De financiering van een aanval op onafhankelijke Israëlische rechtspraak |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland financiert aanvallen op onafhankelijke Israëlische rechtspraak»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland nauw betrokken is geweest bij een rapport van het omstreden B’Tselem en deze ook heeft gefinancierd? Zo ja, hoeveel geld heeft dat exact gekost?
B’Tselem is een gerenommeerde Israëlische mensenrechtenorganisatie die steun ontvangt uit Israël en daarnaast ook internationaal door verschillende (EU) landen wordt gefinancierd. De Nederlandse bijdrage aan B’Tselem bedroeg in 2018 € 176.000. Deze bijdrage is toegekend op basis van een strategisch werkplan met verschillende activiteiten, dat past binnen de doelstelling van de organisatie om een einde te maken aan de Israëlische bezetting. Dit sluit aan bij de Nederlandse inzet voor de verwezenlijking van de twee-statenoplossing. B’Tselem kon dit bedrag naar eigen inzicht gebruiken, mits de activiteiten aansloten bij het strategische werkplan en de Nederlandse beleidsdoelstellingen.
Verantwoordelijkheid voor de opname van het onderzoek naar het Israëlische Hooggerechtshof in het strategisch werkplan, de uitvoering ervan en rapportage van de bevindingen, ligt bij B’Tselem. Er is geen sprake geweest van inhoudelijke sturing door Nederland. In 2018 bedroeg het totale budget van B’Tselem € 2,3 miljoen. Nederland droeg dus 7,6% van het budget bij. De rest van het geld is afkomstig van andere donoren, VN-organisaties, EU, mensrechtenfondsen, familiefondsen en private donoren.
Klopt het dat het doel en de conclusies uit het rapport van B’Tselem vooraf zijn vastgesteld dan wel gestuurd zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoe is dat precies gebeurd?
Nee. De onderzoeksdoelen zijn van tevoren door B’Tselem opgesteld, en de conclusies zijn door B’Tselem getrokken op basis van het uitgevoerde onderzoek. Nederland heeft op geen enkele manier op voorhand, of tijdens de uitvoering van het onderzoek sturing gegeven aan onderzoeksdoelen of conclusies. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Worden er ook vergelijkbare onderzoeken naar Palestijnse rechtsprekende organen door Nederland gefinancierd? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de Independent Commission for Human Rights(ICHR), die als een ombudsman opereert door de mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden te monitoren. Deze organisatie onderzoekt de mate waarin de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke organen, publieke en private instituties en detentie instellingen mensenrechten respecteren, en publiceert hierover een jaarlijks rapport voor de Palestijnse samenleving en internationale gemeenschap. Bovendien levert ICHR ook input aan de VN over de naleving van mensenrechtenstandaarden door de Palestijnse Autoriteit en Hamas.
Daarnaast ondersteunt Nederland de Palestijnse NGO «Musawa» die een kritische monitoringfunctie vervult ten aanzien van de Palestijnse justitiesector.
Heeft u ervan kennisgenomen dat in het «appraisal document» voor de toekenning van de subsidie aan B’Tselem wordt gerept over een «politiek klimaat gedomineerd door rechtse politici en sterke invloed van de nederzettingenbeweging»? Waarom worden dergelijke kwalificaties bij een beoordeling nodig geacht? Bent u van mening dat dit relevante gezichtspunten zijn voor het toekennen van subsidie? Zo ja, waarom?
Ja, dat is relevante informatie voor de beoordeling van de projectaanvraag. Het is gebruikelijk om de context te beschrijven waarin een organisatie die financiering vraagt diens beoogde activiteiten gaat uitvoeren. Dit kan namelijk van invloed zijn op de uitvoering van het project en de beoogde resultaten, aan de hand waarvan na afloop tevens de effectiviteit van de financiering wordt beoordeeld. In dit geval wordt daarom de huidige politieke context in acht genomen.
Waarom acht Nederland zich gerechtigd om zich te mengen in de interne aangelegenheden van een bevriende democratische rechtsstaat, notabene de enige democratische rechtsstaat in het Midden-Oosten?
Er is hier geen sprake van ongeoorloofde inmenging door Nederland. Het betreft een Israëlische organisatie die op basis van een feitenanalyse tot een eigen conclusie komt over de rol van een belangrijk Israëlisch instituut, het Hooggerechtshof. De Nederlandse steun aan B’Tselem sluit aan bij het Nederlandse beleid gericht op de bevordering van een onafhankelijk maatschappelijk middenveld. Lokale maatschappelijke organisaties vervullen een belangrijke rol in de bevordering van open, vrije en inclusieve samenlevingen. Ruimte voor het maatschappelijk middenveld is een essentieel onderdeel van een goed functionerende democratische rechtstaat. De steun aan B’Tselem is tevens conform de motie Sjoerdsma c.s. over steun aan mensenrechtenorganisaties in Israël d.d. 14/06/2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 425).
Het rapport analyseert juridische uitspraken met betrekking tot de sloop van Palestijnse huizen en eigendommen op de Westelijke Jordaanoever. Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlisch grondgebied.
Deelt u de mening dat dergelijk politiek activisme gericht tegen Israël en het ondermijnen van de onafhankelijke rechtspraak in Israël door de Nederlandse overheid ongewenst is? Bent u van plan een einde te maken aan dergelijke praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet dit niet als ondermijnen van de onafhankelijke rechtspraak. B’Tselem stelt met redenen omkleed dat het de Israëlische verplichtingen onder internationaal recht anders interpreteert dan het Israëlische Hooggerechtshof. Daarmee maakt het gebruik van de vrijheid van meningsuiting, zoals die ook in Israël geldt.
Deelt u de mening dat met deze financiering Nederland de onafhankelijke rechtspraak in een verdragsstaat ondermijnt? Zo nee, waarom niet?»
Zie antwoord vraag 7.
De controle van Nederlanders bij aankomst op Bonaire |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het, dat mensen met een Nederlands paspoort bij aankomst op Bonaire worden onderworpen aan een «grondige» controle door de Marechaussee, die uitrekent hoeveel dagen iemand op Bonaire heeft doorgebracht, teneinde te bepalen of de toegestane termijn van verblijf is overschreden?
Bij aankomst van een Europese Nederlander in Bonaire wordt inderdaad gecontroleerd of hij de maximale duur van het toegestane verblijf in de openbare lichamen heeft overschreden. Zie verder het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de constatering dat Bonaire onderdeel is van het Koninkrijk? Klopt het, dat wettelijk gezien een dergelijke «grondige» controle alleen zou kunnen plaatsvinden als de betreffende persoon een «vreemdeling» is, dat wil zeggen iemand die niet beschikt over een Nederlands paspoort?
Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn als openbare lichamen sinds 10 oktober 2010 deel gaan uitmaken van Nederland. In het kader van de Wet toelating en uitzetting BES (WTU-BES) wordt onder vreemdeling verstaan een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op grond van artikel 1a van de WTU-BES is deze wet – met uitzondering van het hoofdstuk over visa – van overeenkomstige toepassing op Europese Nederlanders.
In artikel 2t van de WTU-BES is bepaald dat een vreemdeling bij grensoverschrijding onderworpen wordt aan een grondige controle. In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat dit voorschrift niet van overeenkomstige toepassing is op Nederlanders; op grond van artikel 2s van de WTU-BES zijn zij enkel onderworpen zijn aan een minimale controle.
In art 4.2, derde lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES (BTU-BES) is geregeld dat Europese Nederlanders binnen een jaar maximaal zes maanden in Caribisch Nederland mogen verblijven. Om deze regel te kunnen handhaven moet de verblijfsduur van Europese Nederlanders worden gecontroleerd. In het kader van de evaluatie is deze omissie in de WTU BES – die enerzijds een controle op verblijfsduur impliceert en anderzijds alleen een minimale controle regelt – ook herkend. Ik bereid een wijziging van de WTU-BES voor waarin wordt voorgesteld de wet op dit punt aan te passen. Daarnaast is ook een wijziging voorzien waarbij in het kader van de minimale grenscontrole de bestaande grenscontrolemiddelen aan de grenzen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden uitgebreid. Zo zal worden voorgesteld dat bij grensoverschrijding relevante databanken kunnen worden geraadpleegd, zoals het Schengeninformatiesysteem en de Interpol-databank voor gestolen en verloren reisdocumenten (Stolen and Lost Travel Documents (SLTD-database), zodat o.a. de identiteit en de nationaliteit van de persoon kunnen worden geverifieerd. Omdat de voorbereidingen van deze wijzigen in gang zijn gezet en er wel een bepaling is dat Europese Nederlanders maximaal zes maanden in Caribisch Nederland mogen verblijven zet de Koninklijke Marechaussee de huidige werkwijze vooralsnog voort zodat de voorgeschreven maximale verblijfsduur wordt gehandhaafd.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Evaluatie van de Wet toelating en uitzetting BES (2018), waarin de onderzoekers opmerken dat het volgens deze wet «niet mogelijk is om een Europese Nederlander te kunnen controleren op zijn maximale verblijfsduur» op Bonaire (p. 51)?1
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de huidige controle-praktijk niet in overeenstemming is met de wet? Deelt u de opvatting dat óf de praktijk van controle, óf de wet zou moeten worden aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Egypt: Set Independent Torture Inquiry’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Egypt: Set Independent Torture Inquiry»?1
Ja.
Heeft u informatie waaruit blijkt dat hetgeen Human Rights Watch stelt over de martelingen in Egypte op waarheid berust? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de in het Human Rights Watch(HRW) rapport beschreven misstanden en de bevindingen van het VN-Comité tegen Foltering. Dergelijke praktijken zijn in strijd met fundamentele normen op het gebied van mensenrechten, waaraan ook Egypte zich door middel van internationale verdragen verbonden heeft.
De Egyptische context maakt het moeilijk om precieze aantallen van gedwongen verdwijningen en martelingen vast te stellen. De gerapporteerde aantallen lopen uiteen. Het kabinet acht uitgebreid en onafhankelijk onderzoek, waartoe HRW ook oproept, daarom belangrijk.
Zorgen over gedwongen verdwijningen en martelingen worden in EU-verband herhaaldelijk bij de Egyptische autoriteiten aangekaart. Zo vroeg de EU tijdens de sessies van de VN-Mensenrechtenraad van juni en september 2018 aandacht voor gedwongen verdwijningen. Ook worden zorgen over martelingen en gedwongen verdwijningen uitgesproken tijdens het EU-Egypte sub-comité democratie en mensenrechten, dat tweejaarlijks bijeenkomt.
Bent u op de hoogte van de eerdere rapporten van Human Rights Watch die concluderen dat sinds het aantreden van de regering van president Abdel Fattah al-Sisi, overheidsinstanties, waaronder de nationale veiligheidsdienst, betrokken zijn bij (systematische) verdwijningen en martelingen? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met Human Rights Watch over de inhoud van deze rapporten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat Egypte het enige land is dat te maken heeft met twee openbare onderzoeken door het VN-Comité tegen Foltering, dat in zijn meest recente rapport schrijft dat de feiten die het verzamelde «leidden tot de onvermijdelijke conclusie dat foltering een systematische praktijk is in Egypte»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen of gaat u contact opnemen met uw Europese en andere internationale collega’s over de situatie in Egypte? Zo ja, kunt u de Kamer informeren welke stappen worden overwogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderhoudt nauw contact met Europese collega’s over ontwikkelingen in Egypte, zowel in Brussel als in Caïro. De Nederlandse inzet richt zich in EU-verband o.a. op het uitspreken van een sterke EU-verklaring tijdens de huidige zitting van de Mensenrechtenraad, waarin zorgen worden geuit over ontwikkelingen in Egypte op het gebied van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en vergadering, verdwijningen en de doodstraf.
Heeft u contact gehad met uw ambtsgenoten die lid zijn van de Afrikaanse Unie, waarvan Egypte in 2019 tot voorzitter is gekozen, over de situatie in Egypte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u gesproken over de weigering van de Egyptisch overheid tot het toelaten van bezoeken van de Afrikaanse Commissie voor mensenrechten en volkerenrechten (ACHPR)?
Mensenrechten zijn een vast onderdeel van de dialoog tussen de Afrikaanse Unie en de Europese Unie, waaronder tijdens de recente AU-EU Ministeriële in Brussel op 21-22 januari jl.
Deelt u de mening dat overheden verantwoordelijk zijn voor en gehouden kunnen worden aan het naleven van mensenrechten? Zo ja, heeft u inmiddels contact opgenomen met uw Egyptische ambtsgenoot om uw zorgen over te brengen. Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland spreekt de Egyptische autoriteiten voortdurend aan op de zorgelijke mensenrechtensituatie. Op politiek niveau gebeurde dat onder andere tijdens mijn gesprekken met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Shoukry, in Caïro in mei 2018 en in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september jl. Ook spraken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Nederlandse mensenrechtenambassadeur tijdens de Mensenrechtenraad van maart 2019 met de Egyptische onderminister voor Mensenrechten over de ontwikkelingen die Nederland zorgen baren.
Deelt u de mening dat de Egyptische overheid onafhankelijk toezicht op gevangenissen en detentiecentra en bezoeken van regionale en internationale entiteiten die onderzoek doen naar folterclaims, toe zou moeten staan, waaronder in het bijzonder de speciale VN-rapporteur voor foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht veel waarde aan de onderzoeken van de speciale VN-rapporteurs. Daarom pleit Nederland in internationaal verband consequent voor het verstrekken van een staande uitnodiging aan alle VN-mensenrechtenrapporteurs, zodat deze onderzoek kunnen doen naar vermeende misstanden. Dit geldt ook voor Egypte.
Heeft u overwogen de mogelijkheden van sancties of andere maatregelen tegen Egypte met uw Europese ambtsgenoten te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het instellen van sancties tegen Egypte is op dit moment niet aan de orde. Nederland richt zich op open en constructief engagement met Egypte, waarin ruimte is om de zorgen die we hebben te bespreken en daarbij aan te dringen op verbetering. Dit geldt ook voor de EU, die middels het Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten Egypte ondersteunt. Hieraan zijn ook overlegstructuren gekoppeld om zorgpunten bespreekbaar te maken, waaronder op het gebied van democratie en mensenrechten.
Bent u bereid om de verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte in de veertigste zitting van de Mensenrechtenraad (al dan niet met gelijkgezinde lidstaten) aan de orde te laten stellen?
Ja. De Nederlandse inzet voor de veertigste zitting van de Mensenrechtenraad richt zich op een sterke EU-verklaring, waarin ook zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte worden uitgesproken.
Kunt u deze vragen voor aanvang van de aankomende mensenrechtenraad beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Niet gemelde gebreken bij de F-35 |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De JSF: een ongeluk in slow motion»?1
Ja.
Zijn er nog niet opgeloste defecten aan de F-35A die niet aan de Kamer zijn gemeld in de voortgangsrapportages? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid dit alsnog te doen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing van 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie d.d. 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuk 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Klopt het dat het boordwapen van de F-35A een onacceptabele afwijking naar rechts heeft, zoals door de Amerikaanse toezichthouder DOT&E is vastgesteld? Zo ja, wat betekent dit voor de operationele inzet van de F-35A in Nederland, en wanneer wordt dit defect opgelost?
De geconstateerde afwijking naar rechts tijdens de testen is waargenomen bij het snelvuurkanon op verschillende Amerikaanse F-35A vliegtuigen die voor LOT10 zijn geproduceerd. Tijdens de Operationele Test en Evaluatie (OT&E) is deze afwijkingen niet bij het Nederlandse F-35A jachtvliegtuig vastgesteld. Het JPO treft nu maatregelen op het gebied van hard- en software die voor alle F-35A worden doorgevoerd. Door het tijdige herstel van eventuele afwijkingen wordt geen effect op de operationele inzet voorzien.
Klopt het dat het geautomatiseerde onderhoudssysteem van de F-35A dusdanige gebreken vertoont dat technisch personeel parallelle administraties bijhoudt vanwege een gebrek aan vertrouwen in het systeem? Op welke termijn is voorzien dat dit systeem naar behoren functioneert? Wat betekent dit voor de operationele inzet van het toestel?
Nederland maakt reeds enige jaren met eigen personeel gebruik van het Autonomic Logistics Information System (ALIS) van de F-35 en heeft daarmee de nodige ervaring opgedaan. Die ervaring zorgt ervoor dat bij Nederlands personeel voldoende kennis van en vertrouwen in het geautomatiseerde onderhoudssysteem is opgebouwd om geen parallelle administratie te hoeven bijhouden.
Dit wil niet zeggen dat het systeem perfect is. Zoals gemeld in eerdere jaarrapportages is het JPO continu bezig het onderhoudssysteem (ALIS) van de F-35 te verbeteren en capaciteiten toe te voegen. Dit vindt plaats aan de hand van kleinere en grotere software-updates die in de komende drie jaar worden uitgegeven. Voor de langere termijn wordt gewerkt aan een modernere systeemarchitectuur voor ALIS. De geconstateerde gebreken met betrekking tot ALIS hebben vooralsnog geen effect op de operationele inzet van Nederlandse toestellen.
Klopt het dat voor slechts vier van de acht doelstellingen van de F-35 met betrekking tot betrouwbaarheid en onderhoud er zicht is op het behalen van dat doel? Worden de overige doelstellingen nog behaald voordat het toestel door Nederland wordt ingezet? Zo nee, wat betekent dit voor de operationele inzet?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Klopt het dat de IT-problemen bij het opstijgen van de F-35A dusdanige vertraging opleveren dat een F-16 sneller van de grond komt? Zo ja, wanneer worden deze IT-problemen opgelost? Wat zijn de consequenties voor de operationele inzet zolang de problemen niet zijn verholpen?
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. Door de complexiteit van het ALIS ondervond een Amerikaanse eenheid tijdens de deployments problemen bij de vluchtvoorbereiding. Er wordt in het DOT&E-rapport melding gemaakt van het feit dat regelmatig meer tijd nodig was dan met het legacy vliegtuig (de vliegtuigtypen voor de komst van de F-35). Er wordt daarbij geen specifieke vergelijking gemaakt met de F-16. Het JPO heeft voor ALIS een plan opgesteld waarin capaciteiten aan nieuwe versies worden toegevoegd en geconstateerde tekortkomingen worden gecorrigeerd. Volgens planning wordt vanaf eind 2022 een modernere systeemarchitectuur van ALIS doorgevoerd.
Nederland neemt nu deel aan de operationele testfase. In de operationele testfase wordt onderzocht of het F-35A wapensysteem voldoet aan de eisen die zijn gesteld aan het toestel en het ondersteunende materieel-logistieke systeem. Eind dit jaar worden de resultaten van de operationele testfase verwacht.
Klopt het dat de Amerikaanse luchtmacht de raming voor de kosten van het onderhoud van de F-35A heeft verhoogd van 4 miljoen naar 7 miljoen euro per toestel per jaar? Wat is de Nederlandse raming en wordt die raming in navolging hiervan ook verhoogd?
Nee dat is niet juist. De Amerikaanse luchtmacht heeft de ambitie om de huidige raming voor de kosten van het onderhoud van de F-35A van circa 7 miljoen USD terug te brengen naar 4 miljoen USD per toestel per jaar voor 2041.
In de negentiende jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is een totaal geraamd bedrag voor de F-35 exploitatie vermeld van € 312 miljoen per jaar. In september 2019 wordt de Kamer op Prinsjesdag met de jaarlijkse voortgangsrapportage geïnformeerd over de nieuwe raming voor de exploitatiekosten. De raming wordt herzien op basis van nieuwe inzichten (transitie, modificaties en de dollarkoers). Omdat de organisatie en bedrijfsvoering van de Amerikaanse en Nederlandse luchtmacht verschillen, zijn de ramingen niet te vergelijken.
Waarom acht u het een adequate invulling van de informatieplicht aan de Kamer om, zoals uw ministerie in reactie op het artikel van FTM heeft laten weten, kritische kanttekeningen van de Amerikaanse toezichthouders niet te melden aan de Kamer vanwege een «keuze om te komen tot een beknoptere jaarrapportage?» Kunt u toezeggen dergelijke kritische kanttekeningen voortaan wel mee te nemen in de voortgangrapportages?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer kunt u duidelijkheid leveren over alle verschillen tussen de contractuele eisen aan de F-35A en de daadwerkelijke prestaties?
Het JPO is met Lockheed Martin Aero bezig om inzicht te verschaffen in eventuele verschillen tussen contractuele eisen en daadwerkelijke prestaties. Dit proces is nog niet afgerond. De resultaten van de thans uitgevoerde IOT&E spelen daarbij eveneens een rol. Deze resultaten worden eind 2019 verwacht. Zodra er duidelijkheid is over eventuele verschillen zal dit worden gerapporteerd in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Om welke redenen kunt u nog niet aangeven hoeveel Nederland extra zal moeten betalen aan het moderniseren van de Nederlandse F-35A’s naar Block 4? Wanneer gaat u deze duidelijkheid wel verschaffen?
Zoals in de jaarrapportage opgenomen, heeft Defensie vanaf het begin rekening gehouden met de stapsgewijze doorontwikkeling van de F-35A zodat het vliegtuig gedurende de gehele levensduur operationeel relevant blijft. Het moderniseren naar Block 4 is onderdeel van de ramingen zoals gemeld in de jaarrapportage van september 2018. Zodra er een actualisatie beschikbaar is van de ramingen voor het moderniseren naar Block 4, zal daarover gerapporteerd worden in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Bent u bereid om, in het licht van de bijna verdubbelende onderhoudskosten en stijgende kosten voor de modernisering van de Nederlandse F-35A-toestellen, uw besluit te herzien om het aparte financiële kader voor de verwerving van de F-35 te laten vervallen? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat de stijgende kosten ten laste komen van het investeringsbudget voor andere zaken binnen de krijgsmacht?
Nederland stelt de raming van het JPO elk jaar bij op basis van eigen inzichten en ervaringen en hierover wordt gerapporteerd in de jaarrapportage. Moderniseringskosten zijn opgenomen in de ramingen van de meest recente jaarrapportage van september 2018 en zullen worden geactualiseerd op basis van de gegevens van het JPO. Met name componenten als personeelskosten en inrichting van operationele eenheden zijn niet te vergelijken tussen de Amerikaanse en de Nederlandse luchtmacht. De Nederlandse raming voor instandhoudingskosten laat thans geen stijging zien. Onvoorziene stijgingen en dalingen worden binnen Defensie volgens het reguliere proces geadresseerd.
Ik ben niet voornemens het kabinetsbesluit om het aparte financiële kader te laten vervallen te heroverwegen. Dit kader voor de verwerving van de F-35A is vorig jaar komen te vervallen vanwege de realisatiefase waarin het project zich bevindt en zodat valutaschommelingen bij het project beter kunnen worden opgevangen. De dollarkoersontwikkeling blijft een risico bij dit project, omdat nog niet alle verplichtingen zijn aangegaan, dat geldt zowel voor de aanschaf van vliegtuigen als voor de exploitatie. Voor het opvangen van valutaschommelingen op de investeringen is de in 2017 gecreëerde valutareserve binnen begrotingsartikel 6 Investeringen beschikbaar.
Bent u bereid om geen stappen te zetten in het verwerven van additionele F-35A toestellen totdat volledige duidelijkheid bestaat over de gebreken van het toestel en de termijn waarop deze gebreken worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘EU waarschuwt luchtvaart voor verlies vliegrechten bij Brexit zonder deal’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «EU waarschuwt luchtvaart voor verlies vliegrechten bij Brexit zonder deal»1, EU gives airlines deadline for no-deal Brexit2 en «Kabinet wil geen bilaterale deal met VK over vervoer»?3
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Online Travel Agencies, zoals Expedia, Google Flights en Skyscanner, nog steeds vliegtickets naar en via het Verenigd Konikrijk verkopen voor reizen na 29 maart zonder reizigers te informeren over de mogelijke gevolgen van een no-dealbrexit voor de luchtvaart?
Hoe de communicatie tussen Online Travel Agencies en hun klanten verloopt, kan ik niet beoordelen. Meer in het algemeen ben ik van mening dat aanbieders van producten en diensten hun klanten goed, zorgvuldig en volledig moeten informeren.
Kunt u bevestigen dat door de brexit het recht op vliegen in het Europese luchtruim ingetrokken wordt voor luchtvaartmaatschappijen die gevestigd zijn in het Verenigd Koninkrijk in het geval van een no-dealvertrek uit de EU en dat dit gevolgen zal hebben voor passagiers die vanuit Nederland naar en via het Verenigd Koninkrijk vliegen met deze maatschappijen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ingeval van een no-deal terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie (EU) vervallen de rechten die niet-EU luchtvaartmaatschappijen uit het VK hebben om onder de huidige EU regelgeving vluchten van/naar/binnen de EU te mogen uitvoeren. Ik steun het voorstel van de Europese Commissie om in geval van een no-deal scenario, via een verordening EU-brede contingency maatregelen te treffen om de basic connectivity in de luchtvaart voor reizigers tussen het VK en de EU veilig te stellen. Op 19 februari j.l. is een voorlopig akkoord hierover bereikt tussen het Europees parlement en de Raad. Daarmee is een gezamenlijke Europese oplossing binnen handbereik. Indien er onverhoopt toch geen akkoord zou komen, kan worden besloten om op bilateraal niveau luchtdiensten tussen Nederland en het VK mogelijk te maken.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor reizigers en de luchtvaart vanuit Nederland naar en via het Verenigd Koninkrijk, wanneer er wordt teruggevallen op het bilaterale luchtvaartverdrag uit 1946? In hoeverre beperkt het bilaterale luchtvaartverdrag het vliegverkeer tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk tot «de aangewezen luchtvaartmaatschappijen», zoals uitputtend opgenomen in bijlage 1 (1–8) van het luchtvaartverdrag?
Ik steun het voorstel van de Europese Commissie om in geval van een no-deal scenario, via een verordening EU-brede contingency maatregelen te treffen om de basic connectivity in de luchtvaart voor reizigers tussen het VK en de EU veilig te stellen. Indien dat niet tot een oplossing zou leiden en wanneer teruggevallen zou moeten worden op alleen de bepalingen van het luchtvaartverdrag uit 1946, zou dit inderdaad gevolgen hebben voor het huidige niveau van luchtdiensten zoals de aangewezen luchtvaartmaatschappijen, het aantal toegestane bestemmingen, de te vliegen routes, etc. Een dergelijke situatie zou onwenselijk zijn en zou niet aansluiten bij het huidige niveau van luchtdiensten tussen het VK en Nederland. Wanneer het voorstel van de Commissie niet tot EU-brede afspraken met het VK zou leiden, kan teruggevallen worden op de bestaande bilaterale luchtvaartrelatie met het VK en kunnen nieuwe aanvullende afspraken gemaakt worden met het VK om het huidige niveau van luchtdiensten te kunnen handhaven.
Verwacht u dat, indien reizen vanuit Nederland naar of via het Verenigd Koninkrijk geschrapt of ernstig vertraagd raken als gevolg van een no-dealbrexit, EU-verordening 261/2004 inzake de vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten van toepassing is op deze situaties? Kunt u dit toelichten?
Ja, de EU-passagiersrechtenverordening blijft van toepassing op alle vluchten vanaf een EU-luchthaven naar het VK en door EU-luchtvaartmaatschappijen vanaf het VK naar een EU-luchthaven. Daarnaast heeft het VK aangekondigd dat ze EU passagiersrechten zal toepassen op vluchten door VK-luchtvaartmaatschappijen.
Kunt u toelichten welke stappen u gaat zetten om reizigers die naar of via het Verenigd Koninkrijk vliegen, te informeren en ondersteunen bij een brexit met een no deal?
Ik ga er van uit dat het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening om de basic connectivity in de luchtvaart veilig te stellen, zal leiden tot een akkoord tussen de Raad en het parlement. Wanneer dat niet het geval blijkt te zijn, streef ik er naar een oplossing te vinden waarbij het huidige niveau van luchtdiensten gehandhaafd blijft.
Deelt u de mening dat Online Travel Agencies een waarschuwing dienen af te geven bij het boeken van vluchten naar en via het Verenigd Koninkrijk na 29 maart? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn en op welke wijze u met deze agentschappen afspraken gaat maken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan
Een keurpunt voor levend vee voor de Brexit en de extra capaciteit bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD), Martin van Rooijen (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat motie-Omtzigt/Geurts (Kamerstuk 35 084, nr. 27), die de regering verzoekt in verband met de grote kans op een no-dealbrexit de leiding te nemen in een publiek-private samenwerking om tijdig een inspectiepost in te richten om levende dieren te keuren die vanuit het Verenigd Konikrijk (VK) worden geïmporteerd via Nederlandse zeehavens, is aangenomen?
Ja.
Herinnert u zich dat u al in januari 2018 een advies vroeg aan- en kreeg van KPMG over de Brexit waarin aanbeveling 4 luidde: «Begin tijdig met het vergroten van de capaciteit en het aantal inspectielocaties bij de handhavingsdiensten (...) en zorg voor een Brexit-analyse»?
Ja.
Herinnert u zich dat de indieners van deze schriftelijke vragen meerdere keren hebben aangedrongen op het inrichten van een inspectiepunt bij een Nederlandse haven, omdat er nu alleen inspectiepunten op vliegvelden zijn en er dus geen levende dieren ingevoerd kunnen worden per boot bij een harde Brexit op 29 maart 2019?
Ja.
Is het u gelukt om de bovengenoemde motie uit te voeren door de leiding te nemen en een inspectiepunt in te richten en aan te melden voor de deadline van 15 februari 2019 in Brussel? Zo nee, kunt u toelichten hoe u de motie dan wel gaat uitvoeren?
Samen met de NVWA heb ik de leiding genomen in het organiseren van de publiek-private samenwerking door het organiseren van een bijeenkomst en diverse gesprekken met de betrokken partijen.
De NVWA heeft hierna aanvragen van het bedrijfsleven voor inspectieposten voor de import van levende dieren in de Europese Unie ontvangen. Deze aanvragen zijn binnen de deadline van 15 februari 2019 naar de Europese Commissie gestuurd. Hiermee kunnen de aanvragen tijdig door de Europese Commissie in behandeling worden genomen, met het oog op stemming door de lidstaten in een Standing Committee voor 29 maart 2019. Of de inspectieposten tijdig ingericht zijn, is afhankelijk van deze stemming en of het bedrijfsleven de inspectieposten ook daadwerkelijk realiseert.
Op de precieze aantallen en locaties kan ik niet in gaan in verband met de vertrouwelijkheid van deze informatie.
Het bedrijfsleven zal de inspectieposten bouwkundig en protocollair moeten realiseren. Over de bouwkundige en protocollaire eisen en de daadwerkelijke realisatie is nauw overleg tussen de aanvragers, de NVWA en mijn ministerie.
Op welke wijze kunnen levende dieren per boot worden ingevoerd uit Groot Brittannië bij een harde brexit?
Levende dieren uit het Verenigd Koninkrijk kunnen bij een no deal Brexit per boot/ferrylijn alleen nog worden ingevoerd als in de directe nabijheid van het aankomstpunt van de desbetreffende boot/ferrylijn een inspectiepost voor de invoer van levende dieren aanwezig is. Dit is afhankelijk van de bij vraag 4 genoemde goedkeuring en realisatie. Ik zal u na de stemming zo spoedig mogelijk informeren.
Als er in de directe nabijheid van het aankomstpunt van een boot/ferrylijn geen inspectiepost gerealiseerd wordt, kunnen hier geen levende dieren ingevoerd worden uit Groot Brittannië. Niet-commercieel vervoer van gezelschapsdieren is uitgezonderd van de eis dat zij via een inspectiepost voor levende dieren ingevoerd moeten worden.
Hoeveel extra personeelsleden mocht de NVWA in dienst nemen om de gevolgen van een harde brexit op te vangen?
Zie hiervoor mijn beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Weverling met kenmerk 2019D03129. De NVWA bereidt zich voor op het worst case scenario door extra personeel aan te trekken. In het worst case scenario zijn 143 fte nodig. 100 van deze 143 fte zijn toezichthoudende dierenartsen.
Hoeveel extra personeelsleden heeft de NVWA tot nu toe geworven om de gevolgen van een harde brexit op te vangen?
De NVWA heeft ondertussen 100 van de 143 personeelsleden geworven. Er zijn inmiddels 71 medewerkers voor export(-ondersteunende) inspecties en certificering geworven, 24 medewerkers voor import inspecties en 5 medewerkers voor overige activiteiten
Kunt u precies vertellen waar de extra personeelsleden voor een harde Brexit ingezet worden?
In een worst case scenario wordt uitgegaan van gelijkblijvende handelsstromen en fysieke keuringen van alle partijen die moeten worden voorzien van papieren certificaten met natte handtekening en stempel. In dit worst case scenario zijn 143 fte nodig.
Van de 143 fte betreft het 100 fte aan toezichthoudende dierenartsen, waarvan 20 fte voor de import en 80 fte voor de export.
Naast de benodigde dierenartsen en assistent-inspecteurs is ook aanvulling op diverse andere plaatsen voorzien. Zo worden bijvoorbeeld voor het fytosanitaire domein 5 fte geworven en opgeleid voor zeer specifieke inspectie- en expertisetaken en het Nationaal Referentie Centrum van de NVWA.
Verwacht u dat de NVWA al haar taken kan uitvoeren bij een harde brexit op 29 maart 2019?
In het worst case scenario zal de NVWA gedurende ongeveer een jaar kunnen kampen met een tekort aan dierenartsen. In dat geval is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is daarom niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening van de NVWA aan de bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd.
Of er sprake zal zijn van het worst case scenario is afhankelijk van de eisen die de Britse overheid bij een no deal definitief gaat stellen aan de import in het Verenigd Koninkrijk.
Is de dienstverlening van de NVWA inmiddels voldoende geautomatiseerd zodat processen snel en doelmatig kunnen worden doorlopen? Zo nee, welke processen en formulieren kunnen nog niet handmatig worden verwerkt, wat zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven en wanneer worden deze processen geautomatiseerd?
De NVWA heeft veel ervaring met dienstverleningsprocessen rond import en export en deze processen worden met de Brexit niet anders. Voor verdere beantwoording verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Weverling met kenmerk 2019D03129.
Klopt het dat de NVWA slechts vijf dagen per week bij de ferry in IJmuiden aanwezig is, terwijl die dagelijks vaart? Zo ja, wat is hiervoor de reden en wat zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven?
De NVWA werkt momenteel niet bij de ferry in IJmuiden. Daar worden op dit moment immers geen keuringen uitgevoerd, omdat de goederenstroom vervoer binnen de Europese Unie betreft.
Na de Brexit wordt dit anders. Voor het keuren van goederen van dierlijke oorsprong kan gebruik gemaakt worden van keurlocaties in de buitengrensinspectiepost van Amsterdam. Het betreft volgens de marktdeelnemers aldaar nu een zeer beperkt aantal partijen op jaarbasis. Dit volume is van dien aard dat weekenddiensten de efficiëntie van toezicht zeer nadelig zal beïnvloeden en wordt daarom vooralsnog niet door de NVWA overwogen.
Specifiek voor gezelschapsdieren die met de ferry aankomen zijn afspraken met de douane om de benodigde controles uit te voeren.
Klopt het dat als er kleine huisdieren worden ingevoerd, deze na de Brexit aangewezen zijn op de opvang in Nijkerk voor bijvoorbeeld quarantaine voorzieningen? Zo ja, welke argumenten liggen hieraan ten grondslag?
Wanneer gezelschapsdieren worden ingevoerd in overeenstemming met de EU-wetgeving, is er geen belemmering in het verkeer van deze gezelschapsdieren. De op EU-wetgeving gebaseerde instructie maakt de NVWA kenbaar op de website.
Ik adviseer eigenaren van gezelschapsdieren dan ook met klem zich tijdig voor te bereiden op een reis met hun gezelschapsdier van of naar het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer niet aan de wetgeving voldaan is, kan het zijn dat gezelschapsdieren in quarantaine moeten. Hiervoor is in Nederland de voorziening in Nijkerk beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Uw Kamer heeft mijn antwoorden zo spoedig mogelijk ontvangen.
Het bericht ‘Italy’s recession strains EU to make the budget numbers add up’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Italy’s recession strains EU to make the budget numbers add up»1 en «Ue, la Commissione gela l'Italia: «Nel 2019 il Pil crescerà dello 0,2%». Tria: «Non è recessione»?2 Wat vindt daarvan.
Ja. De groeicijfers die neerwaarts zijn bijgesteld zullen het voor Italië nog moeilijker maken te voldoen aan de Europese begrotingsregels zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP). Hier maak ik mij zorgen over. Het is voor de stabiliteit van de Eurozone immers cruciaal dat landen hun overheidsfinanciën op orde hebben. Deze zorgen heb ik dan ook meerdere keren geuit, zowel binnen de Eurogroep als daarbuiten.3 4
Klopt het dat de economische groeicijfers van Italië voor 2019 fors naar beneden zijn bijgesteld van +1,2% naar +0,2%, terwijl de raming van de groeicijfers oorspronkelijk zelfs +1,9% was?
De reële economische groei (dat wil zeggen de economische groei geschoond voor inflatie) voor Italië in 2019 werd door de Europese Commissie in haar herfstraming5 van november 2018 nog geraamd op 1,2%, maar in de winterraming6 van februari 2019 neerwaarts bijgesteld naar 0,2%.
Wat zijn de geraamde groeicijfers die de Italiaanse overheid zelf hanteert bij het opstellen van de begroting? Hoe verhouden die cijfers zich tot die van de Europese Commissie?
In de begroting die het Italiaanse parlement in december heeft aangenomen, gaat de Italiaanse regering uit van een reële bbp groei van 1,0% in 2019. Dit is fors hoger dan de winterraming2 van februari 2019 van de Europese Commissie.
Wat zijn de gevolgen van de naar beneden bijgestelde groeicijfers voor de Italiaanse begroting, die al niet voldeed aan de EU-begrotingsregels? Wat zijn de gevolgen voor het Italiaanse begrotingstekort van de bijgestelde groeicijfers? Kunt u, indien deze cijfers nog niet beschikbaar zijn, zelf een raming maken hoeveel hoger het begrotingstekort en de EMU-schuld, ceteris paribus, komen te liggen met deze lagere groeiraming?
Een lagere economische groei leidt doorgaans tot een verslechtering van de budgettaire positie van een land door lagere belastinginkomsten en hogere uitgaven aan onder andere sociale zekerheid. Dit betekent dat het nominaal begrotingstekort verslechtert en de publieke schuld toeneemt of minder snel afneemt. Het is een risico dat dit effect ook op kan treden in Italië. Het precieze effect hangt af van de mate waarin de begroting reageert op schommelingen in de economische groei, ook wel de begrotingselasticiteit geheten, en de discretionaire maatregelen die een lidstaat neemt in reactie op een verlaging van de verwachte groei.
Nieuwe ramingen van het begrotingstekort en de publieke schuld waren echter geen onderdeel van de winterraming waarmee nieuwe cijfers nog niet beschikbaar zijn. Het is niet aan Nederland om zelf een raming te maken van de Italiaanse budgettaire situatie. Ik wacht nu de voorjaarsraming van de Europese Commissie af om te beoordelen wat het precieze effect is van de neerwaarts bijgestelde groei op de Italiaanse begrotingspositie.
Voldoet Italië met deze herziene groeiraming en dito gevolgen op het tekort en schuld aan de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact? Wanneer wordt dit formeel weer getoetst door de Europese Commissie? Indien deze toetsing pas over geruime tijd plaatsvindt, deelt u dan de mening dat Italië weg lijkt te komen met een rammelende begroting?
De meest recente Commissieraming die ook publieke financiën cijfers bevat is de eerder genoemde herfstraming en dateert van november 2018. Hieruit bleek dat Italië in 2019 zijn hoge publieke schuldenniveau niet substantieel omlaag brengt en zijn structureel begrotingssaldo niet verbetert. Naar oordeel van het kabinet, zoals ook eerder aan uw Kamer toegelicht, houdt Italië zich daarmee niet aan de eisen van het SGP.7 Om die reden heb ikafgelopen december aangedrongen op het openen van een buitensporig tekortprocedure, waar de Europese Commissie echter vanaf heeft gezien. Het effect van de nieuwe groeicijfers op de Italiaanse begroting is nog onbekend en zal duidelijk worden met de voorjaarsraming van de Europese Commissie, die naar verwachting in mei gepubliceerd zal worden. De Europese Commissie zal dan opnieuw toetsen of Italië voldoet aan de eisen van het SGP. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat de herziene groeicijfers zullen leiden tot een verbeterde begrotingspositie.
Bent u van mening dat, wanneer een significante wijziging in de groei ertoe zou (kunnen) leiden dat een land zich niet meer aan zijn budgettaire verplichtingen houdt, de Europese Commissie per direct haar oordeel over de begroting zou moeten herzien en niet zou moeten wachten op een later toetsmoment? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de Europese Commissie haar besluitvorming rond de toepassing van het SGP dient te baseren op haar eigen, onafhankelijke en openbare ramingen. De Europese Commissie en de Raad zijn overeengekomen dat twee keer per jaar een volledige raming wordt gedaan op basis waarvan de Europese Commissie SGP-besluiten neemt. Om die reden is het gepast dat een nieuw oordeel over de begrotingen van de lidstaten weer wordt gevormd bij de voorjaarsraming.
Wat betekent dit voor het helaas eerder ingenomen standpunt van de Europese Commissie om geen buitensporig tekortprocedure te starten tegen Italië?
In mei zal de Europese Commissie op basis van haar voorjaarsraming en het Italiaanse Stabiliteitsprogramma beslissen of Italië voldoet aan de Europese begrotingsregels. Dan zal de Europese Commissie bepalen of zij alsnog een voorstel doet om een buitensporigtekortprocedure te starten.
Is de Italiaanse overheid nog altijd voornemens de pensioenen te verruimen en een «basisinkomen» in te voeren? Hoe verhouden deze voornemens zich tot de begrotingspositie van Italië?
De Italiaanse overheid is voornemens om een prepensioenregeling en een zogeheten «basisinkomen» in te voeren. Wel is de invoering van deze maatregelen uitgesteld van januari 2019 naar april van dit jaar. Dit uitstel neemt echter mijn zorgen niet weg aangezien deze twee maatregelen op de lange termijn, ceteris paribus, nog steeds leiden tot een verslechtering van de Italiaanse begrotingspositie.
In hoeverre gaan de aanpassingen in de economische groeicijfers en de gevolgen daarvan voor de begrotingen van landen, die zich toch al niet hielden aan de EU-begrotingsregels van het Stabiliteits- en Groeipact, besproken worden tijdens de Eurogroep/Ecofin op 11 en ‪12 februari 2019? Wat is daaruit gekomen?
Tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 februari jl. is de winterraming kort besproken. De winterraming bevat echter geen cijfers over de publieke financiën waardoor de begrotingsimplicaties van de bijgestelde groeicijfers nog onduidelijk zijn. Hierover is ook niet gesproken tijdens de Eurogroep en Ecofinraad. Wel heb ik tijdens eerdere vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad bij herhaling aangegeven dat lidstaten het Stabiliteits- en Groei Pact dienen na te leven en de Europese Commissie de regels strikt dient toe te passen.
Welke garanties zijn er dat de begroting van Italië is gebaseerd op correcte, controleerbare cijfers en realistische groeiprognoses? Welke onafhankelijke controles vinden er plaats op de begrotingscijfers van de verschillende eurolanden?
Het zogeheten Two-Pack verplicht lidstaten om onafhankelijke ramingen te gebruiken in de scenario’s die ten grondslag liggen aan de nationale begrotingen.8 De macro-assumpties in het geval van de aangenomen Italiaanse begroting zijn gevalideerd door de onafhankelijke Italiaanse begrotingsautoriteit (Ufficio Parlamentare di Bilancio).9 Daarnaast valideert Eurostat alle budgettaire ex-post cijfers zoals aangeleverd door nationale statistische bureaus. Afgelopen oktober is dit voor het laatst gebeurd waarbij Eurostat geen opmerkingen had bij de Italiaanse cijfers.
Wat gaat de Europese Commissie doen met de bijgestelde economische groeicijfers in relatie tot de begrotingsdiscipline en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het recente onderzoek ‘Taxing Aviation Fuels in the EU’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Bart Snels (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente onderzoek «Taxing Aviation Fuels in the EU» van CE Delft?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Transport & Environment (T&E) dat er geen sprake is van een principieel verbod op het belasten van kerosine en dat het verdrag van Chicago vooral betrekking heeft op de brandstof aan boord van een landend vliegtuig en niet op het bunkeren van nieuwe brandstof?2
De relevante (juridische) hordes voor de eventuele invoering van een kerosinebelasting voor de commerciële luchtvaart zijn de EU Richtlijn Energiebelastingen en de luchtvaartverdragen die Nederland en de EU hebben afgesloten met derde landen. Het verdrag van Chicago verbiedt inderdaad niet een belasting op het bunkeren van nieuwe brandstof. De Minister van IenW heeft dit ook zo toegelicht in het Algemeen Overleg Luchtvaart van 5 december jl.
Aanpassing van de vele luchtvaartverdragen vereist medewerking van derde landen. Gezien het internationale krachtenveld is de kans op overeenstemming over een kerosinebelasting op dit moment zeer klein. Voor wat betreft het vliegverkeer tussen bestemmingen in de EU hoeven luchtvaartverdragen met derde landen niet te worden aangepast, mits luchtvaartmaatschappijen van derde landen zijn vrijgesteld van een kerosinebelasting. Dit kan bijvoorbeeld door een bescheiden drempelwaarde in te voeren (de minimis) omdat het aantal intra-EU vluchten van luchtvaartmaatschappijen uit derde landen zeer beperkt is.
De EU Richtlijn Energiebelastingen biedt EU-lidstaten de mogelijkheid om door middel van bilaterale overeenkomsten de belastingvrijstelling op kerosine op te schorten. Ik ben echter geen voorstander van een lappendeken aan bilaterale regelingen binnen de EU. Dat doet afbreuk aan het concept van één interne markt, creëert onduidelijkheid over de in een concrete situatie tussen lidstaten geldende regels en kan het gelijke speelveld voor luchtvaartmaatschappijen verstoren. Wijziging van de EU Richtlijn Energiebelastingen zelf, zodat de commerciële luchtvaart binnen de EU niet langer is vrijgesteld van een belasting op kerosine, past wat dat betreft beter. Dit vereist echter unanimiteit bij de EU-lidstaten. Tijdens de internationale conferentie over CO2-beprijzing en vliegbelastingen die ik organiseer op 20 en 21 juni a.s. zal ook over een kerosinebelasting worden gesproken.
Binnenlandse vluchten in Nederland betreffen vooral plezierluchtvaart. Brandstof hiervan wordt al belast. Brandstof voor commerciële binnenlandse vluchten kan ook worden belast, zoals in de periode 2005–2011 daadwerkelijk is gedaan. Vanwege complicaties in de uitvoering en een geringe opbrengst is daar toen mee gestopt. Deze beslissing is destijds nader toegelicht in de memorie van toelichting bij Overige fiscale maatregelen 2012.3
Deelt u de conclusie van T&E dat het relatief eenvoudig en in elk geval niet onmogelijk is om accijns op kerosine te heffen voor binnenlandse vluchten en voor vluchten binnen de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (juridische) hordes moet Nederland nemen om een accijns op vliegtuigbrandstoffen in te kunnen voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Als op alle EU-vluchten vanuit Nederland een normale accijns zou worden geheven (€ 0,50–€ 0,75; vergelijkbaar met die op diesel of benzine), hoeveel zou dan de opbrengst bedragen, bij een gelijkblijvend aantal vluchten?
Beantwoording van deze vraag vereist diverse aannames, onder andere over het kerosineverbruik en de plaats waar wordt getankt. Het totale kerosineverbruik voor alle vluchten vanuit Nederland naar EU-landen in 2017 wordt ingeschat op circa 1 miljard liter.4 Indicatief kunnen we op basis hiervan aangeven dat, zonder rekening te houden met gedragseffecten, opbrengsten zouden variëren van € 500 miljoen bij een accijnstarief van € 0,50 per liter tot € 750 miljoen bij een accijnstarief van € 0,75.
Wat zou het effect zijn op de vraag naar vliegreizen als alle EU-landen een dergelijke accijns zouden heffen? Zou dit een verminderd aantal korte vluchten betekenen? Wat zou dit betekenen voor de emissies van CO2?
Met de Kamerbrief Fiscale vergroening van 29 juni 2018 heb ik u geïnformeerd over de in het Regeerakkoord voorgenomen belasting op luchtvaart.5 In de meegezonden onderzoeksrapporten is naar diverse varianten van een belasting gekeken. Hieruit wordt duidelijk dat de effecten van een belasting van vele factoren afhankelijk zijn. Naast de vormgeving van een belasting spelen bijvoorbeeld ook de verwachte autonome ontwikkeling van de vraag naar luchtvaart en de veronderstelde beschikbare luchthavencapaciteit een grote rol. Naast volume-effecten kunnen bovendien verschuivingen tussen segmenten optreden, zoals tussen korte en lange afstand, tussen passagiers en vracht en tussen transferpassagiers en passagiers met Nederland als herkomst of bestemming. Beantwoording van deze vraag zou nader onderzoek vereisen. Ik zal hier met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie over spreken, bijvoorbeeld tijdens de internationale conferentie over CO2-beprijzing en vliegbelastingen die ik organiseer op 20 en 21 juni a.s.
Als Nederland alleen fossiele kerosine belast en biokerosine uit niet-duurzame bronnen, maar synthetische CO2-neutrale kerosine onbelast laat, wat zou dat betekenen voor de businesscase van synthetische kerosine?
Een consortium van commerciële partijen onderzoekt momenteel de business case voor een pilotfabriek van synthetische kerosine in Nederland. Het kabinet draagt financieel bij aan dit onderzoek. Ingeschat wordt dat synthetische kerosine momenteel zo’n 4–6 keer duurder is dan fossiele brandstof. Op langere termijn (periode van 10–15 jaar) kan dit prijsverschil worden gereduceerd als gevolg van innovaties en opschaling, mogelijk tot een factor 2–3. In de huidige situatie zou een belasting op fossiele kerosine slechts een bescheiden directe bijdrage leveren aan de business case van synthetische kerosine. Indirect kan de business case verder worden bevorderd via onder andere regelgeving en stimulering vanuit de overheid.
Het ontslag van duizenden textielarbeiders in Bangladesh |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kledingfabrieken die aan H&M en Zara leveren ontslaan duizenden werkers»1?
Ja.
Klopt het dat H&M en Zara inkopen bij fabrieken die naar aanleiding van de protesten duizenden arbeiders hebben ontslagen? Welke vervolgstappen vind u dat deze inkopende bedrijven zouden moeten zetten?
Het klopt dat er arbeiders zijn ontslagen in fabrieken die leveren aan H&M. Voor Zara lijkt dat, op basis van nader onderzoek door de Schone Kleren Campagne, vooralsnog niet het geval.
Inkopende bedrijven hebben de verantwoordelijkheid onderzoek te doen naar de feiten. Indien blijkt dat werknemers ten onrechte zijn ontslagen, zou een inkopend bedrijf haar invloed moeten aanwenden om het ontslag ongedaan te maken of om compensatie voor de ontslagen werknemers te bewerkstelligen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact gehad met H&M over de ontslagen arbeiders. H&M heeft aangegeven dat ze een sociale dialoog tussen bonden en werkgevers faciliteert en met de partijen heeft gesproken over de situatie. Naar aanleiding van de onrust is er een overeenkomst ondertekend door de fabrieken en vertegenwoordigers van de werknemers. H&M volgt de situatie nauwgezet, om zeker te zijn dat er correcte opvolging plaatsvindt. Het ministerie blijft hierover in contact met H&M.
Weet u of iets soortgelijks zich in Bangladesh ook heeft voorgedaan bij fabrieken waar ondertekenaars van het textielconvenant inkopen? Zo ja, welke stappen worden naar aanleiding hiervan ondernomen? Zo nee, waarom weet u dat niet?
Een soortgelijke ontslagronde van textielarbeiders heeft zich niet voorgedaan in de fabrieken waar bedrijven die lid zijn van het convenant inkopen.
Wat is uw reactie op de grootschalige protesten van textielarbeiders in Bangladesh en de wijze waarop de regering daarop reageert?
Het kabinet heeft kennis genomen van de brief van de Schone Kleren Campagne, SOMO, FNV en Arisa over de harde wijze waarop door de overheid en de werkgevers zou zijn gereageerd op de protesten van textielarbeiders. Het kabinet neemt deze signalen serieus en heeft opheldering gevraagd bij de overheid. De relevante ministeries en de werkgeversorganisatie BGMEA stelden in gesprekken met de ambassade dat de politie ingreep nadat de situatie uit de hand dreigde te lopen als gevolg van geweld en vernielingen in en rondom de fabrieken. De ambassade zal dit kritisch blijven volgen, met de verschillende partijen in gesprek blijven en daarbij het belang van serieuze sociale dialoog als middel voor het oplossen van conflicten naar voren blijven brengen.
Ten aanzien van het inhoudelijke conflict, constateert het kabinet dat gedeeltelijk gehoor is gegeven aan de protesten over de invoering van de nieuwe minimumlonen. De overheid had initieel vooral het salaris in de laagste loonschaal verhoogd; de schalen erboven bleven daarbij achter. Naar aanleiding van de ontstane arbeidsonrust heeft de overheid die hogere loonschalen alsnog verder verhoogd.
De Minister van Buitenlandse Zaken van Bangladesh heeft toegezegd de Nederlandse ambassade en andere betrokken ambassades in Dhaka te informeren over ontwikkelingen en maatregelen van de overheid en BGMEA met betrekking tot het Veiligheidsakkoord (een akkoord dat is gesloten naar aanleiding van Rana Plaza) en de onrust onder de arbeiders.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot in Bangladesh over de protesten van afgelopen maand? Zo ja, wat leverde dit op? Zo nee, waarom niet?
Op mijn verzoek hoop ik binnenkort de Minister van Handel van Bangladesh te spreken om de toekomst van het Bangladesh Veiligheidsakkoord en de gang van zaken rond de ontslagen textielarbeiders aan de orde te stellen.
Het bericht dat Nederland de JSF met serieuze gebreken koopt en deze informatie achterhoudt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat uit rapporten van de Amerikaanse toezichthouder blijkt dat er 102 «kritische» beperkingen zijn bij de JSF die op korte termijn waarschijnlijk niet worden verholpen?1
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Klopt het dat vijftien van de 102 beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van ons Defensiepersoneel in gevaar kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat van de acht doelstellingen, waar de JSF op het gebied van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid aan moet voldoen, er maar vier gehaald kunnen worden?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Deelt u de mening dat de reden om de Kamer niet te informeren, te weten het ministerie wilde graag een beknoptere jaarrapportage publiceren, het slechts denkbare excuus is dat men kan verzinnen om recht te breien dat deze serieuze beperkingen en conclusies van de Amerikaanse toezichthouder achterwege zijn gelaten? Zo nee, welk slechter excuus kunt u dan nog verzinnen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing d.d. 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie op 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Gaat u de aankoop van deze onbetaalbare ramptoestellen direct stopzetten en terugdraaien zodat Defensie toestellen kan aanschaffen die wel veilig zijn, zodat we ons Defensiepersoneel niet in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. De laatste drie van de behoefte van 37 stuks worden in 2023 geleverd als onderdeel van een door F-35 JPO af te sluiten meerjarig contract. Op 1 januari 2024 zal de F-35A als vijfde generatie jachtvliegtuig alle taken van de F-16 overnemen. Bij de ingebruikname van de F-35A door de Koninklijke Luchtmacht heeft Defensie de veiligheid van haar personeel voorop staan.
De humanitaire crisis in Venezuela en de erkenning van Juan Gauidó |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Venezuela herziet relaties met EU-landen na erkennen Guaidó als president»1 en «Crisis in Venezuela»?2
Ja.
Hoe duidt u de zorgelijke humanitaire situatie in Venezuela, waaronder de wijdverspreide armoede en honger en het aanhoudende tekort aan medicijnen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de situatie in Venezuela. Op economisch, sociaal, humanitair en politiek gebied glijdt het land steeds verder af. Dit leidt reeds geruime tijd tot hoge humanitaire noden. Het Maduro-bewind ontkent de problemen en wil de internationale gemeenschap niet om hulp vragen. Als gevolg hiervan heeft UNOCHA vooralsnog niet de mogelijkheid om onafhankelijk de humanitaire behoeften in Venezuela vast te stellen, kan er geen humanitair coördinator worden aangesteld en kan er geen internationaal humanitair financieringsverzoek worden gepubliceerd. Nederland blijft er op aandringen dat Venezuela dit mogelijk maakt.
Wel zijn er diverse humanitaire VN-organisaties actief in Venezuela (o.m. IOM, UNFPA, UNHCR, UNICEF en WHO), en zijn de programma’s van deze VN-instellingen in de afgelopen maanden opgeschaald.
Op welke wijze en via welke hulporganisaties biedt Nederland – zowel bilateraal als via multilaterale kanalen – hulp aan de noodlijdende Venezolaanse bevolking?
Ondanks dat er nog geen onafhankelijke behoeftestelling is, heeft Nederland toch op diverse manieren weten bij te dragen aan het verlichten van de noden in Venezuela en de regio. Allereerst droeg Nederland in 2.018 EUR 55 mln. bij aan het door de VN beheerde Central Emergency Response Fund (CERF), dat het afgelopen jaar ruim EUR 8 mln. uitkeerde ten behoeve van de humanitaire respons in Venezuela. Naast de bijdrage via het CERF draagt Nederland ieder jaar ongeoormerkt bij aan organisaties die reeds actief zijn in Venezuela en buurlanden, waaronder het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en humanitaire VN-organisaties zoals UNICEF en UNHCR. Naast de ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan o.a. humanitaire VN-organisaties en ICRC, heeft Nederland in 2018 in respons op de crisis in Venezuela EUR 0,5 mln. bijgedragen aan het regionale appeal van UNHCR, EUR 0,6 mln. aan regionale appeals van IFRC (via het Nederlandse Rode Kruis), en EUR 4 mln. aan IOM voor het regionale actieplan (RAP). Binnen het RAP ondersteunt IOM lokale overheden bij het verbeteren van de opvang, basisvoorzieningen en (waar mogelijk) sociaaleconomische integratie voor Venezolanen in hun gastlanden.
Ook in 2019 stelt Nederland reeds geld ter beschikking: het gaat op dit moment om bijdragen aan het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA). Zo maakte Nederland gisteren bekend dat het ruim EUR 1 mln. zal geven aan het Rode Kruis (NRK), ten behoeve van de respons van het Rode Kruis in Venezuela en regio. Van deze EUR 1 mln. gaat EUR 0,5 mln. naar de respons van het ICRC in Venezuela en EUR 0,5 mln. naar het regionale programma van het IFRC. Eerder dit jaar gaf Nederland al EUR 80.000 ter ondersteuning van het Venezolaanse Rode Kruis.
Via DRA gaat EUR 4 miljoen naar een hulpprogramma in Colombia, waarmee Venezolaanse vluchtelingen worden ondersteund. Met DRA is afgesproken dat zodra de situatie in Venezuela het toelaat, het programma ook in Venezuela actief zal worden.
Op welke wijze beïnvloedt de erkenning van Juan Gauidó als president van Venezuela de mogelijkheden tot humanitaire hulp aan de Venezolaanse bevolking, zowel in Venezuela zelf als in de buurlanden?
Interim-president Guaidó geeft een hoge prioriteit aan de verlening van humanitaire hulp gezien de tekorten aan voedsel en medicijnen. Zonder de medewerking van Maduro, die niet bereid is humanitaire hulp toe te laten, zijn de mogelijkheden humanitaire hulp te verlenen zeer beperkt. Alleen informeel en op hele kleine schaal wordt nu humanitaire hulpverlening toegestaan. Alle actoren zullen moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat – ongeacht de politieke ontwikkelingen – de humanitaire toegang tot hulpbehoevenden in Venezuela niet verder verslechtert en dat een onafhankelijke behoeftebepaling kan plaatsvinden. Hulpverlening aan Venezolaanse migranten en vluchtelingen door VN-organisaties, het ICRC en NGO’s in de buurlanden was en blijft mogelijk.
Steun aan de opvang van migranten en vluchtelingen in de buurlanden wordt georganiseerd door de VN (UNHCR en IOM), door de Internationale Federatie van het Rode Kruis en door NGO’s, waaronder leden van de DRA.
Op welke wijze worden de buurlanden van Venezuela ondersteund in het opvangen van vluchtelingen?
Zie antwoord op vraag 3. Waar gevraagd en mogelijk levert Nederland daarnaast ondersteuning aan de Caribische delen van het Koninkrijk bij de uitdagingen die zij ondervinden als gevolg van de situatie in Venezuela. Specifiek op het terrein van migratie heeft dit in 2018 al tot diverse vormen van kennisuitwisseling geleid. Op verzoek van de regering van Aruba en Curaçao zullen we die samenwerking in 2019 verder voortzetten. Zo heeft de regering van Curaçao op 10 januari 2019 een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan in het kader van Venezuela. Ook de Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure. In beide gevallen wordt welwillend gekeken naar de mogelijkheden en wordt momenteel in samenspraak met de landen bezien op welke wijze gevolg gegeven kan worden aan de verzoeken. Daarnaast is het kabinet ook bereid om te ondersteunen bij andere uitdagingen, waaronder de gesprekken over de toekomst van de raffinaderij op Curaçao en is nadrukkelijk oog voor het borgen van leveringszekerheid van brandstoffen op bijvoorbeeld Bonaire.
Welke mogelijkheden ziet u om de humanitaire hulp aan de Venezolanen in Venezuela, via bijvoorbeeld via het Internationale Comité van het Rode Kruis en instellingen van de Verenigde Naties, te intensiveren om de noodlijdende situatie van de bevolking waar mogelijk te verbeteren?
Zie ook antwoord op vragen 2 en 3.
De mogelijkheden om bij te dragen zijn momenteel beperkt, maar Nederland volgt de situatie in Venezuela op de voet, en onderzoekt manieren om de humanitaire respons op verantwoorde wijze (financieel) te ondersteunen. Nederland bekijkt ook continu welke andere mogelijkheden het kan benutten om Venezolanen in nood te helpen, bijvoorbeeld via samenwerking met andere landen. Zo werkt de VS aan de opbouw van een humanitaire responsstructuur in Colombia en Brazilië en is het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om Curaçao dienst te laten doen als één van de logistieke humanitaire hubs. Zoals gezegd staan het kabinet en de regering van Curaçao positief ten aanzien van dit verzoek.
Kunt u aangeven welke landen inmiddels humanitaire hulp geven aan Venezuela?
Diverse landen hebben in de media aangegeven de humanitaire respons te (willen) steunen. Maar door het gepolariseerde politieke klimaat en de politisering van de humanitaire hulp, alsmede de beperkte mogelijkheden voor coördinatie door de VN, is in veel gevallen nog niet duidelijk hoe deze bijdragen bij hulpbehoevenden in Venezuela terecht kunnen komen.
De Amerikaanse humanitaire hulp wordt vooralsnog tegengehouden, en van andere landen die bijdragen aan de humanitaire respons in Venezuela hebben aangekondigd is voorlopig onduidelijk op welke manier het geld zal worden besteed.
De Europese Unie heeft in 2018, via het Europees Bureau voor Humanitaire Hulp (ECHO), bijgedragen aan de humanitaire respons op de crisis in Venezuela, onder meer door financiering van inzet van de Wereldgezondheidsorganisatie in Venezuela en in buurlanden. Het zal deze steun ook in 2019 voortzetten en waar mogelijk opschalen. De humanitaire inzet van ECHO blijft qua schaal echter beperkt door het ontbreken van eerder genoemde onafhankelijke behoeftestelling.
Zijn er binnen de recentelijk door de Europese Unie opgerichte International Contact Group gesprekken over de behoeften voor humanitaire hulp aan Venezuela?
Tijdens de eerste bijeenkomst van de ICG in Uruguay op 7 februari jl. is besloten om een technische missie naar Venezuela te sturen die de mogelijkheden zal onderzoeken om nieuwe presidentsverkiezingen te houden en hoe de weg vrij te maken voor urgente humanitaire hulp. Nederland neemt deel aan de International Contact Group.
Kunt u aangeven wanneer een definitief akkoord over het Pan-Europees Persoonlijk Pensioenproduct (PEPP) wordt vastgesteld in de Europese Raad?
Het Roemeense voorzitterschap is voornemens het onderhandelaarsakkoord te agenderen voor de Coreper van 13 februari a.s. Zoals is toegelicht in mijn brief van 5 februari jl., heeft Nederland bij het voorzitterschap aangekondigd niet te kunnen instemmen met het onderhandelaarsakkoord.
Kunt u aangeven welke gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen zijn opgenomen in het onderhandelaarsakkoord?
PEPP kenmerkt zich als een derde pijler pensioenproduct. De PEPP-verordening bevat maatregelen om te komen tot een derde pijler pensioenproduct waarvan een aantal productkenmerken is gestandaardiseerd op Europees niveau. De gedelegeerde handelingen hebben betrekking op producten die als een PEPP worden aangeboden en strekken zich dus niet uit tot andere onderdelen van de pensioenmarkt.
Nederland was kritisch ten aanzien van de grondslagen voor gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie voor een PEPP-verordening. Gedurende de onderhandelingen over dit voorstel heeft Nederland zich dan ook tegen deze grondslagen verzet. Dit heeft er echter niet toe geleid dat het aantal grondslagen voor gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen is verminderd.
In het thans voorliggende onderhandelaarsakkoord is sprake van drie grondslagen voor een gedelegeerde handeling van de Europese Commissie. Bij de totstandkoming van deze gedelegeerde regelgeving dient de Europese Commissie experts uit de individuele lidstaten te betrekken.
Daarnaast is er in het onderhandelaarsakkoord voorzien in negen gevallen waarin EIOPA ontwerpen voor technische regulerings- of uitvoeringsnormen dient op te stellen, die vervolgens door de Europese Commissie worden vastgesteld. Zo wordt van EIOPA verlangd dat zij de vereisten aan het «key information document», de informatie die voorafgaand aan het aanbieden van een PEPP beschikbaar moet worden gesteld, nader invult, dat zij specificeert in welke gevallen dit document moet worden herzien en op welke wijze dit document aan de spaarders moet worden verstrekt. Daarnaast dient EIOPA in een ontwerp voor technische reguleringsnormen regels te formuleren op basis waarvan de veronderstellingen van pensioenprojecties kunnen worden bepaald en waarop spaarders hun pensioenopbouw bij gebruikmaking van een PEPP baseren. EIOPA dient ook de aanvullende informatie uit te werken die een aanbieder van een PEPP aan de individuele spaarder dient te verstrekken in een zogenaamd «PEPP benefit statement». Een andere grondslag betreft het format voor rapportages van aanbieders van een PEPP aan de nationale toezichthouders. Daarnaast dient EIOPA in een ontwerp voor technische reguleringsnormen het type kosten te bepalen dat aan een PEPP kan worden verbonden, alsmede de (minimum) criteria vast te stellen die moeten gelden voor de risicobeheertechnieken die door een aanbieder van een PEPP in acht moeten worden genomen. Tot slot voorziet het onderhandelaarsakkoord in een grondslag op grond waarvan EIOPA nader zal uitwerken hoe de nationale toezichthouders op aanbieders van PEPP samenwerken en informatie uitwisselen met elkaar. In al deze gevallen dienen de ontwerpen voor technische regulerings- of uitvoeringsnormen vervolgens door de Europese Commissie te worden vastgesteld.
Klopt het dat door de gedelegeerde regelgeving, de mogelijkheid bestaat dat er regels worden opgesteld die het Nederlandse pensioenstelsel kunnen raken, zonder dat Nederland daar nog invloed op kan uitoefenen?
Zoals ik in mijn brief van 5 februari jl. heb toegelicht, zal het onderhandelaarsakkoord voor de totstandkoming van de PEPP-verordening geen invloed hebben op het tweedepijlerstelsel in Nederland. De PEPP verordening heeft ook geen invloed op andere derde pijlerpensioenproducten, als die niet als PEPP worden aangeboden.
Dat geldt ook voor de grondslagen voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die in het onderhandelaarsakkoord zijn opgenomen. Deze gedelegeerde regelgeving is niet van invloed op de bestaande onderdelen van ons Nederlandse pensioenstelsel.
Dat neemt echter niet weg dat Nederland kritisch is ten aanzien van de in het onderhandelaarsakkoord opgenomen grondslagen voor gedelegeerde regelgeving. De rol van de Raad en het Europees Parlement bij de totstandkoming van gedelegeerde handelingen is beperkt. Die beperkte betrokkenheid is naar mijn oordeel niet in alle gevallen gewenst of gepast. Zo vergt een aantal onderwerpen waarvoor in gedelegeerde regelgeving is voorzien niet alleen een technische afweging. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het uitwerken van het criterium dat sprake moet zijn van een significante zorg over de bescherming van spaarders die gebruik maken van een PEPP, hetgeen een voorwaarde is voor de inzet van de product interventie bevoegdheid van EIOPA. Het aantal grondslagen voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen is dan ook één van de redenen waarom Nederland niet kan instemmen met het onderhandelaarsakkoord.
Klopt het dat Nederland in onderhandelingen over PEPP, vier voorwaarden heeft gesteld om PEPP te verbeteren, maar dat niet aan alle vier de voorwaarden is voldaan?
Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven, is het kabinet van mening dat de PEPP-verordening een beperkte meerwaarde heeft voor het pensioenaanbod in Nederland.
Daarnaast had Nederland vier prioriteiten in de onderhandelingen over het voorstel voor de PEPP-verordening. In de eerste plaats gold als uitgangspunt dat de PEPP-verordening geen invloed zou moeten hebben op de verplichtstelling in de tweede pijler. Daarnaast zou de PEPP-verordening niet mogen ingrijpen in de nationale fiscale stelsel. Nederland had als derde prioriteit dat er geen rol zou moeten worden toegekend aan EIOPA als directe toezichthouder op aanbieders van PEPP. Tot slot gold als vierde prioriteit dat het aantal grondslagen voor gedelegeerde of uitvoeringshandelingen in het voorstel zou moeten worden teruggebracht.
Het klopt dat het onderhandelaarsakkoord niet aan alle vier de Nederlandse prioriteiten tegemoetkomt. Hoewel Nederland zich daar tijdens de onderhandelingen voor heeft ingespannen, is het aantal grondslagen voor gedelegeerde regelgeving in het onderhandelaarsakkoord niet verminderd. Zie in dit licht ook de beantwoording van de vragen 2 en 3. Daarnaast heeft EIOPA weliswaar geen doorlopende rol in het directe toezicht op aanbieders van PEPP, maar is aan EIOPA wel een zogenaamde productinterventiebevoegdheid toegekend. Onder omstandigheden kan EIOPA tijdelijk het aanbieden van een specifiek PEPP-product verbieden. Bovendien zijn er verschillende verplichtingen in het voorstel opgenomen voor EIOPA om door middel van technische reguleringsnormen nadere invulling te geven aan bepalingen uit het onderhandelaarsakkoord die betrekking hebben op het werk van de nationale toezichthouders.
Het onderhandelaarsakkoord komt wel tegemoet aan de eerste twee prioriteiten: de PEPP-verordening zal geen invloed hebben op de Nederlandse tweede pijler en het akkoord bevat ook geen fiscale bepalingen.
Bent u bereid om gezien mogelijke gevolgen voor het Nederlandse pensioenstelsel, volgens de wens van de fracties van de ondertekenaars van deze vragen, u in Europees verband namens Nederland tegen de PEPP-verordening uit te spreken?
Zoals ik in mijn brief van 5 februari jl. heb aangekondigd, heb ik gisteren aan het Roemeense voorzitterschap kenbaar gemaakt dat Nederland op Coreper aanstaande woensdag niet kan instemmen met het onderhandelaarsakkoord inzake de PEPP-verordening. Tijdens Coreper op 13 februari a.s. zal in een stemverklaring worden gemeld om welke redenen Nederland niet kan instemmen. Die redenen heb ik in mijn brief van 5 februari jl., alsmede met de beantwoording van voorgaande vragen, toegelicht. In het tot uitdrukking brengen van de Nederlandse stem zal het kabinet het oordeel van de Kamer uiteraard nadrukkelijk meewegen.
Het artikel ‘A less political European Commission is needed’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «a less political European Commission is needed» in de Financial Times?1
Ja. Het artikel is van mijn hand.
Kunt u toelichten hoe u het haalbaar acht dat indien de Europese Commissie minder politiek wordt zij tegelijkertijd wel meer doorzettingsmacht en autoriteit («real authority») moet krijgen en meer leiderschap moet tonen op juist zeer politieke onderwerpen zoals migratie, buitenlandse zaken, defensie, handel en klimaat?
Ja. De Nederlandse inzet richt zich op een effectiever functioneren van de Europese Commissie. Dat vraagt om een Commissie die streng en objectief de gezamenlijk gemaakte regels handhaaft. Daarbij moeten politieke overwegingen geen rol spelen. Daarnaast is het nodig dat de Europese Commissie bij de uitvoering van de Europese afspraken alle EU instrumenten effectief inzet. Als voorbeeld geldt het migratiebeleid, waar alleen een integrale aanpak de migatieproblematiek effectief het hoofd kan bieden. Een versnipperde aanpak, waarbij verschillende Commissarissen verantwoordelijk zijn voor deelonderwerpen zonder centrale regie, draagt daar niet aan bij. Een minder politieke Commissie moet dan ook niet worden verward met een zwakke Commissie. We hebben een sterke Commissie nodig bij het uitvoeren van onze gezamenlijke doelen, die objectief is in haar toezichtsrol.
Kunt u omschrijven hoe u die non-politieke «real authority» van de Europese Commissie dan voor zich ziet?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Met autoriteit wordt bedoeld dat de verantwoordelijke vicepresident in staat moet zijn binnen de Commissie in haar of zijn beleidsdomein met doorzettingsmacht een geïntegreerd beleid tot stand te brengen.
Kunt u toelichten waarom u het proces van Spitzenkandidaten gelijkstelt aan een staatsgreep? Wat is volgens u een staatsgreep en op welke wijze voldoet het proces van Spitzenkandidaten hieraan?
De zogenaamde Spitzenkandidatenprocedure is niet voorzien in het EU-verdrag. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat wanneer de Europese Raad zelf een kandidaat aanwijst voor het voorzitterschap van de Europese Commissie zonder daarbij rekening te houden met de uitkomst van de verkiezingen van het Europees parlement, dit een schending van artikel 17 lid 7 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is? Kunt u toelichten waarom u voornemens bent het Europees parlement te omzeilen?
Artikel 17 (7) van het EU-verdrag is helder over de te volgen procedure bij de verkiezing van de voorzitter van de Europese Commissie. Rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees parlement en na passende raadplegingen, draagt de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bij het Europees parlement een kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Commissie voor. Deze kandidaat wordt door het parlement bij meerderheid van zijn leden gekozen.
Tijdens de informele Europese Raad van 23 februari 2018 werd in een zeer grote mate van eensgezindheid de voorkeur uitgesproken aan deze procedure vast te houden (zie TK 2017–2018, 21 501–20, nr. 1307).
Gezien het feit dat het vaak de lidstaten zijn die besluitvorming tegenhouden, op welke wijze kan dan een apolitieke Europese Commissie er voor zorgen dat de Europese Unie levert? Is dit geen onmogelijke opdracht?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat hard inzetten op bijvoorbeeld een minder politieke Europese Commissie politiek kapitaal kan kosten dat niet bij andere onderhandelingen, bijvoorbeeld de onderhandelingen over de Europese meerjarenbegroting, kan worden ingezet?
Het kabinet ziet deze relatie niet. Nederland neemt stelling in het debat over de rol die de nieuwe Europese Commissie op zich moet nemen. Het is in de ogen van het kabinet belangrijk voor de Europese samenwerking, en het draagvlak hiervoor, om hierover een goed publiek debat te voeren.
Gezien de kritiek op het politieke karakter van de Europese Commissie en hoe deze tot stand kwam onder leiding van voorzitter Jean-Claude Juncker, heeft het kabinet-Rutte II (VVD-PvdA) in 2014, toen deze Europese Commissie werd aangesteld, zich hiertegen uitgesproken? Welke kanttekeningen zijn hierbij toentertijd gemaakt in Europees verband?
Zoals onder meer blijkt uit de geannoteerde agenda en het verslag van de Europese Raad van 26 en 27 juni 2014 (TK 2013–2014, 21 501-20, nr. 895 en 897), heeft het kabinet zich destijds sterk gemaakt voor een strategische agenda voor de EU met daarin scherpere prioritering, teneinde de toegevoegde waarde voor de burgers te vergroten en de administratieve lastendruk terug te dringen. Het kabinet wenste dat deze betere focus ook ingebed zou worden in de werkwijze en de organisatie van de Commissie. In algemene zin pleit Nederland al lange tijd voor het uitvoeren van gemaakte afspraken, hetgeen een objectief toezicht vanuit de Commissie vergt.
Hoe bent u van plan uw voornemens zoals beschreven in de Financial Times uit te voeren? Waar en wanneer gaat u dit agenderen? Kunt u de Tweede Kamer hierover informeren?
De Nederlandse inzet voor de komende legislatuur is uiteengezet in de Staat van de Europese Unie 2019 (TK 2018–2019, 35 078, nr. 1). Het vormt de Nederlandse bijdrage aan het debat over de toekomst van de Europese Unie, dat in de aanloop naar de verkiezingen voor het Europees parlement en daarna intensief gevoerd zal worden in verschillende gremia, waaronder de (Europese) Raad, het Europees parlement, de nationale parlementen en in publieke media. Het kabinet hoopt op deze wijze een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een moderne, slagvaardige en duurzame Europese Unie, een Unie van waarden en resultaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de Staat van de Europese Unie op donderdag 7 februari aanstaande?
Ja.
Toeristische bedrijven die verdienen aan illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toeristische bedrijven zorgen voor uitbreiding van de illegale nederzettingen» over een rapport van Amnesty International?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de mensenrechtenorganisatie dat online bookingsbedrijven Airbnb, Booking.com, Expedia en TripAdvisor mensenrechtenschendingen tegen de Palestijnen aanwakkeren doordat zij honderden kamers en activiteiten aanbieden in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied, inclusief Oost-Jeruzalem? Bent u het hiermee eens? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Het kabinet doet geen uitspraak over specifieke casussen. Partijen kunnen een melding doen van vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen door bedrijven bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).
Deelt u de opvatting dat het stimuleren van toerisme naar illegale Israëlische nederzettingen bijdraagt aan hun bestaan en uitbreiding? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet spant zich in voor versterking van de (economische) betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967. Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Dit standpunt is overigens ook vastgelegd in EU-Raadsconclusies en is in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016).
Het kabinet is, in lijn met de EU, geen voorstander van een importverbod van goederen uit nederzettingen of maatregelen die leiden tot een boycot van deze goederen. De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Indien Nederlandse bedrijven aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast informeert de overheid Nederlandse bedrijven actief in gevallen waarbij zij zelf is betrokken, zoals het bilaterale samenwerkingsforum. Het beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven, als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Het gaat hierbij om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen.
Het is uiteindelijk aan bedrijven zelf – en dat geldt dus ook voor Booking.com – om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat Booking.com, dat zijn hoofdkantoor in Amsterdam heeft, op zijn site 45 hotels en andere accommodaties in bezet Palestijns gebied aanbiedt en klanten (soms) misleidt door niet duidelijk aan te geven dat het betreffende aanbod zich bevindt in Israëlische nederzettingen? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet heeft kennisgenomen van dit bericht. Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun beslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over bestemming van een reis. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op deze regels.
Op grond van het internationaal recht beschouwt Nederland de bezette Palestijnse gebieden niet als onderdeel van het grondgebied van Israël. Booking.com heeft in reactie op de rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch te kennen gegeven dat het voortaan de aanduiding «Israeli settlement» zal gebruiken ten aanzien van accommodaties in Israëlische nederzettingen. Het is van belang dat dit consequent wordt door gevoerd om, in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016), het onderscheid tussen Israël en de bezette gebieden te verduidelijken en helderheid te verschaffen richting consumenten. Dit sluit aan bij het standpunt van het kabinet.
Bent u het met Amnesty Internationale eens dat met het bovengenoemde handelen de toeristische bedrijven VN-afspraken, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, schenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe spreekt u deze bedrijven hierop aan?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het handelen van Airbnb, Booking.com, Expedia en TripAdvisor in strijd met VN-Veiligheidsraadresolutie 2334, waarin staten worden opgedragen onderscheid te maken tussen Israël en de illegale nederzettingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat deze toeristische bedrijven moeten opkomen voor mensenrechten door hun aanbod in illegale nederzettingen in bezet gebied terug te trekken omdat oorlogsmisdrijven geen toeristische attractie zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is de Minister-President, die woensdag 6 februari spreekt met Booking.com, bereid om Booking.com tijdens dat gesprek te ontmoedigen zaken te doen met illegale nederzettingen? Zo nee, wanneer wordt dat dan wel gedaan?2
Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen, en Booking.com heeft al te kennen gegeven voortaan de aanduiding «Israeli settlement» te gebruiken ten aanzien van accommodaties in Israëlische nederzettingen. Indien een bedrijf vragen heeft over het Nederlandse beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) kan het daarover met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek gaan.
Bent u het verder eens met Amnesty International dat bedrijven moeten stoppen met zakendoen met de nederzettingen en regeringen daarom wetten moeten introduceren die import van goederen uit nederzettingen verbieden? Zo nee, wat doet u dan om producten uit illegale nederzettingen te weren?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraak van de premier dat de Europese Commissie niet voldoende optreedt tegen Italië |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in Davos publiekelijk uithaalde naar de Europese Commissie over de lakse houding ten opzichte van Italië?1
De Minister-President heeft aangegeven dat het van belang is dat EU-lidstaten hun eigen huis op orde brengen, met verstandig begrotingsbeleid, en dat het nakomen en het handhaven van de begrotingsregels hiertoe van belang is.
Klopt het dat u in Davos gezegd heeft: «De Europese Commissie treedt niet voldoende op tegen Italië en legt het land geen boetes op, zei Rutte tijdens een debat. Het is niet goed als landen als Italië en in het verleden Frankrijk ermee wegkomen als zij hun eigen huis niet op orde brengen»?
Ja. Volgens het kabinet vergt een sterke Economische en Monetaire Unie gezonde en veerkrachtige nationale economieën, met houdbare overheidsfinanciën. Om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te bevorderen zijn de lidstaten begrotingsregels overeengekomen, die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP). Met het Fiscal Compact is de rol van de Commissie als arbiter versterkt. In lijn met het Regeerakkoord zet het kabinet zich in voor consequente en strikte handhaving van de begrotingsregels door de Commissie. Dit vergroot in de ogen van het kabinet het onderlinge vertrouwen tussen lidstaten. Bovendien is het naleven van de begrotingsregels op de lange termijn in het belang van lidstaten zelf, als ook in het belang van de Unie als geheel.
Heeft u dit ook formeel per brief meegedeeld aan de Europese Commissie en de Commissie om een formele reactie gevraagd?
Tijdens de Eurogroep van 1 oktober 2018 heeft Nederland zijn zorgen geuit over de Italiaanse begroting en het belang van het naleven van de begrotingsregels onderstreept.2 Daarnaast heeft de Nederland tijdens de Eurotop op 18 oktober 2018 richting Italië aangegeven zeer bezorgd te zijn over de Italiaanse begroting.3 In de Eurogroep van 15 november 2018 heeft Nederland opnieuw benadrukt zich zorgen te maken over de begroting van Italië, mede vanwege grensoverschrijdende gevolgen van kwetsbare overheidsfinanciën. Ook sprak Nederland daar steun uit voor een kritische houding van de Europese Commissie en onderstreepte dat naleving en handhaving van de Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), cruciaal is.4 Uiteindelijk kwam de Eurogroep een Terms of Reference overeen waarin het belang van schuldreductie en het pad naar MTO (middellangetermijndoelstelling) wordt benadrukt en waar Italië wordt opgeroepen om zijn begroting aan te passen en deze in lijn te brengen met het SGP.5 In de beantwoording van Kamervragen over de Italiaanse begroting van 2 november 2018 heeft de Minister van Financiën tevens aangegeven dat de bal bij de Europese Commissie ligt voor wat betreft het handhaven van de Europese begrotingsregels, en dat het Commissiebesluit rond Italië zou worden afgewacht.6
Uiteindelijk heeft de Europese Commissie op 19 december 2018 besloten geen buitensporigtekortprocedure te openen. Naar aanleiding hiervan heeft Nederland tijdens de Eurogroep van 21 januari jl. expliciet gevraagd om een schriftelijke uitleg van de Commissie ten aanzien van het besluit van 19 december 2018 om geen voorstel te doen voor het openen van een buitensporigtekortprocedure voor Italië.7 Later heeft Nederland op 1 februari 2019 in een voorportaal van de Ecofinraad, naar aanleiding van een presentatie van de Europese Commissie, nogmaals om een schriftelijke uitleg aan de Europese Commissie gevraagd, waarbij Nederland werd gesteund door een aantal andere lidstaten. Vervolgens heeft de Europese Commissie toegezegd met een schriftelijke uitleg te zullen komen. Deze uitleg wachten wij nu af.
Herinnert u zich dat elke EU-lidstaat elk jaar een middellange termijn doelstelling (medium term budgettary objective) op het structurele tekort op het begrotingsbeleid moet inleveren?
Lidstaten updaten hun landenspecifieke middellange termijn doelstelling (medium term budgettary objective, MTO) voor het structurele tekort in principe iedere drie jaar. De MTO wordt op drie verschillende manieren berekend, waarbij onder meer aandacht is voor de relatieve hoogte van de publieke schuld, vergrijzing, volatiliteit van de economie en de begrotingselastisticiteit. Vervolgens moeten lidstaten op middellange termijn hun doelstelling bereiken op basis van een jaarlijkse vereiste structurele begrotingsinspanning. Deze vereiste inspanning is gebaseerd op de zogeheten flexibiliteitsmatrix, die door de Europese Commissie en de Raad is overeengekomen.8
Heeft Italië ooit de middellange termijn doelstelling gehaald? Zo ja, wanneer? Zo nee, hoe vaak heeft Italië het dus niet gehaald?
De middellange termijn doelstelling is pas geoperationaliseerd sinds 2005. Sindsdien heeft Italië, net zoals een aantal andere lidstaten, nooit een structurele balans gerealiseerd die gelijk of hoger lag dan zijn middellange termijn doelstelling.
Welke banken heeft Italië de afgelopen vier jaar geherkapitaliseerd en/of gered? Kunt u bij elk van de banken aangeven of er compensatie was voor de obligatiehouders of de aandeelhouders?
Indien een bank problemen kent, wordt eerst gezocht naar private oplossingen. In de afgelopen vier jaar is in een aantal gevallen geïntervenieerd door de Italiaanse overheid of een ander publiek lichaam. Indien daarbij sprake is geweest van staatssteun worden beslissingen daarover gepubliceerd op de website van de Europese Commissie.9 Het is ook aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij maatregelen sprake is van staatssteun en zo ja of deze geoorloofd is.
De casuïstiek is in veel gevallen ook met uw Kamer besproken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds liquiditeitssteun en anderzijds kapitaalsteun.10 Bij liquiditeitssteun vanuit overheden aan banken eist de Europese Commissie onder andere dat banken solvabel zijn, dat een marktconforme vergoeding wordt betaald en dat banken die er op grote schaal gebruik van maken een herstructureringsplan indienen. Tot nu toe is een Italiaanse liquiditeitsfaciliteit gebruikt voor Banca Monte dei Paschi di Siena, Banca Popolare di Vicenza, Veneto Banca en Carige.
In gevallen waar een overheid staatssteun geeft in de vorm van kapitaal wordt op last van de staatssteunregels lastendeling vereist. Dit wordt ook wel een «bail-in tot en met junior» genoemd. In lijn hiermee heeft de Italiaanse overheid in 2017 een preventieve herkapitalisatie gedaan bij Banca Monte dei Paschi di Siena.11 Ook zijn Veneto Banca en Banca Popolare di Vicenza geliquideerd onder nationaal insolventierecht, met steun door de Italiaanse overheid.11 Daarnaast is een aantal kleinere banken geliquideerd, waaronder Banca Marche, Etruria, Carifeen Carichieti met gebruik van het Italiaanse depositogarantiestelsel.
Er kan sprake zijn van compensatie van investeerders in gevallen waar sprake is geweest van misleidende verkoop (misselling) van obligaties. Uiteraard is de partij die schuldig is aan een misleidende verkoop ook verantwoordelijk voor eventuele compensatie. Het kan echter voorkomen dat de bank die verantwoordelijk is voor de misleidende verkoop is opgehouden te bestaan. Een overheid kan dan een compensatie treffen voor gedupeerde particuliere investeerders. Een dergelijke compensatieregeling is eind 2015 toegepast bij de vier kleine Italiaanse banken (Banca Marche, Etruria, Carifeen Carichieti). Ook is bij Veneto Banca en Banca Popolare di Vicenza een deel van de junior obligatiehouders, namelijk kleine retail investeerders gecompenseerd.12
Bij welke van de reddingen van Italiaanse banken heeft Italië zich netjes gehouden aan de Europese regels en afspraken (bankenunie, staatssteun)?
De regels voor de bankenunie bevatten gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede voor kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Ook binnen de regels van de bankenunie zijn er mogelijkheden om als overheid zelf orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat Italië zich in de voornoemde casuïstiek niet aan de regels heeft gehouden.13
Heeft u kennisgenomen dat Italië een begroting gepresenteerd heeft, waarin 1,5 miljard euro gereserveerd is om zowel obligatiehouders als aandeelhouders van banken te compenseren voor hun verliezen?
In het ontwerpbegrotingsplan wordt gesproken over een compensatieregeling voor spaarders.14 Zoals uitgelegd in antwoord op vraag 6 kan een overheid compensatie treffen voor particuliere investeerders die gedupeerde zijn van een misleidende verkoop van junior obligaties door een bank die niet meer bestaat.
Vindt u het acceptabel dat Italië een begroting presenteert met een te groot tekort, waarin het obligatiehouders en aandeelhouders van banken compenseert?
Zie de antwoorden op vragen 6 en 8. Dit is een nationale bevoegdheid die lijkt te passen binnen de Europese regels. Over deze individuele maatregel heeft het kabinet geen zelfstandig oordeel.
Heeft u kennisgenomen dat in Italië een prepensioenregeling is afgekondigd waarmee mensen die 62 jaar oud zijn en 38 dienstjaren hebben, vervroegd met pensioen kunnen in 2019?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat grote groepen mensen dienstjaren kunnen kopen bijvoorbeeld voor de jaren dat zij aan de universiteit gestudeerd hebben?2
Ja. In de Italiaanse plannen kunnen opleidingsjaren alsnog geteld worden als dienstjaren, mits de gemiste premiebetalingen alsnog worden betaald.
Wat vindt u van het feit dat Italië, dat een excessieve schuld heeft, zo’n royale prepensioen regeling afkondigt, die waarschijnlijk de komende zeven jaar 40 miljard euro gaat kosten?3
Voor het aantreden van de huidige regering was er een wet die de pensioenleeftijd koppelde aan leeftijdsverwachting. Deze regering heeft besloten deze wet deels terug te draaien, en daarmee de pensioenleeftijd te verlagen. Dit kan nadelig uitpakken voor het niveau van de Italiaanse overheidsschuld. Nederland heeft vanzelfsprekend geen zeggenschap over welke maatregelen de Italiaanse regering doorvoert en het is derhalve niet aan het kabinet dit te beoordelen. Wel bepleit Nederland dat Italië moet voldoen aan de Europese begrotingsregels. Het invoeren van een prepensioen is echter niet tegen de Europese regels an sich.
Heeft u gezien dat er in Italië op woensdag 30 januari 2019 forse rijen stonden bij INPS (de Italiaanse Sociale Verzekeringsbank) om dat prepensioen aan te vragen?4
De Minister van Financiën heeft begrepen dat er rijen stonden bij de Italiaanse Sociale Verzekeringsbank om een aanvraag te doen voor het ontvangen van het prepensioen.
Loopt Nederland het risico de komende jaren steun aan Italië te moeten verlenen via bijvoorbeeld het Europees Stabilisatiemechanisme?
Zie het antwoord op vraag 15.
Indien het antwoord op de vorige vraag meer dan drie letters lang was, kunt u aangeven of Nederland in dat geval leningen zou verschaffen aan Italië om daar honderdduizenden mensen met vroegpensioen te laten gaan?
Op dit moment is er geen sprake van een situatie waarin Italië steunt ontvangt via het Europees Stabilisatiemechanisme (ESM). Daarnaast bestaat er geen direct verband tussen het invoeren van bijvoorbeeld een prepensioen maatregel en het op enig moment ontvangen van steun via Europees Stabilisatiemechanisme door een lidstaat.
Vindt u dat de begroting van Italië voldoet aan de regels van het Stabiliteits-en Groeipact?
De implementatie van het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP) wordt voor het grootste gedeelte uitgevoerd door de Europese Commissie zoals is vastgelegd in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Het is dus in eerste instantie aan de Europese Commissie om vast te stellen of Italië voldoet aan de regels van het SGP.
In het algemeen leidt de aangenomen Italiaanse begroting niet tot een substantiële verbetering van de gezondheid van de overheidsfinanciën, terwijl dit wel het uitgangspunt is van het SGP. Zo wordt het hoge publieke schuldenniveau niet substantieel omlaag gebracht en treedt er geen verbetering op in het structureel saldo. Naar oordeel van het kabinet houdt Italië zich daarmee niet aan de regels van het SGP. Dit punt heeft de Minister van Financiën ook meerdere keren aan de orde gebracht tijdens de afgelopen vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad.
Hoe vaak en wanneer heeft u de afgelopen vijf jaar formeel bezwaar gemaakt bij de Europese Commissie of in de Europese Raad dat Italië zich niet aan de begrotingsregels houdt, niet aan de regels van de bankenunie of andere Europese regels?
De Kamer is rondom de verschillende individuele besluiten in het kader van het SGP en de regels van de bankenunie op de hoogte gesteld door het kabinet. Het gaat het kabinet niet om individuele lidstaten, maar om consequente naleving en handhaving van de regels.
Kunt u de bewijzen van die formele bezwaren (brief aan de Europese Commissie, notulen van de Europese Raad) aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet is, in lijn met het Regeerakkoord, voor een strikte naleving en handhaving van het Stabiliteits- en Groeit Pact. In verschillende fora, in binnen- en buitenland, hebben de Minister-President en de Minister van Financiën het belang hiervan onderstreept, zowel richting de Europese Commissie als andere EU-lidstaten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Voor wat betreft de regels van de bankenunie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en uiterlijk de dag voor de het debat over de Staat van de Unie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het vertrek van VN-gezant Patrick Cammaert uit Jemen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het vertrek van VN-gezant Patrick Cammaert uit Jemen?1
Ja
Wat het u dan wel bij de VN bekend dat de heer Cammaert slechts voor een korte tijd beschikbaar zou zijn voor het VN-team in Jemen? Is een periode van zes weken normaal gesproken voldoende voor het uitbouwen van een staakt-het-vuren?
Dit was bekend. Over het «uitbouwen van een staakt-het-vuren» zou ik geen algemene uitspraak willen doen. Het zogenaamde Stockholm-akkoord voorzag een staakt-het-vuren voor Hodeidah en terugtrekking van troepen uit de stad. Door middel van VN Veiligheidsraadresolutie 2451 werd vervolgens besloten tot het sturen van een advance team voor 30 dagen om een begin te maken met het monitoren en ondersteunen van de uitvoering van het akkoord.
Heeft u contact gehad met VN-gezant Martin Griffiths over de gevolgen van het vertrek van de heer Cammaert voor het functioneren van het VN-team en het uitbouwen van het staakt-het-vuren? Kunt u ingaan op de huidige stand van zaken van het staakt-het-vuren?
Er is frequent contact met de VN-gezant over alle ontwikkelingen. De heer Griffiths heeft op 31 januari aan de Veiligheidsraad gerapporteerd dat er wel schendingen zijn, maar dat het lokale staakt-het-vuren houdt, waarbij een belangrijk criterium is dat er geen pogingen worden gedaan door de partijen om gebiedsuitbreiding te bewerkstelligen.
Klopt het bericht dat de Houthi’s, die zich begin januari zouden terugtrekken uit Hodeida, dat nog niet gedaan hebben? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor het Wereldvoedselprogramma (WFP)? Zo nee, wat is nu de situatie in Hodeida?
Dat klopt, de terugtrekking is nog niet voltooid. Volgens VN-gezant Griffiths heeft de terugtrekking, zoals in Stockholm was afgesproken, vertraging opgelopen. Onderhandelingen door het Redeployment Coordination Committee (RCC) over een nieuwe tijdlijn voor wederzijdse terugtrekking zijn gaande.
In de tussentijd blijft het Wereldvoedselprogramma (WFP) doorgaan met hulpverlening, ondanks dat omstandigheden zeer lastig blijven. Zo zijn de zogenaamde Red Sea Mills, een belangrijke opslagplaats voor voedsel, sinds september 2018 niet meer toegankelijk geweest voor het WFP. Eind januari werden bij een brand twee silo’s met tarwe beschadigd. Desalniettemin heeft WFP aangekondigd voedselhulp in geheel Jemen op te zullen schalen tot 12 miljoen mensen.
Wat zijn de gevolgen van de huidige situatie rondom het staakt-het-vuren voor de humanitaire situatie? Heeft u hierover overleg met de VN, met uw internationale collega’s of het Rode Kruis? En wat kan er worden gedaan om de humanitaire situaties te verbeteren?
De humanitaire situatie blijft onverminderd zeer ernstig, ondanks dat het staakt-het-vuren in Hodeidah standhoudt. De situatie is nog onvoldoende stabiel voor grootschalige terugkeer van de mensen die gevlucht zijn. De VN en haar partners gaan door met hulpverlening aan de nog aanwezige inwoners van Hodeidah en de mensen die terugkeren. Dit betreft zowel voedselhulp als cash en andere items als pakketten voor noodopvang. Het Central Emergency Response Fund (CERF) heeft recentelijk 32 miljoen dollar bijgedragen aan het Wereldvoedselprogramma om de voedselhulp in Hodeidah en elders op te schalen. Ook vanuit het Yemen Humanitarian Fund (YHF) zullen humanitaire partners worden gesteund om voedselhulp en opvang van ontheemden uit te breiden. Nederland is een belangrijke donor van CERF en YHF. Nederland spreekt zeer regelmatig met de VN en andere humanitaire spelers over de huidige inzet en voorbereiding op verschillende toekomstscenario’s.
Wat zijn de concrete gevolgen van de (slechte) veiligheidssituatie in Hodeida voor het VN-team? Welke gevolgen heeft dat vervolgens voor de uitwerking van de afspraken die gemaakt zijn in Stockholm?
Vooralsnog is het concrete gevolg een beperking van de bewegingsvrijheid van het VN-team. De SGVN heeft in zijn voorstel over het opzetten van de nieuwe missie de randvoorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om de UNMHA-missie te kunnen ontplooien.
De uitwerking van de afspraken loopt ook vertraging op. Maar alle partijen zijn het er over eens dat het overleg moet worden voortgezet. De recente hervatting van de RCC-onderhandelingen op een WFP-schip voor de kust van Hodeidah is in dat opzicht een positief signaal.
Heeft u inmiddels contact opgenomen met de Crisis Group, die stelt dat Houthi-rebellen hun macht probeerden te behouden door simpelweg nieuwe uniformen aan te trekken en zich daarin te melden bij de heer Cammaert? Heeft u hierover contact gehad met de heer Cammaert?
Dergelijke berichten zijn bekend. In een artikel uit de gelederen van de Crisis Group wordt in dit verband overigens reeds gemeld dat de heer Cammaert niet is overgegaan tot erkenning van de beschreven handelwijze. Hierover is niet specifiek gesproken met de Crisis Group of de heer Cammaert.
Is het u bekend wat ten grondslag ligt aan de weigering van de Houthi’s deel te nemen aan onderhandelingen met regeringsvertegenwoordigers? Welke mogelijkheden ziet u om in internationaal verband de Houthi’s te bewegen deel te nemen aan de onderhandelingen met regeringsvertegenwoordigers? Heeft u hierover contact gehad met uw Europese ambtsgenoten en/of de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Mogherini?
Er is in deze fase geen overeenstemming over de veiligheid en de neutraliteit van de betreffende onderhandelingslocaties in Hodeidah; de onderhandelingen zijn onlangs voortgezet op een WFP-schip voor de kust. Er is doorlopend contact met Europese ambtgenoten en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU. Beide partijen worden regelmatig opgeroepen om deel te nemen aan de «redeployment»-gesprekken.
Het bericht 'Meldpunt moet onafhankelijk van Defensie zijn' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meldpunt moet onafhankelijk van Defensie zijn» op RTV Drenthe van 30 januari 2019?1
Ja.
Kent u het meldpunt dat Van de Nadort zelf heeft ingesteld voor slachtoffers van burnpits, waar zich 122 zieke militairen hebben gemeld?
Ja.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de 122 zieke militairen die zich bij Van de Nadort hebben gemeld, tegenover de vier meldingen van zieke militairen bij Defensie?2 Deelt u de mening dat deze grote discrepantie reden is om het meldingssysteem onder de loep te nemen en de nodige veranderingen aan te brengen, zodat het beter zal functioneren? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent de inhoud van de meldingen die bij dhr. Van de Nadort zijn binnengekomen niet. Zoals ik tijdens het vragenuur van 29 januari jl. heb aangekondigd heeft Defensie, sinds 4 februari jl. een onafhankelijk meldpunt ingericht waar (oud-) werknemers die denken gezondheidsklachten te hebben als gevolg van blootstelling aan burn pits terecht kunnen.
Elke actief dienende militair kan daarnaast terecht bij een militair arts. Voor veteranen die niet meer bij ons werken, geldt dat zij naar hun eigen huisarts kunnen gaan. Aanvullend kunnen veteranen zich ook melden bij het Veteranenloket als ze vermoeden dat hun ziekte een relatie heeft met hun werk bij Defensie.
Bent u bereid het door u aangekondigde meldpunt voor slachtoffers van burnpits, waar militairen en ex-militairen met gezondheidsklachten terecht kunnen, onafhankelijk te laten zijn zoals Van de Nadort, maar ook de vragensteller in het vragenuur van 29 januari 2019, voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u een dergelijk meldpunt ingericht te kunnen hebben?
Ja. Het meldpunt is op 4 februari jl. ingericht bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel.
Kunt u ingaan op de eerdere contacten van de jurist met uw ministerie over klachten over de veiligheid bij Defensie? Betrof dit veiligheidsincidenten bij Defensie of de wijze waarop Defensie omging met de veiligheidsincidenten?
Ik ga omwille van de vertrouwelijkheid niet in op de contacten die Defensie heeft gehad met dhr. Van de Nadort.
Heeft het contact met Van de Nadort bijgedragen aan de verbeteringen die u aan het doorvoeren bent bij Defensie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het terugwinnen van vertrouwen een langdurig proces is en bent u bereid in het proces van het terugwinnen van vertrouwen (eventueel) benodigde aanpassingen te doen aan huidige plannen die er zijn ter verbetering van de veiligheidscultuur binnen Defensie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het versterken van het vertrouwen in de defensieorganisatie is per definitie een langdurig proces. Defensie heeft met het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» (Kamerstuk 34919–4) een belangrijke stap gezet naar een veilige organisatie. Daarin wordt stap voor stap een organisatiecultuur gewaarborgd waarvan veiligheid een integraal onderdeel is van het denken en doen. Het veranderen van de organisatiecultuur is complex en vergt een lange adem. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig aangepast.
Heeft u, naast het gesprek dat een delegatie van Defensie zal hebben met Van de Nadort, meer gesprekken met de mensen of organisaties die zich op andere wijze dan de commissie-Giebels bezig houden met klachten over de veiligheid bij Defensie dan wel gezondheidsklachten? Zo ja, wat is het doel van deze gesprekken en wat leveren deze gesprekken op? Zo nee, waarom niet?
Defensie spreekt met diverse organisaties en mensen over veiligheid, al dan niet gerelateerd aan gezondheidsklachten. Denk daarbij aan (voormalig) defensiemedewerkers, de centrales van overheidspersoneel, medezeggenschap op de diverse niveaus binnen de organisatie, maar ook met interne en externe toezichthouders. Doel van deze gesprekken is om de veiligheid te bevorderen en risico’s zoveel mogelijk te beperken.
Wilt u toezeggen dat deze kwestie anders zal worden afgehandeld dan de chroom-6 affaire (die zich kenmerkte door het eerst «onder de pet houden» van het feit dat Defensiemedewerkers met gevaarlijk materiaal in aanraking kwamen waaraan ze dood zouden gaan, het vervolgens ontkennen daarvan, het daarna kwijtraken van zaken uit dossiers en het uiteindelijk aanbieden van een regeling die door de slachtoffers als een «klap in hun gezicht» werd ervaren)?
Niet altijd is aanstonds duidelijk wat de oorzaak is van gezondheidsklachten. We nemen als Defensie onze verantwoordelijkheid om daar serieus naar te kijken. Daarom heb ik ook de oproep gedaan aan (oud-)werknemers die ziek denken te zijn geworden van blootstelling aan burn pits zich te melden bij het daarvoor ingerichte meldpunt. Als de meldingen hiervoor aanleiding geven zal ik een onafhankelijk onderzoek instellen naar gezondheidsklachten in relatie tot burn pits.
Het bericht dat Defensie zich nog geen raad weet met steeds kleinere drones |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Sven Koopmans (VVD), Remco Dijkstra (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie weet zich (nog) geen raad met steeds kleinere drones»?1
Ja
Bent u bekend met de aanbevelingen van experts, zoals ingebracht tijdens het rondetafelgesprek vande vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over «drones en killer robots» van maandag 21 januari 2019?
Ja
Deelt u de mening dat drones een breder gevaar vormen dan alleen het beleidsterrein Defensie?
Verschillende ministeries volgen de ontwikkelingen op dit vlak op de voet.
Zal het actieplan van de Minister van Buitenlandse Zaken, dat hij toezegde tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober 2018, ook ingaan op de coördinatie tussen de betrokken ministeries?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober jl. toegezegd om terug te komen op de vraag of controle middels een internationaal normkader over het gebruik van nieuwe technologieën als (onderdeel van) wapensystemen mogelijk is. Het kabinet komt op korte termijn ter zake in een brief die uw kamer spoedig zal toekomen. Aangezien deze ontwikkelingen raakvlakken hebben met meerdere werkterreinen is coördinatie tussen de betrokken ministeries essentieel.
Wordt er door Defensie zelf onderzoek gedaan naar het bestrijden van drones? Zo ja, op welke vormen van onderschepping richt Defensie zich?
Ja. Het Ministerie van Defensie doet al sinds 2011, in samenwerking met internationale partners en onderzoeksinstituten, onderzoek naar de bestrijding van drones. Door de oprichting van de Joint Nucleus Counter Unmanned Aircraft Systems is dit onderzoek vorig jaar in een stroomversnelling geraakt. Defensie richt zich op een mix van verschillende soorten sensoren en effectoren om zo tegen verschillende soorten dreiging een antwoord te bieden.
Wordt er in de Counter Drone Unit, die Defensie heeft opgericht, ook samengewerkt met andere ministeries? Zo ja, welke?
De Joint Nucleus Counter-Unmanned Aircraft Systems werkt samen met de nationale politie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Heeft onderschepping van drones ook aandacht van bijvoorbeeld de politie en andere voor veiligheid en ordehandhaving verantwoordelijke instituties?
De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken, gezamenlijk met de kennisinstituten, nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Het beschikken over een degelijke en omvangrijke kennisbasis op het gebied van counter-drone is noodzakelijk voor keuzes in verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet.
Nederland is, net als veel andere landen, bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. Dit doet Nederland in nauwe samenwerking met andere landen.
Wat is de rol van kennisinstituten, zoals de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), als het gaat om anti-drone maatregelen?
TNO en NLR zijn nauw betrokken bij het kennisopbouwprogramma dat door de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt uitgevoerd.
Wordt de (defensie)industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid tegen drones? Zo ja, hoe?
Ja. Naast de genoemde kennisinstituten wordt de industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid. Dit gebeurt door het gezamenlijk ontwikkelen en testen van concepten. Daarnaast worden van de industrie ook off-the-shelf anti-drone middelen betrokken.
Zijn er mogelijkheden te bedenken om anti-drone maatregelen middels het European defence industrial development programme (EDIDP) (eventueel gezamenlijk met andere landen) te financieren? Zo ja, (hoe) wordt hier op ingezet?
Mede op verzoek van Nederland is in het EDIDP concept werkprogramma een «counter-drone» categorie opgenomen. Dit werkprogramma wordt in de komende maanden door de lidstaten gezamenlijk vastgesteld. Vervolgens zal de Europese Commissie een oproep doen om voorstellen in te dienen, gebaseerd op de afgestemde behoeftes van de lidstaten. Defensie zet zich in om de Nederlandse defensiebehoeftestelling zo goed mogelijk af te stemmen met internationale partners. Uiteraard zet Nederland ook in op een zo groot mogelijke participatie van de Nederlandse industrie en kennisstellingen en voor gunstige randvoorwaarden van het programma, maar uiteindelijk is het aan de kennisinstituten en industrie om actief de kansen te benutten.
Dublinoverdrachten naar Griekenland. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel asielzoekers zijn er het afgelopen jaar teruggestuurd naar een andere EU-lidstaat in het kader van de Dublinverordening? Hoeveel Dublinclaimanten waren dat in totaal?
Het afgelopen jaar heeft de DT&V afgerond 1.870 Dublinoverdrachten geëffectueerd.
In ditzelfde jaar zijn er 7.330 akkoorden ontvangen op Dublinclaims die Nederland aan andere lidstaten heeft verzonden. Dit aantal betreft zowel asielzoekers als personen die in Nederland geen asiel hebben aangevraagd.1
De personen voor wie er in 2018 een claimakkoord is ontvangen betreffen niet noodzakelijkerwijs dezelfde personen als degenen die zijn overgedragen. Immers, personen die in 2018 zijn overgedragen kunnen personen betreffen voor wie er in 2017 een claimakkoord is ontvangen, en personen voor wie er in 2018 een claimakkoord is ontvangen worden wellicht pas in 2019 overgedragen.
Kunt u aangeven hoeveel van deze asielshoppers teruggestuurd zouden moeten worden naar Griekenland? In hoeveel gevallen is dit daadwerkelijk gebeurd?
In 2018 zijn er 10 akkoorden ontvangen op Dublinclaims die Nederland aan Griekenland heeft verzonden.2 Dit aantal betreft zowel asielzoekers als personen die in Nederland geen asiel hebben aangevraagd. In 2018 zijn er geen Dublinoverdrachten aan Griekenland geëffectueerd.
Vindt u dit acceptabele terugkeercijfers? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet ziet tekortkomingen in het huidige Dublinsysteem en zou graag een verhoging in het aantal geëffectueerde Dublinoverdrachten zien. Er wordt in de onderhandelingen over de herziening van de Dublinverordening dan ook ingezet op een beter functionerende verordening. Het kabinet ondersteunt onder andere voorstellen voor snellere en efficiëntere Dublinprocedures, voorstellen om secundaire migratie te voorkomen en voorstellen voor langere bewaartermijnen in de Eurodacverordening. Tevens wordt met Duitsland gesproken over administratieve regelingen op grond van de huidige Dublinverordening, met als doel de uitvoering van de huidige verordening gemakkelijker en doeltreffender te maken. Ook is het kabinet zoals u bekend in beperkte mate gestart met een hervatting van Dublinclaims aan Griekenland. Al deze maatregelen kunnen leiden tot een hoger aantal Dublinoverdrachten.
Ook werd de effectuering van gedwongen overdrachten belemmerd door een omissie in de wettekst. Om dit te repareren is een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 op 12 oktober 2018 bij de Tweede Kamer ingediend.3 Inmiddels heeft de Eerste Kamer op 5 februari 2019 het wetsvoorstel aangenomen. Daarmee is er zicht op een spoedige inwerkingtreding van het voorstel.
Deelt u de mening dat alle asielzoekers die Nederland over land bereiken op grond van de Dublinverordening in feite allemaal in een ander EU-lidstaat in procedure moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, volgens de Dublinverordening en de toepassing hiervan zijn er redenen waarom Nederland ook in deze gevallen verantwoordelijk kan zijn voor de asielaanvraag. De Dublinverordening stelt criteria vast voor de verantwoordelijkheidsbepaling die in een vaste volgorde getoetst dienen te worden. Hieruit volgt bijvoorbeeld dat indien een asielzoeker elders op illegale wijze de buitengrens heeft overschreden, maar in Nederland gezinsleden heeft die op dat moment in de asielprocedure zitten, Nederland veelal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daarnaast wordt er in bepaalde gevallen besloten de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat over te nemen. In de Vreemdelingencirculaire (C2/5) is neergelegd dat Nederland dit onder andere doet wanneer er naar het oordeel van de IND proceseconomische redenen zijn. Momenteel worden asielzoekers afkomstig uit landen in de Westelijke Balkan en Georgië dan ook niet opgenomen in de Dublinprocedure, ook als er aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Aangezien zij afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, en dus de versnelde procedure toegepast kan worden, en terugkeer naar het land van herkomst normaliter binnen afzienbare tijd gewaarborgd kan worden, is het voordeliger en sneller om voor deze groep niet de Dublinverordening toe te passen.
De minderjarige Nederlandse jongen Charly die in Spanje gedetineerd is en prisonlaw |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op eerdere Kamervragen antwoordde:«gedetineerden worden conform afspraak met PrisonLAW niet actief op mogelijk bijstand door deze organisatie gewezen»?1
Ja. Gedetineerden worden conform afspraak met PrisonLAW niet actief op mogelijke bijstand door deze organisatie gewezen. Dit betekent dat er geen formulier voor PrisonLAW is opgenomen in het informatiepakket voor gedetineerden dat de ambassade of het consulaat zo snel mogelijk na arrestatie aan de gedetineerde doet toekomen en waarmee de gedetineerde toestemming zou geven aan het ministerie om zijn of haar gegevens door te geven aan Stichting PrisonLAW. Er zit op verzoek van Bureau Buitenland van Reclassering Nederland wel een toestemmingsformulier in het pakket voor deze organisatie die ook met subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken actief is bij de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Stichting PrisonLAW wordt overigens wel genoemd in de voor gedetineerden bestemde brochure «Gearresteerd in het buitenland» die in voornoemd informatiepakket zit. Verder is deze brochure ook te vinden op de website nederlandwereldwijd.nl van het ministerie.
Op het moment dat PrisonLAW eind november 2018 concludeerde dat haar juridische bijstand toegevoegde waarde voor C. zou kunnen hebben, in aanvulling op de bijstand door de Spaanse advocaat, en het ministerie daarover benaderde, heeft het ministerie de contactpersoon van C. onmiddellijk in contact gebracht met PrisonLAW. PrisonLAW treedt sinds begin december 2018 op als één van de gemachtigden van C.
Kunt u aangeven wanneer die afspraak met PrisonLAW gemaakt is en kunt u een afschrift van die afspraak doen toekomen aan de Kamer?
Stichting PrisonLAW verleent sinds 2012 juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden op basis van subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor deze subsidieverlening geldt artikel 2 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken, artikel 10:5 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 en mijn besluiten tot vaststelling van een subsidieplafond en beleidsregels voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken. Meer specifiek worden de activiteiten door de subsidieontvangende organisatie uitgevoerd op de wijze zoals aangegeven in de door subsidieontvanger ingediende subsidieaanvraag (bestaande uit een activiteitenplan, een begroting en een liquiditeitsprognose) en de subsidiebeschikking.
Na start van de subsidieverlening vindt in de regel op werkniveau mondeling overleg plaats om de werkafspraken te concretiseren en aan te vullen. Zo ook in het geval van Stichting PrisonLAW. Destijds is met PrisonLAW mondeling overeengekomen dat het ministerie het juridisch advies van PrisonLAW niet actief aan alle nieuwe gedetineerden aanbiedt door middel van het toestemmingsformulier. Dit op verzoek van Stichting PrisonLAW omdat de organisatie aangaf geen capaciteit te hebben voor juridisch advies aan alle gedetineerden en PrisonLAW zelf de selectie wilde maken van aan te nemen zaken. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 1 is in de brochure van het ministerie, die elke gedetineerde ontvangt, wel informatie opgenomen over Stichting PrisonLAW. Daarnaast publiceert PrisonLAW in het tijdschrift «Comeback» voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland en beschikt PrisonLAW over een eigen website. Stichting PrisonLAW geeft aan jaarlijks ongeveer 130 zaken in behandeling te hebben. Op 1 juli 2019 eindigt de subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Stichting PrisonLAW.
Wat voor een zin heeft het om een organisatie als PrisonLAW subsidie te verlenen als gedetineerden niet actief gewezen worden op het bestaan van PrisonLAW?
Door de jaren heen is steeds meer gebleken dat adequate juridische bijstand in de eerste fase van de rechtsgang voor een verdachte vaak cruciaal is. De nieuwe subsidieontvanger voor juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland deelt dit standpunt. Het ministerie werkt met de nieuwe subsidieontvanger dan ook constructief samen om op pro-actieve wijze in een vroegtijdig stadium juridisch advies te verlenen in zaken waarin dit voor de verdachten van essentieel belang is. Beide partijen, subsidiegever en subsidieontvanger, moeten zich hierbij wel rekenschap geven van de regels omtrent persoonsgegevensbescherming. Op grond daarvan is het in principe nodig dat de gedetineerde uitdrukkelijk toestemming geeft aan het ministerie om zijn of haar gegevens door te mogen geven aan de subsidieontvangende organisatie. In dit verband is een goede naamsbekendheid van de nieuwe organisatie (DutchAdvocates) van belang, omdat daarmee Nederlandse gedetineerden in het buitenland ook zelf rechtstreeks de weg weten te vinden naar het gesubsidieerde juridisch advies.
Zit Charly in voorarrest tussen veroordeelden?
C. verblijft in een Spaanse justitiële jeugdinstelling. In de instelling verblijven zowel gevonniste als nog niet-gevonniste minderjarigen.
Zijn er ook signalen dat Charly in een niet veilige omgeving is? Zo ja, sinds wanneer, wat zijn de signalen en welke opvolging is gegeven aan die signalen?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 23 januari 2019 meedeelde, is er op basis van de waarneming tijdens meerdere bezoeken aan C. in de jeugdinstelling en het contact met de directie van de jeugdinstelling geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake zou zijn van een onveilige situatie. C. zelf bevestigde dit tijdens het bezoek van de medewerker van Nederlandse ambassade op 30 januari jl.
Wanneer hebben de Nederlands autoriteiten voor het eerst de Spaanse autoriteiten gewezen op kaderbesluit 829, waarbij Charly in Nederland het proces kan afwachten? Waarom zo laat?
Voorop staat dat het in het algemeen niet aan de Nederlandse overheid is om uit eigen beweging zonder overleg met betrokkene en zijn advocaat verzoeken in te dienen ten behoeve van betrokkene. Uitgangspunt is dat verzoeken moeten worden ingediend door de verdachte zelf en zijn advocaat. De Nederlandse overheid kan informeren en waar nodig en gewenst eventueel ondersteunen.
In betreffende zaak heeft de advocaat van betrokkene in een vrij vroeg stadium een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Toen dit verzoek door de Spaanse justitiele autoriteiten werd afgewezen, is de mogelijkheid van het inroepen van Kaderbesluit 829 bij alle betrokkenen in beeld gekomen. Reeds in september 2018 zijn van Nederlandse zijde de Spaanse autoriteiten gewezen op de mogelijkheid van overdracht van de Europese Toezichtsmaatregel op grond van Kaderbesluit 829. Daarna is dit herhaald, onder meer via Eurojust. Op 18 december 2018 heeft de Nederlandse ambassade de concrete zaak en Kaderbesluit 829 op formele schriftelijke wijze onder de aandacht gebracht van de Spaanse autoriteiten. Omwille van persoonsgegevensbescherming en omdat de rechtsgang nog loopt, kan ik uw Kamer via deze openbare brief geen nadere justitiële gegevens over deze individuele zaak verschaffen.
Is de procedure waarbij hij onder kaderbesluit 829 de straf in Nederland kan afwachten, in gang gezet?
Overdracht op grond van Europese Kaderbesluit 829 vindt plaats door toezending van het KB 829 certificaat aan de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit dient een beslissing te nemen over de erkenning van het certificaat. Uitgangspunt daarbij is de wederzijdse erkenning, op grond waarvan in principe de beslissing van de uitvaardigende lidstaat ongewijzigd wordt erkend. In onderhavig geval heeft Nederland op voorhand reeds aan Spanje aangegeven dat Nederland de schorsingsvoorwaarden zal erkennen. Het is aan de Spaanse autoriteiten terzake te beslissen en in actie te komen.
Bent u bekend met de bewering van PrisonLaw dat er behoorlijke druk is uitgeoefend op de organisatie de afgelopeen anderhalf jaar?
Over Stichting PrisonLAW en haar verzoek de subsidierelatie zes maanden vroeger te beëindigen, heb ik uw Kamer recentelijk meermaals uitvoerig geïnformeerd (brieven van 8 oktober 2018, kst-30010–40; 25 oktober 2018, ah-tk-20182019–411; 16 november 2018, ah-tk-20182019–650; 29 november 2018, kst-30010–41; 23 januari 2019, ah-tk-20182019–1263).
Het ministerie verstrekt sinds 2012 subsidie aan Stichting PrisonLAW. Binnen de algemene subsidieregels en de voorwaarden van de subsidiebeschikking kunnen alle subsidieontvangers op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zo ook Stichting PrisonLAW, zelfstandig en onafhankelijk opereren.
In de aanvraag voor de subsidie in de periode 2017–2019 schrijft Stichting PrisonLAW onder meer dat de organisatie de subsidierelatie met het ministerie als prettig ervaart en de relatie van grote waarde acht, mede gelet op het belang van de Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Daarbij uitte de organisatie de wens de relatie voort te zetten en om die reden voor de periode van 2017 tot en met 2019 een nieuwe subsidieaanvraag in te dienen.
Terugblikkend kan worden geconcludeerd dat de concrete invulling van de samenwerking bij gedetineerdenbegeleiding vanaf najaar 2017 de relatie tussen mw. Imamkhan van Stichting PrisonLAW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken helaas sterk onder druk heeft gezet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeerde uw Kamer daarover eerder vertrouwelijk.
Kunt u aangeven hoe vaak er vanuit het ministerie is gebeld, ge-appt en gemaild met PrisonLaw in de afgelopen veertien maanden? Kunt u zeer precieze aantallen geven over het aantal keren dat vanuit het ministerie is gebeld, ge-appt en gemaild met PrisonLaw in de afgelopen veertien maanden?
Ook hier verwijs ik allereerst naar mijn eerdere brieven over Stichting PrisonLAW (8 oktober 2018, Kamerstuk 30 010, nr. 40; 25 oktober 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411; 16 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 650; 29 november 2018, Kamerstuk 30 010, nr. 41; 23 januari 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1263).
De aard van het consulaire werk brengt met zich mee dat over de bijstand in individuele gevallen frequent en actief wordt overlegd. Communicatie, uitwisseling en afstemming tussen de partijen die zijn betrokken bij de begeleiding van een Nederlandse gedetineerde in het buitenland is voor het leveren van een adequate en tijdige bijstand van groot belang. Precieze aantallen inzake de communicatie tussen het ministerie en Stichting PrisonLAW in de afgelopen veertien maanden heb ik niet direct beschikbaar, omdat die communicatie zich afspeelt in en over individuele persoonsdossiers en tussen individuele medewerkers.
Bent u bekend met de bewering van PrisonLaw dat deze organisatie het ministerie meerdere keren gevraagd heeft om uitingen in de media te corrigeren of bij te stellen. Klopt dat, en hoe vaak en wanneer is dat gebeurd?
Nee, ik ben daarmee niet bekend. Wel ben ik bekend met de bewering van Stichting PrisonLAW dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Stichting PrisonLAW heeft gevraagd uitingen te corrigeren of bij te stellen. Zie mijn onderstaande antwoord op vraag 11.
Kunt u een complete lijst van gevallen sturen wanneer aan PrisonLaw gevraagd is om uitingen in de media te corrigeren of bij te stellen (over de laatste anderhalf jaar)?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 9 speelt alle communicatie zich af in en over individuele persoonsdossiers en tussen individuele medewerkers. Een «lijst» is niet beschikbaar. Zoals ik uw Kamer eerder informeerde, behoudt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in algemene zin zich steeds het recht voor om te reageren op feitelijke onjuistheden in berichtgeving op beleidsterreinen van het ministerie. Aldus kan het voorkomen dat het ministerie iemand attendeert op feitelijke onjuistheden, aangeeft hoe de feiten volgens het ministerie werkelijk zijn en iemand verzoekt de berichtgeving aan te passen. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat het hier steeds uitdrukkelijk alleen gaat om een verzoek. Hetzelfde geldt voor het vragen van aandacht van en in de media. In individuele consulaire zaken werkt het ministerie bewust grotendeels achter de schermen. Zo kan het gebeuren dat het ministerie in voorkomende gevallen in overweging geeft op bepaalde momenten, in het belang van de individuele zaak en de gemeenschappelijke doelstelling daarin, bijvoorbeeld tijdens de inzet van stille diplomatie, publicitaire stilte in acht te nemen. Als hierover met Stichting PrisonLaw is overlegd, had het overleg hierover nimmer de intentie en het doel de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van Stichting PrisonLAW te beperken of daar op enigerlei wijze aan af te doen. Ik betreur het dat die indruk is gewekt. De uiteindelijke afweging en beslissing ten aanzien van de timing en de opportuniteit van publiciteit zijn steeds aan de direct betrokken partijen, te weten de gedetineerde zelf, zijn gemachtigde(n) en eventueel de familie.
Heeft PrisonLaw ooit feitelijke onjuistheden beweerd in de pers? Indien dat het geval is, kunt u dan voorbeelden geven?
In individuele gevallen waarbij onder meer het risico op onjuistheden bestond, is dat aan PrisonLAW in overweging gegeven en toelichting gegeven op welke stappen daadwerkelijk zijn ondernomen. Dat gebeurde bij voorbeeld ten aanzien van gepleegde inzet vanuit dit ministerie in concrete gevallen van gedetineerdenbegeleiding.
Kunt u de brieven die PrisonLaw aan het ministerie geschreven heeft en de antwoorden die daarop gegeven zijn in de afgelopen veertien maanden doen toekomen aan de Kamer?
Met deze brief en alle voorgaande brieven over Stichting PrisonLAW (8 oktober 2018, Kamerstuk 30 010, nr. 40; 25 oktober 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411; 16 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 650; 29 november 2018, Kamerstuk 30 010, nr. 41; 23 januari 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1263) heb ik uw Kamer alle relevante informatie over Stichting PrisonLAW verstrekt. De brieven van PrisonLAW gaan in grote mate over individuele persoonsdossiers van gedetineerden. Deze gegevens kan ik omwille van persoonsgegevensbescherming niet publiekelijk zonder meer met uw Kamer delen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wel zeer frequent contact was tussen het ministerie en PrisonLaw en ook buiten kantoortijden heel veel contact werd opgenomen?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 9 brengt de aard van het consulaire werk met zich mee dat over de bijstand in individuele gevallen frequent en actief wordt overlegd. Nederlandse gedetineerden bevinden zich in detentie wereldwijd. Mede vanwege wereldwijde karakter van de consulaire dienstverlening beschikt het Ministerie van Buitenlandse Zaken over een 24/7 Contact Center. Communicatie, uitwisseling en afstemming tussen de partijen die zijn betrokken bij de begeleiding van een Nederlandse gedetineerde in het buitenland is voor het leveren van een adequate en tijdige bijstand van groot belang.
Kunt u deze vragen een voor een, heel precies en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk een voor een en precies beantwoord.