Het artikel 'Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan' |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom, blijkens het artikel, grote defensiebedrijven wel meerjarige contracten krijgen, maar mkb-bedrijven niet? Ligt hier voorkeursbeleid aan ten grondslag?
Defensie werkt samen met EZ hard aan de opschaling van de defensie-industrie, en investeert daarom doelgericht, bijvoorbeeld in de 5 NLD gebieden. Dit doen we conform de uitgewerkte strategie die wij op 4 april 2025 met uw Kamer deelden2. In algemene zin geldt ook dat de sector fors aantrekt, mede door de sterk toegenomen investeringen die wij doen in de krijgsmacht. De noodzakelijke private financiering – van bijvoorbeeld banken en fondsen – veert tevens op na actieve communicatie vanuit Defensie.
Bij deze opschaling is geen sprake van een voorkeursbeleid. Defensie koopt eindproducten of -diensten en maakt geen onderscheid naar bedrijfsgrootte. Een verklaring schuilt in de manier waarop Defensie producten doorgaans verwerft. Ruwweg bestaan de verworven eindproducten uit twee categorieën. 1) minder complexe artikelen, die in grote hoeveelheden benodigd zijn 2) complexe (wapen)systemen.
Voor de eerste categorie worden vaak meerjarige raamcontracten gesloten, die in beginsel worden aanbesteed. Grote bedrijven komen in een dergelijke aanbesteding relatief vaak als beste uit de aanbesteding, bijvoorbeeld doordat een betere leveringszekerheid en service kunnen garanderen dan kleinere ondernemingen.
Voor de tweede categorie geldt dat grote bedrijven relatief vaak beschikken over de benodigde kennis en ervaring voor de ontwikkeling en productie van dergelijke complexe (wapen)systemen. Defensie komt daarom vaker uit bij de grotere defensie-industrieën die als hoofdaannemer optreden, die mkb-bedrijven in hun toeleveringsketen hebben. Zo profiteren mkb-bedrijven ook mee in toename in het aantal opdrachten. Defensie zet meer in op strategische autonomie en weegt bij de aanschaf van defensie materieel mee waar iets wordt geproduceerd, waarbij een Nederlandse of Europese toeleveringsketen de prioriteit heeft. Daarnaast maken Defensie en EZ zich via Industriële Participatie hard voor de betrokkenheid van Nederlandse Defensiebedrijven en kennisinstituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van Defensiematerieel, waarbij in het bijzonder aandacht is voor aansluiting van het MKB.
Mkb-bedrijven zijn doorgaans wendbaarder en sterker in innovaties, maar vragen een ander type zekerheden dan grote bedrijven. Daarom stimuleert Defensie de samenwerking met innovatieve mkb-ers en scale-ups. Dit doen wij op twee manieren. Ten eerste door de vorming van ecosystemen rond prioritaire technologiegebieden te stimuleren. Hier binnen kunnen grote en kleinere bedrijven gezamenlijk werken aan sterke proposities voor Defensie en voor toepassing op de civiele markt; de zogenaamde «dual-use» producten of diensten. Ten tweede zet Defensie in op vernieuwende manieren van aanbesteden die het voor een bredere groep bedrijven aantrekkelijker maakt om met Defensie meerjarig samen te gaan werken. Met wie bedrijven dat binnen het ecosysteem gaan doen, blijft echter de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Uiteindelijk kan het toetreden van nieuwe partijen, zoals MKB-bedrijven, de defensie-industrie juist versterken en meer competitief maken, bijvoorbeeld op het gebied van snellere levering en lagere prijzen.
Onderschrijft u het categoriseren van leveranciers in zogenaamde «tiers»? Zo ja, waarom en welk afwegingskader ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe gaat u hiermee om?
De indeling van bedrijven in «tiers» is een algemene bedrijfseconomische groepering. In het kort zegt het iets over de plek van bedrijven in de toeleveringsketens, waarbij «tier 1»-bedrijven de Original Equipment Manufacturer (OEM) of systeemintegrator van een (sub-)systeem zijn en «tier 2»-bedrijven hun toeleveranciers zijn. Uit onderzoek van Berenschot (2024) blijkt dat we in Nederland relatief weinig «tier 1»-bedrijven hebben en relatief veel «tier 2»-bedrijven.3
De indeling in tiers vloeit voort uit de productiestrategie en sourcingstrategie van de fabrikant. Zoals bij vraag 2 al aangegeven is het niet aan Defensie om de leverancier voor te schrijven hoe die zijn supply chain moet inrichten. Wel onderkent de rijksoverheid dat het voor toeleveranciers lastig kan zijn om toegang te krijgen tot de toeleveringsketens van grote defensiebedrijven. We proberen die toegang op verschillende manieren te verbeteren. Vandaar dat we tier-1 bedrijven aanspreken op hun ketenverantwoordelijkheid, met als doel dat ze zelf goede afspraken maken met hun leveranciers over tijdige levering en kwaliteitseisen, zonder hierbij de eigen bedrijfsrisico’s en verantwoordelijkheden grotendeels op hen af te wentelen. Zo werkt het Ministerie van Economische Zaken nauw samen met Defensie om via het Industrieel Participatiebeleid Nederlandse bedrijven een positie te geven in de toeleveringsketens van internationale defensiebedrijven. Er zijn ook financieringsinstrumenten, zoals het SecFund, die specifiek gericht zijn op het (voor-)financieren van mkb voor het ontwikkelen van «dual-use» toepassingen.
Deelt u de zorgen dat mkb-defensiebedrijven door het stringente aanbetalingsbeleid gedwongen worden om dure externe geldschieters te vinden en dat dit de kosten van defensiematerieel onnodig omhoogstuwt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening delen wij slechts gedeeltelijk. Per contract vindt onderhandeling plaats over het betaal- en leverschema, waarbij de leveringsbehoefte van Defensie wordt afgewogen tegen de liquiditeitsbehoefte van de leverancier om deze planning te kunnen realiseren. Afhankelijk daarvan wordt de hoogte van een aanbetaling en de vervolgbetalingen vastgesteld. Er is daarbij op voorhand geen beperking in de hoogte van een aanbetaling. Wel loopt Defensie een risico bij zo’n voorschotbetaling, vandaar dat financiële regelgeving stelt dat boven 0,5 miljoen euro een bankgarantie verplicht is.
Zo’n bankgarantie wordt door bedrijven vaak als beperkend ervaren. Daarom onderzoekt Defensie in overleg met het Ministerie van Financiën hoe alternatieven op de voorgeschreven bankgarantie-eis bij voorschotbetalingen kunnen worden toegepast en hoe het proces en de voorwaarden daarvoor kunnen worden versneld en geformaliseerd. Deze inzet heeft er al toe geleid dat de afgelopen tijd voor verschillende casussen een alternatief op de bankgarantie-eis bij voorfinanciering is toegekend, waarmee knelpunten in deze specifieke casussen werden weggenomen. Defensie houdt geen gegevens bij over het aanbetalingsbeleid van andere Europese landen. Zoals beschreven kiest Defensie voor een maatwerkbenadering, waarbij in de onderhandelingsfase een afweging mogelijk is voor aanbetaling.
Verder blijkt uit onderzoek wel dat zelfs met het voorfinancieren van de hoofdaannemer, er alsnog knelpunten in de toeleveringsketens van deze aannemer kunnen ontstaan. Dat komt doordat de hoofdaannemer in dergelijke gevallen pas tot betaling aan de toeleveranciers overgaat wanneer een «milestone» is behaald en de daaraan gekoppelde betaling bij de hoofdaannemer binnen is gekomen. In de praktijk kan dat tot de situatie leiden dat juist de kleinere toeleveranciers langer moeten wachten op financiering. Een oplossing hiervoor is niet eenvoudig, maar Defensie benadrukt bij de grote bedrijven dat ook zij hier een verantwoordelijkheid in hebben om binnen hun eigen toeleveringsketen dergelijke drempels bij toeleveranciers weg te nemen.
Waarom is de aanbetaling vastgesteld op 10 procent en hoe verhoudt dit zich tot andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Is geïnventariseerd wat de impact is van het huidige aanbestedingsbeleid en wat de impact zou zijn van een eventuele verhoging van het aanbestedingspercentage op de productiecapaciteit in Nederland?
Uw Kamer is onlangs met een verzamelbrief4 door de Minister van Economische Zaken geïnformeerd over diverse onderzoeken, waaronder kansen voor het mkb en kansen voor de Nederlandse industrie. Tenderned publiceert ook regelmatig over deze onderwerpen, gebaseerd op de beschikbare aanbestedingsdata. De verzamelbrief vermeldt dat het stellen van kwalitatieve eisen binnen een aanbesteding een geschikt middel is om de Nederlandse industrie beter te positioneren. Dat is wat Defensie al doet door tijdige beschikbaarheid en herkomst van producten -bij voorkeur Nederlands of Europees- mee te wegen in de gunning. Het meest recente rapport Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde technologische industriële basis5 laat groeiverwachtingen in de sector zien, over de diverse domeinen en de diverse «tiers» heen.
Vindt er overleg tussen de overheid en de defensie-veiligheidssector plaats over mogelijke wijzigingen in het beleid om knelpunten weg te nemen? Zo ja, wat is hier tot nu toe uitgekomen en neemt het Ministerie van Financiën deel aan deze overleggen? Zo nee, op welke manieren wordt de sector dan wel betrokken bij het opstellen en evalueren van beleid?
Ja dat overleg vindt plaats. Gezien de rol van de overheid, nemen het Ministerie van Economische Zaken en Defensie het voortouw aan de financieringstafel van het nieuwe publiek-privaat platform Defport. Aan deze tafel nemen verschillende publieke en private financiers en brancheverenigingen zoals VNO-NCW en NVB deel. Eind maart 2025 is de financieringstafel van start gegaan, en werkt nu gezamenlijk aan identificatie en mitigatie van knelpunten van financiering. Deze tafel moet resulteren in concrete oplossingsvoorstellen voor de gesignaleerde knelpunten; zowel aan overheids- als aan private zijde. Het Ministerie van Financiën heeft besloten in deze fase nog niet aan te sluiten, maar zal door Defensie en EZ worden geconsulteerd nadat de financieringstafel met oplossingen voor financieringsknelpunten naar voren komt.
Deelt u de analyse dat geld an sich niet de primaire belemmering is voor onze gereedstelling, maar de wijze waarop het geld wordt ingezet wel? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, kunt u dat motiveren?
Defensie beseft zich dat de wijze waarop het geld wordt ingezet bepalend is voor de effectiviteit van de krijgsmacht. Daarom kiezen we per dossier voor de meest effectieve oplossing, zowel bij de wijze van aanbesteding, de selectie van de uitvoerende partij als de financiële afspraken die met deze partij worden gemaakt.
In de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie schrijft u dat de defensie-industrie geen gewone markt is. Heeft dit volgens u consequenties voor hoe de overheid zich tot de defensiesector zou moeten verhouden? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Ja, de overheid heeft samen met de private sector een duidelijke rol voor de opschaling van de defensie-industrie. De huidige situatie maakt het nodig om op een andere manier met elkaar als overheid en industrie samen te werken. Met een andere mindset aan beide kanten, gericht op het gezamenlijk versnellen van het innovatie- en productievermogen, in plaats van een louter formele opdrachtgever-leverancierrelatie. Daarom zet defensie samen met kennisinstellingen en de industrie partnerschappen op, bijvoorbeeld via het publiek-private platform Defport. In deze partnerschappen wordt samen gewerkt, samen geïnvesteerd, geïnnoveerd en worden de risico’s gezamenlijk gedragen. Transparantie, onderling vertrouwen en wederkerigheid is daarbij het devies. Aan de ene kant vereist dit dat de overheid ervoor zorgt dat we bepaalde randvoorwaarden verbeteren, zoals ruimte om te testen of toegang tot financiering. Het vraagt ook om het geven van voldoende perspectief voor onze industrie die producten ontwikkelt. Daarvoor moeten we nauw contact hebben en houden met potentiële (toe)leveranciers. Aan de andere kant vraagt het ook van de industrie dat ze de samenwerking met elkaar opzoeken op onderwerpen die voor Defensie belangrijk zijn en daarmee met ons in gesprek blijven. De gebieden die genoemd zijn in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie bieden daarvoor het vertrekpunt.
Welke rol ziet u voor de overheid weggelegd om te voorkomen dat bedrijven omvallen waardoor broodnodige productiecapaciteit verdwijnt en afhankelijkheid van vreemde niet-Europese mogendheden toeneemt?
De verantwoordelijkheid voor een gezonde bedrijfsvoering is vooral een zaak van bedrijven zelf. In een groeisector als de defensie- en veiligheidsindustrie bestaan er goede kansen voor bestaande en nieuwe toetreders met een aantrekkelijk en innovatief aanbod. Met de hogere budgetten, doelgerichte investeringen en het nieuwe aanschafbeleid van Defensie – zoals aangekondigd in de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) – is de kans dat Nederlandse bedrijven in aanmerking komen voor contracten met Defensie toegenomen. Dit draagt bij aan een betere marktdynamiek binnen de defensie- en veiligheidssector van Nederland en Europa. Bovendien beschikt EZ over een aantrekkelijk aanbod van regelingen die bedrijven door uitdagende situaties kunnen helpen. Ondanks dat kan het voorkomen dat bedrijven die voor Defensie een rol van betekenis spelen door een samenloop van omstandigheden in zwaar weer komen te zitten. In een groeimarkt zit ook altijd een zelfreinigend vermogen. Niet alle bedrijven kunnen mee of zijn in staat om bedrijfsvoering aan te passen. Zeker zodra innovatie een grotere rol gaat spelen zullen er winners en verliezers zijn, zoals dat in elke groeimarkt voorkomt.
In uitzonderingssituaties kan de overheid overwegen om bedrijven of sectoren te ondersteunen. Algemene uitspraken over het wel of niet ingrijpen zijn moeilijk te doen, maar in het proces worden verschillende factoren evenwichtig bekeken. Of de overheid ingrijpt ter behoud van industriële productiecapaciteit in Nederland of niet, is sterk afhankelijk van de eventuele veiligheidsrisico’s, de mate van strategische afhankelijk van de activiteit in de toeleveranciersketen van de defensie- en veiligheidssector, de bereidheid van derden om bij te dragen aan een oplossing, de levensvatbaarheid en het innovatieve vermogen van het bedrijf in relatie tot prioritaire technologie-gebieden van Defensie. Ook wordt gekeken of een logisch Europees alternatief bestaat wanneer productie uit Nederland zou verdwijnen en of dat een acceptabel alternatief is gezien concurrentievermogen en strategische afhankelijkheid. Het Kabinet verbindt altijd voorwaarden aan dergelijke ondersteuning, afhankelijk van de specifieke casus.
Wanneer vast staat dat er met het wegvallen van de productiecapaciteit een ongewenste strategische afhankelijkheid of veiligheidsrisico ontstaat voor Nederland, en de private (financiële) sector niet bereid is om in te stappen, dan is Defensie – mits dit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving – samen met o.a. EZ bereid om oplossingsrichtingen te onderzoeken en waar noodzakelijk in te grijpen om de leveringszekerheid van partnerlanden te garanderen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het (Europeesrechtelijke) juridisch kader voor staatssteun. Dit alles in nauw overleg met het Ministerie van Financiën.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de hogere defensie-investeringen op een effectieve wijze ingezet worden om de gereedstelling van de krijgsmacht ook daadwerkelijk te verhogen?
Dit doen wij op verschillende manieren, Namelijk door invulling te geven aan onze plannen, de industrie te stimuleren, belemmeringen te verwijderen, knelpunten op te lossen en door resoluut te innoveren. Daarbij nemen we gecalculeerd risico, werken we meer met partnerschappen en gaan we groot leren met de meeste impact. Daarbij bestaat het risico dat ook dingen fout gaan, investeringen niet optimaal blijken te zijn, en behoeften later of duurder worden ingevuld. In dergelijke gevallen zullen we daarvan leren en hierover transparant zijn richting toezichthouders, maatschappij en Kamer.
Bent u voornemens om noodlijdende defensiebedrijven te steunen? Zo ja, worden hier voorwaarden aan verbonden zoals publieke inspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u alle vragen afzonderlijk en een week voor het commissiedebat Defensie-industrie van 11 juni 2025 beantwoorden?
Ja. Wegens de samenhang tussen vragen 4 en 5 en de vragen 10 en 12 zijn deze gezamenlijk beantwoord.
De uitbreiding van militaire trainingsfaciliteiten op ’t Harde (Artillerie Schietkamp) |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Gijs Tuinman (BBB), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Welke gemiddelde doorloopsnelheid hebben de huidige vergunningprocedures voor uitbreiding van Nederlandse militaire (trainings)faciliteiten? Vindt u deze snelheid passend bij de huidige opgave waar Nederland voor staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg dat de lengte en complexiteit van de huidige vergunningsprocedures de uitbreiding van Nederlandse militaire infrastructuur onnodig vertragen en daarmee de militaire weerbaarheid van Nederland ondermijnen?
Welke concrete stappen neemt u om procedures voor uitbreiding van militaire oefenterreinen te versnellen, zonder de noodzakelijke zorgvuldigheid en participatie te schaden?
Heeft u beeld bij tegen welke juridische en bestuurlijke belemmeringen er wordt opgelopen op het moment dat er intensiever moet worden getraind, andere militaire voertuigen of artillerie nodig is bij een training vanwege nieuwe samenwerking met bondgenoten of munitiegebrek? Zo ja, welke zijn de belangrijkste? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Bent u ermee bekend dat niet geoefend kan worden met een ander type wapen van bondgenoten dat dezelfde munitie afvuurt met dezelfde geluidsbelasting? Zo nee, zou dit kunnen voorkomen binnen de huidige regelgeving?
Is de huidige regelgeving toereikend om beter en effectiever te kunnen trainen met moderne wapensystemen en gezamenlijk te kunnen trainen met buitenlandse eenheden? Zo nee, op welke punten kan dit verbeterd worden?
Hoe weegt u de zorgen van omwonenden en natuurorganisaties over geluidsoverlast, stikstofuitstoot en natuurbescherming tegen de noodzaak van opschaling van trainingscapaciteit?
Welke keuzes voor de ruimtelijke regelgeving maakt u om de basisinfrastructuur voor defensie verder op orde te brengen, zowel als het gaat om ruimtebeslag, vergunningen voor gebruik en extra onderkomens bij de kazernes? Ziet u het gevaar van jarenlange procedures en heeft u die tijd?
Het samen met de Denen direct investeren in de Oekraïense defensie-industrie |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat Canada, Noorwegen en IJsland via het Deense mechanisme gezamenlijk een coalitie vormen die investeert in de Oekraïense defensie-industrie?
Canada, Noorwegen en IJsland hebben onafhankelijk van elkaar de intentie uitgesproken om het Deense mechanisme te gebruiken om de aanschaf van militaire capaciteiten voor de strijdkrachten van Oekraïne te financieren. De landen vormen geen formele coalitie.
Welke pogingen zijn er ondernomen om als Nederland deel te nemen aan het Deense mechanisme van investeren in de Oekraïense defensie-industrie en waarom heeft het kabinet er uiteindelijk voor gekozen om niet deel te nemen aan het Deense mechanisme?
Nederland is op de hoogte van het Deense model, maar kiest voor het model van directe verwerving bij de Oekraïense industrie, ten behoeve van de Oekraïense strijdkrachten. Het Nederlandse model in de context van onze nationale regels rondom verantwoording, compliance en auditing is de snelste mogelijkheid om productie bij Oekraïense bedrijven te realiseren. Dit wordt versterkt door het feit dat dit proces reeds in gang is gezet.
Bij het Nederlandse model van directe samenwerking met de Oekraïense industrie, is Nederland zelf verantwoordelijk voor het onderhandelen en overeenkomen van een contract met een Oekraïense leverancier. Bij het Deense model ligt deze verantwoordelijkheid bij de Oekraïense overheid, waarbij het contract via Denemarken gefinancierd wordt. In het Nederlandse model heeft Nederland zicht op, en is het eigenaar van, het gehele verwervingsproces. Zo borgt Nederland zo goed mogelijk welk materieel tegen welke prijs wordt ingekocht. Een bijkomend voordeel is dat de Oekraïense inkoopcapaciteit niet extra wordt belast. Ook biedt het Nederlandse model meer mogelijkheden voor synergie met de Nederlandse defensie industrie. Beide modellen kennen zowel voor- als nadelen.
Op welke manier verschilt het Deense mechanisme precies van de Nederlandse manier van investeren in de Oekraïense defensie-industrie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland inmiddels wel zelf geïnvesteerd in de Oekraïense defensie-industrie? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt, in lijn met de motie Paternotte/Boswijk (Kamerstuk 28 676, nr. 475), actief aan het investeren in de Oekraïne. Hiertoe heeft het kabinet reeds projecten aangekondigd en toegezien. De totale waarde hiervan is meer dan € 1,4 miljard, waarvan een groot deel zal worden besteed aan de Oekraïense industrie. Tevens tekende Nederland en Oekraïne recent een Letter of Intent, als opmaat naar een Memorandum of Understanding (MoU), om Nederlandse investeringen in de Oekraïense defensie industrie te versnellen. De MoU biedt ook de mogelijkheid dat de Nederlandse en Oekraïense industrie meer gaan samen werken. De versterking van beide industrieën is goed voor Oekraïne, Nederland en Europa.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan de motie Paternotte/Boswijk? (Kamerstuk 28 676, nr. 475)
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel contracten zijn tot op heden afgesloten voor directe Nederlandse investeringen in de Oekraïense defensie-industrie? Hoeveel geld is hier precies mee gemoeid?
Nederland is met meerdere Oekraïense bedrijven in onderhandeling. De verwachting is dat deze gesprekken op korte termijn in contracten zullen resulteren. Het is nog niet mogelijk om aan te geven welke bedragen hiermee gemoeid zijn. Het kabinet heeft € 1,4 miljard gealloceerd voor investeringen, waarvan een groot deel besteed zal worden in de Oekraïne.
Hoeveel contracten verwacht het kabinet nog dit jaar te sluiten met de Oekraïense defensie-industrie voor Nederlandse investeringen aldaar? Hoeveel geld is hiervoor gereserveerd?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier waarborgt de door dit kabinet gekozen investeringsstrategie in de Oekraïense defensie-industrie dat deze aansluit bij de behoeften van Oekraïne?
Nederlandse leveringen, zo ook die via de Oekraïense defensie industrie lopen, worden altijd via een internationaal behoeftestellingssysteem afgestemd op de urgente Oekraïense noden. Nederland levert op basis van de specifieke behoeften die door Oekraïne worden aangegeven. Daarvoor hebben wij met grote regelmaat contact met het Oekraïense Ministerie van Defensie. Defensie zorgt ervoor dat de geleverde steun aansluit bij de prioriteiten en vereisten die Oekraïne zelf heeft vastgesteld, zodat onze bijdrage optimaal aansluit bij hun huidige situatie en behoeften.
Hoeveel financieringsbehoefte is er op dit moment nog bij de Oekraïense defensie-industrie?
De financieringsbehoefte van Oekraïne fluctueert en is niet eenduidig vast te stellen. Dit is mede afhankelijk van steunpakketten van andere bondgenoten en de situatie aan het front. Oekraïne heeft de wens uitgesproken dat de bondgenoten zoveel mogelijk materieel inkopen bij de Oekraïense defensie-industrie.
Nederland blijft in overleg met bondgenoten over hoe de gehanteerde modaliteiten uitwerken en wat we wederzijds kunnen leren. Uiteindelijk telt vooral dat Oekraïne zo snel mogelijk beschikt over de benodigde capaciteiten.
Hoeveel contracten heeft Denemarken reeds gesloten met de Oekraïense defensie-industrie en hoeveel geld was daarmee gemoeid?
Nederland doet geen uitspraken over afgesloten contracten door andere bondgenoten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat over de NAVO ministeriële op 26 maart aanstaande?
Dit is helaas niet gelukt. Wegens de snelle ontwikkelingen binnen dit dossier was meer afstemming nodig, hetgeen heeft geleid tot vertraging in het proces.
Het leveren van gebruikte visnetten aan Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het goede werk van vrijwilligersorganisaties zoals Stichting De Leeuw Kyiv en Stichting Heaven’s Shield die al vanaf de eerste dagen van de grootschalige agressieoorlog van Rusland tegen Oekraïne volledig gericht zijn op het verlenen van humanitaire hulp aan Oekraïne?1, 2
Ja, wij zijn bekend met het werk van deze vrijwilligers organisaties.
Ziet u de meerwaarde van het leveren van afgedankte visnetten aan Oekraïne, omdat hiermee een effectieve bescherming tegen de aanval van Russische kamikazedrones opgebouwd kan worden?3
Defensie onderkent het belang van een goede camouflage en bescherming tegen droneaanvallen en heeft daarom reeds significante aantallen militaire camouflagenetten geleverd aan Oekraïne. Het klopt dat visnetten eveneens bescherming tegen droneaanvallen kunnen bieden.
Op welke wijze ondersteunt u initiatieven als die van Stichting De Leeuw Kyiv en Stichting Heaven’s Shield?
Het Ministerie van Defensie speelt geen rol in het verzamelen en distribueren van civiele goederen via civiele initiatieven. Desalniettemin dragen wij deze initiatieven een warm hart toe. Particuliere initiatieven getuigen van een grote mate van betrokkenheid bij de Oekraïense verdediging tegen de Russische agressie. Daar deze initiatieven van civiele aard zijn, is het niet mogelijk om een directe financiële bijdrage te leveren vanuit budgetten geoormerkt voor militaire steun, zeker als het niet om defensie-gerelateerde goederen gaat.
In de prioritering van militaire steunverlening richt het Ministerie van Defensie zich altijd op de specifieke behoeften zoals gedefinieerd door de Oekraïense krijgsmacht, in afstemming met de internationale gemeenschap. Nederland focust zich op de capaciteiten waarbij Nederland een rol kan vervullen waartoe andere actoren in mindere mate in staat zijn. Het Ministerie van Defensie staat evenwel open voor het onderzoeken op welke manier wel een bijdrage gefaciliteerd kan worden, bijvoorbeeld voor het transport van gebruikte visnetten, mits voor die goederen een behoefte is aangegeven door het Oekraïense Ministerie van Defensie.
Wat betreft het inzamelen van visnetten, legt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor vistuig5 de (financiële) verantwoordelijkheid voor het gescheiden inzamelen van afgedankt kunststofhoudend vistuig, inclusief de verwerking van dat gescheiden ingezameld afval, bij de producent of importeur. Deze producent of importeur bepaalt zelf de bestemming van het afval dat door of namens deze is ingezameld.
Bent u bereid (financiële) ondersteuning te bieden om zo spoedig mogelijk het doel van het verzamelen en distribueren van zo veel mogelijk afgedankte visnetten over de hele frontlinie te behalen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er belemmerende regels voor de export van gebruikte visnetten aan Oekraïne, omdat deze bijvoorbeeld gezien worden als afval en daarom onder regels voor Afvaltransport over de grens komen te vallen?
Om onnodige negatieve effecten op gezondheid en milieu te voorkomen mag de export van afval – in dit geval afgedankt kunststofhoudend vistuig – uitsluitend worden toegestaan als het voorkomen van deze negatieve effecten voldoende is geborgd. Deze borging is voor de export van afval wettelijk vastgelegd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA6. De EVOA vereist voor de export van afgedankte visnetten naar Oekraïne een kennisgeving die vooraf, dus voordat het transport mag vertrekken, door alle betrokken bevoegde gezagen dient te worden geaccepteerd.
Kunt u bijvoorbeeld garanderen dat er geen enkele regel op basis van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van producenten van kunststofhoudend vistuig is die het inzamelen, exporteren en distribueren van gebruikt vistuig aan Oekraïne op welke manier dan ook belemmert?
Het instellen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor vistuig volgt uit de Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu7. De UPV Vistuig legt verplichtingen op aan producenten en importeurs van kunststofhoudend vistuig dat binnen de Europese Unie in de handel wordt gebracht. Deze Richtlijn, of de UPV zelf, leggen geen verplichtingen of beperkingen op ten aanzien van export uit de Unie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, liggen de regels voor de export van afval vast in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA.
Als er wel regels zijn die hier belemmerend werken, bent u dan bereid de betreffende besluiten zodanig aan te passen dat het inzamelen, exporteren en distribueren van gebruikte visnetten aan Oekraïne zonder drempels kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De in de antwoorden op vragen 5 en 6 aangehaalde EU-regelgeving is door Nederland niet eenzijdig aan te passen. Deze regels voor afvaltransport zoals neergelegd in de EVOA hebben als doel negatieve effecten op milieu en gezondheid te beperken door te voorkomen dat afval ongecontroleerd wordt verscheept of geëxporteerd en elders voor milieuproblemen zorgt door bijvoorbeeld de afwezigheid van passende vormen van verwerking van het afval.
Afgedankte visnetten vallen niet langer onder de EVOA wanneer deze eerst de einde-afvalstatus bereiken. De einde-afvalstatus houdt in dat een materiaal niet langer een afvalstof is. Voor het bereiken van de einde-afvalstatus moeten de visnetten een handeling van nuttige toepassing ondergaan en moeten ze voldoen aan de einde-afvalvoorwaarden uit artikel 1.1, lid 6 Wet milieubeheer. Ook artikel 1.1, lid 6 Wet milieubeheer is de invulling van een verplichting die voortkomt uit EU-regelgeving, in dit geval artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen8. Het is aan de verwerker en houder van het materiaal en in het geval van een controle aan de bevoegde autoriteit, om te beoordelen en, bij een controle door een bevoegde autoriteit, aan de verwerker en houder om aan te tonen, of het materiaal de einde-afvalstatus heeft. In het geval van een einde-afvalstatus kunnen de netten als (gebruikt) product naar landen buiten de EU worden geëxporteerd.
De NAVO-doelstellingen, de Resilience Objectives |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Zijn er wellicht ook ministeries die in het geheel niet, dus op geen enkele wijze, betrokken of aangehaakt zijn bij het bereiken van de (geheime en voor de regering politiek bindende) «Resilience Objectives» van de NAVO? Zo ja, welke ministeries zijn dit?
Het artikel 'Negen Nederlandse universiteiten doen gezamenlijk onderzoek met defensie-industrie van Israël' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse universiteiten doen gezamenlijk onderzoek met defensie-industrie van Israël» en de daarin gestelde bevindingen?1
Onderstreept u de feitelijke bevindingen uit het artikel? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de bevinding dat via Horizon Europe subsidiegeld ten goede is gekomen aan onderzoek met de Israëlische defensie-industrie, ondanks het eerdere besluit van de Europese Commissie om geen subsidie te verstrekken voor onderzoek met een militair doel?
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de TU Delft en TU Eindhoven respectievelijk deelnemen aan zeven en acht dual-use onderzoeksprojecten in samenwerking met de defensie-industrie van Israël? Veroordeelt u dit?
Welke acties bent u bereid te ondernemen aan de hand van de bevindingen uit bovenstaand artikel?
Kunt u met volledige zekerheid uitsluiten dat technologieën die momenteel in samenwerking met Nederlandse universiteiten worden ontwikkeld worden ingezet door Israël tegen onschuldige burgers in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, hoe? Zo nee, welke gevolgen verbindt u aan die conclusie?
Bent u bereid de samenwerking tussen Nederlandse universiteiten en de Israëlische defensie-industrie te stoppen vanwege het risico op het bijdragen aan genocidaal geweld? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om richting de Europese Commissie te pleiten voor een stop op subsidies voor Israël uit het Horizon Europe programma? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat er beter gecontroleerd zou moeten worden of een onderzoeksproject voor militaire doeleinden kan worden ingezet? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
NAVO-doelstellingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord dat u gegeven hebt naar aanleiding van een eerder gestelde schriftelijke vragen1 of u aan NAVO-verplichtingen gebonden bent en zo ja of u deze verplichtingen naar de Kamer kan sturen?
Herinnert u zich dat u in antwoord op deze vraag schreef «Waar er richtlijnen zijn voor de bondgenoten voor het tegengaan van klimaatverandering, zijn deze niet verplicht» en in antwoord op deze vraag bovendien geen enkele verplichting naar de Kamer heeft gestuurd?
Kan uit dit antwoord logischerwijs geconcludeerd worden dat u dus niet aan «NAVO-doelstellingen» gebonden bent? Zo nee, waarom niet? Hoe had de Tweede Kamer uw antwoord dan redelijkerwijs moeten interpreteren?
Bent u bekend met het antwoord, gegeven op vraag 232 waarin de Minister van VWS wordt gevraagd welke bewindslieden, behalve de Minister van VWS, «nog meer gebonden [zijn] aan de NAVO-doelstellingen3» en waarbij het kabinet zeven ministeries noemt waaronder uw ministerie, het Ministerie voor «Klimaat en Groene Groei»?
Kunnen we uit dit antwoord van het kabinet logischerwijs concluderen dat u blijkbaar dus toch wél aan NAVO-doelstellingen gebonden bent? Zo nee, waarom niet? Waarom vermeldt de Minister van VWS in haar antwoord uw ministerie dan expliciet?
Indien u wél aan de NAVO-doelstellingen gebonden bent, kan u de Kamer deze NAVO-doelstellingen, zoals eerder al gevraagd, doen toekomen en zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het bericht «Tweelingbroer Staatssecretaris gaat bij dronebedrijf werken, terwijl leger miljoenen investeert»?1
Klopt het dat de tweelingbroer van een zittende Staatssecretaris van Defensie een functie heeft aanvaard bij een bedrijf dat actief is op een terrein waarop Defensie momenteel fors investeert?
Hoe kan het dat de Minister van Defensie, die politiek verantwoordelijk is, niet op de hoogte was van de nieuwe baan van de broer van de Staatssecretaris van Defensie?
Vindt u, in het licht van de opmerkingen vanuit de legerleiding over het heersende ongemak en de mogelijke kwetsbaarheid, de huidige regels rondom integriteit en aanbestedingen binnen Defensie en de Rijksoverheid strikt genoeg om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe wordt in deze kwestie nu concreet voorkomen dat bij de aankoop van nieuw materieel andere belangen dan louter inhoudelijke en zorgvuldige professionele afwegingen een rol spelen? Hoe kan daarop worden gecontroleerd?
Hoe kan voorkomen worden dat in een casus zoals deze staatsgeheimen van het Ministerie van Defensie uitlekken naar particuliere bedrijven?
Wat vindt u van de kritiek van integriteitsexperts die spreken van een duidelijke «schijn van belangenverstrengeling» en die stellen dat Nederland achterloopt op het terrein van transparantie rond potentiële belangenverstrengeling?
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zowel belangenverstrengeling als de schijn daarvan in dit soort gevallen te voorkomen of te corrigeren? Bent u van plan deze maatregelen te betrekken bij de evaluatie van het integriteitskader bewindspersonen?
Welke regels zijn er van toepassing voor familieleden van bewindspersonen? Hoe wordt eventuele bevoordeling of een andere vorm van verstrengeling van belangen voorkomen in een zaak zoals deze, waar nauwe familiebanden een rol spelen?
Deelt u de opvatting dat het bij integriteit en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling niet alleen gaat om het naleven van regels, maar vooral ook om het hanteren van normen, zelfs als bepaalde gedragingen formeel niet verboden zijn? Zo ja, hoe oordeelt u daar dan over in deze kwestie? Hoe zorgt u ervoor dat dit normbesef ook binnen het kabinet en bij bewindspersonen heerst?
Het bericht 'From pipe dream to NATO pitch: Meloni tries to rescue long-awaited bridge to Sicily' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat civiele infrastructuur in sommige gevallen een rol kan spelen bij militaire mobiliteit, maar dat dit niet mag leiden tot een te ruime of opportunistische interpretatie van het begrip «defensiegerelateerd project» binnen de EU-subsidieprogramma’s?1
Bent u op de hoogte van berichten dat de Italiaanse regering Europese Unie (EU)-defensiesubsidies wil inzetten voor de bouw van de brug naar Sicilië, en acht u dit project een legitieme aanwending van middelen die bedoeld zijn voor versterking van de Europese defensiecapaciteit?
Acht u het risico reëel dat het aanmerken van grootschalige nationale infrastructuurprojecten als «defensie-gerelateerd» de deur opent voor willekeur en misbruik van EU-defensiesubsidies en daarmee Europees belastinggeld?
Kunt u toelichten op basis van welke criteria een civiel infrastructuurproject momenteel als defensiegerelateerd wordt goedgekeurd binnen de EU, en of u deze criteria voldoende scherp geformuleerd acht?
Bent u bereid binnen de Raad of andere gremia expliciet op te roepen tot een nauwere afbakening van het begrip «defensiegerelateerd project», om misbruik of uitholling van het defensiebudget te voorkomen?
Hoe beoordeelt u de mate van militaire relevantie van de brug naar Sicilië in het licht van Europese militaire mobiliteitsdoelstellingen, en is hier sprake van een directe bijdrage aan de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-inzetbaarheid?
Deelt u de zorg dat het inzetten van EU-defensiemiddelen voor civiele prestigeprojecten, zonder duidelijke militaire noodzaak, afbreuk doet aan het draagvlak voor verdere defensiesamenwerking binnen de EU?
Welke risico’s ziet u voor de geloofwaardigheid van het Europese defensiebeleid als infrastructuurprojecten te makkelijk financiering krijgen onder de noemer van het defensiebudget?
Is de Europese Commissie verplicht om bij twijfel of betwisting van de militaire relevantie van projecten onafhankelijke toetsing toe te passen? Zo ja, hoe wordt dit proces georganiseerd, en welke rol heeft Nederland hierin?
Acht u het verdedigbaar dat Nederland als nettobetaler via de EU-begroting meebetaalt aan infrastructuurprojecten met discutabele militaire waarde, terwijl tegelijkertijd tekorten bestaan op het gebied van daadwerkelijke defensiecapaciteit, zoals munitie, luchtverdediging en interoperabiliteit?
Bent u het ermee eens dat elke euro aan EU-defensiesubsidie ten dienste moet staan van concrete versterking van de Europese militaire paraatheid?
Bent u bereid zich in te zetten voor een herziening van de regels omtrent de besteding van EU-defensiesubsidies, zodat alleen projecten met aantoonbare militaire waarde hiervoor in aanmerking komen?
Het artikel 'Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan' |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom, blijkens het artikel, grote defensiebedrijven wel meerjarige contracten krijgen, maar mkb-bedrijven niet? Ligt hier voorkeursbeleid aan ten grondslag?
Defensie werkt samen met EZ hard aan de opschaling van de defensie-industrie, en investeert daarom doelgericht, bijvoorbeeld in de 5 NLD gebieden. Dit doen we conform de uitgewerkte strategie die wij op 4 april 2025 met uw Kamer deelden2. In algemene zin geldt ook dat de sector fors aantrekt, mede door de sterk toegenomen investeringen die wij doen in de krijgsmacht. De noodzakelijke private financiering – van bijvoorbeeld banken en fondsen – veert tevens op na actieve communicatie vanuit Defensie.
Bij deze opschaling is geen sprake van een voorkeursbeleid. Defensie koopt eindproducten of -diensten en maakt geen onderscheid naar bedrijfsgrootte. Een verklaring schuilt in de manier waarop Defensie producten doorgaans verwerft. Ruwweg bestaan de verworven eindproducten uit twee categorieën. 1) minder complexe artikelen, die in grote hoeveelheden benodigd zijn 2) complexe (wapen)systemen.
Voor de eerste categorie worden vaak meerjarige raamcontracten gesloten, die in beginsel worden aanbesteed. Grote bedrijven komen in een dergelijke aanbesteding relatief vaak als beste uit de aanbesteding, bijvoorbeeld doordat een betere leveringszekerheid en service kunnen garanderen dan kleinere ondernemingen.
Voor de tweede categorie geldt dat grote bedrijven relatief vaak beschikken over de benodigde kennis en ervaring voor de ontwikkeling en productie van dergelijke complexe (wapen)systemen. Defensie komt daarom vaker uit bij de grotere defensie-industrieën die als hoofdaannemer optreden, die mkb-bedrijven in hun toeleveringsketen hebben. Zo profiteren mkb-bedrijven ook mee in toename in het aantal opdrachten. Defensie zet meer in op strategische autonomie en weegt bij de aanschaf van defensie materieel mee waar iets wordt geproduceerd, waarbij een Nederlandse of Europese toeleveringsketen de prioriteit heeft. Daarnaast maken Defensie en EZ zich via Industriële Participatie hard voor de betrokkenheid van Nederlandse Defensiebedrijven en kennisinstituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van Defensiematerieel, waarbij in het bijzonder aandacht is voor aansluiting van het MKB.
Mkb-bedrijven zijn doorgaans wendbaarder en sterker in innovaties, maar vragen een ander type zekerheden dan grote bedrijven. Daarom stimuleert Defensie de samenwerking met innovatieve mkb-ers en scale-ups. Dit doen wij op twee manieren. Ten eerste door de vorming van ecosystemen rond prioritaire technologiegebieden te stimuleren. Hier binnen kunnen grote en kleinere bedrijven gezamenlijk werken aan sterke proposities voor Defensie en voor toepassing op de civiele markt; de zogenaamde «dual-use» producten of diensten. Ten tweede zet Defensie in op vernieuwende manieren van aanbesteden die het voor een bredere groep bedrijven aantrekkelijker maakt om met Defensie meerjarig samen te gaan werken. Met wie bedrijven dat binnen het ecosysteem gaan doen, blijft echter de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Uiteindelijk kan het toetreden van nieuwe partijen, zoals MKB-bedrijven, de defensie-industrie juist versterken en meer competitief maken, bijvoorbeeld op het gebied van snellere levering en lagere prijzen.
Onderschrijft u het categoriseren van leveranciers in zogenaamde «tiers»? Zo ja, waarom en welk afwegingskader ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe gaat u hiermee om?
De indeling van bedrijven in «tiers» is een algemene bedrijfseconomische groepering. In het kort zegt het iets over de plek van bedrijven in de toeleveringsketens, waarbij «tier 1»-bedrijven de Original Equipment Manufacturer (OEM) of systeemintegrator van een (sub-)systeem zijn en «tier 2»-bedrijven hun toeleveranciers zijn. Uit onderzoek van Berenschot (2024) blijkt dat we in Nederland relatief weinig «tier 1»-bedrijven hebben en relatief veel «tier 2»-bedrijven.3
De indeling in tiers vloeit voort uit de productiestrategie en sourcingstrategie van de fabrikant. Zoals bij vraag 2 al aangegeven is het niet aan Defensie om de leverancier voor te schrijven hoe die zijn supply chain moet inrichten. Wel onderkent de rijksoverheid dat het voor toeleveranciers lastig kan zijn om toegang te krijgen tot de toeleveringsketens van grote defensiebedrijven. We proberen die toegang op verschillende manieren te verbeteren. Vandaar dat we tier-1 bedrijven aanspreken op hun ketenverantwoordelijkheid, met als doel dat ze zelf goede afspraken maken met hun leveranciers over tijdige levering en kwaliteitseisen, zonder hierbij de eigen bedrijfsrisico’s en verantwoordelijkheden grotendeels op hen af te wentelen. Zo werkt het Ministerie van Economische Zaken nauw samen met Defensie om via het Industrieel Participatiebeleid Nederlandse bedrijven een positie te geven in de toeleveringsketens van internationale defensiebedrijven. Er zijn ook financieringsinstrumenten, zoals het SecFund, die specifiek gericht zijn op het (voor-)financieren van mkb voor het ontwikkelen van «dual-use» toepassingen.
Deelt u de zorgen dat mkb-defensiebedrijven door het stringente aanbetalingsbeleid gedwongen worden om dure externe geldschieters te vinden en dat dit de kosten van defensiematerieel onnodig omhoogstuwt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening delen wij slechts gedeeltelijk. Per contract vindt onderhandeling plaats over het betaal- en leverschema, waarbij de leveringsbehoefte van Defensie wordt afgewogen tegen de liquiditeitsbehoefte van de leverancier om deze planning te kunnen realiseren. Afhankelijk daarvan wordt de hoogte van een aanbetaling en de vervolgbetalingen vastgesteld. Er is daarbij op voorhand geen beperking in de hoogte van een aanbetaling. Wel loopt Defensie een risico bij zo’n voorschotbetaling, vandaar dat financiële regelgeving stelt dat boven 0,5 miljoen euro een bankgarantie verplicht is.
Zo’n bankgarantie wordt door bedrijven vaak als beperkend ervaren. Daarom onderzoekt Defensie in overleg met het Ministerie van Financiën hoe alternatieven op de voorgeschreven bankgarantie-eis bij voorschotbetalingen kunnen worden toegepast en hoe het proces en de voorwaarden daarvoor kunnen worden versneld en geformaliseerd. Deze inzet heeft er al toe geleid dat de afgelopen tijd voor verschillende casussen een alternatief op de bankgarantie-eis bij voorfinanciering is toegekend, waarmee knelpunten in deze specifieke casussen werden weggenomen. Defensie houdt geen gegevens bij over het aanbetalingsbeleid van andere Europese landen. Zoals beschreven kiest Defensie voor een maatwerkbenadering, waarbij in de onderhandelingsfase een afweging mogelijk is voor aanbetaling.
Verder blijkt uit onderzoek wel dat zelfs met het voorfinancieren van de hoofdaannemer, er alsnog knelpunten in de toeleveringsketens van deze aannemer kunnen ontstaan. Dat komt doordat de hoofdaannemer in dergelijke gevallen pas tot betaling aan de toeleveranciers overgaat wanneer een «milestone» is behaald en de daaraan gekoppelde betaling bij de hoofdaannemer binnen is gekomen. In de praktijk kan dat tot de situatie leiden dat juist de kleinere toeleveranciers langer moeten wachten op financiering. Een oplossing hiervoor is niet eenvoudig, maar Defensie benadrukt bij de grote bedrijven dat ook zij hier een verantwoordelijkheid in hebben om binnen hun eigen toeleveringsketen dergelijke drempels bij toeleveranciers weg te nemen.
Waarom is de aanbetaling vastgesteld op 10 procent en hoe verhoudt dit zich tot andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Is geïnventariseerd wat de impact is van het huidige aanbestedingsbeleid en wat de impact zou zijn van een eventuele verhoging van het aanbestedingspercentage op de productiecapaciteit in Nederland?
Uw Kamer is onlangs met een verzamelbrief4 door de Minister van Economische Zaken geïnformeerd over diverse onderzoeken, waaronder kansen voor het mkb en kansen voor de Nederlandse industrie. Tenderned publiceert ook regelmatig over deze onderwerpen, gebaseerd op de beschikbare aanbestedingsdata. De verzamelbrief vermeldt dat het stellen van kwalitatieve eisen binnen een aanbesteding een geschikt middel is om de Nederlandse industrie beter te positioneren. Dat is wat Defensie al doet door tijdige beschikbaarheid en herkomst van producten -bij voorkeur Nederlands of Europees- mee te wegen in de gunning. Het meest recente rapport Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde technologische industriële basis5 laat groeiverwachtingen in de sector zien, over de diverse domeinen en de diverse «tiers» heen.
Vindt er overleg tussen de overheid en de defensie-veiligheidssector plaats over mogelijke wijzigingen in het beleid om knelpunten weg te nemen? Zo ja, wat is hier tot nu toe uitgekomen en neemt het Ministerie van Financiën deel aan deze overleggen? Zo nee, op welke manieren wordt de sector dan wel betrokken bij het opstellen en evalueren van beleid?
Ja dat overleg vindt plaats. Gezien de rol van de overheid, nemen het Ministerie van Economische Zaken en Defensie het voortouw aan de financieringstafel van het nieuwe publiek-privaat platform Defport. Aan deze tafel nemen verschillende publieke en private financiers en brancheverenigingen zoals VNO-NCW en NVB deel. Eind maart 2025 is de financieringstafel van start gegaan, en werkt nu gezamenlijk aan identificatie en mitigatie van knelpunten van financiering. Deze tafel moet resulteren in concrete oplossingsvoorstellen voor de gesignaleerde knelpunten; zowel aan overheids- als aan private zijde. Het Ministerie van Financiën heeft besloten in deze fase nog niet aan te sluiten, maar zal door Defensie en EZ worden geconsulteerd nadat de financieringstafel met oplossingen voor financieringsknelpunten naar voren komt.
Deelt u de analyse dat geld an sich niet de primaire belemmering is voor onze gereedstelling, maar de wijze waarop het geld wordt ingezet wel? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, kunt u dat motiveren?
Defensie beseft zich dat de wijze waarop het geld wordt ingezet bepalend is voor de effectiviteit van de krijgsmacht. Daarom kiezen we per dossier voor de meest effectieve oplossing, zowel bij de wijze van aanbesteding, de selectie van de uitvoerende partij als de financiële afspraken die met deze partij worden gemaakt.
In de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie schrijft u dat de defensie-industrie geen gewone markt is. Heeft dit volgens u consequenties voor hoe de overheid zich tot de defensiesector zou moeten verhouden? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Ja, de overheid heeft samen met de private sector een duidelijke rol voor de opschaling van de defensie-industrie. De huidige situatie maakt het nodig om op een andere manier met elkaar als overheid en industrie samen te werken. Met een andere mindset aan beide kanten, gericht op het gezamenlijk versnellen van het innovatie- en productievermogen, in plaats van een louter formele opdrachtgever-leverancierrelatie. Daarom zet defensie samen met kennisinstellingen en de industrie partnerschappen op, bijvoorbeeld via het publiek-private platform Defport. In deze partnerschappen wordt samen gewerkt, samen geïnvesteerd, geïnnoveerd en worden de risico’s gezamenlijk gedragen. Transparantie, onderling vertrouwen en wederkerigheid is daarbij het devies. Aan de ene kant vereist dit dat de overheid ervoor zorgt dat we bepaalde randvoorwaarden verbeteren, zoals ruimte om te testen of toegang tot financiering. Het vraagt ook om het geven van voldoende perspectief voor onze industrie die producten ontwikkelt. Daarvoor moeten we nauw contact hebben en houden met potentiële (toe)leveranciers. Aan de andere kant vraagt het ook van de industrie dat ze de samenwerking met elkaar opzoeken op onderwerpen die voor Defensie belangrijk zijn en daarmee met ons in gesprek blijven. De gebieden die genoemd zijn in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie bieden daarvoor het vertrekpunt.
Welke rol ziet u voor de overheid weggelegd om te voorkomen dat bedrijven omvallen waardoor broodnodige productiecapaciteit verdwijnt en afhankelijkheid van vreemde niet-Europese mogendheden toeneemt?
De verantwoordelijkheid voor een gezonde bedrijfsvoering is vooral een zaak van bedrijven zelf. In een groeisector als de defensie- en veiligheidsindustrie bestaan er goede kansen voor bestaande en nieuwe toetreders met een aantrekkelijk en innovatief aanbod. Met de hogere budgetten, doelgerichte investeringen en het nieuwe aanschafbeleid van Defensie – zoals aangekondigd in de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) – is de kans dat Nederlandse bedrijven in aanmerking komen voor contracten met Defensie toegenomen. Dit draagt bij aan een betere marktdynamiek binnen de defensie- en veiligheidssector van Nederland en Europa. Bovendien beschikt EZ over een aantrekkelijk aanbod van regelingen die bedrijven door uitdagende situaties kunnen helpen. Ondanks dat kan het voorkomen dat bedrijven die voor Defensie een rol van betekenis spelen door een samenloop van omstandigheden in zwaar weer komen te zitten. In een groeimarkt zit ook altijd een zelfreinigend vermogen. Niet alle bedrijven kunnen mee of zijn in staat om bedrijfsvoering aan te passen. Zeker zodra innovatie een grotere rol gaat spelen zullen er winners en verliezers zijn, zoals dat in elke groeimarkt voorkomt.
In uitzonderingssituaties kan de overheid overwegen om bedrijven of sectoren te ondersteunen. Algemene uitspraken over het wel of niet ingrijpen zijn moeilijk te doen, maar in het proces worden verschillende factoren evenwichtig bekeken. Of de overheid ingrijpt ter behoud van industriële productiecapaciteit in Nederland of niet, is sterk afhankelijk van de eventuele veiligheidsrisico’s, de mate van strategische afhankelijk van de activiteit in de toeleveranciersketen van de defensie- en veiligheidssector, de bereidheid van derden om bij te dragen aan een oplossing, de levensvatbaarheid en het innovatieve vermogen van het bedrijf in relatie tot prioritaire technologie-gebieden van Defensie. Ook wordt gekeken of een logisch Europees alternatief bestaat wanneer productie uit Nederland zou verdwijnen en of dat een acceptabel alternatief is gezien concurrentievermogen en strategische afhankelijkheid. Het Kabinet verbindt altijd voorwaarden aan dergelijke ondersteuning, afhankelijk van de specifieke casus.
Wanneer vast staat dat er met het wegvallen van de productiecapaciteit een ongewenste strategische afhankelijkheid of veiligheidsrisico ontstaat voor Nederland, en de private (financiële) sector niet bereid is om in te stappen, dan is Defensie – mits dit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving – samen met o.a. EZ bereid om oplossingsrichtingen te onderzoeken en waar noodzakelijk in te grijpen om de leveringszekerheid van partnerlanden te garanderen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het (Europeesrechtelijke) juridisch kader voor staatssteun. Dit alles in nauw overleg met het Ministerie van Financiën.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de hogere defensie-investeringen op een effectieve wijze ingezet worden om de gereedstelling van de krijgsmacht ook daadwerkelijk te verhogen?
Dit doen wij op verschillende manieren, Namelijk door invulling te geven aan onze plannen, de industrie te stimuleren, belemmeringen te verwijderen, knelpunten op te lossen en door resoluut te innoveren. Daarbij nemen we gecalculeerd risico, werken we meer met partnerschappen en gaan we groot leren met de meeste impact. Daarbij bestaat het risico dat ook dingen fout gaan, investeringen niet optimaal blijken te zijn, en behoeften later of duurder worden ingevuld. In dergelijke gevallen zullen we daarvan leren en hierover transparant zijn richting toezichthouders, maatschappij en Kamer.
Bent u voornemens om noodlijdende defensiebedrijven te steunen? Zo ja, worden hier voorwaarden aan verbonden zoals publieke inspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u alle vragen afzonderlijk en een week voor het commissiedebat Defensie-industrie van 11 juni 2025 beantwoorden?
Ja. Wegens de samenhang tussen vragen 4 en 5 en de vragen 10 en 12 zijn deze gezamenlijk beantwoord.
De mogelijke uitbreiding van het oefengebied van defensie op de Weerterheide |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de mensen die wonen op de Weerterheide? Wat is uw reactie op de petitie?1
Ja, ik ben me bewust van de zorgen van de mensen die wonen in de omgeving van de Weerterheide en ik begrijp deze zorgen. De petitie is uitsluitend aangeboden aan de Kamercommissie en niet aan het Ministerie van Defensie. Ik was graag in gesprek gegaan met de indieners om persoonlijk hun zorgen te horen en te bespreken.
Erkent u dat (mogelijke) onteigening van huis en bedrijf enorm ingrijpend is in de levens van mensen? Wilt u dit toelichten?
Ja, dat erken ik. Onteigening is heel ingrijpend voor bewoners, en daarom ga ik hier niet lichtzinnig mee om. Bij het aanwijzen van nieuwe locaties probeert Defensie de impact op woningen, eigenaren en bedrijven zoveel mogelijk te beperken. Defensie probeert ook zoveel als mogelijk onteigening te voorkomen. En mocht dit desondanks niet te voorkomen zijn, dan gebeurt dit zeer zorgvuldig en in nauw overleg met de eigenaren.
De reden dat Defensie onteigening niet kan uitsluiten komt doordat de veiligheidssituatie in de wereld steeds verder verslechtert. De krijgsmacht moet daarom worden versterkt, in het bijzonder op hoofdtaak 1 (de verdediging van ons grondgebied en dat van onze bondgenoten), zodat we in staat zijn om te verdedigen wat ons dierbaar is. Dit vraagt om extra ruimte, zowel fysieke, milieu als geluidsruimte. In het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) is de extra ruimtevraag van Defensie in beeld gebracht en Defensie zoekt zorgvuldig naar goede locaties en ruimte voor defensieactiviteiten, in samenhang met andere urgente ruimtebehoeften.
Op welke manier hebt u contact gezocht met de mensen die in het mogelijke uitbreidingsgebied bij de Weerterheide wonen? Indien u dat niet hebt gedaan, waarom niet, aangezien bekend is dat er grote onrust bij deze mensen is ontstaan? Indien u dit niet hebt gedaan, bent u bereid om alsnog in gesprek te gaan met deze bewoners?
Vorig jaar zomer zijn voor alle inwoners en betrokkenen provincie-brede bijeenkomsten georganiseerd over de voornemens van Defensie in het kader van het NPRD. Mede n.a.v. die bijeenkomsten, en de wens van de deelnemers om zo snel en direct als mogelijk te worden geïnformeerd heeft Defensie besloten om perceeleigenaren rechtstreeks per brief te informeren. Dit gold ook voor eigenaren in de zoekgebieden voor uitbreiding in Weerterheide. Op 23 september 2024 en 23 januari 2025 heeft Defensie extra informatiebijeenkomsten georganiseerd in respectievelijk Budel en Weert. De inwoners in de zoekgebieden zijn daarbij per brief uitgenodigd. Op deze manier heeft Defensie geprobeerd alle betrokken bewoners zo goed als mogelijk bij het proces te betrekken en te informeren.
Hoe zijn de belangen van de bewoners meegenomen in de selectie van dit gebied bij de Weerterheide als mogelijke uitbreidingslocatie van Defensie? Wilt u toelichten, specifiek op welke momenten, welke onderdelen en op welke manier dit is gebeurd en gaat gebeuren?
In het NPRD worden alle behoeftes van Defensie grondig onderzocht en afgewogen en worden betrokkenen hierover actief geïnformeerd. Dit gebeurt door middel van informatiebijeenkomsten, webinars en rechtstreeks met brieven. In het uitgevoerde planMER wordt onder meer onderzocht welke effecten de voorgenomen plannen van Defensie hebben op de omgeving en degenen die hier wonen.
Mogen wij de achterliggende stukken ontvangen waarin de belangen van deze bewoners zijn afgewogen en/of op welke manier de belangen van bewoners zijn gewogen bij de selectie van deze mogelijke uitbreidingslocatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze stukken (ontwerpbeleidsvisie, planMER en achterliggende onderzoeken) ontvangt u zodra het kabinet een beslissing heeft genomen over het ontwerpNPRD. In het kader van zorgvuldigheid en transparantie kan ik deze documenten niet eerder delen. Het kabinet verwacht eind mei 2025 een besluit te nemen.
Op welke manier en op welke momenten hebben bewoners op de mogelijke uitbreidingslocatie bij de Weerterheide zeggenschap over hun huis, hun gemeenschap en of er wel of niet gedwongen zal worden onteigend?
Wanneer het kabinet eind mei 2025 een besluit heeft genomen over het ontwerpNPRD, kunnen de bewoners via zienswijzen reageren op de plannen. Ik verwacht aan het eind van het jaar een definitief kabinetsbesluit op het programma NPRD. Daarna wordt een start gemaakt met de uitvoering, bijvoorbeeld door middel van een projectbesluit. Gedurende de projectprocedure zullen geraakte bewoners wederom inspraakmogelijkheden krijgen. Parallel hieraan zal Defensie proberen een overeenkomst te sluiten met bewoners. Alleen wanneer het niet lukt om een overeenkomst te sluiten met bewoners zal Defensie over moeten gaan tot onteigening. In dat geval zal Defensie de onteigeningsprocedure starten. In deze procedure zal Defensie motiveren waarom onteigening noodzakelijk is en zal de bewoner schadeloos worden gesteld.
Zijn er andere locaties in Europa die kunnen dienen als oefenterrein? Wanneer en op welke manier zijn deze locaties als oefenterrein afgewogen? Mogen we het onderliggende onderzoek op basis waarvan deze afweging wordt gemaakt ontvangen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Nota van Antwoord (NvA) als reactie op de zienswijzen op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De ruimtebehoefte voor Defensie, zoals beschreven in het NPRD, is gebaseerd op de huidige situatie waarin al veel activiteiten in het buitenland plaatsvinden (opleiden, oefenen en trainen) en waarin ook andere NAVO-bondgenoten het gebruik van hun bestaande terreinen en luchtruim intensiveren. De versterking van de krijgsmacht vraagt daarom om meer ruimte in Nederland. De ruimteclaim in het NPRD vertegenwoordigt de minimale ruimte die Defensie nodig heeft in Nederland om haar taken te kunnen uitvoeren.
Bent u bereid om, indien gezocht wordt naar uitbreidingslocaties voor Defensie, daarbij als uitgangspunt te hanteren dat er geen uitbreiding zal plaatsvinden op locaties waar mensen gedwongen onteigend moeten worden of gedwongen worden om te verhuizen? Wilt u dit toelichten?
Nee, dit kan ik niet doen. Zoals eerder aangegeven probeer ik onteigening zoveel mogelijk te voorkomen en gebruik ik dit middel niet lichtzinnig. Ik kan het echter niet op voorhand uitsluiten. De dreiging in de wereld en de urgentie van het NPRD zijn daar te groot voor.
Bent u bereid om, indien gezocht wordt naar uitbreidingslocaties voor Defensie, daarbij als uitgangspunt te hanteren dat er geen uitbreiding zal plaatsvinden op locaties waar dit ten koste gaat van beschermde natuur? Wilt u dit toelichten?
Defensieactiviteiten en (beschermde) natuur gaan in veel gevallen goed samen. Op dit moment valt meer dan 15.000 ha van de defensieterreinen onder 14 verschillende Natura 2000 gebieden en valt ruim 17.000 ha onder het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Uit onderzoek blijkt dat door het militaire gebruik op meerdere terreinen een unieke dynamiek is ontstaan met voor Nederland bijzondere natuur. Hierdoor gaat het militaire gebruik niet ten koste van de natuurwaarden, maar stelt zij de natuur in staat te floreren (zie «Kamerbrief over natuurwaarden op defensieterreinen», vergaderjaar 2022–2023, kamerstuk 33 576, nr. 87).
In het planMER voor het NPRD worden voor de uitbreidingen van Defensie alle belangen zorgvuldig afgewogen, waarbij natuur ook een belangrijke rol speelt. Voor een aantal uitbreidingen van Defensie is een combinatie met en in de natuur kansrijk. Dit geldt voor de uitbreidingen van oefenterreinen maar ook voor de locaties voor munitie-opslag. De beperkingen die voor deze gebieden gelden, leveren een positieve bijdrage aan natuurontwikkeling. Ik kan op voorhand echter bepaalde belangen niet boven andere laten prevaleren, daarom ben ik niet bereid dat uitgangspunt te hanteren.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande punten.
De bescherming van persoonsgegevens van militairen op apps |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Persoonsgegevens honderden militairen zichtbaar via sportapp Strava»?1
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte dat apps zoals Strava de veiligheid van Nederlandse militairen in gevaar brengen?
In 2018 heeft Defensie haar beleid voor het gebruik van dergelijke applicaties aangescherpt nadat een bedrijf een wereldwijde heatmap publiceerde waarop ook activiteiten van Defensie zichtbaar waren. Hierop waren onder meer de locaties van militaire bases zichtbaar.
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat er al sprake is van het combineren van openbare of gelekte informatie over militairen door kwaadwillenden? Op welke schaal vindt dit plaats?
In brede zin is het aannemelijk dat locatiegegevens van militairen in handen zijn van andere partijen. Uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 van november 2022 (bijlage bij Kamerbrief 4341330) blijkt dat statelijke actoren, waaronder China, op grote schaal persoonsgegevens verzamelen. Deze gegevens komen zowel uit open bronnen (zoals sociale media) als gesloten bronnen (door hacks). Ook in Nederland is deze vergaring van informatie waargenomen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling waar ik me bewust van ben. Daarom zet ik me in om het cyberbewustzijn en de cyberveiligheid te vergroten.
Deelt u de mening dat privacybescherming van militairen in direct verband staat met hun persoonlijke veiligheid en de nationale veiligheid?
Ja. Militairen vormen een doelgroep waarvan privégegevens en locatiegegevens waardevol zijn voor (vooral) statelijke actoren. Het onbewust delen van deze gegevens door militairen in een operatiegebied kan risico’s opleveren voor zowel de eigen veiligheid, als de operationele veiligheid. Daarom worden militairen die op uitzending gaan vooraf en tijdens de missie gewezen op de risico’s daarvan. Mede vanwege deze risico’s zijn vele applicaties, waaronder fitness-applicaties, niet togestaan op defensieapparatuur. De applicaties kunnen echter wel op de privéapparatuur worden geïnstalleerd, hetgeen door Defensie niet kan worden verboden. Het gebruik van privéapparatuur is in sommige situaties dan ook aan restricties onderhevig. Defensie besteedt verder veel aandacht aan de bewustwording van de risico’s.
Deelt u de mening dat, vanuit het veiligheidsperspectief voor Nederlandse militairen, maximale privacybescherming op online platforms noodzakelijk is?
Ja. Defensie heeft echter geen zeggenschap over privéapparatuur en het privégebruik van het Internet. Defensie richt zich hierbij dus vooral op advisering en voorlichting.
Op welke manier doet u aan advisering en voorlichting voor militairen over online veiligheid? Welke regels gelden er voor zowel werk- als privé telefoongebruik? Verschilt dit tussen militairen in Nederland en uitgezonden militairen?
Defensie informeert en traint militairen actief over (cyber)veiligheid van het gebruik van mobiele apparatuur. Elke militair doorloopt jaarlijks een training inzake militaire basisvaardigheden (MBV) en sinds twee jaar is aan die training een module cyberveiligheid toegevoegd.
Daarnaast is een Handboek Cyberveilig Gedrag uitgebracht, dat regels en aanbevelingen uiteen zet voor het gebruik van zowel privé als defensietelefoons. Een speciale cyberapplicatie is eveneens geïntroduceerd om militairen te informeren over cyberveiligheid. Elke defensiemedewerker heeft toegang tot deze applicatie.
Defensie heeft controle over de werktelefoons en kan daardoor bepaalde applicaties weren. Voor privételefoons is deze controle niet mogelijk, tenzij een militair op missie wordt gestuurd. In dat geval worden militairen geïnformeerd over de specifieke regels en risico's van telefoongebruik in het operatiegebied. Bovendien kunnen er tijdens een inzet aanvullende beveiligingseisen en restricties gelden voor zowel defensie- als privéapparatuur, om de veiligheid te waarborgen.
Bent u bereid tot meer dwingende maatregelen, zoals het verbieden van sportapps en andere apps die de privacy van militairen schaden op militair terrein? Zo nee, waarom niet?
Op Defensieapparatuur zijn reeds bepaalde applicaties verboden waardoor deze niet geïnstalleerd en gebruikt kunnen worden. Om de digitale veiligheid van militairen te blijven waarborgen, monitort en analyseert Defensie continu de nieuwste technologische ontwikkelingen om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen en worden de veiligheidsprotocollen bijgesteld en verbeterd.
Op apparaten die niet beheerd worden door Defensie is het stellen van dwingende maatregelen niet mogelijk. Zoals aangegeven werkt Defensie via training en opleiding aan het veiligheidsbewustzijn van haar medewerkers.
Welke acties heeft u ondernomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen, ook na eerdere berichtgeving en Kamervragen over de privacygevolgen van datingapps en sportapps?2 3
Naar aanleiding van de eerdere berichtgeving en Kamervragen rondom het gebruik van dergelijke applicaties (2018), is het beleid aangescherpt. Bepaalde applicaties kunnen niet worden geïnstalleerd op defensieapparatuur. Voor de overige maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 7.
Hebben de acties die u heeft genomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen effect gehad? Kunt u dit onderbouwen?
Kenmerkend van het nemen van maatregelen ter verhoging van de informatiebeveiliging en de cybersecurity is, dat het lastig is om de effectiviteit te bepalen. Het is daarom van groot belang om constant alert te zijn op bestaande en nieuwe kwetsbaarheden en dreigingen, en op basis van risicoanalyses gepaste maatregelen te treffen.
Bent u bekend met het onderzoek van de KU Leuven uit 2022, waaruit blijkt dat eerdere oplossingen van Strava vooral tot schijnveiligheid leiden?4
Ja. Het onderzoek onderstreept het belang van de door Defensie getroffen maatregelen.
Welke technische mogelijkheden ziet u om de veiligheid van militairen beter te beschermen bij het gebruik van sportapps, datingapps of andere apps die hun data verzamelen?
Indien wordt gesignaleerd dat een bepaalde applicatie een risico vormt voor Defensie, wordt beoordeeld of deze applicatie beschikbaar gesteld kan worden. Op defensieapparatuur zijn maatregelen getroffen dat, indien een applicatie niet toegestaan is en de applicatie toch wordt geïnstalleerd, de defensieomgeving wordt geblokkeerd. Privéapparatuur is niet in beheer van Defensie en door Defensie kan dan ook technisch niet worden afgedwongen welke applicaties worden gebruikt en welke websites worden bezocht. Om risico’s op dit gebied toch te mitigeren, besteedt Defensie aandacht aan het veiligheidsbewustzijn van de defensiemedewerkers.
Is het mogelijk om te achterhalen, al dan niet in overleg met Strava, of de openbare profielen van militairen mogelijk door kwaadwillenden zijn bekeken?
Juridisch gezien is dit niet mogelijk omdat Defensie geen grond heeft om deze persoonsgegevens op te vragen. De gegevens zijn vanaf privéapparatuur gegenereerd en volgens de AVG niet in te zien door Defensie. Daarnaast is het praktisch onuitvoerbaar om logbestanden van bezoeken op openbare profielen van militairen te onderzoeken op een bezichtiging van dat profiel door een mogelijk kwaadwillende actor.
In hoeverre zijn militairen die een gesloten account hebben echt veilig? Welke derde partijen hebben toegang tot de informatie die Strava verzamelt, ook als een account gesloten is? Waaruit blijkt dit?
Defensie beschikt niet over deze gegevens. De applicatie mag niet op defensieapparatuur worden geïnstalleerd. Indien de militair een dergelijke applicatie toch wil installeren, volgt een waarschuwing om de applicatie te verwijderen. Indien dat niet gebeurt, zal de telefoon voor de defensieomgeving worden geblokkeerd.
Ziet u gezien de onvoorspelbare geopolitieke situatie aanleiding om het beleid rondom het gebruik van Amerikaanse apps door militairen te heroverwegen en aan te scherpen?
De onvoorspelbare geopolitieke situatie biedt aanleiding om scherp te zijn op alle factoren die een potentieel risico vormen voor nationale, operationele en persoonlijke veiligheid. Dit beperkt zich niet tot apps afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma. De maatregelen die nu gelden voor gebruik van externe apps blijven van kracht. Indien blijkt dat een app een risico vormt voor Defensie dan kan de app worden geweerd. Dit is niet gebonden aan een specifiek land.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk drie dagen vóór het commissiedebat «Hybride dreigingen en maatschappelijke weerbaarheid» beantwoorden?
Nee, zoals gemeld in het uitstelbericht welke verzonden is op 8 april6, is in verband met de omvang en complexiteit van de vragen dit niet mogelijk gebleken.
De uitvoer van honden door defensie |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Levert het Ministerie van Defensie diensthonden aan buitenlandse strijdkrachten? Zo ja, hoeveel en aan welke strijdkrachten?
Nee. Defensie levert geen honden aan derden. Honden die uit dienst treden worden met een contract onder strikte voorwaarden overgedragen: ze mogen niet commercieel worden ingezet of worden ingezet als werkhond. De hond komt bij een geleider terecht of bij een particulier met een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De hond komt niet bij een bedrijf terecht.
Heeft het Ministerie van Defensie in het verleden honden aan buitenlandse strijdkrachten geleverd? Zo ja, hoeveel en aan welke strijdkrachten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds 7 oktober 2023 honden geleverd aan Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds 7 oktober 2023 honden geleverd aan Israëlische partijen, zoals de Israel Defense Forces (IDF), de Israëlische politie, grenspolitie, Israel Prison Service (IPS) of private partijen in Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Als het antwoord op vragen 3 en/of 4 ja is, kunt u aanduiden over wat voor honden het gaat en hoe deze honden door Israël werden of worden ingezet?
Zie antwoord vraag 1.
Maakt het werken met honden onderdeel uit van trainingen, kennisuitwisseling of andere activiteiten binnen de militaire samenwerking tussen het Nederlandse en Israëlische leger? Zo ja, op wat voor manier?
Nee. De inzet van werkhonden is beperkt tot eigen inzet of in samenwerking met partnerlanden, veelal in NAVO-verband. Hierin is geen samenwerking tussen Nederland en Israël. Dat geldt ook voor trainingen, kennisuitwisseling of andere activiteiten.
Bent u bekend met de berichtgeving over het gebruik van honden door het Israëlische leger en Israëlische veiligheidsdiensten onder andere tegen onschuldige burgers en kinderen?1, 2, 3, 4
Ja.
Is het uitgesloten dat het Ministerie van Defensie honden levert aan Israël, of Israëlische partijen of dat honden onderdeel zijn van militaire samenwerking tussen het Nederlandse en Israëlische leger, onder de huidige omstandigheden waarin de kans groot is dat de inzet van zulke honden leiden tot schendingen van het oorlogsrecht? Waarom niet of waarom wel?
Het Ministerie van Defensie levert geen honden aan derden, zie het antwoord op de vragen 1–5.
Deelt u de mening dat Nederland medeplichtig zou kunnen zijn bij oorlogsmisdaden als Nederland honden zou leveren aan Israël, en Israël die honden onschuldige burgers zou laten aanvallen?
Zoals in antwoord op de vragen 1–5 is aangegeven, levert Defensie geen honden aan Israël.
Het traceren van militairen via fitness-apps |
|
Derk Boswijk (CDA), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS waarin wordt gesteld dat ruim duizend Nederlandse militairen te traceren zijn via de fitness-app Strava?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het risico dat operationele veiligheid en persoonlijke veiligheid van Nederlandse militairen in gevaar komt door het ongewenst delen van locatiegegevens?
De operationele en persoonlijke veiligheid van Nederlandse militairen is voor mij van groot belang. Een situatie waarin militairen zijn te traceren door het gebruik van een applicatie is dan ook onacceptabel. Om dit risico te mitigeren, is de betreffende applicatie, net als vergelijkbare fitness-applicaties, niet toegestaan op defensieapparaten. Wanneer de militair een dergelijke applicatie toch wil installeren, volgt een waarschuwing om de app te verwijderen. Indien dat niet gebeurt zal de telefoon voor de defensieomgeving worden geblokkeerd.
Daarnaast worden militairen ook voorgelicht over cyberveilig-gedrag, waaronder het gebruik van deze applicaties op de privételefoon. Dit gebeurt onder andere tijdens de jaarlijks verplichte toetsing van de militaire basisvaardigheden. Om de operationele en persoonlijke veiligheid van militairen te beschermen, worden zij vooraf en tijdens een oefening of missie gewezen op de risico’s van het delen van locatiegegevens. In sommige gevallen verbiedt Defensie het meenemen van een smartphone op oefeningen of missies. De aard, context en locatie van de missie bepaalt of deze regelgeving van toepassing is.
Welke maatregelen treft Defensie momenteel om veilig te stellen dat militairen op hun privételefoon gewoon gebruik kunnen maken van dergelijke sportapps?
Defensie voert niet het beheer over de privéapparaten van militairen. Defensie wijst militairen en burgers via diverse interne cyber awareness maatregelen op de risico’s die men loopt door op defensie- en privéapparaten applicaties te gebruiken die gebruik maken van locatiegegevens.
Bent u van plan aanvullende maatregelen te nemen om de digitale veiligheid van militairen beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De digitale veiligheid van militairen wordt op devices die in beheer zijn van Defensie goed beschermd, dit mede door het verbieden van dergelijke fitnessapps. Om militairen toch de gelegenheid te bieden sportprestaties te registreren heeft Defensie een alternatieve fitness-applicatie beschikbaar gesteld. Deze data wordt zo op een veilige manier verwerkt.
Bovendien heeft Defensie reeds verschillende maatregelen genomen om de digitale veiligheid van militairen te bevorderen. Zo volgt elke militair jaarlijks een module over cyberveiligheid tijdens de training militaire basisvaardigheden. Daarnaast is er een handboek «Cyberveilig Gedrag» uitgebracht, dat voor alle defensiemedewerkers toegankelijk is en hen informeert over digitale veiligheid. Defensie blijft continu de digitale veiligheid van militairen monitoren en analyseert de nieuwste technologische ontwikkelingen om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen en worden de veiligheidsprotocollen bijgesteld en verbeterd om de digitale veiligheid van militairen optimaal te waarborgen.
Worden Nederlandse militairen actief geïnformeerd en getraind over de risico’s van fitness-apps en andere applicaties die locatiegegevens kunnen delen? Zo ja, hoe en hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederlandse militairen worden actief geïnformeerd en getraind over de risico's van fitness-apps en andere applicaties die locatiegegevens kunnen delen. Elke militair doorloopt jaarlijks een training inzake militaire basisvaardigheden (MBV), waarbij een module «cyberveiligheid» is toegevoegd. Via deze module worden de digitale risico’s van digitale applicaties behandeld.
Daarnaast is begin dit jaar voor alle defensiemedewerkers een Handboek Cyberveilig Gedrag uitgebracht, waarin deze risico's nader worden toegelicht. Dit handboek is via het Intranet van Defensie breed bekend gesteld. Bovendien is in dezelfde periode een speciale cyberapplicatie geïntroduceerd, die alle defensiemedewerkers via hun defensieapparaten tot hun beschikking hebben. In deze applicatie zijn de trainingsmodules van de MBV en het Handboek Cyberveilig Gedrag integraal meegenomen.
Zijn er gevallen bekend waarbij locatiegegevens van Nederlandse militairen in verkeerde handen zijn gevallen of mogelijk misbruikt zijn? Zo ja, welke consequenties heeft dat gehad?
In brede zin is het aannemelijk dat locatiegegevens van militairen in handen zijn van andere partijen. Uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 van november 2022 (bijlage bij Kamerbrief 4341330) blijkt dat statelijke actoren, waaronder China, op grote schaal persoonsgegevens verzamelen. Deze gegevens komen zowel uit open bronnen (zoals sociale media) als gesloten bronnen (door hacks). Ook in Nederland is deze vergaring van informatie waargenomen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling waar ik me bewust van ben. Daarom zet ik me in om het cyberbewustzijn en de cyberveiligheid te vergroten.
Heeft Defensie contact opgenomen met Strava of andere fitness-apps om maatregelen te nemen, zoals het standaard uitsluiten van militaire locaties?
Nee. Defensie heeft geen contact opgenomen met Strava of andere fitness-apps om maatregelen te nemen, zoals het standaard uitsluiten van militaire locaties. Defensie hanteert een eigen stringent applicatiebeleid dat de veiligheid en beveiliging van onze medewerkers en locaties waarborgt. Onderdeel hiervan is dat deze applicatie niet gebruikt kan worden op apparaten van Defensie.
Wat kunnen andere overheidsorganisaties leren van deze situatie met betrekking tot digitale veiligheid en het gebruik van commerciële applicaties door overheidsmedewerkers?
Interdepartementaal vindt regulier overleg plaats tussen de Chief Information Security Officers (CISO’s). Een vrijwel continu aandachtspunt zijn de risico’s van het gebruik van applicaties op overheidsapparatuur. Op basis van het appbeleid zijn apps van landen met een offensief cyberpro-gramma uitgesloten op zakelijke apparaten3.Het is goed om constant alert te blijven op de gevolgen van het gebruik van applicaties, ook als deze niet vallen onder het Rijksbrede appbeleid rondom applicaties uit landen met een offensief cyberprogramma. Op dit moment wordt bij de Rijksoverheid het appbeleid geïmplementeerd waarbij alleen zakelijke applicaties zijn toegestaan op zakelijke apparaten van hoog risico functionarissen4. Vanwege de hoge risico’s voor militairen op defensieterreinen en bij inzet worden specifieke applicaties verboden op defensiedevices en het gebruik van civiele apparatuur afgeraden.
Welke stappen neemt Defensie om de digitale weerbaarheid van de krijgsmacht structureel te verbeteren, specifiek met betrekking tot het gebruik van commerciële apps die data verzamelen?
Defensie neemt verschillende stappen om de digitale weerbaarheid van de krijgsmacht te verbeteren, met name met betrekking tot het gebruik van commerciële apps die data verzamelen. Defensie volgt de technologische ontwikkelingen nauwgezet en draagt zorg voor het vergroten van de bewustwording van defensiepersoneel omtrent cybersecurity.
Militairen worden extra geïnformeerd over de risico's van commerciële apps bij oefeningen en missies. Daarbij is het meebrengen van smartphones tijdens specifieke missies niet toegestaan. Deze maatregelen helpen om de digitale veiligheid van de krijgsmacht te waarborgen.
Defensie blijft continu de digitale veiligheid van militairen monitoren en analyseert de ontwikkelingen rondom nieuwe applicaties en technologieën om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen, zoals het direct blokkeren van apps die een risico vormen. Op deze manier kan Defensie snel en effectief reageren op nieuwe bedreigingen en ervoor zorgen dat de digitale veiligheid gewaarborgd is.
Op welke wijze worden militaire veiligheidsprotocollen aangepast naar aanleiding van technologische ontwikkelingen zoals deze?
Technologische ontwikkelingen maken het noodzakelijk om continu de veiligheidsprotocollen te blijven beoordelen en te verbeteren. Dit gebeurt door het maken van risicoanalyses, op basis waarvan eventuele mitigerende maatregelen worden getroffen.
Welke stappen zijn gezet na eerdere berichtgeving over de risico’s van datingapps en de eerdere berichten over sportapps?2
Naar aanleiding van verdere berichtgeving heeft Defensie het beleid rondom het gebruik van dergelijke applicaties aangescherpt. Omdat het werk van militairen fysiek is wil Defensie sporten stimuleren. Daarom heeft Defensie de fitness-app DTCS ontwikkeld, zodat militairen hun sportprestaties kunnen registreren. Deze applicatie is op de diensttelefoon te installeren en te gebruiken. Daarnaast wordt het defensiepersoneel geïnformeerd over de risico's van commerciële apps door middel van trainingen, een handboek en een speciale cyberapplicatie.
De uitvoer van honden door defensie |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sandra Palmen (NSC), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Douane gegevens bijhoudt over de uitvoer van levende dieren?
Als goederen worden uitgevoerd met een bestemming buiten de EU moet een aangifte ten uitvoer worden ingediend bij de Douane. Dat geldt ook voor de uitvoer van levende dieren. De Douane beschikt daarom over gegevens van uitvoer van levende dieren zoals opgenomen in de bij de Nederlandse Douane ingediende uitvoeraangiften.
Kunt u bevestigen dat de Douane daarbij onder andere gegevens bijhoudt over het soort dier, het land van bestemming en de gegevens van de exporteur en de ontvanger?
In de aangifte ten uitvoer worden verschillende gegevens opgenomen. Het gaat hierbij om de volgende gegevens:
De aangifte bevat geen specifieke gegevens met betrekking tot het dier, zoals paspoortnummers, soort dan wel ras.
Hoeveel honden zijn er in 2023 en 2024 uitgevoerd volgens de gegevens van de Douane?
Bij de aangifte ten uitvoer is er één GN-code, de categorie voor «andere levende dieren», waar onder andere honden onder vallen. Er is geen verdere specificatie voor honden binnen deze categorie. Hierdoor vallen honden voor de aangifte onder dezelfde GN-code als bijvoorbeeld katten. Om het aantal uitgevoerde honden te bepalen is het derhalve niet voldoende om enkel naar deze code te kijken.
Om uw vraag te beantwoorden, is daarom gekeken naar de tekstuele goederenomschrijving in de aangiften ten uitvoer binnen de categorie «andere levende dieren». In dit veld moet de exporteur een handelsbenaming opgeven ten aanzien van de uit te voeren goederen. Voor de invulling van de handelsbenaming bestaat geen verplichte of voorgeschreven vorm of systematiek. De omschrijving «hond» volstaat hiervoor, maar dit kan ook specifiek een hondenras zijn of een andere beschrijving.
Afgaand op de aangiftegegevens met betrekking tot de uitvoer van levende dieren onder de bovengenoemde GN-code met een goederenomschrijving met daarin de termen hond of honden zijn in 2023 in totaal 5.343 honden ten uitvoer aangegeven. Voor 2024 is dit 4.435 in totaal. Dit ziet op de wereldwijde uitvoer waarvoor bij de Nederlandse Douane een aangifte ten uitvoer is gedaan.
Hoeveel honden zijn er in 2023 en 2024 naar Israël uitgevoerd volgens de gegevens van de Douane?
Van het aantal honden dat in het antwoord op vraag 3 is vermeld, zijn er in 2023 volgens de aangiften in totaal 74 honden uitgevoerd met bestemming Israël. In 2024 waren dit er 93.
Als het Ministerie van Defensie honden uit zou voeren, zou dit dan worden geregistreerd in de uitvoergegevens van de Douane?
Op de aangifte ten uitvoer moet worden aangegeven wie de exporterende partij is. Dit geldt ook als de exporteur een overheidsinstantie is, zoals het Ministerie van Defensie.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds oktober 2023 honden uitgevoerd? Zo ja, hoeveel?
Bij de zoekslag zoals hierboven bij vraag 3 beschreven binnen de aangiftegegevens met betrekking tot de uitvoer van levende dieren van de Nederlandse Douane zijn geen gegevens gevonden van uitvoer van honden door het Ministerie van Defensie sinds oktober 2023.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds oktober 2023 honden uitgevoerd naar Israël? Zo ja, hoeveel?
Bij de zoekslag zoals hierboven bij vraag 3 beschreven binnen de aangiftegegevens met betrekking tot de uitvoer van levende dieren van de Nederlandse Douane zijn geen gegevens gevonden van uitvoer van honden naar Israël door het Ministerie van Defensie sinds oktober 2023.
Kunt u een overzicht geven van alle uitvoergegevens, met inachtneming van de privacyregels, zo mogelijk inclusief land van bestemming, exporteur, ontvanger, beschrijving en andere gegevens, van honden naar Israël sinds oktober 2023?
In de periode oktober 2023 tot en met 26 maart 2025 is er in totaal voor 120 honden bij de Nederlandse Douane een aangifte ten uitvoer gedaan met bestemming Israël.1 Vanwege privacy voorschriften kan de Douane u helaas geen gegevens verstrekken die zien op de exporteur of ontvanger.
Het samen met de Denen direct investeren in de Oekraïense defensie-industrie |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat Canada, Noorwegen en IJsland via het Deense mechanisme gezamenlijk een coalitie vormen die investeert in de Oekraïense defensie-industrie?
Canada, Noorwegen en IJsland hebben onafhankelijk van elkaar de intentie uitgesproken om het Deense mechanisme te gebruiken om de aanschaf van militaire capaciteiten voor de strijdkrachten van Oekraïne te financieren. De landen vormen geen formele coalitie.
Welke pogingen zijn er ondernomen om als Nederland deel te nemen aan het Deense mechanisme van investeren in de Oekraïense defensie-industrie en waarom heeft het kabinet er uiteindelijk voor gekozen om niet deel te nemen aan het Deense mechanisme?
Nederland is op de hoogte van het Deense model, maar kiest voor het model van directe verwerving bij de Oekraïense industrie, ten behoeve van de Oekraïense strijdkrachten. Het Nederlandse model in de context van onze nationale regels rondom verantwoording, compliance en auditing is de snelste mogelijkheid om productie bij Oekraïense bedrijven te realiseren. Dit wordt versterkt door het feit dat dit proces reeds in gang is gezet.
Bij het Nederlandse model van directe samenwerking met de Oekraïense industrie, is Nederland zelf verantwoordelijk voor het onderhandelen en overeenkomen van een contract met een Oekraïense leverancier. Bij het Deense model ligt deze verantwoordelijkheid bij de Oekraïense overheid, waarbij het contract via Denemarken gefinancierd wordt. In het Nederlandse model heeft Nederland zicht op, en is het eigenaar van, het gehele verwervingsproces. Zo borgt Nederland zo goed mogelijk welk materieel tegen welke prijs wordt ingekocht. Een bijkomend voordeel is dat de Oekraïense inkoopcapaciteit niet extra wordt belast. Ook biedt het Nederlandse model meer mogelijkheden voor synergie met de Nederlandse defensie industrie. Beide modellen kennen zowel voor- als nadelen.
Op welke manier verschilt het Deense mechanisme precies van de Nederlandse manier van investeren in de Oekraïense defensie-industrie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland inmiddels wel zelf geïnvesteerd in de Oekraïense defensie-industrie? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt, in lijn met de motie Paternotte/Boswijk (Kamerstuk 28 676, nr. 475), actief aan het investeren in de Oekraïne. Hiertoe heeft het kabinet reeds projecten aangekondigd en toegezien. De totale waarde hiervan is meer dan € 1,4 miljard, waarvan een groot deel zal worden besteed aan de Oekraïense industrie. Tevens tekende Nederland en Oekraïne recent een Letter of Intent, als opmaat naar een Memorandum of Understanding (MoU), om Nederlandse investeringen in de Oekraïense defensie industrie te versnellen. De MoU biedt ook de mogelijkheid dat de Nederlandse en Oekraïense industrie meer gaan samen werken. De versterking van beide industrieën is goed voor Oekraïne, Nederland en Europa.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan de motie Paternotte/Boswijk? (Kamerstuk 28 676, nr. 475)
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel contracten zijn tot op heden afgesloten voor directe Nederlandse investeringen in de Oekraïense defensie-industrie? Hoeveel geld is hier precies mee gemoeid?
Nederland is met meerdere Oekraïense bedrijven in onderhandeling. De verwachting is dat deze gesprekken op korte termijn in contracten zullen resulteren. Het is nog niet mogelijk om aan te geven welke bedragen hiermee gemoeid zijn. Het kabinet heeft € 1,4 miljard gealloceerd voor investeringen, waarvan een groot deel besteed zal worden in de Oekraïne.
Hoeveel contracten verwacht het kabinet nog dit jaar te sluiten met de Oekraïense defensie-industrie voor Nederlandse investeringen aldaar? Hoeveel geld is hiervoor gereserveerd?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier waarborgt de door dit kabinet gekozen investeringsstrategie in de Oekraïense defensie-industrie dat deze aansluit bij de behoeften van Oekraïne?
Nederlandse leveringen, zo ook die via de Oekraïense defensie industrie lopen, worden altijd via een internationaal behoeftestellingssysteem afgestemd op de urgente Oekraïense noden. Nederland levert op basis van de specifieke behoeften die door Oekraïne worden aangegeven. Daarvoor hebben wij met grote regelmaat contact met het Oekraïense Ministerie van Defensie. Defensie zorgt ervoor dat de geleverde steun aansluit bij de prioriteiten en vereisten die Oekraïne zelf heeft vastgesteld, zodat onze bijdrage optimaal aansluit bij hun huidige situatie en behoeften.
Hoeveel financieringsbehoefte is er op dit moment nog bij de Oekraïense defensie-industrie?
De financieringsbehoefte van Oekraïne fluctueert en is niet eenduidig vast te stellen. Dit is mede afhankelijk van steunpakketten van andere bondgenoten en de situatie aan het front. Oekraïne heeft de wens uitgesproken dat de bondgenoten zoveel mogelijk materieel inkopen bij de Oekraïense defensie-industrie.
Nederland blijft in overleg met bondgenoten over hoe de gehanteerde modaliteiten uitwerken en wat we wederzijds kunnen leren. Uiteindelijk telt vooral dat Oekraïne zo snel mogelijk beschikt over de benodigde capaciteiten.
Hoeveel contracten heeft Denemarken reeds gesloten met de Oekraïense defensie-industrie en hoeveel geld was daarmee gemoeid?
Nederland doet geen uitspraken over afgesloten contracten door andere bondgenoten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat over de NAVO ministeriële op 26 maart aanstaande?
Dit is helaas niet gelukt. Wegens de snelle ontwikkelingen binnen dit dossier was meer afstemming nodig, hetgeen heeft geleid tot vertraging in het proces.
De uitbreiding van militaire trainingsfaciliteiten op ’t Harde (Artillerie Schietkamp) |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Gijs Tuinman (BBB), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Welke gemiddelde doorloopsnelheid hebben de huidige vergunningprocedures voor uitbreiding van Nederlandse militaire (trainings)faciliteiten? Vindt u deze snelheid passend bij de huidige opgave waar Nederland voor staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg dat de lengte en complexiteit van de huidige vergunningsprocedures de uitbreiding van Nederlandse militaire infrastructuur onnodig vertragen en daarmee de militaire weerbaarheid van Nederland ondermijnen?
Welke concrete stappen neemt u om procedures voor uitbreiding van militaire oefenterreinen te versnellen, zonder de noodzakelijke zorgvuldigheid en participatie te schaden?
Heeft u beeld bij tegen welke juridische en bestuurlijke belemmeringen er wordt opgelopen op het moment dat er intensiever moet worden getraind, andere militaire voertuigen of artillerie nodig is bij een training vanwege nieuwe samenwerking met bondgenoten of munitiegebrek? Zo ja, welke zijn de belangrijkste? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Bent u ermee bekend dat niet geoefend kan worden met een ander type wapen van bondgenoten dat dezelfde munitie afvuurt met dezelfde geluidsbelasting? Zo nee, zou dit kunnen voorkomen binnen de huidige regelgeving?
Is de huidige regelgeving toereikend om beter en effectiever te kunnen trainen met moderne wapensystemen en gezamenlijk te kunnen trainen met buitenlandse eenheden? Zo nee, op welke punten kan dit verbeterd worden?
Hoe weegt u de zorgen van omwonenden en natuurorganisaties over geluidsoverlast, stikstofuitstoot en natuurbescherming tegen de noodzaak van opschaling van trainingscapaciteit?
Welke keuzes voor de ruimtelijke regelgeving maakt u om de basisinfrastructuur voor defensie verder op orde te brengen, zowel als het gaat om ruimtebeslag, vergunningen voor gebruik en extra onderkomens bij de kazernes? Ziet u het gevaar van jarenlange procedures en heeft u die tijd?
Het leveren van gebruikte visnetten aan Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het goede werk van vrijwilligersorganisaties zoals Stichting De Leeuw Kyiv en Stichting Heaven’s Shield die al vanaf de eerste dagen van de grootschalige agressieoorlog van Rusland tegen Oekraïne volledig gericht zijn op het verlenen van humanitaire hulp aan Oekraïne?1, 2
Ja, wij zijn bekend met het werk van deze vrijwilligers organisaties.
Ziet u de meerwaarde van het leveren van afgedankte visnetten aan Oekraïne, omdat hiermee een effectieve bescherming tegen de aanval van Russische kamikazedrones opgebouwd kan worden?3
Defensie onderkent het belang van een goede camouflage en bescherming tegen droneaanvallen en heeft daarom reeds significante aantallen militaire camouflagenetten geleverd aan Oekraïne. Het klopt dat visnetten eveneens bescherming tegen droneaanvallen kunnen bieden.
Op welke wijze ondersteunt u initiatieven als die van Stichting De Leeuw Kyiv en Stichting Heaven’s Shield?
Het Ministerie van Defensie speelt geen rol in het verzamelen en distribueren van civiele goederen via civiele initiatieven. Desalniettemin dragen wij deze initiatieven een warm hart toe. Particuliere initiatieven getuigen van een grote mate van betrokkenheid bij de Oekraïense verdediging tegen de Russische agressie. Daar deze initiatieven van civiele aard zijn, is het niet mogelijk om een directe financiële bijdrage te leveren vanuit budgetten geoormerkt voor militaire steun, zeker als het niet om defensie-gerelateerde goederen gaat.
In de prioritering van militaire steunverlening richt het Ministerie van Defensie zich altijd op de specifieke behoeften zoals gedefinieerd door de Oekraïense krijgsmacht, in afstemming met de internationale gemeenschap. Nederland focust zich op de capaciteiten waarbij Nederland een rol kan vervullen waartoe andere actoren in mindere mate in staat zijn. Het Ministerie van Defensie staat evenwel open voor het onderzoeken op welke manier wel een bijdrage gefaciliteerd kan worden, bijvoorbeeld voor het transport van gebruikte visnetten, mits voor die goederen een behoefte is aangegeven door het Oekraïense Ministerie van Defensie.
Wat betreft het inzamelen van visnetten, legt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor vistuig5 de (financiële) verantwoordelijkheid voor het gescheiden inzamelen van afgedankt kunststofhoudend vistuig, inclusief de verwerking van dat gescheiden ingezameld afval, bij de producent of importeur. Deze producent of importeur bepaalt zelf de bestemming van het afval dat door of namens deze is ingezameld.
Bent u bereid (financiële) ondersteuning te bieden om zo spoedig mogelijk het doel van het verzamelen en distribueren van zo veel mogelijk afgedankte visnetten over de hele frontlinie te behalen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er belemmerende regels voor de export van gebruikte visnetten aan Oekraïne, omdat deze bijvoorbeeld gezien worden als afval en daarom onder regels voor Afvaltransport over de grens komen te vallen?
Om onnodige negatieve effecten op gezondheid en milieu te voorkomen mag de export van afval – in dit geval afgedankt kunststofhoudend vistuig – uitsluitend worden toegestaan als het voorkomen van deze negatieve effecten voldoende is geborgd. Deze borging is voor de export van afval wettelijk vastgelegd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA6. De EVOA vereist voor de export van afgedankte visnetten naar Oekraïne een kennisgeving die vooraf, dus voordat het transport mag vertrekken, door alle betrokken bevoegde gezagen dient te worden geaccepteerd.
Kunt u bijvoorbeeld garanderen dat er geen enkele regel op basis van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van producenten van kunststofhoudend vistuig is die het inzamelen, exporteren en distribueren van gebruikt vistuig aan Oekraïne op welke manier dan ook belemmert?
Het instellen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor vistuig volgt uit de Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu7. De UPV Vistuig legt verplichtingen op aan producenten en importeurs van kunststofhoudend vistuig dat binnen de Europese Unie in de handel wordt gebracht. Deze Richtlijn, of de UPV zelf, leggen geen verplichtingen of beperkingen op ten aanzien van export uit de Unie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, liggen de regels voor de export van afval vast in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA.
Als er wel regels zijn die hier belemmerend werken, bent u dan bereid de betreffende besluiten zodanig aan te passen dat het inzamelen, exporteren en distribueren van gebruikte visnetten aan Oekraïne zonder drempels kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De in de antwoorden op vragen 5 en 6 aangehaalde EU-regelgeving is door Nederland niet eenzijdig aan te passen. Deze regels voor afvaltransport zoals neergelegd in de EVOA hebben als doel negatieve effecten op milieu en gezondheid te beperken door te voorkomen dat afval ongecontroleerd wordt verscheept of geëxporteerd en elders voor milieuproblemen zorgt door bijvoorbeeld de afwezigheid van passende vormen van verwerking van het afval.
Afgedankte visnetten vallen niet langer onder de EVOA wanneer deze eerst de einde-afvalstatus bereiken. De einde-afvalstatus houdt in dat een materiaal niet langer een afvalstof is. Voor het bereiken van de einde-afvalstatus moeten de visnetten een handeling van nuttige toepassing ondergaan en moeten ze voldoen aan de einde-afvalvoorwaarden uit artikel 1.1, lid 6 Wet milieubeheer. Ook artikel 1.1, lid 6 Wet milieubeheer is de invulling van een verplichting die voortkomt uit EU-regelgeving, in dit geval artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen8. Het is aan de verwerker en houder van het materiaal en in het geval van een controle aan de bevoegde autoriteit, om te beoordelen en, bij een controle door een bevoegde autoriteit, aan de verwerker en houder om aan te tonen, of het materiaal de einde-afvalstatus heeft. In het geval van een einde-afvalstatus kunnen de netten als (gebruikt) product naar landen buiten de EU worden geëxporteerd.
Een Amerikaanse ‘kill switch’ in de F-35 straaljagers |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Bild1 en het bericht van Financial Times2 over zorgen over een Amerikaanse «kill switch» in de F-35 straaljagers?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Joachim Schranzhofer, hoofd communicatie van het bedrijf Hensoldt, (dat een technische samenwerkingspartner is van de F-35-fabrikant Lockheed Martin) dat de zogenaamde «kill switch» in de F-35 «meer dan alleen een gerucht» is? Deelt u de zorgen over een dergelijke «kill switch»?
Defensie is niet op de hoogte van het bestaan van een «kill switch» in de F-35. Wij delen dan ook niet de zorgen hierover.
Kunt u uitsluiten dat er sprake is van een dergelijke «kill switch» in de F-35 of andere Amerikaanse wapensystemen? Kunt u dit antwoord onderbouwen?
Door het F-35 Joint Program Office (JPO) is uitdrukkelijk bevestigd dat er geen sprake is van een «kill switch» in de F-35. De F-35 wordt ontwikkeld, ingezet en onderhouden als een gemeenschappelijk platform dat rust op een sterk partnerschap met de VS en andere landen over de gehele wereld. De F-35 is daarmee een gemeenschappelijke inspanning die de expertise en bijdragen van alle deelnemende landen integreert. Het F-35 programma is gebaseerd op afspraken met alle F-35 landen op basis waarvan alle F-35 gebruikers de noodzakelijke capaciteiten hebben om de F-35 effectief in te zetten en te onderhouden.
Welke Amerikaanse wapensystemen zijn er momenteel in gebruik bij Defensie?
Naast de F-35’s zijn onder meer de volgende Amerikaanse wapensystemen in gebruik bij Defensie: Chinooks, Apaches, Reaper, Patriot en Stinger.
Heeft Defensie toegang tot de broncodes van alle in gebruik genomen Amerikaanse wapensystemen?
Nee.
Kunt u garanderen dat Nederland volledige operationele soevereiniteit heeft over onze wapensystemen van Amerikaanse origine of behoudt Amerika controle over de inzet van Amerikaans geproduceerd wapentuig? Kunt u aangeven op basis waarvan u deze garantie wel of niet kan geven?
Ja. Nederland heeft operationele soevereiniteit over van oorsprong Amerikaanse wapensystemen. Van controle van de VS over de inzet van deze wapensystemen is geen sprake. Alleen wanneer de VS besluit de aanvoer van reserveonderdelen te blokkeren, heeft dat implicaties voor de inzet en het voortzettingsvermogen van door Nederland gebruikte wapensystemen die van oorsprong Amerikaans zijn.
Zijn u voorbeelden bekend van hoe de VS in het verleden door hun geleverde wapensystemen hebben beperkt, bijvoorbeeld door softwaresloten, geofencing of afhankelijkheid van de Amerikaanse toeleveringsketen?
Nee.
Welke consequenties zou het voor Nederland, of andere Europese bondgenoten, hebben als de VS van oorsprong Amerikaanse wapensystemen zouden beperken of uitschakelen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Zijn er voldoende voorraden van onderdelen om in het geval van een hiaat in ondersteuning de afhankelijkheid van de Amerikaanse toeleveringsketen tijdelijk te ondervangen? Zo ja, met wat voor periode wordt rekening gehouden bij het aanleggen van dergelijke voorraden?
De huidige voorraden van de krijgsmachtsdelen zijn ingericht om de gereedstelling te ondersteunen. Deze ondersteuning is gebaseerd op jarenlange ervaring met de leveranciers. Dit geldt dus ook voor de hoogte van de voorraden. Per wapensysteem zijn contracten afgesloten om deze ondersteuning aan de gereedstelling mogelijk te maken.
Deelt u de mening dat Defensie in principe toegang zou moeten hebben tot de broncode van al ons materieel om afhankelijkheden in software-ondersteuning te verminderen en dat er anders geen sprake kan zijn van operationele soevereiniteit?
Nee. Om toegang tot de broncode te krijgen zou Defensie hiervoor een licentie moeten verkrijgen. Hier zijn hoge kosten aan verbonden omdat de betrokken bedrijven hun investering in de ontwikkeling van deze software gecompenseerd willen zien. In dat geval moet Defensie bij de aanschaf en instandhouding van wapensystemen rekening houden met aanzienlijke kostenstijgingen. Verder legt de Amerikaanse wet- en regelgeving beperkingen op aan de verspreiding van en toegang tot Amerikaanse technologie. Tenslotte heeft Defensie in veel gevallen niet de technische kennis om dergelijke software zelf te onderhouden.
Bij ieder investeringsproject wordt vooraf nagedacht over de instandhouding en onderhoud gedurende de levensduur. Daarbij kunnen afhankelijkheden optreden van andere landen en/of bedrijven. Op basis van een risicoanalyse wordt per project bekeken welke afhankelijkheden aanvaardbaar zijn en welke risico-mitigerende maatregelen getroffen moeten worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór het commissiedebat Informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie, te houden op 25 maart 2025, beantwoorden?
Ja.
De problemen met de Scania Gryphus |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Eerst kopen, dan kijken: Defensie komt in de knel met nieuwe vrachtwagens» van Follow the Money?1
Ja.
Welke doctrine lag ten grondslag aan de keuze om de Scania Gryphus aan te schaffen?
Defensie heeft binnen het programma «Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW)» met het deelproject «Voertuigen 50kN, 100kN, 150kN» ruim 3.000 Scania Gryphus vrachtwagens besteld voor operationele inzet in het kader van de eerste en tweede hoofdtaak. Op 18 augustus 2008 heeft uw Kamer de behoeftestelling voor dit project ontvangen (Kamerstuk 26 396, nr. 72).
Defensie heeft uw Kamer vervolgens op 9 juni 2017 over haar keuze voor de Scania Gryphus geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 201). Defensie heeft met de Scania Gryphus gekozen voor een robuuste vrachtwagen, die zowel in het expeditionair optreden als in gebieden zonder dreiging kan worden ingezet. De Gryphus-voertuigen zijn aangeschaft als transportmiddel om het materieel en de uitrusting van operationele eenheden zelfstandig te vervoeren. Een deel van de voertuigen is bedoeld voor vervoer van personeel of goederen tijdens militaire inzet. Een ander deel van de voertuigen is bedoeld om in combinatie met de container tijdens militaire inzet als werkplaats of kantoor te fungeren, voor bijvoorbeeld commandovoering.
Hoe groot is de impact van minder lucht in de banden op het laadvermogen?
In 2021 is een hoogte-overschrijding geconstateerd bij de Scania Gryphus High Operational (HO) inclusief de ISO-standaard 8-voets container. Op 7 september 2021 heeft Defensie uw Kamer over deze overschrijding geïnformeerd (Kamerstuk 26 396, nr. 116). De leverancier heeft de hoogte-overschrijding eind 2022 verholpen door de bandenspanning te verlagen van een maximale naar een gemiddelde banenspanning. Dit is mogelijk omdat het voertuig in de praktijk minder zwaar wordt beladen en zonder pantsercabine rijdt.
Het verlagen van de bandenspanning heeft geen impact op het laadvermogen van deze voertuigen. Voor zwaardere belading wordt de bandenspanning verhoogd. Doordat bij een hoger gewicht de vering van het voertuig inzakt, is geen sprake van een hoogte-overschrijding. Met deze aanpassingen voldoen alle varianten van de Scania Gryphus aan de geldende Nederlandse en Europese wet- en regelgeving voor de toegestane lengte, breedte, hoogte en het maximum gewicht.
Waarom zijn de mariniers in Noorwegen verkeerd geïnformeerd over de ontheffing door hun korpsleiding?
Het klopt dat in Noorwegen additionele eisen zijn gesteld aan het gebruik van winterbanden. Defensie vraagt een ontheffing aan voor de landen waar met defensievoertuigen niet kan worden voldaan aan de geldende civiele eisen voor winterbanden. In Noorwegen maakt Defensie gebruik van een vrijstelling voor militaire voertuigen, waardoor de Scania Gryphus met de huidige banden mag worden gebruikt op de openbare weg en het militair oefenterrein. Deze informatie is bekend bij de gebruikers.
Vindt u het ook onverteerbaar dat er geen geschikte winterbanden zijn voor de Scania Gryphus terwijl de behoefte aan inzet in winterse omstandigheden alleen maar toeneemt gezien de hernieuwde focus op hoofdtaak 1 en de spanning aan de NAVO-oostflank?
De Scania Gryphus is voorzien van zogenaamde Professional Off-Road (POR) banden, waarmee de inzet in winterse omstandigheden mogelijk is. Voor extreme winterse omstandigheden zijn spijkerbanden en sneeuwkettingen beschikbaar. Daarnaast is sinds kort een band met hogere grip beschikbaar, die in extreme winterse omstandigheden ook kan worden gespijkerd. Deze band wordt op korte termijn verworven.
Waarom moesten er eerst ongelukken gebeuren en een integriteitsmelding gemaakt worden voordat de veiligheidszorgen, die mariniers al langer uitten, serieus werden genomen? Waarom duurde het zo lang voordat deze veiligheidsrisico’s met andere krijgsmachtsonderdelen werden gedeeld? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke meldingen in de toekomst sneller opgepakt worden en gedeeld worden met alle onderdelen?
Defensie neemt elke melding serieus. In 2022 ontving Defensie een melding van het vermoeden van een misstand bij het verwerven van operationele wielvoertuigen binnen het DVOW-programma. Naar aanleiding van deze melding heeft de secretaris-generaal een onderzoek laten instellen dat begin 2024 is afgerond. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat van een misstand geen sprake was. Het onderzoeken van een melding van (het vermoeden van) een misstand moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, vanwege de ernst van dergelijke meldingen en de bescherming van de belangen van de melder. Dit kost vanzelfsprekend tijd.
Voor systemen zoals de Scania Gryphus geldt dat binnen de materieelorganisatie potentiële risico’s en beperkingen doorlopend worden besproken en wanneer relevant gecommuniceerd aan gebruikers. Eind 2022 is aan gebruikers gecommuniceerd dat de huidige banden veilig zijn om mee te verplaatsen over de openbare weg onder winterse omstandigheden. Ook is beproefd dat een alternatief geen significante verbeteringen liet zien. In 2023 volgden een aantal incidentmeldingen in relatie tot het gebruik van de Gryphus in winterse omstandigheden, waaronder één waar sprake was van beperkte materiële schade. Defensie heeft deze meldingen serieus bekeken, maar dit leidde niet tot een ander beeld.
Meldingen van gevaarlijke situaties helpen Defensie om het werk van onze mensen veiliger te maken. Defensie werkt daarom voortdurend aan een positieve meldcultuur waarin het melden van onveilige situaties zo makkelijk mogelijk wordt gemaakt, en meldingen adequaat worden opgepakt. Zo werkt Defensie aan een sterke just culture, het verhogen van de meldingsbereidheid en een verdere verbetering van het stelsel van vertrouwenspersonen (Kamerstuk 36 410 X, nr. 82).
Wat vindt u ervan dat krijgsmachtonderdelen gedwongen worden om om de beperkingen van de Scania Gryphus heen te werken? Het «nieuwe werkpaard van de krijgsmacht' zou toch een solide ruggengraat moeten vormen in plaats van beperking op te leggen?
De Scania Gryphus is toegerust voor zijn taken en gebruiksprofiel en voldoet aan alle gestelde operationele en veiligheidseisen en de geldende wet- en regelgeving. Er wordt dus niet om beperkingen heen gewerkt. Het is voor Defensie namelijk te allen tijde van belang dat het materieel voldoet aan de gestelde eisen, de geldende wet- en regelgeving en dat het materieel veilig is voor de gebruikers en anderen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van aangehaalde interne bronnen die stellen dat de doctrinewijziging van het Korps Mariniers (deels) is ingegeven door de aanschaf van vrachtwagens die lastig op hun schepen passen? Dit is toch de verkeerde volgorde? Deelt u de mening dat materieel aangeschaft dient te worden op basis van een doctrine en niet een doctrine moet worden bedacht op basis van nieuw materieel?
Doctrines worden doorlopend aangepast. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn, waaronder een veranderende veiligheidssituatie en de opkomst van moderne technologieën. De doctrinewijziging van het Korps Mariniers is ingegeven door de geopolitieke ontwikkelingen en gebaseerd op de toekomstvisie van het CZSK en het toekomstig operationeel optreden van het Korps Mariniers. Deze wijziging is dus niet het gevolg van de aanschaf van een bepaalde type vrachtwagens.
Wat is volgens u het nut van een logistiek voertuig dat niet geschikt is voor Europese infrastructuur zoals tunnels? Wat voor problemen brengt dit met zich mee voor eventuele mobilisatie richting de NAVO-oostflank?
Na aanpassing van de bandenspanning zijn alle varianten van de Scania Gryphus geschikt voor de Europese infrastructuur. Het kan in uitzonderlijk geval voorkomen dat de dimensies van de infrastructuur afwijken, bijvoorbeeld bij smalle bruggen of tunnels die niet hoog genoeg zijn. Defensie houdt bij de planning van verplaatsingen standaard rekening met eventuele afwijkende infrastructuur op de route. Tevens zet Defensie zich binnen het PESCO-project «Militaire Mobiliteit» in om obstakels in de verkeersinfrastructuur te verwijderen, met als doel om militaire bewegingen binnen Europa te versnellen. Daarnaast is het vergroten van de militaire mobiliteit ook één van de actielijnen in het Witboek Toekomst Europese Defensie van 19 maart 2025.
Verminderen de problemen van de Scania Gryphus volgens u de gereedheid en inzetbaarheid van de Nederlandse krijgsmachtsonderdelen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Nee. De Scania Gryphus voldoet aan de gestelde operationele en technische eisen. Zoals bij meerdere systemen zijn ook bij de Gryphus-voertuigen soms problemen. Eventuele tekortkomingen in het ontwerp van de Scania Gryphus zijn en worden door Defensie samen met de leverancier opgelost. De leverancier is contractueel verplicht tot levering van het in de overeenkomst en bijbehorend programma van eisen overeengekomen product. Defensie ziet daarom geen beperkingen voor de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht door de inzet van de Gryphus-voertuigen.
Is volgens u de keuze voor het ombouwen van een in beginsel civiel product achteraf de juiste gebleken voor militair gebruik? Kunt u uw antwoord motiveren?
De Scania Gryphus is ontwikkeld voor militair gebruik op basis van de door Defensie opgestelde functionele eisen. Daar waar mogelijk is de Gryphus voorzien van onderdelen die ook op civiele Scania voertuigen in gebruik zijn en hun deugdelijkheid hebben bewezen. Er is daarom geen sprake van een omgebouwd civiel product.
Is Scania Gryphus achteraf een miskoop gebleken? Kunt u uw antwoord motiveren?
Nee. De Scania Gryphus voldoet aan alle eisen van Defensie en is hiermee geschikt voor de taakstelling en het gebruiksprofiel waar het voertuig voor is aangeschaft. Defensie beschikt met de Scania Gryphus over een robuuste vrachtwagen die in uiteenlopende omstandigheden en in verschillende terreinen effectief kan worden ingezet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De (dreigende) afhankelijkheid van de Nederlandse krijgsmacht van Starlink |
|
Derk Boswijk (CDA), Hanneke van der Werf (D66), Laurens Dassen (Volt), Olger van Dijk (NSC), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Europese Commissie bezig is om Oekraïne te helpen om van de afhankelijkheid van Starlink, het satellietcommunicatienetwerk van SpaceX, af te komen?1
De Europese Commissie beschouwt alle mogelijkheden om Oekraïne te ondersteunen, ook op het gebied van satellietcommunicatiesystemen (SATCOM)2. Om strategische afhankelijkheden op de korte termijn te beperken, zet de Europese Commissie in op de verbreding naar commerciële SATCOM aanbieders op de Europese markt. Deze diensten zullen dan ook aan Oekraïne beschikbaar gesteld worden. Daarnaast, op de langere termijn (vanaf 2030), werkt de Europese Commissie onder het Europees Ruimtevaartprogramma aan het ontwikkelen van autonome satellietcommunicatie voor overheidsinstellingen (of GOVSATCOM) capaciteiten die tevens voor militair gebruik zijn bestemd.
Onderschrijft u dat het gebruik van Starlink gelet op de recente uitlatingen van Trump en Musk tot operationele risico’s kan leiden voor zowel Oekraïne alsook Nederlandse troepen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Defensie is niet afhankelijk van Starlink. Starlink terminals zijn in gebruik, maar Defensie beschikt over andere systemen om primair in de SATCOM behoefte te voorzien.
In de beantwoording van deze vragen gaat Defensie niet in op de operationele risico’s voor Oekraïne omdat dit aan Oekraïne is.
Hoe ziet u in dit licht de oproep van diverse deskundigen dat ook de Nederlandse krijgsmacht niet afhankelijk moet worden van het gebruik van een bedrijf met commercieel winstoogmerk zoals Starlink?2
Defensie onderschrijft het belang om niet volledig afhankelijk te zijn van één partij. Dit waarborgen we door diensten te spreiden, NAVO en EU ontwikkelingen te steunen en ten slotte zelf in te zetten op (Nederlandse) ontwikkelingen die bijdragen aan vergrootte open strategische autonomie. Zo zorgen we ervoor dat we niet afhankelijk zijn van één bedrijf of één land voor satellietcommunicatie. Er wordt samengewerkt met verschillende commerciële bedrijven en overheden (zoals Luxemburg, Noorwegen of het Verenigd Koninkrijk), zodat er altijd een alternatief is. Tevens werkt de NAVO momenteel aan de NATO Commercial Space Strategy om op verantwoorde wijze gebruik te kunnen maken van commerciële satellietdiensten omdat deze bedrijven vaak sneller nieuwe technologieën ontwikkelen en gebruiken. Defensie is actief betrokken bij het opstellen van de strategie en ziet de meerwaarde ervan.
Door zelf satellieten en sensoren te ontwikkelen en te investeren in nieuwe technologieën zoals lasersatellietcommunicatie en die in de ruimte te (laten) brengen, wordt Defensie minder afhankelijk van commerciële partijen en/of landen voor capaciteiten die essentieel zijn voor het optreden van onze krijgsmacht. Hiermee kunnen we ook een bijdrage leveren aan bondgenootschappelijk optreden.
Kunt u garanderen dat alle onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht per direct over zouden kunnen schakelen naar een Europees systeem met dezelfde mogelijkheden, service/kwaliteit en technische specificaties als bijvoorbeeld toegang tot Starlink zou worden afgesloten?
De Nederlandse krijgsmacht is voor het uitvoeren van haar operaties niet afhankelijk van Starlink; primair worden de satellietcapaciteiten afgenomen van andere satellietproviders van partnerlanden en commerciële partijen.
Over specifieke alternatieven voor Defensie worden geen uitspraken gedaan in verband met operationele belangen en de nationale veiligheid.
Kunt u aangeven welke beschikbare systemen er zijn voor de operationele ondersteuning van de krijgsmacht voor de volgende taken: command en control, communicatie, positionering en Intelligence/Surveillance/Reconnaissance (ISR). Kunt u daarbij aangeven welke van deze beschikbare systemen Europees zijn en of die voldoende capaciteit hebben?
Welke systemen Defensie precies gebruikt betreft grotendeels gerubriceerde informatie, ten dele omdat er wordt samengewerkt in internationaal verband.
Met de A-brief «Project Opbouw Operationele Satelliet Capaciteit» (Kamerstuk 27 830, nr. 405) zijn de eerste stappen gezet ten behoeve van het opzetten van een initiële soevereine ISR capaciteit voor Defensie. Deze capaciteit wordt waar mogelijk met de Nederlandse industrie ontwikkeld.
Om minder afhankelijk te zijn van satellietnavigatie werkt Defensie aan een open en modulaire Positioning, Navigation and Timing (PNT) architectuur om (toekomstige) alternatieve PNT-technologieën te integreren en fuseren in ontvangstapparatuur. Een element hierbij is dat Defensie conform het kabinetsbeleid beziet op welke manier en in welke gevallen het Europese Galileo, en dan met name de beveiligde dienst Public Regulated Service (PRS), kan worden gebruikt voor plaats- en tijdsbepaling ter aanvulling van het Amerikaanse GPS.
Deelt u de mening dat Europa moet inzetten op de mogelijkheid om deze capaciteiten autonoom in te kunnen richten en te kunnen exploiteren? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit wel of niet verstandig is?
Het is belangrijk dat Nederland invulling geeft aan het (verder) versterken en ontwikkelen van (militaire) capaciteiten voor defensie en veiligheid en open strategische autonomie van Nederland, de Europese Unie en haar lidstaten. In dat verband verwijzen we daarvoor naar de Kabinetsreactie op de Lange-termijn Ruimtevaartagenda (LTR) (Kamerstuk 24 446, nr. 90). Per capaciteit wordt een afweging gemaakt om deze al dan niet autonoom in te richten en te exploiteren, danwel door het aanbrengen van spreiding in de leveranciers van bepaalde diensten óf een combinatie hiervan. De mate waarin capaciteiten direct beschikbaar moeten zijn en de risico’s indien dit niet het geval is, zijn hierin leidend.
Welke knelpunten zijn er wat u betreft als het gaat om het autonoom inrichten en exploiteren op het gebied van communicatie, positionering en ISR?
Defensie zoekt vooral naar strategische samenwerking binnen de EU. De programma’s voor het ruimtedomein van de Europese Commissie kunnen in beginsel ook militair gebruik ondersteunen. Voor het kabinet is het van belang dat bij een eventuele inzet de autonomie en/of gegarandeerde toegang gewaarborgd is binnen deze EU capaciteiten.
Autonome capaciteiten op het gebied van satellietcommunicatie en PNT zijn complex en kostbaar. Om die redenen is er voor gekozen om op Europees niveau met elkaar samen te werken binnen programma’s als GOVSATCOM, IRIS2 en Galileo. Defensie is voornemens het robuuste en beveiligde Galileo (PRS) te gaan gebruiken naast het Amerikaanse MILGPS. Op dit moment wordt op Europees niveau hard gewerkt aan het volledig operationeel maken van PRS. Voor het gebruik van PRS zijnl speciale ontvangers nodig.
In de kabinetsreactie op de LTR is aangegeven dat in deze kabinetsperiode een besluit zal worden genomen over het eventueel ontwikkelen van een nationale PRS ontvanger.
Het inrichten van autonome ISR capaciteit is beter bereikbaar dan de hiervoor geschetste capaciteiten, maar hiervoor is een grote dekkingsgraad met diverse middelen en veel satellietcapaciteit benodigd, waarbij samenwerking met strategische partners en commerciële partijen essentieel blijft. Een knelpunt dat in de komende tijd zal worden geadresseerd is het versterken van de exploitatieketen van satellietdata. Ook de in de Defensienota 2024 benoemde investering in het vermogen van de MIVD om gebruik te maken van zelfstandige satellietcapaciteit draagt bij aan het mitigeren van dit knelpunt.
Zie verder vraag 11 inzake IRIS2.
Kunt u aangeven hoe het zit met de toegang tot NAVO-satellieten zonder toestemming van de VS? Over welke type satellieten kan Nederland en/of de NAVO beschikken zonder Amerikaanse inmenging (optisch, Synthetic Aperture Radar (SAR), Hyper Spectral Imaging (HSI))?
De NAVO heeft nog geen eigen satellietcapaciteit. NAVO coördineert wel de inbreng van satellietcapaciteiten door bondgenoten. Ook zonder de inbreng vanuit de VS blijft de NAVO over ingebrachte capaciteiten beschikken. Deze in te brengen capaciteiten behelzen zowel optische als SAR beelden. Verder kan via het APSS (Alliance Persistent Surveillance from Space) Memorandum of Understanding satellietdata van partnerlanden en eventueel commerciële partijen worden gedeeld met de NAVO.
Defensie wil met de ontwikkelingen van zelfstandige capaciteiten met het space ecosysteem in Nederland bijdragen aan een meer autonome informatiepositie van Nederland en de EU. Defensie heeft in de nabije toekomst bijvoorbeeld ook de beschikking over eigen SAR capaciteiten en is voornemens deze data te delen in internationale verbanden.
Kunt u aangeven in hoeverre informatie uit EU-systemen zoals Syracuse, Skynet en SICRAL met Oekraïne gedeeld kan worden?
Syracuse, Skynet en SICRAL zijn geen EU systemen, maar nationale militaire satellietconstellaties van respectievelijk Frankrijk, het VK en Italië. Deze landen gaan zelf over het gebruik (en delen van informatie) van deze satellietconstellaties.
Klopt het dat bijvoorbeeld het Europese Eutelsat Oneweb-systeem gekoppeld kan worden aan het door Oekraïne ontwikkelde Delta-systeem? Ziet u hierin mogelijkheden om een Europees commandovoeringssysteem op te zetten waarmee alle afzonderlijke Europese eenheden aangestuurd zouden kunnen worden? Zo nee, waarom niet?3
Eutelsat Oneweb is een relatief eenvoudig te gebruiken commerciële Low Earth Orbit constellatie net als Starlink. Dit systeem en het Delta-systeem hebben in principe soortgelijke functionaliteit en mogelijkheden. Het opzetten van een eigen Europees commandovoeringssysteem is een grote uitdaging, zeker als daarmee grote militaire operaties worden aangestuurd. Over commandovoeringssystemen verstrekt Defensie geen informatie in verband met operationele belangen en de nationale veiligheid.
Klopt het dat de Europese Unie aan een eigen satellietconstellatie IRIS2 werkt die diensten zal gaan leveren vergelijkbaar met die van Starlink? Kunt u bevestigen dat Nederland deze ontwikkeling enthousiast steunt? Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse kabinet, zoals in Italië niet het geval lijkt, besluit in zee te gaan met Starlink in plaats van IRIS2?
Het klopt inderdaad dat de EU het Infrastructure for Resilience, Interconnectivity and Security by Satellite (IRIS2) ontwikkelt. De ambitie van IRIS2 is om een eigen communicatienetwerk te ontwikkelen voor civiele en militaire gebruikers, welke vanaf 2030 communicatiediensten kan leveren. IRIS2 zet in op verbeterde communicatiecapaciteit en internetbreedband met een hoge snelheid. Nederland zoekt samen met EU partners naar een architectuur en oplossingen voor satellietcapaciteit. IRIS2 kan op termijn (na 2030) gedeeltelijk invulling hieraan geven, maar op dit moment kunnen we niet met zekerheid zeggen of IRIS2 voor de krijgsmacht in alle gevallen toereikend is. Defensie is op dit moment niet voornemens Starlink te verkiezen boven IRIS2.
Deelt u de mening dat als de Primary de satellietcommunicatie is en we hier niet meer op kunnen vertrouwen, dat dan het Alternate en de Contingency er moeten staan? Bent u bereid te investeren in een tweede spoor in de overige letters van PACE, zoals bijvoorbeeld in landlijnlocaties voor militaire Commandoposten door Europa heen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt altijd gewerkt met een Primary, Alternate, Contingency, Emergency (PACE) concept als het gaat om verbindingen zodat er altijd alternatieven zijn voor de primaire verbinding. Hierbij is een landlijn niet altijd mogelijk (denk aan maritieme operaties), maar andere communicatie mogelijkheden (buiten satellietcommunicatie) worden in dit concept meegenomen en door de verschillende krijgsmachtsdelen beoefend. Bijvoorbeeld in oefeningen met een scenario waarbij geen satellietcommunicatie of PNT signaal beschikbaar is.
Het vervolgrapport van de Veteranenombudsman d.d. 11 februari 2025 |
|
Isa Kahraman (NSC) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het vervolgrapport van de Veteranenombudsman d.d. 11 februari 2025 en het onderzoek «Erken mijn zorgen» d.d. 12 december 2024?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Veteranenombudsman heeft twee verschillende onderzoeken verricht. In het licht van uw vervolgvragen, zal ik mij in deze beantwoording richten op de inhoud van het rapport van de Veteranenombudsman over de doorlooptijd van de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) met de titel «tijdig, transparant en toegewijd». Een bestuurlijke reactie op het rapport «Erken mijn zorgen» v 2025 03 11 Beantwoording vragen Kahraman (NSC) over het vervolgrapport van de veteranenombudsman d.d. 11 februari 2025olgt in het eerste kwartaal 2025.
Deelt u de mening dat de conclusies in het rapport, namelijk dat er nog steeds sprake is van een zeer belastende en langdurige schadevergoedingsprocedure ten aanzien van veteranen en de dienstslachtoffers die ook veteraan kunnen zijn, dat zij een verzoek doen om volledige schadevergoeding en dat er sinds het vorige rapport in 2021 niets is veranderd, zorgelijk zijn?
De Veteranenombudsman concludeert dat er sinds 2021 niet veel is veranderd. Dat trek ik mij aan. Om de veteraan niet te veel te belasten, streeft Defensie ernaar een aanspraak op de schaderegeling binnen twee jaar af te doen. Helaas laten de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en de Veteranenombudsman zien dat we die termijn in 60 procent van de gevallen niet halen. Dat is te veel. Voor veteranen is dat belastend, mede omdat zo’n procedure niet op zichzelf staat. Vaak gaat er al een lang traject van behandelingen en keuringen aan vooraf.
Kunt u aangeven of, en zo ja, wat er volgens u concreet met de aanbevelingen van het rapport uit 2021 ten aanzien van de behandelingsduur van letselschadeclaims op basis van de Regeling Volledige Schadevergoeding is gedaan om de procedure te verbeteren? En zo nee, waarom de aanbevelingen niet zijn opgevolgd?
In het rapport uit 2021 noemt de Veteranenombudsman verschillende in zijn ogen positieve ideeën en oplossingsrichtingen die Defensie en belangenbehartigers van veteranen hadden aangedragen om de procedure te verbeteren. Daar bovenop heeft de Veteranenombudsman toen enkele aanbevelingen gedaan. Defensie heeft geprobeerd om de communicatie richting veteranen en de samenwerking met de belangenbehartigers van veteranen te verbeteren. Dat heeft helaas nog onvoldoende effect gesorteerd. De aanbeveling om in sommige situaties een voorbehoud op te nemen in de vaststellingsovereenkomst heeft Defensie opgevolgd, maar dit maakt een procedure niet korter of minder belastend. De in het rapport uit 2021 genoemde oplossingsrichtingen en aanbevelingen zijn ter harte genomen maar veelal gestuit op belemmeringen waarbij zoals de veteranenombudsman terecht aangeeft, de verwijzing naar wederzijdse afhankelijkheid in de diverse stappen van het RVS-traject regelmatig als reden voor het niet slagen van verbetering zijn opgevoerd.
Kunt u toezeggen dat u de conclusies van het rapport ten aanzien van de behoeften van de individuele veteraan en dienstslachtoffers die ook veteraan kunnen zijn ter harte neemt en dat u de gedane aanbevelingen gaat implementeren, en kunt u daarbij aangeven welke maatregelen u gaat nemen ter verbetering van de procedure en een tijdslijn hiervoor geven zodat degenen die dit betreft weten waar ze aan toe zijn?
Ik neem het rapport en de conclusies zeer serieus en ik voel de noodzaak om te doen wat ik kan om het proces te verbeteren. De Veteranenombudsman heeft mij gevraagd om binnen drie maanden te reageren op zijn rapport. Ik zal u mijn reactie op het rapport toezenden, waarin ik nader in ga op de stappen die nodig zijn om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de aanbevelingen.
Ik kan nu reeds aangeven dat Defensie het volgende doet om de procedure te verbeteren:
Kunt u aangeven welke verbeteringen u voor ogen heeft ten aanzien van de communicatie die onvoldoende en niet afgestemd is op de behoefte en daarmee dus de (bijzondere) zorgplicht voor de veteraan en dienstslachtoffers die ook veteraan kunnen zijn – ook waar het gaat om de samenwerking, transparantie tussen de belangenbehartigers en het Ministerie van Defensie – ondermijnt?
Om de communicatie met veteranen in letselschadezaken te verbeteren, volgt Defensie de aanbevelingen van de Veteranenombudsman op en neemt Defensie verschillende maatregelen. De afdeling letselschadeclaims controleert en herschrijft de brieven in eenvoudig Nederlands, zodat deze begrijpelijker en toegankelijker worden. Daarnaast herziet de afdeling de gehele informatievoorziening over de RVS door de communicatie aan te passen, onder meer door gebruik van infographics en een animatiefilm om complexe informatie visueel te maken en te vereenvoudigen.
Voorts werkt de afdeling letselschadeclaims aan een behandelplan waarin afspraken helder worden vastgelegd en structureel worden geëvalueerd. Onderdeel hiervan is het tussentijds informeren van de veteraan over de stand van zaken in het dossier. Daarnaast gaan dossierbehandelaars van de afdeling letselschadeclaims al op huisbezoek en zal een vervolg (huis- of kantoor-) bezoek worden voorgesteld als een vast evaluatiemoment. Defensie streeft ernaar om ook de belangenbehartiger van de veteraan hierin mee te krijgen, zodat het een gezamenlijk behandelplan wordt waarin alle partijen zich kunnen vinden. Dat draagt bij aan een transparanter en efficiënter proces voor de veteraan.
Daarnaast treedt de afdeling letselschadeclaims periodiek in overleg met belangenbehartigers van veteranen om knelpunten op dossierinhoud en/of op communicatie tijdig te signaleren en deze aan te pakken. Tevens is er aandacht voor het opleiden en trainen van de dossierbehandelaars, onder meer op het gebied van begrijpelijk schrijven en actief en empathisch communiceren.
En kunt u vervolgens de Kamer informeren over te nemen maatregelen om het beleid ten aanzien van de verzoeken van veteranen en dienstslachtoffers die ook veteraan kunnen zijn om volledige schadevergoeding te verbeteren? Bent u zich ervan bewust welke betekenis en impact dit heeft voor hun gezinnen gelet op de vele voorbeelden die wij kennen?
Ik ben mij terdege bewust van de effecten die het RVS-traject kunnen hebben op veteranen en hun gezinnen. Ik zal de Kamer eind 2025 informeren over de voortgang van de verschillende maatregelen conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en de Veteranenombudsman.
Kunt u deze vragen binnen een termijn van vier weken beantwoorden, gelet op de urgentie die uit dit vervolgrapport volgt?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het nieuws dat veteranen te vaak en te lang moeten wachten op een beslissing over schadevergoeding. |
|
Joeri Pool (PVV) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Getraumatiseerde veteranen moeten te vaak te lang wachten op beslissing over schadevergoeding»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat in 60% van de gevallen het streven om letselschadezaken binnen twee jaar af te handelen niet wordt gehaald?
Om de veteraan niet te veel te belasten, streeft Defensie er naar een aanspraak op de schaderegeling binnen twee jaar af te doen. Helaas laten de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en de Veteranenombudsman zien dat we die termijn in 60 procent van de gevallen niet halen. Dat is te veel. Voor veteranen is dat belastend, mede omdat zo’n procedure niet op zichzelf staat. Vaak ging er al een lang traject van behandelingen en keuringen aan vooraf.
Deelt u de mening dat deze situatie volstrekt onwenselijk is en dat onze veteranen echt beter verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke aanvullende maatregelen u gaat nemen om ervoor te zorgen dat deze zaken binnen een fatsoenlijke tijd worden afgehandeld? Zo nee, waarom niet?
Defensie neemt de rapporten en de conclusies zeer serieus en doet het volgende om de aanbevelingen zo goed mogelijk op te volgen:
Bent u bereid de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Veteranenombudsman heeft mij gevraagd om binnen drie maanden te reageren op zijn rapport. Ik zal u mijn reactie op het rapport toezenden, waarin ik nader in ga op de stappen die nodig zijn. Op 11 februari 2025 heeft de Algemene Rekenkamer gelijktijdig met de publicatie van haar rapport ook mijn reactie op dat rapport gepubliceerd. Een kopie daarvan treft u hierbij aan. Ik zal de Kamer eind 2025 informeren over de voortgang van de verschillende maatregelen conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en de Veteranenombudsman.
Het bericht ‘Politie en defensie worstelen met 'soevereine' collega's die overheid niet erkennen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie en defensie worstelen met «soevereine» collega’s die overheid niet erkennen»1? Wat is uw reactie op het bericht?
Ja. Als Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie nemen we het signaal van de Politie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zeer serieus en houden we de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten.
Wanneer soevereinen die bij de Rijksoverheid werkzaam zouden zijn zich niet meer aan geldende wet- en regelgeving houden en/of wanneer er structureel feitelijk onjuiste informatie wordt verspreid, wordt het vertrouwen in de overheid aangetast. Hiermee wordt de legitimiteit van overheidsorganisaties ondermijnd.
Bij hoeveel Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers zijn signalen bekend dat zij zich in enige mate «soeverein gedachtegoed» aanhangen of zich verwant voelen met «soevereinen»? Hoeveel daarvan zijn geplaatst op een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Bij de politie zijn, sinds 2023, vijf politiemedewerkers bekend die uiting hebben gegeven aan het soevereine gedachtegoed. Na een intern onderzoek is bij twee van deze politiemedewerkers vastgesteld dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Het onderzoek naar de andere drie politiemedewerkers loopt nog. In het algemeen kan niet worden ingegaan op het screeningsniveau van deze betreffende politiemedewerkers.
De MIVD heeft in 2024 onderkend dat enkele defensiemedewerkers dit gedachtegoed aanhangen. De MIVD gaat gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding, niet in op haar bronnen, het actuele kennisniveau en/of de modus operandi van de dienst. Daarom doet de MIVD geen specifieke uitspraken over de hoeveelheid, aard en ontwikkeling van bepaalde onderzoeken dan wel individuele casuïstiek.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Politie en Defensie voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Het zich «soeverein verklaren» kan erop wijzen dat deze medewerker de overtuiging heeft dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet geldig is. Deze overtuiging is zeer onwenselijk bij ambtenaren die juist Nederland als democratische rechtsstaat dienen, haar beschermen en naar burgers toe vertegenwoordigen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsinstanties hun taken naar behoren en met respect voor de geldende wet- en regelgeving uitvoeren. Wanneer een medewerker vervolgens daadwerkelijk handelt vanuit het soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en zich niet als een goed ambtenaar gedraagt, wordt dit problematisch. Hetzelfde geldt wanneer een medewerker dergelijk gedachtegoed actief naar buiten uitdraagt en daarmee zijn functioneren of het functioneren van de overheidsinstantie belemmert. Dergelijk gedrag kan ernstige afbreuk doen aan het vertrouwen in de overheid en tevens de democratische rechtsorde. Dit geldt zeker voor organisaties als de politie en Defensie, waar het beschermen van burgers, de (internationale) rechtsorde en de rechtsstaat, alsook rechtshandhaving en het verlenen van hulp tot de kerntaken behoren. Het uitdragen van en handelen naar soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en het werken bij de Rijksoverheid, meer in het bijzonder bij politie en Defensie, staan in de basis dan ook op gespannen voet met elkaar.
Op grond van de Ambtenarenwet moeten rijksambtenaren hun uit de wet en uit de functie voorvloeiende verplichtingen vervullen en zich als een goed ambtenaar gedragen (artikel 6, eerste lid Ambtenarenwet 2017). Ook mogen zij geen uitingen doen waardoor een goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst niet langer in redelijkheid is verzekerd (artikel 10 Ambtenarenwet 2017). Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient elke rijksambtenaar zich te houden aan de Gedragscode Integriteit Rijk. Bovendien legt de rijksambtenaar bij indiensttreding de eed of belofte af. Wanneer een ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen handelt, treedt de werkgever hiertegen op. BZK
Voor politiemedewerkers zijn de beginselen van een goed politieambtenaar vervat in de beroepscode die zij krijgen uitgereikt bij het afleggen van de eed of belofte. De Minister van Justitie en Veiligheid steunt het feit dat de korpsleiding de signalen serieus neemt en onderzoek instelt bij een vermoeden van plichtverzuim van politiemedewerkers die zich soeverein verklaren.
Dit plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift, als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Daar waar wordt gehandeld in strijd met die verplichtingen, kunnen leidinggevenden op basis van artikel 76 en artikel 77 Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) disciplinaire maatregelen opleggen.
Defensiemedewerkers die, met een verklaring van geen bezwaar (VGB), werkzaam zijn op een vertrouwensfunctie, moeten de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk volbrengen, waaronder het in de ambtseed beloofde, respecteren van de democratische rechtsorde. Ook is het binnen Defensie mogelijk om rechtspositionele maatregelen te treffen, op basis van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD). Wanneer defensiemedewerkers gedrag vertonen dat niet verenigbaar is met hun functie zullen leidinggevenden hierop actie ondernemen. Indien de MIVD aanleiding ziet, zoals vermeld in het antwoord op vraag 6, kan de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) worden ingetrokken. Ook kan de MIVD een ambtsbericht uitbrengen met betrekking tot de defensiemedewerker. Een ambtsbericht is een waarschuwing aan de reguliere Defensieorganisatie dat er binnen de organisatie een groot risico bestaat, waarop actie dient te worden genomen.
Deelt u de mening dat een medewerker van de Politie of Defensie die zich «soeverein verklaart» een groot risico vormt voor een goede taakuitoefening en het aanzien schaadt van de organisatie? Welke arbeidsrechtelijke consequenties (kunnen) worden getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers terecht als zij zorgen hebben over collega’s die mogelijk soeverein gedachtegoed aanhangen en gedrag zien bij hen dat indruist tegen de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Als werkgever van de politie vind ik als Minister van Justitie en Veiligheid het belangrijk dat politiemedewerkers op een laagdrempelige wijze meldingen kunnen doen. Voor politiemedewerkers geldt dat zij allereerst het gesprek met de direct leidinggevende aangaan in het geval zij vragen of zorgen hebben omtrent een mogelijke misstand. Daarnaast kent de politieorganisatie ook andere loketten waartoe politiemedewerkers zich kunnen wenden, zoals de vertrouwenspersoon, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het klokkenluidersmeldpunt politie (KMP) of de Ombudsfunctionaris politie. Hierbij fungeert het Sociaal Loket als voorportaal om vragen of meldingen van mogelijke misstanden door te geleiden naar het juiste loket. Politiemedewerkers kunnen zich ook rechtstreeks bij een loket melden.
Ook vindt Defensie het belangrijk dat defensiemedewerkers weten hoe en waar zij meldingen kunnen doen wanneer zij zich zorgen maken over mogelijk soeverein gedachtengoed bij collega’s. Dit kan bij vermoedens van integriteitsschendingen, misstanden of (beveiligings)incidenten. Defensiemedewerkers kunnen eerst bij hun leidinggevende terecht, die een speciale verantwoordelijkheid heeft om ongewenst gedrag tegen te gaan en als voorbeeld te fungeren. Bij een melding worden leidinggevenden ondersteund door het Centrum Organisatie Integriteit Defensie (COID). Na een melding, bijvoorbeeld via e-mail, telefoon of een digitaal formulier, komt het COID zo snel mogelijk in actie om de situatie te beoordelen en advies te geven. Meldingen kunnen ook via het onafhankelijk ingerichte Meldpunt Integriteit Defensie (MID) worden gedaan, dat direct onder de Secretaris-Generaal valt. Indien nodig kan een melding bij de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO) van de AIVD of de MIVD worden gedaan, of kan de Koninklijke Marechaussee worden ingeschakeld.
Onder welke omstandigheden kunnen signalen van het aanhangen van anti-institutioneel gedachtegoed of soeverein gedachtegoed aanleiding zijn om een hernieuwd onderzoek in te stellen op grond van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Per 1 januari 2023 is de Wijzigingswet Politiewet 2012, de Wet op de medische keuringen en het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen van kracht. Het doel van deze wetten is de kans op integriteitsschendingen te verminderen door middel van het screeningsbeleid. Iedereen die bij of voor de politie gaat werken krijgt vóór de aanstelling een initieel screeningsonderzoek. Hierbij gelden dezelfde regels voor zowel politiemedewerkers als externen die voor de politie gaan werken. In de wet is opgenomen dat, afhankelijk van het type screening, na vijf of acht jaar een periodiek herhaalonderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een wettelijk vastgelegde meldplicht, waardoor politiemedewerkers veranderingen in hun persoonlijke situatie, zoals financiële problemen, dienen te melden bij hun leidinggevende. Bij veranderingen in de persoonlijke situatie van een politiemedewerker kan ook een incidenteel hernieuwd onderzoek plaatsvinden. Ook vindt er continue controle plaats op wijzigingen in het strafregister in relatie tot politiemedewerkers. De wijzigingen die verband houden met een misdrijf worden automatisch doorgegeven aan de politie. Deze aanpassingen van wetten zorgt ervoor dat de screening niet langer een eenmalige controle is voor de start van het politiewerk, maar dat de betrouwbaarheid en integriteit van politiemedewerkers ook tijdens hun werkzaamheden voortdurend wordt gecontroleerd.
Indien er sprake is van een (mogelijk) vermoeden van plichtsverzuim, kan een leidinggevende melding maken bij Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Vervolgens wordt de opvolging van de melding bepaald, namelijk het al dan niet instellen van een oriënterend-, disciplinair- of lijnonderzoek, een andere afdoening, of doorgeleiding naar het OM. VIK start alleen een onderzoek in opdracht van het bevoegd gezag.
Het overgrote deel van de defensiemedewerkers vervult een vertrouwensfunctie en ondergaat daarom een veiligheidsonderzoek. Dit omvat een zorgvuldig onderzoek door de UVO, een gezamenlijke eenheid van de AIVD en MIVD. Waarna een VGB wordt afgegeven of geweigerd. Vertrouwensfuncties zijn belangrijke functies, omdat personen in die functies over de mogelijkheid beschikken om de nationale veiligheid en die van de krijgsmacht te schaden. Om die reden moet gewaarborgd worden dat de persoon in deze positie de uit de vertrouwensfunctie voorvloeiende verplichtingen getrouw zal blijven vervullen. Wanneer er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding vormen tot zorg over deze waarborging, is dit reden voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek, op grond van artikel 9 van de Wet veiligheidsonderzoeken, waarna, indien nodig, de VGB ingetrokken kan worden. Dit betekent dat de medewerker niet langer deze functie of andere vertrouwensfunctie kan vervullen, hetgeen aanleiding geeft tot herplaatsing of ontslag.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Rijksoverheid voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke taken en verantwoordelijkheden hebben de Ministers van BZK, SZW, J&V en Defensie bij de aanpak van anti-institutioneel gedachtegoed?
Zoals het artikel aangaf wees de MIVD in haar jaarverslag van 2023 al op de dreiging die anti-institutioneel extremisme kan vormen voor de krijgsmacht. Defensie wil risico’s van gezagsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Maatregelen die defensie hiertoe neemt zijn in het antwoord op vraag 5 en 6 beschreven.
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat over de aanpak van strafbare feiten en het tegengaan van extremistische uitwassen. De bestaande aanpak op extremisme is toepasbaar op alle vormen van extremisme, zo ook anti-institutioneel extremisme. Hierbij wordt onder andere ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording over mogelijke signalen en het bieden van handelingsperspectief. Zo zijn er diverse kennisproducten ontwikkeld, zoals de gezamenlijke publicatie van de AIVD, de politie en de NCTV «Met de rug naar de samenleving – Een analyse van de soevereinenbeweging in Nederland» en het «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waar in een apart hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het anti-institutionele gedachtegoed binnen Nederland2. Daarnaast faciliteren de NCTV en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trainingen voor lokale professionals en bestuurders bij het Rijksopleidingsinstituut tegengaan radicalisering over anti-institutioneel extremisme en gesprekstechnieken. Daarnaast gaat aandacht uit naar het regionaal overstijgend uitwisselen van uitdagingen en good practices.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heeft de coördinerende verantwoordelijkheid voor de rijksdienst en stelt vanuit die verantwoordelijkheid kaders en richtlijnen voor de rijksdienst, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gids Ambtelijk Vakmanschap. Het is aan de individuele werkgevers binnen de rijksdienst om dit te implementeren en, voor zover van toepassing, hierop te handhaven. Daarnaast heeft de Minister van BZK een bredere, overkoepelende verantwoordelijkheid voor de integriteit van het openbaar bestuur.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft afspraken gemaakt met de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om samen te werken op het thema anti-institutionele tendensen (inclusief soevereinen). Doel is om met name het lokaal bestuur te ondersteunen bij het opzetten van een preventieve benadering waarin aandacht is voor de perspectieven van mensen die wantrouwen ontwikkelen richting de overheid. Vanuit BZK is er een handelingskader opgesteld voor gemeenten waarin ook aandacht is voor het omgaan met escalatie en geweld, ook wanneer de agressie afkomstig is van soevereinen.
De ESS gaat daarnaast expertise en advisering aanbieden aan gemeenten en professionals. Ook zal ESS onder andere kennis- en netwerkbijeenkomsten organiseren met gemeenten en professionals en wordt er een handreiking uitgebracht om te ondersteunen bij het herkennen van en het omgaan met anti-institutionele tendensen. Verder investeert de ESS in netwerken rondom dit thema. Hierbij zet de ESS onder andere in op een versterking van de verbinding van overheden met mensen die zich aangetrokken voelen tot het anti-institutioneel gedachtegoed.
Welke Minister is eindverantwoordelijk voor het ontwikkelen van beleid bij het signaleren, tegengaan en opvolgen van anti-institutioneel gedachtegoed bij medewerkers?
De Ministers dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid. Dit omvat het vergroten van de meldingsbereidheid, het informeren en opleiden van ambtenaren over hun rol in de rechtsstaat en samenleving, en, in gevallen van strafbare feiten, het doen van aangifte.
Is er voldoende strafrechtelijk instrumentarium beschikbaar om aanbieders van «soevereinverklaringen» te vervolgen en te berechten, bijvoorbeeld op basis van oplichting? Heeft er een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden of loopt er een dergelijk onderzoek naar een medewerker die zich soeverein verklaarde?
Of het aanbieden van een soevereinverklaring kan worden gezien als oplichting is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Zo moet de aanbieder het oogmerk hebben om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De opsporing en vervolging is aan het Openbaar Ministerie.