Bent u bekend met de brief van verschillende banken aan de mensen die te maken hebben met de gevolgen van FATCA (Foreign Account Tax Compliance Act), waarbij aangekondigd wordt dat als de TIN of CLN niet wordt opgestuurd de bankrekening(en) worden geblokkeerd of beëindigd?
Ik ben bekend met het feit dat banken brieven met een steeds indringender toon aan hun rekeninghouders sturen over FATCA. In deze brieven vragen zij hun rekeninghouders die kwalificeren als US Person om extra gegevens – zoals hun Amerikaanse burgerservicenummer (US TIN of SSN) – aan te leveren. Banken hebben immers de verplichting om gegevens te verzamelen over alle US Persons die een rekening bij deze bank aanhouden. De IRS stelt op zijn website expliciet dat indien een US Person het US TIN niet verstrekt, dit ertoe kan leiden dat de (niet-Amerikaanse) bank niet langer bankdiensten kan verlenen.1
De banken zitten in een spagaat. Enerzijds kunnen zij getroffen worden door sancties van de VS als zij niet aan hun (Amerikaanse) verplichtingen voldoen. Zij hebben daarom de laatste jaren veel moeite gedaan om de US Persons in hun klantenkring te wijzen op hun Amerikaanse verplichtingen. Ze hebben daar verschillende brieven aan gewijd richting deze groep. Met ingang van 1 januari 2020 komt een eind aan de Amerikaanse overgangsregeling die inhoudt dat de banken een geboortedatum in plaats van een Social Security Number (SSN) mogen aanleveren van hun rekeninghouders die kwalificeren als US Person. De VS hebben dan US Persons vijf jaar de tijd gegeven om een SSN aan te vragen.
Anderzijds moeten banken voldoen aan Nederlandse regelgeving (op grond van een geïmplementeerde Europese richtlijn) op het gebied van basisbetaalrekeningen. Op grond hiervan zijn banken in Nederland – kort samengevat – verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden, tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is. Een basisbetaalrekening is – kort gezegd – een betaalrekening waarbij geen debetstand mogelijk is. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN vormt voor de toepassing van deze wetgeving geen weigeringsgrond en kan daarmee geen aanleiding zijn om een basisbetaalrekening te weigeren of op te zeggen (zie ook het antwoord op vraag 6, 11 en 12). Ik wil benadrukken dat de gegevens van Amerikaanse rekeninghouders – ook degenen die geen US TIN/SSN hebben aangeleverd bij hun bank – door de banken bij de Nederlandse Belastingdienst worden gerapporteerd en vervolgens worden verstrekt aan de VS. Amerikaanse onderdanen die in Nederland wonen zijn op basis van Amerikaanse nationale wetgeving aangifte- en belastingplichtig in de VS. Voor het voldoen aan hun Amerikaanse (fiscale) verplichtingen is een US TIN/SSN vereist.
Kunt u, in het verlengde van de op 8 maart 2018 beantwoorde Kamervragen over de omvang van de groep die te maken heeft met de gevolgen van FATCA, aangeven of u inmiddels kan bevestigen dat het om ongeveer 40.000 mensen in Nederland gaat die de Nederlandse en Amerikaanse nationaliteit hebben?1
Dat kan ik niet bevestigen. Wel kan ik u de volgende informatie verstrekken. Met betrekking tot FATCA wordt door Nederlandse banken over 48.000 rekeningen van natuurlijke personen gerapporteerd aan de VS (cijfers 2018). Van deze rekeningen is voor 60% van de gevallen een US TIN/SSN voorhanden en voor 40% niet. Dit aantal is echter niet gelijk aan het aantal mensen in Nederland dat zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit heeft. Dat heeft de volgende oorzaken:
De NVB heeft mij geïnformeerd dat de banken de systemen recent hebben doorzocht op te rapporteren rekeningen van personen die worden aangemerkt als US Person op basis van hun Amerikaanse geboorteplaats, een adres in Nederland hebben en waarbij er geen geldig US TIN/SSN is. Hierbij gaat het naar schatting van de NVB om rekeningen van bijna 1.000 personen. In deze groep zitten geen andere rekeningen waarover ook gerapporteerd moet worden, bijvoorbeeld personen die zelf – middels een self certification formulier – verklaren US Person te zijn, Amerikaanse expats, of omdat een van de ouders de Amerikaanse nationaliteit heeft. Momenteel wordt nog nader onderzoek gedaan naar de totale populatie US Persons waarvan nog geen US TIN/SSN voorhanden is.
Klopt het dat je de Amerikaanse nationaliteit automatisch krijgt als je geboren bent in Amerika (ook al ben je er met je ouders op vakantie)?
Ja dat klopt. Tijdens de behandeling van het FATCA Verdrag in uw Kamer is aangegeven onder welke omstandigheden iemand het Amerikaans staatsburgerschap verkrijgt.3
Klopt het dat de Amerikaanse nationaliteit pas bij het bereiken van de leeftijd van achtien jaar kan worden opgezegd, dat dit 2.350 dollar kost en dat opzegging alleen kan als betrokkene geen belastingachterstand heeft?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat ook de mensen met een geldige «greencard» (verblijfsvergunning) geraakt worden door FATCA, omdat zij in Amerika belastingplichtig zijn? Kunt u bevestigen dat dit een groep is van ongeveer 100.000 mensen?
Ja, ook greencard houders kunnen belastingplichtig zijn in de VS. Een greencard kan ongeldig worden bij verblijf buiten de VS langer dan 1 jaar. De situatie dat men in Nederland woont en belasting moet betalen in de VS omdat men een greencard heeft, zal zich dus niet vaak voordoen. Of er 100.000 greencard houders in Nederland zijn kan ik niet bevestigen.
Is een bank verplicht om iedere inwoner van Nederland een betaalrekening te verstrekken? Zo ja, waar is deze plicht voor banken en/of het recht voor inwoners vastgelegd (zowel nationaal als Europees)? Klopt het dat regelgeving van buiten de Europese Unie deze plicht of het recht kan overrulen? Wat vindt u van deze situatie?
In de eerste plaats is het in beginsel aan banken om te bepalen welke klantengroepen zij willen bedienen en dus met welke klanten zij een relatie willen aangaan. In dat kader mogen banken zelf bepalen of zij een betaalrekening met een bepaalde rekeninghouder al dan niet willen voortzetten, mits banken zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving.
In 2016 zijn bepalingen over de toegang tot een basisbetaalrekeningen opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit betreft implementatie van regels uit de Richtlijn betaalrekeningen (PAD). Op grond hiervan zijn banken in Nederland – kort samengevat – verplicht om op aanvraag een basisbetaalrekening te openen, tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is. Deze weigeringsgronden worden expliciet – en limitatief – genoemd in de Wft.
Een bank weigert bijvoorbeeld een verzoek om een basisbetaalrekening te openen indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) gestelde eisen.7 Ook een bestaande rekening kan worden opgezegd als niet wordt voldaan aan de eisen uit de Wwft. Een voorbeeld hiervan is als er sprake is van een (hoog) risico op witwassen en/of belastingontduiking. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN zal op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een hoog risico vormt in de zin van de Wwft, op grond waarvan een basisbetaalrekening zou moeten worden geweigerd of een bestaande betaalrekening zou moeten worden beëindigd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Hierbij moet een bank in een individueel geval aantonen dat er sprake is van opzettelijk witwassen en/of belastingontduiking. Gelet hierop zijn banken op grond van de Wft verplicht om – op aanvraag – een basisbetaalrekening te openen voor een US Person die niet beschikt over een US TIN/SSN, als geen sprake is van een weigeringsgrond.
Indien het huidige overgangsrecht niet wordt verlengd8, kan de IRS banken die niet van iedere Amerikaanse rekeninghouder een US TIN/SSN rapporteren niet compliant verklaren. Deze situatie is niet uniek voor Nederland; in elke lidstaat doet deze situatie zich voor. Er is echter een lange weg te gaan voordat de IRS een Nederlandse bank definitief als significant niet compliant zal aanmerken. Hiervoor moet sprake zijn van significante tekortkomingen van de Nederlandse bank. Ook krijgt een Nederlandse bank op grond van de FATCA IGA een periode van 18 maanden om eventuele tekortkomingen te herstellen.
Ik acht het – zeker in dit stadium – niet voor de hand liggen dat een Nederlandse bank als «significant niet compliant» wordt verklaard. Nederlandse banken rapporteren bij 60% van hun Amerikaanse bankrekeningen een Amerikaanse US TIN/SSN en leveren forse inspanningen om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit FATCA en de IGA (zie ook antwoord op vraag 10).
Wat vindt u van het schrijven van banken dat rekeningnummers geblokkeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat er gebeurt als een bankrekeningnummer voor een inwoner geblokkeerd wordt? Op welke manier kan deze persoon bijvoorbeeld een salaris ontvangen of de betaling aan de Nederlandse Belastingdienst voldoen?
De Nederlandse Vereniging van Banken («NVB») heeft mij geïnformeerd dat bij een algehele blokkade van een rekening (een blokkade voor af- en bijschrijvingen) deze rekening niet meer kan worden gebruikt door een klant. Inkomsten en uitgaven zijn dus niet mogelijk via deze rekening. Een blokkade kan ook slechts voor afschrijvingen van de rekening gelden. In dat geval kan de klant geen betalingen meer verrichten, maar kunnen er nog wel bijschrijvingen plaatsvinden.
Wat vindt u van de situatie dat steeds meer banken geen zogenoemde US persons (zowel de groep Nederlanders met een dubbele nationaliteit als de greencardhouders) als klant willen of kunnen hebben? Bent u bekend met de situatie dat mensen gevraagd worden naar hun status en dat, indien sprake blijkt te zijn van een US person, deze persoon als klant geweigerd? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen spaarproducten en beleggingsproducten?
In de eerste plaats is het in beginsel aan banken om te bepalen welke klantengroepen zij willen bedienen en dus met welke klanten zij een relatie willen aangaan. In dat kader mogen banken zelf bepalen of zij een betaalrekening met een bepaalde rekeninghouder al dan niet willen voortzetten, mits banken zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Als US Persons beschikken over een SSN of de aanvraag daarvan kunnen aantonen, zullen de banken de bank- en spaarrekeningen niet sluiten. Als een US Person niet beschikt over een US TIN/SSN is, kan dat voor een bank een aanleiding om dienstverlening te weigeren of beëindigen. Een bank zal zich daarbij wel altijd moeten houden aan de regels omtrent de basisbetaalrekening (zie antwoord op vraag 6 en4. Dat is anders als het gaat om beleggingsproducten. Daarvoor gelden de regels rondom basisbetaalrekeningen niet. Er gelden echter ook strikte (Amerikaanse) regels voor het aanbieden van beleggingsproducten aan US Persons. Dat laatste is echter niet het gevolg van FATCA-wetgeving, maar veelal van niet-fiscale regelgeving zoals de Dodd Frank Act. De uitvoering van effectendiensten aan US Persons is op grond van Amerikaanse effectenwetgeving alleen toegestaan met een registratie als broker/dealer of investment adviseur bij de Securities Exchange Commission (SEC), de Amerikaanse toezichthouder voor effectentransacties. Alleen als een bank daar als zodanig is geregistreerd is het toegestaan om beleggingsdiensten aan te bieden aan US Persons buiten de VS.5
Wat is er veranderd tussen 14 december 2017, toen u in de beantwoording van Kamervragen schreef dat een financiële instelling geen sancties hoeft te vrezen, indien voldaan wordt aan de verplichtingen die volgen uit de FATCA en de Inter Governmental Agreement (IGA) tussen Nederland en de VS, en het huidige moment, waarop steeds meer banken overgaan tot het blokkeren van bankrekeningen? Welke stappen gaat u ondernemen richting de banken?2
Een financiële instelling hoeft nog steeds geen sancties te vrezen indien voldaan wordt aan de verplichtingen die volgen uit FATCA en de IGA tussen Nederland en de VS. Een van de verplichtingen is het verstrekken van de US TIN/SSN’s van de US Persons door banken. Wat wel is veranderd, is dat de overgangsregeling, bedoeld om tijdig een SSN te kunnen verkrijgen, aflopend is. Deze overgangsregeling is in september 2017 door de VS verlengd en eindigt op 31 december 2019. Het aflopen van de regeling heeft tot gevolg dat banken hun klanten die US Person zijn nogmaals aanmanen een SSN te verkrijgen.
Naar de letter van de (Amerikaanse) wetgeving zouden banken die niet van alle Amerikaanse rekeninghouders de US TIN/SSN hebben gerapporteerd in de toekomst als niet compliant kunnen worden aangemerkt. Dit geldt niet alleen voor Nederlandse banken, maar ook voor alle andere niet-Amerikaanse banken.
Het ministerie heeft richting de NVB aangegeven dat de problemen die Nederlandse banken ervaren met het verzamelen van de benodigde US TIN/SSN gegevens niet fundamenteel zal verschillen van andere niet-Amerikaanse banken. Daarop heeft de NVB aangegeven dat het met name de visie van de Amerikaanse bevoegde autoriteit belangrijk vindt wanneer een bank als «(significant) niet compliant» wordt aangemerkt. Op basis van FATCA en de IGA is het immers uiteindelijk aan de Amerikaanse bevoegde autoriteit om aan de hand van de aangeleverde gegevens vast te stellen of en in welke situatie bij een niet-Amerikaanse bank sprake is van «significant non-compliance». Binnen dit kader ondersteun ik dan ook de brief die de NVB samen met de andere Europese banken in februari 2019 aan de Amerikaanse autoriteiten heeft gestuurd over het mogelijk verlengen en/of uitbreiden van het huidige overgangsrecht.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor mensen als zij geen rekeningnummer hebben? Kunt u ingaan op alle verschillende rekeningen die er zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Kunnen banken aangesproken worden op de zorgplicht? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en vindt u dit een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ermee bekend dat Nederlandse banken uit angst voor sancties alleen zaken willen doen met andere banken op de zogenoemde witte lijst, die dus ook geen klanten hebben met de Amerikaanse nationaliteit?
Ik ga ervan uit dat met de «witte lijst» de banken worden bedoeld die kwalificeren als deelnemende bank (Participating FI) op grond van FATCA. Volgens het FATCA-raamwerk dienen banken die willen kwalificeren als Participating FI zich te registreren op de website van de Amerikaanse belastingdienst.9 Ik heb de NVB gevraagd hoe onder hun leden wordt omgegaan met de toepassing van deze lijst.
De NVB geeft aan dat met de registratie als Participating FI de bank aangeeft dat zij de voorschriften met betrekking tot FATCA toepast en zich ertoe verbindt om Amerikaanse rekeninghouders te rapporteren. Registratie op deze lijst betekent dat andere banken kunnen zien dat hun bancaire tegenpartij een Participating FI is, zodat er geen verplichtingen zijn om Amerikaanse boetebelasting op bepaalde betalingen in te houden. Als een bank niet op de lijst staat, betekent dit dat deze ervoor heeft gekozen om niet te voldoen aan FATCA of dat deze bank is gesanctioneerd door de Amerikaanse belastingdienst en vervolgens van de lijst is verwijderd. Als een bank is gesanctioneerd en van de lijst is verwijderd, kunnen tegenpartijen overwegen om niet langer zaken te doen met dergelijke gesanctioneerde banken als dit niet past binnen hun beleid inzake fiscale integriteit.
Het is in deze context dus niet relevant of de betreffende bank wel of geen klanten heeft met de Amerikaanse nationaliteit.
Klopt het dat een Nederlander met de Amerikaanse nationaliteit alleen door de Internal Revenue Service (IRS) gecontroleerd wordt wanneer hij meer dan 50.000 dollar aan spaargeld heeft?
Nee, dat klopt niet. Wel is het zo dat de banken de mogelijkheid hebben om een drempel te hanteren van 50.000 dollar op een rekening op de peildatum (31 december). Onder deze drempel hoeven zij de rekening van een natuurlijk persoon dan niet te rapporteren. Indien men boven dat bedrag uitkomt moet er alsnog gerapporteerd worden.
Wat vindt u van de situatie dat klanten bij wie blijkt dat zij een US person zijn bijvoorbeeld de beleggingshypotheekrekening kan worden opgezegd? Acht u het rechtvaardig dat sommige hypotheekvormen, namelijk die met een beleggingscomponent, niet voor alle Nederlanders toegankelijk zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 9 mogen beleggingsproducten niet aangeboden worden aan US Persons door een bank die niet geregistreerd is bij de SEC. Dit is dus niet het gevolg van FATCA wetgeving. Het niet toegankelijk zijn van deze producten voor Nederlanders die tevens US Person zijn, is dus het gevolg van Amerikaanse wetgeving ten aanzien van beleggingsproducten. Voor beleggingshypotheken geldt geen vergelijkbare regeling als die omtrent «basisbetaalrekeningen» zoals beschreven in antwoord op vraag 6 en 12.
Bent u bekend met de situatie dat van de 40.000 mensen die de Nederlandse en Amerikaanse nationaliteit hebben de helft nog geen zogeheten social security number heeft? Kunt u aangeven of het mogelijk is dat deze mensen nog voor het einde van het jaar een social security number kunnen ontvangen? Zo nee, wat gaat u doen aan deze situatie waarbij dus 20.000 mensen de kans lopen dat zij zonder een bankrekeningnummer komen te zitten?
Op dit moment wordt van 60% van de in beeld zijnde bankrekeningen voor FATCA een US TIN/SSN gerapporteerd. Indien Amerikaanse onderdanen nog geen nummer hebben, verwacht ik dat in de meeste gevallen waarin een juiste en complete aanvraag nu wordt ingediend voor het einde van het jaar een US TIN/SSN kan worden afgegeven.
Mogelijk hebben de meeste US Persons die nog niet over een US TIN/SSN beschikken, inmiddels een SSN aangevraagd. Zij hebben immers de eerste brieven hierover van hun bank in 2015 ontvangen. Er is contact met de VS autoriteiten over de procedure van de SSN-aanvraag en de daaraan gerelateerde gewijzigde bereikbaarheid van het VS consulaat in Nederland. De in de vragen naar voren gedragen punten zijn daarbij ook (nogmaals) overgebracht. Tevens probeer ik langs verschillende wegen te bewerkstelligen dat banken kunnen volstaan met het rapporteren van een geboortedatum in plaats van een SSN. Dat zou het permanent maken van de overgangsregeling betekenen. Ik kan dat niet alleen, daarom breng ik het onderwerp ook onder de aandacht van mijn collega’s in de andere EU-lidstaten.
Is er een alternatief voor deze mensen? Zo ja, welk alternatief en hoe ziet de procedure eruit om voor een alternatief in aanmerking te komen? Welke bank(en) gaan deze procedure en dit alternatief uitvoeren? Zo nee, wat betekent dit voor deze mensen?
Er is nog geen alternatief voor de aanvraag van een SSN. Afstand doen van je Amerikaanse nationaliteit is slechts een optie als men al over een SSN beschikt. Bovendien moet dan nog over de vijf voorgaande jaren belastingaangifte gedaan worden.
Bent u ermee bekend dat, om een social security number aan te vragen, mensen een geboortebewijs moeten opvragen, dat bij het aanvragen van je geboortebewijs een social security number gevraagd wordt, en dat de doorlooptijd zes tot negen maanden bedraagt? Bent u ermee bekend dat bij het aanvragen van een geboortebewijs aangetoond moet worden dat de betreffende persoon in Nederland heeft gewoond? Weet u dat deze bewijzen afgegeven dienen te worden bij het consulaat? Bent u het ermee eens dat het voor de mensen die nog moeten starten met het aanvragen van het social security number bijna onmogelijk is om nog tijdig over dit nummer te beschikken? Wat gaat u voor deze mensen doen?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bekend met de gewijzigde procedure van het consulaat waarbij mensen vanaf 1 januari 2019 maar één uur per maand (inloop, dus niet op afspraak) terecht kunnen op het consulaat voor deze procedure? Bent u bereid om met het consulaat het gesprek aan te gaan en te pleiten voor een betere en snellere bereikbaarheid van de dienstverlening?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u – in aanvulling op uw beantwoording tijdens het debat op 6 februari 2019 over de goedkeuring van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving – nader ingaan op de IGA tussen Nederland en de Verenigde Staten? Wat is daarin exact geregeld dat raakt aan FATCA en de medewerking van Nederland aan de uitvoering daarvan, hoe wordt hieraan uitvoering gegeven en welke mogelijkheden zouden er eventueel zijn om zowel door andere vormgeving of uitvoering van de IGA de gevolgen voor Nederlanders die worden geraakt door FATCA te beperken?
De IGA is het op 18 december 2013 tot stand gekomen Verdrag tussen Nederland en de VS tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA. De goedkeuring van dit verdrag is voorgelegd aan beide Kamers en grondig besproken.10 Andere Europese landen hebben gelijksoortige IGA’s gesloten met de VS
In de IGA is afgesproken dat informatie wordt uitgewisseld over personen die in het andere land belastingplichtig is. Nederland ontvangt dus bankinformatie van de VS over personen die belastingplichtig zijn in Nederland (in de regel: inwoner zijn van Nederland). Nederland stuurt bankinformatie aan de VS over personen die belastingplichtig zijn in de VS (in de regel: inwoners van de VS en onderdanen van de VS).
Op grond van het Amerikaanse belastingsysteem moet elke inwoner van de VS (ongeacht de nationaliteit) en elke Amerikaanse staatsburger (ongeacht zijn woonplaats) belastingaangifte doen in de VS. FATCA heeft tot doel informatie van Amerikaanse belastingplichtigen gerapporteerd te krijgen om vermogen en inkomen dat ten onrechte niet is aangegeven in de VS, in de Amerikaanse belastingheffing te kunnen betrekken. De bedoeling was belastingontwijkers op te sporen. De IGA en de FATCA leggen dus niet de verplichting op om aangifte te doen in de VS want die verplichting was er al. De IGA heeft met name druk gezet op de financiële instellingen om de informatie te verstrekken door de dreiging van pittige sancties als de banken niet meewerken, namelijk een 30% strafheffing over bepaalde inkomsten.
De wereldwijde belastingplicht van Amerikanen in combinatie met het feit dat je de Amerikaanse nationaliteit al verkrijgt als je geboren bent in de VS of als (een van) je ouders Amerikaan zijn (is), kan tot onverwachte gevolgen leiden. Iemand hoeft nooit in de VS geweest te zijn, of heeft er slechts als kind gewoond, en er later achter komen toch belastingaangifte te moeten doen in de VS.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen periode nog overleg is geweest met de Verenigde Staten? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken?
Vanuit het ministerie is aandacht gevraagd bij de Amerikaanse ambassade voor de wijzigingen in de openingstijden rondom de US TIN/SSN aanvraagprocedure vlak nadat de eerste signalen daarover zijn opgevangen. Daarnaast zijn er diverse contactmomenten geweest met de Amerikaanse regering. Daarbij heeft een vertegenwoordiging van de Commissie de FATCA-problematiek en de toegang tot bancaire dienstverlening van «accidental Americans» bij het Amerikaanse Department of Treasury aan de orde gesteld. Vertegenwoordigers van de Commissie hebben de problematiek zowel op ambtelijk niveau als op politiek niveau aangekaart bij het Department of Treasury.
In navolging daarop heeft de Nederlandse ambassade ook contact opgenomen het Department of Treasury om verschillende oplossingen – zowel binnen als buiten het fiscale domein – te bespreken. Hierbij is gesproken over aanpassingen in de SSN/TIN aanvraagprocedure, de procedure om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit en wijzigingen in de FATCA-regelgeving (zoals het permanent maken van de huidige overgangsregeling die eind 2019 afloopt). De Nederlandse ambassade in Washington blijft een aanjagende rol spelen om het gesprek in Washington op gang te houden. Ook zelf ben ik voornemens om naar de Verenigde Staten af te reizen om hierover in gesprek te gaan met de Amerikaanse regering.
Kunt deze vragen beantwoorden vóór het gesprek dat de commissie voor Financiën voert met de Amerikaanse Ambassadeur op 27 maart aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Hoge winst voor banken, extreem lage spaarrente: kan dat niet anders?’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoge winst voor banken, extreem lage spaarrente: kan dat niet anders?»?1
Ja.
Deelt u de mening van de banken dat spaargeld de banken «gewoon te veel geld» kost? Welke oorzaken liggen ten grondslag aan deze constatering?
Banken bieden hun klanten de mogelijkheid om (spaar)geld te stallen en/of leningen aan te gaan. Het in- en uitlenen van financiële middelen vormt voor veel banken een belangrijke inkomstenbron. Dit komt doordat banken gemiddeld genomen een hogere rente vragen voor het uitlenen van geld dan wordt betaald op het inlenen van geld. Daarom zou het beheren van spaargeld voor banken normaliter een winstgevende activiteit moeten zijn.
In het artikel waar het lid Bruins naar verwijst wordt gesproken over de depositorente indien geld wordt gestald bij de Europese Centrale Bank (ECB). Een bank kan gebruik maken van de depositofaciliteit van de ECB. De rente is sinds 2016 vastgesteld op -0,4%.2 Doordat de huidige depositorente negatief is, kost het banken geld als zij gebruik maken van deze faciliteit. Een bank zet een deposito die zij aantrekt normaliter niet op structurele basis één-op-één uit bij de depositofaciliteit van de ECB. Hoewel spaargeld de banken in sommige gevallen dus geld kan kosten, is het mijns inziens onjuist om in algemene zin te stellen dat spaargeld de banken «te veel geld kost».
Zijn banken niet erg van hun kerntaak afgedreven als het beheren van spaargeld van Nederlanders blijkbaar een ongewenste activiteit is? Wat zegt dit volgens u over het bankensysteem?
Zie ook het antwoord op de vorige vraag. Het in- en uitlenen van geld is de kerntaak van banken.3 Banken hebben daarmee een belangrijke functie in het faciliteren van de reële economie. Monetaire statistieken van DNB laten zien dat het totale uitstaande bedrag aan spaargeld van huishoudens de afgelopen jaren is toegenomen.4
Deelt u de mening dat het uitkeren van een hogere spaarrente voor een belangrijk deel zou bijdragen aan sterkere kapitaalbuffers, omdat veel mensen die rente op de spaarrekening zullen laten staan?
Spaarrekeningen tellen niet mee in de kapitaalbuffers voor banken. Hiertoe behoren: aandelenkapitaal, reserves en ingehouden winsten en gekwalificeerde schuldinstrumenten.5 Meer spaargeld leidt dus niet tot sterkere buffers.
Welk gedeelte van de omzet of de winst wordt bij de vier grootbanken gebruikt om de kapitaalbuffers te versterken? Zijn hierover afspraken gemaakt met de toezichthouder of uw ministerie? Zo niet, wat vindt u hierin redelijk en wenselijk?
Banken moeten te allen tijde aan de prudentiële eisen voldoen. Het is aan de toezichthouders om die eisen vast te stellen en daarop toe te zien. Binnen die kaders kunnen banken er voor kiezen om winsten in te houden of dividend uit te keren.6 Voldoen banken niet aan de buffereisen dan worden hun winsten in principe ingezet ter versterking van de kapitaalbuffers. Daarbij dienen banken te anticiperen op (verwachte) hogere eisen die in de toekomst gaan gelden.
Het gedeelte van de winst dat jaarlijks door de vier grootbanken wordt ingezet om kapitaalbuffers te versterken zal per jaar en per bank verschillen en is onder meer afhankelijk van de nettowinst, dividenduitkering en kapitaalvereisten. Banken rapporteren hierover in hun openbare jaarverslagen. Overigens is het inhouden van winst niet de enige mogelijkheid voor banken om de kapitaalbuffers te versterken. Zij kunnen er ook voor kiezen om instrumenten uit te geven die voldoen aan de daarvoor gestelde criteria.
Deelt u de mening dat de prijzen voor de klanten te hoog zijn (c.q. de rente te laag is), wanneer banken zoveel winst maken als ze nu doen?
In reactie op eerdere schriftelijke vragen van de Kamer heb ik geantwoord dat banken hun eigen rentes vaststellen en er daarbij naar streven om hun rentemarge (verschil tussen uitleen- en inleenrentes) op peil te houden.7 Als door dalende marktrentes de uitleenrentes van banken onder druk komen te staan, kunnen banken beslissen om de vergoeding op inleenrentes te verlagen. Banken hebben beperkte invloed op de bepaling van de marktrente, aangezien deze tot stand komt door een interactie tussen vraag en aanbod op de internationale geld- en kapitaalmarkten.
Als de winst van de grootbanken vooral uit andere activiteiten komt, het beheren van spaargeld blijkbaar commercieel oninteressant is en de spaarders bovendien nauwelijks voordeel hebben van het stallen van geld bij een bank, is de conclusie vanuit marktdenken dan niet dat het beheren van spaargeld een overheidstaak is geworden?
Zoals reeds in de beantwoording van vraag 3 is aangegeven, behoort het in- en uitlenen van financiële middelen tot de kerntaak van banken. Uit eerdere analyses blijkt dat banken hun rentemarge op peil hebben kunnen houden.8Het beheren van spaargeld is, zoals de marktontwikkelingen laten zien, ook in de lage renteomgeving commercieel interessant. Bovendien vormt consumentenspaargeld een relatief stabiele vorm van financiering voor banken. Binnenkort zal het kabinet zijn reactie geven op het rapport «Geld en schuld» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en op de initiatiefnota van het lid Alkaya, waarbij ook wordt ingegaan op de rol van de overheid in het geldstelsel.
Hoe beoordeelt u in het licht van het bovenstaande de analyse dat een hogere spaarrente meer zorgen en kosten met zich brengt en dat daarom de rente voor spaarders niet wordt verhoogd?
Zie het antwoord op vraag 6. De rente komt tot stand door een interactie tussen vraag en aanbod in de internationale geld- en kapitaalmarkten. De lage spaarrente is mijns inziens primair een gevolg van de huidige marktomstandigheden.
Hoe duidt u de uitspraken van de Rabobank-voorzitter «Als los van de marktrente de ene bank de spaarrente omhoog doet en de andere niet, krijg je enorme bewegingen tussen banken» en «Grote verschillen in rente zijn eigenlijk onverantwoord»? Wordt hier gezegd dat er eigenlijk geen vrije markt is, dat er gezamenlijke afspraken zijn en dat de consument vanwege kartelvorming eigenlijk duurder uit is dan wanneer er eerlijke concurrentie zou zijn?
Het kabinet hecht aan concurrentie en een divers bankenlandschap. Dat er geen groot verschil is tussen de rentes betekent niet dat er sprake is van gezamenlijke afspraken of kartelvorming. De context waarin de voornoemde uitspraken zijn gedaan ziet onder meer op de effecten van grote kapitaalbewegingen tussen banken op de financiële stabiliteit.
Hoe denkt de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over de keuze die bankconsumenten hebben om hun spaargeld te stallen? Hoe wordt gegarandeerd dat consumenten de laagste prijs of hoogste rente ontvangen?
Ook met de huidige lage spaarrente hebben consumenten een keuze waar het gaat om aanbieders van spaarproducten. Concurrentie leidt tot meer keuze en een beter aanbod. De ACM draagt hieraan bij door toezicht te houden op basis van de Mededingingswet en te handhaven bij overtredingen. Daarnaast publiceert de ACM studies waarin zij aanbevelingen doet aan (beleidsmakers in) de financiële sector om de marktwerking te stimuleren.9 Consumenten kunnen zelf ook bijdragen aan het vergroten van concurrentie tussen banken door het aanbod actief te vergelijken. Daarbij helpt het als overstapdrempels zoveel mogelijk worden weggenomen. De ACM heeft daarom gepleit voor het invoeren van Europese nummerportabiliteit.10 Ook ik hecht aan het makkelijk kunnen overstappen naar een andere bank met behoud van het rekeningnummer, aangezien dit de concurrentie op de betaalmarkt kan vergroten.11 Mijn inzet is om (vormen van) nummerportabiliteit gedegen te laten onderzoeken op Europees niveau in het kader van de evaluatie van de Richtlijn betaalrekeningen (Payment Accounts Directive, PAD) in de loop van 2019, en om de huidige overstapservice meer bekendheid te geven. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal worden bezien welke vervolgstappen mogelijk en wenselijk zijn.
De ACM verwacht verder dat de inwerkingtreding van PSD2, als onderdeel van de bredere Fintech ontwikkeling, bij zal dragen aan concurrentie in de bankensector. De ACM besteedt hier de komende tijd extra aandacht aan en zal waar nodig tot handhaving overgaan.12
Hoe verhoudt de boeterente van 0,4% die de Europese Centrale bank (ECB) heft over niet-doorgeleend spaargeld, zich met de eis dat banken hun kapitaalbuffers verhogen? Is dat niet in tegenstelling met elkaar?
De ECB is onafhankelijk en beslist zelf over de hoogte van de rentetarieven. Gezien de inflatiedoelstelling in de eurozone (beneden, maar dicht bij de 2%), heeft de ECB de afgelopen jaren besloten om de rentetarieven neerwaarts bij te stellen.13 De ECB hanteert momenteel een depositorente van – 0,4%. Een bank zet een deposito die zij aantrekt normaliter niet op structurele basis één-op-één uit bij de depositofaciliteit van de ECB. Anders zou de bank geen rentemarge weten te maken. In beginsel zullen banken daarom op zoek gaan naar rendabele uitzettingen, binnen de voor hun geldende prudentiële kaders. Daarmee dient de negatieve depositorente van de ECB als prikkel voor banken om rendabele uitzettingen te blijven zoeken en de transmissie van monetair beleid naar de reële economie te waarborgen. De kapitaalbuffers zijn de prudentiële kaders waarbinnen banken moeten opereren. Het is wat mij betreft aan banken zelf om activiteiten te ontplooien met een gezonde risico-rendement verhouding.
Vindt u dat de ECB daarmee nog steeds binnen zijn mandaat (prijsstabiliteit) handelt? Deelt u de mening dat de ECB met deze maatregel indruist tegen de Basel-afspraken?
De ECB is onafhankelijk en beslist zelf over de hoogte van de rentetarieven. De huidige depositorente stelt de ECB in staat om het mandaat van prijsstabiliteit uit te kunnen oefenen. Het druist dan ook niet in tegen de afspraken uit het Bazels Comité omdat de twee regels andere doelen dienen; monetaire transmissie en financiële stabiliteit.
Wilt u deze antwoorden een voor een beantwoorden?
Ja.
Het data-lek bij het ziekenhuis OLVG waardoor onbevoegde studenten medische dossiers hebben ingezien |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Patiëntdossiers in te zien door lek bij ziekenhuis OLVG»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bewuste artikel. Ik vind het zorgelijk als medische gegevens van patiënten in verkeerde handen vallen. Patiënten moeten te allen tijde kunnen vertrouwen op het veilig beschermen en delen van hun gegevens. Zorgaanbieders zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de informatieveiligheid van hun patiënten. Ze moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen en adequaat handelen wanneer een datalek zich voordoet.
Het OLVG heeft mij als volgt gemeld. Het OLVG heeft melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en er zijn maatregelen genomen. Men heeft mij ook gemeld dat de autorisatie van medewerkers tot de EPD-systemen verder is aangescherpt en dat privacy een nadrukkelijker plek in het inwerkprogramma voor werkstudenten en voor alle andere medewerkers binnen het OLVG krijgt. Het OLVG doet onderzoek naar de dossiers die onrechtmatig zijn ingezien door onbevoegde werkstudenten. Betrokken patiënten en de AP zullen over de resultaten van het onderzoek worden geïnformeerd.
Is al bekend hoeveel en welke dossiers het betreft en zijn de betreffende patiënten op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben onbevoegde werkstudenten nog steeds toegang of is het data-lek inmiddels waterdicht?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al een actieplan klaarliggen om deze en andere data-lekken in de zorgsector aan te pakken?
Zoals ik in de beantwoording op vragen 1, 2 en 3 heb aangegeven valt informatiebeveiliging in de eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Zorgaanbieders moeten zich reeds onder meer houden aan een aantal zorgbrede Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-normen) en de voorschriften van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). Datalekken of andere ICT-incidenten moeten worden gemeld bij de AP.
Gezien het belang van informatieveiligheid ondersteunt VWS de zorgsector hierbij in toenemende mate. Zoals ik in mijn Kamerbrief over «Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg» van 20 december 2018 jl. heb aangekondigd, wil ik toewerken naar wettelijke verplichting om onder andere veiligheidsbelemmeringen in elektronische gegevensuitwisseling in de zorg aan te pakken. Daarnaast is met ondersteuning van VWS het Computer
Emergency Response Team (Z-CERT) voor de zorgsector opgezet en in januari 2018 officieel gestart. Deze organisatie helpt aangesloten zorginstellingen bij monitoring, preventie en reparatie van ICT-incidenten. VWS ziet Z-CERT als het cybersecuritycentrum voor de zorg en draagt bij aan de doorontwikkeling ervan.
Ik vind dat alle zorginstellingen aangesloten zouden moeten zijn bij een organisatie als Z-CERT. Zoals toegezegd op de aangenomen motie Ellemeet2 onderzoek ik het verplichtstellen van de deelname van zorginstellingen aan Z-CERT zal tevens de publieke rol ten aanzien van informatieveiligheid in de zorg herijken. Ik zal uw Kamer hierover in de loop van dit jaar informeren.
Tot slot hebben zorgkoepels in samenwerking met VWS een Actieplan Verhoging bewustzijn informatiebeveiliging Patiëntengegevens opgesteld en hiermee de verhoging van bewustwording van informatiebeveiliging zelf opgepakt. Het Actieplan is uitgebreid en verbreed naar alle zorgbranches. Het actieplan wordt geleid door Brancheorganisaties Zorg (BoZ). Voor het zomerreces wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het actieplan.
Deelt u de mening dat we moeten stoppen met het delen van complete medische dossiers en dit moeten beperken tot een basisset waar de patiënt zelf de regie over voert? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat niet één basisset van gegevens die op zichzelf voldoet in alle uitwisselingen van informatie die in het kader van behandeling plaatsvinden. Elke overdracht en uitwisseling vereist een andere set gegevens die noodzakelijk is voor de (vervolg)behandeling van een patiënt.
Regie voor de patiënt omarm ik van harte. Ik vind het van groot belang dat patiënten weten waar hun gegevens zich bevinden en weten en mee kunnen bepalen wat ermee gebeurt. In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (de WGBO) is geregeld dat gegevens uit een medisch dossier alleen met toestemming van de patiënt aan anderen kunnen worden verstrekt. Uit de WGBO volgt echter ook een aantal uitzonderingen op deze regel. Zo is expliciete toestemming niet nodig voor het verstrekken van noodzakelijke inlichtingen aan degene die rechtstreeks betrokken is bij de behandelrelatie en degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener.
De berichtgeving over de Qatarese vestiging van NHL Stenden |
|
Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel getiteld «Op de vestiging in Qatar krijg je zo een Nederlands diploma»?1
Ja.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde feiten aangaande het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs, dat volgens het artikel sinds oktober 2018 loopt? Kunt u de Kamer hierover een toelichting geven?
Ja. De inspectie heeft in de zomer van 2018 aangekondigd een onderzoek te doen naar aanleiding van een in 2018 ontvangen signaal over het onderwijs dat wordt aangeboden door NHL Stenden in haar international campus Stenden Qatar. Naar verwachting wordt het onderzoek dit voorjaar afgerond. Indachtig de wettelijk vastgelegde zorgvuldigheidseisen (waaronder hoor en wederhoor) verwacht de inspectie dit onderzoek in juni te kunnen publiceren. Ik zeg u toe dit onderzoek naar uw Kamer te zullen sturen inclusief mijn reactie.
Deelt u de mening dat branche campuses een waardevol element kunnen zijn van onderwijsinternationalisering?
Het volledig verzorgen van Nederlandse opleidingen in het buitenland of het aanbieden van onderwijs in het buitenland in structurele samenwerking met een Nederlandse instelling kan de uitwisseling van studenten en docenten vergemakkelijken en biedt instellingen de mogelijkheid om internationale netwerken te versterken. Het kan de profilering van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland een impuls geven. Daarbij vind ik het van belang dat het aanbieden van onderwijs in het buitenland een bijdrage levert aan de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat het van belang is dat dit onderwijs van «Nederlandse kwaliteit» dient te zijn als dit door Nederlandse onderwijsinstellingen wordt aangeboden?
Ja. Ook wanneer het op basis van een structurele samenwerkingsrelatie in het buitenland aangeboden onderwijs op individuele basis vrijstellingen biedt voor een opleiding die leidt tot een Nederlands diploma. Hieraan zijn voorwaarden gesteld waar uw Kamer in 2012 over is geïnformeerd.2
Hoe garandeert u dat onderwijs in het buitenland aan Nederlandse onderwijsinstellingen van goede kwaliteit is?
Op verschillende manieren wordt gegarandeerd dat het onderwijs in het buitenland aan Nederlandse onderwijsinstellingen van goede kwaliteit is. Indien een Nederlandse instelling beoogt een buitenlandse nevenvestiging te openen van een Nederlandse opleiding, dus een situatie waarbij een Nederlandse instelling een opleiding volledig in het buitenland verzorgt, kan de Minister volgens de WHW daartoe toestemming verlenen onder de voorwaarde dat (verdragsrechtelijk) wordt geregeld dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) en de inspectie toegang hebben tot de desbetreffende nevenvestiging om hun taken uit te oefenen. Indien niet in de toegang van de NVAO en de inspectie tot de opleiding wordt voorzien, kan de opleiding in het buitenland niet worden verzorgd.
Wanneer het een structurele samenwerkingsrelatie betreft waarbij een deel van het onderwijs (tot maximaal 75%) in het buitenland wordt verzorgd en op basis waarvan in Nederland vrijstelling voor bepaalde vakken kan worden verkregen, geldt dat in Nederland de inspectie regulier toezicht houdt en de NVAO een reguliere opleidingsbeoordeling uitvoert bij de Nederlandse opleiding. Tijdens de accreditatieprocedure van de Nederlandse opleiding dient de NVAO in het bijzonder aandacht te schenken aan de werkwijze van de examencommissie. De examencommissie dient immers zorgvuldige besluiten te nemen met betrekking tot de eventuele vrijstellingen die worden verkregen voor het in het buitenland gevolgde onderwijs. Indien het inspectieonderzoek daar aanleiding toe geeft ga ik bezien of deze waarborgen afdoende zijn.
Bent u bekend met de manier waarop de kwaliteit van het onderwijs aan de buitenlandse vestigingen van NHL Stenden gedurende de afgelopen jaren is gecontroleerd? Kunt u de Kamer hierover berichten?
De inspectie in februari 2012 een aantal herstelafspraken gemaakt met het College van Bestuur van NHL Stenden. Naar het oordeel van de inspectie in mei 2014 is door de instelling voldoende tegemoet gekomen aan deze afspraken en is het onderzoek afgesloten.
De NVAO accrediteert de Nederlandse opleiding en heeft daarin ook aandacht voor de werkwijze van de examencommissie. De kwaliteit van het diploma wordt immers mede gegarandeerd doordat de examencommissie zorgvuldige beargumenteerde besluiten dient te nemen over elk afzonderlijk geval ten aanzien van vrijstellingen voor in het buitenland gevolgd onderwijs. De NVAO heeft de betreffende opleidingen van NHL Stenden in Nederland zoals te doen gebruikelijk in de afgelopen zes jaar beoordeeld.
Heeft u signalen ontvangen dat de kwaliteit van andere buitenlandse vestigingen van NHL Stenden en andere onderwijsinstellingen onder druk staat? Zo ja, kunt u de Kamer daarover berichten?
Er zijn geen signalen ontvangen over andere buitenlandse onderwijsactiviteiten van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat deze affaire laat zien dat de lessen van de eerdere Yantai-affaire onvoldoende zijn getrokken?
De RUG was voornemens volledige Nederlandse opleidingen te verzorgen aan een branch campus in het Chinese Yantai. Zij zou daarvoor bij de Minister van OCW een aanvraag hebben moeten indienen, op basis waarvan beoordeeld zou worden of aan alle in de wet vastgelegde voorwaarden werd voldaan. Door het College van Bestuur van de RUG is besloten een dergelijke aanvraag niet in te dienen omdat zij onvoldoende draagvlak zag bij de Universiteitsraad voor de aanvraag.
NHL Stenden biedt in haar international campus Stenden Qatar al enkele jaren een traject aan. Bij een dergelijk traject kan een deel van het onderwijs (tot maximaal 75%) in het buitenland worden verzorgd.
Het door Stenden aangeboden traject en het indertijd door de RUG voorgenomen traject zijn dus verschillend. Voor ik inga op de casus Stenden Qatar wil ik eerst het onderzoek van de inspectie afwachten.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat het aanzien van internationalisering wordt geschaad door dit soort affaires?
In de wet heb ik een groot aantal voorwaarden opgenomen waaraan een Nederlandse instelling moet voldoen voordat ik toestemming verleen voor het verzorgen van een volledige opleiding in het buitenland. Dat betreft onder meer voorwaarden ten aanzien van kwaliteitswaarborgen, financiële en bestuurlijke stabiliteit en beheersbaarheid, maar ook voorwaarden om de veiligheid en rechten van studenten en de academische vrijheid te borgen.
Voor het verzorgen van maximaal 75% van een opleiding in het buitenland in een structurele samenwerkingsrelatie met een Nederlandse instelling zijn ook voorwaarden verbonden. De in een beleidsnotitie opgenomen voorwaarden zijn in 2012 (opnieuw) gestuurd aan alle instellingen voor hoger onderwijs.3 Uitgangspunt is dat de student in Nederland vrijstelling kan ontvangen voor het in het buitenland gevolgde onderwijs. De kwaliteit van het diploma wordt gegarandeerd doordat de examencommissie zorgvuldige beargumenteerde besluiten dient te nemen over elk afzonderlijk geval ten aanzien van deze vrijstellingen.
Het is aan de Nederlandse instelling de kwaliteit van het buitenlandse onderwijs te onderzoeken en blijvend verantwoordelijkheid te nemen voor deze kwaliteit. Indien het inspectieonderzoek daar aanleiding toe geeft zal ik zo nodig overgaan tot verheldering of aanscherping van deze regels.
Deelt u de mening dat fraude en omkoping die leiden tot een Nederlands diploma absoluut ontoelaatbaar zijn?
De waarde van het Nederlands diploma staat voor mij voorop. Als de diplomakwaliteit in het geding is, zijn maatregelen nodig. Daarom is het ook van belang dat de inspectie bij signalen die hierop wijzen, zorgvuldig onderzoek kan uitvoeren. Zoals eerder aangegeven moet blijken uit dit onderzoek of in het onderhavige geval daadwerkelijk de waarborgen voor het eindniveau en het verlenen van een diploma in het geding zijn.
Bent u bereid om buitenlandse vestigingen van Nederlandse onderwijsinstellingen per direct te sluiten, indien blijkt dat het onderwijs van onvoldoende kwaliteit is en/of als corruptie en fraude een rol blijken te spelen bij het verkrijgen van examenresultaten en diploma’s?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat Rotterdam The Hague Airport alle vogels op de luchthaven wil en mag doden |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Toestemming om alle vogels op luchthaven Rotterdam te mogen doden gaat veel te ver», «Natuurorganisaties dienen bezwaar in tegen ontheffing doden vogels op vliegveld», «Natuurorganisaties maken bezwaar tegen doden vogels Rotterdam Airport» en «Vogels op luchthaven Rotterdam vogelvrij verklaard»?1 2 3 4
Ja.
Klopt het dat de verleende ontheffing het mogelijk maakt om «alle van nature in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden»?5 6
De primaire verantwoordelijkheid voor het verlenen van ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming is bij de provincies belegd. Ik ga ervan uit dat de provincie een goede afweging maakt bij het verlenen van ontheffingen. Daarnaast is een ontheffingsprocedure met voldoende waarborgen omkleed. Zo kan er bezwaar tegen worden gemaakt of beroep worden aangetekend bij de Bestuursrechter.
In het onderhavige geval is er bezwaar aangetekend tegen het verlenen van deze ontheffing. Tegen deze achtergrond is het niet gepast voor het kabinet om over deze zaak een oordeel te geven.
Klopt het dat van al deze soorte n ook de nesten, rustplaatsen en eieren vernield of weggenomen mogen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de ontheffing verder gaat dan strikt noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de effectiviteit van de ontheffing onduidelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Rotterdam The Hague Airport zich momenteel niet maximaal inspant om diervriendelijke maatregelen te nemen die bijdragen aan het verminderen van het risico op vogelaanvaringen? Zo nee, waaruit blijkt dat de luchthaven zich maximaal inspant om diervriendelijke maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de ontheffing in strijd is met de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Voornes Duin, onder andere vanwege het doden van lepelaars? Zo nee, op welke wijze helpt de ontheffing bij het bereiken van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Voornes Duin?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er niet getoetst is op deze schending van het Natura 2000-gebied Voornes Duin? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de ontheffing alleen daarom al zou moeten worden ingetrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de natuurorganisaties terecht bezwaar hebben gemaakt tegen de ontheffing om alle vogels op Rotterdam The Hague Airport te doden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de provincie Zuid-Holland aan te moedigen om deze ontheffing in te trekken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inzet om de Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland, Natuur- en Vogelwacht Biesbosch, KNNV afdeling Delfland, gewest KNNV Zuid-Holland, Vereniging voor Natuur- en Milieubescherming Pijnacker, Natuur- en Vogelwacht Rotta te steunen in hun strijd tegen het massaal doden van vogels?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het doden van vogels ten faveure van pretvluchten symbolisch is voor hoe ver we als mens zijn afgedreven van de natuur? Zo nee, waarom niet?
De vogelaanvaringspreventie op een luchthaven is een continu proces met als uitgangspunt dat de veiligheid van alle vluchten wordt geborgd. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen het type vlucht (lijnvlucht, chartervlucht of vrachtvlucht).
Cijfers over het populatiebeheer van beschermde soorten in het algemeen (ten behoeve van de bescherming van de vliegveiligheid, de volksgezondheid, flora en fauna en landbouwgewassen) zijn openbaar. Deze cijfers worden gepubliceerd in de jaarverslagen van de faunabeheereenheden.
Voor de borging van de luchtvaartveiligheid kan het nodig zijn om vogels te doden. Deze maatregel wordt echter alleen ingezet als andere maatregelen onvoldoende effectief werken.
Erkent u dat luchthavens meer nadrukkelijk zouden kunnen communiceren over het aantal dieren dat zij laten doden in naam van het vliegveld, bijvoorbeeld via informatieborden op het vliegveld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat er bij de online en fysieke verkooppunten van vliegtickets meer informatie zou kunnen worden verschaft over het aantal dieren dat wordt gedood in naam van de vliegvelden waarop wordt gevlogen, bijvoorbeeld bij het betaalscherm, zodat de reiziger zich beter bewust wordt van de impact op de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om de Nederlandse vliegvelden en online en fysieke verkooppunten aan te moedigen om meer nadrukkelijk te communiceren over het aantal dieren dat wordt gedood in naam van de vliegvelden waarop wordt gevlogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Nederlands diploma te koop op Hogeschool in Qatar’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlands diploma te koop op Hogeschool in Qatar»?1
Ja.
In hoeverre was u op basis van de onderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs de afgelopen jaren op de hoogte van de misstanden die in het artikel worden beschreven?
Van de herstelafspraken tussen NHL Stenden en de inspectie in de periode februari 2012 tot mei 2014 was het Ministerie van OCW op de hoogte. De inspectie heeft op basis van een signaal in 2018 een verkenning gedaan en is vervolgens gestart met het thans lopende onderzoek. Het is aan de inspectie om eventueel nadien binnengekomen signalen mee te nemen in dit onderzoek. In de periode voor het signaal in 2018 waren bij mij noch bij de inspectie signalen bekend van onregelmatigheden.
Kunt u aangeven op welke wijze het verscherpt toezicht na 2012 gestalte heeft gekregen? Hoeveel meldingen heeft de Inspectie van het Onderwijs na 2012 over de buitenlandse opleidingen van dit bevoegd gezag ontvangen en hoe is daarop gereageerd?
Zoals ik in antwoord op Kamervragen van het lid Futselaar heb aangegeven heeft de inspectie in februari 2012 een aantal herstelafspraken gemaakt met het College van Bestuur van NHL Stenden. Naar het oordeel van de inspectie in mei 2014 is door de instelling voldoende tegemoet gekomen aan deze afspraken en is het onderzoek afgesloten.
De inspectie heeft aangegeven dat ze sinds mei 2014 geen nieuwe meldingen heeft ontvangen over de buitenlandse opleidingen van NHL Stenden, tot het signaal in 2018 dat aanleiding was voor het nu lopende inspectieonderzoek.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs onderzoek ingesteld naar aanleiding van het besluit van het bevoegd gezag om het onderwijsaanbod in Qatar uit te breiden ondanks de zorgen die bekend waren over het aanbod in het buitenland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is naar aanleiding daarvan gedaan?
Dit artikel heeft ook bij mij geleid tot zorgen. Ik wil het rapport van de inspectie afwachten en op basis daarvan beoordelen of er reden is om maatregelen te treffen.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen ten einde te waarborgen dat aan de huidige studenten geen diploma’s worden verstrekt die niet voldoen aan de wettelijke normen? Op welke wijze gaat u om met diploma’s die in de afgelopen jaren zijn verstrekt en de bekostiging die het bevoegd gezag hiervoor heeft ontvangen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat je op de vestiging in Qatar zo een Nederlands diploma krijgt |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Op de vestiging in Qatar krijg je zo een Nederlands diploma»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. De signalen hebben ook bij mij geleid tot zorgen. Zoals ook in het aangehaalde bericht is vermeld heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een in 2018 ontvangen signaal over het door NHL Stenden2 in haar international campus Stenden Qatar aangeboden onderwijs. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af voordat ik inhoudelijk reageer op de casus.
Is het waar dat buitenlandse studenten ten onrechte een Nederlands diploma hebben ontvangen op NHL Stenden in Qatar? Zo ja, hoe kan dit?
In het onderzoek van de inspectie komen de waarborgen voor het eindniveau en het verlenen van een Nederlands diploma aan buitenlandse studenten die onderwijs aan de international campus Stenden Qatar hebben gevolgd uitdrukkelijk aan bod. Ik vind het van belang dat de inspectie dit onderzoek zorgvuldig uit kan voeren. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af alvorens ik inhoudelijk inga op deze casus.
Op welke wijze is Stenden na 2011 door de inspectie extra in de gaten gehouden nadat bleek dat de hogeschool inhoud, begeleiding en beoordeling van het praktijkgedeelte en de afstudeerprocedures in het buitenland slecht had geregeld?
De inspectie heeft in februari 2012 een aantal herstelafspraken gemaakt met het College van Bestuur van NHL Stenden. Deze afspraken waren gericht op de beëindiging van door de inspectie geconstateerde onregelmatigheden. De inspectie heeft gecontroleerd of hogeschool Stenden deze herstelacties ook uitvoerde.
De inspectie heeft in mei 2014 de periode van verscherpt toezicht afgesloten. Gelet op de informatie van NHL Stenden zag de inspectie op dat moment geen reden tot vervolgonderzoek.
Is het waar dat cijfers handmatig worden bijgehouden, tentamens en opdrachten niet gearchiveerd worden en studenten met slechte prestaties zomaar worden doorgelaten naar het derde of vierde jaar? Zo ja, hoe kan dit?
Zie antwoord op vraag 2.
Op welke wijze controleert de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie en de inspectie of de kwaliteit van het onderwijs is gewaarborgd op buitenlandse vestigingen van onderwijsinstellingen?
Indien een Nederlandse instelling beoogt een buitenlandse nevenvestiging te openen van een Nederlandse opleiding, dus een situatie waarbij een Nederlandse instelling een opleiding volledig in het buitenland verzorgt, kan de Minister volgens de WHW daartoe toestemming verlenen onder de voorwaarde dat (verdragsrechtelijk) wordt geregeld dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) en de inspectie toegang hebben tot de desbetreffende nevenvestiging om hun taken uit te oefenen. Indien niet in de toegang van de NVAO en de inspectie tot de opleiding wordt voorzien, kan de opleiding in het buitenland niet worden verzorgd.
Wanneer het een structurele samenwerkingsrelatie betreft waarbij een deel van het onderwijs (tot maximaal 75%) in het buitenland wordt verzorgd en op basis waarvan in Nederland vrijstelling voor bepaalde vakken kan worden verkregen, geldt dat in Nederland de inspectie regulier toezicht houdt en de NVAO een reguliere opleidingsbeoordeling uitvoert bij de Nederlandse opleiding. Tijdens de accreditatieprocedure van de Nederlandse opleiding dient de NVAO in het bijzonder aandacht te schenken aan de werkwijze van de examencommissie. De examencommissie dient immers zorgvuldige besluiten te nemen met betrekking tot de eventuele vrijstellingen die worden verkregen voor het in het buitenland gevolgde onderwijs.
Deelt u de mening van Erica Schaper, bestuursvoorzitter van NHL Stenden die claimt dat het onderwijs van de hogeschool in Qatar aan de Nederlandse wet- en regelgeving voldoet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wil ik eerst volledig op de hoogte te zijn van de uitkomsten van het onderzoek van de inspectie voor ik hierop kan reageren.
Zijn er bij u soortelijke verhalen op andere onderwijsinstellingen of buitenlandse vestigingen van onderwijsinstellingen bekend? Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat dit soort zaken niet meer kunnen voorkomen op buitenlandse vestigingen van Nederlandse onderwijsinstellingen?
De inspectie heeft naast het signaal over het door NHL Stenden in haar international campus Stenden Qatar aangeboden onderwijs geen signaal, melding of klacht ontvangen over buitenlandse onderwijsactiviteiten van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen. Ik wacht het onderzoek van de inspectie af voor ik mij beraad over eventuele maatregelen.
Het verdwijnen van de spoedeisende zorg in Hoogeveen en Stadskanaal |
|
Anne Kuik (CDA), Agnes Mulder (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u er kennis van genomen dat de spoedeisende hulp in Stadskanaal en Hoogeveen gaan verdwijnen?1
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 12 februari jongstleden (Kamerstuk 31 016, nr. 192) heb aangegeven, heeft een «kernteam» bestaande uit de ziekenhuizen Ommelander Ziekenhuis Groningen, Treant en Wilhelmina Ziekenhuis Assen, Huisartsenzorg Drenthe (HZD), en zorgverzekeraars Menzis en Zilveren Kruis zich gebogen over de toekomst van het ziekenhuislandschap in Drenthe en Zuidoost-Groningen en op 11 februari jl. hun gezamenlijk plan voor de regio openbaar gemaakt. Onderdeel van dit plan is onder meer dat de complexe ziekenhuiszorg wordt geconcentreerd in Assen, Emmen en Scheemda. In Stadskanaal en Hoogeveen kunnen patiënten terecht voor alle planbare zorg: poliklinische zorg, diagnostiek, dagbehandeling en kortdurende opnames op weekdagen. Voor eenvoudige spoedvragen (zoals verwondingen, eenvoudige fracturen, diverse sportletsels en röntgenfoto’s) kunnen patiënten overdag en in de avond, doordeweeks en in het weekend, terecht bij spoedposten in Hoogeveen en Stadskanaal; daar zal geen 24/7 SEH meer zijn.
Zoals ik ook in mijn brief van 12 februari jl. heb aangegeven is dit plan dat het kernteam heeft gepresenteerd nadrukkelijk een plan, en geen besluit. Hoewel de betrokken partijen begrijpen dat eenieder graag snel duidelijkheid wil krijgen over de toekomst van de zorg in de regio, wil men ook ruimte geven voor dialoog. Deze zomer wil het kernteam tot een definitief besluit komen over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de regio. De uitvoering van het plan zal naar verwachting enkele jaren gaan duren. Het is de bedoeling na de zomer van 2019 de eerste stappen te zetten.
Kunt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een bereikbaarheidsanalyse Spoedeisende Hulp (SEH’s) bij sluiting van de spoedeisende hulp in Stadskanaal en/of Hoogeveen laten uitvoeren, op dezelfde wijze als de analyse die onlangs is gemaakt bij een (mogelijke) sluiting van Bronovo en/of Haaglanden Medisch Centrum (HMC) Westeinde?2
Ik heb het RIVM een dergelijke analyse laten maken. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 12 februari jl. heb geschreven heeft het RIVM mij laten weten dat bij sluiting van de SEH’s in Hoogeveen en Stadskanaal de SEH’s in Assen, Emmen en Scheemda nog steeds binnen de daarvoor geldende norm voor de spreiding en beschikbaarheid van SEH’s (de «45 minuten-norm») bereikbaar zijn. Ook ontstaan er geen nieuwe «gevoelige ziekenhuizen». Ter informatie stuur ik de Kamer hierbij de analyse van het RIVM toe.3
Klopt het dat met de sluiting van de twee SEH’s de aanrijtijd van ambulances in Oost-Groningen en Drenthe oploopt naar 14 tot 17 minuten? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat in deze regio de aanrijtijd beneden de norm van 15 minuten aanrijtijd blijft?
De komende maanden zal het plan nader worden uitgewerkt. Dan zal ook blijken wat de gevolgen van de sluiting van deze SEH’s voor de ambulancediensten UMCG Ambulancezorg (Regionale Ambulance Voorziening (RAV) Drenthe) en Ambulancezorg Groningen (Regionale Ambulance Voorziening (RAV) Groningen) precies zijn. Belangrijk is dat in dit proces de kwaliteit en continuïteit van de acute zorg in de regio worden geborgd; er actief op sturen dat de aanrijtijden – conform vigerende regels – binnen de 15 minuten-norm blijven maakt daar onderdeel van uit, maar er is meer dat van belang is.
Ik heb van de ambulancediensten begrepen dat zij intern met een onderzoek bezig zijn om te achterhalen welke effecten een sluiting van de SEH’s op de genoemde locaties heeft op de responstijden (aanrijtijden), het aantal benodigde ambulances en medewerkers en de locaties van de ambulanceposten.
Daarnaast zal de «regiegroep» – het kernteam, aangevuld met een aantal belangrijke stakeholders uit de acute zorg, waaronder de Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV’s), zie mijn brief van 12 februari jongstleden – de dialoog met alle betrokken partijen in de acute zorgketen voeren en onder meer (in lijn met de Concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg) een continuïteitsplan acute zorg opstellen.
De IGJ en NZa zullen het proces de komende maanden volgen en de borging van de kwaliteit respectievelijk continuïteit van de zorg toetsen.
Op welke wijze is het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) Ambulancezorg betrokken bij het toekomstplan voor zorg in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen?
UMCG Ambulancezorg en Ambulancezorg Groningen (de RAV’s van Drenthe en Groningen) zitten om tafel in het regieteam (zie ook mijn antwoord op vraag4. De RAV’s hebben mij laten weten dat de partijen constructieve gesprekken met elkaar voeren en goed in beeld brengen wat de effecten op de diensten die zij moeten leveren aan de patiënten zijn, als het zorglandschap gaat veranderen.
Kunt u ingaan op de zorgen die UMCG Ambulancezorg in een brief aan de ziekenhuizen en zorgverzekeraars heeft geuit, en dan vooral de zorgen over de te hoge snelheid waarmee veranderingen worden doorgevoerd?3
De brief van UMCG Ambulancezorg waar u aan refereert is geschreven vóór het plan van het kernteam tot stand is gekomen. Naar aanleiding van deze brief heeft het kernteam de RAV’s in Groningen en Drenthe uitgenodigd om mee te denken bij de uitwerking van het plan en deel te nemen in het regieteam.
Zoals ik al heb aangegeven gaat de uitvoering van het plan enkele jaren duren en zullen de eerste stappen pas gezet worden na de zomer. Afgesproken is dat die eerste stappen ook pas gezet worden als de ambulancediensten de kans hebben gehad om de zorg en de diensten die zij leveren daarop aan te passen. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 3, waarin ik heb aangegeven dat er een continuïteitsplan voor de acute zorg moet worden opgesteld, en dat de IGJ en NZa het proces de komende maanden zullen volgen en de borging van de kwaliteit respectievelijk continuïteit van de zorg zullen toetsen.
Klopt het dat het kernteam dat heeft samengewerkt met adviesbureau Gupta voor het plan voor de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen bestaat uit zorgverzekeraars, huisartsen en ziekenhuizen?4
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat ook regionale bestuurders betrokken hadden moeten worden bij het ontwikkelen van een toekomstplan voor de zorg in de regio? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie waar ik over beschik ben ik van oordeel dat het kernteam alle partijen in de regio, waaronder ook de gemeenten, goed bij dit traject betrekt. Het kernteam is mede op basis van gesprekken met hen tot het onderhavige plan gekomen en gaat, zoals ik ook in mijn brief van 12 februari jl. heb aangegeven, de komende maanden nader in gesprek met medewerkers, patiënten, zorgaanbieders, overheden en inwoners over het plan dat het heeft ontwikkeld. In dit proces wil het kernteam alle ruimte geven voor dialoog. Men wil niet alleen informeren, maar consulteren. Men wil luisteren naar de zorgen en behoeftes van eenieder, opdat deze kunnen worden meegenomen in het besluitvormingsproces. Hierbij wil het kernteam de Concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 264) volgen. Zie verder ook mijn brief van 12 februari jl.
Op welke wijze worden de ziekenhuizen in Assen, Emmen en Scheemda anders ingericht om het grotere aantal patiënten op te kunnen vangen?
Deze ziekenhuizen worden passend ingericht om het aantal patiënten dat verwacht wordt op te kunnen vangen. Dit zal de komende maanden nader worden uitgewerkt.
De eindeloze strijd voor een schadevergoeding via de rechtsbijstandsverzekering |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de zaak waarbij een vrouw van 60 al vijf en een half jaar wacht op haar schadevergoeding via haar rechtsbijstandverzekering? Wat is uw reactie op het artikel «Eindeloze strijd voor schadevergoeding via rechtsbijstandsverzekering»?1
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 tot en met 5.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze vrouw door haar letsel niet meer in staat is te werken, daardoor een groot deel van haar inkomen mist, ze al veel geld kwijt is aan advocaten en aan alle aanpassingen die ze heeft moeten aanbrengen door haar opgelopen letsel en ze tot nu toe, vijf en een half jaar later, nog steeds schadevergoeding heeft gekregen?
Als Minister treed ik niet in de beoordeling van individuele geschillen tussen verzekerden en verzekeraars. Verzekerden die ontevreden zijn over de dienstverlening van hun verzekeraar kunnen gebruik maken van de interne klachtenprocedure van de verzekeraar. Heeft de verzekerde de interne klachtenprocedure doorlopen en heeft dit niet tot een oplossing van de klacht geleid, dan kan men zich wenden tot het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) of de rechter.
De Geschillencommissie van het Kifid en De Letselschade Raad kunnen een klacht over een verzekeraar ook doorverwijzen naar de Tuchtraad Financiële
Dienstverlening als het gedrag van de verzekeraar zich mogelijk niet verhoudt
met de voor verzekeraars geldende gedragsnormen. De Tuchtraad beoordeelt of de verzekeraar zich behoorlijk jegens het slachtoffer heeft gedragen. De Tuchtraad adviseert het Verbond van Verzekeraars over de sanctie die de verzekeraar kan worden opgelegd. Als sanctie kan worden gedacht aan een waarschuwing of een royement uit het Verbond van Verzekeraars.
Hoe kan het nou dat deze vrouw zo lang op haar vergoeding moet wachten terwijl de aansprakelijkheid al erkend en ondertekend is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de rol van rechtsbijstandsverzekeraar Achmea in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat deze zaak niet op zichzelf staat en dat het veel vaker voorkomt dat mensen zo lang moeten wachten op hun schadevergoeding en dat mensen ontevreden zijn over hun rechtsbijstandsverzekeraar?
Het belang van slachtoffers bij een correcte en voortvarende schadeafhandeling in het geval van letselschade heeft al langer mijn aandacht. Begin vorig jaar heb ik hierover met De Letselschade Raad en een aantal schadeverzekeraars gesproken. Bij De Letselschade Raad zijn verschillende partijen betrokken die werkzaam zijn in de letselschadepraktijk. Het gaat onder meer om belangenbehartigers, verzekeraars, schaderegelaars en -experts. Het doel van De Letselschade Raad is de afwikkeling van letselschades te verbeteren. Hoewel er de afgelopen jaren al veel is bereikt, en het merendeel van de zaken gelukkig in goede harmonie wordt afgewikkeld, dient in het belang van slachtoffers altijd te worden gezocht naar mogelijke verbeteringen. Naar aanleiding van ons gesprek vorig jaar doet De Letselschade Raad daarom op dit moment onderzoek naar de oorzaken van langlopende letselschadezaken.2 De Letselschade Raad verwacht dit onderzoek voor de zomer te kunnen afronden. Ik zie dit onderzoek met interesse tegemoet en zal u daarover nader berichten.
Vindt u het nog steeds een goed idee rechtsbijstandsverzekeraars zoals Achmea een grotere rol te laten spelen in het nieuwe stelsel?
Het nieuwe stelsel moet voorzien in laagdrempelige, effectieve en zoveel mogelijke integrale geschiloplossing voor rechtzoekenden. Meer toegankelijke informatie en advies aan de voorkant zijn daar onderdeel van. Betere triage aan de voorkant, waarbij integraal en ook naar de achterliggende problematiek wordt gekeken, moet leiden tot betere en duurzame oplossingen voor problemen. Waar dat nodig is, wordt juridisch hulp ingezet in de vorm van rechtshulppakketten.
Deze voorzien in een integrale behandeling van een probleem voor een integrale prijs. Aanbieders van rechtshulppakketten kunnen coöperaties van sociaal advocaten zijn, maar ook andere juridische adviseurs, verzekeraars, mediators of nieuwe toetreders tot de markt. Ik laat op dit moment een verkenning uitvoeren om meer inzicht te krijgen in de manier waarop aanbieders zich zullen gaan organiseren.
Het bericht ‘Jacques werd 2 jaar lang opgesloten om te 'genezen' van zijn homoseksualiteit’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jacques werd 2 jaar lang opgesloten om te «genezen» van zijn homoseksualiteit»1
Ja.
Is het blootstellen van iemand aan zogenaamde conversietherapie om diegene van homoseksuele gevoelens of gedachten af te brengen in strijd met de huidige wet- en regelgeving? Zo ja, welke? Als conversietherapie wordt gezien als «genezing», is er dan in alle gevallen sprake van ondeugdelijke zorg?
Homoseksualiteit is geen ziekte en er kan dus geen sprake zijn van op genezing gerichte zorgverlening.
Een zorgverlener die binnen een behandelrelatie met een cliënt in zijn handelen afwijkt van de geldende normen voor goede zorg, kan langs verschillende juridische wegen ter verantwoording worden geroepen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 3 en 4 en 8
Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houden op alle zorgverleners en anderen die dit soort therapieën aanbieden? Hoe vaak is het gebeurd dat de IGJ daar een zorgverlener op heeft aangesproken?
IGJ houdt toezicht op de zorg in Nederland. In dit geval is geen sprake van ziekte en daarmee ook niet van op genezing gerichte zorg. IGJ houdt op dit soort situaties dan ook geen toezicht.
IGJ kan in een individuele situatie als aantoonbaar sprake is van het toebrengen van ernstige schade c.q. mishandeling, altijd aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Overigens kan de cliënt ook zelf hiervan aangifte doen bij de politie.
In 2008 heeft IGJ een melding onderzocht over «homo-genezing», maar toen bleek de onderzochte instelling deze therapie niet te verlenen. Sinds 2008 heeft IGJ geen meldingen of signalen meer ontvangen over «homo-genezing»3.
Is het mogelijk dat zorgverleners of anderen die niet onder de reikwijdte van de IGJ vallen, wel conversietherapie aanbieden?
Het staat iedereen in Nederland vrij om cursussen, coaching of therapieën te geven die niet zijn voorbehouden aan gereguleerde beroepen zoals beschreven in de Wet BIG.
Weet u op welke schaal conversietherapie wordt aangeboden in Nederland? En hoeveel kinderen en jongeren worden blootgesteld aan dergelijke therapie? Zo nee, bent u bereid dat nader te onderzoeken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Over dergelijke informatie beschik ik niet. Afgaande op het voorbeeld sluit ik ook niet uit dat de gevallen die bekend worden een strafrechtelijk vervolg krijgen buiten de zorg.
Deelt u de inschatting van AJN Jeugdartsen Nederland dat conversietherapie zich veelal onder de radar afspeelt?2
Uit mijn antwoord op vraag 5 volgt dat ik daarover geen uitspraak kan doen.
Welke mogelijkheden ziet u om praktijken van conversietherapie makkelijker boven tafel te krijgen, zeker gezien het feit dat de betrokkenen het niet altijd durven of de noodzaak voelen om melding te maken?
Ik zie daarvoor geen mogelijkheden, zie ook mijn antwoord op de vragen 5 en 6 en 8. Het zal uiteindelijk afhangen van de bereidheid van betrokkenen om melding te doen, een klacht in te dienen of aangifte te doen.
Wat ziet u als de voor- en nadelen van een mogelijk verbod op conversietherapie aan kinderen en jongeren?
Naar mijn oordeel is er binnen een behandelrelatie in de zorg geen ruimte voor het aanbieden van conversietherapie. In het antwoord op eerdere Kamervragen5 is duidelijk aangegeven dat als bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) alsnog melding wordt gedaan door (ex)-cliënten over behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit, IGJ iedere melding direct natrekt en hieraan indien nodig maatregelen verbindt.
Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden biedt het strafrecht ruimte om vrijheidberoving te sanctioneren.
Het bericht ‘VLC heeft ruimtegebrek én leegstand’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekent met het bericht «VLC heeft ruimtegebrek én leegstand»?1 2
Ja, dat bericht ken ik.
Kunt u toelichten op welke wijze in de bekostiging van passend onderwijs rekening gehouden wordt met het gegeven dat reguliere scholen voor het verzorgen van onderwijs aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte meer huisvestingscapaciteit nodig hebben? Hoe verhoudt de modelverordening van de VNG zich tot de berekening van de uitkering voor onderwijshuisvesting op grond van het Gemeentefonds?
In de bekostiging van passend onderwijs is geen rekening gehouden met huisvesting, kosten voor huisvesting maken geen deel uit van de onderwijsbekostiging. De aanwending van de middelen uit het gemeentefonds is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Er is geen sprake van genormeerde budgetten in het gemeentefonds voor bepaalde taakgebieden. Gemeenten kunnen hier dus keuzes maken. De VNG-modelverordening bevat onder andere normbedragen voor bouwkosten van scholen. De bouwkosten zijn opgebouwd uit verschillende componenten die specifiek per school en locatie kunnen zijn, zoals door praktijkruimten en de lengte van eventueel benodigde heipalen. De bijdrage via het gemeente fonds voor de onderwijshuisvesting en de normbedragen in de VNG-modelverordening zijn dus twee verschillende grootheden.
In hoeverre onderschrijft u de stelling dat de huisvesting in de Wet passend onderwijs een vergeten hoofdstuk is en dat de wetgever wel extra handjes heeft geregeld, maar geen extra ruimte? Deelt u de mening dat passend onderwijs betrokken zou moeten worden bij de ontwikkeling van het beleid inzake onderwijshuisvesting, mede in het licht dat de VNG de onderwijshuisvesting wil verbinden met het sociaal domein?3
Ik deel de mening dat huisvesting in de Wet passend onderwijs een vergeten hoofdstuk is niet. Zoals de VNG zelf in de ledenbrief «De Lat omhoog» van 21 september 2015 schrijft:
«Onderwijshuisvesting staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van de infrastructuur van het sociale domein. Gemeenten willen kinderen en jongeren in hun gemeenten optimale ontwikkelingskansen bieden en sociale stijging bevorderen. Dat vraagt om schoolgebouwen in buurt, wijk en regio
die ook onderdak bieden aan andere disciplines, om integraal beleid in het sociale domein en om verbinding van onderwijshuisvesting met ontwikkelingen op beleidsvelden als jeugdhulp, participatie, maatschappelijke ondersteuning en passend onderwijs. Daarbij ligt de focus op sterke clusters van voorzieningen voor kinderen en jongeren, denk aan integrale kindcentra, multifunctionele combinaties
met voorzieningen voor cultuur en sport, samenwerking tussen scholen en jeugdprofessionals rond de ondersteuning van kwetsbare jongeren op school, in het gezin en bij de overstap naar de arbeidsmarkt.» Dit biedt mijns inziens voldoende aanknopingspunten om het gesprek over passende huisvesting aan te gaan.
Deelt u de opvatting dat de extra huisvestingsbehoefte als gevolg van passend onderwijs niet ten koste mag gaan van het reguliere onderwijs en dat creatieve oplossingen van scholen de verantwoordelijkheid van de overheid voor het bieden van toereikende huisvesting niet wegnemen?
In de door u aangedragen casus gaat het om een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van middelen voor de onderwijshuisvesting, binnen de door hen vastgestelde financiële kaders. Zij maken momenteel jaarlijks een afweging over de aangevraagde huisvestingvoorzieningen. Gemeenten maken daarbij zelf afwegingen over de omvang van het totaal beschikbaar te stellen budget en over de prioritering van de aangevraagde voorzieningen. Per gemeente kunnen die afwegingen anders uitvallen.
In hoeverre kunnen scholen in het kader van de zorgplicht een beroep doen op een gebrek aan plaatsruimte als gevolg van ontoereikende huisvesting? Bent u ook van mening dat het onwenselijk is dat scholen zich om deze reden op het vrijwaren van zorgplicht moeten beroepen?
In de Wet op het voortgezet onderwijs is in artikel 27, lid 2 onder d, geregeld dat de zorgplicht niet van toepassing is als er op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Herkent u de opmerking van de gemeente Barneveld dat dit bij meer scholen speelt? Met hoeveel situaties bent u bekend waarin dit probleem speelt en bent u bereid in contact te treden met betrokkenen om oplossingen te verkennen?
Ik krijg wel signalen dat dit in sommige gemeenten speelt. Ik krijg echter ook signalen over gemeenten die dit heel goed hebben opgepakt. Ik heb geen zicht op aantallen en daarbij is het niet aan mij om oplossingen te verkennen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat is het resultaat van het overleg met de VNG over deze problematiek? Kunt u aangeven binnen welke termijn een oplossing voor deze problematiek verwacht mag worden?
In het voortgezet algemeen overleg passend onderwijs op 12 februari jl. heb ik toegezegd in overleg te treden met de VNG. In de voortgangsrapportage passend onderwijs die voor de zomervakantie naar uw Kamer gestuurd wordt, zal ik u over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Het bericht ‘Geen plek voor nieuwe poli in Arnhem-Zuid’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het voornemen van Ziekenhuis Rijnstate om de polikliniek in Arnhem-Zuid te verhuizen naar Elst, omdat er in Arnhem-Zuid geen geschikte locatie is gevonden voor een grotere polikliniek? Wat zijn de beweegredenen van het ziekenhuis om dit te doen?1
Allereerst laat ik u graag weten dat het ziekenhuis mij desgevraagd heeft laten weten dat het gaat om plannen, waarover nog besluitvorming gaat plaatsvinden in nauw overleg met alle belanghebbenden, waaronder patiënten en omwonenden. In welke vorm dit zal zijn is nog niet duidelijk. Het ziekenhuis wil eind dit jaar een besluit nemen.
Voor wat betreft de beweegreden laat Rijnstate mij desgevraagd weten dat de huidige gebouwen van Rijnstate relatief oud zijn en om veel investeringen vragen. Daarnaast verwacht Rijnstate in de toekomst ook minder gebouwen nodig te hebben omdat steeds meer ziekenhuiszorg op afstand zal worden verleend. In dit kader heeft Rijnstate onderzocht wat voor huisvesting ze op welke locaties in de toekomst nog nodig heeft. Het ziekenhuis laat mij desgevraagd weten dat het met de huisvesting garant wil staan voor 24/7 spoedzorg voor de hele regio, de groeiende vraag naar spoedzorg en complexe ingrepen goed wil kunnen scheiden van de planbare (electieve) zorg, wil inspelen op de demografische ontwikkeling van de bevolking in de regio en de hierbij horende zorgbehoefte, flexibel wil kunnen meebewegen met de veranderingen in het zorglandschap die de komende jaren zullen volgen en ruimte wil bieden aan de toenemende technologische mogelijkheden en aan research en development.
Rijnstate kent nu 4 locaties: locatie Zevenaar, Velp, Arnhem Noord en Arnhem Zuid. Het ziekenhuis laat mij desgevraagd weten te overwegen de locatie in Zevenaar verder te ontwikkelen tot centrum voor planbare zorg en ouderenzorg. De locatie in Velp zou het ziekenhuis dan willen sluiten. Het ziekenhuis onderzoekt of ze de zorg van de polikliniek in Arnhem-Zuid kan verplaatsen naar een nieuwe vestiging in de gemeente Overbetuwe, waar het zorgaanbod uitgebreid wordt. Rijnstate heeft de intentie uitgesproken zich te willen vestigen op de locatie Spoorlaan/Elst Centraal in Elst. Als dit niet haalbaar blijkt, worden andere locaties in Elst bekeken. In haar hoofdvestiging in Arnhem, wordt ruimte gecreëerd voor alle acute en complexe zorg in de regio. Rijnstate geeft aan dat het vanuit deze locaties, in samenwerking met alle zorgpartijen in de regio en met inzet van technologie en met minder vierkante meters vastgoed, volledige en kwalitatief hoogwaardige ziekenhuiszorg beschikbaar en toegankelijk houdt voor de hele regio.
Acht u de verhuizing van de polikliniek in het belang van de inwoners van Arnhem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik vermeld dat het gaat om plannen waarover nog besluitvorming gaat plaatsvinden, zoals aangegeven door Rijnstate in nauw overleg met onder andere omwonenden. Bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan zijn de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk. Het is daarbij mijn taak en die van de toezichthouders, te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming.
Rijnstate laat mij desgevraagd weten waarde te hechten aan het belang van alle inwoners van het verzorgingsgebied van Rijnstate dat volledige en kwalitatief hoogwaardige ziekenhuiszorg beschikbaar en toegankelijk blijft. Om dit te kunnen realiseren, laat Rijnstate mij weten dat haar locatiebeleid herzien moet worden. Het ziekenhuis geeft aan dat wanneer de gemaakte plannen doorgaan, de inwoners van Arnhem-Zuid een uitgebreider zorgaanbod (meer specialismen houden spreekuur, kleine poliklinische ingrepen) in de buurt (Elst) zullen krijgen, op 7 kilometer afstand van de huidige polikliniek in Arnhem-Zuid. Hierdoor hoeven de inwoners van Arnhem-Zuid minder snel naar de hoofdvestiging in Arnhem-Noord, aldus het ziekenhuis.
Het ziekenhuis laat mij eveneens weten dat de polikliniek Arnhem-Zuid in 2017 33.000 unieke patiënten heeft gehad (dit is inclusief de prikpost). Daarvan wonen er, aldus Rijnstate, 22.810 mensen dichterbij Elst, Arnhem-Noord en Zevenaar. Met de voorgenomen nieuwe locatie in Elst wil Rijnstate eveneens een centralere plek in het zuiden van haar verzorgingsgebied bieden, niet alleen voor de inwoners van Arnhem-Zuid, maar ook voor die van Overbetuwe, Lingewaard en Neder-betuwe.
Is u bekend dat de voorgenomen verhuizing door een groot deel van de patiënten niet wordt gesteund, wat bijvoorbeeld duidelijk wordt uit de al bijna 2300 keer ondertekende petitie voor het behoud van de polikliniek in Arnhem-Zuid?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 heeft Rijnstate mij desgevraagd laten weten dat besluitvorming over de plannen eind dit jaar gaat plaatsvinden in nauw overleg met alle belanghebbenden, waaronder patiënten. Rijnstate heeft mij desgevraagd laten weten dat de initiatiefnemers van de petitie zijn uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek, waarin de overwegingen zijn toegelicht en de zorgen van de initiatiefnemers zijn gehoord. Het belangrijkste zorgpunt van de initiatiefnemers van de petitie Behoud polikliniek Arnhem-Zuid is, aldus het ziekenhuis, de bereikbaarheid van zorg voor kwetsbare ouderen. In dit kader is afgesproken goed te kijken naar het openbaar vervoer van Arnhem-Zuid naar Elst, en met de gemeente in gesprek te gaan over hoe het ziekenhuis deze verbinding zo optimaal mogelijk zou kunnen leggen. Ook behoort de inzet van een pendelbusje vanuit Rijnstate tot de mogelijkheden om patiënten naar de voorgestelde nieuwe locatie in Elst te brengen. Dit wordt meegenomen in het onderzoek van Rijnstate.
Sinds wanneer is het college van Arnhem op de hoogte van de verhuizingsplannen? Op welk moment hebben zij vervolgens de gemeenteraad hierover geïnformeerd? Is het correct dat de gemeenteraad het bericht via de media heeft moeten vernemen? Zo ja, vindt u dat een nette gang van zaken?2
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 1 zal de uiteindelijk besluitvorming plaatsvinden in nauw overleg met belanghebbenden, waaronder omwonenden. Het ziekenhuis Rijnstate laat mij desgevraagd ook weten dat over de intenties met betrekking tot huisvesting het ziekenhuis ruim een half jaar overlegd heeft met de gemeenten Zevenaar, Rheden en Overbetuwe. Op 1 november 2018 heeft het ziekenhuis zijn intenties kenbaar gemaakt aan de wethouder van Arnhem. Daarna is, zo meld het ziekenhuis mij, verschillende keren ambtelijk en bestuurlijk contact geweest met de gemeente Arnhem over de huisvestingsplannen. Het gemeentebestuur is er zelf verantwoordelijk voor om de gemeenteraad te informeren. Of dat tijdig en correct is verlopen is ter beoordeling aan het college en de gemeenteraad neem ik geen standpunt in.
Het ziekenhuis laat mij voorts weten dat in de maanden december 2018 en januari 2019 de intenties zijn besproken met het bestuur van de huisartsenvereniging, de banken en verzekeraars. De cliëntenraad is toen ook geïnformeerd.
Bent u van mening dat ziekenhuis Rijnstate in haar besluit tot verhuizing voldoende naar de wensen van de inwoners van de gemeente heeft geluisterd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft het college van de gemeente Arnhem gedaan om de polikliniek te behouden in Arnhem-Zuid en daarmee een verhuizing te voorkomen? Is er bijvoorbeeld serieus gezocht naar een alternatieve locatie? Is die inzet volgens u voldoende geweest? Bent u van mening dat de gemeente voldoende naar haar inwoners heeft geluisterd?
Het is aan het gemeentebestuur van Arnhem zelf om helder te maken op welke wijze zij in dit geval gehandeld heeft en handelt. Het is niet aan mij daar een oordeel over te hebben.
Bent u bereid met de gemeente en het ziekenhuis in gesprek te gaan over de geplande verhuizing van de polikliniek? Zo nee, bent u van plan het college van Arnhem en het ziekenhuis op te roepen serieus naar de inwoners van Arnhem te luisteren?
Bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan zijn de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk. Zij dienen het gesprek aan te gaan met de gemeente en bewoners. Het is daarbij mijn taak en die van de toezichthouders te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming.
Ik heb Rijnstate gewezen op het belang van de dialoog met belanghebbenden, zoals patiënten en omwonenden, alvorens een besluit wordt genomen over het aanpassen van het zorgaanbod. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb laten weten heeft Rijnstate mij desgevraagd laten weten dit te zullen doen.
Acht u de redenen die Ziekenhuis Rijnstate aangeeft steekhoudend? Spelen bij de dreigende verplaatsing van de polikliniek naar Elst ook concurrentiële overwegingen een rol? Is de polikliniek in Elst ook bedoeld om patiënten bij de ziekenhuizen in Nijmegen weg te lokken waardoor de patiënten in Arnhem-Zuid de dupe worden?3
De raad van bestuur laat desgevraagd weten dat de mogelijke keuze voor Overbetuwe niets te maken heeft met concurrentieoverwegingen. Met een vestiging in Overbetuwe zou Rijnstate centraal en dichtbij de groeiende bevolking van Arnhem-Zuid en Overbetuwe liggen en zou het ziekenhuis ook goed bereikbaar zijn voor patiënten in Lingewaard.
Antwoorden op Kamervragen over foutieve registratie in de Basisregistratie Personen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2018 over een betwiste vermelding in de basisregistratie personen (BRP)?1 Om welke reden is het hoger beroep van klager ongegrond verklaard?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1188). In deze uitspraak verklaart de Afdeling het hoger beroep van appellant ongegrond. De Afdeling oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht het verzoek van appellant tot het wijzigen van zijn geboorteland in de Basisregistratie Personen van «Israël» in «Palestina» of «het Bezette Palestijnse Gebied», terecht heeft afgewezen. Het college is namelijk gehouden om te handelen in overeenstemming met de Landentabel. Voorts oordeelt de Afdeling dat een schending van het recht op eerbiediging van het privéleven van klager (artikel 8 EVRM) door de registratie van het geboorteland in de BRP in dit geval niet aan de orde is.
Ten overvloede overweegt de Afdeling dat zij niet inziet waarom er in de Landentabel niet voor kan worden gekozen een gebied op te nemen dat recht doet aan het fysieke gebied waar appellant is geboren. Gelet op de toelichting bij artikel 23 van het Besluit basisregistratie personen bestaat op zichzelf de mogelijkheid om in de systeembeschrijving voor de aanduiding van de plaats waar een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden zowel door Nederland erkende staten als niet-erkende gebieden op te nemen. Het voorzien in een nieuwe code in de Landentabel gaat, zo vervolgt de Afdeling, de rechtsvormende taak van de rechter evenwel te buiten.
Op grond van wat voor soort overwegingen is destijds besloten om in artikel 23 van het Besluit BRP een mogelijkheid te bieden om ook niet door Nederland erkende gebieden op te nemen in de landentabel? Is het niet logischer om alleen erkende staten op te nemen, omdat het gebruik van de namen van gebieden het risico in zich heeft dat er een bepaalde legitimerende werking vanuit gaat?
Het beleid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen door het Koninkrijk der Nederlanden erkende staten, en gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat, kunnen worden opgenomen in de Landentabel.
Artikel 23 van het Besluit basisregistratie personen laat de mogelijkheid open om in de systeembeschrijving ook andere gebieden op te nemen in de Landentabel. De vermelding van de gebieden moet passen binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst en moet tevens in overeenstemming zijn met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering.
Er is voorzien in deze uitzondering, zodat recht kan worden gedaan aan de aanduiding van de fysieke plaats waar een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dit verhoogt de kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens in de basisregistratie personen.
Welke actuele niet-erkende gebieden die geen zelfstandig land vormen zijn tot op heden opgenomen in landentabel? Betreft dit gebieden die onderdeel uitmaken van een bepaald wel erkend land? Kan hiervan een overzicht worden gegeven alsmede van de reden waarom de desbetreffende gebieden zij opgenomen?
De Landentabel bevat benamingen van gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van door het Koninkrijk erkende staten. Een voorbeeld hiervan is het gebied «Canarische Eilanden» als staatkundig onderdeel van Spanje. De aparte vermelding van dit gebied vergroot de kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens in de basisregistratie personen. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2, kunnen bij uitzondering ook andere gebieden, die geen staatkundig onderdeel vormen van door het Koninkrijk erkende staten, worden opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de Westelijke Sahara die ook is opgenomen als een gebied in de Landentabel. De benaming Westelijke Sahara is ontleend aan de status van de Westelijke Sahara als een niet-zichzelf besturend gebied overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties. Deze benaming is in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat geen door het Koninkrijk erkende staat soevereiniteit heeft over het gebied.
De Landentabel is openbaar, en te vinden op de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, https://publicaties.rvig.nl/Landelijke_tabellen.
In hoeverre doorkruist deze wijziging, waarbij ook gebieden die geen onderdeel zijn van een door Nederland erkende staat worden opgenomen in de landentabel, de systematiek van de Landentabel?
Deze aanpassing doorkruist de systematiek van de Landentabel niet. De benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem» is ontleend aan de Oslo-akkoorden en resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waaronder resolutie 478 (1980). Daarnaast is deze benaming in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina». Daarmee voldoet de benaming aan de voorwaarden om bij uitzondering ook gebieden die geen staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat op te nemen in de Landentabel. Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeverre brengt deze beslissing een de facto erkenning door Nederland van een Palestijnse staat dichterbij? Waarom wel of niet?
De toevoeging van de benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem» is in overeenstemming met, en bevestigt het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina». Zie het antwoord op vraag 4.
De toevoeging verandert dan ook niets aan het Nederlandse beleid voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, zoals verwoord in het regeerakkoord.
Wordt het standpunt dat Nederland niet overgaat tot eenzijdige erkenning van een Palestijnse staat door deze handelwijze niet ondergraven?
Zie antwoord vraag 5.
De praktijk van het opleggen van een strafbeschikking door het OM |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u in aanvulling op uw eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over het opleggen van strafbeschikkingen door het openbaar ministerie (OM) aangeven aan welke medewerkers van het OM een officier van justitie (OvJ) mandateert? Kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar functie-, opleidings- en ervaringsniveau?1
Hoe ziet deze mandaatregeling van het OM er nu uit? Zijn er verschillen tussen het verleende mandaat aan medewerkers, bijvoorbeeld onderscheiden naar functie-, opleidings- of ervaringsniveau?
Op welke manier houdt een OvJ toezicht op een daartoe gemandateerde medewerker? Kunt u uiteenzetten op welke wijze en hoe vaak een OvJ de medewerker in zijn werkzaamheden controleert?
Zijn er eisen, regels of richtlijnen voor het toezicht dat de OvJ in dat verband moet houden?
Wat moet verstaan worden onder «die voor die afdoeningsbeslissing zijn aangesteld» (antwoord op vraag negen van de genoemde eerder gestelde schriftelijke vragen)?
Hoe vaak is de afgelopen drie jaar ten onrechte aan medewerkers van het OM gemandateerd? Hoeveel van die medewerkers waren niet «voor die afdoeningsbeslissing» aangesteld?
In de afgelopen drie jaar zijn geen gevallen bekend waarin ten onrechte aan medewerkers van het OM is gemandateerd. Zoals in het antwoord op de vragen 1 tot en met 5 aangegeven wordt mandaat verleend in verband met de functie waarvoor de betreffende functionaris is aangesteld. Als gevolg daarvan zal de betreffende functionaris geen strafzaken beoordelen waartoe deze niet bevoegd is.
Het bericht dat overeenkomsten worden afgekeurd door het zorgkantoor omdat de zorgverlener nog een andere baan heeft |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Maximaal 40 uur per week zorg verlenen in de Wet Langdurige Zorg»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van deze manier van kwaliteitswaarborging? Zo ja, heeft u of is onderzoek gedaan naar de mogelijke impact hiervan?
Het zorgkantoor heeft bij de verstrekking van een pgb de taak te onderzoeken of er zorg van voldoende kwaliteit wordt ingekocht.
Om de kwaliteit van de geleverde zorg te bewaken, overbelasting van de zorgverlener te voorkomen en oneigenlijk gebruik van het pgb tegen te gaan, is in de Regeling langdurige zorg vastgelegd dat het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte en betaalde uren niet mag afwijken van het Arbeidstijdenbesluit en indien het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer mag bedragen dan veertig uur per week.
Bij het beoordelen van een zorgovereenkomst tussen de pgb-houder en zorgverlener controleert het zorgkantoor op deze bepaling.
In het bericht op de website van Per Saldo wordt gemeld dat zorgkantoren daarnaast bij de beoordeling van een zorgovereenkomst ook kijken naar de nevenwerkzaamheden van een zorgverlener. Dit is naar mijn mening passend bij de toetsende rol die zorgkantoren hebben met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde zorg. Overbelasting van een zorgverlener dient te worden voorkomen. Het bestaan van nevenwerkzaamheden op zich kan echter niet per definitie een reden zijn om een zorgovereenkomst af te keuren. Ik ga daarom zowel met Per Saldo als met de zorgkantoren in overleg over deze signalen om na te gaan hoe de zorgkantoren in de praktijk deze beoordeling uitvoeren.
Wat vindt u ervan dat een overeenkomst wordt afgewezen van bijvoorbeeld een zorgverlener die veertig uur werkt voor een budgethouder omdat hij of zij daarnaast nog twintig uur besteedt aan andere werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 2.
Ontvangt u signalen die suggereren dat het tarief voor zorg en bijstand aan pgb-houders als te laag wordt ervaren waardoor het lastiger is zorgverleners te vinden? Zo ja, bent u bereid iets hieraan te doen?
Kenmerk van het pgb is dat de pgb-houder (of diens vertegenwoordiger) afspraken maakt met de zorgaanbieder over de zorg die wordt ingekocht.
Als onderdeel van deze afspraken dient een passend uurtarief te worden overeengekomen. De pgb-houder heeft bij het vaststellen van de hoogte van het uurtarief een grote mate van vrijheid. Voor het pgb-Wlz dient het uurtarief tussen het wettelijk minimum uurloon en het maximum zorginkooptarief te zijn dat is opgenomen in de Regeling langdurige zorg. Deze maximumtarieven bedragen € 63,– per uur en € 58,– per dagdeel voor formele zorg en € 20,– per uur voor een informele zorgverlener. Deze maximumtarieven zijn in de regeling opgenomen om te zorgen voor een redelijke maximumvergoeding vanuit het pgb. Er kan vanuit het pgb alleen meer dan het formele maximumtarief worden betaald voor zorg waarvoor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een hoger tarief heeft vastgesteld. Ik heb voor de Wlz geen signalen dat de maximumtarieven structureel als te laag ervaren worden en daarmee de inkoop van zorg zouden belemmeren.
De rol van verzekeraars, Achmea in het bijzonder, bij het proces tot stelselherziening rechtsbijstand en de invloed op het ministerie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat verzekeraars er op uit zijn ook op andere manieren dan slechts op verzekeringsbasis rechtshulp te verlenen?
Sommige rechtsbijstandsverzekeraars bieden rechtzoekenden zonder rechtsbijstandsverzekering al enkele jaren de mogelijkheid van hun dienstverlening gebruik te maken op basis van zogeheten «prepaid rechtshulp». De rechtzoekende betaalt dan een vast bedrag voor bijvoorbeeld hulp bij het bepalen van zijn rechtspositie of het onderhandelen met de wederpartij.
Heeft u kennisgenomen van het paper van het Verbond van Verzekeraars over de toekomst van rechtsbijstandsverzekeringen uit 2017 waarin reeds geconcludeerd wordt dat: «alleen rechtsbijstand blijven verlenen op basis van de traditionele rechtsbijstandverzekering is onvoldoende om in 2025 nog een grote rol te spelen bij de toegang tot het recht. Er zijn nieuwe producten, maar zeker ook nieuwe vormen van juridische dienstverlening nodig.»?1
Ik heb van het paper kennis genomen. Hierin lees ik dat de branche verkent op welke wijze rechtsbijstandsverzekeraars onder veranderende marktomstandigheden, zoals het grotere aanbod aan juridische informatie die rechtzoekenden online kunnen vinden, ook op langere termijn hun relevantie kunnen behouden. Dat de branche nadenkt over haar toekomst vind ik een goede zaak. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten en mijn ministerie verkennen, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, hoe zij omgaan met de veranderingen in de markt voor juridische dienstverlening.
Heeft u, dan wel uw ministerie, contact gezocht met Achmea voor het vormgeven van de pilot met consumentenrechtelijke geschillen of heeft Achmea met u, dan wel uw ministerie contact opgenomen? Als u contact heeft gezocht met Achmea, waarom heeft u dit specifiek met Achmea gedaan? Als Achmea contact heeft gezocht met u, dan wel uw ministerie, wanneer vond dit eerste contact dan plaats?
De pilot consumentenrechtelijke geschillen is een pilot die tot stand is gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en die onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand wordt uitgevoerd. Bij de keuze voor LegalGuard (initiatief van Achmea) als dienstverlener in het kader van deze pilot hebben noch ikzelf noch mijn ambtenaren enige betrokkenheid gehad.
Hoe vaak heeft u gesprekken gehad met verzekeraars, en Achmea in het bijzonder, sinds uw aantreden, en waarover gingen deze gesprekken?
Zowel mijn ambtenaren als ik zijn continue in gesprek met organisaties en professionals in en rond het stelsel om gezamenlijk tot gedragen voorstellen voor verbetering te komen. In 2018 zijn er in het kader van het programma Rechtsbijstand een aantal ontwerpsessies en themabijeenkomsten georganiseerd. Bij deze ontwerp en themasessies waren ook professionals afkomstig uit de verzekeringswereld aanwezig. Daarnaast heeft periodiek hoog ambtelijk overleg plaatsgevonden met bestuurders van het Juridisch Loket, de Raad voor Rechtsbijstand, de NOvA en met andere organisaties, zoals de Raad voor de rechtspraak, het OM, en het Verbond van Verzekeraars. Omdat ik groot belang hecht aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen heb ik ook een reeks werkbezoeken afgelegd, waaronder aan Stichting Achmea Rechtsbijstand. Het belang dat ik voor ogen had bij het afleggen van dit werkbezoek was om mij te informeren over de werkzaamheden van grote juridische dienstverleners.
Welke rol ziet u voor verzekeraars, en Achmea in het bijzonder, in het nieuwe stelsel van rechtsbijstand?
In het nieuwe stelsel wil ik rechtzoekenden toegang geven tot een effectieve, laagdrempelige en zoveel mogelijk integrale oplossing voor hun geschil. Daarom verken ik op welke wijze verschillende aanbieders van rechtshulp hieraan kunnen bijdragen. Daarbij kijk ik ook naar rechtsbijstandsverzekeraars, nu zij beschikken over ruime ervaring met de afdoening van juridische geschillen die mogelijk bij de vormgeving van het nieuwe stelsel van rechtsbijstand kan worden benut.
Op dit moment wordt een marktverkenning uitgevoerd, die onder andere duidelijkheid moet geven over de vraag hoe de markt gaat bewegen met voorgestelde stelselwijziging. De vraag of en zo ja welke producten door rechtsbijstandsverzekeraars kunnen worden geleverd kan ik daarom nog niet beantwoorden. Mocht Stichting Achmea Rechtsbijstand in de toekomst aan de rechtshulpverlening in het stelsel willen bijdragen, dan zal het aan dezelfde selectiecriteria moeten voldoen als andere belangstellende partijen.
In welk opzicht is de pilot voor consumentenrechtelijke geschillen van de raad voor rechtsbijstand met LegalGuard anders dan de manier waarop LegalGuard zelf reeds haar commerciële bedrijf voert? Als er geen verschil is, waarom noemt u dit dan toch een pilot?
De pilot heeft tot doel om ervaring op te doen met andere wijzen van verlening van rechtsbijstand aan rechtzoekenden dan door een advocaat op basis van een toevoeging, bijvoorbeeld ten aanzien van klanttevredenheid, doorlooptijden, passendheid van oplossingen en kostenefficiëntie. De doelstelling van de pilot is niet het beproeven van een aanpak voor de behandeling van geschillen die afwijkt van de reguliere behandelingswijzen van LegalGuard.
Wat vindt u zelf van het feit dat u eerst een reclamefilmpje maakte voor Achmea, daarna met uw contourennota voor de rechtsbijstand de rode loper uitrolde voor verzekeraars in het stelsel voor rechtsbijstand en weer daarna, nog voordat het debat met de Kamer was afgerond, een onderdeel van Achmea al de eerste opdracht gaf om te gaan experimenteren binnen de door u vastgestelde contouren?
Op dit moment werk ik de contouren van het stelsel verder uit waarover ik uw Kamer vóór de zomer van 2019 nader informeer. Vervolgens ga ik graag met uw Kamer het gesprek hierover aan. De pilot van de Raad voor Rechtsbijstand duurt tot uiterlijk 1 maart 2020 en loopt niet vooruit op enige besluitvorming over de inrichting van het nieuwe stelsel.
Zoals hiervoor opgemerkt in mijn antwoord op vraag 3 heb ik geen betrokkenheid gehad bij de keuze van de Raad voor Rechtsbijstand om samen te werken met LegalGuard. De veronderstelling dat ik Achmea opdracht zou hebben gegeven tot een experiment is dan ook niet juist.
Voor de volledigheid merk ik op dat ik reeds eerder ben in gegaan op het filmpje bij Achmea bij eerder beantwoorde Kamervragen2.
Klopt het dat verzekeraars steeds meer en intensiever samenwerken met het ministerie, zoals te lezen valt op de website van het Verbond van Verzekeraars?2
Het is juist dat er met enige regelmaat contact is tussen mijn ministerie en rechtsbijstandsverzekeraars, het Verbond van Verzekeraars of het Platform Rechtsbijstand. Dat er contacten zijn met rechtsbijstandsverzekeraars ligt voor de hand, nu een groot deel van de Nederlandse bevolking voor rechtsbijstand is verzekerd. Het aantal polissen werd in 2014 geschat op 3,2 miljoen.4
In hoeverre komen de vijf aanbevelingen de voorzitter van het Platform Rechtsbijstand, zoals hij deze deed tijdens het rondetafelgesprek gesubsidieerde rechtsbijstand, overeen met uw plannen zoals geformuleerd in de contourennota herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand?3
Bij de totstandkoming van de contourennota zijn veel partijen geraadpleegd. Verschillende partijen hebben zelf stukken geschreven en hebben expliciet aanbevelingen gedaan.
De aanbevelingen van de voorzitter van het Platform Rechtsbijstand over het vroegtijdig bieden van een oplossing en van het betrekken van hulpverleners uit aanvullende disciplines sluiten goed aan bij de uitgangspunten voor het nieuwe stelsel. De hulpvraag van rechtzoekenden wordt beter in kaart gebracht en zal belangrijk zijn voor de vormgeving van de toegang tot informatie, advies en hulp. Het stelsel moet duurzaam zijn, het moet aansluiten op de huidige behoeften en ook ruimte bieden voor ontwikkelingen in de toekomst. Dat betekent onder andere dat het stelsel openstaat voor technologische en andere ontwikkelingen.
Klopt het dat het Platform Rechtsbijstand van het Verbond voor Verzekeraars het ministerie helpt bij de beantwoording van Kamervragen, zoals valt te lezen op haar website? Zo ja, hoe vaak en bij welke vragen is dat precies gebeurd en tot welke wijzigingen heeft dat geleid? Heeft zij ook geholpen bij het beantwoorden van de vragen over het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar?4
Om een zorgvuldige en feitelijk juiste beantwoording van Kamervragen te waarborgen maakt afstemming met partijen waarop de vraagstelling ziet, of die een bijzondere deskundigheid hebben die voor een correcte beantwoording nodig is, deel uit van het beantwoordingsproces. Over beantwoording van bepaalde Kamervragen is om deze reden ook contact met het Verbond van Verzekeraars.
Wat vindt u van deze steeds groter wordende invloed van verzekeraars op het ministerie en op het stelsel van rechtsbijstand, zeker ook gezien in samenhang met het feit dat (sociaal) advocaten aangeven zich niet door u gehoord te voelen?
Ik herken het geschetste beeld van de toenemende invloed niet. Bij het ontwerpen van het stelsel vind ik het belangrijk om met alle partijen in het veld in gesprek te gaan zodat er met verschillende kennis en expertise naar vraagstukken gekeken wordt. Ik acht het van belang dat er naast advocaten en mediators ook gekeken zal worden naar de mogelijkheid dat andere rechtsbijstandverleners, die aan kwaliteitseisen voldoen, actief betrokken kunnen zijn.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Amstelveen vasthoudt aan 2500 nieuwe studentenwoningen |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amstelveen houdt vast aan 2.500 nieuwe studentenwoningen»?1
Ja.
Wat vindt u van de plannen van Amstelveen om te bouwen direct onder vliegroutes van en naar Schiphol?
Het plan waaraan in het Parool gerefereerd wordt, betreft een Gebiedsvisie van de gemeente Amstelveen en nog geen uitgewerkt plan. Pas bij het opstellen van het plan kan beoordeeld worden of en in hoeverre er risico’s ontstaan voor de veiligheid en gezondheid van toekomstige bewoners. Dan zal het plan ook getoetst worden aan de regels in het LIB, dat per 1 januari 2018 in werking is getreden.
In het wijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is vastgelegd dat in het LIB 4-gebied, waarbinnen de beoogde studentenwoningen zouden moeten worden gerealiseerd, gemeenten zelf mogen besluiten over woningbouwplannen tot maximaal 25 woningen binnen bestaand stedelijk gebied (BSG). Het achterliggende doel hierbij is om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door potentieel vliegtuiglawaai te beperken, omdat dit kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten van inwoners en gebruikers van dit gebied en verminderde leerprestaties vanwege de relatief hoge (potentiële) geluidbelasting.
Indien bouwplannen niet aan deze regels voldoen dient bij de ILT een verklaring van geen bezwaar aangevraagd te worden. Pas dan kan het plan worden beoordeeld. In sommige gevallen kan van de LIB-regels worden afgeweken met een verklaring van geen bezwaar.
Klopt het dat met de bouw van 2500 nieuwe studentenwoningen op deze locatie risico’s ontstaan voor zowel de veiligheid als de gezondheid van toekomstige bewoners?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het luchthavenindelingsbesluit is bedoeld om deze risico’s te beperken? Wat zou de eventuele bouw van deze woningen direct onder vliegroutes hiervoor betekenen en waarom kiest Amstelveen hier voor? Wat betekent de bouw hiervan voor mogelijke extra beperkingen voor Schiphol?
Ja. Amstelveen wil graag studentenwoningen realiseren en bekijkt welke mogelijkheden er zijn. Vanwege het vliegverkeer van en naar Schiphol en de effecten daarvan zijn er regels voor bouwen opgenomen in het LIB. Elk nieuw bouwplan binnen de beperkingengebieden van het vigerende LIB moet aan deze regels voldoen.
Deelt u de mening dat het geen verschil zou moeten maken tussen het verhuren van deze woningen als sociale huurwoningen, of als «studentenhotel» waarvan de «kamers» feitelijk ook sociale huurwoningen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente om in het bestemmingsplan te bepalen of een gebouw een woonfunctie of een hotelfunctie heeft binnen de regels van het LIB.
Klopt het dat Amstelveen hiermee «luchthavenregels gaat omzeilen»? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is en dat hiertegen opgetreden moet worden, in het bijzonder omdat Schiphol van nationaal belang is?
In de Gebiedsvisie geeft de gemeente aan binnen de regels van het LIB te blijven. Op korte termijn vindt nader overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie Noord-Holland en de ministeries van BZK en IenW om te bespreken hoe de Gebiedsvisie en het nog op te stellen bestemmingsplan zich verhouden tot de regels van het LIB.
Waarom dient Amstelveen dit plan in terwijl een soortgelijk plan in april 2018 is afgewezen? In welke mate is dit plan nu anders en zou uw oordeel nu anders zijn?
Op dit moment betreft het een Gebiedsvisie en nog geen uitgewerkt plan. In de Gebiedsvisie geeft de gemeente aan binnen de regels van het LIB te blijven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, vindt er nader overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie Noord-Holland en de ministeries van BZK en IenW. Dan moet door de gemeente ook worden aangegeven of en in hoeverre dit plan afwijkt van het vorige plan. De daadwerkelijke toetsing kan overigens pas plaatsvinden wanneer het bestemmingsplan wordt opgesteld.
Klopt de bewering van Amstelveen dat de bouw rond de veiligheidszone wel zou kunnen en niet in strijd zou zijn met de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Wat behelzen deze aanbevelingen precies?
Dat kan ik op dit moment nog niet beoordelen. Zoals aangegeven is er nog geen sprake van een uitgewerkt plan, maar van een Gebiedsvisie.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) concludeerde in het rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol uit april 2017 dat de veiligheid van omwonenden in de huidige besluitvorming rond Schiphol een beperkte rol speelt. Volgens de OVV gaat van de norm voor het plaatsgebonden risico vrijwel geen sturende werking uit voor de sector. De OVV stelt bovendien dat het beleid om het groepsrisico te beperken in de praktijk weinig effect heeft en dat het externe veiligheidsbeleid in het algemeen te weinig betekenis heeft voor de veiligheid van omwonenden.
Vervolgens doet de OVV de aanbeveling aan het Ministerie van IenW om het externe veiligheidsbeleid effectiever vorm te geven, onder meer door een heldere en handhaafbare normering voor risico voor omwonenden en bedrijven op te nemen (aanbeveling 7i).
Er worden verschillende stappen gezet om invulling te geven aan deze aanbeveling. Zo is vanaf 2018 in het LIB opgenomen dat in het zogeheten LIB 5-gebied een motiveringsplicht geldt. Deze houdt in dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten motiveren hoe rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het stappenplan dat gemeenten hierbij kan helpen is in de afrondende fase.
Deelt u de mening dat er wel voldoende woningen moeten zijn, maar dat dit niet ten koste zou moeten gaan van de veiligheid en gezondheid van toekomstige bewoners? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is de reden dat er bouwbeperkingen zijn opgenomen in het LIB. Zoals toegelicht in antwoord 2 en 3 is het achterliggende doel van de regels in het LIB om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door potentieel vliegtuiglawaai te beperken.
Deelt u de mening dat het wel belangrijk is dat het woningtekort in Noord-Holland wordt aangepakt en dat er in gemeenten boven Amsterdam nog veel ruimte is om nieuwe woningen te bouwen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties deelt de mening dat het woningtekort moet worden aangepakt, ook het woningtekort in Noord-Holland dat zich voornamelijk concentreert in de Metropool Regio Amsterdam. Ook in de regio Alkmaar is er sprake van een woningtekort, dat deels te wijten is aan een toenemende vraag van woningzoekenden vanuit de MRA.
Op 7 februari jongstleden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een vertegenwoordiging van de regio Alkmaar, provincie en private partijen hierover gesproken. Alle partijen erkennen dat versnelling van de woningbouw ook in deze regio nodig is, en dat het belangrijk is dat de plancapaciteit bij die ambitie aansluit. Over de uitkomsten van dit overleg heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties u reeds afzonderlijk geïnformeerd.
Heeft u in uw gesprekken met de provincie Noord-Holland al besproken om gemeenten boven Amsterdam meer ruimte te geven om te bouwen door overprogrammeren toe te staan en regionale woonafspraken en rode en groene contouren te verruimen, in navolging van de motie Koerhuis/Ronnes- over meer ruimte om te bouwen voor gemeenten boven Amsterdam en rondom Utrecht (Kamerstuk 32 847, nr. 455)? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek?
Zie antwoord vraag 10.
Investeringen door woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Corporaties laten geld voor nieuwbouw liggen»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het artikel is een interview met de directeur van de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw is een onafhankelijke toezichthouder voor de corporatiesector. Het artikel is in lijn met het eerder gepubliceerde Sectorbeeld 2018 van de Aw.
Deelt u de mening van de directeur van de Autoriteit Woningcorporaties (AW)? In hoeverre heeft u contact gehad met de directeur hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Aw is een onafhankelijke toezichthouder en de directeur kan op eigen titel interviews geven. De boodschap van de directeur komt overeen met het beeld dat geschetst wordt in het Sectorbeeld 2018 van de Aw, dat aan de Kamer is verzonden. De directeur Aw onderstreept in het interview het belang dat corporaties een strategie ontwikkelen ten aanzien van de beschikbare financiële ruimte en de volkshuisvestelijke opgaven waarvoor zijn staan. Dat onderschrijf ik. Er is geen contact geweest tussen mijn ministerie en de Aw over het interview met de directeur van de Aw.
Was u (of uw ministerie) op de hoogte van de publicatie? Wilde u dat de mening gepubliceerd werd of juist niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ministerie en ik waren voorafgaand niet op de hoogte van de publicatie. Zoals eerder gezegd staat het de directeur van een onafhankelijke toezichthouder vrij om interviews te geven.
Hoeveel geld zou naar verwachting vrij gemaakt kunnen worden uit de commerciële tak van corporaties voor investeringen in sociale huurwoningen door de genoemde mogelijkheden in het artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Staat van de Volkshuisvesting 2018 is voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) voor de niet-DAEB-takken van woningcorporaties gepubliceerd. De IBW geeft een indicatie van de investeringsruimte voor de komende vijf jaar, bovenop alle reeds geplande investeringen in deze periode. In dezelfde rapportage is opgenomen dat er een eenmalige uitkering van € 4,0 mld. van de niet-DAEB- naar de DAEB-takken van woningcorporaties mogelijk is. Met de genoemde eenmalige uitkering van de niet-DAEB aan de DAEB van (maximaal) € 4 miljard zou nog (maximaal) € 6,1 miljard extra kunnen worden geïnvesteerd in nieuwbouw van sociale huurwoningen. Dit betekent wel dat er geen additionele investeringen meer gedaan kunnen worden in de niet-DAEB-tak, in bijvoorbeeld middenhuurwoningen.
Hoe verhoudt de oproep van de directeur van de AW om geen «dood kapitaal» te hebben zich tot de constatering in het Sectorbeeld 2018 dat investeringen onder druk staan door de «forse groei van de verhuurderheffing»?2
De uitspraken van de directeur van de Aw zijn in lijn met het sectorbeeld dat de Aw in december 2018 heeft gepubliceerd. Uit de IBW-berekeningen in de Staat van de Volkshuisvesting 2018 blijkt dat de meeste corporaties nog financiële ruimte hebben voor additionele investeringen (in totaal voor ruim € 16 miljard nieuwbouw) in de DAEB-tak ondanks de gerealiseerde groei van de verhuurderheffing door de gestegen WOZ-waarden. In mijn brief van 9 november jl. heb ik toegelicht dat uit de meest recente prognose van de corporatiesector zelf naar voren komt dat de investeringen voor de periode 2018–2022 met 46% zijn gestegen ten opzichte van prognose 2016–2020.3 In totaal hebben corporaties nog voor ca. € 40 mld. aan investeringen in de DAEB-tak gepland t/m 2022.
Deelt u de mening van oud-bijzonder hoogleraar woningmarkt Conijn dat de investeringscapaciteit van woningcorporaties vergroot kan worden door het afschaffen van belastingen die corporaties opgelegd hebben gekregen, te weten ATAD en de verhuurderheffing? Welke consequenties trekt u hieruit?3
Het verlagen van belastingen leidt ceteris paribus tot meer investeringsruimte. Corporaties spelen een belangrijke rol bij veel verschillende maatschappelijk opgaven (bijvoorbeeld: nieuwbouw, betaalbaarheid en verduurzaming). De opgaven van corporaties moeten in verhouding staan tot de beschikbare financiële middelen. Uit de IBW 2018 blijkt dat corporaties de komende jaren voldoende middelen hebben om extra investeringen te doen. In eerder genoemde brief van 9 november jl. is daarnaast ook toegelicht dat tegenover de lastenverzwaring van ATAD1 ook een aantal lastenverlichtende maatregelen staan. Dit zijn onder andere een stapsgewijze verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting, de in het regeerakkoord afgesproken heffingsvermindering voor verduurzaming en een tariefsverlaging in de verhuurderheffing. Met deze maatregelen wordt het effect op woningcorporaties van ATAD1 gedurende deze kabinetsperiode gecompenseerd.
Bent u bereid om de werking van de WOZ-waarde in het tarief van de verhuurderheffing aan te passen omdat dit voor grote verschillen zorgt tussen regio’s, zoals ook door de directeur van de AW wordt benoemd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik geef uitvoering aan de motie van de leden Ronnes (CDA), Koerhuis (VVD), Van Eijs (D66) en Dik-Faber (CU) waarin verzocht wordt om te onderzoeken hoe, gegeven de financiële positie van corporaties en haar maatschappelijke opgaven, op de korte en lange termijn bereikt kan worden dat meerdere maatschappelijke opgaven in voldoende mate worden opgepakt.5 Bij dit onderzoek worden de mogelijke rol van prikkels in de verhuurderheffing, maar ook vormen van herverdeling om regionaal tot een goede balans te komen tussen de financiële mogelijkheden en maatschappelijke opgaven betrokken. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.6 In de uitwerking van de motie zal ook de in de begroting van BZK aangekondigde evaluatie van de verhuurderheffing worden betrokken.
Welke huurprijzen hebben de 14.000 (duurdere) huizen die naar verwachting tot 2022 door woningcorporaties worden verkocht? Hoeveel van deze 14.000 huurhuizen zijn de afgelopen drie jaar geliberaliseerd?
De 14.000 woningen die in de meerjarige verkoopvoornemens zijn opgenomen maken onderdeel uit van de niet-DAEB-tak. Dit betekent dat de huurprijzen van deze woningen zich reeds in het geliberaliseerde segment bevinden of in potentie te liberaliseren zijn. Ik beschik niet over informatie hoeveel van de potentieel te liberaliseren woningen daadwerkelijk geliberaliseerd zijn na verkoop
In hoeveel van de 14.000 huurwoningen, die worden verkocht, wonen huishoudens die gezien hun inkomen beter in een woning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens zouden kunnen wonen? Bent u bereid de verhurende corporaties te stimuleren om de huur te verlagen?
Ik beschik niet over informatie om deze vraag te kunnen beantwoorden. De keuze om deze woningen te verkopen en onder welke voorwaarden (bijvoorbeeld met een kettingbeding) is een afweging die op lokaal niveau gemaakt wordt. Huurdersorganisaties, corporaties en gemeenten hebben de mogelijkheid om dit vast te leggen in prestatieafspraken. In mijn brief van 22 februari jl. heb ik ook aangegeven dat ik voornemens ben om wetgeving hierop duidelijker te maken.7 De opbrengst van de verkopen dient weer te worden besteed in het belang van de volkshuisvesting.
Welke mogelijkheden hebt u, en welke benut u, om de enorm gestegen bouwkosten een halt toe te roepen, zodat er meer geïnvesteerd kan worden in betaalbare huurwoningen en verduurzaming?
De stijging van bouwkosten vloeit voort uit de toegenomen vraag naar mensen en materialen, die de capaciteit in de sector overstijgt. Het is primair aan de bouwsector zelf om voor voldoende capaciteit aan mensen en materialen te zorgen. Tijdige planning van werkzaamheden draagt hieraan bij. Innovatie is van groot belang om binnen de sector bestaande capaciteit beter te benutten, zowel qua mensen als qua materialen. Binnen de sector is mede door de bestaande tekorten veel aandacht voor dergelijke innovaties. Ik ondersteun deze innovaties samen met de Minister van EZK met onder meer subsidies aan de Topsector Energie en bijdragen aan de Bouwagenda. Doel is productiviteitsstijging in de sector via automatisering, industrialisatie en technologische ontwikkeling. Daarnaast heb ik onlangs samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en sectorpartijen het convenant «MBO-aanbod klimaattechniek» getekend waarin afspraken zijn gemaakt over het aansluiten van het aanbod van MBO-opleidingen op de energietransitie. Dit moet ertoe leiden dat er ook genoeg vakmensen zijn om de energietransitie in de praktijk uit te voeren.
Het bericht dat de monitoring eigen bijdrage Wmo tekort schiet |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Monitor eigen bijdrage Wmo schiet tekort»?1
Ja
Bent u het eens met de geponeerde stelling dat de met de invoering van het abonnementstarief in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gepaard gaande derving rondom de algemene bijdragen voor algemene respectievelijk maatwerkvoorzieningen een (belangrijke) extra kostenpost voor gemeenten is?
Het is juist dat de invoering van het abonnementstarief leidt tot lagere inkomsten voor gemeenten. De derving van eigen bijdragen van algemene en maatwerkvoorzieningen is onderdeel van de totale, door het CPB naar huidig inzicht, geraamde kosten van de invoering van het abonnementstarief. Gemeenten zijn voor deze kosten gecompenseerd.
Bent u het eens met de geponeerde stelling dat de hierboven onder vraag 2 genoemde derving door u «veel te laag (is) ingeschat», mogelijk (zoals wordt gesteld) met betrekking tot de derving rondom de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen zelfs met een factor tien?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over de mate waarin door gemeenten nu een eigen bijdrage voor algemene voorzieningen wordt gevraagd. Ten behoeve van de raming van het abonnementstarief is daarom door het CPB een inschatting gemaakt van de derving van de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de gebruikte aannames onjuist zijn. Wel vind ik het van belang om de meer precieze effecten van de introductie van het abonnementstarief in de praktijk nauwlettend te volgen via een monitor. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 19 december 20182 heb laten weten ben ik met de VNG een opzet voor deze monitor overeengekomen. Met deze monitor zullen de verschillende effecten van de invoering van het abonnementstarief in beeld worden gebracht. Ik hecht er aan te benoemen dat de opzet van deze monitor door een onafhankelijk onderzoeksbureau is uitgewerkt en dat daarbij de input van gemeenten, VNG en cliëntenorganisaties is meegenomen. In het bestuurlijk overleg met de VNG van 21 november 2018 is de opzet van deze monitor vastgesteld.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel geponeerde stelling dat een betere inschatting van de derving rondom de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen bekend is bij het CAK? Waarom bent u niet van de daar bekende gegevens uitgegaan?
Bij de raming van de derving van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen is door het CPB uitgegaan van de bij het CAK beschikbare gegevens. Het CAK berekent en int de eigen bijdrage Wmo voor de maatwerkvoorzieningen. De opbrengsten van de Wmo 2015 heeft het CAK vervolgens afgezet tegen de opbrengsten van het abonnementstarief. Het CPB heeft in zijn publicatie van 1 juni 20183 ook gebruik gemaakt van deze gegevens van het CAK. De suggestie in het artikel dat niet is uitgegaan van CAK-cijfers is dan ook feitelijk onjuist.
Wat vindt u van de geponeerde stelling dat om een volledig en correct beeld te krijgen van de gevolgen (voor gemeenten) van de invoering van het abonnementstarief in de Wmo de financiële effecten van de hierboven bedoelde derving anders dienen te worden meegenomen? Bent u bereid dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kloppen de het artikel genoemde berekening en de daaruit voortvloeiende (door u niet gecompenseerde) extra kosten van invoering van het abonnementstarief voor de gemeente Ede? Zo nee, van welke foute aannames is volgens u dan sprake?
Op basis van het artikel kan ik de berekeningen van de gemeente Ede niet exact beoordelen. Wel is uit contact met de gemeente gebleken dat bij de door de gemeente gemaakte berekeningen ten aanzien van de compensatie enkel is uitgegaan van de toevoeging aan het gemeentefonds van structureel € 145 mln., er is geen rekening gehouden met de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Interbestuurlijke Programma (IBP) en het accres van het gemeentefonds.
Gemeenten zijn volledig gecompenseerd voor de, naar huidig inzicht, geraamde kosten van het abonnementstarief. De kosten van de maatregel zijn door het CPB ten tijde van het Regeerakkoord geraamd op structureel € 290 mln. Op basis van het Regeerakkoord is structureel € 145 mln. toegevoegd aan het Gemeentefonds. Voor het overige deel zijn, in het kader van Interbestuurlijke Programma (IBP) en het accres van het gemeentefonds, afspraken gemaakt. Inmiddels heeft het CPB een aangepaste raming van het abonnementstarief gepubliceerd, waarbij de totale kosten worden geschat op € 190 mln. Daarnaast is, zoals toegelicht bij vraag 4 en 5, de aanname dat bij de raming van het CPB geen gebruik is gemaakt van CAK- cijfers, feitelijk onjuist.
Het bericht ‘Ook stichting kijkonderzoek verzamelde data met omstreden methode’ |
|
Nevin Özütok (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ook stichting kijkonderzoek verzamelde data met omstreden methode»?1
Ja.
Is de gebruikte onderzoeksmethode in overeenstemming met de wet? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, met welke wettelijke normen is deze methode in strijd?
Het artikel van de NOS bespreekt de mogelijke strijdigheid van deze onderzoeksmethode met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is niet aan mij om hier een uitspraak over te doen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt als toezichthouder toezicht op de naleving van deze verordening. De AP kan onderzoek doen en beschikt over verschillende sanctiemechanismes om overtredingen te (doen) beëindigen. Betrokken personen hebben op grond van de AVG verschillende rechten die zij kunnen uitoefenen richting de verwerkingsverantwoordelijke (bijvoorbeeld het recht op inzage, of het recht op bezwaar tegen de verwerking, of het intrekken van de toestemming). Ook is het mogelijk een klacht in te dienen bij de AP, en staat eveneens een rechtsgang open waarbij het aan de rechter is om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de wet.
De AVG en Uitvoeringswet AVG stellen regels aan het verwerken van persoonsgegevens. Ik acht die regels voldoende ter bescherming van de privacy. Ik verwacht dat elke instelling of organisatie die persoonsgegevens verwerkt zich aan de wet houdt. Ik verwacht dus ook van de Nederlandse Publieke Omroep dat zij zich aan de wet houdt en dat ook vraagt van partijen waaraan zij opdracht verstrekt.
Mocht de gebruikte methode in onrechtmatig zijn, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat het gebruik van deze methode stopt?
Zie antwoord vraag 2.
Mocht het niet onrechtmatig zijn, deelt u dan de mening dat het gebruik van deze methode onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat de regelgeving zo wordt aangepast dat deze methode niet meer gebruikt mag worden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de indruk dat de deelnemers aan het onderzoek nauwgezet zijn geïnformeerd over het doel, de werkwijze en de eventuele consequenties van deelname aan het onderzoek? Zo ja, waar blijkt dit volgens u uit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om publieke instellingen, zoals de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), te verzoeken zolang deze methode nog toegestaan is niet deel te nemen aan of opdracht te geven voor onderzoek waar deze methode wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.