen. Het kabinet ziet deze situatie als het gevolg van de aanhoudende humanitaire blokkade, alsmede de aanhoudende restricties op invoer en distributie van humanitaire hulp. Deze situatie, vormt een belemmering voor de deugdelijke distributie van hulp. Mitigerende maatregelen, zoals meer gepantserde voertuigen en veiligheidsuitrusting voor hulporganisaties alsook toestemming voor het gebruik van alternatieve routes om menigtes en risico’s te vermijden, worden niet of nauwelijks genomen door Israël. De aanwezigheid van terroristische organisaties, zoals Hamas en daarnaast criminele bendes, vormt een extra complicatie voor de veilige, ordentelijke distributie van hulp. Daarnaast kampen hulporganisaties met veiligheidsuitdagingen en logistieke problemen door het aanhoudende oorlogsgeweld.
Deelt het kabinet dat alle actoren in het conflict er alles aan moeten doen om te zorgen dat de juiste hulp bij de juiste mensen in Gaza terecht komt? Is het kabinet bekend met meldingen dat terreurorganisatie Hamas een kwalijke rol speelt bij de distributie van hulpgoederen? Wat is de rol van de terreurorganisatie Hamas bij het tekort aan voedsel en andere hulp in Gaza?
Het kabinet deelt dat alle actoren in het conflict zich moeten inzetten om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp effectief, veilig en ordentelijk wordt gedistribueerd. In de huidige chaotische situatie is dergelijke ordentelijke distributie uiterst complex. Daarnaast verrijkt Hamas zich met onder andere humanitaire hulp.
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het kritisch blijft kijken naar de rol van alle actoren in het conflict wat betreft het tekort aan hulpgoederen in Gaza?
Het kabinet monitort de situatie en het ernstig tekort aan hulpgoederen nauwgezet en blijft kritisch en alert ten aanzien van de rol van alle actoren in het conflict, waaronder zowel Israël als Hamas. Nederland maakt gebruik van diplomatieke kanalen en samenwerking met (internationale) partners, waaronder de VN, de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en Dutch Relief Alliance, om informatie te verzamelen en te beoordelen over de distributie en belemmeringen van humanitaire hulp.
In welk geval zal worden geconcludeerd dat Israël onvoldoende heeft gedaan voor meer humanitaire hulp in Gaza? Hoe wordt dit bepaald?
Het kabinet vindt dat Israël de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk moet opheffen. Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting, maar heeft hierbij aangegeven dat het zo snel mogelijk zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) monitort de implementatie van het humanitaire akkoord onder andere via medewerkers van het Directoraat-Generaal voor Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (ECHO) van de Commissie die ter plaatse in Israël aanwezig zijn, en op basis van rapportages van partnerorganisaties zoals het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde EDEO en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken onvoldoende nakomt.
Kan het kabinet een overzicht sturen van alle mogelijke maatregelen die momenteel worden overwogen, Europees en nationaal?
De door de Commissie opgestelde lijst met potentiële maatregelen is in vertrouwen gedeeld met de lidstaten. Delen daarvan zou het vertrouwen in Nederland en daarmee de Nederlandse diplomatieke slagkracht ondermijnen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten over te gaan tot nationale en Europese maatregelen.
Hoe reflecteert het kabinet op het telefoongesprek tussen Premier Schoof en President Herzog?
De Minister-President heeft tijdens het telefoongesprek met de Israëlische president Herzog de Nederlandse zorgen overgebracht en met klem benadrukt dat Nederland de regering-Netanyahu oproept een andere koers in te slaan. Minister-President Schoof heeft in het gesprek tevens benadrukt dat Nederland significante stappen, zowel in EU-verband als nationaal, zal voorstaan indien de situatie in de Gazastrook niet spoedig verbetert en de humanitaire afspraken tussen de EU en Israël niet geïmplementeerd worden. Inmiddels heeft het kabinet besloten maatregelen te nemen op nationaal en Europees vlak. De Minister-President heeft ook benadrukt dat de veiligheid van Israël en het lot van de gegijzelden topprioriteit blijven voor Nederland en dat Hamas een aanhoudend gevaar is en geen rol kan spelen in de toekomst van Gaza.
Hoe kijkt het kabinet naar het bericht van President Herzog op X als reactie op Premier Schoof?
President Herzog gaat over zijn eigen woorden.
Is het kabinet het eens dat Israël nog steeds als een belangrijke bondgenoot tegen terreur en het Iraanse regime moet worden gezien? Steunt het kabinet nog steeds Israël in zijn strijd om zijn bestaansrecht, terwijl het ook aandacht vraagt voor de humanitaire situatie in Gaza? Blijft het kabinet dit uitdragen op Europees niveau?
Ja. Nederland steunt het bestaansrecht en het recht op veiligheid van de staat Israël en verzet zich tegen de ontkenning en bedreiging hiervan, met name door Iran. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan het internationaal recht en aan de bescherming van burgers in conflictgebieden.
Erkent het kabinet dat lange termijn vrede alleen mogelijk is als Hamas is uitgeschakeld?
Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Hamas gebruikt Gazanen als menselijk schild en houdt momenteel nog altijd vijftig gegijzelden vast in de Gazastrook, van wie nog minstens twintig in leven zouden zijn. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook. Het kabinet blijft dit benadrukken, ook in EU-verband.
Deelt het kabinet dat we moeten toewerken naar een tweestatenoplossing zonder Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Blijft het kabinet benadrukken op billateraal niveau en op Europese Unie (EU)-niveau dat het huidige conflict is gestart op 7 oktober door de barbaarse terreuraanval van Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kijkt het kabinet naar mogelijke desinformatie (door Hamas) in de oorlog in Gaza? Kan er spraken zijn van meer toegang voor onafhankelijke journalisten in Gaza?
Ondanks de gevaren, zijn er nog steeds onafhankelijke journalisten actief in de Gazastrook. Nederland roept Israël op om hen in veiligheid hun werk te laten uitvoeren en om internationale journalisten toegang te geven tot het gebied, ook met het oog op het tegengaan van mogelijke desinformatie van Hamas. Veilige toegang voor journalisten tot de Gazastrook is ook bij de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 29 juli aan de orde gesteld. Nederland blijft zich hiervoor ook publiekelijk uitspreken.
Deelt het kabinet dat, indien maatregelen tegen Israël genomen worden, nog steeds EU-maatregelen tegen Israël het meest effectief zijn?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om zo veel mogelijk in Europees verband op te treden. Hiermee wordt namelijk een krachtig signaal afgegeven. Tegelijkertijd blijft, bij uitblijven van consensus in EU-verband, het noodzakelijk om druk te houden door stappen op nationaal niveau te zetten.
Op welke manier vindt er momenteel coördinatie plaats tussen de Verenigde Staten (VS) en de EU wat betreft de oorlog in Gaza?
Er vindt bilaterale contact plaats tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over de oorlog in de Gazastrook, op verschillende niveaus en locaties. Medewerkers van de EU-delegaties staan in regelmatig contact met functionarissen van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Veiligheidsraad, onder andere in Washington D.C. en Jeruzalem. Daarnaast zijn er ook contacten met Amerikaanse diplomaten die zijn gestationeerd bij de Amerikaanse missie bij de EU. Daarnaast vindt ook coördinatie plaats binnen het kader van de G7.
Zal het kabinet aansluiten bij de verklaring van Arabische en Europese landen dat Hamas oproept om zijn wapens in te leveren en te vertrekken uit Gaza?
Nederland was vertegenwoordigd bij de conferentie waarin deze verklaring is opgesteld. Nederland verwelkomt elementen uit de verklaring, waaronder de veroordeling van de terroristische aanvallen door Hamas van 7 oktober 2023, de oproep tot ontwapening van Hamas, en het belang van het beëindigen van de onrechtmatige bezetting van de Palestijnse Gebieden door Israël en de noodzaak tot verbetering van de humanitaire situatie in de Gazastrook. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van het steunen van de verklaring. De verklaring maakt onderdeel uit van een groter outcome document. Het outcome document bestaat uit een politieke verklaring en een annex met mogelijke actiepunten. Nederland heeft tot 5 september om te bepalen of we deze verklaring kunnen steunen.
Kunnen deze vragen voor het debat over de oorlog in Gaza worden behandeld?
Ja.
Het artikel Zuyderland 21,5 miljoen euro in de plus |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een winst van 21,5 miljoen euro heeft geboekt, waarvan 13,7 miljoen euro afkomstig is van het medisch centrum?1 Hoe beoordeelt u deze winst in het licht van de aanhoudende personeelsproblemen en de afschaling van zorg in Heerlen?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een positief resultaat heeft geboekt van 21,5 miljoen euro, waarvan 13,7 miljoen afkomstig is van het medisch centrum. In Nederland mogen ziekenhuizen winst maken, maar zij mogen deze winst niet uitkeren aan aandeelhouders of derden. Eventuele winst dient binnen de instelling te blijven en wordt doorgaans aangewend voor investeringen, onderhoud van gebouwen, innovatie of versterking van financiële buffers.
Een gezonde financiële positie van een zorginstelling is van belang om duurzaam en kwalitatief goede zorg te kunnen blijven leveren.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij laten weten dat zij de winst inzetten om te investeren in personeel, goede voorzieningen én om financiering te krijgen voor de toekomst.
Bent u van mening dat het moreel onhoudbaar is dat een ziekenhuis winst maakt terwijl het tegelijkertijd essentiële zorg afbouwt en personeelstekorten laat voortbestaan?
Nee. Het is belangrijk dat een ziekenhuis financieel gezond is. Zuyderland zet er juist op in meer medewerkers aan te trekken en te behouden. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen. Daarnaast wordt onder meer geïnvesteerd in extra toelages voor nachten en weekenden op de OK, loonsverhoging op de SEH (buiten de cao om) en samenwerking met de ambulancedienst voor gezamenlijke loopbaanpaden.
Bent u het eens met de stelling van de Nederlandse Vereniging van Spoedeisendehulpartsen (NVSHA) dat ziekenhuizen niet zouden moeten kiezen voor winstgevende planbare zorg, als dat ten koste gaat van spoedeisende hulp?
Het is belangrijk dat iedereen die dit nodig heeft toegang heeft tot passende zorg, dat geldt zowel voor planbare als spoedeisende zorg. Met betrekking tot spoedeisende zorg is daarnaast wettelijk geregeld dat zorgaanbieders in het Regionaal overleg acute zorgketen afspraken maken over de beschikbaarheid en bereikbaarheid daarvan. In het regeerprogramma is ook aangegeven dat het kabinet ervoor wil zorgen dat de beschikbaarheid van spoedeisende zorg en acute verloskunde in iedere regio goed geregeld is. Hiertoe wil het kabinet de regelgeving aanscherpen, budgetbekostiging invoeren voor acute zorg en heeft het kabinet in het AZWA op onderhandelaarsniveau afgesproken dat zorgverzekeraars duurzame afspraken maken met de regionale zorgaanbieders over de strategische keuzes en bijbehorende transformatie. Zij streven ernaar, op basis van de aangevulde ROAZ- en regioplannen, zorgaanbieders meerjarige zekerheid te bieden om de beschreven veranderingen in de plannen te realiseren en noodzakelijke investeringen te kunnen doen.
Waarom is er, ondanks deze miljoenenwinst, geen volledige investering gedaan in het behoud van personeel in Heerlen?
Zuyderland investeert actief in het behoud van personeel, ook in Heerlen. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen. Daarnaast wordt onder meer geïnvesteerd in extra toelages voor nachten en weekenden op de OK, loonsverhoging op de SEH (buiten de cao om) en samenwerking met de ambulancedienst voor gezamenlijke loopbaanpaden.
Helaas is het arbeidsprobleem niet opgelost met deze investeringen. Zo is bijvoorbeeld de bereidheid om ’s avonds en in het weekend te werken afgenomen.
Kunt u uitsluiten dat de winst van Zuyderland is gebruikt voor andere doeleinden dan het versterken van de personeelscapaciteit in Heerlen? Zo nee, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de besteding van deze winst?
Hier ben ik niet toe bereid. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb opgemerkt staat het ziekenhuizen vrij een positief resultaat te boeken zolang dit niet in de vorm van winst wordt uitgekeerd aan derden. Bovendien is de jaarrekening openbaar en controleerbaar.
Hoe beoordeelt u het feit dat Zuyderland miljoenen winst maakt, maar tegelijkertijd de acute geboortezorg in Heerlen wil verplaatsen naar Sittard-Geleen vanaf 2030? Is dit niet in strijd met het principe van passende en bereikbare zorg voor iedereen, zeker in een regio als Parkstad?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 aangeef is het belangrijk om onderscheid te maken tussen het maken van een financieel positief resultaat enerzijds en personeelstekorten anderzijds. Zoals aangegeven bij vraag 2 investeert het Zuyderland ziekenhuis volop in het werven en behouden van personeel. Geld lost het structurele tekort aan zorgpersoneel niet op. De arbeidsmarkt is krap en vraagt om lange-termijn maatregelen. Het vinden van goed gekwalificeerd personeel is, ondanks de investeringen die het Zuyderland doet om personeel te werven en behouden, een uitdaging.
De keuzes die het Zuyderland heeft gemaakt kennen een breed afgestemde afweging op basis van verschillende criteria, die samen met de stakeholders zijn vastgesteld. Onder voorzitterschap van mevrouw Bouwmeester heeft vorig jaar de regietafel via een brede maatschappelijke verkenning onderzocht hoe de zorg bij Zuyderland het beste vorm kon krijgen. Uit gesprekken met burgers en stakeholders uit de regio zijn in deze verkenning acht verschillende scenario’s samengesteld, welke vervolgens getoetst zijn aan de volgende randvoorwaarden: sluitend netwerk, personeel, kwaliteit en veiligheid, zorgplicht, betaalbaarheid, veranderbereidheid en governance. De randvoorwaarden en toetsingscriteria zijn opgesteld op basis van gesprekken met stakeholders en zijn getoetst bij alle gemeenteraden en colleges B&W. Iedereen is hiermee akkoord gegaan. Op basis van deze analyse zijn de partijen uitgekomen op het voorkeurscenario «maximaal beschikbaar», waarbij het uitgangspunt is dat het Zuyderland zoveel mogelijk zorg op de huidige locaties behoudt, binnen de grenzen wat mogelijk is qua personeel. Binnen dit scenario is er gekozen om de acute geboortezorg en de complexe spoedzorg vanaf 2030 in Sittard-Geleen te plaatsen, omdat deze locatie het beste scoorde op de vooraf opgestelde toetsingscriteria, te weten passende zorg, kwaliteit, toegankelijkheid, betaalbaarheid, verplaatsing van werkplek, brede welvaart en duidelijkheid. De verkenning heeft daarnaast geleid tot een plan voor een ziekenhuis in Heerlen waar de lokale bevolking terecht kan voor zowel planbare als het overgrote deel van de spoedzorg.
Wat zegt het over het zorgsysteem dat inwoners van Heerlen op de publieke tribune moeten plaatsnemen om gehoord te worden, terwijl hun ziekenhuis winst maakt maar hun zorg verdwijnt? Wat zegt dit over de zeggenschap van burgers in de regio over hun eigen zorgvoorzieningen?
Keuzes over de inrichting van het zorgaanbod worden door het ziekenhuis (in afstemming met de verzekeraar) gemaakt. In het geval van Zuyderland zijn de besluiten daarbij genomen op basis van vooraf opgestelde toetsingscriteria, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 6. Ik vind dit traject een goed voorbeeld van hoe alle stakeholders worden betrokken. Ik vind het belangrijk dat het ziekenhuis uiteindelijk zelf beslist want bestuurders en zorgprofessionals moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen. Met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Om de regionale dialoog tussen betrokkenen bij (mogelijke of voorgenomen) wijzigingen in het aanbod van acute zorg en ziekenhuiszorg te bevorderen, stel ik een handreiking op. Dit is een hulpmiddel wat tijdens het opstarten van een dergelijk traject ondersteunt om betrokkenheid van alle belanghebbenden in een vroeg stadium te borgen. Door alle belangen te horen en te wegen en hier vroegtijdig met elkaar over in gesprek te gaan creëer je begrip en worden besluiten breed gedragen in de regio. Ik verwacht deze handreiking in september 2025 openbaar te maken.
In het licht van dat u stelt dat de verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid bij het ziekenhuis ligt; als een ziekenhuis winst maakt en toch personeelstekorten laat voortbestaan, is dat dan geen falend beleid? Waarom grijpt u hier niet in?
Ik neem afstand van de suggestie dat het boeken van winst door een ziekenhuis en het tegelijkertijd hebben van personeelstekorten wijst op falend beleid. Personeelstekorten zijn een sector-breed probleem en het Zuyderland ziekenhuis zet zich op verschillende manieren in om personeelstekorten zo goed mogelijk op te lossen. Een positief resultaat duidt op een financieel gezonde organisatie. Omdat de winst niet uitgekeerd mag worden, wordt deze gebruikt om de organisatie verder te verstevigen of bepaalde investeringen te plegen. Het is niet aan mij als Minister om te treden in de personele keuzes of financiële bedrijfsvoering van individuele ziekenhuizen. Wel verwacht ik dat instellingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en beschikbare middelen doelmatig inzetten.
Welke stappen had Zuyderland kunnen nemen om voldoende personeel voor spoedeisende hulp (SEH) en acute verloskunde te werven? Zijn die voldoende bewandeld?
Personeelstekorten zijn een sector-breed probleem en het Zuyderland ziekenhuis zet zich op verschillende manieren in om personeelstekorten zo goed mogelijk op te lossen. Het Zuyderland ziekenhuis is verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen waarvan deels rendement in de komende maanden verwacht wordt en deels het rendement een middellange- tot lange tijdlijn kent.
Het is niet aan mij om te oordelen of een individuele instelling voldoende acties inzet om personeel te werven.
Hoeveel mensen zijn er bij Zuyderland vertrokken door aanpassingen in het totale salaris, bonus en toeslagenpakket?
De beweegredenen van personeel om te vertrekken kunnen divers zijn en dit kan ook een combinatie van oorzaken hebben. Het zal – vanwege het ontbreken van een causale relatie in sommige gevallen – lastig zijn om precies in beeld te brengen hoeveel mensen er vertrekken als gevolg van een specifieke maatregel.
De aangekondigde beloningsmaatregelen, waaronder loonsverhogingen en toelages, gaan in per september 2025. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het effect hiervan op het behoud van personeel. Zuyderland keert geen bonussen uit.
Het Zuyderland ziekenhuis volgt de effecten op het behoud van personeel nauwgezet en evalueert samen met betrokken afdelingen of aanvullende stappen nodig zijn.
Bent u bereid om met Zuyderland, CZ, de gemeente Heerlen en regionale partners in gesprek te gaan over het verplicht investeren van winsten in personeel en zorgbehoud, in plaats van afschaling?
Wat is uw visie op het feit dat ziekenhuizen winst maken in een publiek zorgstelsel? Bent u bereid om wetgeving aan te passen zodat winsten verplicht worden geïnvesteerd in zorgpersoneel en regionale zorginfrastructuur?
Het maken van winst is op zichzelf niet verkeerd. Ziekenhuizen moeten financieel gezond zijn om te kunnen investeren in zorg. Wettelijk mogen zij winst maken, maar die mag niet worden uitgekeerd en moet binnen de organisatie blijven.
Welke rol heeft zorgverzekeraar CZ gespeeld in de besluitvorming over de toekomst van de locatie Heerlen en de inzet van de winsten, gezien de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur Zuyderland: «Wie betaalt, bepaalt»?2
Het besluit om de acute geboortezorg en de complexe spoedzorg vanaf 2030 in Sittard-Geleen te plaatsen is gezamenlijk genomen door Zuyderland en CZ, in afstemming met de betrokken stakeholders. Dat past binnen de landelijke afspraken van het Integraal Zorgakkoord (IZA).
De inzet van financiële middelen, inclusief de jaarresultaten, is een verantwoordelijkheid van Zuyderland. CZ heeft daar geen zeggenschap over.
Kunt u toezeggen om in de reactie op de rapporten over budgetbekostiging van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan te geven op welke momenten welke stappen in het groeipad worden gezet, en daarbij concrete invoeringsdeadlines benoemen?
Ik verwacht u in september te informeren over de stappen die ik neem naar aanleiding van de adviezen van de NZa. Bij die gelegenheid zal ik uw Kamer ook nader informeren over de stappen in het groeipad.
Berichtgeving over bijbetalen aan verwarming, vanwege 'slecht onderhoud van flat' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten uit IJmuiden over protesten tegen onjuiste en hoge rekeningen voor blokverwarming?1
Ja. Situaties met blokverwarming zijn zeer divers. Om een specifieke situatie zoals die in IJmuiden te kunnen duiden is het van belang om relevante wet- en regelgeving en het beleid ten aanzien van blokverwarming te schetsen.
Onderstaand volgt een kort overzicht hiervan, en hoe de situatie in IJmuiden zich hiertoe verhoudt.
Bij blokverwarming is een onderscheid relevant tussen:
De Warmtewet beschermt warmteverbruikers tegen te hoge tarieven voor levering van warmte door een externe warmteleverancier. De ACM stelt daarvoor maximum tarieven vast (zie ook vraag 9). De Warmtewet zal worden vervangen door de Wet collectieve warmte (hierna: Wcw) die dit najaar behandeld wordt in de Eerste Kamer.
Echter, de tariefregulering op grond van de Warmtewet en Wcw is niet van toepassing op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of door een verhuurder aan zijn eigen huurders. Voor warmtelevering door een VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Huurders die warmte geleverd krijgen van hun eigen verhuurder zijn al beschermd door het huurrecht (zie ook vraag 3 en 4).
Ook verschilt bij blokverwarming de manier waarop de totale kosten worden verdeeld over de bewoners. Verdeling van kosten gebeurt door middel van (zie ook vraag 5):
Navraag bij de woningbouwcorporatie leert dat er bij de betreffende woningen in IJmuiden sprake is van levering van warmte door de verhuurder aan de huurders, waarbij de bescherming van bewoners dus onder het huurrecht valt. Daarbij worden de variabele kosten verdeeld over de bewoners op basis van warmtekostenverdelers. De vaste kosten worden wel verdeeld over de bewoners op basis van vloeroppervlak.
Herkent u dat bewoners in heel Nederland met vergelijkbare klachten kampen, waarbij rekeningen niet transparant zijn en bewoners zich machteloos voelen?
Het kabinet herkent problemen ten aanzien van de transparantie van rekeningen vooral waar het gaat om verrekening via de servicekosten en heeft daarom recent het beleid aangescherpt (zie vragen 4 en 5).
Het kabinet herkent daarnaast dat bij blokverwarming relatief vaak een aantal factoren er samen voor zorgen dat bewoners weinig grip op de energierekening hebben. Die factoren zijn onder andere:
Al deze factoren hebben de aandacht van het kabinet. Het kabinet zet in op verbetering van de energetische kwaliteit van de woningen, versterking van de positie van huurders en minimalisatie van de toepassing van een kostenverdeelsystematiek (zie ook de antwoorden op vragen 4, 5, 7 en 9).
Hoe beoordeelt u de huidige waarborgen voor transparantie en controleerbaarheid van blokverwarmingsnota’s?
Het is een van de doelen van de Wcw om de transparantie over collectieve warmtesystemen te vergroten, zodat verbruikers begrijpen waarvoor ze betalen. Daarom voorziet de Wcw in een overgang naar kostengebaseerde tariefregulering voor externe warmteleveranciers (zie ook vraag 9) en moeten warmtebedrijven meer gegevens op uniforme wijze administreren en openbaar maken.
Waar het gaat om specifiek de transparantie en controleerbaarheid van nota’s vindt het kabinet de huidige waarborgen voldoende. Hoewel de Warmtewet in algemene zin niet van toepassing is op de (door)levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders of VvE aan zijn leden, zijn de regels in de Warmtewet (artikel 8b) over de factuur en het verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht wel van toepassing.3 Op grond van het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie hebben bewoners die warmte geleverd krijgen recht op ten minste eenmaal per jaar een factuur en ten minste eenmaal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, opgesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. Op verzoek moet de totstandkoming van de factuur of het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht worden toegelicht.
Voor de levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders – zoals in IJmuiden – vindt verrekening van de energiekosten plaats via de servicekosten.4 Voor de servicekosten geldt in elk geval dat de verhuurder op grond van de huurregelgeving verplicht is om zijn huurder jaarlijks een overzicht (middels een vastgesteld formulier), oftewel een jaarafrekening, te verstrekken met vermelding van de wijze van berekening daarvan. Ook moet de verhuurder op verzoek van de huurder de gelegenheid bieden om de stukken in te zien die effect hebben op de berekening. Huurders kunnen zich vervolgens bij een geschil over (onderdelen van) de afrekening naar de Huurcommissie gaan. De Huurcommissie kan dan de betalingsverplichting van de huurder vaststellen. Na deze stap bestaat de mogelijkheid om binnen acht weken na een uitspraak van de Huurcommissie, een procedure bij de kantonrechter te starten. Indien binnen deze termijn geen verzoek bij de rechter wordt ingediend, wordt de uitspraak van de huurcommissie als definitief en bindend beschouwd.
Bent u bereid maatregelen te nemen die bewoners meer inzicht geven in de opbouw van hun rekening, bijvoorbeeld door standaardisering en vereenvoudiging van nota’s?
Het kabinet ziet op dit moment geen reden om extra maatregelen te nemen omdat het huidige beleid al de nodige waarborgen bevat en belangrijke aanscherpingen van het beleid recent in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden.
Voor de levering van warmte zal het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie nog van toepassing blijven totdat de Wcw in werking treedt. Op grond van de Wcw moeten er in een ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de frequentie van de facturatie en het verstrekken van inzicht in het verbruik. Bij de uitwerking van die ministeriële regeling zal het kabinet vanzelfsprekend bekijken of aanscherpingen nodig zijn.5
De huurwetgeving is bovendien de afgelopen jaren op verschillende punten aangescherpt. Door de Wet betaalbare huur kunnen zowel huurders met een gereguleerde huur als huurders met een geliberaliseerde huur (met een contract vanaf 1 juli 2024) een verzoek bij de Huurcommissie indienen ter beslechting van een geschil over de servicekosten.6 Gemeenten hebben daarnaast sinds 1 juli 2023, n.a.v. de Wet goed verhuurderschap, een handhavende taak ten aanzien van de servicekosten. De positie van huurders wordt bovendien op korte termijn op de volgende manieren versterkt door de Wet modernisering servicekosten die per 1 januari 2026 in werking treedt (beoogd)7:
Hoe wordt momenteel gecontroleerd of de meetmethodes en verdelingssystemen bij blokverwarming betrouwbaar en foutloos functioneren?
In de Warmtewet en de Wcw zijn meetverplichtingen opgenomen. De meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw zijn ook van toepassing op de (door)levering van warmte door een verhuurder of VvE.
Uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw is dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Daarom moet in beginsel altijd een individuele warmtemeter geïnstalleerd worden als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is. De betrouwbaarheid van individuele warmtemeters wordt geborgd door de eisen die de Metrologiewet stelt aan warmtemeters.
Alleen wanneer een individuele warmtemeter technisch niet haalbaar of kostenefficiënt is kan een warmtekostenverdeler worden geïnstalleerd. De totale kosten voor verwarming van alle appartementen worden dan naar rato van de per appartement gemeten warmteafgifte verdeeld. De methode van berekenen van de warmtekosten bij gebruik van warmtekostenverdelers is vastgelegd in de norm NEN7440:20218. Ook het onderscheid tussen vaste en variabele kosten is in deze norm opgenomen. Voor afnemers heeft het kabinet samen met het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) de brochure «Duidelijkheid over verdeling van warmtekosten» laten maken om deze norm toe te lichten.9, 10 Ten aanzien van het vaststellen van de betrouwbaarheid van warmtekostenverdelers schrijft de Warmtewet voor dat de leverancier op verzoek van de verbruiker door een onafhankelijke deskundige onderzoek moet laten uitvoeren naar de werking van warmtekostenverdelers.
Alleen als ook de installatie van warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is, kan een leverancier een kostenverdeelsystematiek voor de meting van het warmteverbruik toepassen. Ook de betrouwbaarheid van de kostenverdeelsystematiek kan op verzoek van verbruiker door een deskundige getoetst worden.
Acht u het acceptabel dat bewoners die zuinig stoken, toch nauwelijks voordeel hebben omdat een groot deel van hun rekening uit vaste kosten bestaat?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland de energierekening kan betalen. Het is daarbij van de situatie afhankelijk of het acceptabel is dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat.11
Als de totale energierekening laag is, hoeft het geen probleem te zijn dat een groot aandeel uit vaste kosten bestaat. Als de warmteleverancier bijvoorbeeld vooral vaste kosten heeft, kan het verdedigbaar zijn dat de kosten voor de bewoner ook voor een groot aandeel uit vaste kosten bestaan. Zuinig stoken leidt dan namelijk ook niet tot substantieel lagere kosten voor de warmteleverancier. En bewoners hebben juist veel zekerheid over de hoogte van de energierekening, omdat de vaste kosten elk jaar ongeveer hetzelfde zijn.12
Soms is het bovendien onvermijdelijk dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat. Zoals toegelicht bij vraag 5 wordt het toepassen van een kostenverdeelsystematiek zo veel als mogelijk beperkt, maar zijn er soms geen goede alternatieven. Met een kostenverdeelsystematiek worden totale kosten voor het gebouw verdeeld over de bewoners op basis van verbruiksonafhankelijke parameters zoals het vloeroppervlak. Dit leidt tot hoge vaste kosten. Een individuele bewoner heeft dan weinig invloed op de hoogte van zijn energierekening.
Hoe voorkomt u dat vooral huishoudens met lage inkomens door deze kostenstructuur onevenredig zwaar worden getroffen?
Het kabinet zet in op verschillende maatregelen om huishoudens met lage inkomens met blokverwarming te beschermen.
Ten eerste moeten overal waar dat mogelijk is individuele warmtemeters of warmtekostenverdelers worden gebruikt, zodat de facturatie zoveel mogelijk is gebaseerd op het individuele verbruik (zie vraag 5).
Ten tweede is de hoogte van de totale kosten die een leverancier van warmte in rekening mag brengen begrensd via de Warmtewet/Wcw of het huurrecht (zie vraag 9).
Ten derde zet het kabinet in op verbetering van de energetische kwaliteit van woningen. Zo is er regelgeving in voorbereiding voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA) is afgesproken dat woningcorporaties uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector laten verdwijnen.13 Zij zijn hierin al goed op weg. In de NPA is afgesproken dat huurders geen huurverhoging ontvangen na isolatiemaatregelen. Op deze manier profiteren huurders optimaal van de verduurzaming: de energierekening gaat omlaag, zonder dat de huur hoger wordt. Daarnaast zijn, met de per 1 juli 2024 in werking getreden Wet Betaalbare huur, in het woningwaarderingstelstel (WWS) aftrekpunten opgenomen voor energielabels EFG, en meer punten voor de betere energielabels. Om verhuurders te ondersteunen heeft het kabinet een «Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur» naar de Kamer gestuurd, met aandacht voor het oplossen van knelpunten die vooral particuliere verhuurders ervaren, zoals het gebrek aan heldere informatie. Daarbij is met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) subsidie beschikbaar voor verhuurders.
Ten vierde heeft de Rijksoverheid in 2025 56,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Noodfonds om ook dit jaar weer huishoudens met een laag inkomen en hoge energiekosten te ondersteunen. Voor het eerst dit jaar konden huishoudens met een blokaansluiting ook steun krijgen als zij aan de voorwaarden voldeden. Van de in totaal 224.000 aanvragen, hadden ongeveer 11.000 huishoudens een blokaansluiting.
Ziet u aanleiding om het aandeel vaste kosten te maximeren, zodat gedragsprikkels eerlijker uitwerken?
Nee. Zoals toegelicht bij vraag 5 is het uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Maar er kunnen situaties zijn waarin een hoog aandeel vaste kosten geen probleem is of waarin een hoog aandeel vaste kosten niet te voorkomen is (zie ook vraag 6).
Acht u de huidige bescherming in de Warmtewet voldoende om te voorkomen dat bewoners structureel duurder uit zijn dan huishoudens met een eigen ketel of warmtepomp?
Op grond van de Warmtewet – en Wcw – stelt de ACM maximale tarieven vast voor de warmtelevering door een externe warmteleverancier. Op dit moment zijn de maximale tarieven gebaseerd op het niet-meer-dan-anders principe. De ACM berekent wat de kosten van een gemiddelde verbruiker met een cv-ketel zijn en baseert daar de maximale tarieven voor warmtelevering op. De Wcw voorziet in een gefaseerde overgang van niet-meer-dan-anders principe naar kostengebaseerde maximum tarieven. In het wetsvoorstel is bij amendement opgenomen dat kostengebaseerde tarieven pas in werking treden als de relatieve betaalbaarheid van collectieve warmte ten opzichte van gangbare alternatieven (zoals een individuele cv-ketel) geborgd is. Tot die tijd blijft het niet-meer-dan-anders principe van toepassing. Ook onder de Wet collectieve warmte zal dus worden voorkomen dat huishoudens voor collectieve warmte structureel meer betalen dan huishoudens met een cv-ketel of warmtepomp.
Huurders wier warmte door de verhuurder wordt geleverd, worden beschermd middels het huurrecht. Daarbij is het uitgangspunt dat de servicekosten een redelijke vergoeding voor de geleverde service moeten zijn. Huurders kunnen met klachten naar de Huurcommissie zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak bewoners in Nederland bij blokverwarming moeten bijbetalen na de jaarafrekening, uitgesplitst naar corporaties, particuliere verhuurders en VvE’s?
Nee, het is niet mogelijk om dit inzichtelijk te maken. Het gaat om een private overeenkomst tussen de leverancier van warmte en de verbruikers. De overheid heeft hier geen inzicht in.
Wat is de gemiddelde hoogte van de bijbetalingen in de afgelopen drie jaar, en hoe verhouden die zich tot de voorschotten die bewoners betaalden?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Hoe vaak komt het voor dat bewoners meerdere jaren op rij moeten bijbetalen voor blokverwarming, en wat is daarbij de gemiddelde en maximale periode?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Kunt u aangeven wat de hoogste bijbetalingen zijn die bij de ACM of andere instanties gemeld zijn, en of er sprake is van uitschieters die bewoners in financiële problemen brengen?
De ACM heeft geen overzicht van meldingen specifiek over bijbetalingen voor blokverwarming. De Huurcommissie heeft een aantal klachten ontvangen over (voorschot)bedragen voor stookkosten (zie vraag 14).
Hoeveel klachten over blokverwarming ontvangt de ACM jaarlijks, en hoe heeft dit aantal zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
In het jaarverslag van de ACM is aangegeven hoeveel meldingen via ACM Consuwijzer binnenkomen per sector. Dit betreffen zowel klachten als vragen. In 2024 waren dat er 11.984 voor de gehele sector van energie en warmte. In 2024 gingen daarvan 1011 vragen en klachten over warmte. Hierbij moet worden opgemerkt dat verbruikers die zich bij ACM Consuwijzer melden niet altijd aangeven of zij aangesloten zijn op blokverwarming of een (groot) stadswarmte-net. Dat onderscheid kan de ACM daarom niet maken.
De Huurcommissie heeft aangegeven zaken te hebben afgehandeld in de periode 2024–2025 die zien op een te hoog (voorschot)bedrag voor de stookkosten waarbij de bedragen uitkwamen op duizenden euro’s aan teveel betaalde stookkosten. De Huurcommissie toetst de stookkosten aan de verbruiksnorm van Nibud (de zogeheten redelijkheidstoets). Bij een voorschotprocedure (7:261 BW) kan alleen een huurder de zaak starten. Bij geen overeenstemming over de betalingsverplichting t.a.v. de nutsvoorzieningen en servicekosten (7:260 BW) kunnen zowel huurder als verhuurder een verzoek indienen bij de Huurcommissie. Er wordt getoetst of de kosten in verhouding staan tot het verbruik van de huurder en redelijk geacht kunnen worden
Bent u bereid deze cijfers jaarlijks te publiceren zodat de Kamer zicht houdt op de omvang van de problematiek?
Zoals toegelicht bij vraag 10 zijn cijfers over bijbetalingen niet beschikbaar. De ACM publiceert in haar jaarverslag reeds over de meldingen die zij ontvangt (zie vraag 14)
Bent u bereid in overleg met corporaties, VvE’s en warmtebedrijven te onderzoeken hoe bewoners meer grip krijgen op hun kosten, bijvoorbeeld door individuele meting en afrekening waar technisch mogelijk?
Het kabinet vindt het belangrijk dat bewoners grip hebben op hun kosten. Zoals aangeven in antwoord op vraag 5 schrijft de huidige Warmtewet, maar ook de Wcw, al voor dat installeren van een individuele warmtemeter verplicht is als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is.
Wilt u de Kamer nog dit jaar informeren over concrete stappen om de problemen rond blokverwarming aan te pakken, gericht op transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid?
Het kabinet is van oordeel dat het beleid om de transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid te borgen op orde is. De huidige wetgeving bevat verschillende waarborgen. Voor de bewoners in IJmuiden geldt bijvoorbeeld dat zij:
Bovendien zijn, zoals toegelicht in voorgaande antwoorden, verschillende verbeteringen recent in werking getreden of treden zij binnenkort in werking.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De kabinetsbrief over afspraken met Israël over de verantwoording over de situatie in Gaza |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Op welke manier en op welk moment zal het kabinet uitvoering geven aan deze uitspraak uit de brief van 28 juli: «specifiek zal het kabinet zich in dat geval inspannen voor een opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël»?1
Uit de meest recente bijeenkomst van Permanente Vertegenwoordigers van de EU-lidstaten op 29 juli jl. bleek dat Israël de afspraken uit de overeenkomst tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp tot de Gazastrook in onvoldoende mate nakomt. Daarom heeft Nederland zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. gepleit voor opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten in de daarvoor geëigende Brusselse gremia en in bilaterale contacten met andere EU-lidstaten.
Waarom maakt u deze inspanning afhankelijk van de afspraken uit het humanitair akkoord tussen de Europese Unie (EU) en Israël en niet van de meermaals reeds aangetoonde schending van het EU-associatieakkoord? Is dit onnodige uitstel van handelen door de Nederlandse regering in uw ogen niet onrechtmatig of immoreel?
Als gevolg van het Nederlands initiatief voor een evaluatie van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord concludeerden de Hoge Vertegenwoordiger Kallas en de Europese Dienst voor Extern Optreden dat Israël in strijd zou handelen met zijn verplichting onder dit artikel. De HV heeft deze uitkomst gedeeld met Israël en daarbij met klem aangedrongen op onmiddellijke verbetering van de situatie op de grond. De EU en Israël bereikten daarna een overeenkomst over de toegang van humanitaire hulp tot de Gazastrook. Voor een dergelijke aanpak bleek brede steun onder de lidstaten, hetgeen naar mening van het kabinet mede heeft bijgedragen aan de totstandkoming van deze overeenkomst door toedoen van HV Kallas.
Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting om de humanitaire noden in de Gazastrook te verlichten. Gezien de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook heeft Nederland mede in lijn met de motie Piri/Paternotte2 zich ingespannen om implementatie van het akkoord te bewerkstelligen. Daarbij heeft Nederland benadrukt dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli jl. gesteld dat de potentiële maatregelen op tafel moeten blijven indien de situatie op de grond niet verbetert. Tijdens de Raad heeft Nederland tevens ervoor gepleit dat de Commissie een aantal van de mogelijke maatregelen reeds uitwerkt, om zo snel de druk te kunnen opvoeren indien de situatie daartoe aanleiding geeft. Ook heeft het kabinet aangedrongen op monitoring van het akkoord.
Het kabinet is bij uitblijven van implementatie van het akkoord door Israël direct overgegaan tot het nemen van significante stappen, zowel in EU-verband als op nationaal niveau.
Wanneer zal de Israëlische ambassadeur worden ontboden, wat zal de concrete inzet zijn van het gesprek met de Israëlische ambassadeur en wat zijn de concrete consequenties als aan deze inzet niet wordt voldaan?
De Israëlische ambassadeur is ontboden op 29 juli jl. op ministerieel niveau. Tijdens de ontbieding heeft het kabinet Israël geïnformeerd over de stappen die Nederland zet. De ontbieding is tevens gebruikt om er nogmaals met klem bij Israël op aan te dringen dat het kabinet vindt dat de regering-Netanyahu een andere koers moet inslaan. De huidige situatie is onverdraaglijk en onverdedigbaar. De ontbieding is tevens gebruikt om Israël erop te wijzen dat het zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht moet naleven.
Bent u bereid om naast Smotrich en Ben-Gvir ook andere (voormalige) leden van het kabinet van Netanyahu tot persona non grata te verklaren, waaronder de personen en bijpassende uitspraken zoals genoemd op de voorpagina van Trouw op 26 juli jl?2 Welke redenen zijn er, per genoemd persoon, om dit niet te doen? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Bent u bereid om meer geld uit te trekken voor humanitaire hulp, gezien de enorme noden, en het feit dat de genoemde 4,5 miljoen euro in de brief van 28 juli optelt tot slechts iets meer dan twee euro per Gazaan?
Nederland heeft sinds 7 oktober 2023 in totaal 86,2 miljoen euro vrijgemaakt voor humanitaire hulp in de Palestijnse Gebieden, naast de aanzienlijke reguliere ongeoormerkte humanitaire bijdragen die onze humanitaire partners ook in de Gazastrook kunnen inzetten. Nederland bekijkt voortdurend of aanvullende Nederlandse financiering noodzakelijk is. Daarbij nemen we ook de andere humanitaire crises in de wereld in ogenschouw.
De omvang van de catastrofale situatie vergt een adequate internationale inzet.
Vindt u het uitgeven van iets meer dat twee euro per Gazaan, gezien de enorme hongersnood, passend in vergelijking tot de bijna 50 miljard euro die via de Nederlandse Zuidas wordt geïnvesteerd in Israël?
Het kabinet onderstreept dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen overheidsgelden die ten behoeve komen van hulp aan de noodlijdende Gazaanse bevolking en private investeringen die via Nederland naar Israël gaan.
Wat betekent het «actiever uitdragen» van het Nederlandse ontmoedigingsbeleid? Hoe, wanneer en door wie wordt dit gedaan? Hoe wordt de effectiviteit ervan gemeten?
Het ontmoedigingsbeleid wordt nu uitgedragen via de websites van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en van de ambassade in Tel Aviv. Ook dragen de ambassade Tel Aviv en de RVO het ontmoedigingsbeleid actief uit richting het bedrijfsleven, zoals tijdens voorlichtingsbijeenkomsten. Daarnaast wordt verkend of de toepassing van het ontmoedigingsbeleid kan worden uitgebreid, bijvoorbeeld naar Nederlandse pensioenfondsen.
Bent u bereid een verbod in te stellen op handel door Nederlandse bedrijven met illegale Israëlische nederzettingen? Kunt u dit toelichten?
Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel. Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. spant het kabinet zich in samenwerking met gelijkgestemde partners in voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie Van Campen en Boswijk.4
Bent u bereid om het voorbeeld van andere landen in West Europa te volgen en, in plaats van in te zetten op meer onderzoek, in te zetten op medische evacuaties van Gazanen die dringend medische hulp nodig hebben en daarbij ook patiënten op te nemen?
Medische behandelingen in de regio hebben de voorkeur boven evacuatie naar Nederland, onder meer omdat deze hulp effectiever is en er voldoende expertise en capaciteit aanwezig is in de regio. Nederland onderzoekt de mogelijkheid tot – financiële en praktische – ondersteuning van medische evacuaties – ook in EU-verband. Daarnaast blijft Nederland zich diplomatiek inspannen om Israël ertoe te bewegen ongehinderde en veilige medische evacuaties te faciliteren, ook naar de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem).
Doet het kabinet naar aanleiding van de antwoorden op bovenstaande vragen alles wat redelijkerwijs kan om genocide te voorkomen?
Nederland heeft de plicht om via redelijke maatregelen te trachten om het mogelijke te doen. Sinds het uitbreken van de oorlog heeft het kabinet zich naar vermogen ingezet om de situatie in de Gazastrook te verbeteren en Israël opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Deze inzet loopt langs verschillende sporen, zoals diplomatiek, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid.
Bent u bekend met het artikel in het Brabants Dagblad van 27 juli 2025 waarin wordt aangegeven dat de eerder vermeende dakloze 100-jarige vrouw in Tilburg in werkelijkheid verbleef bij familie in Marokko?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere berichtgeving waarin werd gesteld dat een 100-jarige vrouw drie jaar lang dakloos zou hebben rondgezworven in Tilburg?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie is gecommuniceerd dat deze vrouw drie jaar dakloos was?
Aanleiding hiervoor was een bericht van Stichting Assadaaka Community. De Stichting heeft inmiddels een rectificatie geplaatst op haar website, waarin ze aangeven dat ten onrechte door hen de indruk is gewekt dat mevrouw drie jaar dakloos is geweest en aan haar lot is overgelaten.2
Is die informatie geverifieerd voordat zij (mogelijk ook door overheidsinstanties) is gebruikt of naar buiten gebracht?
Het is de verantwoordelijkheid van journalisten om berichtgeving te verifiëren. Het bericht dat over deze mevrouw op 24 juli jl. op NU.nl verscheen (en vervolgens in verschillende andere media), is op 1 augustus gerectificeerd door NU.nl.3
Wat is de rol geweest van de gemeente Tilburg in het verspreiden of bevestigen van deze informatie? Heeft de gemeente contact gehad met betrokken familieleden of instanties in Marokko?
De gemeente Tilburg heeft intensief met stichting Kloek en andere instanties samengewerkt om de vrouw te helpen aan een zorgwoning in Amsterdam. Meer informatie kan de gemeente Tilburg niet geven vanwege de privacy van betrokkene. Kort na de betrokkenheid van de gemeente Tilburg verscheen het eerste artikel op NU.nl en vervolgens in de dagbladen. De gemeente Tilburg heeft na het verschijnen van het artikel op NU.nl op 24 juli 2025, aan NU.nl en de dagbladen laten weten dat de vrouw geen dag op straat heeft geleefd en de onjuiste informatie gerectificeerd.
Welke actie is er ondernomen nadat bleek dat de vrouw zich bij familie in Marokko bevond en dus niet dakloos was in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid richtlijnen op te stellen of aan te scherpen voor gemeenten en hulpinstanties over het verifiëren van gevoelige casussen voordat zij in de media worden gebracht?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Het is de verantwoordelijkheid van journalisten om berichtgeving te verifiëren. Doorgaans berichten gemeenten en hulpinstanties niet over individuele gevallen in verband met de privacy(wetgeving). De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat individuele persoonsgegevens beschermd moeten worden.
Wat zijn de lessen die volgens u uit deze casus getrokken moeten worden met betrekking tot dakloosheidsregistratie, communicatie en interlandelijke samenwerking?
Naar aanleiding van deze casus zie ik geen aanleiding voor het doorvoeren van aanpassingen in de in de vraagstelling benoemde onderwerpen. Deze onderwerpen hebben wel de aandacht in het Nationaal Actieplan Dakloosheid. In de volgende voortgangsrapportage over de aanpak dakloosheid zal ik uw Kamer meenemen in de belangrijkste ontwikkelingen op de aanpak.
Het bericht dat bijna 1 op de 3 mensen in armoede problematische schulden heeft |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat bijna 1 op de 3 mensen die in armoede leven geregistreerde problematische schulden heeft?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat in 2023 163.000 mensen in armoede kampten met problematische schulden, ondanks jarenlang beleid gericht op armoedebestrijding en schuldenpreventie?
Het kabinet vindt het belangrijk om mensen met geldzorgen te helpen en de gevolgen van armoede- en schuldenproblematiek te verminderen. Het onderzoek van het CBS levert relevante informatie op over mensen waarbij zowel armoede als problematische schulden voorkomen. De afzonderlijke cijfers over armoede en schulden waren reeds bekend en zien er als volgt uit.
Het aantal mensen in armoede is gedaald van 1,2 miljoen in 2018 naar 540.000 mensen in 2023. Volgens de concept macro-economische verkenning van het CPB daalt het aantal personen in armoede in 2026 verder naar 485.000 mensen. Dit komt onder andere door de verschillende koopkrachtmaatregelen die dit en voorgaande kabinetten hebben genomen, zoals het verhogen van het minimumloon, de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief en het verhogen van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.
Het aantal huishoudens met problematische schulden is de afgelopen jaren licht toegenomen, tot ruim 747.500 in 2024.2 De groep mensen met een inkomen onder de armoedegrens en problematische schulden is tussen 2021 en 2023 redelijk stabiel gebleven. De lichte stijging van de totale groep met problematische schulden is mede te verklaren door het aflopen van uitstel van betaling voor ondernemers ten tijde van de coronacrisis door de Belastingdienst. Ook heeft het opnieuw opstarten van invorderingsmaatregelen voor toeslagen en overige aanslagen door de Belastingdienst en Dienst Toeslagen bijgedragen aan een stijging van het aantal huishoudens met problematische schulden. Vanaf de coronacrisis zijn invorderingsmaatregelen enkele jaren gepauzeerd geweest. Het CBS heeft een nadere analyse gemaakt met betrekking tot deze stijging. Daaruit blijkt dat zonder deze ondernemers- en pauzeringsmaatregelen het aantal en aandeel huishoudens met geregistreerde problematische schulden waarschijnlijk lager en stabieler was geweest tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2024.
De nieuwe cijfers laten specifiek zien hoeveel mensen rondom de armoedegrens ook kampen met problematische schulden. De cijfers bevestigen dat we er nog niet zijn. Daarom heeft het kabinet op 6 juni jl. het Nationaal Programma Armoede en Schulden gepresenteerd aan uw Kamer met een integraal pakket aan maatregelen om (de gevolgen van) armoede en problematische schulden te verminderen. Er wordt hierbij ingezet om armoede te voorkomen en mensen die te maken hebben met armoedeproblematiek te ondersteunen.3 Ten aanzien van problematische schulden wordt onder meer gewerkt aan een integraal schuldenoverzicht om mensen met schulden meer grip en inzicht te bieden, er wordt gewerkt aan het collectief afbetalingsplan dat mensen met beginnende schulden eerder ondersteunt. Een Landelijke Pauzeknop wordt ontwikkeld om het voor mensen eenvoudiger te maken om tijdelijk rust te krijgen wanneer zij de rekeningen niet meer kunnen betalen. Het kabinet zal bij de uitvoering van het Nationaal Programma Armoede en Schulden kijken hoe de analyse van het CBS kan bijdragen aan het nog beter richten van de maatregelen.
Bent u van mening dat het onbestaanbaar is dat mensen die al onder de armoedegrens leven ook structureel te maken hebben met schulden die zij niet kunnen aflossen? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat?
Voor mensen in armoede is het moeilijk om alle rekeningen te betalen, waardoor het risico op (problematische) schulden al snel op de loer licht. Dit laat het artikel ook zien. Overigens lukt het twee derde van de mensen in armoede gelukkig wel om uit de problematische schulden te blijven. Problematische schulden hebben een grote impact op iemands leven, al helemaal wanneer iemand onder de armoedegrens leeft en daardoor eigenlijk geen ruimte heeft om schulden af te lossen. Het kabinet wil de financiële positie verbeteren van mensen die in armoede leven of te maken hebben met problematische schulden. Het is daarbij belangrijk ook te stimuleren wat mensen zelf kunnen doen om hun positie te verbeteren. Werk is voor veel mensen de beste weg uit armoede en schulden. In het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt het kabinet zich op het voorkomen, verminderen en het structureel doorbreken van armoede- als schuldenproblematiek. Het is bij zowel armoede- als schuldenproblematiek van belang dat mensen zo vroeg mogelijk geholpen worden. Het kabinet ziet dat het om verschillende redenen moeilijk is om in een vroeg stadium hulp te krijgen, bijvoorbeeld doordat iemand niet weet waar hij of zij terecht kan voor hulp, door schaamte geen hulp zoekt of door de veelheid aan regelingen niet weet waar hij of zij recht op heeft.
Wanneer schulden problematisch zijn, is het belangrijk dat mensen de weg naar schuldhulpverlening weten te vinden. De gemeente zoekt in dat geval, in afstemming met de inwoner, een passende oplossing voor de schuldensituatie. Via de beslagvrije voet wordt geborgd dat het bestaansminimum van mensen met schulden waar beslag op het inkomen of de uitkering is gelegd beschermd wordt. Ook als iemand instroomt in een schuldregeling (minnelijke schuldregeling of Wsnp) wordt er gekeken naar wat iemand, passend bij zijn financiële situatie, maximaal af kan dragen aan de schuldeisers. Hierbij wordt in de praktijk gebruik gemaakt van het vrij te laten bedrag dat is afgeleid van de berekeningswijze van de beslagvrije voet.
Het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt zich op het zo snel en vroeg mogelijk bereiken van mensen, bijvoorbeeld door hulp laagdrempelig toegankelijk te maken en vroegsignalering in te zetten om zo vroeg mogelijk ondersteuning te bieden. Het kabinet werkt ook aan een Landelijke Pauzeknop. Dit is een centrale, digitale voorzieningen waarmee mensen met schulden zich kunnen aanmelden voor schuldhulpverlening én een tijdelijke pauze kunnen aanvragen. Dit maakt het voor mensen eenvoudiger om tijdelijk rust te krijgen wanneer zij rekeningen niet meer kunnen betalen.
Bovendien is er meer aandacht voor sociaal incasseren. In het samenwerkingsprogramma4 over sociaal incasseren, werken publieke en private schuldeisers samen om een sociale invorderingspraktijk te bevorderen door betere samenwerking en kennisuitwisseling. Dit gebeurt onder meer door vroegtijdig persoonlijk contact, maatwerk als mensen hun rekeningen niet kunnen betalen en doorverwijzing van mensen naar passende ondersteuning.
Welke lessen trekt u uit het gegeven dat ook 265.000 mensen net boven de armoedegrens problematische schulden hebben? Vindt u dat het beleid voldoende oog heeft voor deze «net-niet-armoede»-groep?
Het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt zich niet enkel op mensen die onder de armoedegrens leven, maar ook op de financieel kwetsbare mensen. De laatste jaren vormen werkenden een groter onderdeel van de groep mensen in armoede, daarom hebben we voor hen speciale aandacht in het Nationaal Programma Armoede en Schulden. Het schuldenbeleid richt zich ook niet alleen op mensen in armoede, maar op iedereen die te maken heeft met (beginnende) schulden of geldzorgen heeft. Een schuldregeling is bijvoorbeeld niet alleen voor iemand met een laag inkomen. Er is natuurlijk wel een relatie tussen armoede- en schuldenproblematiek. Iemand kan door armoede in de schulden raken en andersom. Er zijn specifieke maatregelen, zoals de beslagvrije voet, die gericht zijn op mensen met lage inkomens en schuldenproblematiek.
Het artikel bevestigt dat we niet enkel oog moeten hebben voor mensen met een inkomen onder de armoedegrens, maar dat we breder moeten kijken naar mensen met geldzorgen. De problematiek verschilt van persoon tot persoon, daar hebben we veel oog voor en we houden daar ook expliciet rekening mee in het beleid.
Hoe verklaart u dat de groep mensen die officieel als arm wordt aangemerkt op papier is gehalveerd, terwijl de financiële problemen van deze groep juist zijn toegenomen?
Het gemiddelde tekort van iemand in armoede is in 2023 groter dan in 2018. Veel mensen die weinig geld tekortkwamen komen door koopkrachtmaatregelen nu boven de armoedegrens uit, terwijl de mensen met een groter tekort nog onder de armoedegrens leven. Dit komt voornamelijk door een verhoging van de toeslagen, het minimumloon en daarmee ook de bijstand. Daardoor zijn veel mensen erop vooruitgegaan en is de samenstelling van de groep die nog in armoede leeft veranderd. Van de mensen in armoede in 2023 komt een relatief groot gedeelte veel geld tekort. Doordat zij een groter onderdeel uitmaken van de totale groep mensen in armoede, is het gemiddelde tekort van iemand in armoede dus groter in 2023 dan in 2018. Als gekeken wordt naar het aantal mensen dat meer dan 30% van de armoedegrens tekortkomt, zien we een daling in 2023 ten opzichte van 2018.
Deelt u de zorg dat de nieuwe, beperktere armoedefinitie zoals gehanteerd door het CBS beleidsmatig tot onderschatting van de problematiek kan leiden, en daarmee ook tot afnemende ondersteuning voor mensen die wel degelijk hulp nodig hebben?
De nieuwe definitie van het CBS, SCP en Nibud is onafhankelijk vastgesteld en op 17 oktober 2024 gepubliceerd. De nieuwe methode geeft meer inzicht in de groep die in armoede leeft ten opzichte van voorgaande armoededefinities. Zo wordt voor het eerst rekening gehouden met een vermogensbuffer en werkelijke kosten voor wonen en energie. Als iemand hogere uitgaven heeft aan woon- of energielasten dan de opgenomen normbedragen, wordt dit in mindering gebracht op het besteedbaar inkomen. Zo kan het zijn dat iemand met een inkomen boven de armoedegrens, vanwege de hoge vaste lasten toch als arm aangemerkt wordt. Beide aanpassingen dragen bij aan beter inzicht in de omvang van het aantal mensen in armoede ten opzichte van oudere percentages van burgers, kinderen en huishoudens in armoede en met schulden.
Negatief vermogen (schulden) wordt, net zoals in de oude definitie, niet meegenomen in de armoededefinitie door gebrek aan (consistente) data over aflossingscapaciteit van een huishouden. Dit kan tot een onderschatting van de armoedeproblematiek leiden. Daarom heeft het kabinet het CBS, SCP en Nibud gevraagd om te verkennen welke stappen we moeten nemen om dit in de toekomst wel mogelijk te maken.
Het kabinet is zich bewust van de beperkingen van de armoededefinitie. Sommige groepen, zoals (een deel van de) dak- en thuisloze mensen en ongedocumenteerden zijn onzichtbaar in de cijfers. Ondanks dat armoede de afgelopen jaren in de cijfers is afgenomen, blijft het kabinet de situatie van veel mensen als kwetsbaar zien. Daarom heeft het kabinet extra maatregelen genomen om armoede- en schuldenproblematiek aan te pakken in het Nationaal Programma Armoede en Schulden. De nieuwe armoededefinitie leidt naar mijn mening niet per definitie tot afnemende ondersteuning voor mensen die het nodig hebben.
Wat zegt het hoge aantal mensen met problematische schulden over de effectiviteit van het huidige beleid voor schuldpreventie en -sanering, en welke conclusies verbindt u daaraan?
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de oorzaken van de lichte stijging van het aantal huishoudens met geregistreerde problematische schulden. Ondanks dat de stijging een gevolg is van het aflopen van uitstel van betaling voor ondernemers ten tijde van de coronacrisis en het opnieuw opstarten van invorderingsmaatregelen voor toeslagen en andere overige aanslagen, is het kabinet van mening dat het aantal huishoudens met problematische schulden en de duur van die schuldensituatie zorgelijk is. De impact van schulden is voor zowel de schuldenaar, schuldeiser als de samenleving groot. Daarom neemt het kabinet, zoals beschreven in het Nationaal Programma Armoede en Schulden, maatregelen die volgen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over problematische schulden.5 Om mensen met schulden in beeld te krijgen en mensen juist tijdig te wijzen waar ze recht op hebben, nemen de Dienst Toeslagen en de Belastingdienst vergaande maatregelen, zoals beschreven in het Nationaal Programma Armoede en Schulden.
Eind dit jaar komen nieuwe cijfers van het CBS over het aantal huishoudens met problematische schulden op 1 januari 2025 die ons wederom meer inzicht bieden in de omvang van de problematiek.
De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) heeft in 2024 een onderzoeksrapport opgeleverd over de doeltreffendheid van de gemeentelijke schuldhulpverlening.6 Daarin werd geconcludeerd dat de dienstverlening van gemeenten grotendeels op orde is maar dat er ook ruimte is voor verbetering van de effectiviteit van gemeentelijke schuldhulpverlening, bijvoorbeeld op het gebied van laagdrempelige toegang, integrale hulp en de inzet van begeleiding en nazorg. Ik deel deze conclusie en het is een belangrijke zaak om in te blijven zetten op de verbetering van gemeentelijke schuldhulpverlening. In de tussentijd hebben we in maart 2024 samen met de VNG, NVVK en Divosa bestuurlijke afspraken gemaakt om de schuldhulpverlening te verbeteren en het bereik te vergroten. In dat kader trekken gemeenten hun dienstverlening zo veel mogelijk gelijk. Deze «basisdienstverlening schuldhulpverlening» leidt tot een hulpaanbod dat toegankelijker is en in iedere gemeente bestaat uit minimaal dezelfde elementen.7 De samenwerkingspartijen en gemeenten werken de komende tijd verder aan de implementatie van de basisdienstverlening en de ontwikkeling van de elementen voor schuldhulpverlening op langere termijn.
Bovendien is het van belang om mensen met geldzorgen in een vroeg stadium financiële begeleiding te bieden. Hiermee willen we problematische schulden zo veel mogelijk voorkomen. Daarom werkt Divosa met verschillende partijen aan het versterken van vindplaatsen in minimaal 100 gemeenten. Door bestaande netwerken te versterken en uit te breiden willen we mensen met geldzorgen eerder bereiken en toeleiden naar passende ondersteuning. Via vroegsignalering van betalingsachterstanden op de vaste lasten (gas, elektriciteit, warmte, drinkwater, huur en zorgverzekering) komen mensen eerder bij de gemeente in beeld. In 2025 heb ik de wetswijziging die vroegsignalering mogelijk heeft gemaakt, laten evalueren.8 De onderzoekers concluderen dat vroegsignalering doeltreffend is, doordat het bijdraagt aan het voorkomen en verminderen van problematische schulden. Op basis van hun evaluatie van de wet stellen zij vast dat door vroegsignalering: meer mensen met (dreigende) problematische schulden een passend hulpaanbod ontvangen en accepteren; drempels voor toegang tot integrale schuldhulpverlening omlaaggaan; betalingsproblemen niet verder verslechteren en daarmee bedreigende situaties worden voorkomen, en dat schuldhulpverlening hierdoor effectiever is. De onderzoekers concluderen echter ook dat er nog verbetermogelijkheden zijn. Over deze verbetermogelijkheden ben ik in overleg met gemeenten en vaste lastenpartners.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen in armoede blijven vastzitten in schulden bij instanties als de Belastingdienst, het CAK of via BKR-registraties, terwijl zij nauwelijks bestaansruimte hebben om die schulden af te lossen?
Mensen moeten perspectief krijgen op een oplossing, zodat zij verder kunnen met hun leven. Dat vraagt dat problemen integraal worden aangepakt. Daarom wordt in het Nationaal Programma Armoede en Schulden samengewerkt met veel partijen zoals ministeries, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, en maatschappelijke organisaties. Het Nationaal Programma bevat maatregelen om de financiële positie van mensen te verbeteren. Dat geldt ook voor de kwaliteit van schuldhulpverlening.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werken we als er beslag is gelegd met de beslagvrije voet, zodat mensen niet onder het bestaansminimum terechtkomen. Wanneer mensen niet zelf meer uit de schulden kunnen komen, kunnen ze een beroep doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. In geval van schuldhulpverlening zal de schuldhulpverlener met de schuldenaar en schuldeisers naar een passende oplossing zoeken. In geval van problematische schulden kan het treffen van een schuldregeling of schuldsanering noodzakelijk zijn.
Ook zetten we in op het zo vroeg mogelijk in beeld krijgen van mensen met betalingsachterstanden, zodat schulden niet onnodig oplopen. Dit doen we onder andere door extra te investeren in vroegsignalering door gemeenten, ook met experimenten met betalingsachterstanden bij de Belastingdienst. Gemeenten moeten dan bij een signaal van een betalingsachterstand contact opnemen met de inwoner om een hulpaanbod te doen.
Welke aanvullende maatregelen overweegt u om te voorkomen dat mensen met problematische schulden buiten de hulp blijven vallen, en bent u bereid daarbij ook de «net-niet-armoede»-groep expliciet te betrekken?
De maatregelen die in het Nationaal Programma Armoede en Schulden staan om schuldenproblematiek te verminderen zijn gericht op iedereen met problematische schulden, ongeacht iemands inkomen. Daarmee betrekken we dus ook al expliciet de «net-niet-armoede»-groep. Dat geldt zeker ook voor de groep werkenden met een inkomen rondom de inkomensgrens en voor kwetsbare gezinnen met kinderen. We zullen de schuldenproblematiek onder deze groepen specifiek adresseren. De doelen die het kabinet nastreeft zijn minder huishoudens die van beginnende naar problematische schulden gaan, minder huishoudens die problematische schulden krijgen en meer huishoudens die succesvol en duurzaam uit de problematische schulden komen. Ik monitor de voortgang van het Nationaal Programma en zal uw Kamer hierover periodiek informeren.
De berichtgeving dat een derde in Gaza al dagen geen eten heeft |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Almost a third of people in Gaza not eating for days, UN food programme warns»?1 Hoe beoordeelt u dit artikel?
Welke stappen zet het kabinet zowel nationaal als in Europese Unie (EU)-verband per ommegaande om te voorkomen dat er mensen sterven van de honger en om te zorgen dat mensen op reguliere wijze voldoende voedsel hebben?
Hoeveel ton aan voedsel zou er nu momenteel, minus reguliere dagelijkse consumptie, in totaal in Gaza moeten zijn? Hoeveel mensen lijden momenteel aan gebrek aan voedsel in Gaza en hoeveel ton aan voedsel zou er omgerekend nodig moeten zijn om zij die geen voedsel hebben van voedsel te voorzien?
Zou er, afgezien van de vele trucks vlak buiten en binnen Gaza bij de corridors, momenteel genoeg voedsel in Gaza zou moeten zijn om honger en de huidige catastrofe onder Gazanen te voorkomen? Indien dat niet het geval is, kan het kabinet aangeven tot wanneer er genoeg voedsel er zou moeten zijn geweest?
Hoeveel ton voedsel is tijdens het staakt-het-vuren van 18 januari tot 2 maart 2025 Gaza binnengegaan?
Zou dit volgens de maatstaven van het World Food Programme (WFP) voldoende moeten zijn om de gehele bevolking van Gaza ongeveer vijf-zes maanden te voeden? Zo nee, wat waren dan de schattingen van het totaal aantal geleverde trucks? Kunt u indien mogelijk documenten overleggen die dit ondersteunen?
Kan het kabinet de meerdere oorzaken aangeven waarom het voedsel niet de Gazanen heeft bereikt en daarbij de rol van Israël, Gaza Humanitarian Foundation (GHF), Hamas en andere betrokkenen zoals de Verenigde Naties (VN), de EU, de Arabische Liga en Egypte afzonderlijk benoemen? Kan het kabinet zo zorgvuldig en gedetailleerd mogelijk zijn?
Hoeveel Gazanen zijn bij of nabij een GHF punt gestorven terwijl ze voedsel ophaalden? Hoeveel van deze doden zijn aantoonbaar toe te rekenen aan de Israel Defense Forces (IDF)? Hoeveel van deze doden zijn te wijten aan Hamas? Hoeveel van deze doden zijn toe te rekenen aan andere oorzaken en kan het kabinet aangeven wat deze oorzaken zijn?
Hoeveel Gazanen zijn er bij of nabij andere distributiepunten of een VN-konvooi gestorven terwijl ze voedsel ophaalden? Hoeveel van deze doden zijn aantoonbaar toe te rekenen aan de IDF? Hoeveel van deze doden zijn te wijten aan Hamas? Hoeveel van deze doden zijn toe te rekenen aan andere oorzaken en kan het kabinet aangeven wat deze oorzaken zijn?
Heeft Nederland de Israëlische autoriteiten aangesproken vanwege de vele slachtoffers bij distributiepunten? Wat is hieruit gekomen? Is er daarbij ook gesproken over de berichtgeving over mogelijke instructies om bewust te schieten? Kan het kabinet aangeven hoe zij deze berichtgeving beoordeelt?
Kan het kabinet gedetailleerd aangeven op welke onderdelen de GHF volgens de EU niet voldoet aan de standaarden die gewenst zijn voor adequate hulpvoorziening? Is tijdens de afspraken met de EU zoals aangekondigd op 10 jl. besproken om deze op te lossen? Zo nee, waarom niet? Kunnen de afspraken tussen de EU en Israël per ommegaande naar de Kamer worden gestuurd? Hoe beoordeelt het kabinet de stelling dat het verhongeren van de bevolking een bewuste strategie van Israël en GHF is?
Hoe beoordeelt het kabinet het statement van Israëli woordvoerder David Mencer: «in Gaza is er momenteel geen hongersnood die door Israël is veroorzaakt. Er is een door de mens veroorzaakt tekort, veroorzaakt door Hamas»?2 Overwegende dat Mencer de Hamasmilitanten ervan beschuldigt dat ze de voedseldistributie verhinderden en dat ze hulpgoederen voor zichzelf roofden, hoe vaak komt dit voor en hoe groot is dit probleem volgens het kabinet?
Klopt het dat Hamas de hulpdistributie in Gaza probeert te saboteren? Zo ja, op welke wijze doen ze dat? Kan het antwoord met concrete voorbeelden aangeleverd worden en kan daarbij ook aangegeven worden hoeveel slachtoffers er mede door deze handelingen zijn gevallen?
Is het kabinet van mening dat het verhongeren van de bevolking een bewuste strategie van Hamas is? Zo ja, kunt u daar mogelijke uitspraken of documentatie van handelingen van overleggen? Zo nee, kan het kabinet aangeven waarom niet? Klopt het dat Hamas heeft gesteld zich niet verantwoordelijk te voelen voor voldoende humanitaire hulp richting de Gazaanse bevolking?
Hoeveel voedsel ligt er momenteel nog in pakhuizen in Gaza? Waar zijn deze pakhuizen en wie beheert en bewaakt deze pakhuizen? Kan het kabinet een overzicht en uitsplitsing meesturen?
Hoe wordt met verschillende clans gewerkt in Gaza om ervoor te zorgen dat het voedsel bij alle groepen terecht komt? Worden deze clans ook tegengewerkt zo ja door wie? Welke groepen zijn het meest kwetsbaar gebleken de afgelopen maanden?
Hoe hoog zijn de prijsstijgingen in Gaza inmiddels sinds de beëindiging van het staakt-het-vuren? Welke redenen zijn daarvoor? Kan Nederland of de EU nog iets betekenen om eten betaalbaar te houden? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de redenen waarom mensen genoodzaakt zijn om eten te kopen mensen in plaats van voedsel via noodhulp te ontvangen? Spelen Hamas en de Palestinian Islamic Jihad (PIJ) nog een rol bij deze prijsstijgingen en profiteert Hamas van inkomsten van voedsel dat niet via de distributiepunten gaat?
Wordt er gedistribueerd voedsel op de markt verkocht? Zo ja, hoe kan dat en mag dat? Wordt hiertegen opgetreden, nu er berichtgeving verschijnt dat groepen te weinig eten krijgen, terwijl het eten dat gedistribueerd wordt zo onevenredig verdeeld wordt dat een deel zichzelf kan voorzien en tegelijkertijd genoeg over heeft om te verkopen?
Kan de conclusie getrokken worden dat er momenteel mensen in Gaza niet vanwege een kwantitatief gebrek aan voedsel een hongersdood sterven, maar vanwege distributie bij de juiste personen? Zo ja, erkend het kabinet dat dit een schandelijke situatie is? Welke verantwoordelijkheid acht het kabinet te hebben in deze en wat wordt er gedaan om per ommegaande ervoor te zorgen dat er voldoende voedsel bij de juiste mensen in Gaza komt?
Kan het kabinet deze vragen individueel beantwoorden en uiterlijk op 28 juli 2025?
Het afketsen van het staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt het kabinet het afketsen van het staakt-het-vuren tussen Israël en Gaza? Is het kabinet het eens dat dit het verlengen van het lijden van gijzelaars en Palestijnen een onacceptabele situatie is?1
De oorlog in Gaza moet stoppen. Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om te komen tot perspectief op een duurzame oplossing, waarbij voor het kabinet de tweestatenoplossing het uitganspunt is. te komen. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren blijft het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
Overwegende dat in het bericht staat: «Steve Witkoff, pointed the finger at Hamas for a «lack of desire to reach a ceasefire»», deelt het kabinet dit standpunt en deze overtuiging? Zo ja, is het kabinet het eens dat dit niet zonder gevolgen kan blijven? Welke gevolgen heeft dit voor Hamas?
Het kabinet kan geen exacte uitspraken doen over de opstelling van de partijen tijdens de onderhandelingen. Het kabinet ziet wel dat Hamas forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren en nog steeds een dreiging vormt voor de veiligheid van Israël. Nederland blijft dan ook voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook.
In het kader van het Frans-Saoedische initiatief om de tweestatenoplossing op tafel te houden onderstreepten ook Arabische partners dat Hamas moet ontwapenen en geen rol in het toekomstige bestuur van de strook kan spelen. Frankrijk en Saoedi-Arabië werken aan het verbreden van steun voor deze opvatting.
Welke stappen zet het kabinet zowel nationaal als in Europese Unie (EU)-verband per ommegaande om te voorkomen dat er mensen sterven van de honger en te zorgen dat mensen op reguliere wijze voldoende voedsel hebben?
Over de meest recente inzet heeft het kabinet uw Kamer schriftelijk geïnformeerd middels de Kamerbrief inzake afspraken met Israël over de verantwoording over de situatie in Gaza, d.d. 28 juli jl.,2 en de Kamerbrief inzake de Nederlandse bijdrage aan internationale samenwerking bij uitvoering van airdrops boven Gaza, d.d. 1 augustus. Nederland werkt zowel voor als achter de schermen aan het opbouwen van druk op Israël om ongehinderde, ongelimiteerde en veilige humanitaire toegang voor hulporganisaties te bewerkstelligen. Het kabinet levert onder meer concrete bijdragen aan de humanitaire bevoorrading via land en voedseldroppings, steunt financieel medische evacuaties en blijft druk zetten op Israël om de humanitaire blokkade volledig op te heffen en maatregelen te treffen voor het verbeteren van de hulpdistributiemogelijkheden voor hulporganisaties, waaronder de VN, humanitaire ngo’s, en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging voor adequate hulpverlening via land. Hierbij is wat het kabinet betreft geen ruimte voor distributiepunten van de Gaza Humanitarian Foundation (GHF). Dit hulpmechanisme is niet in overeenstemming met de humanitaire principes van humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit, gaat gepaard met gedwongen verplaatsing en leidt tot dodelijke situaties.
Overwegende dat Verenigde Staten (VS)-gezant voor het Midden-Oosten Witkoff stelt dat Hamas niet gecoördineerd zou zijn of niet te goeder trouw de gesprekken zou zijn ingegaan2, hoe beoordeelt het kabinet dit en is het het kabinet van mening dat Hamas hoofdverantwoordelijk is voor het verlengen van het lijden van de Gazanen? Indien dit niet het geval is, waarom niet? Kan het kabinet aangeven of dit beeld over de houding van Hamas pas sinds het laatste overleg is ontstaan of dat dit beeld al langer bestaat over Hamas, ook tijdens eerdere pogingen tot onderhandelingen? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor Hamas?
Zie het antwoord op vraag 2.
Witkoff heeft het nu over alternatieve opties om gijzelaars terug te krijgen, welke zijn dat en welke rol heeft Nederland/de EU daarin?
Het kabinet of de EU zijn niet betrokken bij de door Amerikaanse gezant Witkoff gestelde alternatieve opties om gijzelaars terug te krijgen. Het kabinet kan hierover geen uitspraken doen.
Hoeveel gijzelaars zijn er nog momenteel in Gaza? Hoeveel daarvan leven vermoedelijk nog en hoeveel lichamen worden vastgehouden? Kan het kabinet ook de nationaliteiten aangeven van de gegijzelden? Wat is er bekend over hun gezondheidssituatie?
Volgens de Israëlische regering houdt Hamas momenteel nog circa 50 gijzelaars vast, van wie naar schatting maximaal 22 nog in leven zijn. Ook zou Hamas nog dertig lichamen van omgekomen gijzelaars vasthouden in de Gazastrook. Het kabinet heeft geen exacte informatie over de nationaliteiten en gezondheidssituatie van deze gijzelaars.
Wat was de inhoud van de deal die op tafel lag? Op welke punten is het stukgelopen? Hoe beoordeelt het kabinet dit en tevens de opstelling van zowel Israël als Hamas?
De voorgestelde deal betrof naar verluidt een overeenstemming over een staakt-het-vuren en vrijlating van alle gijzelaars uit de Gazastrook. Twistpunten lijken hierbij onder meer de exacte formulering over de eventuele (tijds)horizon van het staakt-het-vuren; de modaliteiten van hervatting van humanitaire hulp aan de Gazastrook en aanwezigheid van de Israëlische krijgsmacht in de strook tijdens het staakt-het-vuren. Zie verder de beantwoording van vraag 2 en 4.
Overwegende dat Israël en de VS eerder deze week hebben gesteld dat het statement dat een aantal landen, waaronder Nederland, heeft uitgebracht in de week dat de onderhandelingen voortgezet zouden worden en met name Israël erop werd aangesproken niet behulpzaam te zijn voor de slagingskans van de onderhandelingen, hoe beoordeelt u deze uitspraken nu de onderhandelingen een paar dagen later zijn stuk gelopen omdat Hamas geen bereidheid toonde om akkoord te gaan?3
Zoals gesteld in de Kamerbrief van 28 juli jl. ziet het kabinet dat Hamas een forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomst voor het uitblijven van het staakt-het-vuren en nog steeds een dreiging vormt voor de veiligheid van Israël. Desondanks constateert het kabinet dat de koers die het Israëlisch veiligheidskabinet is ingeslagen sinds het verbreken van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. er niet toe heeft geleid dat de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas zijn vrij gekomen. Voorts stelt het kabinet dat Israël aangesproken moet blijven worden op het naleven van het internationaal humanitair recht aangezien de ingeslagen koers niet bijdraagt aan het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook, en niet aan duurzame stabiliteit voor de Israëlische bevolking. De terreurdaden van Hamas ontslaan Israël niet van zijn verplichtingen onder het internationaal humanitair recht.
Overwegende dat Hamas de landen, waaronder Nederland, heeft bedankt voor hun statement voordat zij weigerden akkoord te gaan met een staakt-het-vuren, is dit bericht echt en hoe beoordeelt het kabinet deze onderschrijving?4, 5
Het kabinet kan de authenticiteit van deze berichten niet bevestigen. Het kabinet is dan ook terughoudend om een beoordeling te geven aan dergelijke berichten. Desalniettemin koestert het kabinet geen illusies over de intenties en het optreden van de terroristische organisatie Hamas. Dit is onlangs wederom gebleken met het vrijgeven van een video van twee gijzelaars die onder barbaarse omstandigheden worden vastgehouden.
Welk perspectief voor een staakt-het-vuren is er nu nog en wat is de rol van Nederland hierin? Waarom heeft de EU nauwelijks een rol in de onderhandelingen? Bent u het eens dat conform de motie-Ceder de EU een leidende rol in de vredesonderhandelingen zou moeten hebben en zo ja, welke stappen neemt het kabinet hiertoe?6 Hoe beoordeelt het kabinet de suggestie om een voorstel te doen om in Den Haag verder te onderhandelen? Bent u bereid om deze uitnodiging uit te doen en ook in EU verband te bespreken? Zo nee waarom niet?
Het perspectief op een staakt-het-vuren valt of staat uiteindelijk met de bereidheid van Hamas en Israël. In Brussel blijft Nederland zich inzetten voor een leidende rol voor de EU in vredesonderhandelingen, conform de motie-Ceder. Dat vergt overigens wel dat alle betrokken partijen daartoe open staan. Dit is op het moment niet het geval. Nederland staat uiteraard open voor het laten plaatsvinden van eventuele onderhandelingen in Den Haag. Tegelijkertijd is de locatie geen doel op zich. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen en daarvoor moet spoedig een staakt-het-vuren worden bereikt; daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Welke stappen kunnen er nog meer gezet worden om Israël en Hamas aan tafel te houden? Is het kabinet van mening dat er voldoende druk op Hamas wordt gezet door de Arabische Liga en de EU? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, is het kabinet bereid om dit per ommegaande aan te kaarten in zowel EU-verband als richting de Arabische Liga?
Het kabinet blijft nationaal, in EU verband en in samenwerking met de VS, partners uit de regio en andere betrokken landen druk zetten op beide partijen om zo snel mogelijk tot een staakt-het-vuren te komen. Daarbij verwelkomt het kabinet de oproep van de Arabische Liga dat Hamas de wapens moet neerleggen en dat de terroristische organisatie geen rol kan spelen in de toekomst van de Gazastrook.
Waar verblijven de onderhandelaars van Hamas? Hoe beoordeelt het kabinet dat deze in vrijheid en veiligheid leven, terwijl de gevolgen van het niet nakomen van een staakt-het-vuren worden afgewenteld op de Gazaanse bevolking? Is het niet verstandig om de leiders van Hamas buiten Gaza steviger aan te pakken en hier landen toe op te roepen?
De onderhandelaars van Hamas verblijven grotendeels buiten de Gazastrook. Het kabinet blijft druk zetten op zowel Israël als Hamas om zo snel mogelijk tot een staakt-het-vuren te komen. Nederland blijft inzetten op het opvoeren van de druk op Hamas. Zo is Nederland voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad, waarbij helaas nog één EU-lidstaat dwarsligt.
Kan het kabinet deze vragen individueel beantwoorden en uiterlijk op 28 juli 2025?
Er is getracht te voldoen aan een zo spoedig mogelijke en separate beantwoording.