Het signaal dat de doorlooptijd voor het verkrijgen van een rolstoel in meerdere gemeenten te lang is en de kwaliteit van de rolstoel ook bij aanpassingen en reparaties regelmatig onder de maat is |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Ontvangt u eveneens signalen dat de doorlooptijd voor het verkrijgen van een rolstoel, ook bij aanpassingen en reparaties, te lang is in meerdere gemeenten en bent u van mening dat dit eigenlijk al jarenlang een probleem is?
Na navraag bij Ieder(in) heb ik recent het signaalrapport van Ieder(in) ontvangen dat in juni door Ieder(in) is opgesteld naar aanleiding van een vraag van Kamerlid Bergkamp aan Ieder(in) over de meldingen die bij het Nationale Zorgnummer (NZN) binnen zijn gekomen op het gebied van hulpmiddelen. Dit rapport was tot heden bij zowel mij als bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) onbekend. Ik heb met de VNG afgesproken zowel het rapport als recente meldingen die bij het NZN en Ieder(in) zijn ontvangen nader te analyseren. Zodra deze analyse gereed is, zal ik u over de uitkomsten informeren.
Ontvangt u eveneens signalen dat de kwaliteit van de rolstoel, ook bij aanpassingen en reparaties, regelmatig onder de maat is in meerdere gemeenten en bent u van mening dat dit eigenlijk al jarenlang een probleem is?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een analyse te maken van de problemen met betrekking tot de doorlooptijden voor het krijgen, aanpassen of repareren van een rolstoel in diverse gemeenten, de kwaliteit hiervan en de bejegening van mensen? Bent u vervolgens bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op basis hiervan een verbeterplan voor de toekomst te formuleren? Kunt u daarbij met veldpartijen bekijken welke innovatieve, creatieve ideeën er al bestaan in het veld of uitgerold zouden kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten hoe en door wie er wordt toegezien op de kwaliteit van het Nationaal Keurmerk Hulpvoorzieningen? Wat zegt dit keurmerk over een aanbieder van hulpvoorzieningen? Op wat voor manier kunnen lokale overheden erop toezien dat de kwaliteit van hulpmiddelen voldoende is?
Het Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen (NKH) is in 2016 opgericht door Firevaned (de branchevereniging voor aanbieders van revalidatie- en mobiliteitshulpmiddelen) en wordt beheerd door de Stichting Kwaliteitsbevordering voor de Hulpmiddelenbranche (SKH).
NKH erkende bedrijven worden elk jaar gecontroleerd of ze nog voldoen aan de kwaliteitseisen door onafhankelijke instellingen zoals het Keurmerkinstituut, Lloyd’s Register Nederland B.V. of Kiwa Nederland B.V. Het keurmerk waarborgt dat gebruikers en gemeenten informatie krijgen over het hulpmiddel, een deskundig advies krijgen en de garantie krijgen dat het hulpmiddel veilig is. Naast een duidelijke uitleg krijgt de gebruiker ook nazorg en service en bestaat er een klachtregeling met een onafhankelijke klachtencommissie. In de NKH erkenningsregeling zijn voorts afspraken opgenomen dat indien een reparatie aan een medisch hulpmiddel van een eindgebruiker meer dan 24 uur duurt, deze eindgebruiker een oplossing in de vorm van een vervangend middel of een passende voorziening of dienst wordt aangeboden
Lokale overheden kunnen aan de hand van het NKH controleren of de kwaliteit van hulpmiddelen van een bepaalde aanbieder voldoet. Daarnaast heeft de VNG in 2014 samen met Firevaned de Handreiking Inkoop Hulpmiddelen ontwikkeld, die nog steeds door veel gemeenten gebruikt wordt. Daarin is onder andere opgenomen dat de gewenste levertijd onderdeel is van de overeenkomst met een gemeente. Via contractuele afspraken (en de verantwoording daarover) kunnen lokale overheden erop toezien dat de kwaliteit van hulpmiddelen voldoende is.
Het bericht dat gemeenten worstelen met de groei van het aantal geitenstallen |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over gemeenten die worstelen met de groei en de komst van lucratieve en schadelijke geitenstallen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 192) staat dat de aanvullende studies van het Veehouderij en Gezondheid Omwonenden onderzoek (VGO) onder meer laten zien dat rondom geitenhouderijen mensen een grotere kans hebben om een longontsteking op te lopen. De onderzoekers geven hierbij aan dat de Q-koortsepidemie waarschijnlijk tijdens de vroege jaren heeft bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk.
Ik vind de verhoogde ziektedruk een zorgelijk signaal. Omdat de oorzaak van de ziektedruk rond geitenhouderijen onduidelijk is, zullen wij op dit punt vervolgonderzoek uit laten voeren. Dit is precies waar mevrouw van de Ven op doelt in de uitzending.
Wat is uw reactie op de komst van een stal voor 2700 geiten op nog geen twee kilometer van het centrum van het Noord-Brabantse dorp Bavel in de gemeente Breda?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de oproep van de voorzitter van de Geitenhoudersvakbond om op zoek te gaan naar de bron van Q-koorts of mogelijke andere schadelijke bacteriën en schimmels?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunnen lokale bestuurders in de praktijk met uw advies om bij het verlenen van vergunningen rekening te houden met de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
In mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 192) staat dat het van belang is dat het bevoegde gezag, bij het nemen van besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en, voor zover mogelijk, bij het nemen van besluiten over het verlenen van vergunningen, rekening houdt met de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) staat, laat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu een handreiking veehouderij en gezondheid opstellen om provincies, gemeenten en omgevingsdiensten te ondersteunen bij het ruimtelijk beleid en beslissingen over vergunningaanvragen van veehouderijen die effect hebben op de gezondheid van omwonenden.
De inhoudelijke afweging over het verlenen van een omgevingsvergunning is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Provincies en gemeenten kunnen op grond van het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening, indien zij dat wensen, de ontwikkeling van bepaalde bouw- of aanlegactiviteiten bevriezen of, al dan niet onder voorwaarden, beperken. De wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken kan ook worden beperkt. Zij kunnen dat doen door een voorbereidingsbesluit te nemen waarmee de bouw en uitbreiding van geitenstallen of wijziging van het gebruik naar geitenstallen wordt verboden of beperkt, vooruitlopend op een wijziging van het gemeentelijke bestemmingsplan of provinciale verordening met dat doel. Of de wijziging van het gebruik van stallen voor het houden van geiten in deze situatie tegen kan worden gehouden door het nemen van een voorbereidingsbesluit hangt primair af van de vraag of de activiteit al is aangevangen. In onderhavige situatie was geen sprake van een geldend voorbereidingsbesluit, blijkt uit navraag. Daarom was er geen juridisch aanknopingspunt om de Brabantse Zorgvuldigheidsscore toe te passen.
Inmiddels heeft de provincie Noord-Brabant voor uitbreiding en nieuwbouw van geitenstallen een moratorium ingevoerd.
In geval van plannen of besluiten die nadelige milieugevolgen voor de omgeving kunnen hebben wordt een Milieu Effect Rapportage (MER) bij de afweging betrokken, voor zover het gaat om activiteiten die MER-plichtig zijn. Als er een MER wordt gemaakt, worden hierin ook gezondheidsaspecten meegenomen. De gemeente is op basis van de wet Publieke Gezondheid gehouden om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken, bijvoorbeeld door de GGD om advies te vragen bij zaken die de gezondheid van inwoners kunnen raken. In het onderhavige geval heeft een MER-beoordeling plaatsgevonden en heeft de GGD een positief advies uitgebracht aan de gemeente.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Breda dat uw brief hem «geen juridische haak geeft om «nee» te kunnen zeggen»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een helder advies te geven aan lokale bestuurders op basis waarvan zij een mogelijke vergunningaanvraag kunnen weigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Den Haag neemt vijftig vluchtelingen in dienst' |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Den Haag neemt vijftig vluchtelingen in dienst»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat, terwijl de gemeente Den Haag kampt met het hoge aantal van 38.000 werkzoekenden, deze gemeente met haar plan om banen te creëren voor gelukszoekers ondertussen actief achterstelling van andere werkzoekenden bewerkstelligt?
Ik deel uw mening niet. Mensen die gevlucht zijn voor oorlog en geweld kunnen na de asielprocedure een (tijdelijke) verblijfstatus krijgen. Deze statushouders mogen, net als alle andere Nederlanders, gewoon werken. Het is de inzet van het kabinet om statushouders zo snel mogelijk te laten participeren, het liefst via betaald werk. Werk versnelt hun integratie in de Nederlandse samenleving en voorkomt afhankelijkheid van het sociale vangnet vanuit de overheid. De vijftig werkervaringplekken moeten een opstap vormen naar een echte baan en passen dus in dit beleid. De Participatiewet stelt gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van bijstandsgerechtigden bij hun arbeidsinschakeling. Het college biedt een voorziening aan die zij nodig acht om de bijstandsgerechtigden te ondersteunen. Zij waarborgt daarbij dat mensen in gelijke gevallen gelijk worden behandeld, en dat er een evenwichtige verdeling van de voorzieningen plaatsvindt. Economische migranten die een beroep doen op de asielprocedure krijgen in Nederland geen verblijfstatus en mogen hier dus ook niet werken of werkervaring op doen.
Deelt u de mening dat het niet aan de Haagse wethouder van Sociale zaken, Werkgelegenheid, Wijkaanpak en Sport is om zich te bemoeien met het personeelsbeleid van bedrijven om daarmee gelukszoekers voor te trekken?
De 50 werkervaringsplekken worden bij de gemeente gerealiseerd en de wethouder doet een beroep op het bedrijfsleven om dit voorbeeld te volgen. Van bemoeienis met het personeelsbeleid is geen sprake. Het is immers aan bedrijven zelf om een keuze te maken.
Bent u bereid om het bedrag dat de gemeente Den Haag heeft gereserveerd voor deze onzalige plannen te korten op het gemeentefonds? Zo nee, waarom niet?
Nee, om bovenstaande redenen ben ik daartoe niet bereid.
Het bericht dat de Gemeenteraad in Leiden in actie komt tegen de verschraling van de lokale journalistiek |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenteraad Leiden in actie tegen verschaling lokale journalistiek»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht dat de gemeenteraad van Leiden binnenkort zal komen te spreken over de mogelijke oprichting van een lokaal fonds voor onderzoeksjournalistiek.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat door journalisten en mediaorganisaties steeds minder aandacht wordt besteed aan de regionale politiek?
Een goede informatievoorziening over de lokale beleids- en besluitvorming en de prestaties van politici en bestuurders is een randvoorwaarde voor een goed functionerende lokale democratie. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van vraag 5. Het is daarom zeker een aandachtspunt dat er grote verschillen zijn tussen gemeentes in de hoeveelheid nieuwsberichten die er voor inwoners beschikbaar zijn en de mate waarin deze berichten achtergronden of opinie bevatten.2
Uw Kamer heeft in de motie van de leden Heerma en Mohandis verzocht om een onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek.3 Ik ben voornemens om hierin specifiek aandacht te besteden aan de lokale en regionale journalistiek. U ontvangt de onderzoeksopzet voor het zomerreces.
Deelt u de mening dat burgers in ons land recht hebben op politieke verslaggeving vanuit hun regio? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de informatievoorziening uit de regio ook in de toekomst te garanderen? Zo nee, waarom niet?
De nieuwsvoorziening aan burgers is al decennia lang een samenspel tussen private en publieke journalistieke organisaties. Dit geldt ook voor politieke verslaggeving over de directe leefomgeving van mensen. Zowel dagbladen, huis-aan-huisbladen en hyperlocals, als regionale en lokale publieke omroepen vervullen hierin een rol. Met de opdracht aan en de publieke financiering van regionale en lokale omroepen, zorgt de overheid voor informatievoorziening in alle regio’s. Zowel de regionale als de lokale publieke omroepen hebben namelijk de opdracht dat minstens 50 procent van het aanbod in het bijzonder betrekking moet hebben op de provincie respectievelijk gemeente waarvoor het aanbod bestemd is.
Kunt u aangeven of de middelen van (publieke en private) lokale mediaorganisaties op dit moment toereikend zijn om hun functie naar behoren uit te voeren?
Veel media-instellingen, zowel publiek als privaat, merken het effect van teruglopende reclame-inkomsten. Bij dagbladen komt hier het dalende aantal betalende abonnees nog bovenop. Alle partijen doen hun best om een zo goed mogelijk journalistiek aanbod aan te bieden met het beschikbare budget. Een oplossing die dagbladen en omroepen hiervoor kiezen is samenwerking of het vergroten van de regio waarop een editie of omroep zich richt.
Onderzoek van het Commissariaat voor de Media laat zien dat ongeveer 30 procent van de lokale publieke omroepen een zorgelijke financiële gezondheid kent.4 De inzet van de lokale publieke omroepsector is de vorming van streekomroepen. In 2016 waren er ongeveer 260 lokale omroepen. De NLPO en de OLON streven er naar om deze in vijf jaar samen te voegen tot ongeveer 50–80 streekomroepen, zodat de omroepen voldoende schaal realiseren en ze in staat zijn om lokaal toereikend media-aanbod te bieden.5 Het Ministerie van OCW ondersteunt de NLPO en de OLON, zodat zij aan de professionalisering van de sector kunnen werken.
Deelt u de mening dat de decentralisaties en de daarmee gepaarde vergroting van het takenpakket van gemeenten de controlerende rol van lokale media des te belangrijker maken?
Zoals gesteld vervullen lokale media een belangrijke rol in de informatievoorziening, in de borging van de onafhankelijke nieuwsvorming en daarmee in de werking van de lokale democratie. In de Agenda Lokale Democratie die BZK in 2015 presenteerde werd tevens aandacht gevraagd voor de rol die lokale media hebben in het democratische bestel; het gaat daarbij zowel om een zogeheten waakhondfunctie als een rol als facilitator van opinie en debat.6 Het belang van deze rollen neemt met de decentralisaties in het sociaal domein en de overheveling van ruim € 10 miljard naar het Gemeentefonds, alleen maar toe.
Is de controlerende functie die lokale media uitvoeren ten behoeve van de lokale volksvertegenwoordiging in het gedrang gekomen door een tekort aan middelen en verschraling van lokale journalistiek? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waar blijkt dit uit?
In het antwoord op vraag 4 wordt toegelicht dat er inderdaad sprake lijkt te zijn van teruglopende inkomsten bij lokale journalistiek. Dit heeft ook effect op het lokale aanbod. De ministeries van BZK en OCW hebben aandacht voor de rol van de media in de lokale democratie. Het Ministerie van OCW heeft voor de komende jaren een structureel bedrag opgenomen in de rijksbegroting ten behoeve van het ontwikkelen en exploiteren van collectieve voorzieningen voor de lokale omroep sector. Daarnaast is onlangs in samenwerking tussen het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW en de Vereniging Nederlandse Gemeenten de handreiking «lokale media en informatievoorziening» verschenen.7 Deze handreiking is bestemd voor raadsleden en geeft hen verschillende aanknopingspunten hoe zij kunnen bijdragen aan het versterken van de controlerende functie van de lokale (en regionale) informatie- en nieuwsvoorziening. Ten slotte ontvangt uw Kamer binnenkort een onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek, zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht.
Kunt u een overzicht geven van regionale media-instellingen die in de afgelopen jaren zijn ingekrompen dan wel op hebben gehouden te bestaan? Zo nee, waarom niet?
Uit de Mediamonitor van het Commissariaat voor de Media blijkt dat er in de periode 2010–2016 geen regionale dagbladen zijn opgehouden te bestaan.8 Ook alle regionale publieke omroepen zijn blijven bestaan. Wel zijn regionale redacties gekrompen, zowel bij kranten als bij regionale omroepen. Bij regionale dagbladen heeft dit onder andere geleid tot het vergroten van het verzorgingsgebied van edities en dus de vermindering van het aantal edities van een dagblad. De taakstelling op de regionale publieke omroepen is zo veel mogelijk ingevuld door meer samenwerking die leidt tot efficiëntie, zodat de programmering zoveel mogelijk werd ontzien.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Leiden nu zelf overweegt geld te investeren in een stimuleringsfonds voor de lokale journalistiek?
Het staat de gemeenteraad uiteraard vrij een eigen stimuleringsfonds in het leven te roepen. Ook in andere gemeenten in het land worden soortgelijke keuzes gemaakt. Het belang dat media onafhankelijk kunnen opereren dient uiteraard altijd voorop te staan. Het is voor lokale journalistieke projecten ook mogelijk om een beroep te doen op het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek.
Vindt u dat gemeenten ervoor verantwoordelijk zijn dat lokale journalistiek gestimuleerd wordt, of de landelijke overheid?
Gemeenten hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid voor de bekostiging van publieke lokale media, dit volgt uit artikel 2.170b van de Mediawet. De rijksoverheid financiert de nationale en regionale publieke media. Ik refereerde eerder aan de Agenda Lokale Democratie waarin verschillende beleidsvoornemens zijn opgenomen gericht op het vitaliseren van de lokale democratie. Ik refereerde onder vraag 6 reeds aan het verschijnen van de handreiking «lokale media en informatievoorziening». In het najaar worden voor raadsleden verschillende workshops georganiseerd om de handelingsperspectieven die in deze handreiking zijn opgenomen te concretiseren.
Bent u bereid om de zorgelijke financiële situatie van lokale media-instellingen en het effect daarvan op de regionale, en daarmee ook de landelijke media, mee te nemen in de toekomstverkenning van het publieke mediabestel? Zo nee, waarom niet?
In de onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek wordt er specifiek aandacht besteed aan de zorgen over lokale en regionale journalistiek. U ontvangt de onderzoeksopzet voor het zomerreces.
Bent u bereid een oproep te doen aan nationale media-instellingen en journalisten de samenwerking te zoeken met regionale media-instellingen en journalisten om zo te zorgen voor meer berichtgeving vanuit de regio? Zo nee, waarom niet?
Samenwerking tussen de landelijke, regionale en lokale publieke omroepen vind ik heel wenselijk. De NOS en de regionale publieke media-instellingen werken al vrij intensief samen: via Bureau Regio op de redactie van de NOS werden afgelopen jaar ruim 1.600 items gedeeld. Daarnaast is er twee keer per dag in het NOS-journaal een blok dat wordt verzorgd door de regionale publieke omroepen. Onlangs heb ik aangekondigd dat ik bereid ben om middelen ter beschikking te stellen voor het uitvoeren van de pilot met vensterprogrammering.9 Met vensterprogrammering wordt bedoeld dat in de programmering van een landelijk televisiekanaal een tijdslot wordt vrijgemaakt voor regionale content. Dit tijdslot wordt door de regionale omroepen met journalistieke content gevuld en is per regio verschillend, zodat het publiek meer berichtgeving uit zijn regio ontvangt. De regionale publieke omroepen zetten ook steeds meer in op samenwerking met lokale publieke omroepen, zoals in Gelderland of in Noord-Holland. Ook deze initiatieven ondersteun ik van harte, omdat ze de journalistieke infrastructuur kunnen versterken. Ik doe geen oproep aan private media-instellingen. Het is aan henzelf om te bepalen hoe zij hun journalistieke taak uitoefenen.
Het bericht dat de gemeente Groningen de ICT-voorzieningen privatiseert |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Groningen voornemens is om alle generieke ICT-voorzieningen te privatiseren, ondanks bezwaren van experts?1
Ja.
Hoeveel gemeenten hebben hun ICT-voorzieningen op vergelijkbare wijze geprivatiseerd?
Op aanbesteding van ICT-diensten zijn Europese en nationale aanbestedingsregels van toepassing. Dat laat onverlet dat er onder omstandigheden ook kan worden gekozen voor het inbesteden (in eigen beheer uitvoeren) van bepaalde diensten. De keuze hiervoor binnen de gemeente is de verantwoordelijkheid van het College van burgemeester en wethouders en de raad van de betreffende gemeenten. De wijze waarop ICT-diensten worden aanbesteed of inbesteed wordt niet centraal vastgelegd. Ik heb hier dus geen overzicht van.
Vindt u het privatiseren van de ICT-voorzieningen van de gemeente Groningen, waarbij ook nog eens vele mensen hun baan verliezen, wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 2 is het aanbesteden of inbesteden van ICT-dienstverlening de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf. De afweging over de gevolgen is aan het College en de Raad. Ik kan als Minister van BZK uw opvatting dat «vele mensen hun baan verliezen» in dit verband noch onderschrijven, noch ontkrachten.
Kunt u garanderen dat de gegevens van de Groningse inwoners veilig zijn, wanneer de ICT-voorzieningen van de gemeente worden geprivatiseerd? Zo nee, wat gaat u doen om deze veiligheid te garanderen?
Veiligheid is altijd een streven en is nooit te garanderen. Gemeenten doen er alles aan om de veiligheid te realiseren. Bij aanbesteding of inbesteding van de ICT-diensten blijft de aanbestedende dienst verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens. Daarop is de Wet bescherming persoonsgevens van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. Om de veiligheid van gegevens te garanderen hebben de gemeenten zich gecommitteerd aan de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG). Aanbesteding of uitbesteding verandert daar niets aan.
Deelt u de zorg dat op deze manier waardevolle ICT-kennis binnen decentrale overheden verdwijnt, zeker nu tweederde van de gemeenten te maken heeft met datalekken?2
Uitbesteden van dienstverlening op het vlak van ICT is en blijft een gemeentelijke afweging. Het is noodzakelijk dat de gemeente in die gevallen een passend opdrachtgeverschap inricht met een daarvoor voldoende inhoudelijke kennis en ervaring. Uitbesteding en/of samenwerking helpt in die zin gemeenten te voorzien in op dit moment schaarse kennis en vaardigheden van de uitvoering van ICT. Deze schaarste doet zich overigens niet alleen bij gemeenten voor.
Uitbesteding van ICT is op zichzelf geen factor bij het voorkomen van datalekken. De gemeente dient passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter voorkoming van datalekken, dit is ook in een situatie van uitbesteding goed mogelijk. Waar nodig wordt, ingevolge de wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), een verwerkersovereenkomst opgesteld waarin de afspraken over de omgang met persoonsgegevens worden vastgelegd.
Kunt u aangeven waarom het Bureau ICT Toetsing (BIT) heeft aangegeven dat er bij dit project geen BIT-toets mogelijk was?
In het Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing (Staatscourant Nr. 21178, 23 juli 2015) wordt het bureau belast met de taak te adviseren over de risico’s en slaagkans van ICT-projecten bij ministeries en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, zoals bedoeld in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Het bureau heeft geen bevoegdheid om te adviseren over ICT-projecten bij gemeenten.
Vindt u het wenselijk dat ook gemeenten een BIT-toets kunnen doen bij dit soort grote projecten? Zo ja, gaat u dat mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid als het gaat om het beheersen van grote ICT-projecten. Ik zie daarin geen rol voor het BIT.
Bent u bereid landelijke regels te stellen rondom gemeentelijke privatisering van ICT-voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is op dit moment geen aanleiding om de aanbestedingsregels die gelden voor overheidsorganisaties, die voor het laatst in 2016 zijn aangepast, te herzien.
Het bericht ´Politie te ver doorgeslagen' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Politie is te ver doorgeslagen»?1
Ja.
Is het waar dat het politiebureau van het basisteam Twente-West niet in Rijssen, maar in Nijverdal gevestigd wordt? Is het waar dat in eerste instantie de keuze op Rijssen gevallen was? Kunt u aangeven welke overwegingen hebben geleid tot de finale keuze voor vestiging in Nijverdal?
Met het transformeren en afstoten van huisvestingslocaties van bureaus werkt de politie toe naar de – in samenspraak met het lokaal gezag en de Tweede Kamer – afgesproken eindsituatie in 2025. In dit specifieke geval is de politie-eenheid Twente-West in nauw overleg met het lokaal gezag verantwoordelijk voor de gemaakte keuzes inzake de huisvesting.
Als onderbouwing van de keuze van de vestiging van het (hoofd)politiebureau zijn business cases uitgevoerd. In alle business cases voor de politie-eenheden wordt onder meer gescoord op kwalitatieve en operationele aspecten waaronder reactietijden. Voor verdere toelichting op deze aspecten verwijs ik naar het Kamerstuk van 13 april 2017 (Aanhang Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1603).
In de gezagsdriehoek worden afspraken gemaakt over de inzet van de politie op lokaal niveau. Dit is ook in dit geval gebeurd.
Kunt u uiteen zetten welke criteria vanuit het dagelijkse werk van de politie (aanrijtijden, verdeling van incidenten over het grondgebied, inwoneraantallen, specifieke problematiek) bepalend zijn voor de keuze van de vestiging van het (hoofd)politiebureau binnen een basiseenheid? Kunt u uitleggen hoe deze criteria zijn toegepast in de concrete situatie van het basisteam Twente-West en wilt u daarbij aandacht besteden aan incidenten die zich voordoen rond de snelweg A1 in de gemeente Rijssen-Holten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dorpen dan wel steden waar een basisteam van de nationale politie gevestigd is, substantieel meer politie-aandacht krijgen dan dorpen en steden binnen het verzorgingsgebied van hetzelfde basisteam waar geen opkomst-locatie is? Kunt u aangeven welke maatregelen de politie neemt om deze ongewenste situatie – met name op het vlak van aanrijtijden – tegen te gaan? Kunt u dit specifiek aangeven voor de huidige en toekomstige situatie in het basisteam Twente-west?
Voor alle politie-eenheden in Nederland geldt dat ongewenste situaties moeten worden tegengegaan. Gezien de gehanteerde criteria bij de bepaling van de locatie van een basisteam die rekening houden met het gehele verzorgingsgebied van een basisteam en de nauwe betrokkenheid van de eenheden en het lokale gezag daarbij, deel ik uw mening niet dat steden waar een basisteam van de nationale politie gevestigd is, substantieel meer politie-aandacht krijgen dan dorpen en steden binnen het verzorgingsgebied van hetzelfde basisteam waar geen opkomst-locatie is. Organisatie van moderne zichtbaarheid en nabijheid van de politie in de wijk onder meer door inzet van mobiele middelen dragen hier aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u om – indachtig de woorden van korpschef Akerboom2 in februari 2017 dat de politie mogelijk te ver is doorgeslagen in centralisatie en efficiëntie – binnen het basisteam Twente-west op meer dan één locatie een actieve politiepost open te houden?
De Minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de politie. In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) is afgesproken dat de politie en lokaal gezag doorlopend de werking van dienstverlening, bereikbaarheid en beschikbaarheid van politie in relatie tot het huisvestingsplan en de bijbehorende fasering hierin richting 2025 bezien. In goed overleg wordt de werking van dienstverlening, bereikbaarheid en beschikbaarheid van politie bezien en stellen zij de uitvoering van het huisvestingsplan zo nodig bij.
De weigering van gemeenten om te stoppen met de ontwikkeling van een stemapp |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de weigering van de burgermeester van Molenwaard om te stoppen met de ontwikkeling van een stemapp?1
Wat is volgens u de verklaring voor het feit dat de ontwikkeling van de stemapp niet wordt gestopt, terwijl hier geen wettelijke grondslag voor is?
Welke gemeenten zijn betrokken bij het ontwikkelen van deze stemapp?
Wat zijn de totale kosten van de ontwikkeling van deze stemapp?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten alsnog stoppen met de ontwikkeling van deze stemapp?
Het bericht dat er binnen de gehele overheid is informatieveiligheid nodig is |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Cybersecurity niet alleen Rotterdams probleem» (Binnenlands Bestuur)?1
Ja.
Deelt u de mening van de Digicommissaris dat er binnen de gehele overheid investeringen nodig zijn voor betere informatieveiligheid? Zo ja, waarom en wat doet u om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Op 16 november 2016 heeft het kabinet de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid ingesteld om een advies op te stellen over (het verbeteren van) het functioneren van de digitale overheid. De Studiegroep is verzocht om, ten behoeve van de volgende kabinetsperiode, te adviseren over een verbetering van het functioneren van de digitale overheid voor wat betreft de doorontwikkeling, de financiering en de governance van de generieke digitale voorzieningen. In haar rapport dat op 18 april is verschenen adviseert de Studiegroep dat «De digitale basisinfrastructuur (Generieke Digitale Infrastructuur, GDI) wordt bestempeld tot vitale infrastructuur voor Nederland. De financiering wordt, inclusief doorontwikkeling en innovatie, structureel geborgd.»2 Het kabinet heeft de overwegingen en aanbevelingen van de Studiegroep zonder nadere standpuntbepaling aan uw Kamer voorgelegd. Als demissionair Minister van BZK laat ik het aan mijn opvolger hoe hij of zij de aanbevelingen van de Studiegroep gaat oppakken.
Deelt u de mening van de Digicommissaris dat er een snellere implementatie van moderne internetstandaarden nodig is? Deelt u dan ook de mening van de Internet Society Nederland dat er een wettelijke verplichting om beveiligingsstandaarden te gebruiken moet komen? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad een snellere implementatie van moderne internetstandaarden nodig, met name op het gebied van beveiligingsstandaarden. Daarom worden diverse acties ondernomen. Zo is de rijksoverheid een van de initiatiefnemers van de «veilige e-mailcoalitie», waarin bedrijfsleven en overheid samenwerken om phishing terug te dringen. Daarnaast wordt er deelgenomen aan het Platform Internetstandaarden dat de implementatie van de beveiligingsstandaarden meetbaar maakt via internet.nl, en hebben de overheden in het Nationaal Beraad Digitale Overheid afgesproken om informatieveiligheidsstandaarden een impuls te geven. De standaarden zijn opgenomen in factsheets van het NCSC en de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten van VNG/KING.
Het voorstel voor de wet Generieke Digitale Infrastructuur, dat onlangs in consultatie was, bevat een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur open standaarden, waaronder beveiligingsstandaarden, aan te wijzen die overheden dienen te hanteren in het elektronisch verkeer met andere overheden, met burgers en met bedrijven. Deze aanwijzing zal plaatsvinden indien dit noodzakelijk en proportioneel is gelet op de goede werking, veiligheid, betrouwbaarheid of de doelmatigheid van het elektronisch verkeer, of indien dit voortvloeit uit verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraak tussen de Digicommissaris en het Nationaal Beraad Digitale Overheid over de implementatie van moderne beveiligingstandaarden bij de e-mail van gemeenten per 2018?
De stand van zaken van de implementatie van een set informatieveiligheidsstandaarden wordt op verzoek van het Nationaal Beraad halfjaarlijks – via internet.nl – door het Forum Standaardisatie gemeten. De laatste meting treft u aan op de pagina: www.forumstandaardisatie.nl/thema/iv-meting. Uit de laatste meting van begin 2017 blijkt dat de implementatie gestaag groeit. Vooral gemeenten hebben het laatste half jaar een flinke inhaalslag gemaakt. De groei moet echter overheidsbreed verder worden doorgezet, zodat het streefbeeld kan worden gehaald om deze standaarden eind 2017 overal waar van toepassing, te hebben geïmplementeerd.
Is het aantal van 700 kritieke lekken in de systemen van de gemeente Rotterdam symptomatisch voor de stand van zaken met betrekking tot de informatieveiligheid bij Nederlandse gemeenten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Beschikt u over recent onderzoek naar de stand van informatiebeveiliging bij Nederlandse gemeenten?
Laat ik voorop stellen dat met eventuele misstanden of aanwijzingen daarvan serieus dient te worden omgegaan, zoals in het voorbeeld van Rotterdam ook is gebeurd. De technische kwetsbaarheden zijn gevonden als gevolg van een penetratietest bij de gemeente Rotterdam, uitgevoerd door de rekenkamer op verzoek van de gemeenteraad van diezelfde gemeente. Ook in andere gemeenten zijn dergelijke onderzoeken uitgevoerd. De conclusies van de rapporten lopen uiteen. Er is op basis van deze rekenkameronderzoeken geen reden om aan te nemen dat de conclusies van één rapport symptomatisch zou zijn voor de stand van zaken bij alle Nederlandse gemeenten – in positieve zin, noch in negatieve zin.
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten bij de beantwoording van vragen over een hack bij de gemeente Ede, zijn er geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten.3 Er is dus geen allesomvattend overzicht met de diepte van een lokaal rekenkameronderzoek.
De bevoegdheid van de burgemeester om een huis te sluiten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huis Bandidosbaas ten onrechte gesloten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat indien een woning vanwege de bewoning daarvan tot een onveilige situatie of verstoring van de openbare orde kan leiden, die woning dan gesloten zou moeten kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De incidenten die in 2014 in de gemeente Echt-Susteren plaatsvonden, hebben geleid tot een ernstige verstoring van de openbare orde. Er was sprake van het gooien van explosieven naar de woning van de president van een afdeling van Bandidos waardoor schade in de omgeving werd aangericht. De burgemeester heeft alle mogelijke middelen willen inzetten om dergelijke incidenten tegen te gaan en verdere incidenten te voorkomen om zo de omwonenden en ook passanten te beschermen. Ik waardeer de inzet van de burgemeester. Dit heb ik met hem besproken.
Verstoring van de openbare orde kan met verschillende instrumenten worden bestreden. Van de burgemeester begreep ik dat hij destijds diverse maatregelen heeft getroffen, zoals verkeersremmende maatregelen, het aanbrengen van extra straatverlichting, het mogelijk maken van preventief fouilleren en inzet van extra politiesurveillance. Daarnaast heeft de burgemeester op basis van artikel 174a Gemeentewet de bevoegdheid om de betreffende woning te sluiten als gedragingen in de woning ernstige overlast veroorzaken in de omliggende openbare ruimte en bij omwonenden. Van deze bevoegdheid heeft de burgemeester in het onderhavige geval gebruik gemaakt.
De verstoring van de openbare orde in deze casus leverde echter naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen bevoegdheid van de burgemeester op tot toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet: het bewonen van een woning door een bepaald persoon of een persoon met een bepaalde positie kan niet worden gezien als een gedraging zoals bedoeld in artikel 174a van de Gemeentewet.2
De bevoegdheid om een woning te sluiten is een ingrijpende bevoegdheid die het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht beperkt. Het ingrijpende karakter van een woningsluiting in relatie tot de fundamentele rechten van het Europees verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) alsmede de Grondwet, maakt dat de ruimte van de bevoegdheid om een woning te sluiten beperkt is. Zo zijn veel van de voorwaarden die de bestuursrechter stelt aan de toepassing van artikel 174a Gemeentewet terug te voeren op de rechtspraak over het EVRM. De Grondwet en verdragen staan woningsluiting niet op voorhand in de weg, mits voorzien van een expliciete (formeel-)wettelijke grondslag, ook omdat omwonenden en passanten grondrechten hebben. Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat met de sluiting het beoogde doel wordt bereikt (en dat de bedreiging voor de veiligheid van omwonenden en passanten zich bijvoorbeeld niet verplaatst naar de nieuwe woonomgeving), dat het gevaar niet kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen en dat de sluiting geen buitensporige individuele last (excessive individual burden) mag vormen voor de betrokken burger. Dit impliceert dat (ook) altijd andere maatregelen overwogen en toegepast moeten worden, voordat tot woningsluiting kan worden overgegaan.
Ik constateer dat de burgemeester van Echt-Susteren in het voorliggende geval ook andere maatregelen heeft toegepast om de openbare orde te handhaven. Het wettelijk stelsel biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.
Deelt u de mening van de burgemeester van Echt-Susteren dat de wet niet voldoet om een veilige situatie te creëren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich de teleurstelling van de burgemeester van Echt-Susteren voorstellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het huidige wettelijk kader tekortschiet als het gaat om de bevoegdheid van de burgemeester om vanwege verstoring van de openbare orde een woning te kunnen sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de wet zodanig moet worden aangepast dat voortaan ook gevaar of verstoring van de openbare die ontstaat door de bewoning van een pand aanleiding tot sluiting van die woning moet kunnen zijn? Zo ja, gaat u dan een wetswijziging daartoe voorstellen? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoorden op vraag 2 t/m 5 blijkt dat ik naar aanleiding van deze casus geen wetswijziging overweeg.
De weeffout in de Jeugdwet |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat gemeenten opdraaien voor de behandelkosten van kinderen die in een jeugdzorginstelling verblijven, maar uit andere delen van het land komen?1
In de Jeugdwet geldt dat de gemeente (financieel) verantwoordelijk is voor de jeugdhulp waar de woonplaats van de ouder met gezag ligt. Dit is het woonplaatsbeginsel. Bij voogdij is de woonplaats van het kind leidend zodat gemeenten met jeugdinstellingen financieel verantwoordelijk zijn als er sprake is van voogdij.
Het grootste deel van de financiële middelen voor de Jeugdhulp wordt sinds 2016 op basis van een objectief verdeelmodel verdeeld. De middelen voor kinderen met een voogdijmaatregel en meerderjarigen (18+) die op grond van de Jeugdwet nog jeugdhulp ontvangen wordt historisch verdeeld via een ander budget. Vanwege het woonplaatsbeginsel dat voor deze groepen afwijkt van de basisregel (woonplaats van ouder(s) met gezag) kunnen de kosten daarvoor namelijk ongelijkmatig verdeeld zijn over gemeenten.
Waarom betaalt de gemeente waar de kinderen vandaan komen niet de rekening voor de behandelkosten, maar wordt dit in rekening gebracht bij de gemeente die deze zorg aanbiedt, maar hierdoor niet het passende budget krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat gemeenten nu geld weghalen bij andere belangrijke (zorg)voorzieningen om de tekorten in het jeugdzorgbudget op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten ontvangen een totaal budget voor jeugdhulp, waaronder financiële middelen voor voogdijkinderen en meerderjarigen (18+). Bij de verdeling van het budget voor voogdij en 18+ bleek bij een aantal gemeenten sprake te zijn van een verschil tussen het toegekende budget en de daadwerkelijke kosten die de gemeenten hebben gemaakt. Voor 2017, 2018 en 2019 is er daarom een compensatieregeling getroffen. Voor de structurele situatie wordt onderzocht hoe het woonplaatsbeginsel aan te passen voor kinderen met verblijf. Er zijn signalen dat het huidige systeem perverse prikkels kent voor gemeenten. Een aanpassing van het woonplaatsbeginsel zou er toe moeten leiden dat hier verbetering in optreedt.
Is u bekend of gemeenten kinderen expres doorverwijzen naar jeugdzorginstellingen in andere steden, omdat dat financieel beter uitkomt? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom moet u onderzoeken of de wet hierop aan te passen is? Waarom stelt u niet per direct een wetswijziging voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor jeugdhulp zonder verblijf zal het woonplaatsbeginsel worden aangepast en daarvoor zet ik een wetswijziging in.
Het voorstel voor vereenvoudiging van het woonplaatsbeginsel voor jeugdhulp met verblijf wordt momenteel getoetst op praktische haalbaarheid en uitvoering. Hiertoe zijn werksessies met gemeenten en zorgaanbieders belegd en vindt consultatie van brancheorganisaties en de betrokken ministeries plaats. De toets op uitvoerbaarheid vindt plaats aan de hand van de problematiek en thematiek die vanaf 2015 ervaren wordt in het veld en goed gedocumenteerd is. Daarbij zijn partijen zich er steeds van bewust dat de nieuwe definitie tot een sterke verbetering zal moeten leiden, maar dat daarnaast altijd uitzonderingssituaties zullen blijven bestaan.
Bij een positief oordeel zal voor het deel jeugdhulp met verblijf ook een wetswijziging worden ingezet.
Kunt u reageren op de uitspraak van gemeenten die aangeven dat de compensatieregeling bureaucratisch is en zij lang niet al het geld terugkrijgen dat is uitgegeven?
De compensatieregeling is in nauw overleg met de VNG opgesteld en bestuurlijk vastgesteld. Bij de regeling is zo veel mogelijk rekening gehouden met de diversiteit van gemeenten, waarbij draagkracht een belangrijk element is. Ik zie geen aanleiding om de compensatieregeling aan te passen.
Gemeenten die in aanmerking denken te komen voor de regeling dienen dit goed te onderbouwen. Dit heeft twee redenen. Allereerst is in het verleden regelmatig gebleken dat gemeenten tekorten toeschreven aan voogdijkinderen, maar uit nader uitzoekwerk bleek dat dit slechts ten dele terecht was. Daarnaast is het uitdrukkelijke verzoek van de VNG en gemeenten dat de regeling transparant uitgevoerd moet worden. De compensatie wordt namelijk vergoed vanuit het macrobudget jeugdhulp (geld van gemeenten). De compensatie vindt inderdaad achteraf plaats.
Een gemeente die in aanmerking komt voor compensatie krijgt dit tekort gecompenseerd. Gemeenten die niet boven de drempelwaardes voor compensatie uitkomen, krijgen hun eventuele tekort niet vergoed, want dergelijke tekorten vallen onder de «gebruikelijke» fluctuaties. Hierbij geldt ook dat gemeenten die meer budget ontvangen dan zij hebben uitgegeven dit niet hoeven terug te betalen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder Varkevisser: «Ruim 40 procent van ons jeugdzorggeld ging in 2015 naar de zware jeugdzorg. Dat is ontzettend veel. We kunnen daardoor minder besteden aan, zeg, maatregelen om te voorkomen dat kinderen zware hulp nodig hebben»? Bent u bereid de compensatieregeling aan te passen, om te zorgen dat gemeenten die nu in financieel zwaar weer verkeren, volledig en tijdig worden gecompenseerd in plaats van gedeeltelijk en achteraf, zodat dit soort situaties voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder Meijer: «Als ik flink geld inleg om de residentiële zorg hier te innoveren en dus aantrekkelijker te maken, schiet ik mezelf in de voet. Want dan sturen jeugdzorginstellingen uit het westen nóg meer kinderen onze kant op, en belanden er nog meer rekeningen op mijn bureau»? Hoe gaat u deze problemen voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Het artikel 'Gemeente 'viert' islamitische feestdagen' |
|
Geert Wilders (PVV), Edgar Mulder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «gemeente «viert» islamitische feestdagen»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat islamitische «feestdagen» onderdeel zijn van een ideologie die er op uit is onze manier van samenleven, onze cultuur, identiteit, rechtstaat en democratie omver te werpen?
De islam is een godsdienst. Deze godsdienst valt net als andere religies in Nederland onder de vrijheid van godsdienst en is met dezelfde regels omgeven. Nederland is een pluriforme samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtsstaat – voor alle religies, overtuigingen en leefstijlen ruimte is. Gemeenten bepalen zelf hoe zij, binnen de grenzen van de wet, aan deze pluriformiteit gestalte geven. In dit geval is het daarom aan de gemeente Almelo om te bepalen op welke dagen de verlichting op de brug aangaat.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is dat overheden de veroveringsdrift van de islam promoten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te gaan met burgemeester Gerritsen (VVD) van Almelo en hem dringend te adviseren om de islam en zijn symbolen te bestrijden in plaats van te promoten?
Zie antwoord vraag 2.
De registratie van levenloos geboren kinderen in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief over de registratie van levenloos geboren kinderen in de basisregistratie personen (BRP) naar aanleiding van de petitie «Ik wil ook in het BRP»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn met betrekking tot de nodige ICT-aanpassingen om registratie van levenloos geboren kinderen in het BRP mogelijk te maken? Is de impactanalyse op Operatie BRP reeds uitgevoerd?
Klopt het dat, zoals u schrijft in uw brief, de impact op het programma in december 2016 in de interbestuurlijke stuurgroep van Operatie BRP is besproken? Wat waren hiervan de uitkomsten?
Is naar aanleiding van de bespreking in de interbestuurlijke stuurgroep van Operatie BRP inmiddels bepaald of, en op welk moment, de benodigde aanpassingen in de BRP zouden kunnen worden doorgevoerd?
Welke aanpassingen, zoals u schrijft in uw brief, in wet- en regelgeving zijn noodzakelijk om de registratie van levenloos geboren kinderen in de BRP mogelijk te maken? Op welke termijn denkt u deze benodigde aanpassingen aan de Kamer te doen toekomen?
Kunt u een inschatting geven van de termijn waarop u denkt dat de registratie van levenloos geboren kinderen in de BRP mogelijk zal zijn?
Stembureaus op MBO-scholen |
|
Jasper van Dijk (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de actie «Op elk MBO een stembureau»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om op zoveel mogelijk MBO-scholen en ook hogescholen en universiteiten, stembureaus te plaatsen zodat meer jongeren gaan stemmen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het goed zou zijn als gemeenten bij het aanwijzen van stemlokalen zo te werk gaan dat de verkiezing goed toegankelijk is voor zo veel mogelijk kiezers, waaronder ook jongeren. Het aanwijzen van stembureaus in onderwijsinstellingen kan daaraan bijdragen; ik onderken het belang dat zo veel mogelijk jongeren gebruik maken van hun stemrecht.
Overigens wijs ik erop dat jongeren die willen stemmen in de gemeente waar hun onderwijsinstelling is gevestigd, maar zelf in een andere gemeente wonen, een kiezerspas moeten aanvragen. Dat kunnen zij doen bij de gemeente waar zij als kiezer zijn geregistreerd.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk, in verband met de verkiezingen op 15 maart, met de onderwijsinstellingen (MBO-raad, Vereniging Hogescholen, VSNU) en met de VNG in overleg te treden om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk stembureaus op MBO-scholen, hogescholen en universiteiten komen? Zo nee, waarom niet?
Voor de Tweede Kamerverkiezing van 15 maart a.s. geldt dat verreweg de meeste (zo niet alle) gemeenten hun stemlokalen al hebben aangewezen, en de daarmee samenhangende werkzaamheden al hebben verricht, ook reeds op het moment dat deze vragen werden gesteld. Zo waren de stempassen al gedrukt waarop het adres staat vermeld van het voor de kiezer dichtstbijzijnde stemlokaal, en in veel gevallen ook al verzonden. Hetzelfde geldt voor huis-aan-huisbladen, waarin de adressen en openingstijden van de stemlokalen zijn vermeld.
Ik ben echter bereid om gemeenten in overweging te geven om voor de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 extra aandacht te besteden aan de mogelijkheid van het inrichten van stembureaus in onderwijsinstellingen.
De voorgenomen gemeentelijke herindeling van Haren, Ten Boer en Groningen |
|
Jacques Monasch (Monasch) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u op de hoogte van de artikelen «De Harense zaak wordt nu bepleit in Den Haag» en «Nieuwe brandhaarden in het oosten»?1
Ja.
Hebben gedeputeerde staten (GS) van Groningen u geïnformeerd over hun verdagingsbesluit omtrent de goedkeuring van de begroting 2017 van de gemeente Haren ingevolge artikel 21 van de Wet algemene regels herindeling (Wet Arhi)?
Nee, dat is ook niet vereist.
Zo ja, hebben GS van Groningen u verzocht de beoordeling van het herindelingsadvies op te schorten totdat hun oordeel over de begroting 2017 van de gemeente Haren bekend is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de beoordeling van het herindelingsadvies en de voorbereiding van een wetsvoorstel tot herindeling op te schorten totdat het oordeel van GS van Groningen over de begroting 2017 van de gemeente Haren bekend is?
Naar mijn oordeel ontbreekt een relatie tussen het verdagingsbesluit van de provincie omtrent de goedkeuring van de gemeentelijke begroting 2017 en de voortgang van een eventuele herindeling. Verder geldt dat ik op grond van artikel 11 van de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) een eventueel herindelingsvoorstel aan de ministerraad zend binnen vier maanden na ontvangst van het herindelingsadvies. Ik ben niet voornemens van deze termijn af te wijken. Het risico dat een eventueel wetsvoorstel tot herindeling op onjuiste gegevens is gebaseerd acht ik zeer gering.
Indien u geen reden ziet de beoordeling van het schorsingsverzoek en de voorbereiding van een wetsvoorstel tot herindeling op te schorten, hoe groot is dan het risico dat een wetsvoorstel tot herindeling, dat wordt voorgelegd aan de Raad van State en vervolgens aan de Tweede Kamer en evt. de Eerste Kamer, niet is gebaseerd op de juiste gegevens?
Zie antwoord vraag 4.
Welke waarborgen zijn er dat de – in evenwicht zijnde – begroting 2017 van de gemeente Haren door GS van Groningen uitsluitend wordt beoordeeld overeenkomstig hoofdstuk 4 (Arhi-toezicht) van het Gemeenschappelijk Financieel Toezichtkader, Kwestie van evenwicht., van 25 maart 2014?
Het financieel toezicht op gemeenten wordt door alle provincies uitgevoerd zoals omschreven in het Gemeenschappelijk Financieel Toezichtkader «Kwestie van evenwicht».2 Ook gedeputeerde staten van de provincie Groningen hebben zich aan dit Toezichtkader geconformeerd door middel van vaststelling van dit Toezichtkader op 25 maart 2014.
Bent u bereid toe te zeggen dat, ingeval van twijfel of de begroting van Haren 2017 geheel overeenkomstig hoofdstuk 4 van het Gemeenschappelijk Financieel Toezichtkader. Kwestie van evenwicht. van 25 maart 2014 is beoordeeld, een second opinion wordt gevraagd van het COELO (Centrum van Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden)?
Ik heb geen enkele aanwijzing om er aan te twijfelen dat de provincie de beoordeling van de gemeentelijke begroting adequaat zal uitvoeren. Zoals aangegeven is er bovendien naar mijn oordeel geen relatie tussen het provinciale verdagingsbesluit en de voortgang van een eventuele gemeentelijke herindeling.
Het bericht ‘Veel grote gemeenten weten niet waar asbestdaken liggen’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veel grote gemeenten weten niet waar asbestdaken liggen»1 en de daarbij horende aflevering van Kassa waarin wordt vermeld dat een groot aantal gemeenten niet weten waar in hun regio asbestdaken liggen en of deze asbestdaken gevaarlijk zijn voor de omwonenden?
Ja.
Klopt het dat het niet bekend is bij alle gemeenten hoeveel woonhuizen in hun gemeente bedekt zijn met asbest en waar deze huizen staan? Zo nee, waarom niet?
De meeste gemeenten zullen inderdaad niet exact weten hoeveel en welke woonhuizen asbestdaken hebben. Het tijdig saneren van het asbestdak is namelijk primair de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het asbestdak. De decentrale overheid is vanaf 2024 verantwoordelijk voor het handhaven van het asbestdakenverbod. Ten behoeve van toezicht en handhaving van het asbestdakenverbod kunnen decentrale overheden het wenselijk vinden om te lokaliseren waar dan nog de asbestdaken zijn gelegen. Voor het op gang brengen van de sanering van asbestdaken is niet zozeer een gemeentelijke inventarisatie van belang als wel bewustwording bij en ondersteuning van eigenaren. Het besluit om al dan niet tot lokaliseren over te gaan, is de verantwoordelijkheid van die decentrale overheid, waardoor een eventuele inventarisatie ook zal gebeuren met inachtneming van de lokale omstandigheden en wensen.
Hoeveel gemeenten weten niet exact hoeveel asbestdaken in hun gemeente gelegen zijn?
Daarover zijn geen exacte cijfers bekend. Een aantal gemeenten en provincies inventariseert nu hoeveel asbestdaken er in de gemeente of provincie zijn. Voor het landelijk geaggregeerde beeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Hoeveel gemeenten weten niet exact waar de asbestdaken liggen?
Daarover zijn geen exacte cijfers bekend. Een aantal gemeenten en provincies inventariseert nu waar de asbestdaken in de gemeente of provincie zijn. Voor het landelijk geaggregeerde beeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Waar wijdt u de huidige situatie aan?
In mijn brief van 6 juni 20162 gaf ik aan dat ik samen met betrokken partijen gestart ben met een programmatische aanpak. Binnen dit samenwerkingsverband wordt gewerkt aan bijvoorbeeld een «communicatie toolkit» voor zowel decentrale overheid als asbestdakeigenaar en, in samenwerking met verschillende instanties, financiële arrangementen. In de huidige situatie gaat de volle aandacht uit naar het tijdig saneren van alle asbestdaken. Het asbestdakenverbod zal vanaf 2024 gelden. De eigenaar van het asbestdak is verantwoordelijk voor het saneren van het dak. Vanaf 2024 is de gemeente of provincie verantwoordelijk voor de handhaving van het verbod. De verantwoordelijke decentrale overheden zullen tegen die tijd kunnen bepalen of het vanuit handhavingsoogpunt zinvol is te inventariseren waar nog asbestdaken zijn. Op dit moment is de inzet van het ministerie en de partners van de programmatische aanpak er op gericht om geen asbestdaken meer te hebben in 2024.
Hoe ziet u uw rol inzake het creëren van de huidige situatie?
Asbestdaken zijn destijds zonder registratie geplaatst. In 2012 is er ten behoeve van het asbestdakenverbod een MKBA uitgevoerd. Daaruit bleek dat er toen in Nederland nog 120 mln m2 asbestdak aanwezig was. Ik monitor de landelijke voortgang van de sanering van asbestdaken zorgvuldig en informeer uw Kamer hierover. De landelijke gegevens wijzen uit dat de sanering goed op gang komt. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik aangegeven uw Kamer te zullen informeren over de voortgang van de sanering van de asbestdaken. Daarnaast wordt het asbestdakenverbod ondersteund door de programmatische aanpak3. Decentrale overheden worden via deze aanpak ondersteund onder andere met een «communicatie toolkit».
Hoe gaat u de gemeenten ondersteunen om alle asbestdaken te lokaliseren?
Het asbestdakenverbod wordt ondersteund door de programmatische aanpak asbestdaken, waarbij ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aansluiting heeft. Het programmabureau zal de verschillende methoden inventariseren van het in kaart brengen waar de asbestdaken zich bevinden. Vervolgens zal voor de decentrale overheden inzichtelijk worden gemaakt welke methode voor welke situatie geschikt is. Op basis hiervan kunnen gemeenten elk voor zich een afweging maken en een beslissing nemen of een inventarisatie van waar de asbestdaken gelegen zijn wenselijk is en welke methode dan geschikt is.
Op welke termijn verwacht u alle asbestdaken te hebben gelokaliseerd?
In 2012 is er ten behoeve van het asbestdakenverbod een MKBA uitgevoerd. Daaruit bleek dat er in Nederland nog 120 mln m2 asbestdak aanwezig was. Er is op dit moment geen aanleiding om een gedetailleerder landelijk overzicht te maken waar de asbestdaken zich bevinden. In het kader van de programmatische aanpak worden verschillende acties uitgewerkt om decentrale overheden en asbestdakeigenaren te ontzorgen, onder meer met hulp bij het vormen van collectieven om asbestdaken snel en efficiënt te kunnen saneren4. Ten behoeve van toezicht en handhaving vanaf 2024 van het asbestdakenverbod kunnen decentrale overheden het wenselijk vinden om te lokaliseren waar de asbestdaken zijn gelegen. Voor het op gang brengen van de sanering van asbestdaken is niet zozeer een gemeentelijke inventarisatie van belang als wel bewustwording bij en ondersteuning van eigenaren. De afweging hoe daarbij inzichtelijk te maken waar de asbestdaken zich bevinden, is de verantwoordelijkheid van de decentrale overheid, waardoor een eventuele inventarisatie ook zal gebeuren met inachtneming van de lokale omstandigheden en wensen.
Klopt het dat er burgers zijn die de sanering van hun asbestdaken (groter dan 35 m2) niet kunnen betalen voor 2023 zelfs als zij de wettelijke subsidie ontvangen die hierop van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
Het saneren van een asbestdak is, afhankelijk van situatie, niet goedkoop. Het zal in individuele gevallen voor kunnen komen dat asbestdakeigenaren het saneren van het dak niet direct zullen kunnen betalen.
Gegeven het feit dat niet alle burgers de sanering van hun asbestdak (groter dan 35 m2) kunnen betalen, heeft u verdere plannen om het voor alle burgers mogelijk te maken om hun daken te saneren voor 2023? Zo ja, wat zijn deze plannen? Zo nee, wanneer verwacht u een toereikend plan te hebben?
Op 6 december heb ik uw Kamer geïnformeerd over de programmatische aanpak asbestdaken5. Hierin staat opgenomen dat er financiële arrangementen ontwikkeld zullen worden. Deze actie wordt momenteel uitgevoerd in samenwerking met fondsen, banken en verzekeraars. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van de asbestdakensanering en de acties uit de programmatische aanpak.
Klopt het dat een meer leidende rol door één van de bestuurslagen in Nederland de coördinatieproblemen kan ondervangen die ontstaan doordat meerdere burgers één gedeeld dak moeten saneren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan deze leidende rol het beste worden ingevuld?
Eigenaren van woningen met een gedeeld asbestdak zullen de sanering van het dak inderdaad gezamenlijk ter hand moeten nemen. In het kader van de programmatische aanpak wordt bezien hoe particulieren zo’n collectieve aanpak vorm kunnen geven. Gemeenten en provincies kunnen hiertoe desgewenst een eigen aanpak ontwikkelen in overeenstemming met regionale behoeften.
Waarom heeft geen van de bestuurslagen een leidende rol genomen bij het coördineren van de asbestsanering in de wijk het Tjalk in Lelystad?
De gemeente Lelystad is actief betrokken bij het saneren van de asbestdaken zowel in de eigen gemeente als bij de programmatische aanpak asbestdaken. Dit heeft er toe geleid dat de gemeente bewonerscollectieven ondersteunt en een lening beschikbaar heeft gesteld. De bewonerscollectieven kunnen zelf de coördinatie ter hand nemen of inhuren. Buren moeten ook bij andere renovaties samenwerken zonder dat een overheid een leidende rol vervult.
Spelen coördinatieproblemen een rol in andere wijken waar op grote schaal asbest moet worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Buren met een gezamenlijk asbestdak zullen dit altijd gezamenlijk moeten laten saneren. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om een nieuw dak te bevestigen op een asbestdak. Er is inmiddels veel ervaring opgedaan met het saneren van asbestdaken op buurtniveau, bijvoorbeeld in het kader van «AgroAsbestveilig»6. Het programmabureau zal de «best practices» hieruit analyseren en beschikbaar stellen.
Wat gaat u doen om de gemeenten en/of provincies te ondersteunen in hun taak om alle asbestdaken vóór 2023 gesaneerd te krijgen?
In mijn brieven van 6 juni7 en 6 december8 heb ik aangegeven welke acties er ondernomen worden door verschillende partijen om het asbestdakenverbod te faciliteren. Met diverse partijen waaronder brancheorganisaties, verschillende decentrale overheden en LTO wordt gewerkt aan het ondersteunen van asbestdakeigenaren onder meer met communicatie en ook met het vormen van collectieven om snel en efficiënt te kunnen saneren. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van de asbestdakensanering en de programmatische aanpak.
Op welke termijn verwacht u deze ondersteuning te kunnen leveren?
De programmatische aanpak saneren asbestdaken is reeds van start gegaan. In mijn brief van 6 juni 20169 heb ik een eerste voortgang van de werkzaamheden in het kader van de programmatische aanpak asbestdaken aan uw Kamer gestuurd. Op 6 december heb ik u een plan van aanpak toegestuurd. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van de asbestdakensanering en de programmatische aanpak.
Zou u de bovenstaande vragen elk afzonderlijk willen beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat 1 op de 5 gemeenten geen informatie op de website heeft over de locatie van stembureaus |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat 1 op de 5 gemeenten geen informatie op de website heeft staan over de locatie van de stembureaus in de desbetreffende gemeente?1
Behalve de informatie op de door de vragensteller aangehaalde website, zijn mij daarover geen gegevens bekend.
Vindt u het van belang dat kiezers zo goed mogelijk geïnformeerd worden over hoe en waar ze kunnen stemmen en dat de gemeentelijke website hier een bijdrage aan zou moeten leveren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ingevolge artikel J 1 van het Kiesbesluit moet de burgemeester de kandidatenlijsten, de adressen en de openingstijden van de stemlokalen en de adressen en de zittingstijden van de mobiele stembureaus uiterlijk op de vierde dag vóór de stemming bezorgen aan het adres van de kiezers. Hij moet daarbij tevens vermelden welke stemlokalen toegankelijk zijn voor kiezers met een lichamelijke beperking.
Ik ben het ermee eens dat publicatie van de adressen van de stemlokalen op de gemeentelijke website een goede aanvullende manier is om kiezers te informeren over waar en hoe zij kunnen stemmen.
Bent u bereid deze gemeenten erop te wijzen dat het van belang is dat informatie over stemlocaties ook online komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik zal gemeenten binnenkort (nog ruim vóór de verkiezing) vragen om, voor zover zij dat nog niet gedaan hebben, informatie op hun website op te nemen over de locaties van de stembureaus.
Het bericht dat de financiële relatie tussen de gemeenten en het rijk verstoord is |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen dat stelt dat een nieuw kabinet het financiële stelsel tussen gemeenten en het Rijk moet vereenvoudigen? Heeft u er spijt dat u er zo’n rommeltje van heeft gemaakt samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)?1 2
Er is geen sprake van een «rommeltje». De beheerders van het gemeentefonds zijn een traject tot herziening van de financiële verhoudingen gestart (Kamerstuk 34 300 B/C, nr. 22), waarbij de focus ligt op het verkennen van de houdbaarheid van de huidige uitgangspunten en verdeelsystematiek, zoals deze nu gelden volgens de Financiële verhoudingswet (Fvw). Deze verkenning, waarbij het advies van de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv) wordt betrokken wordt in het voorjaar van 2017 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor het antwoord op uw vragen verwijs ik kortheidshalve naar dit rapport, alsmede naar de reactie die mijn ambtsgenoot van BZK heeft gegeven (Kamerstuk 34 550 B, nr. 13) antwoord op de brief van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van uw Kamer van 19 januari 2017 (kenmerk 2017Z00335/2017D01500).
Kunt u uw reactie geven op de constatering van de Raad voor de financiële verhoudingen dat de wijze waarop de huidige financiële verhoudingen zijn vormgegeven leidt tot ondoelmatige besteding van overheidsgeld, omdat gemeenten hun rol niet goed kunnen vervullen en hiermee het draagvlak voor het lokaal bestuur onderuit wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van de Raad voor de financiële verhoudingen dat gemeenten meerjarige zekerheid moeten krijgen over zowel het volume als de verdeling van rijksmiddelen, gezien fluctuaties in de Rijksbegroting zwaar doorwerken op de gemeentebegroting? Hoe verhoudt dit zich met de grote bezuinigingen die u toegepast heeft op het budget van gemeenten? Erkent u dat de bezuinigingen die u heeft toegepast de financiële verhoudingen tussen het Rijk en de gemeenten frustreert, aangezien de Raad voor financiële verhoudingen aangeeft dat, als een centrale overheid wil voorschrijven hoe gemeenten budgetten voor het sociaal domein moeten besteden, zij er ook voor moeten zorgen dat gemeenten beschikken over een toereikend budget voor deze voorzieningen?
Rijk en gemeenten hebben een normeringsystematiek afgesproken waarbij de omvang van het gemeentefonds afhankelijk is van de ontwikkeling in de rijksuitgaven («samen de trap op – samen de trap af»). Uw Kamer heeft voorjaar 2016 het rapport «Evaluatie normeringsystematiek gemeentefonds en provinciefonds 2010–2015» ontvangen. In het evaluatierapport zijn drie beleidsvarianten uitgewerkt, vooral gericht op een verbetering van de stabiliteit. Ook de Studiegroep Begrotingsruimte, waarvan u het rapport in juli 2016 heeft ontvangen, adviseert voor de volgende kabinetsperiode om de stabiliteit te vergroten. Besluitvorming over de te kiezen variant is aan een volgend kabinet.
Deze systematiek staat los van de omvang van het budget voor het sociaal domein. De taakstelling op dit budget frustreert de financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten niet.
De Raad voor de financiële verhoudingen waarschuwt dat geld bestemd voor zorg niet zomaar op een hoop gegooid kan worden, gezien het voornemen bestaat om de budgetten voor de gedecentraliseerde zorgtaken over te hevelen naar een algemene uitkering; is het juist dat u dit voornemens bent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de beleidsvrijheid van gemeenten om het sociaal domein lokaal vorm te geven, hoort een vrije besteding van de middelen in het gemeentefonds. Gemeenten hebben die vrijheid al met de integratie-uitkering sociaal domein. Met de overheveling van de middelen naar de algemene uitkering wordt het meest recht gedaan aan het uitgangspunt van vrije besteding van middelen. Het is met die reden dat het kabinet in 2014 heeft besloten de integratie-uitkering sociaal domein met ingang van uitkeringsjaar 2018 over te hevelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds, tenzij dit om verdeeltechnische redenen niet mogelijk is (Kamerstuk 33 935, nr. 7).
Het kabinet heeft destijds gekozen om tijdelijk (voor 3 jaar) gebruik te maken van een integratie-uitkering, zodat de middelen – binnen deze overgangstermijn – nog apart zichtbaar blijven op de begroting van de systeemverantwoordelijke vakminister. Dit voorjaar vindt in samenspraak met de VNG besluitvorming plaats over de overheveling.
Wanneer gaat u nu eens inzien dat het oormerken van het budget voor zorg de enige juiste oplossing is om te zorgen dat geld dat hiervoor bestemd is, hier ook aan uitgegeven wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat bestedingsvoorwaarden niet passen bij het uitgangspunt van de decentralisaties, namelijk beleidsvrijheid en bestedingsvrijheid op gemeentelijk niveau, binnen de wettelijke kaders. Daarnaast blijft ook zonder de bestedingsvoorwaarde op hoofdlijnen zicht op het geld. De uitgaven van gemeenten aan het sociaal domein blijven apart zichtbaar via het Informatiesysteem voor Derden (Iv3). Financiën vormen een onderdeel van de overall rapportage sociaal domein waarmee de belangrijkste inzichten in het sociaal domein geschetst worden. Ook blijven de middelen in de integratie-uitkering apart zichtbaar op de gemeentefondsbegroting. Wanneer zich daarbij ontwikkelingen en wijzigingen voordoen worden deze van een toelichting voorzien.
Wilt u de Kamer uw gehele reactie doen toekomen over het rapport van de Raad voor de financiële verhoudingen over de financiële relatie tussen gemeenten en het Rijk? Zo neen, waarom niet?
Ja, de Minister van BZK heeft die reactie toegezegd in de brief aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Kamerstuk 34 550 B, nr. 13). Zie voorts het antwoord op de vragen 1 en 2.
Welke instantie evalueert en monitort de gemeentelijke bestedingen aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en jeugdzorgbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De monitoring van de financiën sociaal domein vormt onderdeel van de overall rapportage sociaal domein die jaarlijks aan uw Kamer zal worden aangeboden. De eerste overall rapportage heeft u in mei 2016 ontvangen (Kamerstuk 34 477, nr. 1). De overall rapportage sociaal domein wordt opgesteld door het Sociaal en Cultureel Planbureau in opdracht van het Ministerie van BZK. Onderdelen van de rapportage zijn het bestuurlijke deel, dat is uitgevoerd door KPMG Plexus, en het financiële deel, dat op basis van gegevens van het CBS en andere bronnen wordt samengesteld door het Ministerie van BZK.
Het SCP evalueert momenteel of de doelen van de Wmo 2015 bereikt worden. De resultaten van deze evaluatie zullen voor 1 juli 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden worden. De evaluatie van de doelen van de Jeugdwet is ondergebracht bij ZonMw. ZonMw laat het evaluatieonderzoek doen door een consortium (met Nji, stichting Alexander en RU Leonde) onder leiding van Nivel.
Kunt u voorts ingaan op de foutieve berichtgeving van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die becijferde dat gemeenten 1.2 miljard overhielden aan zorggeld, terwijl dit 400 miljoen blijkt te zijn?3
Er zijn geen verkeerde cijfers gehanteerd door het CBS. Uit het onderzoek van Cebeon wordt geconcludeerd dat het eerder aan uw Kamer geschetste landelijk beeld over het geheel van het sociaal domein niet fundamenteel wijzigt wanneer de achterliggende data van gemeenten worden geanalyseerd. Gemeenten hebben geld overgehouden. Wel blijven de middelen voor het overgrote deel beschikbaar als (bestemmings)reserve binnen het sociaal domein. Verder is van belang dat het jaar 2015 nadrukkelijk als een atypisch overgangsjaar bestempeld moet worden, op basis waarvan geen structureel beeld gevormd kan worden.
Het beeld dat gemeenten veel middelen overhouden dient echter wel genuanceerd te worden. AEF stelt op basis van een kwalitatieve analyse dat de bedragen die volgen uit de gemaakte vergelijking niet goed geïnterpreteerd zijn. De belangrijkste reden hiervoor is dat de cijfers die als inkomsten voor het sociaal domein gebruikt zijn door gemeenten niet worden gezien als daadwerkelijke inkomsten. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik naar de kamerbrief van de Minister van BZK van 28 februari 2017 over het onderzoek naar de financiën in het sociaal domein.
Bij hoeveel gemeenten zijn er verkeerde cijfers gehanteerd door het CBS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe komt het dat u niet op de hoogte was dat het CBS haar bevindingen deels heeft gebaseerd op gegevens van het Ministerie van BZK en de reserves van gemeenten niet blijken te kloppen?
De veronderstellingen in deze vraag kloppen beide niet.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder M. Leisink die aangeeft dat de uitgavenramingen al jaren niet kloppen en het Ministerie van BZK hiervan op de hoogte is? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In de Periodieke Onderhoudsrapporten (POR’s) bij de begroting van het gemeentefonds wordt al meerdere jaren geconstateerd dat de bedragen waarmee het verdeelmodel gemeentefonds rekening houdt op de voor het sociaal domein relevante clusters verschillen van de werkelijke uitgaven op die clusters. Ik veronderstel dat de heer Leisink op deze verschillen doelt. Ik laat de kwalificatie «niet kloppen» voor zijn rekening. Met het oog op de komst van de decentralisaties is ervan afgezien de verdeling van het gemeentefonds op de genoemde onderdelen nader te bezien. Aanvullend onderzoek is nodig of herijking wenselijk is. Een dergelijk onderzoek is echter pas opportuun wanneer een aantal jaren in het gedecentraliseerde sociaal domein gewerkt is, zodat een betrouwbare meerjarenreeks voorhanden is.
Een mogelijk tekort aan accountants die gemeentelijke jaarrekeningen controleren |
|
Eric Smaling (SP), Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Gemeenten vrezen zonder accountant te komen zitten» en «Accountants zijn als de dood voor de AFM»?1
Ja
Wat is uw reactie op de genoemde uitkomsten van de enquête, waaruit zou blijken dat de drie grootste accountantskantoren op grote schaal contracten met gemeenten schrappen, niet meer inschrijven op aanbestedingen en/of tussentijds onder lopende contracten proberen uit te komen? Is het waar dat het voor gemeenten steeds lastiger is om een accountant te vinden?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dhr. Plasterk, heeft mede namens de Minister van Financiën op 6 februari jl. een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer geschreven over de controle van de jaarrekening van gemeenten (Tweede Kamer vergaderjaar 2016–2017, 34 550 B, nr. 12). Voor de controle van de jaarrekening 2016 was er een knelpunt bij de gemeenten Eemsmond, Winsum, Bedum en De Marne. Bij een aanbesteding voor onder meer de controle van de jaarrekening 2016, heeft geen enkel accountantskantoor ingeschreven. Deze gemeenten hebben de Minister van BZK verzocht om uitstel. Dat uitstel is verleend. De eerder genoemde Groningse gemeenten zijn er overigens begin januari 2017 in geslaagd om alsnog een accountant te contracteren, voor de controle van de jaarrekening 2016. Er hebben zich geen andere gemeenten bij het Rijk gemeld, die een aanbesteding hebben georganiseerd voor de controle van de jaarrekening 2016, waarop geen enkel accountantskantoor heeft ingeschreven. Te verwachten is dat ook in 2017 en de jaren daarna er wisselingen van accountantskantoren bij gemeenten zullen zijn. Hoe de markt zich exact zal ontwikkelen, valt nu niet te zeggen.
Herkent u zich in de verklaring van de «Big Four» dat mogelijke terughoudendheid naar hun mening veroorzaakt wordt door capaciteitsproblemen als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt, verzwaarde kwaliteitseisen, verscherpt toezicht en de verplichte accountantswissel bij beursgenoteerde bedrijven? Zo ja, onderschrijft u dit? Zo nee, wat is dan naar uw mening de oorzaak? Welke oplossingen ziet u?
Een werkgroep van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft enkele achtergronden in kaart gebracht. Er is op dit moment door de gunstige economische ontwikkeling een toegenomen vraag naar accountancydiensten. Dit speelt zowel in Nederland als wereldwijd, zowel in de gemeentelijke sector als in andere markten. De vraag is groter dan de op dit moment beschikbare capaciteit, mede omdat accountantskantoren (mede met oog op de toegenomen publieke aandacht voor auditkwaliteit) hun controlewerkzaamheden hebben geïntensiveerd. Ten slotte maken accountantskantoren afwegingen tussen de beschikbare schaarse capaciteit, de sectorkenmerken en de verdienmogelijkheden in verschillende markten.
Gegeven het feit dat het hier een vrije markt betreft en gegeven de constatering dat wijzigingen in de markt tot nog toe in vrijwel alle gevallen door de markt worden opgevangen, wordt primair ingezet op het verlagen van de toetredingsdrempels voor nieuwe toetreders en het wegnemen van mogelijke knelpunten bij aanbestedingsprocedures en de borging van de kwaliteit van de dienstverlening van nieuwe toetreders.
Zijn er naar uw mening voldoende middelgrote accountsorganisaties om de verschuiving, veroorzaakt door het terugtreden van de «Big Four», op te vangen en om alle gemeenten op tijd te voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring?
In de gemeentesector zijn bij de controle op de jaarrekening 2015 ten opzichte van de controle op de jaarrekening 2014, 54 gemeenten van accountant gewisseld. Er zijn drie grote kantoren actief in de gemeentemarkt, namelijk Deloitte, E&Y en PWC. Het aandeel van deze drie grote kantoren is gedaald. Er zijn ook drie (kleinere) accountantskantoren toegetreden. Naar verwachting zal de trend van de terugtred van grote kantoren doorzetten, waarbij deze kantoren zich waarschijnlijk vooral zullen concentreren op de grotere gemeenten. Middelgrote kantoren zullen hun marktaandeel kunnen vergroten en er is ook ruimte voor nieuwe toetreders. Ook voor de controle over het verslagjaar 2016 lijken wisselingen op deze manier ingevuld te worden. Of er knelpunten op gaan treden bij de aanbesteding van accountancydiensten door gemeenten in het kalenderjaar 2017, is ongewis en afhankelijk van de wijze waarop de markt reageert op de verwachte terugtred van de grotere accountantskantoren en de capaciteit van andere kantoren om deze gemeentelijke cliënten te kunnen overnemen.
Hebben de veranderingen in de zorg in 2015, waarbij veel zorgtaken overgedragen zijn aan gemeenten, naar uw mening geleid tot een verantwoordingscircus waardoor accountants en gemeenten tegenover elkaar zijn komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar mijn mening is er geen sprake van verantwoordingscircus. Door de decentralisaties in het sociaal domein is de verantwoording door gemeenten wel complexer geworden en zijn zij onder meer afhankelijk van de verantwoording door samenwerkingsverbanden, zorgaanbieders en de SVB. De beroepsorganisatie van accountants (NBA) en de VNG zijn in goed overleg over de veranderingen die zich voltrekken in de financiële verantwoording.
Staat naar uw mening de tijdsinvestering om te komen tot een goedkeurende gemeentelijke accountantsverklaring – gezien het controleren vanwege kwaliteitseisen steeds meer tijd kost – nog in verhouding tot de vergoeding?
Het is hierbij van belang om op te merken dat de accountantsmarkt in beginsel een vrije markt is met vraag en aanbod. De omstandigheid dat het een vrije markt betreft, heeft tevens tot gevolg dat marktpartijen (gemeenten en accountants) zelf verantwoordelijk zijn voor het contracteren van accountancydiensten tegen marktconforme condities. Prijsvorming vindt ook op deze markt plaats.
Is naar uw mening het ambtenarenapparaat bij middelgrote en kleine gemeenten voldoende toegerust om gedegen werk te kunnen blijven leveren, nu zij na overheveling van rijkstaken als zorg, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, re-integratie van werkzoekenden en bezuinigingen, ook te maken gaan krijgen met ingewikkelde grondboekhoudingen en de (digitale) voorbereiding van de overgang naar de Omgevingswet? Zo ja, waar blijkt dat naar uw mening uit? Zo nee, op welke wijze gaat u gemeenten ondersteunen?
Wat betreft de voorbereiding op de Omgevingswet worden gemeenten ondersteund via het implementatieprogramma Aan de slag met de Omgevingswet. Via dit programma worden bevoegd gezagen, burgers en bedrijven voorbereid op de nieuwe wet-en regelgeving die gaat gelden in het fysieke domein, de daarbij gewenste gedragsverandering en het Digitaal Stelsel Omgevingsrecht. Daarnaast vindt via het implementatieprogramma afstemming plaats over collectieve ondersteuning die door de koepelorganisaties wordt aangeboden.
De werking van het implementatieprogramma, de ontwikkelingen bij het bevoegd gezag en de realisatie van de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet worden gemonitord. De voortgang wordt aan de Kamer gerapporteerd, zoals aangegeven per brief op 7 oktober 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 33 118 nr. 35).
Het toegerust zijn van het ambtenarenapparaat is binnen de bestuurlijke verhoudingen de verantwoordelijkheid van gemeenten als zelfstandige bestuurslaag.
Gemeenten kunnen daarbij bij voorbeeld gebruik maken van gemeenschappelijke regelingen en (ondersteunende) producten vanuit het programma i-sociaal domein van de VNG. In de Kamerbrief van 14 november 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 477, nr. 9) heeft de Minister van BZK ook gewezen op de mogelijkheid van ondersteuning van gemeenten vanuit het programma «Gemeenten van de Toekomst».
De berichten ‘Datalekken bij gemeenten; het is een beetje een zooitje’ en ‘Organisaties worstelen met nieuwe privacy wetgeving’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Datalekken bij gemeenten; «het is een beetje een zooitje»» en «Organisaties worstelen met nieuwe privacy wetgeving»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat het beleid rond datalekken bij gemeenten nog steeds een zooitje is, dat gemeenten geen eenduidig beleid voeren rond datalekken, en dat datalekken niet altijd gemeld worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens, terwijl dit wel verplicht is sinds januari 2016? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat gemeenten zich nog steeds in heel verschillende mate bewust zijn van de datalekken in hun organisatie en dat nog steeds niet binnen alle gemeenten bekend is dat bijvoorbeeld een verloren usb-stick met gevoelige gegevens ook een datalek is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het geschetste beeld niet. Niet ieder beveiligingsincident is een datalek en niet ieder datalek is meldplichtig. Gemeenten zijn gehouden aan de meldplicht datalekken en de beleidsregels die de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft opgesteld, die organisaties helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek. Het is aan AP om te bepalen of organisaties daarin in gebreke zijn.
Gemeenten worden bij hun informatiebeveiliging ondersteund door de Informatiebeveiligingsdienst (IBD). De IBD heeft ondersteuningsproducten ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan gemeenten. Daarnaast biedt de helpdesk van de IBD hulp bij de beoordeling van de vraag of een beveiligingsincident een datalek is en of gemeld moet worden bij de AP en/of betrokkenen.
De AP heeft aangekondigd om de gemeenten via de VNG nogmaals te wijzen op welke lekken wel en welke lekken niet gemeld dienen te worden.
Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor informatiebeveiliging in de eigen organisatie. Ik wijs erop dat gemeenten ook collectief hun verantwoordelijkheid nemen. De gemeenten hebben zich tijdens de bijzondere ALV van de VNG van 2013 via de resolutie «Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» gecommitteerd aan de baseline informatiebeveiliging gemeenten (BIG). Dat gezamenlijk normenkader biedt voldoende handvatten om een solide informatieveiligheidsbeleid te voeren. Het is aan de gemeenteraad om het college hierop te controleren. Los van het beleid zijn gemeenten natuurlijk gehouden aan de wettelijke kaders en verplicht om zorgvuldig om te gaan met gegevens.
Deelt u de mening dat het tevens zeer schokkend is dat slechts bij 18% van de datalekken bij gemeenten dit aan de betrokkenen gemeld is? Deelt u de mening dat betrokkenen altijd op de hoogte moeten worden gesteld van een datalek aangezien hun gegevens kunnen worden misbruikt? Zo ja, hoe gaat u gemeenten hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Als een lek aan de Autoriteit Persoonsgegevens moet worden gemeld, betekent dat niet automatisch dat dit ook aan de betrokkene dient te worden gemeld. De gemeente waar het lek zich voordoet moet daarvoor een aparte afweging maken. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft aan dat een melding gedaan moet worden aan de betrokkene als het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer. Het is niet aan mij om de genoemde gevallen te beoordelen of het melden of niet melden aan betrokkenen rechtmatig is; dat is aan de toezichthouder, de AP.
Hoe is het mogelijk dat de Autoriteit Persoonsgegevens op dit moment nog geen boetes heeft uitgedeeld aan gemeenten die hun informatiebeveiliging niet op orde hebben? Deelt u de mening dat het huidige beleid rond informatiebeveiliging te vrijblijvend is en gemeenten harder aangepakt moeten worden om hen te motiveren aan hun verplichtingen met betrekking tot het beschermen van privacy en persoonsgegevens te voldoen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo, nee waarom niet?
Informatiebeveiliging bij gemeenten is niet vrijblijvend. Informatiebeveiliging is krachtens de Wbp verplicht. De wetgever heeft de Autoriteit Persoonsgegevens ingesteld om toezicht op de naleving van de wet uit te oefenen. De AP is onafhankelijk. Het is daarom aan de AP en niet aan mij om te besluiten of een boete of een andere interventie op zijn plaats is.
Informatiebeveiliging is een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf, waarbij de gemeenteraad een controlerende taak heeft. Ik moet die positie van de gemeenten respecteren en onthoud mij daarom van een oordeel ter zake. De AP heeft, zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 2, aangekondigd om de gemeenten nogmaals te wijzen op welke lekken wel en welke lekken niet gemeld dienen te worden.
Hoe beoordeelt u de onderzoeken van Reporter-radio (KRO-NCRV) en PwC waaruit blijkt dat gemeenten blijkbaar toch niet zelf in staat zijn om de door hun gebruikte informatiesystemen te beveiligen? Hoe beziet u dit in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen over datalekken bij gemeenten3 waarin u stelt dat dit een verantwoordelijkheid van gemeenten zelf is?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 4 aangeef, is de beveiliging van informatie een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. Dat er zich incidenten voordoen, betekent mijns inziens niet dat gemeenten niet in staat zijn zelf hun informatiesystemen te beveiligen. Gemeenten worden daarbij actief door de VNG, in het bijzonder de IBD, ondersteund. Daarnaast is het belangrijk dat AP haar werk doet.
Deelt u de zorgen van de indiener over de uitkomst van het PwC Privacy Governance onderzoek dat slechts een op de tien organisaties klaar is voor de gewijzigde privacywetgeving die in mei 2018 van kracht wordt?
In het Privacy governance onderzoek onder 210 organisaties in onder meer de publieke sector geeft 9% van de organisaties aan nu al te voldoen aan de verplichting uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om alle verwerkingen van persoonsgegevens inzichtelijk te hebben en te documenteren. Dat is voor deze organisaties een belangrijke stap in de goede richting, maar – zonder de specifieke situatie per organisatie te kennen – zullen ook deze organisaties waarschijnlijk nog verdere stappen moeten ondernemen om aan de AVG te voldoen. Ook hiervoor geldt dat elke organisatie, publiek en privaat, zelf verantwoordelijk is voor naleving van de regels in de AVG en de daarop gebaseerde wetgeving. Dit is inherent aan het juridische systeem van de AVG die elke verantwoordelijke voor gegevensverwerking zelf de verantwoordelijkheid oplegt voor naleving ervan. Vanuit de departementen en koepelorganisaties worden wel enkele faciliterende activiteiten ondernomen om organisaties te ondersteunen bij de implementatie.
Hoe beoordeelt u het resultaat van het onderzoek van PwC dat het erop lijkt dat nog weinig organisaties de voorbereiding op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in gang hebben gezet en dat slechts 22 procent van de organisaties met regelmaat risicoanalyses zoals het privacy impact assessment uitvoert?
Uit het onderzoek blijkt dat 55% van de onderzochte organisaties standaard of ad-hoc privacy impact assessments uitvoert. 39% doet dit niet en 6% van de respondenten geeft aan het niet te weten.
Sinds 1 september 2013 wordt de PIA standaard toegepast bij ontwikkeling van nieuwe wetgeving en beleid waarmee de bouw van nieuwe ICT-systemen of de aanleg van grote databestanden wordt voorzien (Kamerstuk 26 643 nr. 282).
De beroepsorganisatie van IT-auditors (NOREA) heeft een handreiking voor de uitvoering van een PIA ontwikkeld die breed wordt gebruikt. Ook diverse sectoren, bijvoorbeeld de onderwijssector die werkt met een model PIA van de ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland (SURF), zijn hier voortvarend mee aan de slag. Het is een goed teken dat organisaties, zowel bij overheid als bedrijfsleven, nu al aan de slag zijn zonder dat er een wettelijke verplichting geldt.
Hoe beoordeelt u dit resultaat in het licht van uw antwoorden op mijn eerdere vragen4 waarin u stelt dat organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor het beveiligen van de door hen gebruikte informatiesystemen? Deelt u de mening dat uit de onderzoeken blijkt dat gemeenten op dit punt onvoldoende hun verantwoordelijkheid nemen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, wat is volgens u de reden dat gemeenten de voorbereidingen op de AVG nog niet in gang hebben gezet en wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken?
Ik kan op basis van de onderzoeken geen conclusies trekken over hoe ver de gemeenten zijn met het zich voorbereiden op de AVG. Ook voor de implementatie zijn de gemeenten zelf verantwoordelijk. De IBD helpt de gemeenten bij de implementatie en heeft daarvoor een aantal specifieke middelen ontwikkeld.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat slechts 31% van de deelnemers aan het PwC Privacy Governance onderzoek bij de ontwikkeling en implementatie van nieuwe systemen rekening houdt met de verplichting om aandacht te hebben voor privacy van betrokkenen en de bescherming van persoonsgegevens?
Gevraagd naar de stelling «Bij implementatie van nieuwe systemen houden wij altijd in een vroeg stadium rekening met privacy aspecten en de bescherming van persoonsgegevens (Privacy by Design principe)» gaf 31% van de respondenten aan daar nu al rekening mee te houden en 69% niet. In het huidige wettelijke kader van de Wbp is er nog geen wettelijke verplichting om het Privacy by Design principe toe te passen, hoewel dit wel wenselijk is.
Onder de AVG wordt de verwerkingsverantwoordelijke verplicht zowel bij de bepaling van de verwerkingsmiddelen als bij de verwerking zelf gegevensbeschermingsbeginselen, zoals minimale gegevensverwerking, op een doeltreffende manier uit te voeren en de nodige waarborgen in de verwerking in te bouwen (privacy by design en privacy by default). In dat licht beoordeel ik dat 31% van de respondenten nu al voldoet, zonder dat er een wettelijke plicht is, als positief.
Bent u het ermee eens dat dit zeer zorgelijk is en ertoe leidt dat het probleem met datalekken in stand blijft en datalekken aan de orde van de dag blijven?
Net als de Autoriteit Persoonsgegevens ben ik van mening dat PIA’s en de principes van Privacy by Design, waaronder dataminimalisatie, een positieve bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van datalekken en daarmee aan de bescherming van persoonsgegevens. Dat is ook precies de reden dat deze principes, die bijvoorbeeld door het Rijk zijn omarmd, een plaats hebben gekregen in de AVG. Dat neemt niet weg dat de zorg voor een afdoende niveau van beveiliging van persoonsgegevens een blijvende verplichting is.
Gaat u alle gemeenten verplichten zich te verantwoorden over de kwaliteit van hun informatieveiligheid met ENSIA per 1 juli 2017? Verwacht u dat datalekken hierdoor sterk zullen verminderen? Zo ja, waarom?
Het project ENSIA heef tot doel het ontwikkelen en implementeren van een zo effectief en efficiënt mogelijk ingericht verantwoordingsstelsel voor informatieveiligheid gebaseerd op de BIG.
ENSIA gaat gemeenten helpen om meer inzicht te krijgen in de stand van zaken van de informatieveiligheid zodat ze er beter op kunnen sturen. ENSIA betreft een methodiek die een aantal reeds bestaande assessments/audits op het zelfde moment uitvraagt, waarbij door middel van een collegeverklaring informatiebeveiliging, een assurancerapport door een IT-auditor en een paragraaf informatiebeveiliging in het jaarverslag verantwoording wordt afgelegd aan de raad en aan de betrokken departementen.
Als ENSIA per 1 juli 2017 wordt ingevoerd dan gaan de gemeenten zich in 2018 over 2017 verantwoorden – in eerste instantie aan hun eigen gemeenteraad en in tweede instantie aan de desbetreffende departementen (BZK,SZW en I&M).
Datalekken zijn overigens niet alleen afhankelijk van de beveiliging van ICT-systemen, maar kunnen ook te maken hebben met het menselijk handelen, denk bijvoorbeeld aan het verliezen van een USB-stick met privacygevoelige informatie. Door invoering van ENSIA wordt wel verwacht dat in ieder geval het bewustzijn rondom informatieveiligheid bij gemeenten zal toenemen.
Deelt u de mening dat 1 juli 2017 te laat is om dit probleem aan te pakken aangezien datalekken aan de orde van de dag zijn en er een risico bestaat dat er veel gevoelige informatie op straat komt te liggen of misbruikt kan worden?
De datum van 1 juli is gekozen als realistische datum waarop alle betrokken organisaties verwachten klaar te zijn voor de invoering van deze nieuwe wijze van verantwoorden. Versnelde invoering is niet mogelijk doordat de gemeenten hiervoor klaar moeten zijn, het instrument ook ontwikkeld dient te zijn en de afspraken met de IT-auditors gemaakt moeten zijn.
Kunt u garanderen dat na de implementatie van ENSIA informatieveiligheid niet onderworpen wordt aan een eenmalige of ad hoc kwaliteitsmeting maar dat gemeenten vaker verantwoording dienen af te leggen waardoor de informatie continue beveiligd blijft?
ENSIA is niet eenmalig of ad hoc. De ENSIA-verantwoording sluit aan op de jaarlijkse planning- en controlecyclus van de gemeenten. Bovendien hebben de gemeenten met elkaar afgesproken dat zij zich jaarlijks willen verantwoorden via een aparte paragraaf over informatiebeveiliging over de volle breedte van de BIG in het gemeentelijk jaarverslag. Voorts dient via ENSIA jaarlijks verantwoording te worden afgelegd aan de departementen (aan BZK over DigiD, BRP en PUN, aan SZW over SUWInet en I&M over BAG/BGT).
Bent u het ermee eens dat, om dit probleem aan te pakken en de informatiebeveiliging bij gemeenten structureel te verbeteren, gemeenten een autonoom budget moeten krijgen om informatieveiligheid op peil te houden en dat dit budget niet gekoppeld moet worden aan individuele systemen?
Ik ben van mening dat besluitvorming over het gewenste niveau van informatieveiligheid bij gemeenten en over de eventuele noodzaak tot prioritering daarin het beste op lokaal niveau kan plaatsvinden. Ik acht het op voorhand niet noodzakelijk om budgetten voor gemeenten af te zonderen of te oormerken. Een dergelijke maatregel verplicht gemeenten om een ontvangen budget voor informatieveiligheid aan dat doel te besteden. Informatieveiligheid behoeft een integrale inbedding in de organisatie – een benadering die verder strekt dan ICT. Het gaat om organisatie, processen, fysieke maatregelen en ICT.
Hoe garandeert u dat binnen gemeenten aanbestede informatiesystemen ook na oplevering worden bijgewerkt? Is dit ook onderdeel van de Gemeentelijke inkoopvoorwaarden bij IT? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit een minimale eis bij het aanbestedingsproces zou moeten zijn?
De Gemeentelijke Inkoopvoorwaarden bij IT (GIBIT) zijn donderdag 8 december 2016 vastgesteld door het Verenigingsbestuur van de VNG. De totstandkoming van de GIBIT is onderdeel van het programma Digitale Agenda 2020 die als één van de speerpunten heeft om het ICT-opdrachtgeverschap bij gemeenten te professionaliseren.
Voor de kwaliteit van hun dienstverlening en uitvoering zijn gemeenten steeds meer afhankelijk van ingekochte ICT-producten en -diensten. Deze producten en diensten worden geleverd door bijna tweehonderd verschillende leveranciers. Gemeentelijke Inkoopvoorwaarden helpen gemeenten om te waarborgen dat ze een product krijgen dat ze echt willen, waarvoor duidelijke afspraken zijn gemaakt en dat aansluit bij hun behoefte en doelstellingen. Gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden wordt aanbevolen de GIBIT op te nemen in het inkoopbeleid en te gebruiken bij de inkoop van IT.
In de GIBIT zijn specifieke artikelen opgenomen over privacy, beveiliging en archivering. Het hoofdstuk is van toepassing zodra er (persoons)gegevens met de ICT Prestatie worden verwerkt. Dat zal heel vaak het geval zijn, maar zeker niet altijd (bijv. niet bij hardware).
De GIBIT stelt gemeenten nadrukkelijk in staat om met informatiesystemen te kunnen voldoen aan de Baseline Informatie Beveiliging (BIG). Dit wordt onder meer gedaan via de Gemeentelijke ICT-kwaliteitsnormen waarin de BIG is verankerd. In de GIBIT zijn voorzieningen opgenomen dat leveranciers blijvend moeten voldoen aan deze Gemeentelijke ICT-kwaliteitsnormen, ook indien die normen aangepast worden. Hiermee wordt beoogd dat ook na oplevering bestaande informatiesystemen worden bijgewerkt. Gezien dat deze normen via de GIBIT worden geborgd wordt gemeenten aangeraden om de GIBIT inclusief deze bepalingen van toepassing te verklaren.
In de BIG is het de norm dat tijdig informatie dient te worden verkregen over technische kwetsbaarheden van de gebruikte informatiesystemen. De mate waarin de organisatie bloot staat aan dergelijke kwetsbaarheden behoort te worden geëvalueerd en er behoren geschikte maatregelen te worden genomen (lees: updates en patches) voor behandeling van daarmee samenhangende risico's.
De tolkenvoorziening |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de decentralisatie van de tolkenvoorziening?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre elke gemeente nu expertise moet hebben als het gaat om het beoordelen van het aantal benodigde tolkuren?
Gemeenten hebben bij invoering van de Wmo 2015 en de Participatiewet besloten om een landelijke modelregeling voor de doventolk namens alle gemeenten onder te brengen bij de VNG (landelijke coördinatie). De Berengroep (leefdomein) en het UWV (werkdomein) voeren de voorziening namens de gemeenten uit. Individuele gemeenten moeten, niet anders dan voorheen, de ondersteuningsvraag kunnen signaleren en vervolgens doorverwijzen naar de Berengroep en/of UWV. De individuele beoordeling voor het aantal benodigde tolkuren ligt nu niet bij individuele gemeenten.
Kunt u aangeven op welke wijze expertise over het benodigde aantal tolkuren bij (kleine) gemeenten gewaarborgd wordt? Op welke wijze wordt voorkomen dat tolkbehoevenden niet de dupe worden van het ontbreken van expertise bij (kleine) gemeenten?
Op basis van de landelijke modelregeling van de VNG kunnen doven en slechthorenden een beroep doen op 30 tolkuren per jaar; mensen met doofblindheid/beperkt in horen én zien kunnen jaarlijks gebruikmaken van 168 tolkuren. Mensen die daar bovenop extra uren nodig hebben, kunnen dat aanvragen via UWV (werkdomein) of de Berengroep (leefdomein). Op die manier hoeven (kleine) gemeentes niet alle expertise in huis te hebben over de benodigde aantal tolkuren en beoordeelt één instantie met veel expertise deze aanvragen.
Kunt u aangeven in hoeverre optimale keuzevrijheid in stand blijft bij de decentralisaties? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat tolkbehoevenden een tolk uit bijvoorbeeld Groningen kunnen nemen als zij bijvoorbeeld in Eindhoven wonen, omdat de desbetreffende tolk gespecialiseerd is in een bepaald vakgebied, hobby of anderszins en daardoor beter kan voorzien in de hulpvraag dan een algemene tolk uit bijvoorbeeld dezelfde stad? Op welke wijze blijft deze mogelijkheid uit het huidige beleid gewaarborgd bij de decentralisatie?
In de Wmo 2015 is de keuzevrijheid voor cliënten wettelijk verankerd. Keuzevrijheid moet in balans worden gebracht met de praktische mogelijkheden en een efficiënte inzet van de tolken. Als een doventolk van de ene naar de andere kant van het land moet rijden voor een paar uur tolken, kan het zo zijn dat dit niet passend is. Om die reden wordt er altijd naar de best mogelijke en redelijke oplossing gekeken. De technologische innovaties (die afstand irrelevant maken) moeten daarbij in ogenschouw worden genomen. Ik stimuleer gemeenten om open te staan voor de e-health mogelijkheden op dit vlak.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van de tolkenvoorziening bovenal centraal moet staan? Zo ja, op welke manier waarborgt u dat tijdens de decentralisaties?
Ik deel uw mening dat de kwaliteit en de inhoud van de doventolkvoorziening voorop moet staan. De basiskwaliteitseisen die de Wmo 2015 kent, zijn onverminderd van toepassing op de doventolkvoorziening. Een goede tolkenvoorziening is van belang, zodat iedereen kan participeren in de samenleving. Momenteel ligt de uitvoering van de doventolkvoorziening in hand van de Berengroep en UWV, waarbij de controle op de kwaliteit van de uitvoering, landelijk georganiseerd is.
In hoeverre zijn er andere opties overwogen, bijvoorbeeld om niet te decentraliseren?
De huidige financieringswijze voor de doventolkvoorziening via de VNG is per 1 januari 2018 niet meer mogelijk. De VNG is voornemens de modelovereenkomst en -regeling voor deze voorziening door te decentraliseren. De cliëntenorganisaties hebben hierover hun zorgen geuit bij de VNG, met name over de borging van de expertise. In mijn brief van 8 maart 2017 heb ik u hierover geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat de planning is voor de decentralisatie voor tolkenvoorziening?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op welke wijze u wilt monitoren hoe de kwaliteit en toegankelijkheid gewaarborgd blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze doet u dit, en hoe informeert u de Kamer hierover?
Zie antwoord vraag 6.