De uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Zorgautoriteit dat een 0% groei van de ziekenhuiszorg in 2022 onrealistisch is |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat een 0% groei van de ziekenhuiszorg in 2022 «een nobel maar niet realistisch streven» is?1
Ik waardeer het zeer dat de NZa de ontwikkeling van de kosten in de zorgsector kritisch volgt, dat is ook haar taak. Met elkaar staan we voor de uitdaging om de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden in Nederland. Dat is waarom ik met het veld bestuurlijke akkoorden heb gesloten. De inhoudelijke en financiële afspraken in de verschillende sectoren staan niet op zichzelf. De partijen in alle vijf de akkoorden hebben zich gecommitteerd aan de gewenste ontwikkeling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek en de bijbehorende financiële afspraken.
We willen zorg waarin de mens centraal staat en dat vraagt om een andere organisatie van zorg en ondersteuning. Zo kan een ziekenhuisbezoek soms voorkomen worden door preventie en tijdige signalering van problemen in de eerstelijnszorg. Daarbij hoeft niet elk ziekenhuis alle zorg aan te kunnen bieden en kunnen nieuwere en innovatievere vormen van zorgverlening zorg vervangen, ook door slimme zorg thuis. Deze beweging van duurdere specialistische zorg naar goedkopere zorg dicht bij huis is geen gemakkelijke beweging, maar met het bestuurlijke akkoord medisch-specialistische zorg (msz) 2019–2022 verwacht ik dat dit nu wel echt op gang komt.
Ik heb er vertrouwen in dat dit akkoord ervoor zorgt dat we dit als partijen gezamenlijk oppakken en dat er in regio’s afspraken worden gemaakt in de contractering, binnen het financiële plaatje dat er nu ligt. Daarbij vind ik dat we onze ogen niet kunnen sluiten voor de potentiële kostenstijgingen in de zorg. Het is daarmee niet een nobel, maar een noodzakelijk streven. Het is goed dat we in de akkoorden daar in overleg met elkaar afspraken over hebben gemaakt.
Vindt u de 0% groei ook niet onrealistisch bij nadere beschouwing nu er steeds meer patiëntenstop komen? Bent u niet bang dat als de 0% groei wordt volgehouden in 2022 dat dit ten koste gaat van de bereikbaarheid en kwaliteit van de ziekenhuiszorg?2
Met mijn brief op 12 juli heb ik uw Kamer mijn visie op het medisch zorglandschap gegeven3. Hierin schrijf ik dat ik het belangrijk vind dat de continuïteit van zowel de electieve als de acute zorg te allen tijde geborgd is en dat daarbij de toegankelijkheid en de kwaliteit van die zorg gegarandeerd is. Juist met de
uitvoering van de akkoorden werken de partijen hieraan om dit mogelijk te (blijven) maken. Dit lukt alleen in gezamenlijkheid. Ik houd mij daarom, net als de andere ondertekenaars van het bestuurlijke akkoord msz, aan de afspraken hierin.
Wat is uw oordeel over de mening van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat met betrekking tot de budgetafspraken «de jas te krap is» voor 2022? Wat vindt u van zijn mening dat een aantal zaken bij elkaar komen die moeten leiden tot een grotere groei zoals de groeiende zorgvraag door vergrijzing, het schreeuwend tekort aan zorgpersoneel, noodzakelijke ICT-investeringen, dure innovaties en het verduurzamen van ziekenhuisgebouwen?3
De NVZ en de ziekenhuizen zijn samen met mij en de andere partijen, een belangrijke uitdaging aangegaan met het tekenen van het bestuurlijk akkoord MSZ 2019–2022. Dat waardeer ik zeer. De transitie in de zorg is een hele opgave die van alle betrokken partijen tijd en aandacht vragen. Zo ook van de ziekenhuizen, ook zij hebben zich gecommitteerd aan de afspraken die we hierover met elkaar hebben gemaakt. David Jongen, vicevoorzitter van de NVZ, stelt recent in Zorgvisie5 dat er nog veel moet gebeuren, maar dat de afspraken uit het akkoord wel degelijk haalbaar zijn.
Zaken als de groeiende zorgvraag door onder andere vergrijzing en het tekort aan zorgpersoneel zorgen er juist voor dat de transformatie naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek nog urgenter is. Ik begrijp dat in sommige gevallen eerst investeringen nodig zijn om de transformatie naar een hoger niveau te kunnen tillen. Voor de medisch specialistische zorg bieden transformatiegelden (eenmalig € 425 miljoen voor de looptijd 2019 – 2022) ziekenhuizen extra financiële ruimte om zorg anders te organiseren. Dat heeft ook effect op het werken in de zorg. Denk bijvoorbeeld aan de deelname, op verschillende plekken in Nederland, van medisch specialisten aan het spreekuur van huisartsen. Hiermee kunnen patiënten meteen geholpen worden, wat veel tijd scheelt voor patiënt en zorgverleners. Via het VIPP-programma (Versnellingsprogramma informatie-uitwisseling patiënt en professional) stel ik financiële middelen beschikbaar om zorgaanbieders te ondersteunen in het digitaal uitwisselen van gegevens.
Kunt u garanderen dat de 0% groei in 2022 niet zal leiden tot een groei van de wachtlijsten in de ziekenhuiszorg en een daling van de kwaliteit van de geboden zorg? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo neen, wilt u dan bij de komende VWS-begroting komen met een realistisch budget voor de ziekenhuiszorg voor de toekomst waarbij de kwaliteit en toegankelijkheid worden gewaarborgd?
De toezichthouders houden de kwaliteit van zorg nauwlettend in de gaten. Dit geldt ook voor wachtlijsten en het effect daarvan in de ziekenhuiszorg. Met het anders organiseren van ziekenhuiszorg waarbij het functioneren van mensen voorop staat, willen we de kwaliteit van zorg juist verbeteren. Zorg voorkomen, verplaatsen en vervangen, zoals we met de Juiste Zorg op de Juiste Plek beogen, zal daarbij ook een positieve impact hebben op de wachtlijsten in de medisch-specialistische zorg.
De opkomst van zorgbeveiligers en het hardnekkige fenomeen separatie in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de opkomst van «zorgbeveiligers» in de ggz?1
Het is gangbaar dat instellingen ondersteunende functionarissen inzetten voor bepaalde taken in het zorgproces. Wat ik zie is dat door de druk op het personeelsbestand en het feit dat door de ambulantisering in de GGZ de problematiek van de populatie van patiënten die in de kliniek verblijven zwaarder2 wordt. Instellingen zoeken naar andere vormen van begeleiding. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te zorgen voor goede scholing, adequate toedeling van taken en aansturing. De inzet van een beveiliger kan een noodzakelijke aanvulling zijn op de verpleegkundige begeleiding, maar kan deze niet vervangen. De zorgbeveiligers kunnen het werken voor het zorgpersoneel verlichten en bijdragen aan minder stressvolle momenten op een afdeling, waardoor het zorgpersoneel beter zijn werk kan doen.
Welke ggz-instellingen maken op dit moment gebruik van beveiligers?
GGZNL heeft mij laten weten dat hierover geen gegevens beschikbaar zijn.
Wat is de groei in omzet van beveiligingsbedrijven dankzij de grotere vraag vanuit de ggz?
GGZNL heeft mij laten weten dat hierover geen cijfers beschikbaar zijn.
Hoeveel zijn ggz-instellingen op jaarbasis kwijt aan het inhuren van beveiligers?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Vanwege het ontbreken van cijfers is geen inzicht te geven in de omvang van de kosten van inhuur van beveiligers per instelling per jaar.
Bent u van mening dat beveiligers thuishoren in de ggz en zo ja, wat zou hun taakomschrijving moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Het is steeds gebruikelijker dat zorginstellingen ondersteunende functionarissen inzetten voor bepaalde (deel)taken in het zorgproces. De zorgaanbieder is hierbij verantwoordelijk voor onder andere scholing, adequate toedeling van taken en aansturing. Zorgbeveiligers kunnen bijdragen aan het veiliger maken van de afdeling voor medewerkers en patiënten. Zorgbeveiligers kunnen uiteraard niet de zorgprofessionals vervangen, maar werken nauw met hen samen om incidenten en insluiting te voorkomen. Belangrijk is dat de zorgbeveiligers enige kennis van het zorgveld hebben, hart voor de patiënten hebben en getraind worden in de (de-escalatie) methodieken die de teams gebruiken.
Bent u van mening dat zorgbeveiligers op dit moment werk doen waarvoor zij niet zijn opgeleid en/of dat zij op de stoel van de verpleegkundige gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het fenomeen zorgbeveiliging op dit moment een lappendeken is bij gebrek aan landelijke eisen?
Ik deel uw mening niet. De aanwezigheid van zorgbeveiligers kan een noodzakelijke aanvulling zijn op de verpleegkundige begeleiding en kan het inroepen van de politie bij incidenten verminderen, wat kan leiden tot minder toepassing van geweld bij oplossing van incidenten. Maar het is een aanvulling, het kan geen vervanging zijn. De kwaliteit van zorg moet gewaarborgd blijven en er moet zijn voldaan aan de voorwaarden zoals ik in mijn antwoord van vraag 5 heb verwoord.
De inzet van zorgbeveiligers is maatwerk, een zorginstelling zal per locatie moeten kunnen bepalen wanneer en waar zorgbeveiligers een waardevolle aanvulling op de zorgverleners zijn.
In dit verband kan ik u nog melden dat de politie momenteel met GGZ Nederland werkt aan een handreiking rond het optreden van de politie bij geweld in GGZ-instellingen. De politie vindt de inzet van zorgbeveiligers een positieve ontwikkeling. De verwachting is dat hierdoor minder inzet van de politie nodig is. Wel ziet de politie een grote diversiteit als het gaat om beschikbaarheid. Hierover spreken de politie en GGZ Nederland met elkaar.
Bent u bereid om landelijke kwaliteitseisen en/of of diploma-eisen te ontwikkelen voor beveiligers werkzaam in de ggz? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van kwaliteitseisen aan zorgbeveiligers in de GGZ is een verantwoordelijkheid van de sector.
Wat is uw reactie op het Dolhuys-manifest en het feit dat de ondertekenaars stellen dat ze de deadline van 2020 voor een separeervrije ggz niet gaan halen?
Ik ondersteun het streven naar een separeervrije GGZ waarin dergelijke ingrijpende vormen van (gedwongen) zorg niet meer noodzakelijk zijn. Vanuit de GGZ-instellingen zijn er sinds de totstandkoming van dit manifest veel inspanningen geleverd om separatie terug te dringen, zoals de ontwikkeling van de High Intensive Care-methodiek en extra beveiligde kamers. Dat volledig terugdringen niet binnen de in het manifest genoemde termijn lukt, is het gevolg van een complex geheel van factoren, waaronder de zorgzwaarte op de afdelingen. Eenvoudige maatregelen om separatie terug te brengen naar nul zijn er niet. De betrokken organisaties zijn voornemens om voor het einde van 2019 met nieuwe doelstellingen te komen om separatie verder terug te dringen.
(bron: https://www.ggznederland.nl/actueel/resultaten-van-het-dolhuys-manifest)
Deelt u de mening van ondertekenaars van het Dolhuys-manifest dat de separeer in strijd is met het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een handicap?
Deze mening deel ik niet. De verdragstekst verbiedt gedwongen zorg of separatie niet expliciet, maar stelt er wel eisen aan. Artikel 14 eist namelijk dat mensen met een handicap niet onwettelijk of willekeurig worden opgenomen en dat alleen het hebben van een handicap geen reden mag zijn om iemand zijn vrijheid te ontnemen.
De huidige Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) en de toekomstige Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd) staan niet toe dat iemand gedwongen zorg krijgt zonder dat sprake is van ernstig nadeel of een zeer grote kans daarop. Gedwongen zorg is ultimum remedium. Daarnaast worden procedurele eisen gesteld en de rechtsbescherming van de betrokkene geborgd.
Hiermee volgt Nederland de lijn van de Raad van Europa. Onder andere het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Steering Committee on bioethics staan gedwongen zorg toe bij het bestaan van een ernstige psychische stoornis, als het uitblijven van deze gedwongen zorg waarschijnlijk leidt tot ernstige schade voor betrokkene of derden.
Wat gaat u doen om ggz-instellingen te ondersteunen in het verminderen of het afschaffen van het gebruik van separeertechnieken?
Per 1 januari 2020 zal de Wvggz in werking treden. Deze wet stelt de behandeling centraal en niet langer de opname. De Wvggz zal zorgverleners een breder instrumentarium tot (verplichte) zorg bieden, ook in de ambulante setting, waarmee meer maatwerk en verplichte zorg in een vroeger stadium geleverd kan worden. De verwachting is dat dit leidt tot een afname van gedwongen opname en dat bepaalde vormen van gedwongen zorg in het bijzonder -zoals separatie- kunnen worden teruggedrongen.
Wat is uw reactie op de oproep van patiëntenverenigingen Mind en Ypsilon dat instellingen personeelstekorten of andere «bureaucratische rompslomp» niet als excuus mogen gebruiken om patiënten te isoleren?
Het mag voor zich spreken dat genoemde factoren als personeelstekort of bureaucratie nooit een reden mogen zijn om patiënten te separeren zonder strikte noodzaak. Voor iedere vorm van gedwongen zorg is een zorgvuldige afweging nodig, en separatie kan alleen plaatsvinden als ultimum remedium. Dat geldt onder de huidige wet Bopz en straks ook onder de Wvggz.
In hoeverre hangt volgens u de opkomst van zorgbeveiligers samen met het personeelstekort in de ggz, wisselend personeel en onstabiele teams waarin inschattingen over veiligheid moeilijk te maken zijn?
De omvang van het aantal zorgbeveiligers binnen ggz-instellingen en hoe die zich in de tijd ontwikkelt is mij niet bekend. Er is geen onderbouwing voor samenhang waarnaar u vraagt.
Deelt u de mening dat het geld dat wordt uitgegeven aan beveiliging beter kan worden besteed aan het oplossen van problemen rondom het personeelsbestand, bijvoorbeeld door meer vaste krachten in te zetten en meer verpleegkundigen op te leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Organisaties gaan zelf over hun personeels- en kwaliteitsbeleid en over hun uitgaven. De inzet van een zorgbeveiliger kan hieraan voor een organisatie een waardevolle toevoeging zijn. De inzet van middelen voor beveiliging kan voor een organisatie vanuit die perspectieven prima te rechtvaardigen zijn.
In hoeverre hangt volgens u de toename van geweld en de inzet van zorgbeveiligers samen met de ambulantisering van de ggz waardoor patiënten pas worden opgenomen als het echt niet anders kan? Welke maatregelen voorziet u op dit gebied?
De monitor Ambulantisering die ik jaarlijks aanbied aan uw Kamer laat zien, dat de zorgzwaarte in de klinische setting in de afgelopen jaren is toegenomen. De afbouw van bedden richtte zich vooral op de lichtere plaatsen. De mensen die worden opgenomen vertegenwoordigen in het algemeen een «zwaardere» categorie cliënten/patiënten die soms langere tijd wordt opgenomen. Daarmee wordt veel gevraagd van het personeel en de instelling. Ik heb geen informatie waaruit zou blijken dat er een toename van geweld is. Een goed werkklimaat is van groot belang voor de medewerkers in een dergelijke complexe omgeving. Het is ook nodig dat er voldoende mogelijkheden worden gerealiseerd om tijdig op- en af te schalen en ervoor zorg te dragen dat voldoende veiligheid wordt geboden. Het is niet aan mij om zorg in te kopen of bedden beschikbaar te stellen.
De verantwoordelijkheid hiervoor is belegd bij de zorgverzekeraars, samen met de aanbieders van zorg. Mede in verband met deze problematiek zijn, na overleg met veldpartijen vorig jaar, door verzekeraars meer beveiligde bedden ingekocht waarnaar patiënten kunnen worden geplaatst wanneer er sprake is van gevaarlijk gedrag als gevolg van de psychische stoornis en er risico’s zijn voor de overige patiënten en hulpverleners. Uitgangspunt en ambitie is, dat zorg en ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving plaatsvindt. Daar sta ik volledig achter. Tegelijkertijd is het in sommige gevallen medisch gezien nodig om iemand toch in een klinische setting te behandelen. In het hoofdlijnenakkoord ggz heb ik daarover afspraken gemaakt met partijen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verminderen van personeelstekorten, verminderen van administratieve lasten en het creëren en behouden van voldoende ambulant aanbod.
Daarnaast zijn in de begroting van VWS extra financiële middelen gereserveerd voor ambulante hulpverlening door gemeenten. Oplopend van 65 miljoen euro in 2020 tot 95 miljoen euro in 2023.
Bent u bereid meer bedden beschikbaar te stellen in de ggz teneinde het agressieprobleem te lijf te gaan alsook de wachtlijstenproblematiek? Zo ja, hoeveel en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke maatregelen gaat u nemen om het zorgpersoneel weerbaarder te maken tegen agressie en om agressie, geweld en onveilige situaties in ggz-instellingen te voorkomen?
In de zorg werken medewerkers met een «publieke taak». Ik vind dat hulpverleners binnen de psychiatrie hun werk op een veilige manier moeten kunnen doen. In een landelijk zorgbreed project «Veilig werken in de zorg» dat van 2012–2015 liep en waarvoor mijn ambtsvoorganger voor 2016 nog aanvullend financiële middelen beschikbaar heeft gesteld, hebben werkgevers en werknemers in de zorg samengewerkt aan het thema. Deze samenwerking heeft gezorgd voor het delen van goede voorbeelden en beleidsontwikkeling rond agressiepreventie.
Hulpverleners worden tevens getraind om met afwijkend gedrag om te gaan.
Daarnaast werken GGZ-organisaties dagelijks aan een veilig leef- en organisatieklimaat voor patiënten en medewerkers. Ik ben veelvuldig in overleg met partijen uit de GGZ. Als uit die overleggen naar voren komt dat er meer actie nodig en mogelijk is sta ik daar altijd voor open.
Deelt u de mening van psychiater Prinsen dat de verschuiving van strafrecht naar de ggz één van de redenen is voor het zwaardere geweld en zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2
Vanuit het strafrecht wordt meer zorg geboden. Dat is een goede ontwikkeling. En dat leidt uiteraard tot een verzwaring van de doelgroep. Daar staat tegenover dat ik met verzekeraars afspraken heb gemaakt dat zij meer beveiligde zorg inkopen. En dat is ook gebeurd. Hierdoor kunnen patiënten die een gevaarlijke situatie veroorzaken in instellingen tijdelijk op een afdeling worden geplaatst met een strenger regime. Daar gaat hun behandeling dan verder. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 15 en 16.
Deelt u de mening dat de concentratie van patiënten met zware problematiek onwenselijk is en zo ja, wat gaat u doen om deze trend tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De concentratie van patiënten met zwaardere problematiek is logisch om zowel een hoge kwaliteit van zorg als een zo hoog mogelijk niveau van veiligheid te kunnen bieden. Er zijn op dit moment geen signalen vanuit het veld waaruit blijkt dat deze zware vormen van zorg verder gedeconcentreerd zouden moeten worden. Het is aan zorgaanbieders om de verschillende afdelingen en patiëntenpopulatie in de instelling zodanig te situeren dat kwaliteit en veiligheid maximaal worden geborgd. Tevens zullen de diverse GGZ-instellingen onderling goede afspraken moeten maken over overplaatsingen. Het is namelijk van belang dat in situaties waarbij patiënten als gevolg van agressie niet meer verantwoord te behandelen zijn in de ene instelling, kunnen worden geplaatst in meer beveiligde afdelingen in andere GGZ-instellingen.
Hoe staat het met transparantie over separatiecijfers en pogingen om per 2021 dwangmaatregelen per ggz-instelling openbaar te maken? Wat is uw reactie op de scepsis over de mogelijkheid hiervan vanuit het veld vanwege verschillende definities en meewegende belangen van instellingen?
Om de gegevens over de toepassing van dwangmaatregelen per GGZ-instelling openbaar te kunnen maken, is het nodig dat deze gegevens op uniforme en systematische wijze worden verzameld, bewerkt en uitgewisseld. De Wvggz biedt hiervoor een wettelijke grondslag. Zorgaanbieders dienen ervoor te zorgen dat gegevens over verleende verplichte zorg digitaal beschikbaar zijn. Deze gegevens dienen ook aan de Inspectie te worden gestuurd. In de concept-Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg (Rvggz) waarvan de termijn voor consultatie op 9 september 2019 is beëindigd, wordt deze verplichting nader uitgewerkt. Onderdeel van deze conceptregeling is een nadere uitwerking van de definities, gebaseerd op het document «definities en registratie van verplichte zorg» dat GGZ Nederland heeft opgesteld. Zo wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt naar verschillende vormen van «insluiting» (separeer, Extra Beveiligde Kamer (EBK), een afzonderingsruimte), zodat niet alleen een betrouwbaar beeld kan worden gegeven van het totaal aantal maatregelen, maar ook een verschuiving zichtbaar wordt naar de verschillende vormen van dwang. De zorgaanbieder maakt een analyse bij dit overzicht van verleende verplichte zorg, waarmee onder meer stijgingen, dalingen en overige verschillen kunnen worden geduid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een landelijk uniform en transparant systeem komt van meldingen van separatiecijfers en dwangmaatregelen per ggz-instelling?
Zie antwoord vraag 20.
Het door de Chinese autoriteiten oppakken van activist(en) die zich onder meer inzetten voor hiv-/aidspatiënten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA), Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Police From China's Hunan Detain Three NGO Workers For Subversion»?1
Ja.
Bent u bereid zich, al dan niet in internationaal verband en in samenwerking met het Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS), in te spannen om de aard van de aanklacht tegen Cheng Yuan boven tafel te krijgen en na te gaan of hier sprake is van een eerlijk proces?
De Nederlandse ambassade in Peking volgt de ontwikkelingen nauwgezet en bespreekt de zaak lokaal in EU-verband. De bilaterale mensenrechtendialoog met China, zowel die van de EU als die van Nederland, biedt een platform om zorgen over de arrestaties van Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu over te brengen aan de Chinese autoriteiten.
Kunt u inzicht geven in hoe de aanklacht op grond waarvan Cheng Yuan is opgepakt, zich verhoudt tot het werk van de non-profit organisatie (hierna, ngo) Changsha Funeng waarvoor hij werkzaam is?
Volgens berichtgeving van Radio Free Asia zijn drie medewerkers van de ngo Changsha Funeng opgepakt. Het gaat om Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu. Zij zouden worden verdacht van ondermijning van de staatsmacht, een aanklacht die de afgelopen jaren vaker door de Chinese autoriteiten is gebruikt tegen activisten die misstanden aan de kaak probeerden te stellen. Yang Zhanqing, de medeoprichter van Changsha Funeng, geeft aan dat het kantoor in Changsha de werkzaamheden heeft moeten staken.
Wat zijn de acute consequenties voor het werk van genoemde ngo? Klopt het dat collega’s van Cheng Yuan het werk onder druk van de Chinese overheid ook neer hebben moeten leggen? Zijn zij eveneens opgepakt en zo ja, hoe luiden de aanklachten tegen hen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze casus zich in uw ogen tot het huidige Chinese voorzitterschap van de Programme Coordination Board van UNAIDS?
De huidige Chinese voorzitter van de UNAIDS Programme Coordination Board vervult het voorzitterschap op correcte wijze. Ngo’s zijn onderdeel van de UNAIDS Programma Coordination Board vanwege hun belangrijke bijdrage aan de HIV/AIDS respons. Helaas staan ngo’s in veel landen, waaronder China, ernstig onder druk. Het kabinet blijft met gelijkgezinde VN-donoren aandacht vragen voor het belang van een inclusief maatschappelijk middenveld en de waarde van de bijdrage van ngo’s aan beleidsvorming. Ook zal het kabinet erop blijven toezien dat de invloed van ngo’s in VN-organisaties als UNAIDS geborgd blijft. Zorgen over individuele gevallen, zoals de arrestatie van Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu, worden via de bilaterale mensenrechtendialoog overgebracht of in vergaderingen van de VN-Mensenrechtenraad aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat het niet ophelderen van de redenen waarom Cheng Yuan en zijn collega’s worden gedwarsboomd door de Chinese overheid, de geloofwaardigheid van China in hierboven genoemde voorzittersrol ondermijnt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het beïnvloeden van persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand door het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Klopt het dat u bemoeienis heeft met de totstandkoming en de inhoud van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand? Hoe ver strekt die bemoeienis en waar heeft die precies betrekking op?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid was betrokken in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor. Het ministerie was niet betrokken bij de totstandkoming en de inhoud van de Monitor. De Monitor is tot stand gekomen onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand (verder: de Raad).
Is het waar dat inmiddels uit een WOB-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand contact heeft gehad met u over het conceptpersbericht van de Raad voor Rechtsbijstand bij de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017? Waarom zijn door u opmerkingen over het conceptpersbericht gemaakt waarna door de Raad voor Rechtsbijstand een andere, definitieve versie is gepubliceerd?
De Raad heeft in oktober 2018 op ambtelijk niveau een conceptpersbericht over de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het is staande praktijk om persberichten over en weer af te stemmen. De kop van het concept-persbericht luidde: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017: Nederland kent relatief stabiel en evenwichtig stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand». In het kader van de afstemming is opgemerkt dat de kop de lading van het persbericht niet dekte en bovendien ongelukkig was. Er lagen op dat moment drie kritische rapporten over de gesubsidieerde rechtsbijstand en het kabinet stond aan de vooravond van het presenteren van een nieuw stelsel voor rechtsbijstand, mede op basis van die rapporten.
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad om, al dan niet op basis van gemaakte opmerkingen, een definitieve tekst van zijn persberichten vast te stellen. De Raad heeft uiteindelijk een persbericht uitgebracht met als kop: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 gepubliceerd».
Ten aanzien van openbaarmaking van de correspondentie merk ik op dat die onderdeel uitmaakt van de ambtelijke interne beraadslagingen tussen het ministerie en de Raad, persoonlijke beleidsopvattingen bevat en derhalve niet gepubliceerd kan worden.
Welke opmerkingen zijn er door u gemaakt? Kunt u deze correspondentie openbaar maken of in ieder geval inhoudelijk weergeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit ook het geval bij de Monitor van het jaar 2018 en de jaren voor 2017? Zo ja, welke inhoudelijke wijzigingen zijn door u of vanuit het ministerie gesuggereerd en/of aangebracht?
Ook in andere jaren is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor, betrokken geweest in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand.
Waarom bemoeit u zich met de persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand? Met welk doel? Waar is dit voor nodig?
Het is staande praktijk dat over en weer afstemming plaatsvindt over persberichten. Het is immers niet de bedoeling elkaar voor verrassingen te plaatsen en bovendien kan op die manier gebruik worden gemaakt van elkaars kennis en inzichten.
Het wegpesten van een transgenderstel in Heerlen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Transgenderstel Heerlen verlaat flat om gedreig en gepest»1 en «Heerlen voert al jaren strijd tegen «transgender-pesters»»?2
Ja, die berichten ken ik.
Kent u meer voorbeelden van het wegpesten van LHBTI’s? Kent u de omvang van dit probleem? Zo ja, welke zijn die voorbeelden en wat is die omvang? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar laten doen?
Mij bereiken met enige regelmaat signalen over homostellen, lesbische stellen of transgenders die zich genoodzaakt voelen om te verhuizen vanwege pesterijen. Dit is een maatschappelijk probleem. De beschikbare informatie, waaronder de jaarlijkse multi-agency rapportage met cijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse cijferrapportage van het OM geven een beeld van de mate waarin LHBTI te maken hebben met discriminatie. Pesten kan een discriminatoire uiting zijn. De tweejaarlijkse LHBT-monitor van het SCP geeft daarnaast inzicht in de veiligheidsbeleving en slachtofferschap van LHBTI’s. Dat kan gaan om respectloos gedrag (pesten) tot geweldsincidenten. In aanvullend onderzoek naar wegpesten zie ik geen meerwaarde.
Beschikken lokale bestuurders en politie over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat het in het bericht genoemde paar weggepest is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de lokale bestuurders en politie beschikken over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken. De aanpak van dergelijk pestgedrag is een lokale aangelegenheid, die maatwerk vraagt.
De gemeente Heerlen heeft aangegeven over voldoende instrumenten te hebben beschikt, waarbij het bestuursrechtelijk opleggen van een gebiedsverbod het meest krachtige middel was. De politie en de gemeente Heerlen hebben verschillende instrumenten ingezet, waaronder het voeren van waarschuwingsgesprekken met de ouders van de daders door de politie en burgemeester, het voeren van gesprekken met het transgenderstel om o.a. de hulpbehoefte in kaart te brengen door de burgemeester alsmede Anti Discriminatie Voorziening Limburg, Roze in blauw (politie) en de woningcorporatie, zichtbare aanwezigheid door de politie, rechercheonderzoek, plaatsing van mobiele camera’s, het opleggen van een gebiedsverbod aan de hoofddader en een gedragsaanwijzing voor enkele andere groepsleden. Ten slotte is mede hierdoor een dader veroordeeld. De gemeente Heerlen heeft aangegeven dat de pesters/daders stevig zijn aangepakt met alle mogelijke middelen uit het straf- en bestuursrecht en dat die aanpak effect heeft gehad. Desondanks heeft het transgenderstel besloten te willen verhuizen omdat zij zich niet meer prettig voelde in de flat. Ik kan me levendig voorstellen dat alles een dusdanige grote impact heeft gehad op de slachtoffers in Heerlen dat het hun, ondanks alle inzet van de politie en de gemeente, heeft doen besluiten te verhuizen.
Het beschermen van slachtoffers van haatcriminaliteit (hatecrime) en de aanpak van daders is een prioriteit voor dit kabinet en het lokaal bestuur. Het beleid is gericht op de aanpak van daders om de pesterijen tot een einde te brengen. Helaas is dit vaak niet van de ene op de andere dag te realiseren. Ook geven slachtoffers vaak aan, zoals ook hierboven aangegeven, dat de gebeurtenissen hun woon- en leefgenot en hun gevoel van veiligheid dusdanig aantasten dat zij zich genoodzaakt voelen te verhuizen.
Heeft u in het kader van uw Actieplan Veiligheid LHBTI acties ingezet om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, welke zijn dat en wat is het resultaat daarvan? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog van plan aan dit probleem aandacht te gaan schenken en op welke wijze?
Het Actieplan Veiligheid LHBTI3 bevat diverse maatregelen die direct dan wel indirect bijdragen aan het tegengaan van pesterijen in de woonomgeving, variërend van het stimuleren van sociale acceptatie in de wijk (actiepunt 2), trainingen voor politiemedewerkers (actiepunt 5), weerbaarheidstrainingen (actiepunten 7 en 24), het stimuleren van meldingsbereidheid (actiepunten 12–15), aandacht voor veiligheid binnen de allianties van OCW (actiepunt 17), het gezamenlijk bepalen van de meest effectieve aanpak (actiepunt 20), maatjesprojecten (actiepunt 24), etc. Ik ben van mening dat het Actieplan daarmee voldoende handvatten biedt om de problematiek van pesterijen in de woonomgeving aan te kunnen pakken.
Het kabinet zal over zijn inspanningen om de maatregelen tot uitvoering te brengen en zal verantwoording afleggen via de jaarlijkse voortgangsbrief over het Nationaal Actieprogramma Discriminatie.
Ben u bereid om in overleg met de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters te treden om te bezien of er nog aanvullende instrumenten nodig zijn om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Uit overleg met VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters zijn geen indicaties ontvangen dat gemeentebesturen/burgemeesters aanvullende instrumenten nodig hebben. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het corruptieschandaal bij de UNRWA |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ethics report accuses UNRWA leadership of abuse of power», waarin de laatste schokkende feiten rond United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) worden toegelicht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van het interne rapport van de ethische VN-commissie van UNRWA over ernstige integriteitsschendingen door (de top van) UNRWA, waaronder machtsmisbruik, corruptie, cliëntelisme en het onderdrukken van afwijkende meningen binnen de organisatie?
Ik wacht het oordeel van de onafhankelijke inspectie van de Verenigde Naties in New York af (United Nations Office of Internal Oversight Services- OIOS). Daaruit zal moeten blijken in hoeverre de bevindingen uit het interne rapport van de ethische commissie van UNRWA kloppen. Nederland heeft meermaals bij OIOS en bij het kantoor van de Secretaris-Generaal van de VN aangedrongen op een zorgvuldig onderzoek en op spoedige publicatie.
Hoe beoordeelt u de vermeende financiële problemen bij UNRWA, nu blijkt dat de top van UNRWA geld heeft gebruikt voor «excessieve reizen»?
Ik wacht het oordeel van OIOS af of er sprake is van excessieve reizen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te doen toekomen omtrent hoeveel Nederlands belastinggeld met de frauduleuze activiteiten van UNWRA is verspild? Bent u bereid eventuele Nederlandse bijdragen per direct te stoppen en reeds overgemaakte gelden terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van fraude, malversatie of onregelmatigheden in uitvoering van de kerntaken van UNRWA.
Herinnert u zich dat de Amerikaanse president Trump vorig jaar besloot om zijn steun voor UNRWA stop te zetten, dat U toen versneld geld overmaakte naar UNRWA en daar later zes miljoen euro extra bij deed? Bent u op de hoogte dat inmiddels ook Zwitserland de betalingen aan UNRWA heeft stopgezet? Ziet u nu, in het licht van de laatste berichten, eindelijk in dat de handelwijze van president Trump de enige juiste was en bent u bereid die te volgen? Zo nee waarom niet?
Nederland wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van OIOS en heeft besloten de bijdrage aan UNRWA vooralsnog aan te houden totdat de VN opheldering geeft over de beschuldigingen en adequaat optreedt. Andere EU-lidstaten vragen dezelfde openheid en optreden van de VN. De meesten hebben reeds hun reguliere bijdrage overgemaakt. Verder lijken zij vooralsnog niet het Nederlandse voorbeeld te volgen om de bijdrage aan te houden, in het belang van stabiliteit in de regio. Zwitserland en België hebben besloten een additionele bijdrage voor UNRWA aan te houden, maar hebben de reguliere bijdrage reeds betaald.
Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd, betreurt het kabinet de destijds eenzijdig genomen beslissing van de Verenigde Staten om de bijdrage aan UNRWA stop te zetten. De organisatie is van essentieel belang voor opvang in de regio door het verlenen van basisvoorzieningen aan ruim 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Korten op het budget van UNRWA zou kunnen leiden tot verdere spanningen en instabiliteit in de regio. Het is van essentieel belang dat deze hulpverlening kan worden voortgezet, ook met steun van Nederland. Dit geldt ook voor Jordanië en Libanon, die beiden grote hoeveelheden Palestijnse vluchtelingen opvangen, ook uit Syrië. Het kabinet verwijst verder naar de antwoorden op Kamervragen met kenmerk 2018Z01121 d.d. 1 februari 2018 over dit onderwerp.
De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is opgenomen bedraagt 13 miljoen euro. Dit was ook het geval voor 2018 en is in de begrotingsbehandeling besproken. Zoals gebruikelijk beoordeelt het kabinet aan het einde van het jaar binnen de bestaande afspraken over humanitaire hulp welke aanvullende Nederlandse bijdragen op basis van het humanitair imperatief wenselijk zijn.
Bij de beantwoording van de feitelijke vragen inzake HGIS-nota 2019 (BZDOC-1235421577-13) heb ik u bijgaand overzicht verstuurd van de bestedingen aan UNRWA de afgelopen 10 jaar.
21.148.283
20.108.287
21.021.394
19.142.857
15.598.089
17.502.000
19.000.000
18.503.585
19.000.000
19.000.000
Afgelopen week heeft de Secretaris-Generaal van de VN nogmaals benadrukt hoe belangrijk het werk van UNRWA is voor Palestijnse vluchtelingen. Hij riep lidstaten en partners op gecommitteerd te blijven aan de organisatie, zodat deze het belangrijke werk en de dienstverlening aan vluchtelingen kan voorzetten. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Het kabinet zal uw Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren.
Bent u het eens dat UNRWA geen toekomstperspectief biedt, maar in plaats daarvan generaties van Palestijnse Arabieren afhankelijk maakt en houdt van donaties die – naar nu eens te meer blijkt – niet zelden in de zakken van corrupte UNRWA-medewerkers en partnerorganisaties verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid alle financiële steun van Nederland aan UNRWA onmiddellijk en definitief stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de «Coulanceregeling Parttime Master Bedrijfskunde» (hierna: de Coulanceregeling) van de Erasmus Universiteit Rotterdam/Rotterdam School of Management (EUR/RSM)?1
Ja.
In hoeverre wordt volgens u met deze Coulanceregeling gevolg gegeven aan uw oproep om «een compensatieregeling te treffen voor de huidige en eerdere studenten aan wie hogere bedragen in rekening zijn gebracht dan wettelijk is toegestaan»?2
De EUR/RSM hanteert het standpunt dat de wet interpretatieruimte biedt en spreekt waarschijnlijk om die reden over een «coulanceregeling» en niet over een compensatieregeling. Bekostigde opleidingen, en alle varianten daarvan, moeten voldoen aan de bekostigingsvoorwaarden van de WHW. De wet is daar duidelijk over en de inspectie heeft in haar rapport vastgesteld dat de EUR/RSM de wet heeft overtreden door studenten onterecht extra bijdragen te laten betalen. Zie ook mijn brief van 29 maart 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 719).
Ik heb met mijn oproep tot een compensatieregeling de EUR/RSM willen bewegen goed na te denken over het compenseren van (oud-)studenten. De nu door hen gepubliceerde regeling is daar de uitkomst van. Noch de inspectie noch ik gaan over de inhoud van de compensatieregeling, we kunnen daarin niets afdwingen.
Zou u bij beantwoording op vraag 2 specifiek willen ingaan op A) de door de EUR/RSM gebruikte term «coulanceregeling» in plaats van bijvoorbeeld «compensatieregeling», B) de keuze van EUR/RSM om de regeling te beperken tot studenten vanaf 2016–2017, en daarmee studenten van eerdere cohorten uit te sluiten van deze regeling en C) de keuze van EUR/RSM om bij de coulanceregeling uit te gaan van terugbetaling van de helft van de totale opleidingskosten, wat beduidend minder is dan alle bovenwettelijke kosten die in rekening zijn gebracht?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u het oordeel van EUR/RSM, zoals vermeld in de Coulanceregeling, dat de driejaarstermijn voor verjaring bij een vordering tot vernietiging van een overeenkomst een juridische grond is voor het beperken van de regeling tot studenten vanaf 2016–2017? Is dit wel van toepassing op de casus van te hoge collegegelden? Ligt niet veel meer voor de hand bij achteraf vastgesteld te hoog collegegeld uit te gaan van een vordering tot schadevergoeding waarbij de looptijd langer is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 kan ik in dezen niets afdwingen. Op alle betreffende (oud-) studenten zijn de rechtsbeschermingsbepalingen van de WHW van toepassing. De studenten die zich niet kunnen vinden in de geboden regeling kunnen bij de EUR een verzoek tot volledige terugbetaling van het teveel betaalde indienen. Tegen een afwijzing daarvan staat vervolgens bezwaar bij de EUR open en vervolgens beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO). Er staan dus bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open. Deze rechtsgang is laagdrempeliger dan een rechtsgang naar de civiele rechter.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat individuele studenten, bijvoorbeeld studenten van voor het cohort 2016–2017, de gang naar de rechter moeten maken om alsnog compensatie af te dwingen? Bent u bereid om met EUR/RSM in gesprek te gaan om een dekkende oplossing voor alle oud-studenten die te hoog collegegeld hebben betaald te compenseren?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 2.
Hoe duidt u het feit dat ondanks het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs, door uzelf bevestigd in uw brief van 23 maart 2019, de EUR/RSM vasthoudt aan haar oordeel dat de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) de benodigde interpretatieruimte biedt om haar handelwijze in dezen te rechtvaardigen (zoals onder andere benoemd in de Coulanceregeling)?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Het standpunt van de EUR is onjuist.
Is de WHW op dit gebied niet eenduidig genoeg? En als dat het geval is, wat bent u van plan om te doen om te zorgen dat dit wel het geval wordt? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de onduidelijke situatie blijft voortbestaan waarbij instellingen de wet anders interpreteren dan de Minister en dat mogelijk ook andere instellingen in de toekomst ten onrechte hogere collegegelden vragen voor bekostigde opleidingen, mede gelet op het feit dat u eerder heeft aangeven geen mogelijkheden te hebben instellingen te dwingen tot compensatieregelingen achteraf?3
De wet is voldoende duidelijk en eenduidig.
Het bericht dat gemeenten bedden in de specialistische jeugdzorg gaan schrappen zonder alternatieve opvang |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeenten in Noordoost-Brabant in 2020 € 10 miljoen willen bezuinigen op de gespecialiseerde jeugdzorg terwijl goede alternatieve opvang niet is geregeld?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdhulp en hebben een wettelijke jeugdhulpplicht. Zij moeten zorg dragen voor een passend aanbod.
Ook moeten zij continuïteit van zorg borgen voor jeugdigen die al hulp ontvangen als zij veranderingen in de jeugdhulp willen doorvoeren. Ik verwacht dat de gemeenten in Noordoost-Brabant op basis van deze verantwoordelijkheden hun plannen uitwerken.
Onderschrijft u de stelling dat «zorg dichterbij huis altijd beter is dan gespecialiseerde residentiële jeugdzorg binnen een instelling»? Bent u van mening dat jongeren nooit beter af zijn met opname in een instelling, zoals de wethouders als argument aandragen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Eén van de doelstellingen in programma Zorg voor de Jeugd is dat we de jeugdhulp zo thuis mogelijk organiseren. Plaatsing in een instelling zou daarom alleen plaats moeten vinden als er geen beter alternatief is. Met die nuance onderschrijf ik de stelling in de vraag.
Deelt u de mening dat geen een kind in de kou mag komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De jeugdhulpplicht vereist van gemeenten dat zij zulke situaties voorkomen als zij contracten met aanbieders gaan aanpassen of een aanbesteding organiseren. Continuïteit van zorg van kinderen die al jeugdhulp ontvangen is een voorwaarde voor dergelijke veranderingen.
Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van geschikte plekken voor specialistische jeugdzorg voor kinderen gegarandeerd moet zijn en niet de omzet bij zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het belang van een instelling is ondergeschikt aan het belang van een jeugdige die passende jeugdhulp nodig heeft. Om dat laatste te garanderen kan het nodig zijn dat instelling geholpen wordt om bijvoorbeeld de continuïteit van zorg veilig te stellen.
Bent u bereid om, ter bescherming van de capaciteit in de specialistische jeugdzorg, niet uit te gaan van omzetgaranties, maar om in samenwerking met gemeenten de beschikbaarheid van noodzakelijke specialistische jeugdzorg te garanderen zoals werd verzocht in de motie Hijink3? Zo nee, waarom niet?
Het belang van de beschikbaarheid van noodzakelijke specialistische zorg onderschrijf ik. Het is belangrijk dat in Nederland ook voor kinderen met complexe, weinige voorkomende, problematiek goede hulp tijdig beschikbaar is. Daarom heeft het kabinet tijdens de APB de bereidheid uitgesproken om samen met gemeenten en het veld te onderzoeken of we voor deze kinderen kunnen komen tot een aantal regionale specialistische expertisecentra voor de jeugdhulp. In deze centra kunnen dan meerdere vormen van hulp aan kinderen worden geboden, en is expertise beschikbaar waar hulpverleners gebruik van kunnen maken voor consultatie en inhoudelijke toetsing.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de dreigende bezuiniging op de gespecialiseerde jeugdzorg in Noordoost-Brabant werkelijkheid wordt?
In mijn rol als stelselverantwoordelijke blijf ik toezien op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Op dit moment beziet het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) wat zij kunnen doen om overeenstemming te bereiken tussen aanbieders en gemeenten.
De berichten ‘Verkeerde afslag politie’ en ‘Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar’ |
|
Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Verkeerde afslag politie»1 en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar»2?
Ja.
Bent u op de hoogte van de reactie die de Nationale Politie online heeft gegeven op de handhaving van het boerkaverbod op politiebureau’s, namelijk: «Niet in de wet staat dat mensen die een boerka dragen geen aangifte mogen doen. De wet zegt dat ze met een boerka niet in een politiebureau mogen komen. Dus helpen we ze daarbuiten.»?
Gezichtsbedekkende kleding is op grond van deze wet niet toegestaan in politiebureaus. De eerdere berichtgeving van de politie is in lijn gebracht met de door de wetgever voorgestane uitwerking van de wet, omdat gezichtsbedekkende kleding binnen het politiebureau evenmin is toegestaan wanneer iemand naar een afgesloten ruimte wordt geleid voor het doen van aangifte. Indien een persoon met gezichtsbedekkende kleding aangeeft als slachtoffer van een misdrijf aangifte te willen doen, wordt deze persoon er op gewezen dat het doen van aangifte mogelijk is op locatie, telefonisch of via internet. In de handelingswijze van de politie, die is opgesteld ter uitvoering van de wet, mag nadrukkelijk geen onderscheid worden gemaakt tussen gezichtsbedekkende kleding vanuit religieuze overwegingen en andere gezichtsbedekkende kleding als integraalhelmen en bivakmutsen.
Deelt u de opvatting dat het niet zo kan zijn dat een wet de facto niet tot uitvoering komt, of dreigt te komen, omdat de partijen die deze wet dienen te handhaven hier geen prioriteit aan willen geven? Heeft de nationale politie eventuele veiligheidsrisico’s, wanneer personen vanwege gezichtsbedekkende kleding niet geïdentificeerd kunnen worden, betrokken in haar afweging?
De wet dient te worden gehandhaafd. In de beleidsregels van het OM3 – die door politie zijn uitgewerkt in een intern handelingskader – is voor de handhaving van de wet aansluiting gezocht bij hetgeen met uw Kamer en de Eerste Kamer bij de wetsbehandeling is besproken.
Het is een algemene wet die strafrechtelijk wordt gehandhaafd waarbij door vervoerders, betrokken instellingen en politie de-escalerend wordt opgetreden.
Het uitgangspunt bij de naleving van de wet is dat de persoon wordt aangesproken en op het verbod wordt gewezen door een medewerker van de locatie waar de persoon aanwezig is. Met de betreffende persoon wordt eerst een gesprek gevoerd door de medewerker van de locatie. In het gesprek wordt de keuze voorgelegd om de locatie te verlaten of de betreffende kleding af te doen.
Als iemand geen gevolg geeft aan een dergelijk verzoek kan de politie worden ingeschakeld door de instelling of de ov-vervoerder.
Ook de politie zal in de regel eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie proces-verbaal opmaken.
Heeft de door de politie aangegeven omgang met het verbod op gezichtsbedekkende kleding de steun van het kabinet? Is dit wat het kabinet betreft in lijn met het oogmerk van de wet om gezichtsbedekkende kleding in openbare gelegenheden te ontmoedigen, ook gezien het antwoord van een woordvoerder namens de Minister van Binnenlandse Zaken op de vraag of de door de politie aangegeven werkwijze conform de wet is: «Dat denk ik niet helemaal.»?
Zie het antwoord op vraag 2. De politie heeft de eerdere berichtgeving aangepast.
Wat vindt u van de verwarring die is ontstaan over de handhaving van het verbod op gezichtsbedekkende kleding, door de standpuntbepaling van de politie? Welke handhaving mag van de instellingen in openbare gebouwen verwacht worden? Welke van buitengewone opsporingsambtenaren? Welke handhavende taken zijn uitsluitend voorbehouden aan de politie?
Het is goed dat de politie het interne handelingskader en de communicatie in lijn heeft gebracht met de door de wetgever voorgestane uitwerking van de wet op 1 augustus jl. Voor de wijze van naleving en handhaving van het verbod zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Op basis van deze wet zijn er geen nieuwe bevoegdheden toegekend aan buitengewone opsporingsambtenaren. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Biedt naar de mening van het kabinet, gezien de verwarring die over de handhaving is ontstaan, de «kan» bepaling in de wet (met betrekking tot het inschakelen van politie) voldoende helderheid voor de uitvoeringspraktijk? Zo nee, is het kabinet bereid nadere informatie te verstrekken over de verwachting die het kabinet heeft van de handhaving? Of is zij bereid de wet aan te passen?
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is uitgebreid bij de handhaving van het verbod stil gestaan. Daarbij is uitdrukkelijk besproken dat de medewerkers van de betrokken instellingen geen handhavers zijn.
Voor de uitvoeringspraktijk zijn op basis van de wet handelingswijzen opgesteld voor instellingen en vervoerders. Daarin staan de verwachtingen richting instellingen en medewerkers. De medewerker zal de situatie inschatten en de naar zijn/haar inzicht op dat moment gepaste handelingswijze kiezen. Het inschakelen van de politie op basis van de situatie ter plekke is daar onderdeel van. De politie gaat uit van handhaving van de wet. In het interne handelingskader heeft de politie opgenomen dat zij bij aankomst eerst wijst op het verbod en de betrokkene verzoekt de gezichtsbedekking te verwijderen of de locatie te verlaten. Dit is een de-escalerende werkwijze zoals gebruikelijk bij meldingen waarbij de politie betrokken wordt. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Ik heb aan de Eerste Kamer en later tevens aan u toegezegd om drie jaar na inwerkingtreding de wet te evalueren en u hierover te informeren. Onderdeel van deze evaluatie is de mate waarin instellingen met het verbod uit de voeten kunnen.4
Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met de Nationale Politie over de handhaving van het verbod op gezichtsbedekkende kleding wanneer derden een beroep op hen doen? Is het waar dat het kabinet ervoor gekozen heeft betrokken instanties, bijvoorbeeld in de zorg, het onderwijs, mede-overheden en vervoersbedrijven afzonderlijk afspraken te laten maken met de politie?
Zie het antwoord op vraag 3 over de naleving en de handhaving. Het betreft hier een landelijk geldend verbod. Het verbod wordt meegenomen in het reguliere toezicht door de politie. Gezien de door de wetgever beoogde handelingswijze en het verwachte geringe aantal overtredingen, zal het politieoptreden naar verwachting doorgaans bestaan uit een reactie op de melding van de instelling of vervoerder. Wanneer een instantie contact zoekt met de politie wordt er gehandeld op basis van de concrete situatie. In verband met de bijzondere situatie van rijdende voertuigen zijn met het openbaar vervoer afspraken gemaakt over meldingen en het contact tussen de medewerkers van het openbaar vervoer en de politie bij escalatie. Ook dan wordt er op basis van de concrete situatie in overleg met het openbaar vervoer gehandeld. Ingeval van escalatie van een situatie wordt een melding opgevat als een spoedmelding en komt de politie meteen. Indien de meldingen hier aanleiding toe geven kan de lokale gezagsdriehoek besluiten tot gezamenlijke handhavingsacties van OV-personeel en politiemedewerkers.
Wat vindt u van de uitleg van de woordvoerder van de politie, die in de Telegraaf aangeeft dat de ruimhartige omgang met het verbod specifiek bedoeld is voor personen die een boerka of nikab dragen en dat dragers van een integraalhelm of bivakmuts niet worden tegemoetgekomen? Hoe verhoudt, wat het kabinet betreft, deze opstelling zich tot de wet, die nu juist niet uitsluitend een verbod op religieuze kleding beoogt? Maakt de politie hier een gerechtvaardigd onderscheid?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de politie wat het kabinet betreft de ruimte om het verbod op gezichtsbedekkende kleding niet te prioriteren? Is het kabinet bereid de politie ermee te confronteren dat handhaving van het verbod door anderen, waaronder de openbaar vervoersbedrijven, ook mede afhangt van een toezegging van de politie om binnen afzienbare tijd ter plaatse te kunnen zijn om een boete uit te delen of handelend op te treden, zoals de woordvoerder namens de ov-bedrijven aangeeft in het AD:“Politie zegt: het heeft niet onze prioriteit. Dit betekent dat zij bij een melding vanuit het openbaar vervoer niet binnen een half uur bij de bewuste tram, trein, metro of bus is. Nou dat gaat dus bij ons niet werken. De rit moet immers door.»?
In mijn antwoord op vraag 7 ben ik ingegaan op de handhaving door de politie en de interactie met instellingen en vervoerders.
Bent u bereid om met de politie en het Openbaar Ministerie in overleg te gaan om ervoor te zorgen dat handhaving prioriteit krijgt? Deelt u de mening dat indien er gehandhaafd wordt, er ook weinig overtredingen en dus weinig inzet nodig is? Bent u bereid om te overleggen met de politie om aan te geven in welke situatie zij wel bereid is om andere uitvoerders te hulp te schieten?
Zie antwoord vraag 9.
Is wat het kabinet betreft een beroep op de wettelijke vervoersplicht door openbaar vervoersbedrijven van toepassing bij het niet weigeren van passagiers met gezichtsbedekkende kleding, aangezien het verbod op gezichtsbedekkende kleding van recentere datum is?
Voor het naleven van het verbod heeft het OV-personeel de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met geldig vervoerbewijs niet weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt, kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van bijvoorbeeld zwartrijden, hinderlijk gedrag of misbruik van de noodrem.
Welke lessen heeft u voorafgaand aan de invoering van de wet getrokken uit de ervaringen in andere (Europese) landen met een soortgelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding?
Het gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding in Nederland is niet gelijk aan de verboden in andere landen binnen Europa. In Nederland geldt het verbod alleen in overheids-, zorg- en onderwijsinstellingen en in het openbaar vervoer. Bij de totstandkoming van de wet is gekeken naar ervaringen met de (algemene en specifieke) verboden met betrekking tot gezichtsbedekkende kleding in een groot aantal andere Europese landen. De handhaving van de verschillende verboden verloopt in het merendeel van de gevallen zonder toepassing van dwangmiddelen en zonder ontstaan van openbare ordeverstoringen. In Frankrijk heeft het algemene verbod in de openbare ruimte op gezichtsbedekkende kleding wel geleidt tot enkele incidenten vlak na de inwerkingtreding. Door het contact met de betrokken ministeries (waaronder ook OM en politie), koepels en vertegenwoordigers van sectoren houd ik met mijn collega’s zo goed mogelijk zicht op eventuele onverhoopte incidenten in Nederland.
Ziet u in de aangegeven omstandigheden genoeg aanleiding om met de betrokken partijen nogmaals te overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan nader te informeren?
Zoals ik in mijn brief van 1 april 20195 heb aangegeven blijf ik in contact met de ministeries, koepels en sectoren over de inwerkingtreding van het verbod. Dit om vragen en eerste ervaringen met betrekking tot de wet duidelijk te hebben en hierop te kunnen acteren. Ik heb uw kamer toegezegd om de wet drie jaar na inwerkingtreding te evalueren en u hierover te informeren.6
Uitgedeelde boetes op grond van de Meststoffenwet |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven hoeveel boetes in het kader van de Meststoffenwet op basis van controles van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderscheidenlijk administratieve controles van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in 2017 onderscheidenlijk 2018 uitgedeeld zijn?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is belast met het fysieke toezicht op de naleving van de mestregelgeving. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) ontvangt en controleert als uitvoerder van die wetgeving de gegevens en voert namens de rijksoverheid de bestuursrechtelijke handhaving uit. RVO.nl kan maatregelen nemen, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, opleggen van een last onder dwangsom of geven van een waarschuwing.
In 2017 heeft RVO.nl 2.662 boetes, lasten onder dwangsom (LOD) of waarschuwingen opgelegd, met een totaal bedrag van € 2.105.405. In 2018 waren dat 3.674 boetes, lasten onder dwangsom (LOD) of waarschuwingen, met een totaalbedrag van € 11.398.215. Het bedrag aan boetes verschilt per jaar en is sterk afhankelijk van de aanwezigheid van grote zaken met hoge boetes. In 2018 was sprake van een aantal grote zaken, met name bij de controles van de gebruiksnormen en van de verantwoordingsplicht.
RVO.nl
Jaar
Aantallen boetes, LOD’s en waarschuwingen
Totaalbedrag, in euro’s
2017
2.662
€ 2,1 mln
2018
3.674
€ 11,4 mln
Dit is nader uitgesplitst in onderstaande tabel.
2017
2018
Administratieve verplichtingen intermediairs
65
€ 17.400
173
€ 45.040
Administratieve verplichtingen landbouwers
852
€ 231.970
885
€ 234.415
Administratieve verplichtingen overige leveranciers en afnemers bedrijven
9
€ 5.300
8
€ 0
Gebruiksnormen
625
€ 1.261.078
412
€ 6.173.157
Grensoverschrijdende overbrenging
124
€ 24.670
158
€ 38.115
Hoeveelheidsbepaling
118
€ 35.545
269
€ 136.171
Mestverwerking
31
€ 227.548
89
€ 1.978.610
Overige bepalingen
2
€ 0
3
€ 900
Verantwoorde groei melkveehouderij
17
€ 57.358
42
€ 231.266
Verantwoordingsplicht dierlijke meststoffen
5
€ 73.060
17
€ 2.091.588
Vervoer van dierlijke meststoffen
232
€ 59.135
164
€ 119.530
Vervoer van zuiveringsslib en compost
7
€ 2.100
9
€ 2.430
Vervoersbewijs dierlijke meststoffen
575
€ 110.240
1.445
€ 346.993
Wat was het totaalbedrag van deze boetes in 2017 onderscheidenlijk 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarbij aangeven wat de boetebedragen (totaal) en aantallen beschikkingen waren voor de verschillende soorten overtredingen (gebruiksnormen, verantwoordingsplicht, mestverwerkingsplicht, hoeveelheidsbepaling, etc.)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voor de in 2017 en 2018 opgelegde beschikkingen een verdeling geven van de hoogte van de opgelegde boetes (<2.000 euro, 2.000–15.000 euro, 15.000–50.000 euro, >100.000 euro)?
De boetes en LOD’s in 2017 en 2018 zijn als volgt te verdelen:
<2.000 euro
2.000 – 15.000 euro
15.000 – 50.000 euro
50.000 – 100.000 euro
>100.000 euro
2017
886
90
28
3
1
2018
659
193
122
33
18
Kunt u aangeven in hoeverre in 2017 en 2018 opgelegde boetes zijn gematigd door toepassing van het matigingsbeleid naar aanleiding van ingediende zienswijzen onderscheidenlijk naar aanleiding van ingediende bezwaren (met uitzondering van matiging vanwege overschrijding van termijnen)?
Matiging van boetes kan plaatsvinden op basis van ontvangen zienswijzen op voornemens, door toepassing van het matigingsbeleid bijvoorbeeld wegens overschrijding van termijnen door de overheid, en op basis van (gedeeltelijk) gegronde bezwaren. In het matigingsbeleid wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de ondernemer. De mate waarin een boete verlaagd wordt is dus maatwerk. Een gemiddeld percentage waarmee boetes verlaagd zijn, geeft in dat licht geen relevante informatie. Om hoeveel gevallen van matiging en om welke bedragen het gaat wordt door RVO.nl niet in haar totaliteit bijgehouden. Een meer specifieke beantwoording zou een individuele doorlichting van alle zaken vragen. Hiervoor is thans geen capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Op 18 december 2018 heeft het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) drie uitspraken gedaan over een aantal categorieën mestboetes. Als gevolg hiervan heeft RVO.nl in 2019 138 boetebeschikkingen waartegen bezwaar liep geheel of gedeeltelijk ingetrokken, 9 uit 2017 en 129 uit 2018. Een boetebeschikking kan uit meerdere administratieve bevindingen bestaan.
Als dergelijke matiging werd toegepast, wat was dan gemiddeld genomen het percentage waarmee de boete verlaagd werd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inmiddels meer inzicht ingeven in de mogelijke oorzaken van de door RVO.nl geconstateerde stijgende trend in het aantal mestboetes dat opgelegd wordt?1
De handhaving van het mestbeleid bij RVO.nl wordt programmatisch aangepakt in nauwe samenwerking met de NVWA. Programmatisch handhaven is een aanpak waarbij op basis van de risico’s van niet-naleving van de regelgeving periodiek prioriteiten worden vastgesteld en met behulp van een doelgroep-analyse een interventiestrategie wordt bepaald.
De toename van het totale boetebedrag en het aantal mestboetes in 2018 is het gevolg van het gebruik van steeds geavanceerdere data-analyses, waardoor administratieve onderzoeken bij geselecteerde bedrijven vaker leiden tot een bestuurlijke sanctie ten opzichte van een steekproefsgewijze aanpak. In mijn brief van 28 september 2018 heb ik uw Kamer mijn aanpak (versterkte handhavingsstrategie mest) toegezonden (Kamerstuk 33 037, nr. 311).
Verder waren er in 2018 een aantal grotere strafrechtelijke onderzoeken. Daarbij gaat het met name om onderzoeken naar overtreding van de gebruiksnormen en/of verantwoordingsplicht.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aangekondigde onderzoek van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet naar behaalde economische voordelen door fraude, de verhouding tot de boetehoogte en de regio’s waar economische voordelen relatief hoog zijn?2
Dit onderzoek is afgerond en ik heb uw Kamer hier inmiddels over geïnformeerd. Ik verwijs naar mijn brief van 24 oktober jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 365)
Wordt in het genoemde onderzoek, zoals geadviseerd door de Auditdienst Rijk, ook gekeken naar eventuele differentiatie naar soort mest of soort grond?
In het onderzoek van de CDM wordt ingegaan op varkens-, rundvee- en pluimveemest. Er wordt niet ingegaan op de soort grond, wel op verschillen tussen regio’s. Voor meer achtergrondinformatie verwijs ik naar mijn brief van 24 oktober jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 365)
Bent u bekend met het bericht «De Ketelbrug stond vast, moet oplossing voor komen» van 28 juli 2019 op Omroep Flevoland?1
Ja.
Wat is de oorzaak van deze storing? Klopt het dat de Ketelbrug in 2013 gerenoveerd is? Kunt u een overzicht geven hoeveel storingen er sinds die tijd hebben plaatsgevonden, wat de oorzaken waren en hoe lang de brug bij verschillende storingen buiten bedrijf is geweest?
De storing werd veroorzaakt door de frequentieregelaar (onderdeel van het systeem voor data-overdracht).
De Ketelbrug is in 2013 gerenoveerd. Sinds 2013 zijn er 16 storingen geweest die hebben geleid tot hinder voor het scheepvaartverkeer. In totaal was de brug 67 uur en 42 minuten niet beschikbaar voor de hoge scheepvaart.
In dezelfde periode zijn er 7 storingen geweest die hebben geleid tot hinder voor het wegverkeer. In totaal was de brug voor wegverkeer gedurende 33 uur en 28 minuten niet beschikbaar.
Ook zijn er sinds 2013 9 storingen geweest die ervoor zorgden dat de brug niet bediend kon worden. Dit heeft echter niet tot hinder voor gebruikers geleid, omdat dit bijvoorbeeld buiten de bedientijden heeft plaats gevonden. Dit bedroeg in totaal 55 uur en 12 minuten.
30-9-2013
Storing bedienplek
0:10:00
18-11-2014
Camerabeeld
12:08:00
7-1-2015
Veiligheidsschakelaar
0:01:56
4-3-2015
Camerabeeld
2:03:00
21-10-2015
Camerabeeld
2:32:27
16-2-2016
Landverkeerseinen
5:27:00
14-4-2016
Camerabeeld
1:58:55
14-4-2016
Camerabeeld
1:13:00
9-5-2017
Camerabeeld
1:08:02
11-6-2017
Camerabeeld
1:39:00
30-6-2019
Frequentieregelaar
2:15:00
1-7-2019
Frequentieregelaar
1:50:00
12-7-2019
Frequentieregelaar
1:30:00
25-7-2019
Frequentieregelaar
1:30:00
27-7-2017
Frequentieregelaar
1:15:00
28-7-2019
Frequentieregelaar
31:00:00
11-9-2013
Werkzaamheden aan brug
28:26:00
6-12-2014
Besturingssysteem
0:07:33
6-12-2014
Besturingssysteem
1:00:01
9-4-2016
Spanningsdip
0:20:00
19-8-2016
Verstellen schakelaar
0:12:00
11-10-2018
Bedienfout
0:37:00
28-7-2019
Frequentieregelaar
2:45:00
20-11-2014
Camerabeeld
4:54:21
8-12-2014
Netwerkverbinding
1:10:29
16-6-2015
Onbekend
2:35:00
26-2-2016
Camerabeeld
2:00:00
26-3-2016
Onbekend
4:00:00
9-4-2016
Onbekend
7:02:00
31-8-2016
Afstelling schakelaars
30:50:00
13-1-2017
Noodstroom aggregaat
1:32:00
25-5-2017
Frequentieregelaar
1:07:59
In dit overzicht zijn niet de stremmingen meegenomen als gevolg van het aanrijden van de slagbomen. Dit wordt niet als een storing gezien.
Wat zijn de maximale aanrijtijden die door Rijkswaterstaat gehanteerd worden bij dit soort storingen en calamiteiten? Is aan deze aanrijtijden voldaan? Zo nee, waarom niet?
Het contract met de onderhoudsaannemer stelt geen eisen t.a.v. maximale aanrijtijden, maar aan beschikbaarheid van de brug voor het weg- en scheepvaartverkeer. De aannemer verliest zijn beschikbaarheidsvergoeding en krijgt een boete als er niet wordt voldaan aan de beschikbaarheidseisen.
De aannemer wordt dus aangestuurd om minimalisatie van niet-beschikbaarheid. Aanrijtijden voor storingen zijn onderdeel van de niet-beschikbaarheid.
Hoe wordt de doorgang van noodhulpdiensten gewaarborgd wanneer de brug niet gebruikt kan worden?
Indien er een stremming is van het wegverkeer door storing of schade aan de brug, dan licht Rijkswaterstaat direct de gemeenschappelijke meldkamer in.
De gemeenschappelijke meldkamer stuurt dan de inzet van hulpdiensten aan vanaf de overzijde van de brug indien dit voordeel oplevert.
Wanneer worden er bij een calamiteit verkeersregelaars ingezet om het verkeer dat tussen de afslag Lelystad Noord en de Ketelbrug staat op een veilige manier om te leiden? Is deze werkwijze tijdens de recente calamiteit gevolgd? Zo niet, waarom niet?
Rijkswaterstaat maakt bij incidenten op de snelweg geen gebruik van externe verkeersregelaars. Het verkeer wordt geregeld door weginspecteurs van Rijkswaterstaat. Deze werkwijze is bij het recente incident op de Ketelbrug gevolgd. Het verkeer dat vaststond is door de politie en door Rijkswaterstaat opgevangen en omgeleid via de N50.
Klopt het dat de Ketelbrug voorlopig gestremd blijft voor het scheepvaartverkeer? Wat zijn de gevolgen voor de scheepvaartsector (vooral recreatieve vaarten)?
Nee, vanaf 1 augustus wordt de brug weer bediend conform regulier bedieningsregime. Op het moment dat de Ketelbrug niet voor de scheepvaart kan worden bediend, is er een stremming voor schepen hoger dan 12,5 m NAP. Deze schepen kunnen indien gewenst omvaren via de Randmeren en het Markermeer. Alle lagere scheepvaart kan onder de brug doorvaren.
Welke maatregelen zijn denkbaar om overlast op korte termijn zoveel mogelijk te voorkomen?
Rijkswaterstaat heeft voor op de korte termijn een aantal maatregelen genomen. Er vindt extra monitoring plaats van de Ketelbrug gedurende de eerste week na de oplossing van de storing. Indien de monitoring er aanleiding toe geeft, zal er een extra monteur op de brug worden ingezet zodat de monteur gelijk de brug in dichte stand kan zetten.
Is er bij de Ketelbrug sprake van achterstallig onderhoud? Zo ja, wat moet er aan achterstallig onderhoud gedaan worden? Welke prioriteit wordt hieraan gegeven?
Zoals vermeld bij antwoord 2, is de Ketelbrug in 2013 gerenoveerd. De brug wordt onderhouden volgens de reguliere onderhoudscyclus. Er is geen sprake van achterstallig onderhoud.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Zorg ontvangt tientallen miljoenen van de industrie’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorg ontvangt tientallen miljoenen van de industrie»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 29 juli 2019 «Medische industrie betaalde vorig jaar 80 miljoen euro aan sponsorgeld». De stijging van het totaalbedrag over 2018 dat is vermeld in het Transparantieregister Zorg heeft verschillende oorzaken. Steeds meer bedrijven melden in het register, vooral de leveranciers van medische hulpmiddelen. Ik vind dat een positieve ontwikkeling. Daarnaast is zowel het aantal financiële relaties tussen bedrijven en zorginstellingen, als de gemiddelde waarde van de financiële relaties, gestegen.
De cijfers uit het Transparantieregister Zorg, de rapportages van de zelfregulering (de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame en de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen), en de rapportages van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd naar aanleiding van de bedragen uit het Transparantieregister Zorg2, geven een steeds duidelijker beeld van de financiële relaties tussen de farmaceutische industrie en de medische hulpmiddelensector en de zorg.
Wat verklaart volgens u de stijging van sponsoring van de medische sector door de industrie?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u een duidelijk beeld van de mate van beïnvloeding van artsen door de industrie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de conclusies aantonen dat het transparantieregister verplicht dient te worden, aangezien het artikel waarschijnlijk nog maar het topje van de ijsberg beschrijft? Neemt u dit mee in de evaluatie van het transparantieregister?
Uit het artikel blijkt dat de bereidheid van bedrijven om financiële relaties te melden in het Transparantieregister Zorg steeds verder toeneemt. De mening dat conclusies uit het artikel zouden aantonen dat het Transparantieregister Zorg verplicht dient te worden, deel ik niet. De evaluatie van het Transparantieregister Zorg is gericht op de doeltreffendheid en de effecten van het register (artikel 13a, tweede lid van de Wet BIG). Als de resultaten van de evaluatie daar aanleiding toe geven zal ik wijzigingen in de voorwaarden voor vermelding in het Transparantieregister Zorg of andere maatregelen overwegen.
Deelt u de mening dat ook de ondergrens van bedragen heroverwogen moet worden en ook lagere bedragen in het register vermeld dienen te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat artsen en zorginstellingen bewuster gaan nadenken over het in zee gaan met fabrikanten?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van artsen en zorginstellingen om ervoor te zorgen dat zij zich niet schuldig maken aan oneigenlijke beïnvloeding door de farmaceutische industrie of door leveranciers van medische hulpmiddelen. Daartoe hebben deze partijen afspraken gemaakt in hun Gedragscodes (Gedragscode Geneesmiddelenreclame en Gedragscode Medische Hulpmiddelen), om transparant te zijn over financiële relaties tussen deze partijen. Zoals ik in mijn brief van 12 april 2019 over de evaluatie van het Transparantieregister Zorg heb vermeld, heeft de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (Stichting GMH) het Actieplan GMH 2019 opgesteld om de voorlichting voor het melden in het register te intensiveren. Dit Actieplan GMH 2019 is als bijlage bij mijn brief van 12 april 2019 naar de Tweede Kamer gezonden. Daarnaast kent zowel de Geneesmiddelenwet en de Wet op de medische hulpmiddelen een wettelijk verbod op gunstbetoon, waaraan zowel de zorgprofessionals, als de industrie zich moeten houden.
Hoe hangt uw evaluatie van het transparantieregister samen met de nog bestaande uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon en sectorspecifieke gedragscodes?
De evaluatie van het Transparantieregister staat los van de wettelijke (Wet op de medische hulpmiddelen en de Geneesmiddelenwet) uitzonderingen van het verbod op gunstbetoon.
Ik ben niet bereid om de – niet aangenomen – motie van het lid Van Gerven4 waarin de regering wordt opgeroepen om de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon te schrappen, uit te voeren. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9 van eerder beantwoorde Kamervragen van het lid Van Gerven5, waarin ik op het schrappen van de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon ben ingegaan.
Bent u bereid de motie van het lid Van Gerven, waarin de regering werd opgeroepen uitzonderingen op het verbod op gunstvertoon te schrappen, uit te voeren, waardoor het promoten van hulpmiddelen door artsen niet langer mogelijk is? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 7.
De gezondheidssituatie van veel Groningers in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van Gronings Perspectief over de directe gevolgen van de beving in Westerwijtwerd op 22 mei jl? Wat is uw reactie hierop?1
Ik ben bekend met het rapport. Het rapport beschrijft de impact van de recente aardbeving in Westerwijtwerd en de behoeften van bewoners na een aardbeving. De aanbevelingen richten zich primair op heldere communicatie en inspectie van schade en veiligheid na een beving. Na een beving communiceert de TCMG transparant en uitgebreid op haar website over de effecten van de aardbeving. Deze informatie is voor een ieder beschikbaar. De eigenaar van een pand (de verhuurder) kan vervolgens een aanvraag om vergoeding van schade in dienen bij de TCMG en zijn huurders informeren over het herstel van de schade aan de door hen gehuurde woning.
Als gedupeerden het gevoel hebben dat de woning na een beving onveilig is, dan bestaat bij de TCMG de procedure omtrent Acuut Onveilige Situaties (AOS). Een melding van een AOS wordt altijd binnen 48 uur opgevolgd. Een kleinere groep bewoners geeft aan behoefte te hebben aan een goed gesprek na een beving. Ik kan deze behoefte goed begrijpen en moedig gemeenten en andere instanties dan ook aan om dit mogelijk te maken.
Erkent u de menselijke en de maatschappelijke impact van de bevingen, zeker van de zwaardere? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De aardbevingen en de lange procedures bij versterking en schadeafhandeling zorgen voor onzekerheid, maatschappelijke onrust en gezondheidsklachten bij bewoners. Dat is niet alleen de belangrijkste reden waarom het kabinet besloten heeft de gaswinning zo snel mogelijk volledig te beëindigen, maar ook waarom ik vanaf dit jaar het criterium «maatschappelijke ontwrichting als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de winning van gas uit het Groningenveld» gebruik als één van de afwegingscriteria bij mijn jaarlijkse vaststellingsbesluit (Mijnbouwwet art 52d, onder 2e). Het kabinet zet zich onverminderd in om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk naar nul te brengen, de schade te vergoeden en de huizen te versterken.
Kent u de adviezen van de professoren van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) van de afgelopen jaren? Welke aanbevelingen van deze professoren heeft u overgenomen? Wat heeft u met die aanbevelingen gedaan? Wat hebben mensen daar tot nu toe van gemerkt?
De onderzoeken van de RuG in het kader van Gronings Perspectief en GGD Groningen laten de problemen zien in de regio. Ik hecht eraan dat gezondheidsklachten worden opgelost. Regio en Rijk hebben besloten om prioriteit te geven aan het organiseren van sociale en emotionele ondersteuning. De aardbevingsgemeenten krijgen middelen om de komende twee jaar extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. De kosten (5,4 miljoen euro voor een periode van twee jaar) worden 50/50 verdeeld tussen het Nationaal Programma Groningen en het Rijk. Daarnaast is voor enkele gemeenten er bijvoorbeeld een aardbevingscoach aangesteld die vinger aan de pols houdt.
Daarnaast is mijn inzet erop gericht om de oorzaken van de gezondheidsproblemen weg te nemen. Dit doe ik door:
De onderzoekers constateren dat de inwoners van Groningen nog weinig merken van de besluiten die zijn genomen. Het komt nu aan op de uitvoering waarbij zorgvuldigheid en snelheid van belang zijn.
Welke van de aanbevelingen uit het rapport over Westerwijtwerd van Gronings Perspectief gaat u overnemen? Hoe en op welke termijn gaat u dat doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen met de behoefte aan informatie die veel mensen hebben direct na een beving? Wat gaat u doen voor huurders die betere informatie wensen van de woningcorporatie waarvan zij hun woning huren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen aan de wens van mensen die willen dat er een snelle schadeafhandeling is? Bent u bereid een voorziening te treffen om de veiligheid van woningen direct na een beving te inspecteren, zoals men aanbeveelt?
De TCMG is continu bezig met het versnellen van de schadeafhandelingsprocedure. Recentelijk hebben de TCMG en ik besloten tot de stuwmeerregeling. Deze onorthodoxe maatregel levert een significante bijdrage aan het versnellen van de schadeafhandeling. Als gedupeerden het gevoel hebben dat de woning na een beving onveilig is, dan kunnen zij bij TCMG melden dat zij vrezen dat er sprake is van een Acuut Onveilige Situaties (AOS). Een melding van een AOS wordt altijd binnen 48 uur opgevolgd.
Wat gaat u doen voor mensen die behoefte hebben aan concrete bijstand en hulp? En welke maatregelen gaat u treffen voor gedupeerden die door gezondheidsproblemen hogere zorgkosten hebben gekregen, omdat ze hun eigen risico moesten betalen of bepaalde delen van de zorg niet betaald werd?
De aardbevingsgemeenten krijgen middelen om de komende twee jaar extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners.
Extra zorgkosten die een gedupeerde moet maken ten gevolge van de gaswinning zijn daarnaast ook een vorm van schade waar vergoeding voor aangevraagd kan worden. Om mogelijk te maken dat een aanvraag om vergoeding van deze vorm van schade ook door de overheid kan worden afgehandeld stel ik in het wetsvoorstel Tijdelijke Wet Groningen, dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden, voor om de afhandeling van alle vormen van schade bij een op te richten Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) neer te leggen.
Bent u bereid de problematiek minder technocratisch te benaderen, maar juist meer met menselijke en maatschappelijke maat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder andere met de hierboven geschetste stappen ten behoeve van sociale en emotionele ondersteuning van bewoners sta ik een menselijke aanpak voor. Zoals aangegeven, heb ik dit in goed overleg met de regio gedaan. Tegelijkertijd benadruk ik het belang van versnelling van versterking en schadeafhandeling. Trage procedures en onzekerheid zijn voor veel bewoners een bron van stress-gerelateerde klachten. De maatregelen die ik daarvoor geïnitieerd heb staan in mijn brief aan uw Kamer van 3 juni 2019 beschreven.
Bent u bereid om de afhandeling van de schademeldingen en de versterkingsoperatie in het Groningse aardbevingsgebied, die zoals u het in een artikel van het Financieele Dagblad beschrijft is verzand in een bureaucratisch moeras, uit dat moeras te halen en de regie bij de Groningser inwoners en bestuurders neer te leggen?2
Ik heb aangegeven dat wat de Groningers de afgelopen tientallen jaren is aangedaan, iets is dat ik nooit meer goed kan maken. En dat noopt tot een enorme bescheidenheid. 55 jaar gaswinning in Groningen repareer ik niet in anderhalf jaar. We hebben deze kabinetsperiode wel grotere stappen gezet dan in de afgelopen vijftig jaar bij elkaar. Mijn inzet is erop gericht om de gaswinning zo snel mogelijk volledig te beëindigen.
Bij de versterkingsaanpak heeft de regio (de gemeenten) de regie door middel van het opdrachtgeverschap van de uitvoeringsorganisatie. Daarnaast beleg ik de afhandeling van schade en de uitvoering van de versterkingsoperatie bij de overheid, dus zonder betrokkenheid van de NAM, waarbij zowel het versnellen van zowel schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie als de begeleiding van de schademelders mijn bijzondere aandacht heeft. Daarbij werk ik nauw samen met de betrokken regionale en maatschappelijke partijen.
Bent u het ermee eens dat u juist wel goed kan maken wat er in Groningen de afgelopen tientallen jaren is aangedaan en dat u werkelijk de held van Groningen kan worden door het uit de juridische en technische sfeer te halen en het op menselijke wijze aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat de strijd die veel Groningers al jaren voeren, gezondheidsklachten voor 10.000 Groningers tot gevolg heeft? Kunt u zich voorstellen dat wanneer mensen in het verleden al wat meer ellende hebben meegemaakt, dit het risico op gezondheidsklachten verhoogt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek vanuit onder meer de Rijksuniversiteit Groningen (Gronings Perspectief) geeft niet alleen een beeld van de symptomen en de mogelijke gevolgen, maar ook van de oorzaken en biedt daarmee een aanknopingspunt voor acties om dit specifieke negatieve effect te verminderen. Het onderzoek laat zien dat er 10.000 inwoners lijden aan de problematiek veroorzaakt door de gaswinning, met negatieve gevolgen voor gezondheid en welzijn.
Ik heb steeds aangegeven dat financiële overwegingen niet leidend zijn bij het oplossen van de brede aardbevingsproblematiek. Ik zie dat de aardbevingen, de bijbehorende schadeafhandeling en de veelheid aan instanties soms in combinatie met financiële problematiek voor individuele bewoners, grote impact kan hebben op de (mentale) gezondheid. Tegelijkertijd weten we dat de veerkracht van mensen en de mate waarin personen gezondheidsklachten ontwikkelen van veel verschillende factoren afhankelijk is. Daarom kan ik geen conclusies trekken over de verschillende risico’s op gezondheidsproblemen in Groningen ten opzichte van de rest van Nederland.
Ik zie, ook in mijn werkbezoeken, dat er bijzondere individuele situaties zijn waarbij de gaswinning een rol speelt. Deze bewoners moeten geholpen worden. Het gaat dan om een stapeling van problemen (medische, psychische en/of sociale problemen, soms ook economische problemen), waardoor de schade- of versterkingsproblemen van het huis de druppel worden die de emmer doet overlopen. Hiervoor bestaat de Commissie Bijzondere Situaties (CBS). In overleg met de gedupeerde wordt door de CBS gezocht naar een oplossing die in die specifieke situatie het meest constructief is. Dat kan zijn in de vorm van bijvoorbeeld hulp bij de verkoop van de woning, het regelen van vervangende woonruimte of het inschakelen van een financieel coach. Deze CBS biedt een antwoord voor de beschreven problematiek, waarbij de kosten voor de gekozen oplossing voor de CBS geen doorslaggevende rol spelen. Alle kosten worden gedragen door NAM.
Erkent u dat mensen uit Groningen met veel verdriet in het verleden een hoger risico op gezondheidsproblemen hebben dan mensen uit de rest van Nederland met veel verdriet in het verleden? Of mensen die al een andere lichamelijke ziekte of aandoening hebben, en dat daarmee de gezondheidsveiligheid, naast de fysieke veiligheid, van Groningers ook minder is dan die in de rest van Nederland? Wat is daarop uw reactie?
Zie antwoord vraag 11.
Kent u het artikel over Henk en Alison uit Trouw? Wat is daarop uw reactie?3
Ik ben bekend met het schrijnende verhaal van Henk en Alison. Het onderstreept het belang en de urgentie van mijn inzet op dit dossier zoals ik die geformuleerd heb in antwoord op vraag 3. In het wetsvoorstel Tijdelijke Wet Groningen, dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden, stel ik voor om de publiekrechtelijke afhandeling van alle vormen van schade bij een op te richten IMG neer te leggen. Ook de vermogensschade die is ontstaan ten gevolge van de gaswinning is een schadesoort waarvoor gedupeerden bij het IMG terecht kunnen. Afhankelijk van de snelheid van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel, kan het IMG in 2020 haar deuren openen en kunnen gedupeerden zich hier melden. Zolang dit niet is geregeld, is een verzoek aan NAM of een procedure bij de burgerlijke rechter de enige weg om vergoeding te ontvangen.
Er is professionele hulp geregeld voor mensen met complexe problematiek, te denken valt aan de TCMG en de Onafhankelijk Raadsman. Bovendien is er speciaal voor schrijnende gevallen de Commissie Bijzondere Situaties. De bevingsgemeenten zijn daarnaast bezig om hulp te regelen. Zo is voor enkele gemeenten bijvoorbeeld een aardbevingscoach aangesteld die vinger aan de pols houdt. Ik bezoek regelmatig bewoners in het gebied. De mensen die worden bezocht worden doorgaans aangedragen door TCMG, NCG, gemeenten of zij melden zichzelf. Ook ambtelijk is er uiteraard constant veel contact met gemeenten, de professionals uit de praktijk van de uitvoeringsorganisaties en met bewoners.
Wat gaat u doen om ondernemers die hun bedrijf door de gevolgen van de gaswinning kwijt zijn, zoals de gezinnen in het genoemde artikel, financieel te compenseren?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze en andere mensen met vergelijkbare problematiek, wanneer wij u namen aanleveren, te bezoeken om te kijken wat uw beleid doet met deze mensen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom laat u mensen in schrijnende gevallen toch nog vechten voor het geld waar ze recht op hebben? Waarom wordt dat niet gewoon uitgekeerd zodat zij verder kunnen met hun leven?
Het doel van de TCMG nu en het IMG straks is om burgers te ontzorgen bij het afhandelen van aardbevingsschade. Daarmee wil ik het zo eenvoudig mogelijk maken voor burgers om geld te ontvangen voor schade waar ze recht op hebben.
Hoe komt het dat de uitkoopregeling op ongelijke wijze wordt toegepast? Vindt u het terecht dat verschillende hypotheekvormen ook verschillende bedragen tot gevolg hebben? Bent u bereid de uitkoopregeling zo toe te laten passen dat het voor iedereen gelijk en ruimhartig wordt?
De huidige regeling is beschikbaar voor iedere eigenaar-bewoner (of erfenis) in het aardbevingsgebied die de woning tenminste twaalf maanden openbaar te koop heeft staan. Na selectie voor het Koopinstrument wordt de woning door twee onafhankelijke taxateurs op marktwaarde getaxeerd. De aanbieding die de bewoner vervolgens ontvangt bedraagt 95% van de getaxeerde marktwaarde. De voorwaarden zijn voor iedereen gelijk en worden ook zo toegepast.
In overleg met de regio bekijk ik of en zo ja op welke wijze het Koopinstrument voor de komende jaren moet worden aangepast. Ik heb daarvoor 20 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Wat betekenen uw woorden «Geld speelt geen rol» direct voor inwoners in een schrijnende situatie? Wat is uw definitie van ruimhartig?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid mensen voor wie de gevolgen dusdanig groot zijn dat ze suïcidaal zijn, of onder behandeling zijn van een arts vanwege lichamelijke gevolgen door stress, volledig te ontzorgen en ze dat te geven wat nodig is om te gaan herstellen en weer te kunnen leven?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid meer ruchtbaarheid te geven aan uw meldpunt voor mensen die ondanks een uitspraak van de arbiter nog in gevecht zijn met de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM)? Kan het oproepje, geplaatst in de papieren versie van het Dagblad van het Noorden (DvhN), editie Groningen, uitgebreid worden met lokale kranten en andere edities van het DvhN? Zou een spotje van u en de commissaris van de Koning van de provincie Groningen, de heer Paas, op RTV Noord tot de mogelijkheden behoren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het meldpunt is uitgebreid belicht in verschillende media. Niet alleen via de krant, maar ook via andere kanalen zoals sociale media is het bericht verspreid. Ik zie op dit moment geen noodzaak om nogmaals een oproep te doen. Er zal serieus naar alle gevallen gekeken worden die zich bij de commissaris van de Koning of mij melden naar aanleiding van de advertentie.
Tot nu toe hebben de commissaris van de Koning de heer Paas en ik 28 reacties ontvangen. Acht reacties betreffen de arbiterprocedure.
Bent u bereid om dit meldpunt langer te laten bestaan en niet alleen in de vakantieperiode?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u bereid om het meldpunt uit te breiden voor mensen met schrijnende situaties, zoals hierboven genoemd?
Zie antwoord vraag 20.
Wilt u de vragen separaat beantwoorden voor 5 september 2019?
Vanwege interdepartementale afstemming en de samenhang met de vragen van het lid Beckerman over de Verenigde Naties is de deadline van vijf september niet haalbaar gebleken.
Een ontsnapte vreemdeling uit detentiecentrum Rotterdam |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vreemdeling ontsnapt uit detentiecentrum Rotterdam»?1
Ja
Hoe is het mogelijk dat deze vreemdeling heeft kunnen ontsnappen uit detentiecentrum Rotterdam? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?
Zoals u bekend ga ik niet in op individuele zaken. Het bureau Veiligheid en Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft de opdracht gekregen te onderzoeken hoe de ontvluchting plaats heeft kunnen vinden en hoe een herhaling kan worden voorkomen.
Wat is de nationaliteit van de vreemdeling en heeft de vreemdeling criminele antecedenten? Zo ja, wat heeft hij allemaal op zijn kerfstok?
Op de individuele gegevens van de vreemdeling kan ik in deze beantwoording niet nader ingaan.
Is de vreemdeling inmiddels in de kraag gevat en op het vliegtuig naar het land van herkomst gezet?
Nee. Betrokkene staat gesignaleerd in het opsporingsregister.
Zijn er de afgelopen tien jaar vaker vreemdelingen uit detentie ontsnapt? Zo ja, hoe vaak en wat is er toen gedaan (opgepakt, teruggestuurd of illegaliteit in verdwenen)?
Hieronder treft u een tabel aan met het aantal ontvluchtingen en overige onttrekkingen* over de periode 2009 tot en met 26 juli 2019. Sinds 2011 worden vreemdelingen na ontvluchting of onttrekking direct gesignaleerd als op te sporen en aan te houden persoon. Uit de onderstaande tabel blijkt dat er in de afgelopen ruim 10 jaar in totaal sprake was van 8 ontvluchtingen en 23 overige onttrekkingen. In de afgelopen 5 jaar was er sprake van 3 onttrekkingen en 1 ontvluchting (de onderhavige casus). Uit registraties in de migratieketen komt naar voren dat ongeveer een derde van de vreemdelingen die zich aan bewaring had onttrokken dan wel ontvlucht was, terugkeerde in bewaring of strafrechtelijke detentie. Voor de overige 20 vreemdelingen geldt dat 3 vreemdelingen alsnog op een andere wijze in het zicht van de overheid zijn gekomen.
* Vreemdelingen in bewaring mogen niet onbegeleid buiten de inrichting verblijven. De onttrekkingen betreffen derhalve onttrekkingen tijdens vervoer of onttrekkingen tijdens begeleid verblijf buiten de inrichting, bijv. bij een presentatie aan de ambassade, een bezoek aan een aanmeldcentrum of aan een ziekenhuis.
Het bericht ‘Verpleegkundigen zien komst superverpleegkundige als degradatie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft uw bereidheid (beschreven in uw brief aan de Kamer van 25 juli jl. over het nader overleg over de regieverpleegkundige en aangehaald in bovengenoemd bericht) om een door partijen in de sector gezamenlijk overeen te komen regeling met meer draagvlak te volgen, alleen betrekking op de overgangsregeling regieverpleegkundige of (nu de ook door u geconstateerde grote onrust onder verpleegkundigen zich tevens daartoe uitstrekt) ook op de introductie van die functie zelf? Volgt u, met andere woorden, ook een eventueel besluit om bijvoorbeeld van de introductie van de regieverpleegkundige af te zien of daarbij het nu strikte onderscheid MBO/HBO te laten vervallen?1
Zoals ik eerder kenbaar heb gemaakt is het wetsvoorstel op verzoek van en na veel overleg met onder andere vertegenwoordigers van de beroepsgroep, werkgevers en werknemers tot stand gekomen. Strikt genomen hoeft het onderscheid niet in de wet te worden opgenomen om de doelstelling van functiedifferentiatie te bereiken. De beroepsgroep en sociale partners kunnen dit zelf ook in CAO’s of kwaliteitsstandaarden regelen. Zij hebben mij gevraagd het onderscheid via de wet te regelen, omdat het partijen niet lukte deze discussie de afgelopen 40 jaar te beslechten. Gelet op alle recente ontwikkelingen zie ik het huidige wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in deze vorm niet vliegen. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan zal verkennen welk draagvlak er is en welke andere opties – zoals CAO’s of kwaliteitsstandaarden – er zijn om functiedifferentiatie te bewerkstelligen. Wat mij betreft staan dus alle opties open.
Bent u bereid in dezen ook een stem te geven aan de, in de laatste weken in sneltreinvaart gegroeide actiegroep «BIG 2 in overgang», die voorop heeft gelopen in het verzet tegen de vorige maand gepresenteerde afspraken en, zo ja, op welke wijze? Gaat u ook zelf met «BIG 2 in overgang» in gesprek?
Ja. Zoals gezegd zal prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan gesprekken voeren met de betrokken partijen. Hij zal ook met het actiecomité BIG II in gesprek gaan.
De sloop van gebouwen door Israël in Palestina |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u het bericht «Israël begint aan de sloop van gebouwen bij omheining Oost-Jeruzalem»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de sloop door Israël van een aantal Palestijnse gebouwen en het wegsturen van de bewoners ervan, omdat deze te dicht bij een door Israël op Palestijns grondgebied geplaatste illegale muur zouden staan?
Het kabinet veroordeelt deze sloop en is bezorgd dat er nog meer gebouwen zullen worden gesloopt in deze buurt en op andere delen van de Westelijke Jordaanoever.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de gebouwen deels in gebied staan waar de Palestijnse autoriteiten zeggenschap over bouwactiviteiten zouden hebben?
Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de uitzonderlijke gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling noodzakelijk maken. Het is aan Israël om in elk concreet geval aan te tonen dat er sprake is van een dergelijke uitzondering.
Het Internationaal Gerechtshof heeft zich in 2004 in een advies expliciet uitgelaten over de vraag of Israël zich op die «militaire noodzaak» kan beroepen bij de bouw van de afscheidingsbarrière en de daarmee gepaard gaande sloop van gebouwen destijds. Het Hof concludeerde dat in dat geval het slopen van gebouwen om redenen van militaire noodzaak niet een voldoende overtuigend argument was. Het Israëlisch Hooggerechtshof wijkt af van het betreffende advies van het Internationaal Gerechtshof.
Het kabinet roept de Israëlische autoriteiten op het internationaal recht te respecteren en is bezorgd dat door deze afweging Palestijnen hun huis verloren hebben, en ook andere huizen met sloop bedreigd worden. Zeker omdat de getroffen huizen voornamelijk in Area A en B staan, waar de Palestijnse Autoriteit, zoals overeengekomen met Israël in de Oslo-vredesakkoorden, verantwoordelijk is voor het bestuur, inclusief de planning van de openbare ruimte.
Wat vindt u van het optreden van de hoogste rechter in Israël nu een besluit is genomen in strijd met het internationaal recht?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, in navolging van andere EU-landen, luid en duidelijk deze illegale daad door Israël te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich meermaals actief uitgesproken tegen de sloop. Nederlandse diplomaten zijn voorafgaand aan de sloop naar de wijk Wadi al Hummus gegaan om de situatie te beoordelen en steun te betuigen. Tevens hebben de vertegenwoordigers van Nederland en de overige EU lidstaten en de EU in Jeruzalem en Ramallah op 16 juli jl. in een verklaring Israël opgeroepen af te zien van de voorgenomen sloop. Op de dag van de sloop heeft de EU, mede namens Nederland, zich uitgesproken tegen de sloop. Nederland heeft samen met 26 andere EU lidstaten in de VN Veiligheidsraad op 23 juli jl. opnieuw de ernstige zorgen over deze gang van zaken uitgesproken.
Het kabinet verwacht van beide partijen dat zij afzien van stappen die de twee-statenoplossing moeilijker maken en zal blijven aandringen op constructieve stappen die vrede en de twee-statenoplossing dichterbij brengen. Het kabinet zet zich in voor een eensgezinde Europese aanpak en sluit geen van de instrumenten van het Europees buitenlands beleid op voorhand uit.
Ziet u aanleiding om, bij voorkeur met gelijkgestemden in de EU, te pleiten voor maatregelen tegen Israël zolang het land doorgaat met het schenden van internationaal recht, waardoor een levensvatbare Palestijnse staat steeds verder uit beeld raakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Nederland nog niet akkoord met migrantendeal’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland nog niet akkoord met migrantendeal»?1
Klopt het dat het voorstel van Frankrijk en Duitsland behelst dat migranten die aankomen in Europa zo snel mogelijk beoordeeld worden en vervolgens verdeeld worden over de lidstaten?
Klopt het dat Nederland niet akkoord is gegaan met dit voorstel? Zo ja, waarom niet?
Wat bedoelt u in dit verband met de opmerking dat de opname van vluchtelingen «niet disproportioneel» mag zijn?
Klopt het tevens dat u als voorwaarde heeft gesteld dat de identificatie aan de buitengrens wordt gedaan? Bedoelt u met identificatie de asielprocedure? Zo nee, wat dan wel?
Ziet u dit voorstel als een oplossing voor het probleem van reddingsschepen die langdurig niet worden toegelaten tot Europese havens? Zo nee, welke oplossing ziet u dan voor dit humanitaire drama?
Klopt het voorts dat Italië en Malta als alternatief hebben voorgesteld om een opvangvoorziening in de regio in te richten?2 Hoe werd binnen de EU over dit voorstel geoordeeld? Is hiervoor een meerderheid?
Dat klopt. Hier is geen meerderheid voor in de EU. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld is externalisering van Europese asielprocedures geen reële oplossing. In plaats daarvan zet het kabinet in op onder andere betere opvang en bescherming in derde landen, zodat vluchtelingen en ontheemden dicht bij huis bescherming en kansen worden geboden en de noodzaak om verder te migreren wordt weggenomen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen Frankrijk en Duitsland en tussen Italië en Malta teneinde een overeenkomst te sluiten waarin wordt voorzien in opvangvoorzieningen voor vluchtelingen in de regio waar UNHCR en IOM hun medewerking aan kunnen verlenen en in de ontscheping van migranten aan de buitengrenzen van Europa waarbij erkende vluchtelingen eerlijk over de lidstaten verdeeld worden?
Sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het drieluik: «Overvolle huizen en toeterende busjes»?1
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. Het kabinet pakt misstanden bij arbeidsmigranten aan en bevordert goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten en goed werkgeverschap bij bedrijven. Het is belangrijk dat arbeidsmigranten goed worden gehuisvest en fatsoenlijk worden behandeld, zonder dat dit overlast oplevert voor de buurt.
Deelt u de mening dat de sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie (lage lonen, hoge huren, uitbuiting, slechte huisvesting) onevenredig wordt afgewenteld op Haagse woonwijken, zoals die rond het Kaapseplein? Kunt u dit nader toelichten?
Ik herken dat de gevolgen zich voordoen in stedelijke wijken, maar dit speelt evengoed in gemeenten met een meer plattelandskarakter waardoor ik geen specifiek beeld over evenredigheid heb. Misstanden als onderbetaling, slechte huisvestingsomstandigheden en in sommige gevallen zelfs uitbuiting, zouden in Nederland geen plaats moeten hebben zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 21 juni. jl. Ik werk daarom samen met de Minister en Staatssecretaris van BZK, de Staatssecretaris van EZK en de Staatssecretaris van SZW aan de uitwerking van de aanpak van misstanden bij EU-arbeidsmigranten.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van arbeidsmigranten in dergelijke woonwijken een wissel trekt op Haagse overheidsinstanties zoals de reiniging, bewaking en de Pandbrigade? Kunt u dit nader toelichten?
In algemene zin geldt dat als zich meer mensen in Nederland vestigen, of dit nu in een stad of op het platteland is, het beroep op overheidsinstanties of de druk op voorzieningen ook toeneemt.
Het is aan gemeenten, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk afspraken te maken over voldoende en kwalitatieve huisvesting zonder dat dit leidt tot overlast of sociale ontwrichting. Een voorbeeld van een initiatief van een gemeente om de leefbaarheid en veiligheid in de wijken te verbeteren is de door u genoemde Pandbrigade in Den Haag. Uiteraard zou het ideaal zijn als een dergelijke brigade niet zou hoeven te bestaan, maar er wordt geen wissel getrokken op de Pandbrigade. Het is immers de reden waarom zij bestaan.
Deelt u de mening dat wanneer overheidsinstanties overbelast raken dit de ruimte biedt om door te gaan met wanpraktijken als huisjesmelken en/of uitbuiting van dagloners? Kunt u dit nader toelichten?
In algemene zin herken ik dat we moeten waken voor mechanismes en verdienmodellen waarbij de voordelen privaat zijn en de nadelen op het collectief worden afgewenteld.
Het tegengaan van dergelijke mechanismes verdient aandacht en kan zeker niet aan de achterkant via handhaving worden voorkomen of opgelost. Daarom is bijvoorbeeld met het traject Goed Verhuurderschap gestart. Ook wordt bezien of gemeenten en de Stichting Normering Flexwonen en de Inspectie SZW nog meer aan de voorkant problemen kunnen voorkomen. Dit laat onverlet dat handhaving onontbeerlijk is en dat het belangrijk is dat er voldoende handhaving plaatsvindt door zowel lokale overheden als landelijke diensten. Om die reden heeft het kabinet een aanzienlijke versterking van de inspectie SZW in gang gezet.
Ziet u de mogelijkheid om kosten die gemaakt worden door overheidsdiensten als gevolg van de hoge concentratie arbeidsmigranten te verhalen op de veroorzakers ervan, i.c. de verhuurders/werkgevers? Kunt u dit nader toelichten?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie.
Ik deel de mening niet dat arbeidsmigranten voornamelijk een kostenpost zouden zijn. Het vrij verkeer van werknemers binnen de EU draagt bij aan onze welvaart en de bijdrage van arbeidsmigranten is essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren. Misstanden moeten uiteraard worden aangepakt, maar dit betekent niet dat arbeidsmigratie altijd een last is of een probleem vormt.
Acht u het wenselijk dat de in het artikel genoemde arbeidsmigranten als dagloner worden geëxploiteerd? Deelt u de mening dat dit een uitwas van doorgeslagen flex is? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel kan ik niet opmaken dat er sprake is van arbeidsuitbuiting of doorgeslagen flex bij de genoemde arbeidsmigranten. Er worden verschillende misstanden aangekaart, voornamelijk op het gebied van huisvesting en leefbaarheid van de buurt, met verschillende oorzaken. In het actieplan van het kabinet, worden de verschillende misstanden integraal aangepakt en wordt er goed naar de verschillende oorzaken gekeken die de problemen veroorzaken, zodat de acties goed passen bij de aanpak van de problematiek.
Aangezien het overgrote deel van de in het artikel genoemde werknemers niet bestaat bij de officiële instanties, welke stappen onderneemt u om deze mensen te laten registreren?
Voor EU-arbeidsmigranten die korter dan vier maanden (in zes maanden) in Nederland (denken te) verblijven, is er geen verplichting zich te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). Zoals in de brief van 21 juni over de aanpak van misstanden EU-migranten is beschreven, leidt het niet registreren tot knelpunten. Om meer zicht te krijgen op waar arbeidsmigranten in Nederland verblijven heeft een aantal jaren een pilot gelopen bij gemeenten met het registreren van het eerste verblijfsadres (pilot REVA, Registratie Eerste Verblijfsadres). Deze pilot is geëvalueerd waarbij bleek dat het eerste verblijfsadres onvoldoende betrouwbaar is. Vaak wordt een tijdelijk adres opgegeven en is de betreffende persoon daar al gauw weer vertrokken, of er wordt een algemeen adres opgegeven (bijvoorbeeld van een werkgever).
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om te bevorderen dat arbeidsmigranten zich tijdig als ingezetene registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). Daarbij gaat het kabinet ook met werkgevers in gesprek over hun rol bij de registratie in de BRP.
Meer zicht op waar arbeidsmigranten verblijven is ook van belang om goed te kunnen reageren bij calamiteiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als arbeidsmigranten worden «afgeleverd» bij de daklozenopvang? Kunt u dit nader toelichten?
Ja, dat is zeer onwenselijk. Ook als werkgevers geen formele verplichting hebben om hun werknemers te helpen bij het vinden van huisvesting, ben ik wel van mening dat werkgevers – zeker wanneer mensen uit het buitenland aankomen – kunnen helpen bij het op voorhand zekerstellen dat (beoogd) werknemers worden voorzien in woonruimte dan wel de verantwoordelijkheid nemen hen te helpen bij het zoeken naar woonruimte.
Wanneer mensen in een zogeheten «matrassenwoning» worden ondergebracht en wanneer deze mensen niet geregistreerd staan, hoe denkt u bij een calamiteit zoals een uitslaande brand naar behoren te kunnen handelen?
Zie antwoord vraag 7.
Constaterende dat in deel twee van het drieluik woningen worden beschreven waar in vroegere tijden het bordje «onbewoonbaar verklaarde woning» aan de gevel werd opgehangen, gaat u gemeenten oproepen om pandeigenaren aan te schrijven met de verplichting om de woning(en) te renoveren? Kunt u dit nader toelichten?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een gebouw om ervoor te zorgen dat dit gebouw aan de eisen op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 voldoet. De afweging of herstelmaatregelen voor een woning noodzakelijk zijn moet op lokaal niveau gemaakt worden, gemeenten kunnen handhaven op grond van eigen waarnemingen of handelen naar aanleiding van een handhavingsverzoek. Gemeenten hebben de bevoegdheden om pandeigenaren te verplichten om verbeteringen aan de woning uit te voeren. Wanneer de pandeigenaar de verbeteringen niet binnen de gestelde termijn uitvoeren kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.
Deelt u de mening dat de in deel drie gedane uitspraak: «De zelfregulering van de markt is mislukt», de spijker op zijn kop is? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke generieke uitspraken wil ik zeker niet voor mijn rekening nemen. Overigens geldt onverkort, ook bij vormen van zelfregulering, dat bij het constateren van wetsovertreding, bestuursrechtelijke handhaving kan plaatsvinden.
Omdat steeds vaker het argument wordt gebruikt dat arbeidsmigranten nodig zijn «voor onze welvaart», deelt u de mening dat dit argument verwerpelijk is, omdat het impliceert dat «onze welvaart» gebaseerd is op uitbuiting van arbeidsmigranten?
Nee, ik deel deze mening niet. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.2 Er komen nog te vaak misstanden voor en die willen we ook als kabinet integraal aanpakken. Dit betekent echter niet dat alle arbeidsmigranten worden uitgebuit.
Wat is uw reactie op het artikel: «Controles in zes gemeenten leren huisvesting nog vaak niet op orde»? Hoe gaat u de controle op huisvesting verbeteren?2
Ik vind het goed dat dergelijke integrale controles worden uitgevoerd. Het zou uiteraard nog mooier zijn als deze niet nodig zijn. De controle van huisvesting is aan gemeenten. Zij kunnen bijvoorbeeld controleren op basis van het Bouwbesluit en op het bestemmingsplan. Wanneer sprake is van een SNF-keurmerk, worden er ook (reguliere) controles uitgevoerd door SNF.
Wat onderneemt u tegen sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie?
De komst van grote groepen arbeidsmigranten in een wijk, kan voor spanningen zorgen in de buurt. Gemeenten kunnen in gesprek met huisvesters en werkgevers gezamenlijk bepalen welke plekken geschikt kunnen zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten en daarbij rekening houden met de sociale cohesie in de buurt.
Voor de uitvoering van de motie Segers en Jasper van Dijk ben ik gesprek met VNO NCW en MKB Nederland om werkgevers met veel arbeidsmigranten te stimuleren om zich aan te sluiten bij het Taalakkoord. Beheersing van de Nederlandse taal bevordert immers de integratie in de samenleving.
De gevolgen van de problemen bij het Sehos-ziekenhuis in Willemstad |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen waar het Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos-ziekenhuis) op Curaçao mee te maken heeft?1 2
Ja
Hoeveel niet-acute operaties worden er normaal gesproken jaarlijks in het Sehos-ziekenhuis uitgevoerd?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. Curaçao is als autonoom land zelf verantwoordelijk voor de (ziekenhuis)zorg. De gevraagde informatie berust bij het land.
Hoeveel patiënten van Bonaire krijgen er normaal gesproken jaarlijks een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis?
Slechts een kleine groep patiënten vanuit Bonaire (ook Saba en Sint Eustatius) worden voor niet-acute operaties naar het SEHOS verwezen. Patiënten van Bonaire (Saba en Sint Eustatius) worden voor de meeste niet-acute operaties verwezen naar Aruba, Colombia, Sint Maarten en Guadeloupe. Patiënten van Bonaire worden naar Curaçao (SEHOS) verwezen voor kleine, poliklinische KNO behandelingen, neonatologie, obstetrie (partus 24–36 weken), geavanceerde echografie, radiologie en oncologie.
Staan er op dit moment patiënten uit Bonaire op de wachtlijst voor een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis? Zo ja, hoeveel?
Voor één patiënt is de geplande KNO behandeling opgeschort. Op dit moment zijn er ook tekorten aan bepaalde medicatie voor oncologische behandelingen. Dit treft op dit moment geen patiënten vanuit de BES. Het ZVK heeft afgesproken om nieuwe patiënten die met deze medicatie behandeld zouden moeten worden naar Colombia uit te zenden. De indicatie en de communicatie hierover verloopt via de behandelend arts.
Waar kunnen patiënten van Bonaire nu naar toe voor een niet-acute operatie? Op welke wijze worden zij hierover geïnformeerd?
Zie beantwoording vragen 3 en 4.
Moeten patiënten van Bonaire extra kosten maken voor niet-acute operaties (bijvoorbeeld voor extra reiskosten), nu deze niet meer op Curaçao uitgevoerd worden? Zo ja, worden zij hiervoor op enige wijze gecompenseerd?
Reis- en verblijfkosten bij medische uitzendingen worden vergoed vanuit de Regeling aanspraken zorgverzekering BES.
Wat is de reden dat het ziekenhuis telkenmale niet uitkomt met het budget? Is daar onderzoek naar gedaan?
De exacte oorzaken van de financiële problematiek zijn een aangelegenheid van het land Curaçao. Wel heeft het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) structureel aandacht voor de financiële situatie van het Sehos-ziekenhuis en de nieuwbouw van het Curaçao Medical Center met betrekking tot de (mogelijke) effecten voor de landsbegroting.
In hoeverre hebben de financiële problemen van het Sehos-ziekenhuis te maken met de dubbele kosten die gemaakt moeten worden door het enerzijds in stand moeten blijven van het huidige ziekenhuis (Sehos) en anderzijds het tegelijkertijd onderhouden van een ziekenhuis dat nog niet operationeel is (het Curaçao Medical Center)?3
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze het Sehos-ziekenhuis en de regering van Curaçao de problemen bij het ziekenhuis willen oplossen? Is er een inschatting te geven op welke termijn het ziekenhuis weer volledig kan opereren?
Zie antwoord vraag 2.
De in beslagname van een vrachtschip door zowel Groot-Brittannië als Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u het artikel «Did John Bolton Light the Fuse of the UK-Iranian Tanker Crisis?»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de in beslagname van een Iraans vrachtschip door de Britse autoriteiten eerder deze maand? Deelt u de analyse van de auteur van het artikel dat het waarschijnlijk «an illegal interference with freedom of navigation through an international strait» was? Zo nee, waarom niet?
Het Verenigd Koninkrijk (VK) stelt dat het betreffende vrachtschip, de Grace I, zich bevond in de territoriale zee van Gibraltar, zodat er geen sprake was van extraterritoriale werking van sancties. Het VK stelt verder dat het schip Grace I op het moment van de inbeslagname geen vlag voerde. Op basis hiervan had het schip geen recht op onschuldige doorvaart en konden de autoriteiten van Gibraltar overgaan tot handhaving van de EU-sancties, aldus het VK.
Het EU-sanctieregime tegen Syrië is van toepassing op het grondgebied van de Europese Unie. Gibraltar is aangemerkt als Europees grondgebied in de zin van artikel 355 lid 3 VWEU. Dit betekent dat het EU-recht (met enkele uitzonderingen) op Gibraltar van toepassing is. EU-sancties zijn daarmee ook van toepassing op het grondgebied en, in beginsel, in de territoriale zee van Gibraltar. Eventuele maatregelen ter handhaving van EU-sancties in de territoriale zee van Gibraltar dienen in overeenstemming met de regels van het zeerecht te zijn. Nederland vindt het van belang dat het EU-sanctieregime tegen Syrië wordt gehandhaafd.
Klopt het dat de reden voor de inbeslagname voor Groot-Brittannië is gelegen in EU-sancties die tegen Syrië gelden? Kunt u toelichten of, en zo ja, hoe deze sancties gelden voor andere landen? Hebben deze EU-sancties extraterritoriale gelding?
Zie antwoord vraag 2.
Was het Iraanse schip in internationale wateren toen het in beslag werd genomen? Zo nee, waar bevond het zich dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee over het in beslag nemen van vrachtschepen? Heeft Groot-Brittannië zich in dit geval aan dit verdrag gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de auteur dat de inbeslagname van een Brits vrachtschip door Iraanse autoriteiten waarschijnlijk evengoed illegaal is? Is dit Iraanse handelen in strijd met het VN-zeerechtverdrag? Zo nee, waarom niet?
Het VK stelt dat de Stena Impero, varend onder Britse vlag, zich in de territoriale zee van Oman bevond en door de Straat van Hormuz voer toen het in beslag werd genomen. Na de inbeslagname heb ik direct mijn grote zorgen uitgesproken en Iran opgeroepen het schip en haar bemanning onmiddellijk vrij te laten.
Is er een initiatief genomen, door Nederland of een ander land, voor onafhankelijk onderzoek naar deze incidenten? Zo nee, is Nederland bereid hiertoe een initiatief te nemen?
Ik zie geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek. Ik heb geen reden om de lezing van het VK in twijfel te trekken.
Is er een initiatief genomen, al dan niet via de VN, voor een diplomatieke oplossing voor de geschillen tussen Groot-Brittannië en Iran? Zo nee, waarom niet? Ziet u hier mogelijk een rol voor Nederland?
Verschillende diplomatieke initiatieven zijn gaande om deze spanningen en de bredere spanningen in de Golf op te lossen. Zo heeft het VK contact met Iran om over de in beslag genomen schepen te praten. Ook de Franse president Macron heeft met zijn Iraanse ambtsgenoot gebeld en een hoge vertegenwoordiger naar Iran gestuurd. Nederland heeft Iran ook aangesproken en opgeroepen de in beslag genomen tanker en bemanning vrij te laten.
Klopt het dat, na de Verenigde Staten, nu ook Groot-Brittannië Nederland heeft benaderd om deel te nemen aan een Europese missie in de Straat van Hormuz?2 Kunt u aangeven wat het specifieke verzoek is en hoe dit zich verhoudt tot het Amerikaanse verzoek?
Zoals is aangekondigd in de kennisgevingsbrief (Kamerstuk 29 521, nr. 384 d.d. 15 juli 2019) onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid om met daarvoor geschikte middelen een bijdrage te leveren aan het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Straat van Hormuz en Golf van Oman. Nederland is een van de landen waarmee het VK contact heeft gehad over het Britse voornemen voor een mogelijk Europees-geleid maritiem veiligheidsinitiatief in de Golfregio. Deze ontwikkelingen worden vanzelfsprekend in het onderzoek meegenomen. Hierover staat Nederland met het VK en andere bondgenoten in contact.
Hoe verhoudt een eventuele missie in de Straat van Hormuz, via Groot-Brittannië in EU-verband dan wel via de Verenigde Staten, zich tot het nucleaire akkoord met Iran (JCPOA)?
Het kabinet onderzoekt de wenselijkheid en de mogelijkheid om een bijdrage te leveren aan de verhoging van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Het kabinet steunt onverminderd het nucleaire akkoord, in het gezelschap van de EU, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Deze steun is nogmaals bevestigd in de verklaring van de Secretaris-Generaal van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) naar aanleiding van een bijeenkomst van alle deelnemers van het nucleaire akkoord op 28 juli jl.