De berichten 'Banken weren contant geld, bedrijven radeloos' en 'Hoe een metaalhandelaar tot wanhoop wordt gedreven door de bank' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos» en «Hoe een metaalhandelaar tot wanhoop wordt gedreven door de bank»?1 2
Ja.
Is het u bekend dat banken vanuit hun poortwachtersfunctie streng beleid voeren op ondernemers die veel contant geld gebruiken en banken van daaruit ondernemers proberen te bewegen op korte termijn geen grote contante transacties meer uit te voeren, op straffe van het sluiten van hun bankrekening?
Ik heb vernomen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de betreffende sector. Contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het uitvragen van additionele informatie over bepaalde chartale transacties kan onderdeel zijn van het cliëntenonderzoek. Een mitigerende maatregel kan zijn dat het aantal cashtransacties dat de klant kan uitvoeren wordt verlaagd, om zo het risico op witwassen te mitigeren. Ik vind het hierbij wel belangrijk dat de genomen maatregelen cliëntspecifiek en proportioneel zijn en genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en in overleg met de klant in kwestie, zodat voorkomen wordt dat het legitiem gebruik van contant geld bemoeilijkt wordt zonder aantoonbare reden.
Is het u bekend dat bepaalde sectoren afhankelijk zijn van contant geld en zich vanwege dit beleid van banken in hun onderneming bedreigd voelen, zoals de metaalsector die veel handelt in Duitsland waar contant geld meer de norm is dan in Nederland?
Ja.
Is het u bekend dat banken hoge administratieve lasten aan ondernemingen opleggen voor de controle op gebruik van grote bedragen contant geld?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke sectoren zijn dergelijke signalen zoals genoemd in vragen 2, 3 en 4 u bekend?
Ik beschik niet over een volledig overzicht van de banken die mitigerende maatregelen nemen op het gebied van contant geld en hoe die mitigerende maatregelen er precies uit zien. Wel heb ik signalen ontvangen dat er banken zijn die bepaalde klanten vragen om het gebruik van contant geld te beperken. Dit zijn met name klanten die actief zijn in sectoren waar een verhoogd risico op witwassen is en contant geld relatief veel gebruikt wordt, zoals de metaal- en schrootsector, autosector, coffeeshopsector, en de agrarische sector.
Ziet u voor deze sectoren reële alternatieve opties voor het gebruik van contant geld, waarmee zij niet in het voortbestaan van hun onderneming beperkt worden? Ziet u voor deze sectoren nog andere mogelijkheden voor het geven van waarborgen op legitiem gebruik van contant geld?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de voorgaande vragen, vind ik het belangrijk dat banken hun verplichtingen uit de Wwft nakomen, maar vind ik het ook belangrijk dat zij bij het nemen van mitigerende maatregelen oog hebben voor proportionaliteit en het legitiem gebruik van contant geld. Ik vind het belangrijk dat eventuele maatregelen genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en overleg met de klant in kwestie, en dat maatregelen klantspecifiek en proportioneel zijn. Naar ik begrijp passen banken deze maatregelen toe voor handelaren waar sprake is van excessief gebruik ten opzichte van andere handelaren in de sector. Er zal een zekere mate van beperking zijn om de hoeveelheid contant geld terug te brengen naar vergelijkbare hoeveelheden, maar ik verwacht niet dat dit het voortbestaan van het bedrijf schaadt, omdat bedrijven grotendeels kunnen overstappen op girale betalingen. Mocht dit wel het geval zijn, dan is het belangrijk dat deze ondernemingen (opnieuw) met hun bank in gesprek kunnen gaan en aantonen waarom de hoeveelheid contant geldtransacties in hun geval valide en noodzakelijk is.
Wat vindt u van de signalen dat vooral het korte tijdspad waarmee bedrijven van het gebruik van contante geld moeten afstappen en de kosten voor zakelijke girale transacties op weerstand stuiten bij ondernemers? Ziet u in die richting oplossingen om ondernemers tegemoet te komen?
Zoals ik ook heb aangegeven in de vorige antwoorden vind ik het belangrijk dat een maatregel genomen wordt in overleg met de klant in kwestie. Het opstellen van een realistisch tijdpad zou mijns inziens onderdeel moeten zijn van dit overleg. Wanneer dit niet het geval is zou ik de klant adviseren om nogmaals in gesprek te gaan met de bank en gezamenlijk alternatieven te verkennen.
Wat vindt u van het spanningsveld tussen (1) banken die streng beleid voeren richting ondernemers vanwege vrees voor het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) met mogelijk miljoenenboetes tot gevolg, en (2) DNB die enerzijds streng toezicht op banken voert waar een witwasaanpak tekortschiet, maar anderzijds ook vindt dat de inspanningen van banken om witwassen en fraude op te sporen niet het legitieme gebruik van contant geld mogen bemoeilijken?
Ik zie het spanningsveld. De afgelopen maanden heeft De Nederlandsche Bank gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, zoals de banken, vertegenwoordigers van verschillende typen consumenten en toonbankinstellingen en chartale dienstverleners, over een Convenant Contant Geld. Mijn ministerie is zelf geen partij bij het convenant, maar is wel betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan. In het Convenant Contant Geld, dat ik op 8 april heb aangeboden aan uw Kamer3, biedt DNB richtlijnen over hoe banken hun verplichtingen uit anti-witwasregelgeving kunnen naleven in relatie tot (de toegang tot) chartale dienstverlening. Zo is onder andere afgesproken dat banken de medewerking van toonbankinstellingen kunnen vragen, binnen de grenzen van de geldende wetgeving, om mogelijke witwas- of andere criminele transacties te achterhalen. Waarbij banken toezeggen dat de gevraagde medewerking proportioneel is. Ook is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismefinancieringsmaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Hoe kan er volgens u in een gevoelige maatschappelijke en politieke context een eerlijke balans worden gevonden tussen legitiem gebruik van contant geld door ondernemers en een stevige poortwachtersfunctie van banken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u betrokken bij de overleggen van DNB, banken en belangenclubs die hierover met elkaar proberen afspraken te maken en kunt u ons op de hoogte brengen van de status en uitkomsten van deze overleggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is volgens u een gebalanceerde aanpak met betrekking tot het gebruik van contant geld door ondernemers voor hun legitieme onderneming en het beteugelen van criminaliteit door bankenvanuit hun poortwachtersfunctie?
Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een toegankelijk betalingsverkeer, zowel giraal als chartaal, en dat contant geld ook geaccepteerd wordt door bedrijven als betaalmiddel. Er worden verschillende initiatieven ondernomen om dit te garanderen, zoals het eerder aangehaalde Convenant Contant Geld en het Actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer. Tegelijkertijd levert contant geld in grote getallen wel een verhoogd integriteitsrisico op. Ik vind het belangrijk dat banken bij het cliëntenonderzoek daar oog voor hebben. Een mitigerende maatregel in het kader van een witwasrisico bij een klant is de mogelijkheid tot het beperken van contant geld. Dit kan betekenen dat een bedrijf een tot nu toe lopend betaalmodel moet aanpassen. Gelet op de opgave voor de samenleving om criminele geldstromen te stoppen, is het onvermijdelijk dat ook burgers en ondernemers in aanraking komen met de gevolgen van de eisen die horen bij de poortwachtersfunctie. Ik vind het wel belangrijk dat via bijvoorbeeld contact met de branchevereniging wordt gekeken hoe bank en sector gezamenlijk tot mitigerende maatregelen kunnen komen indien er een sector is met een inherent hoog witwasrisico.
Het direct of indirect volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen van censuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Uit wob documenten blijkt dat het Rijk massale controle uitvoert op media en burgers» en «NCTV bespioneerde influencers en politici tijdens coronapandemie»?1 2
Ja.
Klopt het dat Hans van Tellingen, bestuurslid van de politieke partij BVNL, door de rijksoverheid direct of indirect is gevolgd voor zijn kritische uitingen op de social media over het coronabeleid? Zo ja, op welke manier? Welke overheidsinstellingen, bedrijven en/of individuen waren hierbij betrokken?
Nee, dit klopt niet. Zoals toegelicht tijdens het vragenuur op 15 maart 2022 en in de Kamerbrief3, zijn er tijdens de coronacrisis omgevingsbeelden opgesteld door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie Covid-19 (NKC-C19) en de directie Communicatie van het Ministerie van VWS. Deze werden gedeeld met meerdere departementen (die samenwerkten in het NKC-C19) en met de veiligheidsregio’s. Bij het opstellen van omgevingsbeelden wordt gebruik gemaakt van een online tool waarmee zoekopdrachten kunnen worden uitgevoerd op sociale media. Daarbij worden zoektermen zoals: «corona» of «afstand houden» gebruikt. In dit soort programma’s is het gemakkelijk om sociale mediaposts met een groot bereik in beeld te krijgen. Een groot bereik houdt in dat veel mensen zo’n post gezien of geliked of gedeeld hebben. De opstellers van de omgevingsbeelden zijn op zoek naar sociale mediapost met een hoog bereik omdat dat een goede indicatie is voor wat er speelt in het maatschappelijk debat en wat voor vragen er in de samenleving zijn. Dit is ook de reden dat mensen zoals opiniemakers, journalisten en Kamerleden in de omgevingsbeelden naar voren komen. De analisten nemen in de omgevingsbeelden niet alleen sociale media-posts op waarin kritiek staat op het Kabinetsbeleid, maar ook posts die de aanpak of ontwikkelingen ondersteunen. De posts dienen als illustratie van verschillende geluiden in het politieke en maatschappelijke debat. In die context zijn de omgevingsbeelden niet meer dan een hedendaagse vorm van de klassieke knipselkrant. De mensen die dit soort online tools gebruiken mogen niet zoeken op individuen. Dit betekent dus ook dat er geen monitoring gericht op personen plaats vindt.
Welke departementen waren betrokken bij het «Debunken wanneer het bereik en effect groot is»?3 Op welke manier hebben deze departementen actie ondernomen en met welk resultaat? Zijn de betrokken departementen tevreden met het bereikte resultaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Is hier sprake van censuur? Indien nee, hoe omschrijft u deze acties?
Het kabinet hecht het grootste belang aan een open debat. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij altijd voorop. Verscheidenheid aan opvattingen en kritische debatten geven zuurstof aan onze democratie. Dit dient ook altijd beschermd te worden door het kabinet. Wel acht het kabinet het van belang, om bij ondermijnende desinformatie op te kunnen treden. Het «debunken», oftewel ontkrachten van desinformatie, houdt in dat de overheid zelf misleidende informatie tegenspreekt. Zoals aangegeven in de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, ligt er voor de overheid een rol in het weerspreken van desinformatie bij een dreiging voor de politieke, economische stabiliteit, volksgezondheid of nationale veiligheid5.
In principe heeft elk departement de mogelijkheid om dit te doen via de eigen sociale mediakanalen. Dit zijn kleine communicatie-acties (in het algemeen niet meer dan het plaatsen van een post op sociale media, die soms gedeeld wordt door andere ministeries). Een voorbeeld daarvan is de respons op een bericht in de campagnestijl van de vaccinatiecampagne waarin stond dat het kabinet ondernemers verplichtte om zich te laten vaccineren. Dat is door het Ministerie van EZK in een sociale media post ontkracht. Het kabinet is en blijft wel terughoudend in het tegenspreken van misleidende berichten, het ontkrachten van desinformatie blijft primair een taak van onafhankelijke media en wetenschap. Er is geen sprake van censuur, het plaatsen van berichten wordt niet verboden of vooraf inhoud gecontroleerd en er worden achteraf ook geen berichten van anderen verwijderd. Er wordt niet gemonitord wat het effect is. We kunnen dus ook niet zeggen of we wel of niet tevreden zijn met het resultaat.
Kunt u aangeven met welke techbedrijven afspraken zijn gemaakt over het verwijderen van bepaalde berichten?4 Wat houden deze afspraken in? Welke berichten zijn verwijderd op grond van deze afspraken? Op grond van welke regelgeving werden deze afspraken gemaakt? Is hier sprake van censuur? Indien nee, hoe omschrijft u deze acties?
Met online platformen worden geen afspraken gemaakt om berichten te verwijderen, alleen op grond dat deze desinformatie zouden zijn. Daarvoor ontbreekt een wettelijke grondslag en het kabinet is niet voornemens om die grondslag te maken. Desinformatie als fenomeen valt binnen de vrijheid van meningsuiting. Het juridisch verbieden van bepaalde informatie, alleen op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, zoals het schaden van iemands reputatie of de rechten van een ander, valt moeilijk te rijmen met het recht op vrijheid van meningsuiting.
Een algemeen verbod op de verspreiding van desinformatie of niet-objectieve informatie is niet verenigbaar met de internationale normen voor beperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Dit onderstrepen de juristen van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de Universiteit van Amsterdam in hun rapport over het huidige juridisch kader voor de verspreiding van desinformatie ook.7 Het juridische kader rondom online content is uiteengezet in de brief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen8. Rondom Covid-19 desinformatie hebben de grote online platformen zoals Meta en Google wel zelf specifieke regels opgesteld in hun gebruikersvoorwaarden. De Europese Commissie heeft online platformen opgeroepen om maandelijks rapporten te publiceren over hun beleid en maatregelen om de verspreiding van Covid-19-gerelateerde desinformatie tegen te gaan. Het kabinet heeft deze oproep verwelkomd in een kabinetsreactie op de mededeling van de Europese Commissie9. Deze maandelijkse rapportages met acties van de online platformen zijn openbaar toegankelijk op de website van de Europese Commissie10.
Klopt het dat er sprake is van een georganiseerde aanpak van de rijksoverheid om burgers met een kritische mening over het coronabeleid in diskrediet te brengen? Zijn er «trollen» ingezet die snel en consequent reageerden op negatieve berichten over het coronabeleid? Door wie werd er opdracht gegeven voor deze activiteiten?
Dit klopt niet. De rijksoverheid brengt burgers met een kritische mening niet in diskrediet. De rijksoverheid zet geen trollen in.
Kunt u ontkrachten dan wel bevestigen dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tijdens de coronacrisis betrokken was bij het persoonlijk benaderen van twitteraars om minder te twitteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een inspectie-reactie richting een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar is gebaseerd op de overweging dat een ieder in beginsel vrij is zich te uiten over welk onderwerp dan ook, maar dat dit niet onbeperkt geldt voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. In gevallen waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in strijd handelt met richtlijnen en professionele normen, kan de inspectie handhavend optreden.
Er zijn ook situaties waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar zich zodanig uit of handelt dat niet direct duidelijk is of dit wel of niet in strijd is met richtlijnen en professionele normen, maar waarin de inspectie het nodig vindt de beroepsbeoefenaar te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving. Deze uitingen kunnen immers risicovolle verwarring met zich brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg schaden. IGJ heeft in dit kader tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. IGJ heeft brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.11
IGJ bespreekt individuele casuïstiek met degenen die betrokken zijn. Het op sociale media inhoudelijk ingaan op casuïstiek is dan ook niet passend; waar relevant meldt IGJ dit ook via haar sociale media kanalen. Het individuen oproepen minder te twitteren maakt geen onderdeel uit van deze werkwijze. Daarnaast is het goed om op te merken dat IGJ burgers op sociale media actief uitnodigt om contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg om een situatie te bespreken, omdat de inspectie waarde hecht aan signalen van burgers over de zorg.
Kunt u ontkrachten dan wel bevestigen dat de IGJ in 2018 individuen persoonlijk benaderde om minder te twitteren over specifieke zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is er sprake van structureel beleid om burgers direct of indirect te benaderen over hun berichten op social media die in de ogen van de overheid onwelgevallig zijn? Zo ja, wat houdt dat beleid in? Zo nee, hoe verklaart u al deze voorvallen? Bent u bereid hier afstand van te nemen?
Nee, dat beleid is er niet. Zoals in bovenstaand antwoord toegelicht heeft de IGJ een aantal zorgverleners over wie meldingen zijn ontvangen aangesproken op de effecten van hun uitspraken. Verder zijn er zijn geen voorvallen bekend waarbij dit gebeurd is.
Het bericht dat banken contant geld van bedrijven weren |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos»?1
Ja.
Klopt het dat banken, om witwasrisico’s te beperken, contante transacties sterk willen terugdringen of zelfs verbieden? Zo ja, om welke banken gaat het hier?
Banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om cliëntenonderzoek uit te voeren en mitigerende maatregelen te nemen bij verhoogde witwasrisico’s. Door de toenemende aandacht voor de uitvoering van de Wwft door poortwachters, in het bijzonder financiële instellingen, zie ik dat bedrijven vaker geconfronteerd worden met de gevolgen van de uitvoering van de Wwft en bijvoorbeeld gevraagd worden meer informatie en documentatie aan te leveren dan voorheen. Ik heb geen volledig overzicht van de banken die mitigerende maatregelen nemen op het gebied van contant geld en hoe die mitigerende maatregelen er precies uit zien. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), begrijp ik dat er geen algemeen maximumpercentage voor cashtransacties is bij hun leden. Wel heb ik signalen ontvangen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de sector. Ik kan mij voorstellen dat het ingrijpend kan zijn wanneer een bank, vooral na een lange zakelijke relatie, om uitvoerige documentatie verzoekt of vraagt om het gebruik van contant geld terug te dringen. Gelet op de opgave voor de samenleving om criminele geldstromen te stoppen, is het onvermijdelijk dat ook ondernemers in aanraking komen met de gevolgen van de eisen die horen bij de poortwachtersfunctie. Ik verwacht van banken en andere instellingen dat zij daarbij redelijk te werk gaan en transparant hun klanten informeren over de verplichtingen die op hen rusten. Ik verwacht daarbij ook dat dit in overleg tussen de bank en de cliënt plaatsvindt en er zo nodig tot maatwerk gekomen kan worden indien de contantgeldbehoefte groter is dan wat de bank wenselijk vindt. Dit hangt af van het risicoprofiel van de klant.
Met welke obstakels hebben bedrijven precies te maken en in welke sectoren willen (bepaalde) banken het gebruik van contant geld helemaal verbieden? Klopt het bijvoorbeeld dat bedrijven een limiet van tien procent contante transacties krijgen opgelegd, met een bepaalde snelheid contante betalingen moeten afbouwen en dat zelfs bankrekeningen van bedrijven worden opgezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan voorkomen worden dat de inspanning van banken om witwassen en fraude op te sporen doorslaat?
Zoals ik eerder heb aangegeven2 ben ik voornemens om de Algemene leidraad Wwft zo aan te passen dat duidelijk wordt dat het feit dat bepaalde typen cliënten of producten een inherent verhoogd risico met zich meebrengen geen reden kan zijn om dit type cliënten categoraal te weigeren. Dat blijkt al uit de Leidraad van DNB3. Deze verduidelijking komt tegemoet aan de motie van het lid Azarkan4. Ook in het Convenant Contant Geld, dat ik op 8 april heb aangeboden aan uw Kamer5, biedt DNB richtlijnen over hoe banken hun verplichtingen uit anti-witwasregelgeving kunnen naleven in relatie tot (de toegang tot) chartale dienstverlening. Zo is onder andere afgesproken dat banken de medewerking van toonbankinstellingen kunnen vragen, binnen de grenzen van de geldende wetgeving, om mogelijke witwas- of andere criminele transacties te achterhalen. Waarbij banken toezeggen dat de gevraagde medewerking proportioneel is. Ook is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismemaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Met de wijziging van de Algemene leidraad Wwft en de verschillende richtlijnen vanuit DNB ga ik ervan uit dat banken blijven bij de reeds geldende individuele risicobeoordeling, zodat hele sectoren toegang blijven houden tot het betalingsverkeer. Bij het stellen van beperkende maatregelen vind ik het belangrijk dat de bank kijkt naar de behoefte van de klant in relatie tot het risicoprofiel. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt in de noodzaak en gerichtheid van de beperking, bijvoorbeeld voor contant geld. Daarnaast vind ik het belangrijk dat eventuele maatregelen genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en overleg met de klant in kwestie.
Bent u het eens met de stelling dat contant geld een wettig betaalmiddel is en hoort te blijven? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om dit te bewerkstelligen en om de obstakels die bedrijven ervaren weg te nemen?
Ik ben het eens met de stelling dat contant geld een wettig betaalmiddel is en blijft. Gelet op de status van contant geld als wettig betaalmiddel is bijvoorbeeld in de Europese strategie voor retailbetalingen6 opgenomen dat lidstaten de acceptatie en bereikbaarheid van contant geld als publiek goed dienen te waarborgen, zodat het als betaalmiddel bruikbaar blijft. Met ditzelfde doel zijn afspraken gemaakt door de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, die zijn vastgelegd in het eerder aangehaalde Convenant Contant Geld. In dit convenant wordt onder meer onderkend dat naarmate het feitelijke gebruik van contant geld verder afneemt, de vraag nadrukkelijker aan de orde komt hoe het publieke belang van contant geld het beste geborgd kan worden. Daarom zal ik in samenwerking met DNB het komende jaar een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren om uit te werken op welke manier het publieke belang het beste geborgd kan worden. Hierbij zullen alle varianten worden onderzocht, variërend van meer publieke tot meer private oplossingen.
Exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen (deel 2) |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse «Maasvlakte» in de baai van Manilla staat haaks op bescherming natuur»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van 27 augustus 2021 over exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen?2
Ja.
Hoe ziet u het New Manilla International Airport project (NMIA) in het kader van beleidscoherentie met duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld als het gaat om Strategic Development Goal (SDG) 17.14 «Beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling versterken»?
Het project NMIA betreft de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een nieuw vliegveld en bijgelegen economische zaken nabij de Filipijnse hoofdstad Manilla. Het project draagt bij aan het vergroten van de bereikbaarheid van de regio rond Manilla en de Filipijnen als geheel. De verwachting is dat het project bijdraagt aan de werkgelegenheid en economie in de Filipijnen. Daarmee draagt het project bij aan SDG 8 (eerlijk werk en economische groei) en SDG 9 (industrie, innovatie en infrastructuur). Het project is zorgvuldig getoetst aan de relevante nationale wet- en regelgeving en internationale beleidskaders op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarmee is invulling gegeven aan SDG 17.14, die toeziet op de versterking van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling.
Kunt u hierbij ingaan op de door Deltares met financiële steun door de Nederlandse overheid ontwikkelde Manilla Bay Sustainable Development Masterplan (MBSDMP), waaruit blijkt dat de omgeving Bulacan aanmerkt als «strict protection zone» en de ontwikkeling in het desbetreffende gebied ontraadt vanwege het negatieve effect op biodiversiteit, overstromingsgevaar en bodemdaling?
Het MBSDMP is een advies aan de overheid van de Filipijnen. Het is een plan voor de duurzame ontwikkeling van de baai van Manilla. De ontwikkeling van de luchthaven maakt formeel geen onderdeel uit van het masterplan. In het masterplan worden desalniettemin een aantal aanbevelingen gedaan gericht op mitigatie, preventie en compensatie van nadelige effecten in de baai van Manilla nu de Filipijnse overheid heeft besloten op deze locatie een vliegveld te realiseren.
Vallen de huidige werkzaamheden van Boskalis in het gebied onder de exportkredietverzekering (ekv)-aanvraag en de bijbehorende MVO-beoordeling? Zo nee, waarom niet?
Ja, tot het moment van afgifte van de ekv-polis waren de werkzaamheden echter voor eigen risico van Boskalis.
Hoe waardeert u de betrokkenheid van Boskalis als aannemer van San Miguel Corporation (SMC), een bedrijf dat een geschiedenis heeft van negatieve impact op mens en milieu?3
De staat beslist niet over de buitenlandse samenwerkingspartners van Nederlandse bedrijven. Voor afgifte van de ekv heeft echter een reputatiebeoordeling van betrokken partijen plaatsgevonden, waaronder het moederbedrijf van de hoofdaannemer, San Miguel Corporation (SMC). Hieruit is niet gebleken dat SMC een onaanvaardbare reputatie heeft.
Waarom is de Commissie Milieu Effect Rapportage (MER) die onafhankelijk adviseert over milieueffectrapportages en die nauw bij het MBSDMP betrokken is geweest, niet benaderd voor een onafhankelijke beoordeling van de Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) van het NMIA project?
Atradius DSB toetst de ESIA als onderdeel van het mvo-beleid van de ekv. De internationale groep financiers van dit project heeft een onafhankelijke consultant ingeschakeld die ondersteunt bij de beoordeling van de ESIA en het Environmental Social Action Plan (ESAP). Daarmee is voorzien in een uitgebreide en onafhankelijke beoordeling van de ESIA en acht ik de inschakeling van een tweede onafhankelijke beoordelaar niet nodig.
Bent u bereid om Atradius DSB alsnog de opdracht te geven om de Commissie MER te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe vallen de activiteiten van Boskalis in de baai van Manilla en de mogelijke steun vanuit de ekv te rijmen met de Nederlandse ambities ten aanzien van klimaatadaptatie zoals onder andere is beschreven in de Nederlands Internationaal Waterambitie (NIWA)?
De Nederlandse baggersector staat internationaal goed aangeschreven op basis van hun kennis en expertise in waterbouw, kustbescherming en landaanwinning. Deze kennis en expertise worden in onderhavig project door Boskalis toegepast bij het uitbaggeren van rivieren rond de geplande luchthaven, om het water de ruimte te geven en de kans op overstromingen te verkleinen. Dit draagt bij aan de doelstellingen van de NIWA waarin de Nederlandse overheid en watersector de krachten verenigen om de waterzekerheid en waterveiligheid van mens, plant en dier wereldwijd te vergroten en tegelijkertijd het Nederlandse verdienvermogen te optimaliseren.
Bent u bekend met de 2018 studie van Wetlands International en IUCN die de omgeving van het NMIA-project in Bulacan aanmerkt als een «internationally important waterbird site» en het recent verschenen Birdlife magazine waar het gevaar van het NMIA voor vogelhabitaten en wetlands in de baai van Manilla wordt beschreven? Hoe ziet u het NMIA-project in het licht van deze studies?
Het rapport van de International Union for Conservation of Nature (IUCN) benadrukt de aanwezigheid van internationaal belangrijke locaties voor watervogels in het projectgebied van NMIA. De projecteigenaar heeft een aantal mitigerende en compenserende maatregelen genomen om de impact van het project op de biodiversiteit te vermijden en te compenseren. Deze maatregelen omvatten het toekennen van 480 hectare grond als tijdelijk gebied om de vogels tijdens de landaanwinning te laten foerageren en het ontwikkelen van een permanent gebied waar vogels zich duurzaam kunnen vestigen.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 5 uit onze schriftelijke vragen over exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen: «Op dit moment kan ik niet bevestigen of de aantijgingen van gedwongen verhuizingen en van vernietiging van mangroven kloppen.»? Kunt u dit inmiddels wel bevestigen? Zo ja, wat betekent dit voor de ekv? Zo nee, hoe kan het dat dit wel bekend is bij de coalitie van Filipijnse en Nederlandse maatschappelijke organisaties en wetenschappers, maar niet bij het kabinet en Atradius DSB, zoals ook weer bevestigd in het artikel «Nederlandse «Maasvlakte» in de baai van Manilla staat haaks op bescherming natuur»?
Ja, dat kan ik inmiddels bevestigen. Bij grote landaanwinningsprojecten vinden er in sommige gevallen negatieve milieu en sociale effecten plaats, waaronder het verdwijnen van mangroven en gedwongen herhuisvestingen. Voor de ekv betekent dit concreet dat de Staat, conform het mvo-beleid voor de ekv, alleen als verzekeraar kan optreden indien deze negatieve effecten volgens de internationale standaarden gemitigeerd en zo nodig gecompenseerd worden. Dat is in onderhavig project het geval.
Klopt het dat er geen milieueffectrapportage is gemaakt voor de bouw van het vliegveld en dat de effecten van het nieuwe vliegveld op onder andere vogeltrekroutes en bodemdaling daardoor onbekend zijn? Zo ja, bent u het ermee eens dat het uitvoeren van een dergelijke effectrapportage noodzakelijk is om een zorgvuldige afweging te kunnen maken met betrekking tot de effecten van het project op mens en natuur?
Nee, dat klopt niet. Er zijn meerdere milieu en sociale effectrapportages (ESIA’s) gemaakt. De eerste is volgens de Filipijnse wet- en regelgeving opgesteld. Daarna hebben Atradius DSB en de betrokken banken het project verzocht om nog een ESIA volgens internationale standaarden op te stellen. Dat document is eind 2021 op de websites van Atradius DSB en de Filipijnse projecteigenaar gepubliceerd. Ook zijn er nog deel-ESIA’s uitgevoerd voor specifieke projectonderdelen zoals de aanleg van een toegangskanaal en de zandwinning. Voor toekomstige fasen van het project zullen verdere deel-ESIAs opgesteld worden.
Bent u van mening dat er alles aan gedaan wordt om de effecten van deze mogelijke ekv op mens, dier, natuur en milieu in kaart te brengen?
Ik ben van mening dat de IMVO-beoordeling en toetsing aan de IMVO-standaarden voor de ekv zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Indien dat niet het geval was zou ik geen ekv verstrekt hebben.
Het bericht 'Banken weren contant geld, bedrijven radeloos' |
|
Eelco Heinen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos»?1
Ja.
Klopt het dat het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waar de banken bij zijn aangesloten, geconcludeerd heeft dat maatschappelijke ontwikkelingen zoals digitaal betalen niet afgedwongen mogen worden? Deelt u de zorg dat die dwang er nu toch is?
De afgelopen jaren is er sprake van toenemende digitalisering in het betalingsverkeer. Dit is terug te zien in het toenemend aandeel elektronische betalingen ten opzichte van betalingen met contant geld, maar ook in de dienstverlening door banken. Enerzijds brengt dit voordelen met zich mee, zoals een verhoogd betaalgemak voor veel mensen. Aan de andere kant zorgt dit onder andere voor toenemende druk op de chartale infrastructuur en een lagere toegankelijkheid van het betalingsverkeer voor sommige groepen mensen.
Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Om ervoor te zorgen dat het betalingsverkeer toegankelijk blijft heeft het MOB het «Actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer» opgesteld. Daarnaast heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer over een Convenant Contant Geld. Dit Convenant heb ik op 8 april aan uw Kamer aangeboden2. In het Convenant staan afspraken om ervoor te zorgen dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch wordt betaald. Er is in het Convenant onder andere opgenomen dat banken hun prijsbeleid bevriezen en geen nieuwe maatregelen treffen, zoals tariefsverhogingen of volumebeperkingen, waardoor het opnemen of storten van contant geld voor particuliere en zakelijke klanten duurder, of anderszins ontmoedigd of belemmerd wordt. In artikel 5 van het Convenant is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismefinancieringsmaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Kunt u een overzicht geven van de wettelijke eisen aan banken om contant geld te beperken? Klopt het dat banken eisen aan kleine ondernemers opleggen die veel verder gaan dan de wettelijke verplichtingen?
Er zijn geen wettelijke eisen die banken verplichten om contant geld te beperken. Banken zijn vanuit hun poortwachtersfunctie verplicht op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) om cliëntenonderzoek uit te voeren en zo nodig mitigerende maatregelen te nemen om de risico’s op witwassen te voorkomen. Contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het uitvragen van additionele informatie over bepaalde chartale transacties kan onderdeel zijn van het cliëntenonderzoek. Als er risico’s gesignaleerd worden, dan dient de bank deze te mitigeren. Een bank bepaalt diens eigen beheerskader ten aanzien van risico’s. Ook bepaalt de bank zelf diens beheersmaatregelen. Dit kan onder andere een beperking van contant geld zijn. Ik heb vernomen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de sector.
Ik vind het belangrijk dat banken hun poortwachtersrol goed vervullen en mitigerende maatregelen nemen. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk dat de genomen maatregelen cliëntspecifiek en proportioneel zijn en genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en zo nodig in overleg met de klant in kwestie, zodat voorkomen wordt dat het legitiem gebruik van contant geld bemoeilijkt wordt zonder aantoonbare reden. Deze richtlijn is ook opgenomen in het Convenant Contant Geld.
Wat vindt u ervan dat banken het gebruik van contant geld voor bedrijven moeilijk maken door dit te maximeren op een percentage van de transacties, terwijl de toezichthouder stelt dat banken het legitieme gebruik van contant geld niet mogen bemoeilijken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat maatregelen zoals een maximum van tien procent cashtransacties bedrijven met veel kleine betalingen raken en niet noodzakelijk meer risicovolle aankopen als luxe horloges en dure auto’s?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat banken dreigen rekeningen van mkb’ers op te zeggen als zij voor een bepaalde deadline het aantal cashtransacties niet hebben teruggebracht? Vindt u dit in lijn met de afspraak dat legitiem gebruik van contant geld niet bemoeilijkt mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich dat De Nederlandsche Bank (DNB) vorig jaar vaststelde dat het afstortnetwerk van banken voor contant geld niet op orde is?2 Welke afspraken zijn er nu met banken om dit te verbeteren en om legitiem gebruik van contant geld te faciliteren?
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 ondernemers kwam naar voren dat de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten in de perceptie van ondernemers sterk was afgenomen in vergelijking met de Bereikbaarheidsmonitor 2016, waaronder de bereikbaarheid van afstortfaciliteiten4. Dit had onder andere te maken met het (tijdelijk) sluiten van een deel van de sealbagautomaten vanwege een reeks plofkraken, de sluiting van bankkantoren, de capaciteitstekorten in het waardetransport en de Geldmaattransitie. In het Convenant Contant Geld zijn onder andere afspraken gemaakt over het minimumaantal sealbagautomaten5 en het aantal recyclers6 en de minimum-bereikbaarheid van deze automaten. Ook zijn er afspraken opgenomen over de kwaliteit van de chartale dienstverlening (Convenant, artikel 1) door Geldmaat en de continuïteit van het waardevervoer (Convenant, artikel 7). Zo is bijvoorbeeld in artikel 1 afgesproken dat Geldmaat minimaal 450 sealbagautomaten zal realiseren en handhaven en dat daarmee 98% van de toonbankinstellingen binnen 20 autominuten rijden van een sealbagautomaat gevestigd is. Bovendien is afgesproken dat banken zich aantoonbaar zullen inzetten om een veilige maatwerkoplossing beschikbaar te stellen voor het afstorten van contant geld voor iedere toonbankinstelling die binnen 20 autorijminuten geen sealbagautomaat tot haar beschikking heeft. Een dergelijke maatwerkoplossing moet proportioneel en redelijk zijn en kan bijvoorbeeld bestaan uit het plaatsen van een extra sealbagautomaat, het assisteren bij het gebruik van een recycler, of het assisteren bij het aangaan van een contract voor waardevervoer.
Herkent u de kritiek dat transactiekosten voor girale betalingen in Europa erg hoog zijn? Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde transactiekosten voor betalingen binnen Europa?
Ik herken deze kritiek gedeeltelijk. In dit verband is van belang of sprake is van een internationale overboeking die wordt uitgevoerd via de Single Euro Payments Area (SEPA). Met de wijziging verordening grensoverschrijdende betalingen is geregeld dat de transactiekosten bij grensoverschrijdende betalingen binnen de Europese Unie even hoog zijn als die bij binnenlandse betalingen. Een nadeel van deze overboekingen is dat het bedrag weliswaar binnen een werkdag wordt bijgeschreven, maar niet direct. Er zijn wel mogelijkheden om het bedrag meteen over te boeken, de zogenoemde instant payments. In Nederland vinden de meeste betalingen al via instant payments plaats en worden er geen extra kosten gerekend voor deze methode, maar in andere landen wordt dit soms nog als premiumdienst, tegen additionele kosten, aangeboden of bieden banken instant payments in zijn geheel niet aan. Ik beschik helaas niet over een overzicht met de kosten die gerekend worden voor instant payments in andere EU-landen. De Europese Commissie werkt aan het normaliseren van instant payments en heeft aangekondigd in de tweede helft van dit jaar met een wetgevend voorstel te komen.
Bent u bereid de zorgen over de opstelling van banken ten aanzien van contant geld richting kleine ondernemers op korte termijn bij de banken onder de aandacht te brengen?
Ja. Ik zal in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer benadrukken dat ik van banken verwacht dat zij proportionaliteit toepassen bij het implementeren van mitigerende maatregelen in het kader van de Wwft, in overeenstemming met de afspraken uit het Convenant Contant Geld.
De prijzen van het openbaar vervoer |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat de prijs van treinkaartjes van de NS jaarlijks meestijgt met de inflatie?
In de concessie voor het hoofdrailnet is opgenomen dat NS de tarieven voor de beschermde kaartsoorten1 kan corrigeren voor inflatie (zoals weergegeven in de consumentenprijsindex (CPI) in de Macro Economische Verkenningen MEV) en met een eventuele wijziging van de gebruiksvergoeding voor het spoor.
Kunt u een algemeen beeld geven van de manier waarop prijsstijgingen geregeld zijn in de openbaar vervoersconcessies van provincies en vervoerregio’s in relatie tot inflatie?
In het decentrale OV is een manier van indexeren afgesproken voor zowel hun OV tarieven als voor de subsidiebijdrage van decentrale OV autoriteiten aan vervoerders. De indexatiewijze is gebaseerd op de algemene kostenverandering in het decentraal OV gemeten via de lonen, de energieprijzen en overige kosten, waarbij de overige kosten de inflatie volgen. Deze drie componenten worden afgeleid uit de door CBS en CPB gepubliceerde cijfers. De componenten worden met verschillende wegingsfactoren in een mandje gecombineerd tot een Landelijke Tarieven Index (LTI) voor landelijke kaartjes en een Landelijke Bijdrage Index (LBI) voor de subsidiebijdragen van decentrale overheden. In de mandjes wegen de lonen het zwaarst (ca 65%) en op dit moment wegen de energiekosten voor ongeveer 10% mee.
De wegingen verschillen per modaliteit (bus, tram en trein) en naar energiesoort (diesel, gas, elektriciteit). Elke 3 jaar wordt de weging van de verschillende componenten in het mandje opnieuw bepaald. En jaarlijks wordt een jaarprognose bepaald van de indexen, die in de volgende jaarlijkse berekening eventueel worden gecorrigeerd voor de realisatie in het afgelopen jaar. Dus voor de tarieven wordt de gerealiseerde inflatie over 2021 gecorrigeerd in de LTI 2023 en die van 2022 wordt gecorrigeerd in de LTI 2024.
Zou u het ook onacceptabel vinden als kaartjes voor de trein, tram of bus in een jaar met 5% of meer stijgen?
Wanneer als gevolg van de inflatie de prijzen in Nederland stijgen, dan geldt dat logischerwijs ook voor het OV. Immers ook de vervoerders worden geconfronteerd met hogere kosten die gecompenseerd moeten worden om financieel gezond te blijven. Ik begrijp dat een stijging van de tarieven geen aantrekkelijk perspectief is, maar zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 beschreven zijn de prijzen wel verbonden met de inflatie. Net als in andere sectoren kunnen deze kosten worden doorberekend.
Bent u het eens dat voorkomen moet worden dat de prijzen van ov-kaartjes volledig geïndexeerd worden bij de huidige exceptioneel hoge inflatie?
Zie ook het antwoord op vraag 2, waarin de spelregels voor het bepalen van de prijs van OV-kaartjes is toegelicht. De tariefvoorstellen moeten voor advies per concessie worden voorgelegd aan de consumentenplatforms. Na reactie op dat advies worden de tarieven definitief vastgesteld.
Bent u bereid om met de NS om de tafel te gaan zitten om ervoor te zorgen dat treinkaartjes niet veel duurder worden?
Het tariefbeleid van NS is, binnen de spelregels van de concessie, een eigen verantwoordelijkheid van NS. Op grond van de concessie mag NS de tarieven corrigeren voor de inflatie. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS zal haar binnenlandse tarieven overigens pas weer per 1 januari 2023 aanpassen. De procedure hiervoor zal rond augustus 2022 starten met een adviesaanvraag aan de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het LOCOV.
Bent u bereid om er samen met provincies en vervoerregio’s voor te zorgen dat ook de bussen, trams, metro’s en de regionale treinen niet veel duurder worden?
Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt, heb ik geen bevoegdheid ten aanzien van de regionale OV tarieven. Ik kan dus niet voorkomen dat die tarieven duurder worden per 1 januari 2023.
De nieuwe cao-afspraken voor personeel in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA)-indexatieafspraken maken dat zorgmedewerkers nog niet de helft van de voorziene inflatie in dit jaar gecompenseerd krijgen?
De ova-systematiek is erop gericht dat de loonontwikkeling in de zorg gelijke tred kan houden met die in de markt. De afgelopen jaren hebben laten zien dat deze systematiek werkt.
Inflatie is een fenomeen dat niet beperkt blijft tot de zorg, dit treft de gehele samenleving en is onderwerp van kabinetsbreed koopkrachtbeleid. Met oog op de stijgende energieprijzen en de aanhouden inflatie heeft het kabinet hiervoor in de Kamerbrief «Aanvullende koopkrachtmaatregelen 2022» van 11 maart 2022 een maatregelenpakket aangekondigd.
Hoe oordeelt u over het feit dat lonen in de zorg zes tot negen procent achterblijven bij de publieke sector en het bedrijfsleven?
Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op het SER-advies «Aan de slag voor de zorg» uit mei 2021. Hierin wordt gerefereerd aan onderzoek van de AWVN waaruit blijkt dat voor vier van de vijf in het onderzoek betrokken branches de eindsalarissen in de salarisschalen in het middengebied van het loongebouw gemiddeld 9% achterblijven bij die in de markt en 6% bij die in de publieke sector.
Hierbij zij opgemerkt dat het heel lastig is om salarissen te vergelijken. Zo zorgen toeslagen als de onregelmatigheidstoeslag juist in de zorg voor een aanzienlijke verhoging van het verdiende salaris. Andere sectoren kennen toeslagen veel minder.
Desalniettemin heeft het vorige kabinet een extra stap gezet door met ingang van 2022 een structureel bedrag van 675 miljoen euro beschikbaar te stellen voor de middengroepen, waarmee circa 1,5% extra salarisverhoging voor deze groep mogelijk is. Inmiddels zien we extra stappen ook terug in nieuwe cao-akkoorden, waaronder het in maart overeengekomen onderhandelaarsakkoord voor de nieuwe cao VVT waarin een salarisverhoging is afgesproken die kan oplopen tot circa 6,25%.
De komende jaren zal het kabinet jaarlijks de ova ter beschikking blijven stellen waarmee de salarissen in de zorg kunnen blijven stijgen.
Daarnaast zal dit kabinet de komende jaren inzetten op zaken die zeker zo belangrijk zijn voor zorgverleners om zich gewaardeerd te voelen, zoals werkplezier dat bijdraagt aan hun behoud voor de zorg. Denk hierbij aan het vergroten van zeggenschap voor zorgmedewerkers, eigen regie en vermindering administratieve lasten. Over de voorgenomen plannen zal ik u voor het commissiedebat arbeidsmarkt van 11 mei aanstaande informeren.
Bent u het ermee eens dat het achterblijven van de lonen in de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) de kans vergroot dat personeel in de VVT-sector vertrekt en dat het minder aantrekkelijk is om aan de slag te gaan in die sector? Zo nee, waarom niet? Bent u ook van mening dat dit zeer onwenselijk is, gezien het grote tekort aan personeel dat er nu al is? Zo nee, waarom niet?
De lonen in de VVT verhouden zich goed tot de lonen in andere zorgsectoren en zijn daarmee geen reden tot vertrek uit de VVT-sector. Daarbij komt dat uit het uitstroomonderzoek van RegioPlus blijkt dat salaris niet tot de top 5 redenen behoort om de sector te verlaten. Daarvoor zijn uitdaging in de werkzaamheden, loopbaanmogelijkheden, de manier van werken en aansturing belangrijker. Het is ook daarom dat we de komende jaren nadrukkelijker gaan kijken naar goed werkgeverschap. In het onderhandelaarsakkoord over de cao VVT zie ik verschillende afspraken waarin de branche hierin ook zijn verantwoordelijkheid pakt.
Klopt het dat de cao van ziekenhuizen hoger uitpakt dan de cao van de VVT? Zo ja, bent u van mening dat het voor zorgpersoneel in de VVT aantrekkelijker is om te gaan werken in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Cao’s zijn niet eenvoudig met elkaar te vergelijken. Cao’s behelzen veel meer dan alleen salarisschalen en procentuele loonstijgingen. Ook niet direct salaris gerelateerde zaken zijn profijtelijk voor medewerkers en kosten werkgevers geld. Daarbij verschillen de looptijden van cao’s. Over de jaren heen zien we dat de salarisontwikkeling in de meeste branches zich gelijksoortig ontwikkeld en dat er voor vergelijkbare functies een vergelijkbaar salaris wordt betaald.
Salaris blijkt ook niet tot de belangrijkste reden voor uitstroom. Uit het uitstroomonderzoek van Regioplus blijken er belangrijker vertrekredenen te zijn dan salaris. Het gaat hierbij om zaken als uitdaging in de werkzaamheden, de manier van werken en aansturing, loopbaanmogelijkheden, werksfeer en samenwerking en inhoud werk / type cliënten.
Vindt u dat zorgverzekeraars moeten meehelpen om de door de SER geconstateerde kloof van zes tot negen procent in de tarieven te compenseren zodat het loongebouw in de langdurige zorg weer marktconform wordt?
Cao’s worden door werkgevers en vakbonden gesloten aan de cao-tafel. Zorginkopers onderhandelen met zorgaanbieders, de werkgevers, over tarieven. Beide onderhandelingen zijn aan de private partijen in de zorg. Daarbij geldt dat zorgverzekeraars zich via de hoofdlijnakkoorden (waaronder wijkverpleging) hebben gecommitteerd om de ova door te vertalen in de tarieven. Binnen de Wlz wordt het ova-percentage gebruikt om de maximumtarieven vast te stellen waarbinnen zorgkantoren en zorgaanbieders onderhandelen over de tarieven.
Bent u voornemens om naast de 675 miljoen euro die is vrijgemaakt, dat maar zorgt voor 1,13 procent loonruimte, de jaarlijkse onderuitputting van de ramingen in de wijkverpleging te gebruiken voor een gedegen salarisverhoging in de VVT? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens om – naast de al vrijgemaakte 675 miljoen euro – een eventuele onderuitputting in te zetten voor een extra salarisverhoging binnen de VVT of wijkverpleging.
Met de jaarlijkse overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) kent de zorg een bewezen werkzame systematiek die een concurrerende salarisontwikkeling voor de zorgmedewerkers mogelijk maakt.
Daarbij komt dat het huidige ova-convenant geen ruimte laat voor differentiatie in het ova-percentage tussen sectoren. Dit zou alleen kunnen via aanvullende afspraken met een representatie meerderheid van de werkgevers. Het is zeer de vraag of een meerderheid van de werkgevers hiermee akkoord zou gaan.
Tot slot zou het inzetten van een eventuele onderuitputting (op termijn) leiden tot een stijging van de zvw-premie.
Het verbieden van mobiele telefoons door GXO |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Staken omdat je mobiele telefoon niet mee naar binnen mag: «We zijn slaven»?»1
Ja.
Vindt u het verbieden van mobiele telefoons van werknemers getuigen van het volwassen behandelen van het personeel door werkgever GXO?
Op basis van het instructierecht van de werkgever (art. 7:660 BW) kan een werkgever het gebruik van mobiele telefoons of andere voorwerpen op de werkvloer verbieden. Deze bevoegdheid is eenzijdig; instemming van de werknemers is niet nodig. Voorwaarde van een instructie is dat deze redelijk en billijk is.
Ik heb van GXO vernomen dat het gebruik van mobiele telefoons in het warehouse uit veiligheidsoverwegingen niet is toegestaan. In het warehouse wordt met heftrucks en computergestuurde apparatuur gewerkt waardoor het – net als in het verkeer – niet veilig is om tijdens het werk gebruik te maken van een mobiele telefoon. Daar waar het voor het werk noodzakelijk is om onderling te communiceren, wordt met portofoons gewerkt aangezien op veel plekken in het warehouse geen bereik is.
Overigens heb ik van GXO vernomen dat naar aanleiding van onrust onder de medewerkers en zorgen over hun veiligheid is besloten om toe te staan dat mobiele telefoons naar binnen mogen in het warehouse mits ze niet tijdens het werk worden gebruikt.
Bent u ook om die reden van mening dat het verbieden van het meenemen van mobiele telefoons op de werkvloer door GXO bespottelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het überhaupt toegestaan dat een werkgever verbiedt mobiele telefoons of andere voorwerpen op de werkvloer mee te nemen? Zo ja, wat zijn de wettelijke regels hiervoor?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat het zeer opmerkelijk is dat dit besluit is genomen, nadat er filmpjes zijn gemaakt van een levensgevaarlijke werksituatie?
Het niet toestaan van mobiele telefoons in een warehouse uit veiligheidsoverwegingen is gebruikelijk. Ik heb van GXO vernomen dat het ging om een bestaande instructie.
Deelt u de mening dat het erop lijkt dat deze werkgever het verbod op het meenemen van mobiele telefoons niet heeft genomen vanwege veiligheidsvoorschriften, maar eerder om misstanden op de werkvloer te verbergen?
Zie antwoord vraag 5.
Ook geven werknemers aan dat ze vaak dezelfde dag nog worden afgebeld om te kunnen werken en daardoor geen salaris ontvangen, klopt het dat een werkgever bij afzegging binnen vier dagen toch het recht heeft op loon voor de afgesproken uren?
Ja. Met de Wet arbeidsmarkt in balans is geregeld dat oproepkrachten recht hebben op loon als hun werkgevers binnen vier dagen alsnog afzegt. Het merendeel van de uitzendkrachten heeft een oproepcontract. Als het klopt dat uitzendkrachten op een oproepcontract dezelfde dag nog worden afgezegd zonder loon hiervoor te ontvangen is dat in strijd met de wet.
Hoe oordeelt u verder over de opmerkingen van werknemers dat zij van mijn mening zijn dat zij als «slaven» worden behandeld?
Dat baart mij zorgen. Werknemers moeten te allen tijde goed worden behandeld. Zij moeten onder de correcte arbeidsvoorwaarden, conform wetgeving (zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) en, indien van toepassing, cao en onder goede arbeidsomstandigheden kunnen werken. Indien zij van mening zijn dat hiervan geen sprake zou zijn, moedig ik hen aan om een melding te doen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Bent u vanwege al deze signalen over GXO bereid om de Arbeidsinspectie te verzoeken een inspectie uit te laten voeren bij dit bedrijf?
De Nederlandse Arbeidsinspectie werkt programmatisch en risicogericht, en is onafhankelijk toezichthouder. Bij haar keuzes betrekt de Arbeidsinspectie ook de actualiteit. De Arbeidsinspectie heeft een project gericht op uitzendarbeid en distributiecentra. In dat kader hebben de arbeidsomstandigheden in distributiecentra haar aandacht.
Het bericht 'Recordjaar overnames in de zorg met grote rol voor private equity' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Recordjaar overnames in de zorg met grote rol voor private equity»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de rol van private equity-bedrijven in het zorgveld?
Financiering door investeerders en private equity-partijen kan positieve effecten hebben op de zorg, doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het risico dat het realiseren van winst een groter belang gaat krijgen dan de kwaliteit van zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Daarnaast is door brancheorganisaties de Governancecode Zorg 2022 opgesteld.
Heeft u een goed beeld van de omvang van private equity-investeringen in de zorg? Zo ja, wat is dat beeld?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van private equity-investeringen in de zorg. Wel heeft de NZa in haar informatiekaart «Concentraties in de zorg 2020» aangegeven bij hoeveel concentraties sprake was van betrokkenheid van een private equity partij, op basis van de gegevens die bekend zijn via de zorgspecifieke concentratietoets. Dit was in 50% van de gevallen het geval.2 Onbekend is de omvang van de investeringen. Er is een nieuwe informatiekaart van de NZa in de maak, die betrekking zal hebben op de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2022. Zodra deze later dit jaar gereed is zal deze ook worden gepubliceerd.
Deelt u de mening dat private equity-bedrijven in de zorg investeren om hoge winsten te maken en daarmee geld uit de zorg laten vloeien dat beter aan de zorg besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de geldende wet- en regelgeving, onder andere op het gebied van kwaliteit. Daarnaast geldt er een winstuitkeringsverbod voor delen van de zorg, en is in het coalitieakkoord
«Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»3 ook aangekondigd dat het kabinet (nadere) voorwaarden zal stellen aan winstuitkering om excessieve winstuitkering door zorgaanbieders tegen te gaan, dan wel te voorkomen.
In hoeverre belet de huidige normering van winstuitkeringen, private equity-bedrijven om te sturen op winst in plaats van op de kwaliteit van zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van plan in het aangekondigde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) specifieke regels te gaan stellen voor de normering van winstuitkering als het gaat om zorginstellingen die in het bezit zijn van private equity-bedrijven?
Ik ben voornemens om in het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) de mogelijkheid te introduceren om voorwaarden te stellen aan winstuitkering als er zich excessen voordoen in een sector, of om deze te voorkomen. De aard van de voorwaarden kan verschillend zijn per sector, en de risico’s die zich voordoen waarbij winstuitkeringen een risico vormen voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Voor wat betreft de voorwaarden, valt te denken aan de financiële gezondheid (solvabiliteit), de kwaliteit van zorg of de termijn waarop winst mag worden uitgekeerd. Met deze laatste voorwaarde wordt geborgd dat het langetermijnperspectief van de zorgaanbieder voorop wordt gesteld, boven het belang van korte termijn-investeerders.
Hoe borgt u de kwaliteit van zorg en goed werkgeverschap voor zorginstellingen waar private equity-bedrijven aan de touwtjes trekken?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten, ongeacht het eigenaarschap, voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de bestuursstructuur zoals wettelijk vastgelegd in respectievelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (WTZa). Daarnaast is er de Wet BIG, die eisen stelt aan bepaalde groepen van beroepsbeoefenaren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat de verplichtingen in deze wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, wordt nageleefd. Wanneer de geleverde zorg ondermaats is, heeft de IGJ de bevoegdheid om te handhaven.
Wat betekent de inmenging van internationale investeringsbedrijven voor het Nederlandse zorgveld? Is dit wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klimaatbanen |
|
Senna Maatoug (GL), Bouchallikh , Suzanne Kröger (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het manifest van GroenLinks Eindhoven «Groene Banen, Gouden Toekomst»?1
Ja.
Erkent u dat het klimaatprobleem en sociale ongelijkheid direct aan elkaar gekoppeld zijn, en de energietransitie alleen kan slagen als deze sociaal gebeurt?
Het kabinet onderschrijft het belang van een eerlijke transitie met aandacht voor de sociaaleconomische gevolgen en het behoud van breed maatschappelijk draagvlak. Het kabinet houdt dan ook rekening met de uitvoerbaarheid, de gevolgen voor koopkracht van huishoudens en de lasten voor verschillende bedrijven en maatschappelijke organisaties. Om te zorgen dat zoveel mogelijk bedrijven, maatschappelijke organisaties en huishoudens de nodige investeringen kunnen doen, wordt er daarnaast vanuit het Rijk op verschillende wijzen ondersteuning geboden.
Zou een klimaatbanencoalitie, zoals voorgesteld in Eindhoven, ook landelijk opgezet kunnen worden als onderdeel van het Actieplan Groene Banen? Bent u bereid landelijke meetbare doelstellingen te formuleren waar bedrijven, opleidingen en overheden zich aan committeren?
Het idee voor een klimaatbanencoalitie zoals voorgesteld in Eindhoven gaat uit van een gezamenlijke inspanning van bedrijven, opleidingen, overheden en maatschappelijke partners. Dit sluit goed aan bij het kabinetsbeleid om samen met alle relevante partijen actie te ondernemen tegen krapte op de arbeidsmarkt. De komende tijd brengt het kabinet in kaart welke aanvullende (beleids)inzet kan helpen het tekort aan technische vakmensen kunnen terug te dringen. Het kabinet zal met een open blik kijken naar de verschillende opties uit het veld, waaronder het idee van een klimaatbanencoalitie.
Het Actieplan Groene Banen wordt geïntegreerd met het aanvalsplan dat het kabinet ontwikkelt in reactie op motie Amhaouch.2 De ambitie van het aanvalsplan is om de huidige ruim 100.000 openstaande vacatures in de technieksector substantieel terug te dringen. Het kabinet wil meer datagedreven en resultaatgericht werken. Het is daarom belangrijk om de acties die vanuit de overheid worden ingezet meetbaar te maken. Dit betekent dat het kabinet zo concreet mogelijke doelstellingen formuleert, zodat gemeten kan worden of de doelstellingen zijn behaald. In overleg met stakeholders wordt bekeken wat de doelstellingen kunnen zijn.
Bent u bereid werkzoekenden actief te ondersteunen in de omscholing naar een baan in de energietransitie, bijvoorbeeld in de vorm van extra begeleidingsbudget aan gemeenten?
Vanuit het kabinet worden werkenden en werkzoekenden gestimuleerd om eigen regie te voeren en zelf keuzes te maken in hun leer- en loopbaan. Het is belangrijk dat werkgevers daartoe investeren in een leercultuur en werkenden in staat stellen om te leren en te ontwikkelen.
De overheid ondersteunt dat, met regelingen vanuit het Rijk en door ondersteuning – voor werkzoekenden – vanuit UWV en gemeenten. Voor wie wil bijscholen of omscholen zijn diverse subsidies beschikbaar, zoals het STAP-budget, de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing, en de omscholingsregeling naar kansrijke beroepen in de ict en techniek. Via de SLIM-regeling stimuleert de overheid daarnaast bedrijven om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Gemeenten hebben reguliere middelen in het kader van het Participatiebudget om mensen te ondersteunen richting werk. Deze middelen kunnen zij inzetten voor begeleiding en omscholing richting de banen in de energietransitie. Voor 2022 is door het kabinet € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld aan gemeenten voor ondersteuning naar werk in het kader van het aanvullend sociaal pakket.
Ook is er aanvullende ondersteuning mogelijk via de Regionale Mobiliteitsteams (RMT), onder andere via praktijkleren in het mbo. Vooral een combinatie van werken en leren kan helpen om de overstap te maken naar banen in tekortberoepen, onder andere in de energiesector. Hierbij speelt ook de vraag of en in hoeverre de kwaliteiten van de werkzoekende aansluiten bij de gevraagde competenties, dan wel dat om- en bijscholing mogelijk is, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de constatering dat het een belemmering is voor werkzoekenden en de energietransitie dat scholing nu vanuit verschillende potten (gemeente, STAP-budget, UWV) gefinancierd wordt? Bent u bereid in het kader van het Actieplan Groene Banen deze belemmeringen in kaart te brengen en de rijksoverheid een sturende rol te geven, gezien het belang van deze transitie?
Dat scholing via verscheidene wegen gefinancierd wordt, beschouwt het kabinet op zichzelf niet als een belemmering. Achter deze financieringsroutes gaan verschillende private en publieke eigenaren en verschillende doelen schuil. Dit vraagt echter wel om samenhangende en vindbare («no-wrong-door»-)dienstverlening voor zowel werkenden als werkzoekenden, zodat zij snel inzicht krijgen in de verschillende regelingen waar zij gebruik van kunnen maken. Omdat niet iedereen altijd toegang heeft tot de budgetten die aansluiten bij hun persoonlijke situatie is daarnaast ontschotting van belang. Met de RMT’s en de Leerwerkloketten bestaat er een aanpak die hierin voorziet. In het coalitieakkoord is aangekondigd de arbeidsmarktinfrastructuur uit te breiden. Het kabinet komt hier later uitgebreider op terug.
Krapte op de arbeidsmarkt kan impact hebben op grote maatschappelijke opgaven van deze tijd. Er is goed opgeleid en genoeg personeel nodig om te werken aan de energie- en klimaattransitie. Dat vraagt om breed te kijken wat er nodig is om deze problematiek te verhelpen. Op verzoek van uw Kamer3 werkt het kabinet samen aan een aanvalsplan waarbij wordt ingezet om mogelijke belemmeringen weg te nemen.
Welke initiatieven lopen op dit moment om aspirant-mbo-studenten te stimuleren om een techniekopleiding te doen? Wat zijn de meetbare doelen van deze initiatieven, en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze doelen ook worden gehaald?
Mbo-technici zijn hard nodig in onze maatschappij en hebben een centrale rol binnen de energietransitie. Om aspirant mbo-studenten te stimuleren om een techniekopleiding te doen zijn er diverse initiatieven. In de regio lopen initiatieven die passen bij de regionale uitdagingen en de instellingen, met eigen doelen, streefcijfers en monitoring. Naast initiële studenten zijn deze initiatieven ook regelmatig gericht op om- en bijscholing zoals het Transitiehuis Gelderland.4 Daarin werken werkgevers uit de bouw, elektrotechniek en installatiebranche, brancheorganisaties werkgevers- en werknemersorganisaties, kennisinstellingen, onderwijs, provincie en gemeente samen aan skills-ontwikkeling voor zijinstroom voor woningen en gebouwen, met aandacht voor maatwerk. Vanuit het Techniekpact worden good practices vanuit de regio gedeeld.
Daarnaast wordt er met het programma Sterk Techniekonderwijs gewerkt aan duurzaam, dekkend en kwalitatief sterk technisch onderwijs. Middelen zijn beschikbaar gesteld voor de regionale plannen van vmbo-scholen, mbo-instellingen, het bedrijfsleven en regionale overheid. Binnen Sterk Techniekonderwijs is er aandacht voor het kiezen voor techniek. Sterk Techniekonderwijs wordt actief gemonitord.5
Landelijke initiatieven zijn bijvoorbeeld de Girls Day van de VHTO, die zich inzet in voor meer meisjes en vrouwen in de techniek. Jet-Net & TechNet is een groot landelijk netwerk waarbinnen bedrijven en scholen samenwerken om jongeren in het onderwijs zelf de wereld van techniek te laten ervaren. Verder is er op nationaal niveau de Techniekpactmonitor. Daarin worden instroomcijfers binnen technische opleidingen in het mbo, alsmede het vo en ho, gemonitord worden en wordt gemeten of de doelen uit het Techniekpact worden behaald.
Worden met de bestaande initiatieven, waaronder het Techniekpact, alle sectoren en tekortberoepen gedekt die nodig zijn voor de energietransitie? Zo nee, voor welke klimaatbanen is nog geen beleid ontwikkeld en is dat in de maak?
De bestaande initiatieven zoals het Techniekpact en de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing dekken de sectoren en de bij het kabinet bekende klimaatbanen die nodig zijn voor de energietransitie.6 Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat door innovatie en keuzes in de transitie banen verloren kunnen gaan of juist nieuwe banen gecreëerd kunnen worden. De arbeidsmarkt is continu in beweging. Daarom worden de arbeidsmarktontwikkelingen nauw gevolgd om te bezien wat benodigd is.
Kunt u een overzicht geven van de initiatieven om hbo-studenten te stimuleren een techniekopleiding te doen? Wat zijn de meetbare doelen van deze initiatieven?
Ook hbo-technici hebben een belangrijke rol binnen de klimaatopgave. Door het land zijn er uiteenlopende regionale initiatieven met eigen doelen en monitoring die passen bij de unieke situatie van de regio en instelling. Zo zijn er vo-ho netwerken die op het gebied van bèta en techniek verschillende activiteiten door heel Nederland organiseren voor leerlingen, docenten en schoolleiders. Dit met het doel om te zorgen voor een betere aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en hoger onderwijs. Een voorbeeld hiervan zijn masterclasses en pre-university colleges.
Daarnaast worden door het bedrijfsleven verschillende evenementen georganiseerd om jongeren te interesseren voor de techniek. Een voorbeeld zijn de Career Days die in samenwerking met het voortgezet onderwijs georganiseerd waarin leerlingen in het voortgezet onderwijs de grote variatie aan technische beroepen en bedrijven ontdekken. Ook zijn er initiatieven van hogescholen zoals het zogenoemde Tech-plein van de Hogeschool Rotterdam. Daar kunnen studiekiezers zien aan welke maatschappelijke vraagstukken ze kunnen meewerken en welke techniekopleidingen hierin een rol (kunnen) spelen. Vanuit het Techniekpact worden good practices uit de regio gedeeld.
Een voorbeeld van een landelijk initiatief is Fastswitch; een landelijk platform dat de hogescholen hebben opgericht voor innovatieve omscholingstrajecten. Elke publieke hogeschool kan deelnemen aan de co-creatie «werkplaatsen» om tot nieuwe FastSwitch omscholingstrajecten te komen. Daarnaast wordt actief gezocht naar samenwerking en co-creatie met werkgevers, de overheid en andere relevante partners. Het FastSwitch label staat voor flexibele, hbo omscholingsprogramma’s met een Match & Go ketenaanpak, waarbij zowel de switcher, de opleider als de werkgever nauw zijn betrokken. Voor technisch talent is er het omscholingstraject «Be an Engineer».
OCW subsidieert de samenwerkende technische hogescholen (verenigd in het Expertise Centrum Professionalisering Beroepsonderwijs) om hun opleidingen beter op elkaar, hun studenten, de arbeidsmarkt en het aanleverend (en afnemend) onderwijs af te stemmen. Hiervoor ontvangt het ECPB tussen 2020 en 2023 € 3,8 miljoen.
Daarnaast bestaat op nationaal niveau het Techniekpact. Middels de Techniekpactmonitor wordt gemeten of de doelen uit het Techniekpact worden behaald.
Zijn de bestaande initiatieven volgens u voldoende om het tekort aan technische vakmensen op te lossen? Zo nee, welke aanvullende middelen bent u voornemens in te zetten?
Het tekort aan technische vakmensen is urgent terwijl technische vakmensen essentieel zijn voor het slagen van de klimaatambities. Dit vraagt om actie van veel verschillende partijen; werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid. Alleen gezamenlijk lukt het om een antwoord te geven op deze tekorten. Het valt op dat afzonderlijke initiatieven veel impact kunnen hebben, maar opgeteld niet de slagkracht hebben die nodig is voor de omvang van het probleem. Mede op verzoek van uw Kamer werkt het kabinet in reactie op de motie Amhaouch7 daarom aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Voor de zomer ontvangt u een brief met de inhoudelijke uitwerking van het aanvalsplan. Hoe reeds succesvolle initiatieven verder kunnen worden opgeschaald zal daarin een belangrijk aandachtspunt zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de oproep van de voorzitter van Techniek Nederland om een actieplan techniekonderwijs op te zetten?2 Wat vindt u van de oproep van de voorzitter van de MBO Raad om een nationaal noodplan in te richten?3 Hoe wordt er samengewerkt met deze en andere betrokken partijen uit het veld?
Het kabinet deelt met de voorzitter van Techniek Nederland dat het oplopende tekort aan technisch personeel zorgelijk is. De opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van klimaat vragen om voldoende en goed opgeleide vakmensen.
Het oplossen van dit tekort op de arbeidsmarkt vraagt om actie van veel verschillende partijen: van de overheid, technische bedrijven en branches, en het onderwijs samen. Op dit moment wordt er al samengewerkt in het Techniekpact en is er met het programma Sterk Techniekonderwijs structureel geld beschikbaar voor het versterken van het techniekonderwijs. Daarnaast zijn er verschillende regionale actieplannen.
De MBO Raad heeft eerder gereageerd op het artikel in Het Financieel Dagblad met de correctie dat zij geen nationaal noodplan voor het mbo hebben bedoeld. Wel vindt de MBO Raad het nodig om te komen tot een nationale aanpak voor de maatschappelijke transities in onder andere de techniek. Het mbo kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
De urgentie wordt sterk gevoeld en daarom wil het kabinet de uitdagingen op de arbeidsmarkt samen met betrokken partijen uit het veld actiever oppakken. De mbo-sector en Techniek Nederland zijn belangrijke partijen, die vanuit hun rol en kennis kunnen bijdragen aan het te ontwikkelen aanvalsplan voor de techniek ten behoeve van de klimaat- en energietransitie en digitale transitie.10 Voor de zomer zal het kabinet de contouren van het aanvalsplan aan de Kamer sturen.
Kunt u in kaart brengen op welke wijze en bij welke initiatieven de drie ministeries op dit moment samenwerken om de tekorten voor de energietransitie op te lossen? Bij welk ministerie ligt op dit moment de regie?
Het oplossen van de tekorten voor de energietransitie is complex. Door de energietransitie loopt de vraag naar technici verder op, bovenop de breed gevoelde krapte. Dit komt bovenop de breed gevoelde krapte in uiteenlopende sectoren. De opgave vereist samenwerking vanuit verschillende perspectieven.
De Ministeries van EZK, SZW en OCW werken al langer samen bij verschillende initiatieven zoals het Techniekpact, van waaruit werken in de techniek wordt gestimuleerd en gemonitord. Ook relevant is de samenwerking op het terrein van leven lang ontwikkelen en de brede aanpak van krapte op de arbeidsmarkt in reactie motie Paternotte/Heerma.11
Het Ministerie van EZK heeft de regie voor de klimaat- en energietransitie en digitale transitie. Om de tekorten voor de energietransitie effectief aan te pakken is meer actie benodigd. De departementen kijken ieder vanuit hun rol wat zij kunnen betekenen binnen een actieplan voor de techniek gericht op de klimaat- en digitale transitie in reactie op de motie Amhaouch.12
Hoe kijkt u aan tegen maatregelen, zoals extra geld voor beroepsopleidingen in een tekortsector, lager collegegeld en/of een afstudeerbonus voor techniekopleidingen?
Het kabinet ziet de grote tekorten aan personeel in de technieksector. Dit vraagt om actie van veel verschillende partijen; werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid. Alleen gezamenlijk lukt het om een antwoord te geven op deze tekorten. Gezien de grote tekorten op de arbeidsmarkt verkent het kabinet welke maatregelen eventueel extra nodig zijn om te werken aan beroepsonderwijs dat zo goed mogelijk aansluit bij de behoeftes op de arbeidsmarkt. Uiteraard betrekt het kabinet hierbij ook ervaringen met eerdere maatregelen. Conform de motie Paternotte/Heerma,13 aangenomen bij het debat over de regeringsverklaring, wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd over de generiek aanpak van arbeidsmarkttekorten. In reactie op de motie Amhaouch14 zal de Kamer specifiek geïnformeerd worden over de maatregelen die genomen worden voor de technische sector door werkgevers, overheid en het onderwijs. Het kabinet kijkt met een open blik kijken naar de verschillende opties die bijdragen aan het oplossen van tekorten in de technieksector, met oog voor de klimaatopgave.
Op welke wijze kunt u studenten meer ruimte geven voor het herzien van een initiële studiekeuze naar een opleiding in de technieksector?
Het herzien van een studiekeuze is altijd aan de student. Het is aan de onderwijsinstelling om te bepalen in hoeverre zij studenten willen faciliteren om na aanvang van een opleiding te switchen. Het switchen van opleiding vraagt om maatwerk: de instelling beoordeelt welke deficiënties de student nog heeft en of het realistisch is dat deze in korte termijn weggewerkt kunnen worden (zoals nadere vooropleidingseisen). Dit hangt sterk samen of de student switcht vanuit een verwante opleiding of uit een geheel andere sector komt. Zo dient bepaald te worden welk deel van het onderwijsprogramma nog gevolgd moet worden en of instroom gedurende het studiejaar mogelijk is.
Specifiek voor het mbo is er na de initiële opleidingskeuze de mogelijkheid tot drie maanden heroriëntatie voor studenten die van opleiding willen wisselen. Op dit moment zijn we daarnaast de mogelijkheden van een experiment gericht op een oriëntatieprogramma in het mbo aan het verkennen voor studenten die behoefte hebben aan een bredere opleidingsoriëntatie voorafgaand aan de definitieve studiekeuze. Een oriëntatieprogramma kan een verkeerde initiële studiekeuze wellicht voorkomen. Bij de verkenning naar het experiment wordt ook bekeken hoe de bestaande mogelijkheid van heroriëntatie kan worden gekoppeld aan een dergelijk oriëntatieprogramma, waarbij ook aandacht is voor opleidingen in de techniek.
Daarnaast wordt in het hoger onderwijs door OCW ingezet op het behoud van studenten voor de technieksector middels het financieren van initiatieven rondom wisselstroom. Deze initiatieven hebben onder andere tot doel om het voor studenten die net gestart zijn met een (techniek)opleiding en niet op de juiste plek zitten het gemakkelijker te maken om binnen dezelfde sector te wisselen van een wo-opleiding naar een hbo-opleiding.
Hoe staat het met de uitvoering van motie van het lid Westerveld waarin wordt gevraagd naar het ontwikkelen van een langetermijnvisie voor het vervolgonderwijs, met meer waardering voor het beroepsonderwijs en praktische vaardigheden?4
Over de uitwerking van de motie Westerveld wordt u geïnformeerd via de Kamerbrief met de visie op de doorstroom in de beroepskolom beginnend bij het primair onderwijs, via het voortgezet onderwijs tot aan het mbo en het hbo. Uw Kamer ontvangt deze brief na de zomer.
De implicaties van het afsluiten van een nieuw WHO-verdrag gebaseerd op artikel 19 van de WHO-Constitutie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het «Besluit van de inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 24 november 2021 tot vaststelling van het Specifiek interventiebeleid tabak en rookwaren»?1
Ja.
Klopt het dat voor de wettelijke basis van dit besluit wordt gerefereerd aan richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten? Bent u bekend met artikel 7 van deze EU-richtlijn waarin staat dat wettelijk optreden nodig is voor de uitvoering van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) inzake tabaksontmoediging (WHO Framework Convention on Tobacco Control)?2
De belangrijkste wettelijke bepalingen met betrekking tot het specifieke interventiebeleid tabak en rookwaren van de NVWA zijn de Tabaks- en rookwarenwet en het daarop gebaseerde Tabaks- en rookwarenbesluit en de Tabaks- en rookwarenregeling. Daarnaast geldt inderdaad richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2011/37/EG (hierna: de Tabaksproductenrichtlijn).
Ik ben bekend met artikel 7 van de Tabaksproductenrichtlijn. In dit artikel wordt evenwel niet verwezen naar het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Dit gebeurt wel in artikel 1 waarin onder andere wordt aangegeven dat de richtlijn tot doel heeft uitvoering te geven aan het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en dat wordt uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, met name voor jongeren.
Bent u bekend met het initiatief van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) om de pandemische paraatheid te versterken,3 waarbij via artikel 19 van de WHO-Constitutie een legaal bindende overeenkomst wordt bewerkstelligd?4
Ik ben bekend met het initiatief van de WHA om de pandemische paraatheid te versterken. Het is echter nog niet vastgesteld onder welk artikel van de WHO-Constitutie het nog uit te onderhandelen instrument zal komen te vallen.
Klopt het dat het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging door zowel Nederland als de EU is ondertekend? Betekent dit dat indien Nederland besluit om door middel van artikel 31 uit dit verdrag te stappen, Nederland op basis van EU-richtlijnen nog steeds verplicht kan worden om aan de voorwaarden van het verdrag te voldoen? Kan het niet tot uitvoer brengen van de relevante bepalingen van richtlijn 2014/40/EU tot gevolg hebben dat de EU een inbreukprocedure start omdat Nederland niet voldoet aan EU-richtlijnen die ten gevolge van het WHO-verdrag ontstaan, waardoor Nederland effectief niet onder het WHO-verdrag uit kan komen?
Het klopt dat het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging in 2003 door zowel Nederland als de EU is ondertekend. Het Verdrag is vervolgens voor beiden in 2005 in werking getreden. De inhoud van het WHO-Kaderverdrag valt gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de lidstaten en gedeeltelijk onder de exclusieve bevoegdheid van de EU. Op enkele terreinen van het tabaksontmoedigingsbeleid – zoals productregulering en reclame en sponsoring – hebben de lidstaten namelijk hun nationale bevoegdheid gedeeltelijk aan de EU overgedragen. Deze onderwerpen zijn o.a. in de Tabaksproductenrichtlijn gereguleerd. De lidstaten zijn gehouden Europese richtlijnen te implementeren in hun nationale recht. Ook als Nederland het verdrag opzegt is Nederland gehouden aan de wetgeving van de EU, want er is sprake van een gezamenlijke bevoegdheid.
Klopt het dat in artikel 9, lid (b) van het meest recente concept-rapport, het «verbeteren, updaten en versterken van de leidende en coördinerende rol van de WHO» worden genoemd als een voordeel bij het creëren van een nieuw verdrag op basis van artikel 19 van de WHO constitutie?5 Is het juist om te concluderen dat in dit concept-rapport expliciet wordt verwezen naar het WHO Framework Convention on Tobacco Control?6 Klopt het dat op basis van dit bestaande artikel 19 instrument, landen worden verplicht onderdelen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging om te zetten in nationale wetgeving, waardoor landen verplicht worden maatregelen te nemen? Kan dit dus bij een vergelijkbaar instrument omtrent pandemische paraatheid betekenen dat Nederland verplicht wordt bepaalde maatregelen te nemen via directe WHO-bepalingen, dan wel via EU-richtlijnen?
In de door u genoemde rapportage worden inderdaad voorbeelden genoemd van thema’s waarop lidstaten zouden kunnen samenwerken en wordt ingegaan op de mogelijke juridische vorm die daarbij zou kunnen worden gekozen. Daarbij wordt ook de structuur van het FCTC-verdrag, als een mogelijke juridische vorm voor een dergelijk instrument genoemd. In zijn algemeenheid is het zo dat Nederland gebonden is aan internationale verdagen die wij afsluiten. Verder is het zo dat indien de EU-lidstaten ervoor kiezen om gemeenschappelijk wetgeving aan te nemen, Nederland daaraan gebonden is. Op dit moment is het echter te vroeg te vroeg om hierop vooruit te lopen. Zowel de inhoud, als de juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument, staan nog niet vast.
Bent u bekend met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging? Klopt het dat Nederland door middel van dit artikel wordt verplicht om nationale wetgeving te maken om blootstelling aan tabaksrook in verschillende locaties, waaronder werkplekken in binnenruimtes, te voorkomen? Kunt u uitsluiten dat Nederland als gevolg van het aanstaande nieuwe WHO-verdrag met betrekking tot «pandemische paraatheid», zonder hierover zelf nader te kunnen oordelen, in de toekomst wellicht wordt verplicht nationale wetgeving te maken naar aanleiding van toekomstige nieuwe WHO-bepalingen, dan wel via EU-richtlijnen op basis van dit verdrag?
Ja, ik ben bekend met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. De Hoge Raad heeft overwogen dat indien noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van dat verdrag volgt dat geen rechtstreekse werking van de verdragsbepaling is beoogd, de inhoud van die verdragsbepaling beslissend is. Het gaat er dan om, aldus de Hoge Raad, of deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Aan artikel 8, lid 2, WHO Kaderverdrag komt volgens de Hoge Raad rechtstreekse werking toe. Dit betekent dat deze bepaling Nederland verplicht voor «indoor public places» effectieve wettelijke maatregelen te nemen tegen blootstelling aan tabaksrook. Dit heeft in Nederland geleid tot aanpassing van de wetgeving.
De inhoud en juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid, staan nog niet vast en daarmee evenmin of er EU-richtlijnen op basis van dit instrument zullen komen. Het is wel inherent aan verdragen in het algemeen dat deze bepalingen kunnen bevatten die aanleiding geven tot aanpassing van nationale wetgeving. Mocht Nederland partij worden bij het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid, dan zal het te zijner tijd moeten beoordelen of voor uitvoering van het verdrag, aanpassing van wetgeving nodig is. Hier zal bij de parlementaire goedkeuring in de toelichting op het instrument aandacht aan worden besteed en uw Kamer kan dan een oordeel daarover geven.
Als Nederland partij wordt bij een dergelijk pandemie-instrument dan kan het inderdaad zijn dat specifieke bepalingen na ratificatie van het instrument door het Nederlandse parlement, via aanpassing van Europese regelgeving direct of indirect hun werking zullen hebben in nationale wetgeving wanneer het maatregelen betreft waar een exclusieve EU-competentie voor geldt.
Klopt het dat in artikel 8, lid (a) van het eerder benoemde concept-rapport wordt gesproken over Equity, waarbij lidstaten dit opvatten als een inspannings- én resultaatsverplichting? Betreft dit slechts het delen van informatie en ondersteuning in het produceren van goederen, of kan hierbij sprake zijn van een overdracht van goederen vanuit Nederland naar een andere lidstaat? Wat zijn mogelijke gevolgen voor de toegang tot en autonomie over bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen als deze onder het gezag van de WHO zullen vallen? Kunt u uitsluiten dat Nederland de zeggenschap over zijn eigen voorraden en productie over zal (moeten) dragen aan de WHO?
Het rapport waar het lid van de FvD fractie naar verwijst, betreft een verslag van een werkgroepbijeenkomst, waar mogelijke thema’s zijn besproken, die relevant zouden kunnen zijn voor een pandemie-instrument van de WHO. De precieze invulling van het thema «equity» en de vraag of en op welke wijze dit uitdrukking zal krijgen in het uiteindelijke instrument, is nog niet besproken. De daadwerkelijke onderhandelingen over de inhoud van het instrument moeten nog beginnen. Maar in zijn algemeenheid is het nastrevenswaardig dat alle landen op de wereld kunnen beschikken over beschermingsmiddelen en of medicijnen, nodig voor het indammen van uitbraken van besmettelijke ziekten. Dat is ook een Nederlands belang.
Klopt het dat in artikel 8, lid (i) van het concept-rapport wordt vermeld dat lidstaten «de noodzaak zien voor nationaal en wereldwijd gecoördineerde acties om misinformatie, desinformatie en stigmatisering aan te pakken als die de publieke gezondheid ondermijnen»? Klopt het dat bijvoorbeeld artikel 11, eerste lid, onder b en artikel 13, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, leiden tot specifieke eisen die binnen vijf jaar na bekrachtiging omgezet moeten worden in nationale wetgeving?
Zoals het verslag van de WHO-werkgroep voor «pandemische paraatheid en bestrijding» aangeeft, is tijdens de betreffende vergadering gesproken over het thema misinformatie, desinformatie en stigmatisering.
Dit thema is ook in diverse rapporten van expertpanels aan de orde gekomen op basis van wereldwijde ervaringen in de Covid-19 crisis.
Nederland heeft richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194) al voor de inwerkingtreding van het WHO Kaderverdrag in Nederland in 2005, geïmplementeerd in de Tabaks- en rookwarenwet, waardoor de voorschriften, genoemd in artikel 11, eerste lid, onder b, hier al van toepassing waren. Ook met de implementatie van richtlijn nr. 2003/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de reclame en sponsoring voor tabaksproducten (PbEG L 152), voldeed Nederland al op een eerder tijdsstip aan de eisen gesteld in artikel 13, tweede lid, van het Verdrag.
Bent u bekend met artikel 14, vierde lid, onder b van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, waarin wordt gesteld dat wanneer een tabaksproduct «waarschijnlijk een onjuiste indruk kan creëren», dit al genoeg is om een advertentie te verbieden? Kunt u uitsluiten dat bij mogelijke ratificatie van een dergelijk verdrag omtrent pandemische paraatheid de WHO Nederland zal verplichten om bepaalde zaken als nepnieuws te bestempelen of zelfs te censureren?
Artikel 14, vierde lid, onder b stelt geen eisen aan reclame. Ik veronderstel dat u artikel 13, vierde lid, onder a bedoelt. In de Tabaks- en rookwarenwet is een veelomvattend reclameverbod voor tabaksproducten en aanverwante producten opgenomen. Op grond van dit verbod is elke vorm van commerciële mededeling, die het bekendheid geven aan of het aanprijzen van een tabaksproduct of aanverwant product tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg heeft, niet toegestaan. Daarnaast is elke handeling in de economische sfeer, met als doel de verkoop van producten te bevorderen, verboden. De NVWA bekijkt per geval of uitingen onder het reclameverbod vallen.
De inhoud en juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid staat nog niet vast. De vraag of en op welke wijze een thema als misinformatie, desinformatie en stigmatisering, zoals besproken door de WHO-werkgroep pandemische paraatheid en bestrijding en zoals dat aan de orde is gekomen in diverse rapporten van expertpanels op basis van wereldwijde ervaringen in de Covid-19 crisis, een plaats zal krijgen in het uiteindelijke instrument is daarom nog niet te beantwoorden. Ik kan mij echter voorstellen dat indien een verdrag bepalingen zou bevatten die strijdig zijn met bijvoorbeeld de Nederlandse Grondwet, dat een reden kan zijn om zo’n verdrag niet te ondertekenen of te ratificeren. Ik heb op dit moment echter geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat van zo’n situatie sprake zal zijn.
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Raad op 3 maart 2022 groen licht heeft gegeven om onderhandelingen te starten voor een WHO-verdrag aangaande «pandemische paraatheid»?7 Kunt u toezeggen dat de Nederlandse afvaardiging voor het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan zich bij de onderhandelingen in zal zetten om de Nederlandse autonomie en soevereiniteit omtrent pandemische paraatheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In december 2021 heeft de Europese Commissie – volgens de daarvoor geldende procedure op basis van artikel 219 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (WVEU) – een aanbeveling uitgebracht, waarin zij de Raad verzocht om een machtiging voor de onderhandelingen over, onder meer, het internationaal pandemie-instrument binnen het WHO-kader. De Raad heeft die machtiging bij Besluit 2022/451 aan de Commissie verleend. Het besluit machtigt de Commissie om, voor aangelegenheden die onder de EU-bevoegdheid vallen, te onderhandelen over het internationaal pandemie-instrument. De onderhandelingsrichtsnoeren – in de bijlage bij het besluit – schetsen de doelstellingen en beginselen van dat verdrag. Deze richtsnoeren kunnen indien nodig worden herzien en verder ontwikkeld, afhankelijk van het verloop van de onderhandelingen. Hoe de praktische uitwerking van de wisselwerking over nationale competenties er precies uit zullen zien, is nog niet vastgelegd. In ieder geval zal de volksvertegenwoordiging in staat zijn haar grondwettelijke controlerende taak uit te voeren, omdat zowel instemming met de ratificatie van het instrument door de Staten-Generaal als instemming met de eventuele aanpassingen in de nationale wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Daarnaast zal ook de Raad van Ministers op Europees niveau het verdrag moeten goedkeuren.
Nederland zal zich bij de onderhandelingen inzetten voor een verdrag dat zoveel mogelijk aansluit bij onze inzet voor pandemische paraatheid en een veiligere wereld.
Bent u bekend met de openingsopmerking van de directeur-generaal van de WHO bij de eerste sessie van het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan op 24 februari 2022?8 Bent u bekend met de volgende zin uit zijn bijdrage: «Voluntary mechanisms have not solved and will not solve these challenges»? Hoe beoordeelt u dit als openingsopmerking bij onderhandelingen waar de Nederlandse autonomie en soevereiniteit omtrent onderdelen van de gezondheidszorg mogelijk ter discussie staan?
Ja, ik ben bekend met de openingsopmerking van de directeur-generaal van de WHO bij de eerste sessie van het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan op 24 februari 2022 en de zin uit zijn bijdrage: «Voluntary mechanisms have not solved and will not solve these challenges«. Ik interpreteer zijn woorden zo, dat hij oproept tot afspraken tussen lidstaten, die daadwerkelijk bijdragen aan het bestrijden en voorkomen van pandemieën, wereldwijd. Het kabinet zal het eindresultaat van de onderhandelingen beoordelen op zijn meerwaarde voor Nederland en voor de wereld.
Hoe beoordeelt u de volgende doelstelling uit dezelfde speech: «by empowering WHO to fulfil its mandate as the directing and coordinating authority on international health work, including for pandemic preparedness and response»? Hoe definieert u de term «directing» in deze context?
De WHO speelt een centrale rol in het werk rondom het versterken van gezondheidssystemen en coördineren van inzet van de internationale gemeenschap op gezondheid. Zo is de WHO onder meer verantwoordelijk voor de implementatie en toezicht op de naleving van de Internationale Gezondheidsregeling uit 2005, die een belangrijke basis vormt voor de wereldwijde paraatheid en bestrijding van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. We hebben de WHO niet voor niets. De WHO moet ons helpen bij het vormgeven van goed (internationaal) volksgezondheidbeleid. In die zin passen de woorden van de DG van de WHO bij het mandaat dat we hem gegeven hebben.
Deelt u de visie dat Nederland een mogelijk nieuw WHO-verdrag aangaande «pandemische paraatheid» niet moet ratificeren indien dit leidt tot een scenario zoals in de vragen 5 tot en met 9 wordt geschetst of overeenkomstige inbreuken op de Nederlandse autonomie en/of soevereiniteit tot gevolg heeft? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat de EU vergelijkbare bepalingen zal ratificeren en door middel van EU-richtlijnen Nederland verplicht deze uit te voeren?
Infectieziekten stoppen niet bij grenzen en daarom is internationale samenwerking en solidariteit cruciaal om een pandemie het hoofd te bieden. De inhoud van het eventuele pandemie-instrument staat nog niet vast en de onderhandelingen daarover zullen mogelijk tot in 2024 doorlopen. De inzet van Nederland zal nog nader vormkrijgen, maar is erop gericht om tot bindende afspraken te komen voor het verbeteren van de preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten en die aansluiten bij de visie van Nederland op dit vlak en waarbij nauwe samenwerking is met multilaterale instellingen, met name de WHO. Pas aan het einde van de onderhandelingen kan worden bepaald of Nederland partij wenst te worden bij het instrument en of de regering dit ter goedkeuring zal voorleggen aan de Staten-Generaal.
Inzake Europese wetgeving aangaande de implementatie van aspecten van dit verdrag, die vallen onder de competentie van de Europese Unie, geldt dat het recht tot het doen van voorstellen voor nieuwe wetgeving ligt bij de Europese Commissie. Het is vervolgens aan de lidstaten en het Europees Parlement om hierover te oordelen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het grote verschil in prognoses voor tekorten aan zorgmedewerkers in de verpleeghuizen tussen november 2020 en nu. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de brief van 9 november 2020 van uw voorganger?1
Ja.
Bent u bekend met uw brief van 20 januari 2022?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de brief van uw voorganger van november 2020 spreekt over een tekort van 31.700 zorgmedewerkers in de verpleeghuizen in 2022 en 54.100 in 2030? Zijn deze tekorten uitgedrukt in fte of is de deeltijdfactor toegepast?
Vanwege de onzekerheid door de coronapandemie zijn in 2020 twee scenario’s ontwikkeld, een corona basisscenario en een corona tweede golf scenario. Op basis van deze prognoses lag het verwachte personeelstekort in de verpleeghuiszorg voor 2022 tussen 29.600 en 31.700 werknemers. Voor 2030 werd een tekort tussen de 54.100 en 70.200 werknemers verwacht. Deze tekorten zijn uitgedrukt in werknemers. De deeltijdfactor is toegepast.
Klopt het dat uw brief van januari 2022 spreekt over een tekort van 17.900 zorgmedewerkers in onze verpleeghuizen in 2022 en 51.900 in 2031? Zijn deze tekorten uitgedrukt in fte of is de deeltijdfactor toegepast?
In de laatste prognose wordt voor 2022 een tekort van 17.900 werknemers verwacht en 51.900 werknemers voor 2031. De deeltijdfactor is hierop toegepast.
Hoe verklaart u dit wonderlijk grote verschil in net ruim een jaar tijd? Is in de tussentijd sprake geweest van een verandering van definitie?
Voor de nieuwe prognose van het verwachte personeelstekort heeft ABF Research het Prognosemodel Zorg en Welzijn op meerdere manieren doorontwikkeld. Ten eerste is het prognosemodel geactualiseerd met hoofdzakelijk realisatiecijfers over 2020 voor wat betreft zorggebruik en verschillende arbeidsmarktgegevens. Veranderingen in realisatiecijfers over het aantal werknemers, openstaande vacatures en de spanningsindicator zorgen voor een lager starttekort in de verpleeghuiszorg dan bij de vorige prognose.
Daarnaast zijn op basis van nieuwe inzichten de aannames in verband met COVID-19 gewijzigd. In de periode 2021 tot en met 2023 wordt onder meer verondersteld dat het zorggebruik zich in stappen herstelt tot het niveau van de trendmatige prognose en het ziekteverzuim weer daalt tot het niveau van voor corona.
Verder heeft er op meerdere vlakken een doorontwikkeling plaatsgevonden in het prognosemodel om tot betere prognoses te komen. Zo is de methode voor de raming van het personeelsaanbod gewijzigd. De geraamde ontwikkeling volgt hierdoor trends die specifiek zijn voor de sector zorg en welzijn in plaats van trends van de gehele Nederlandse beroepsbevolking. Deze aangepaste aanpak zorgt voor wijzigingen in de ontwikkeling van het personeelsaanbod. Daarnaast is om tot een stabielere prognose te komen het aantal werknemers per beroepsgroep bepaald op basis van alle vier beschikbare AZW werknemersenquêtes. Bij de vorige prognose werden gegevens van één werknemersenquête gebruikt.
Bent u bekend met het antwoord van uw voorganger op vraag 805 van de feitelijke vragen over de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van het jaar 2022?3
Ja.
Klopt het dat er een tekort is van 13.600 fte zorgmedewerkers ten opzichte van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Voor de implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg is op advies van het Centraal Planbureau (CPB) een fasering aangebracht. Deze fasering was ingegeven door de situatie op de arbeidsmarkt. Concreet betekende dit dat in de periode 2018–2021 het extra personeel voor betere kwaliteit gerealiseerd diende te zijn. In het antwoord van mijn voorganger waaraan in vraag 6 gerefereerd wordt, is aangeven dat eind derde kwartaal 2020 de groei van het personeel voor extra kwaliteit op schema lag van het door het CPB voorgestelde ingroeipad. Om het volledige ingroeipad te realiseren diende er op dat moment nog 13.600 fte bij te komen. De meest recente cijfers (tot medio 2021) laten zien dat de groei nog steeds op schema lag. Het betekent dat er daarna (tot het eind van 2021) nog ruim 5.000 fte gerealiseerd moet worden. Dat laatste is nog niet bekend.
Dit ligt lager dan het bij vraag 4 genoemde aantal van 17.900. Bij vraag 4 gaat het over werknemers, hier over fte. Daarnaast hebben de prognose van ABF en de verantwoording m.b.t. het kwaliteitsbudget verschillende doelen en daarmee samenhangend kijken ze dus niet naar niet precies dezelfde zaken en zijn er verschillen in aannames. Hierna wordt een (niet-uitputtend) aantal zaken genoemd die het verschil verklaren. In de prognose van ABF wordt het volledige personeelbestand in beschouwing genomen, terwijl het bij het kwaliteitsbudget alleen om zorgpersoneel gaat. Ten tweede speelt mee dat het aandeel van personeel niet in loondienst (uitzendkrachten, zpp’ers) steeds groter wordt, juist om tekorten te voorkomen. In het onderzoek van ABF wordt geen rekening gehouden met deze ontwikkeling, bij de realisatie van het kwaliteitsbudget wel. Ten derde houdt de prognose van ABF deels rekening met vacatures die aan het begin van de onderzoeksperiode open stonden, terwijl bij het kwaliteitsbudget gekeken wordt naar de ontwikkeling van de werkgelegenheid in een bepaalde periode. Tot slot zijn er verschillen in veronderstellingen m.b.t. de verhoudingen in volumegroei tussen zorg in verpleeghuis, vpt en mpt.
Wat betekent het voor de kwaliteit van zorg dat de minimumbezetting van twee medewerkers op acht bewoners tijdens piektijden al zo langdurig niet wordt bereikt en dus simpelweg te weinig mensen op de werkvloer staan om bewoners te verzorgen, te wassen, aan te kleden, haren te kammen, tanden te poetsen, eten te geven, medicijnen te geven, wonden te verzorgen, naar het toilet te begeleiden en inco’s te verschonen, laat staan een praatje te maken of een wandelingetje te maken?
Zo lang het ingroeipad voor het extra personeel niet volledig gerealiseerd is, bestaat de mogelijkheid dat nog niet volledig aan het huidige Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg voldaan wordt. Dat is ook afhankelijk van de wijze waarop zorginstellingen het personeel inzetten en daarbij van andere hulpbronnen gebruik maken (bijvoorbeeld technologie).
In het kader van haar toezichtfunctie heeft de IGJ de afgelopen jaren bij alle instellingen voor verpleeghuiszorg een bezoek afgelegd. De resultaten van deze inspecties op hoofdlijnen zijn te vinden op Verpleeghuiszorg in beeld | Verpleeghuiszorg | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl).
Bent u bekend met de financiële bijlage van het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruit kijken naar de toekomst» waarin op pagina vijf gesproken wordt over een extra bezuiniging op het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg van 350 miljoen euro, dat het equivalent is van 6.000 fte zorgmedewerkers?
Ja.
Bent u bekend met de Hoofdlijnenbrief VWS welke u op 4 maart 2022 samen met de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar de Kamer zond en waarin u deze extra bezuiniging schaamteloos het «doorontwikkelen» van het kwaliteitskader verpleegzorg (passende zorg) noemt?4
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u de kwaliteit van zorg op peil brengen en voldoende zorgmedewerkers aan het bed regelen als u bovenop de forse tekorten nog eens 6000 zorgmedewerkers gaat wegbezuinigen? Kunt u uw antwoord als het gaat om «anders werken» kwalitatief onderbouwen?
Het is belangrijk de zorg in de context van de samenleving te bekijken. Goede zorg en ondersteuning is essentieel voor het samen leven. Dat geldt voor iedereen en zeker ook voor ouderen. Omgekeerd geldt dat het beroep dat de zorg op de arbeidsmarkt doet reeds buitengewoon hoog is en – als we doorgaan op dezelfde voet – dit de komende jaren zal blijven groeien. Gegeven de vraag naar arbeid in andere sectoren is het niet realistisch te veronderstellen dat het aantal mensen dat in de zorg werkt kan meegroeien met de groei van de zorgvraag.
Tegen deze achtergrond is in het coalitie-akkoord opgenomen om tot een doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg te komen. Dat vraagt van eenieder om op een andere wijze naar het kwaliteitskader te kijken. De kern van het kwaliteitskader moet het uitgangspunt blijven: persoonsgerichte zorg en kwaliteit van leven voor ouderen. Met de doorontwikkeling van het kwaliteitskader worden meer uitkomstgerichte normen in het kader opgenomen. De wijze waarop zorginstellingen dat vervolgens realiseren wordt minder stringent geregeld. De inzet van informele zorg en ondersteunende technieken en innovaties, in combinatie met meer zorg thuis, krijgt daardoor meer ruimte. Iets dat in het huidige kader grotendeels ontbreekt. Er zijn inmiddels vele goede praktijken van effectieve interventies waarbij – met de inzet van de juiste technologie – zowel een goede kwaliteit van zorg en ondersteuning geborgd wordt als het beroep van de zorg op de arbeidsmarkt in enige mate beperkt wordt. De komende periode is het belangrijk dit anders werken verder te ontwikkelen en breder toe te passen. Hierover zal ik u voor de zomer nader informeren, als onderdeel van het programma Wonen Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO).
Het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid en politie |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u dit bericht? Kunt u het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid ofwel de Nederlandse politie bevestigen?1
Ja, de Nederlandse overheid maakt gebruik van Chinese camera’s.
Kunt u verder uitweiden over de mogelijke veiligheidsrisico’s die deze bewakingscamera’s met zich mee brengen?
Het gebruik van digitale producten en diensten kan nationale veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Gelet daarop heeft de overheid onder meer beleid ontwikkeld dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De relevante kaders en beleid zijn in het antwoord op vraag 3 geschetst. Het Ministerie van BZK zal in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik binnen de rijksoverheid van camera’s afkomstig van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Indien dit onderzoek is afgerond zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd. Specifiek voor de politie geldt dat de aangeschafte camera’s voldoen aan de gestelde eisen voor informatiebeveiliging en privacy en dat de camera’s voornamelijk zijn gericht op verkeerstoezicht. Het huidige overheidsbeleid voor inkoop en aanbesteding volgend heeft de politie zelfstandig een afweging gemaakt met betrekking tot het afnemen van deze camera’s. De politie heeft bij de aanbesteding van de camera’s en bij de toepassing daarvan geen risico’s voor de nationale veiligheid voorzien.
Is bij de afweging voor aanschaf van deze bewakingscamera’s het risico op misbruik van het camerasysteem door statelijke actoren een expliciet toetsingscriterium geweest en hoe is dat risico destijds beoordeeld?
De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s van het gebruik van hard- en software afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederlandse belangen (zoals China) bij de uitwisseling van gevoelige informatie of in vitale infrastructuur2.
In relatie tot nationale veiligheidsrisico’s bestaat er overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden. Bij elke casus wordt door de overheidsorganisatie bezien of en hoe risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt en of daartoe te nemen maatregelen proportioneel zijn. Afwegingen rondom de aanschaf en ingebruikname van ICT- producten en diensten zijn de eigen verantwoordelijk van de organisaties die tot aanschaf overgaan. Dat betekent dat overheidsorganisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat (digitale) producten en diensten van een leverancier, zoals beveiligingscamera’s, worden afgenomen en bepalen aan welke (beveiligings)eisen een leverancier moet voldoen om voor verlening van een opdracht in aanmerking te komen. Daarnaast geldt voor de gehele overheid voor de aanschaf van digitale producten en diensten de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). De BIO kent een risicogebaseerde aanpak met een concrete set aan eisen als ondergrens. Uitgangspunt is onder meer ook de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Daarom is er geen centraal overzicht beschikbaar van Chinese camera’s in gebruik bij de overheid en eventuele risico’s die daarmee verbonden zijn en ook niet van de afwegingen die ten grondslag lagen bij de aankoop.
Tevens is er ook expliciet aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens, die worden verwerkt bij het gebruik van beveiligingscamera’s. Deze verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen aan de wettelijke eisen die daaraan zijn gesteld. De Algemene Verordening Gegevensbescherming bevat de regeling hiervan. Met een data protection impact assessment (DPIA) wordt in kaart gebracht of er een goede grondslag is voor de verwerking is en of de verwerking noodzakelijk en proportioneel is. Indien er in dat verband risico’s gesignaleerd worden, wordt in kaart gebracht welke maatregelen genomen worden om die risico’s aan te pakken.
Kunt u een update geven over de huidige risico’s die we momenteel lopen wat betreft Chinese invloed binnen de Nederlandse overheidssystemen zowel binnen de rijksoverheid als binnen de politie? Kunt u daarbij ingaan op de veiligheidsrisico’s die er momenteel spelen bij het gebruik van deze systemen en specifiek ingaan op de situatie omtrent bewakingscamera’s?
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 geeft een overzicht van de belangrijkste dreigingen vanuit China in relatie tot de vitale infrastructuur en de (rijks)overheid. Daarbij wordt ook ingegaan op het risico op digitale spionage- en sabotagemogelijkheden via technologische toeleveringen.
Zoals hierboven aangegeven is er in lijn met deze aanpak overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Opdrachtgevers zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit beleid, de overheid heeft geen overzicht van Chinese apparatuur en programmatuur in gebruik bij de overheid.
In de beleidsreactie op het DBSA wordt aangegeven op welke manier het kabinet met de dreiging van statelijke actoren omgaat4. In het debat met uw Kamer op 22 maart 2022 heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd om onderzoek te doen naar inkoopeisen en -richtlijnen op het terrein van cyberveiligheid, in het bijzonder als het gaat om producten en diensten van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Op 5 april 2022 is in aanvulling daarop door uw Kamer een motie aangenomen om bij dit onderzoek ook te kijken naar de vitale infrastructuur. Uw Kamer zal hierover na afronding van het onderzoek worden geïnformeerd. Voor wat betreft camera’s zal, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
De VS verwijderde de Hikvision en Dahua apparatuur al in 2019 bij federale overheidsgebouwen. Heeft de Nederlandse overheid naar aanleiding van dit besluit in de VS onderzoek gedaan naar de risico’s bij het gebruik van dit soort camera’s en andere gevoelige systemen bij Nederlandse overheidsdiensten? Zo nee, wat zijn de overwegingen hierachter geweest? Wat is er in het verleden verder gedaan om dit soort risico’s te voorkomen?
Elk land of internationale organisatie maakt hierin zijn eigen afweging.
Voor Nederland geldt dat het staand beleid bij inkoop en aanbesteding is dat er per casus wordt bezien of er in relatie tot producten en diensten risico’s zijn voor de nationale veiligheid, en zo ja, of en hoe deze beheersbaar kunnen worden gemaakt. De mogelijke nationale veiligheidsrisico’s in verband met het gebruik van camera’s, die afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland, binnen de rijksoverheid zullen, zoals hierboven aangegeven, worden onderzocht.
Bent u bekend met de motie Buitenweg en Verhoeven (30821–90) uit 2019 over onderzoek naar surveillanceapparatuur van Chinese bedrijven waar geen vervolg aan is gegeven?
Daar zijn wij mee bekend. De ingediende motie van Buitenweg en Verhoeven bij het VAO Nationale Veiligheid van 25 juni 2019 is aangehouden tijdens de stemmingen van 2 juli 2019, omdat de geuite zorgpunten in een eerder toegezegde brief (in het AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van 20 juni 2019) zouden worden meegenomen. In dit AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd een brief te sturen over het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningssoftware voor de opsporing en de daarmee gepaarde risico’s. Met de brief van 20 november 2019 (Kamerstuk 32 761 en 30 821, Nr. 152) is aan die eerdere toezegging gestand gedaan.
Direct nadat de brief naar uw Kamer is gestuurd is de politie gestart met de ontwikkeling van een inzetkader voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Met behulp van dit inzetkader kunnen plannen voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie juridisch en ethisch worden getoetst. Dit inzetkader zal naar verwachting nog voor de zomer van 2022 definitief worden vastgesteld, waarna het gebruik ervan binnen de politie verplicht zal zijn. Dit kader zal zowel inhoudelijke beoordelingsdimensies bevatten als de procedures die (verplicht) moeten worden gevolgd om te zorgen dat deze correct en zorgvuldig zijn toegepast.
Hoe staat u momenteel tegenover een dergelijk onderzoek?
Aanvullend onderzoek naast het hierboven aangekondigde onderzoek en bestaande trajecten zoals het inzetkader voor gezichtsherkenning wordt op dit moment niet nodig geacht. Het staande kabinetsbeleid is dat overheidsorganisaties primair zelf verantwoordelijk zijn voor het meenemen van nationale veiligheidsoverwegingen in de inkoop en aanbesteding van producten en diensten.
Bent u het ermee eens dat de rijksoverheid moet stoppen met gebruik van dit soort systemen op gevoelige plekken bij de rijksoverheid of bij de politie?
Zoals ook in het DBSA wordt benoemd en in antwoord op vraag 4 wordt gesteld, zitten aan de inzet van camera’s ook risico’s verbonden. Het is van belang dat de nationale veiligheidsrisico’s worden meegewogen bij de inkoop en het gebruik hiervan. De relevante kaders en beleid hiertoe, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, houden in dat er per situatie een beoordeling plaatsvindt of er in relatie tot de aanschaf van een product of dienst sprake is van (eventuele) risico’s voor nationale veiligheid en of die risico’s voldoende beheersbaar kunnen worden gemaakt.
Bent u verder bekend met het feit dat Hikvision en Dahua mogelijk worden ingezet door de Chinese overheid om Oeigoeren en andere minderheidsgroepen te onderdrukken? Hoe oordeelt u over deze associatie tussen beide bedrijven en grove mensenrechtenschendingen?
Er zijn rapporten verschenen die Hikvision en Dahua linken aan de surveillance van Oeigoeren en andere minderheden in Xinjiang5.
Daarnaast is het kabinet bekend met rapporten en getuigenissen over grove mensenrechtenschendingen in Xinjiang. Met behulp van het gebruik van big data en camera’s met gezichtsherkenning vergroten Chinese autoriteiten de controle over de bevolking.
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vergaande surveillance. Het kabinet stelt deze zorgen consequent aan de orde in verschillende gremia, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Kunt u een update geven over de veiligheidsrisico’s die de Oeigoerse diaspora in Nederland loopt door dit soort systemen te gebruiken? Hoe denkt het kabinet de veiligheidssituatie van deze groep en andere kwetsbare diaspora groepen te verbeteren? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de overheidssystemen die hierbij mogelijk een kwetsbare rol in spelen?
Er zijn voor zover het kabinet bekend momenteel geen aanwijzingen dat China deze camera’s gebruikt om bepaalde minderheidsgroepen in Nederland te monitoren. Mocht dit in de (nabije) toekomst wel het geval zijn, dan is er naar het oordeel van het kabinet sprake van ongewenste buitenlandse inmenging en heeft het kabinet verschillende instrumenten tot haar beschikking, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging6.
Klopt het dat 10 gemeenten hebben besloten de camera’s van Chinese fabrikanten te verwijderen? Zo ja, welke gemeentes waren dit en wat waren hun afzonderlijke precieze overwegingen om deze beslissing te nemen? Welke lessen trekt het kabinet hier uit voor de Nederlandse overheidsdiensten en de politie?
De VNG heeft geen inzicht in de afwegingen van individuele gemeenten over de inzet van technologie. De VNG werkt samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken, ook in relatie tot het mensenrechtenbeleid van landen of bedrijven. Gemeenten hebben in 2019 een set algemene Principes voor de Digitale Samenleving vastgesteld en inkoopvoorwaarden gemaakt voor innovatieve technologie, welke zij in 2022 uitbreiden en actualiseren voor de inzet van technologie voor crowd-monitoring, zoals camera’s. Op het gebied van veiligheid ondersteunt de VNG gemeenten al bij de afweging en inkoop van dit soort technologie met de Gemeentelijke Inkoop bij IT Toolbox-GIBIT en de integrale risico- en privacy-analyse (IRPA).
De politie zal voor taakuitvoering op grond van artikel 3 Politiewet en/of 126 Wetboek van Strafvordering7 voor nu gebruik blijven maken van camerasystemen van Dahua, op basis van de overwegingen als aangegeven bij vraag 2.
Bij vraag 2 is daarnaast aangegeven dat het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek zal doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
Naar aanleiding van de berichtgeving over Chinese camera’s heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) onderstreept dat gemeenten ethiek en publieke waarden centraal stellen bij de inzet van technologie. De VNG werkt al samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken. Recente berichten over camera’s van Chinese leveranciers onderstrepen de urgentie ervan.
Bestaan er landelijke richtlijnen bij het gebruiken van dit soort risicovolle systemen voor gemeenten als bedrijven? Zo nee, acht u dat nodig?
Er is een instrumentarium ontwikkeld dat overheidsorganisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de VNG adviseert daarnaast gemeenten bij de inzet van technologie ook ten aanzien van spionage. In het kader daarvan leggen gemeenten aanvullend de nadruk op drie aandachtspunten:
Actieve versterking van het bewustzijn (onder bestuurders, managers en medewerkers) met betrekking tot de waarde van de informatie waarover zij beschikken en van de mogelijke interesse van criminelen en buitenlandse overheden.
Werken aan een veilige cultuur. Daarbij zijn gebruikers, de inrichting van gegevensstromen en databases en de gebruikte technieken voor detectie van incidenten belangrijke aandachtspunten.
Ondersteuning vanuit de fabrikant van een product door middel van software-updates vanuit de fabrikant. Na menselijke fouten ontstaan de meeste incidenten door misbruik van ongepatchte kwetsbaarheden in soft- en hardware. Het up-to-date houden van soft- en hardware verkleint niet alleen het risico op incidenten maar ook het risico op spionage door staten en criminelen.
Kunt u verder uitweiden welke maatregelen er momenteel nog meer worden genomen om Chinese spionage bij de Nederlandse overheidsdiensten en de politie te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 wordt beschreven word in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de betreffende kabinetsreactie ingegaan op de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, waaronder spionage door China, en de maatregelen die hiertegen worden genomen8. Daarnaast is op 28 februari jl. het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage in consultatie gegaan die een nieuwe bepaling aan het Wetboek van Strafrecht toevoegt. Op grond van die bepaling wordt het verrichten van handelingen ten behoeve van een buitenlandse mogendheid strafbaar indien daardoor zwaarwegende Nederlandse belangen worden geschaad. Omdat spionageactiviteiten steeds vaker digitaal plaatsvinden, wordt met het wetsvoorstel eveneens de strafmaat van een aantal computerdelicten verhoogd wanneer deze zijn gepleegd ten behoeve van een buitenlandse mogendheid.
Kunt u tot slot uitleggen wat er naar aanleiding van dit bericht concreet gaat gebeuren? Kan de Minister daarbij ingaan op waarom de Nederlandse rijksoverheid ofwel politie wel of niet gebruik zal maken van Chinese beveiligingssystemen en daarbij specifiek ingaan op de systemen van Hikvision en Dahua?
De relevante kaders en beleid, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, blijven van toepassing. Op basis daarvan zal binnen de overheid per situatie gekeken worden of en hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid die verbonden zijn aan een product beheersbaar kunnen worden gemaakt. Zoals vermeld zal BZK in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik van dergelijke camera’s binnen de rijksoverheid. De politie zal, zoals vermeld in vraag 11, camera’s van Dahua blijven gebruiken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht dat de overheidswebsite plat lag vanwege run op aanvraag duizend euro |
|
Peter Kwint , Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Overheidswebsite plat vanwege run op aanvraag duizend euro: «Dan maar geen opleiding volgen»»1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over het eerste aanvraagtijdvak van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget.
Vanwege de toegankelijkheid van deze nieuwe regeling werd rekening gehouden met grote belangstelling, maar was vooraf niet duidelijk in welke aantallen mensen zich zouden melden. Door de enorme interesse voor het STAP-budget, met pieken van boven de 50.000 belangstellenden die gelijktijdig op het aanvraagportaal wilden inloggen, zijn er bij aanvang helaas technische problemen door de overbelasting ontstaan. De verwerkingscapaciteit moest worden verlaagd om te voorkomen dat het systeem zou vastlopen. Hierdoor ontstonden er op de eerste dag lange digitale wachtrijen. Gedurende de nacht van 1 op 2 maart zijn de wachtrijen weggewerkt en ontstond een stabiele stroom van aanvragen.
Aan het einde van de derde dag was het volledige budget voor het eerste aanvraagtijdvak (32 miljoen euro) benut en waren ruim 35.000 aanvragen toegekend. Uit de grote belangstelling blijkt wel dat het STAP-budget voldoet aan een scholingsvraag. Het is positief dat zoveel burgers zich willen ontwikkelen. De snelle uitputting laat verder zien dat de regeling toegankelijk is. Met het STAP -budget zijn ten opzichte van de fiscale aftrek scholingskosten belangrijke drempels weggenomen doordat scholingskosten niet langer hoeven worden voorgeschoten, er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig is en voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk is wat de eigen bijdrage is.
De eerste openstelling van het STAP-budget is helaas niet volledig volgens planning verlopen. UWV – als uitvoerder van het aanvraagportaal – had zich voor de eerste openstelling voorbereid op grote aantallen, maar zelfs die verwachtingen werden overtroffen. Inmiddels is duidelijk geworden op welke onderdelen het aanvraagproces kan worden verbeterd. UWV is reeds bezig met verbetermaatregelen zodat de capaciteit voor het volgende aanvraagtijdvak kan worden uitgebreid. Uiteraard is het jammer dat mensen langer moesten wachten voordat zij een aanvraag konden indienen. Tegelijkertijd laten de grote aantallen zien dat de regeling voorziet in een grote behoefte voor scholing en ontwikkeling.
Als het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wist dat het druk ging worden, waarom is daar dan geen rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben hierdoor geen aanvraag van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget kunnen doen? Hoe gaat er in de toekomst voorkomen worden dat iedereen die zich wil laten om- of bijscholen een aanvraag kan doen?
Het is lastig om in te schatten hoeveel mensen door de technische problemen en snelle uitputting geen aanvraag hebben kunnen doen. UWV geeft aan dat er op de eerste dag tussen de 50.000 en 70.000 apparaten op het STAP-portaal ingelogd waren. Uiteindelijk zijn er ruim 35.000 aanvragen toegewezen, maar duidelijk is dat er veel meer mensen een aanvraag hadden willen doen. Het is echter niet uit te sluiten dat sommigen op meerdere apparaten waren aangesloten op het systeem ter oriëntatie of uit pure belangstelling keken zonder intentie voor een daadwerkelijke aanvraag. In ieder geval is duidelijk dat er grote interesse is voor het aanvragen van het STAP-budget.
Om ervoor te zorgen dat gedurende het hele jaar scholing gevolgd kan worden en zoveel mogelijk mensen er gebruik van maken, komt het budget over het jaar verdeeld beschikbaar doordat iedere twee maanden opnieuw € 32 miljoen beschikbaar komt. Dit jaar kunnen in totaal circa 200.000 burgers2 met STAP financiering voor het volgen van scholing aanvragen.
Het is op dit moment te vroeg om te concluderen dat het totaal aan middelen voor het STAP-budget al dan niet voldoende is. Daarvoor zouden meer tijdvakken gevolgd moeten worden.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het STAP-budget een aanvulling is op private middelen voor scholing en ontwikkeling. Het grootste deel van scholing voor werknemers wordt betaald door werkgevers. Het gaat om zo’n € 3,6 miljard aan directe opleidingskosten per jaar. Dit wordt gefaciliteerd door gerichte vrijstellingen voor scholingskosten voor werkgevers binnen de werkkostenregeling van de Wet op de loonbelasting. Verder geven O&O fondsen jaarlijks tussen de € 100 miljoen en € 200 miljoen uit aan opleidingskosten.
Uiteraard wordt het gebruik van het STAP-budget nauwlettend gemonitord. Hierbij wordt ook gekeken naar de verdeling tussen de tijdvakken, alsmede wie er van het STAP-budget gebruik hebben gemaakt en voor welke scholingsactiviteiten. Hiervan zal het kabinet uw Kamer op de hoogte houden.
Bent u van mening dat het budget dat nu beschikbaar is gesteld voldoende is om in alle aanvragen te voorzien? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen overgangsregeling voor mensen die tussen 1 januari 2022 en 1 maart 2022 zijn begonnen aan een om- of bijscholingstraject? Hoe worden deze mensen tegemoet gekomen?
Initieel was het de bedoeling om de STAP-regeling per 1 januari 2022 te laten starten. Dit is verschoven naar 1 maart 2022 in verband met de complexiteit van de uitvoering. In juli 2021 is uw Kamer hier over geïnformeerd3. Zoals toen aangekondigd is per 31 december jl. de fiscale aftrek scholingskosten afgeschaft.
Gezien de korte periode dat mensen geen gebruik kunnen maken van het STAP-budget en het feit dat een overgangsregeling complex is, heeft het kabinet al in juli 2021 geoordeeld dat de uitgestelde openstelling van het STAP-budget een aanvaardbaar risico was en dus niet gekozen is voor een tijdelijke overbruggingsregeling. Ook is destijds verwezen naar een nieuw tijdvak van de regeling NL leert door met inzet van scholing, welk nieuw aanbod van kosteloze scholing vanaf maart 2022 is opengesteld. Vanaf juli 2021 is bekendheid gegeven aan de invoering van het STAP-budget per 1 maart 2022 zodat mensen hun scholingsplannen hierop konden inrichten. Wel is het kabinet zich ervan bewust dat deze overbruggingsperiode gevolgen kan hebben voor individuele deelnemers en opleiders. De komende periode worden door de ministeries FIN, OCW en SZW gesprekken gehouden met belanghebbenden die in hun situatie worstelen met de overgang van fiscale aftrek naar STAP.
Kunt u een volledige lijst geven van opleidingen en instellingen die in het scholingsregister staan?
Op 1 maart jl. was in het scholingsregister reeds een ruim scholingsaanbod beschikbaar met bijna 20.000 ingevoerde opleidingen van een kleine 300 opleiders. Dit aanbod wordt continu geactualiseerd en is raadpleegbaar via UWV_STAP – Scholingsregister (stapuwv.nl). In de bijlage4 treft u een uittreksel van het scholingsregister d.d. 1 maart jl. aan.
Bij dit overzicht moet worden opgemerkt dat het om een momentopname gaat. Niet alleen is het aanbod ondertussen aangevuld met nieuwe opleiders en opleidingen, ook stonden er nog niet-actieve opleidingen in. Per abuis is er een aantal opleidingen zichtbaar dat niet voor het STAP-budget in aanmerking komt. Het gaat hierbij om niet-arbeidsmarktgericht aanbod, opleidingen die niet aan de voorwaarden van STAP voldoen of dubbel in het register zijn opgenomen. Door technische oorzaken konden deze opleidingen voor 1 maart niet worden verwijderd. Omdat opleiders voor deze opleidingen geen bewijs van aanmelding hebben afgegeven, kon hier ook geen STAP-budget voor worden aangevraagd. In het bijgevoegde uittreksel is aangegeven welke opleidingen ten onrechte in het scholingsregister waren opgenomen en waarvoor geen STAP-budget kon worden aangevraagd.
Door de Toetsingskamer STAP wordt nauwgezet gecontroleerd of de scholingsactiviteiten arbeidsmarktgericht zijn. Hierover is contact met keurmerken en opleiders zodat alleen kwalitatief goede en arbeidsmarktgerichte scholing in het scholingsregister terecht komt (zie antwoord vraag 7).
Hoe wordt bepaald of een opleiding, cursus of traject in het scholingsregister komt?
Door de toelating tot het scholingsregister van opleiders en scholingsactiviteiten via keurmerken te laten lopen, wordt toegezien op kwaliteit en arbeidsmarktgerichtheid van het aanbod. Om de kwaliteit van keurmerken, opleiders en scholingsactiviteiten te kunnen borgen is er in de eerste fase van het STAP-budget gekozen voor een ingroeimodel.5 Om pragmatische redenen is er gekozen voor een gefaseerde instroom van generieke, branche overstijgende keurmerken en erkenningen zodat de kwaliteit kan worden gegarandeerd zonder dat de uitvoeringssystematiek van het STAP-budget in de eerste fase wordt overbelast. In de volgende fase komen ook andere keurmerken in aanmerking. Hiervoor wordt op dit moment een toetsingskader ontwikkeld en een beoordelingsproces ingericht om keurmerken te kunnen beoordelen op basis van het toetsingskader.
Opleiders die zijn toegelaten op basis van hun keurmerk of erkenning mogen enkel arbeidsmarktgerichte scholing opgeven in het scholingsregister. De Toetsingskamer STAP ziet toe dat uitsluitend arbeidsmarktgerichte scholing in het scholingsregister vindbaar is.
Waarom zijn veel opleidingen en cursussen die wel voldoen aan de eisen om in het scholingsregister te komen nog niet toegevoegd aan het scholingsregister?
Er wordt hard gewerkt aan de vulling van het scholingsregister. Gaandeweg worden meer opleidingen toegevoegd. Het kost de opleiders echter tijd om het scholingsregister geheel te vullen en bij te houden. De ketenpartners van STAP ondersteunen hen hierbij zoveel mogelijk, bijvoorbeeld via de website www.stapvooropleiders.nl.
Als uitgangspunt geldt dat opleiders zelf verantwoordelijk zijn om hun scholingsactiviteiten te registreren in het scholingsregister. De opleider bepaalt dus zelf welke deel van het eigen aanbod in aanmerking komt voor STAP. Hierdoor kan het voorkomen dat opleidingen van reeds toegelaten keurmerken c.q. opleiders nog niet in het scholingsregister te vinden zijn.
In welke sectoren zijn de meeste aanvragen gedaan? Kunt u een uitputtende lijst geven van alle sectoren met daarbij hoeveel aanvragen er zijn gedaan?
Uit de eerste voorlopige inzichten van STAP-aanvragen van het eerste tijdvak volgt een gemêleerd beeld onder de aanvragers. Met 38 procent zijn de meeste aanvragers actief in de sectoren Zorg en Zakelijke dienstverlening. De meest voorkomende beroepen onder de aanvragers zijn administratief medewerker (1,8 procent), gastouder (1,2 procent) en pedagogisch medewerker (1,1 procent). Hierbij moet wel benadrukt worden dat het gaat om de eerste gegevens en dat een precieze rapportage nog zal worden opgeleverd door het UWV. De verdere uitkomsten worden meegenomen in een separate brief aan Uw Kamer, zoals gevraagd tijdens de procedurevergadering van de commissie SZW op 8 maart jl. Uw Kamer zal daarnaast op regelmatige basis op de hoogte worden gehouden van de uitkomsten van de monitors. De eerste monitor wordt in de tweede helft van 2022 opgeleverd. Voor die tijd beschikt UWV over gebruikscijfers die na afloop van ieder tijdvak worden opgeleverd.
De Rijswijkse moordzaak |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de podcastserie van NRC-journalist Anna Korterink naar de toedracht rond de gewelddadige moord op drie leden van een amateurmuziekband op 7 maart 1985 te Rijswijk?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Wat vindt u van de veronderstelling dat hier sprake zou kunnen zijn van vergismoorden, omdat de Bevrijdingsraad voor Suriname en de uitgevers van de Weekkrant Suriname die ook in hetzelfde pand gevestigd waren, bekend stonden als tegenstanders van het Surinaamse regime van Desi Bouterse?
Door het onderzoeksteam in deze zaak zijn destijds verschillende scenario’s onderzocht, waaronder de mogelijkheid van vergismoorden.
Wat is uw algemene oordeel over de wijze waarop destijds onderzoek is gedaan naar deze moord? En waarom geldt na al die tijd nog steeds geheimhouding?
Als Minister geef ik geen oordeel over het onderzoek dat destijds is verricht. Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik vernomen dat de zaak toentertijd is onderzocht door een recherchebijstandsteam van zo’n 20 rechercheurs. Volgens het OM hebben zij alle in verband met dit zeer ernstige misdrijf verkregen informatie onderzocht en in dat kader verschillende scenario’s bekeken. Het onderzoek is uiteindelijk beëindigd omdat er geen aanknopingspunten meer waren of werden gezien om op door te rechercheren.
Nu het een niet-opgehelderde zaak betreft die nog onder de aandacht is van het cold caseteam van politie Den Haag, is er – met het oog op de belangen van opsporing en de privacy van slachtoffers en nabestaanden – geen aanleiding om onderzoeksgegevens openbaar te maken.
Waarom is destijds besloten om het onderzoek naar deze drievoudige moordzaak te sluiten? In hoeverre is deze beslissing beïnvloed door de mogelijke link met het toenmalige Surinaamse regime?
Het onderzoek is beëindigd omdat het geen verdere aanknopingspunten meer bevatte om op door te rechercheren. Uit de ter beschikking staande informatie is niet gebleken dat er andere redenen waren om het onderzoek te beëindigen.
Welke initiatieven zijn tot nu toe ondernomen in de richting van het herdenken van de slachtoffers van deze moorden en contact met nabestaanden?
Voor zover bekend zijn hier vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid toentertijd geen initiatieven voor ontplooid. Daarbij moet ik opmerken dat het achterhalen van mogelijke activiteiten ook wordt bemoeilijkt door het grote tijdsverloop sinds deze vreselijke gebeurtenis in 1985.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt wel de organisatie van lotgenotencontact via Slachtofferhulp Nederland (SHN) en staat daarnaast in nauw contact met lotgenotenorganisaties zoals de Federatie voor Nabestaanden van Geweldsslachtoffers (FNG). De FNG organiseert meerdere herdenkingsbijeenkomsten per jaar waar nabestaanden samen hun dierbaren kunnen herdenken. Indien daar behoefte aan bestaat kunnen de nabestaanden van deze gebeurtenis in contact worden gebracht met genoemde organisaties.
Bent u het eens met de stelling dat er door deze podcastserie voldoende aanleiding bestaat om het justitiële onderzoek naar de ware toedracht van deze afschuwelijke moorden te heropenen en te onderzoeken of er nog strafrechtelijke vervolgstappen mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
Het doen van nader onderzoek naar deze moorden is op zich mogelijk, maar heeft niet de hoogste prioriteit van het cold caseteam van de politie, nu deze feiten inmiddels verjaard zijn. Strafrechtelijke vervolgstappen behoren derhalve niet meer tot de mogelijkheden.
50.000 opvangplekken voor vluchtelingen uit Oekraïne |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Kati Piri (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe gaat het landelijk crisisbestuur van het kabinet gemeenten ondersteunen bij het vrijmaken en het langdurig beheren van ruim 50.000 opvangplekken voor vluchtelingen uit Oekraïne door het hele land?
Zoals omschreven in de Kamerbrief van 8 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2829) zijn de veiligheidsregio’s gevraagd de realisatie van opvangplekken te coördineren. Zij werken hiervoor samen met gemeenten en lokale partners. Om gemeenten zoveel mogelijk te helpen bij het opzetten en beheren van opvanglocaties is op 13 maart jl. een voorlopige Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners opgesteld en onder gemeenten verspreid. Zie voor meer informatie hierover de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830)
Klopt het dat aangezien vluchtelingen uit Oekraïne automatisch bescherming krijgen onder de Tijdelijke Beschermingsrichtlijn dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) niet verantwoordelijk zal zijn voor het beheer van deze opvangplekken? Zo ja, welke instantie gaat gemeenten dan wel ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Houdt u er, gezien het feit dat we te maken hebben met de snelst groeiende vluchtelingencrisis sinds de Tweede Wereldoorlog, rekening mee dat de circa 50.000 opvangplekken die komende periode beschikbaar komen al op korte termijn vervuld zullen zijn?
Ja, hier houd ik rekening mee. In de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830) heb ik uiteengezet dat de voorbereidingen worden getroffen voor een nationale opvangorganisatie, als onderdeel van een Nationaal Programma Oekraïense ontheemden, dat zich, samen met maatschappelijke partners, de private sector en andere partijen, zal inzetten om voor de langere termijn opvang voor deze groep te borgen.
Bent u daarom reeds begonnen met het treffen van voorbereidingen voor het vrijmaken van tientallen duizenden additionele opvangplekken? Zo ja, op welke termijn wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u daarnaast reeds begonnen met het treffen van voorbereidingen op het vlak van bijvoorbeeld onderwijs, de gezondheidszorg, de woningmarkt en werkgelegenheid?
Ja, om hier zo snel mogelijk mee aan de slag te kunnen is op 9 maart jl. een structuur voor nationale crisisbesluitvorming geactiveerd. Deze structuur, die wordt gecoördineerd vanuit de NCTV, draagt zorg voor coördinatie en besluitvorming over het geheel van maatregelen en voorzieningen die in samenwerking met de betrokken publieke en private partners – met het oog op een samenhangende aanpak – moeten worden getroffen. Voor de laatste stand van zaken over de voorzieningen waarvoor ontheemden uit Oekraïne in aanmerking komen, verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 17 en 30 maart en 6 april jl. (Kamerstuk 19 637, nrs. 2830, 2834 en 2854)
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat vluchtelingen uit Oekraïne vanaf hun aankomst in Nederland taallessen kunnen volgen? Deelt u de mening dat het particuliere aanbod van taalbureaus deze vraag niet aankan en dat er landelijke maatregelen moeten worden genomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat ontheemden uit Oekraïne die in ons land verblijven de mogelijkheid hebben om de Nederlandse taal te leren, zodat zij vanaf de eerste periode van hun verblijf in Nederland hun weg kunnen vinden in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Daarom zijn de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voornemens samen te werken aan de realisatie van laagdrempelige voorzieningen waar volwassenen terecht kunnen voor taalonderwijs, gecombineerd met praktische lessen die hen de weg wijzen in onze samenleving. Op dit moment worden de mogelijkheden hiertoe verkend. De mogelijke inrichting van tijdelijke voorzieningen om dit passend aanbod te kunnen leveren, wordt in de uitwerking meegenomen. Gemeenten en maatschappelijke organisaties worden hier nauw bij betrokken. Zodra hier meer over bekend is, zal uw Kamer hier nader over worden geïnformeerd.
Bent u van plan om op korte termijn in gesprek te gaan met vakbonden en werkgeversorganisaties om een plan van aanpak te maken om vluchtelingen uit Oekraïne die kunnen werken naar werk te begeleiden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, hoe bent u anders van plan om vluchtelingen uit Oekraïne actief te gaan begeleiden bij het zoeken van werk?
Het kabinet vindt het belangrijk om de ontheemden de tijd en rust te gunnen na hun vlucht. Uiteraard is het van belang dat mensen aan de slag kunnen als en wanneer zij dat willen. Gelet hierop is op 1 april 2022 met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022 een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht in werking getreden, voor vreemdelingen die onder de richtlijn tijdelijke bescherming1 vallen en arbeid in loondienst willen verrichten. Verder wordt verkend hoe deze groep gefaciliteerd kan worden in hun zoektocht naar werk. Hierbij worden vakbonden, werkgeversorganisaties, gemeenten en andere publieke en private partijen betrokken.
Zijn scholen in het primair onderwijs/voortgezet onderwijs in staat kinderen uit Oekraïne direct op te nemen in klassen? Hoe worden scholen geholpen om deze kinderen een zo goed mogelijke start te geven? Welke concrete actie wordt er momenteel ondernomen om scholen voor te bereiden?
Het is belangrijk dat kinderen die uit Oekraïne zijn gevlucht zo snel mogelijk terecht kunnen op een plek waar vormen van onderwijs geboden wordt. Op verschillende plekken zijn gemeenten en scholen samen met andere partners bezig dit onderwijs te organiseren. Op plekken gaan uit Oekraïne gevluchte kinderen al naar school. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondersteunt scholen waar dat nodig is. Zo krijgen scholen financiële ondersteuning van het Ministerie van OCW via de nieuwkomersbekostiging. Het Ministerie van OCW werkt samen met verschillende betrokken partijen aan een plan om grote aantallen Oekraïense kinderen een goede plek in het onderwijs te bieden. Daarbij is het kabinet ook bezig met het uitbreiden van de bestaande ondersteuning.
In de komende tijd zullen er nog meer minderjarige kinderen naar Nederland komen. Dit vraagt veel van het onderwijs. Indien er voldoende ruimte is, dan verdient het de voorkeur dat Oekraïense kinderen terecht kunnen in het bestaande nieuwkomersonderwijs. Daarbij gaat het in het primair onderwijs om nieuwkomersklassen en taalklassen en in het voortgezet onderwijs om internationale schakelklassen (ISK’s). Wanneer de aantallen gevluchte Oekraïense kinderen verder toenemen, zoals de verwachting is, dan is er niet overal voldoende ruimte in het bestaande nieuwkomersonderwijs. In regio’s waar de bestaande voorzieningen, ook in een opgeschaalde variant, onvoldoende zijn, zet het Ministerie van OCW daarbij in op het opzetten van extra, tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Zie hierover de onderwijspassage in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede namens onder andere de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, van 17 maart jl. Het Ministerie van OCW werkt deze opgave uit samen met betrokken organisaties en informeert uw Kamer zodra er meer duidelijkheid is over de mogelijkheden en de bijbehorende benodigde extra middelen.
Op welke manier worden instellingen in het mbo en hoger onderwijs voorbereid op de komst van jongeren uit Oekraïne? Wordt alles in gereedheid gebracht zodat deze jongeren zo spoedig mogelijk hun opleiding kunnen hervatten?
Voor jongeren en volwassenen uit Oekraïne die willen instromen in het mbo, hoger onderwijs of volwassenenonderwijs geldt dat het Ministerie van OCW momenteel ook in gesprek is met de onderwijskoepels en andere betrokken partijen om in beeld te brengen wat de noden en mogelijkheden zijn. Tot 18 jaar geldt daarbij een formeel recht op onderwijs op basis van internationale verdragen. Bovendien wordt gewerkt aan informatievoorziening richting diverse organisaties, waaronder onderwijsinstellingen.
Daarnaast geldt dat het kabinet heeft besloten om vooralsnog maximaal 2,5 miljoen euro uit te trekken voor noodsteun aan Oekraïense studenten die voor de oorlog uitbrak al in Nederland studeerden. Op dit moment geven diverse mbo-scholen, hogescholen en universiteiten noodsteun aan studenten die worden getroffen door de gevolgen van de oorlog. Omdat de instellingen niet over voldoende middelen beschikken om deze studenten tegemoet te komen, ondersteunt het kabinet deze onderwijsinstellingen.
Worden ouders en jongeren uit Oekraïne actief benaderd door gemeente of Rijk om te voorkomen dat zij zich niet aanmelden bij een school of instelling? Wordt er samengewerkt door scholen, organisaties en gemeenten op gebied van bijvoorbeeld lesmateriaal en taallessen? Welke rol ziet u hierin voor uzelf?
De gemeenten hebben een belangrijke rol bij de toeleiding van minderjarige kinderen en jongeren naar het onderwijs, zowel voor kinderen en jongeren uit gemeentelijke, als uit de particuliere opvang. Vanuit de gemeentelijke opvanglocaties worden kinderen en jongeren aangemeld op school. Het belang om kinderen aan te melden op school wordt ook benadrukt in de communicatie naar mensen die thuis Oekraïners opvangen. Het is nu belangrijk dat gemeenten, schoolbesturen en andere organisaties samenwerken om alle minderjarige kinderen en jongeren een plek in het onderwijs te kunnen bieden en hen daarnaar toe te geleiden. In veel regio’s gaat dit om een reeds bestaande samenwerking voor het bestaande onderwijs aan nieuwkomers en is het belangrijk deze samenwerking verder te inventariseren. Het Ministerie van OCW biedt po en vo scholen financiële ondersteuning en werkt uit op welke manier de bestaande inhoudelijke ondersteuning verder kan worden geïnventariseerd. Het ministerie werkt momenteel ook uit op welke wijze de verwachte grote aantallen Oekraïense kinderen en jongeren een goede plek in het onderwijs kan worden geboden, zoals benoemd in het antwoord op vraag 8. Het ministerie stemt tevens af met Ingrado met betrekking tot de rol van leerplichtambtenaren. Deze kinderen en jongeren hebben immers leer- en kwalificatieplicht, net als alle andere kinderen en jongeren die zich in Nederland bevinden. Daarnaast geldt dat deelname aan onderwijs door volwassenen op vrijwillige basis is. Gemeenten werken nauw samen met onderwijsinstellingen en andere organisaties om volwassenen die dat willen een passende plek te bieden. Daarnaast kunnen vluchtelingen zich ook direct wenden tot instellingen in het mbo en hoger onderwijs. Vanuit OCW wordt nauw samengewerkt met de onderwijskoepels en andere relevante organisaties om de behoeften en mogelijkheden, ook voor ondersteuning vanuit het Rijk, in kaart te brengen. Bij de verdere verkenning en uitwerking wordt uitgegaan van het belang om alle minderjarige ontheemden en volwassenen die dat willen in het onderwijs te laten landen.
Op welke manier worden leraren en docenten ondersteund om vluchtelingen uit Oekraïne zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 werkt het kabinet ook aan het uitbreiden van de bestaande ondersteuning. Momenteel kunnen scholen al terecht bij de ondersteuningsorganisatie LOWAN die wordt gesubsidieerd door het Ministerie van OCW en veel kennis en expertise heeft met betrekking tot het nieuwkomersonderwijs.
Kunt u aangeven welke maatregelen op het vlak van de volkshuisvesting worden overwogen? Kunt u daarbij aangeven of en, zo ja, welke delen van het coalitieakkoord worden heroverwogen op dit gebied?
Het is duidelijk dat de komst van grote aantallen ontheemden uit Oekraïne ook aanzienlijke huisvestingsvraagstukken met zich meebrengt. De bestaande uitdagingen in de volkshuisvesting zijn daarmee echter niet weg. Er is daarom niet zozeer aanleiding om de doelen in het coalitieakkoord en de onderliggende beleidsprogramma’s2 te heroverwegen, als wel om een sterke additionele inzet: er zal nog sneller nog meer huisvesting gerealiseerd moeten worden. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met nauwe betrokkenheid van het Nationaal programma Oekraïense ontheemden, werken hiervoor een aanpak uit, waarbij ook oog is voor de doelen en inhoud van de verschillende beleidsprogramma’s, zoals de huisvesting van aandachtsgroepen. Uw Kamer wordt hierover zo snel mogelijk geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het tegengaan van leegstand een deel van de oplossing kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid op korte termijn de bevoegdheden van gemeenten uit te breiden om bewoning van langdurig leegstaande woningen af te dwingen?
Alle leegstaande gebouwen zijn potentiële opvang- of huisvestingslocaties. De afgelopen weken is al gebleken dat met name de makkelijk tot opvang te verbouwen gebouwen een belangrijke rol spelen. Via het Rijksvastgoedbedrijf wil ook de rijksoverheid bijdragen met eigen leegstaand vastgoed. Het is echter lokaal en regionaal waar op dit moment de afweging gemaakt moet worden of leegstaand vastgoed nodig is en of het ook geschikt is. Op dit moment maken burgemeesters al gebruik van de mogelijkheden binnen hun gemeenten. Die mogelijkheden lijken vooralsnog voldoende om de benodigde opvangplekken te realiseren. Zolang dat het geval is, ziet de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geen aanleiding voor het toekennen van zwaardere bevoegdheden.
Deelt u de mening dat het opzetten van tijdelijke flexwoningen een oplossing kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u gemeenten hierbij ondersteunen?
Ja. Tijdelijke flexwoningen kunnen een belangrijk deel van de oplossing zijn. Dat geldt ook voor prefabbouw, transformatie van bestaande gebouwen en het inzetten van leegstaand vastgoed. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met nauwe betrokkenheid van het Nationaal programma Oekraïense ontheemden werken een aanpak uit voor de ondersteuning van alle betrokken partijen en verantwoordelijken (veiligheidsregio’s, gemeenten, provincies, corporaties, bouwers, etc.) voor de opvang en al dan niet tijdelijke huisvesting van ontheemden uit Oekraïne. Hierover wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Welke financiële tegemoetkoming kunnen gemeenten verwachten van het Rijk wanneer zij hotels gebruiken voor de huisvesting van vluchtelingen op korte termijn?
Gemeenten krijgen een normbedrag vergoed voor opvang van 100 euro per dag per gerealiseerde opvangplek ongeacht het type opvangplek. Daar moeten onder meer de kosten van de uitvoering, verstrekkingen en de huur uit betaald worden. Mocht de norm ontoereikend zijn dan zal dat blijken uit het monitoronderzoek dat wordt uitgevoerd en zal het normbedrag opwaarts worden bijgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat het kabinet van rijkswege de reële compensatie heeft toegezegd van de extra kosten die gemaakt zullen worden door gemeenten voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne en dat gemeenten er niet slechter voor komen te staan dan daarvoor.
Er komt een uitzonderingsbepaling met een mogelijkheid voor gemeenten die in de periode 1 maart tot en met 31 maart 2022 gestart zijn met de opvang. Daarin is de mogelijkheid om de werkelijke kosten van de huur van accommodaties op te voeren indien het normbedrag niet toereikend is. Bij gebruik van de uitzonderingsbepaling geldt een normbedrag van 50 euro voor de kosten die niet huur gerelateerd zijn.
Welke handvatten krijgen huisartsen aangeboden om vluchtelingen uit Oekraïne te helpen aan de juiste zorg?
Deze zaken worden op dit moment uitgewerkt. De eerste uitwerking hiervan vindt u in de brief van de Minister van VWS, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 april jl.3 en in de twee verzamelbrieven die ik u, mede namens de Minister van VWS, eerder heb gestuurd.
Hoe krijgen vluchtelingen uit Oekraïne toegang tot geboortezorg en geestelijke gezondheidszorg? Is het op dit laatste vlak haalbaar om deze zorg te bieden in het licht van de al bestaande wachttijden bij de GGZ (voor traumazorg 18 weken)?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe worden zorgaanbieders (huisarts, GGZ, jeugdzorg en ziekenhuizen) vergoed voor de geleverde zorg aan vluchtelingen uit Oekraïne? Wordt er verwacht dat vluchtelingen dit uit eigen zak betalen of wordt dit opgevangen door de staat?
In de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830 heb ik toegelicht welke regelingen op korte termijn worden ingezet om o.a. de medische zorg aan ontheemden uit de Oekraïne te vergoeden.
De wijze waarop zorgaanbieders (huisarts, GGZ, jeugdzorg en ziekenhuizen) worden vergoed voor de geleverde zorg aan ontheemden uit Oekraïne is afhankelijk van de keuze van de ontheemde om wel of geen asiel aan te vragen.
Als de ontheemde geen asiel heeft aangevraagd dan kunnen zorgaanbieders de zorgkosten declareren bij het CAK ten laste van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. De ontheemde hoeft niets uit eigen zak te betalen. De administratieve lasten van deze regeling zijn verminderd door de aan te leveren gegevensset te minimaliseren en door het vervallen van de periode waarbinnen een melding moet worden gedaan aan het meldpunt onverzekerden.
De medische zorg aan ontheemden die asiel hebben aangevraagd komt ten laste van de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). Het gaat daarbij om medische zorg die in het basispakket zit. Ook dan hoeft de ontheemde niets uit eigen zak te betalen. Eventuele langdurige zorg, zoals opname in een instelling, wordt voor ontheemden uit Oekraïne ook vanuit de RMA vergoed. Dit geldt ook voor ontheemden die geen asiel hebben aangevraagd.
Als de ontheemde gaat werken, geldt de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten. De ontheemde betaalt in dat geval zorgpremie en eventueel eigen risico en eigen betalingen. Ook heeft de ontheemde recht op zorgtoeslag afhankelijk van het inkomen.
Is het mogelijk voor vluchtelingen uit Oekraïne om zich in Nederland te laten vaccineren tegen COVID-19? Wordt hiermee rekening gehouden in de vaccinatiecapaciteit van de GGD?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Stand van Zakenbrief COVID-19 van 15 maart jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1819 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welke maatregelen gaat u concreet nemen om te voorkomen dat vluchtelingen uit andere landen niet de dupe worden van de hulp aan vluchtelingen uit Oekraïne?
Het is van belang dat ook voor de groep asielzoekers uit andere landen dan Oekraïne aandacht blijft. Dat is waarom ik de veiligheidsregio’s heb gevraagd om naast het realiseren van 50.000 plekken voor ontheemden uit Oekraïne ook de zoektocht naar opvanglocaties voor asielzoekers te coördineren. Daarnaast heb ik uw Kamer bij brief van 30 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2834) geïnformeerd over de inzet van Rijksvastgoed om tijdelijke opvangplekken te realiseren voor de opvang van zowel ontheemden uit Oekraïne als asielzoekers.
De voorbereidingen in het funderend onderwijs op de komst van Oekraïense vluchtelingen. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Op welke wijze bereidt u zich voor op de komst van Oekraïense vluchtelingenkinderen en jongvolwassenen in het funderend onderwijs en mbo, zodat alle leerplichtige kinderen en jongeren onderwijs krijgen?
Op verschillende locaties in het land zijn tijdelijke onderwijsvoorzieningen gestart voor kinderen uit Oekraïne. Na hun vlucht voor de oorlog krijgen enkele honderden leerlingen weer voor het eerst les in onder meer Arnhem en Ederveen.
Het is belangrijk dat Oekraïense vluchtelingenkinderen en jongvolwassenen snel een plek in het onderwijs krijgen. Voor minderjarige vluchtelingen uit Oekraïne in Nederland wordt het noodzakelijke onderwijs primair in het gangbare nieuwkomersonderwijs aangeboden, in de vorm van nieuwkomersscholen (po) en internationale schakelklassen (vo). Scholen en gemeenten die vragen hebben over het onderwijs aan Oekraïense leerlingen kunnen voortaan terecht op de website www.onderwijsvooroekraine.nl. Daar kunnen zij veel informatie vinden over bijvoorbeeld het organiseren van lessen, het inzetten van leraren uit Oekraïne, en over lesmateriaal. Scholen kunnen daarnaast ondersteuning krijgen van LOWAN. LOWAN ondersteunt de scholen die het onderwijs aan nieuwkomers verzorgen in zowel het Primair Onderwijs als het Voortgezet Onderwijs. In regio’s waar de bestaande nieuwkomersvoorzieningen, ook in een opgeschaalde variant, onvoldoende zijn, zet het Ministerie van OCW in op het opzetten van extra, tijdelijke centrale onderwijsvoorzieningen. Het Ministerie van OCW werkt nu samen met verschillende betrokken partijen uit hoe op korte termijn grote aantallen Oekraïense kinderen en jongvolwassenen een veilige en goede plek in het onderwijs kan worden geboden.
Welke lessen zijn er geleerd uit de periode instroom van Syrische vluchtelingen naar aanleiding van de oorlog in Syrië, waardoor we nu beter kunnen inspelen op de huidige situatie?
De periode van de verhoogde instroom naar aanleiding van de oorlog in Syrië stelde het Nederlands onderwijs net als nu voor een grote uitdaging. Het is belangrijk om de gevolgen van de extra toename van vluchtelingen in goede banen te leiden. Onderwijs en het leren van de Nederlandse taal zijn belangrijk om zoveel mogelijk een normaal leven op te kunnen pakken in Nederland. Voor het primair en het voortgezet onderwijs zijn naar aanleiding van de situatie rondom de vorige periode van hoge instroom structureel bekostigingsregelingen ingesteld voor het onderwijs aan nieuwkomers. Deze hoeven nu niet opnieuw te worden opgezet, maar kunnen met een kleine wijziging ook direct voor deze groep worden ingezet. Daarnaast is de afgelopen jaren de beschikbare ondersteuning voor nieuwkomersonderwijs door LOWAN nader geprofessionaliseerd. Een voorbeeld hierbij zijn leerlijnen voor nieuwkomersleerlingen die met ondersteuning van OCW zijn doorontwikkeld.
Beschikt het LOWAN over voldoende capaciteit en middelen om scholen te ondersteunen die het eerste opvangonderwijs bieden?
OCW subsidieert de ondersteuningsorganisaties LOWAN-po (via de PO-Raad) en LOWAN-vo (zelfstandig). Omdat er grote aantallen Oekraïense kinderen worden verwacht, en LOWAN een kleine organisatie is, wordt LOWAN versterkt met extra middelen van OCW. Zo krijgt LOWAN de mogelijkheid om zich op korte termijn uit te breiden, om zo veel mogelijk scholen te kunnen ondersteunen die het eerste opvangonderwijs aanbieden. Er is hier een speciale helpdeskfunctie voor ingericht. Daarnaast kunnen scholen en gemeenten ook terecht op de website www.onderwijsvooroekraine.nl. Op de website kunnen zij veel informatie vinden over bijvoorbeeld het organiseren van lessen, het inzetten van leraren uit Oekraïne en over lesmateriaal.
Hoe worden de scholen en roc’s ondersteund in het ontvangen van Oekraïense vluchtelingenkinderen en jongeren? Kunnen deze scholen en roc’s naast onderwijs ook een vorm van traumaverwerking bieden in samenwerking met professionele jeugdhulpverleners?
Scholen die onderwijs bieden aan vluchtelingenkinderen kunnen hiervoor ondersteuning krijgen van LOWAN. Deze organisatie biedt handvatten aan scholen omtrent het lesgeven aan getraumatiseerde kinderen. In het mbo werkt OCW nauw samen met de MBO Raad en onderwijsinstellingen om de huidige capaciteit en de mogelijkheden om op te schalen in kaart te brengen. Mbo-scholen kunnen trauma’s signaleren en intensief samenwerken met professionele hulpverleners om deze vluchtelingen passende ondersteuning te bieden. Het uitgangspunt is om met deze ondersteuning vluchtelingen een goede en veilige plek in het onderwijs te geven.
Zijn er al schoolbesturen bezig met het voorbereiden van taalklassen en internationale schakelklassen?
Op verschillende plekken zijn gemeenten en scholen samen met andere partners bezig dit onderwijs te organiseren en op een aantal plekken gaan gevluchte Oekraïense kinderen al naar school. Deze gemeenten en schoolbesturen proberen zo goed mogelijk de huidige nieuwkomersvoorzieningen op te schalen.
Is al contact met Ingrado over de verwachte toename van minderjarige vluchtelingen?
Ja, OCW heeft contact met Ingrado over de rol van leerplichtambtenaren als gevolg van de Oekraïense vluchtelingenstroom. Deze kinderen zijn namelijk leerplichtig. Daarnaast maakt Ingrado deel uit van de klankbordgroep voor het funderend onderwijs aan Oekraïense kinderen die door OCW is ingesteld.
Tijdens de instroom van Syrische vluchtelingen is er een maatwerkbekostiging gekomen met een vast bedrag per nieuwkomer en extra peilmomenten op scholen voor leerlingaantallen, zodat scholen die te maken kregen met een flinke leerlingstijging adequate bekostiging ontvingen, overweegt u om dit opnieuw in te stellen voor aankomend jaar? Zo ja, hoe wilt u dit inrichten?
Ook voor Oekraïense kinderen ontvangen scholen nieuwkomersbekostiging via DUO. Voor leerlingen in het primair onderwijs moet hiervoor een aanvraag worden ingediend. OCW past de bekostigingsregeling aan om formeel vast te leggen dat ook Oekraïense kinderen binnen de doelgroep van de nieuwkomersbekostiging vallen. Naast deze bekostigingsregeling biedt OCW de mogelijkheid voor aanvullende maatwerkbekostiging onder bepaalde voorwaarden. De reguliere nieuwkomersbekostiging wordt vier keer per jaar uitgekeerd op basis van vier peildata. Omdat het aantal Oekraïense leerlingen op een school snel kan veranderen, kunnen scholen vanaf nu maandelijks bijhouden aan hoeveel nieuwkomers ze lesgeven. De bekostiging wordt daarop aangepast en is daarmee voor de scholen beter op maat.
Zijn de gegevens van het COA en DUO of BRON gekoppeld, zodat er een beeld is van het aantal leerplichtige kinderen en de daadwerkelijke onderwijsdeelname?
Scholen worden opgeroepen om de Oekraïense leerlingen in te schrijven. Deze gegevens komen in ROD (voorheen BRON), het systeem bij DUO, terecht. Er zit een vertraging in het proces van inschrijving en de beschikbare gegevens uit ROD. Om die reden is er nog geen volledig beeld van het aantal Oekraïense leerlingen in Nederland en op welke scholen zij precies zijn ingeschreven. Het precieze aantal leerplichtige leerlingen is nog niet beschikbaar, maar op basis van gegevens over de instroom en inschattingen van J&V over het percentage minderjarige (37%) wordt uitgegaan van ongeveer 6.000–7.000 leerlingen. De instroom wordt dagelijkse geüpdatet met een overzicht van de ontheemden per veiligheidsregio. De gegevens zullen ook op gemeentelijk niveau beschikbaar komen.
Het COA heeft een andere rol in de instroom van Oekraïense vluchtelingen, ten opzichte van andere vluchtelingenstromen. Oekraïners zijn Europeanen, zij kunnen met een biometrisch paspoort zonder visum vrij reizen naar de Europese Unie. Hierdoor is een asielaanvraag geen voorwaarde voor een legaal kortdurend verblijf in Nederland. Op dit moment is niet bekend hoeveel vluchtelingen er naar Nederland komen en dan een asielaanvraag zullen doen. Echter hebben alle kinderen in Nederland, ongeacht de verblijfsstatus, recht op onderwijs en zijn leerplichtig. De gemeenten hebben hier een belangrijke rol in. Vanuit de gemeentelijke opvanglocaties worden kinderen aangemeld op school. Daarnaast wordt het belang om kinderen aan te melden op school ook benadrukt in de communicatie richting gastgezinnen die Oekraïners opvangen.
Voor leerlingen in het primair onderwijs moet een aanvraag worden ingediend voor nieuwkomerbekostiging. Op die manier wordt per peildatum, waarbij de eerstvolgende 1 mei is in het po en 1 juli is in het vo, duidelijk hoeveel nieuwkomerskinderen deelnemen aan het onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs gebruikt het Register Onderwijsdeelnemers (ROD, voorheen BRON) de gegevens van de Basis Registratie Personen (BRP) om de aanvullende bekostiging voor nieuwkomers te bepalen. DUO stelt op basis daarvan per peildatum ambtshalve vast voor hoeveel nieuwkomers in het onderwijs bekostiging wordt ontvangen. Verder kunnen personen met de Oekraïense nationaliteit worden ingeschreven in de BRP op aangifte van verblijf en adres bij de gemeente waar zij (tijdelijk) verblijven. Op basis daarvan kan meer inzicht worden verkregen in het aantal leerplichtige kinderen in Nederland.
Het bericht ‘Streep door Haarlems Tsjaikovski en Stravinsky-festival: ‘Dit lijken wel Sovjetpraktijken’? |
|
Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Pim van Strien (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Streep door Haarlems Tsjaikovski en Stravinsky-festival: «Dit lijken wel Sovjetpraktijken»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland en Europa bij het treffen van sancties en andere maatregelen tegen Rusland vanwege de aanval op Oekraïne, met die maatregelen zoveel mogelijk druk moeten zetten op de Russische staat, maar waar mogelijk duidelijk moeten maken dat het geen afkeer of afwijzing van de Russische bevolking of de Russische cultuur betreft?
Die mening deel ik. Wij keuren de agressie van de Russische Staat tegen Oekraïne ten zeerste af. Dat betekent natuurlijk niet dat we de Russische bevolking of Russische cultuur afwijzen. Juist in deze tijd moet er alle ruimte zijn om elkaars cultuur te kunnen beleven. Cultuur kan bijdragen aan wederzijds begrip en verbondenheid. Daarbij verwijs ik tevens naar de brief die ik op woensdag 9 maart jl. aan uw Kamer heb gestuurd inzake dit onderwerp2. Daarin heb ik onder meer opgeroepen om ruimte te blijven bieden aan individuele Russische kunstenaars in Nederland, om de verbindende kracht van kunst en cultuur te kunnen blijven benutten. Het is belangrijk om juist in deze tijd goede contacten met kunstenaars en journalisten in de Russische Federatie en Belarus te blijven onderhouden.
Deelt u de mening dat een brede afwijzing van iedere uiting van de Russische cultuur Poetin uiteindelijk in de kaart kan spelen, omdat hij dan kan claimen dat Westerse landen simpelweg anti-Russisch zijn, los van wat Rusland doet in Oekraïne?
Ik ben van mening dat we uitingen van de Russische cultuur en door Russische culturele makers zoveel mogelijk los moeten zien van de handelwijze van Rusland jegens Oekraïne, tenzij duidelijk is dat de bewuste culturele uiting gebruikt wordt als propaganda voor het Russische regime.
Deelt u de mening dat de Russische taal, cultuur, en geschiedenis een onlosmakelijk onderdeel zijn van de Europese geschiedenis en culturele rijkdom?
Inderdaad, die mening deel ik. Het staat buiten kijf dat de Russische taal en cultuur van onschatbare waarde zijn en veel hebben toegevoegd aan de Europese culturele rijkdom. De Russische geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met die van Europa.
Deelt u de mening dat bij het aanpassen van programmeringen van Russische kunst en cultuur, door Nederlandse instellingen, een onderscheid gemaakt moet worden tussen samenwerking met aan de staat gelieerde instellingen, zoals de Hermitage, en uitingen van Russische cultuur, waarbij die link met de Russische staat er niet is?
Die mening deel ik. In mijn Kamerbrief van 9 maart jl. roep ik samen met de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op tot opschorting van formele en institutionele samenwerkingen met de overheid in de Russische Federatie en Belarus, evenals met de aan hen gelieerde culturele instellingen. Tegelijkertijd roepen we op om ruimte te blijven bieden aan individuele Russische en Belarussische kunstenaars.
Ik laat het op dit moment aan Nederlandse instellingen zelf om hun programmering al dan niet aan te passen naar eigen inzicht. Ik wil daar niet in treden. Daarbij verwijs ik echter wel naar mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om met de relevante sectoren in gesprek te gaan over de wijze waarop in het licht van bovenstaande, effectief druk gezet kan worden op de Russische staat zonder dat afkeer of afwijzing van de Russische bevolking of de Russische cultuur wordt aangewakkerd?
Het is belangrijk dat de neiging tot afwijzing van de Russische cultuur, mogelijk ingegeven door nieuwsberichten over de oorlogshandelingen van Rusland tegen Oekraïne, niet wordt aangemoedigd. Ik ben en blijf met de culturele sector in gesprek over de actuele stand van zaken rond de oorlog in Oekraïne en wat de beste manier is om daar mee om te gaan. Daarbij is mijn uitgangspunt dat het gezamenlijk beleven van culturele activiteiten verbindend is en voor wederzijds begrip kan zorgen.
Het bericht ‘Superjachten van rijke Russen in beslag genomen door Frankrijk en Duitsland’ |
|
Roelien Kamminga (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Superjachten van rijke Russen in beslag genomen door Frankrijk en Duitsland»?1
Ja.
Klopt het dat er ook in de wateren van Sint Maarten jachten van een of meer Russische oligarchen liggen?
In de Caribische regio bevinden zich meerdere schepen van Russische eigenaren, een deel daarvan verblijft periodiek ook regelmatig in de wateren van Sint Maarten.
Deelt u de mening dat dit gelet op de huidige situatie in Oekraïne en de ingestelde sancties tegen Rusland ongewenst is en bezien moet worden of deze in beslag genomen kunnen worden? Zo niet, kunt u toelichten waarom niet?
Alle landen binnen ons Koninkrijk zijn verplicht uitvoering te geven aan de sancties die door de EU zijn aangenomen. Indien schepen van eigenaren, die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, zich bevinden in de wateren van Sint Maarten (of andere delen van het Koninkrijk) zal hiertoe actie worden ondernomen. Op dit moment is dit niet het geval.
Bent u reeds in contact getreden met de regering van Sint Maarten over deze kwestie?
Wij staan in contact met alle landen binnen het Koninkrijk op vlak van de uitvoering van het EU-sanctiebeleid, zo ook met de regering en ambtelijke diensten van Sint Maarten.
Heeft u in het verlengde van bovenstaande al gesproken met de Franse autoriteiten, die al jachten van Russische oligarchen die in hun wateren lagen, in beslag hebben genomen?
Nederland staat continu in nauw contact met partners binnen en buiten de EU over de oorlog in Oekraïne, inclusief de gecoördineerde sancties tegen Rusland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van elke lidstaat afzonderlijk om de sancties te implementeren en te handhaven.
Kunt u toelichten waarom een aantal landen, waaronder Frankrijk en Duitsland, reeds actie hebben ondernomen en Sint Maarten nog niet?
De actie door Frankrijk en de onbevestigde actie door Duitsland tegen schepen van eigenaren die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, die zich bevinden in hun respectievelijke wateren, vloeien voort uit de sancties die door de EU zijn ingesteld.
Indien schepen van eigenaren, die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, zich bevinden in de wateren van Sint Maarten (of andere delen van het Koninkrijk) zal hiertoe actie worden ondernomen. Op dit moment is dit niet het geval.
Bent u het ermee eens dat we binnen het gehele Koninkrijk der Nederlanden er alles aan moeten doen om de ingestelde sancties uit te voeren en de druk op Rusland zo groot mogelijk te maken? Zo ja, hoe handelt het kabinet in samenwerking met het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Daar ben ik het mee eens. Dat is ook de reden dat wij de situatie in alle landen van ons koninkrijk nauwlettend in de gaten houden en hieromtrent voortdurend contact onderhouden met de diverse instanties binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn nader over te informeren over deze kwestie?
Ik zal de Kamer informeren indien er zich ontwikkelingen voordoen met betrekking tot dit onderwerp.
Kunt u een overzicht geven van hoe de medische zorg voor vluchtelingen uit Oekraïne geregeld is in de opvangende landen in Europa, bijvoorbeeld in Polen, Duitsland, Denemarken en Frankrijk?
Alle EU-landen spannen zich sinds de Russische aanval in om Oekraïense vluchtelingen op te vangen en adequate voorzieningen te bieden. Medische zorg is daar een belangrijk onderdeel van. We zien dat de grootste vluchtelingenstromen nu naar de omringende landen als Polen, Slowakije, Hongarije, Roemenië en Moldavië gaan. Kleinere aantallen reizen door naar andere EU landen. Daarnaast is er sprake van gerichte opvang van vluchtelingen met een acute zorgvraag in andere EU landen. Diverse lidstaten, zoals Duitsland, Kroatië, Zweden, Italië, Ierland en België hebben ervoor gekozen om toegang tot (basis-)zorg te koppelen aan bestaande regelingen zoals deze gelden voor vluchtelingen of asielzoekers. Ook zijn er lidstaten die extra (wettelijke) regelingen in het leven roepen om noodzakelijke zorg te leveren, zoals Frankrijk, Denemarken, Tsjechië en Polen.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich, in samenwerking met bijvoorbeeld het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), op medische zorg voor vluchtelingen uit Oekraïne heeft voorbereid?
Het Ministerie van VWS heeft doorlopend contact met verschillende partijen die betrokken zijn bij (de ontvangst van) vluchtelingen. Hieronder valt onder andere het COA, maar ook GGD’en, GHOR, het RIVM, de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en andere partijen. De situatie wordt continu gevolgd en met de betrokken partijen kijken we wat nodig is om goed voorbereid te zijn op verschillende scenario’s.
Welke vormen van medische zorg hebben vluchtelingen uit Oekraïne bij opvang in Nederland vooral nodig? In hoeverre is deze zorg beschikbaar?
Voor vluchtelingen uit Oekraïne geldt, net als bij vluchtelingen uit andere landen, dat er een breed scala aan medische zorg nodig kan zijn. GGD’en en GHOR dragen bij aan de opvang en de gezondheidszorg voor vluchtelingen die naar ons land komen. Ook bij de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne hebben zij een rol. Voor Oekraïense vluchtelingen concentreren de GGD’en zich op de volgende onderdelen: gezondheid vluchtelingen, coronabestrijding, jeugdgezondheidszorg, vaccinaties, psychosociale hulp en gezonde leefomgeving. De GHOR onderhoudt het netwerk met zorgorganisaties, coördineert de geneeskundige hulpverlening bij de opvang van vluchtelingen in nauwe samenwerking met de bevolkingszorg, gemeenten en veiligheidsregio’s. De GHOR is daarbij ook betrokken bij het beoordelen van de (fysieke en mentale) gezondheidskundige aspecten van grootschalige opvang.
Als het gaat om maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare personen is het kabinet zich samen met gemeenten en aanbieders aan het voorbereiden wat deze toestroom gaat betekenen voor een beroep op de Jeugdwet en Wmo en voor de capaciteit bij aanbieders, de financiën en de uitvoering van de toegang en indicatiestelling. De ministeries van BZK, JenV, VWS en de VNG trekken nauw samen op.
In hoeverre wordt rekening gehouden met de vaccinatiegraad van Oekraïners die naar Nederland komen? Op welke wijze kunnen zij deelnemen aan de vaccinatie- en boostermogelijkheden tegen COVID-19? Welke initiatieven zijn er om de betrokken Oekraïners te informeren over nut en noodzaak van vaccinatie tegen COVID-19?
Graag verwijs ik u naar de Brief Stand van zaken COVID-191die ik op 15 maart jl. aan uw Kamer zond, waarin ik onder het kopje «Vaccineren van Oekraïners» verdere toelichting geef op bovenstaande vraag.
Bent u bekend met initiatieven zoals Host4ukraine, waar slaapplekken voor vluchtelingen uit Oekraïne worden aangeboden? Hoe wordt gezorgd dat bij deze initiatieven ook passende medische zorg kan worden geboden?
In Nederland zijn er verschillende initiatieven, zoals Host4ukraine, waar ontheemden uit Oekraïne worden opgevangen. Iedere persoon in Nederland die acute medische zorg nodig heeft kan zich melden bij de plaatselijke dokter, dus ook Oekraïners die via verschillende initiatieven op kleine schaal of bij particulieren thuis worden opgevangen.
Hoe kunnen Oekraïners die op eigen gelegenheid naar Nederland komen en niet via hulporganisaties, gebruikmaken van medische zorg en de vaccinatieprogramma’s?
Iedere persoon in Nederland die acute medische zorg nodig heeft kan zich melden bij de plaatselijke dokter, dus ook Oekraïners die op eigen gelegenheid naar Nederland komen. Daarnaast komt iedereen in Nederland in aanmerking voor COVID-19-vaccinaties. Men kan zich melden bij de GGD-COVID-vaccinatie-centra, hiervoor is het niet nodig om ingeschreven te staan.
Als een Oekraïense ontheemde gaat werken, dan moeten zij een Nederlandse zorgverzekering afsluiten. De kosten van medische zorg aan Oekraïense ontheemden die geen asiel aanvragen en niet werken, komen op dit moment ten laste van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). Het gaat alleen om zorg in het basispakket.