Dat in New Towns als Almere “het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen” |
|
Harmen Krul (CDA), Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het radiofragment «Relatief jong Almere heeft met veel problemen te maken» op het NOS Radio 1 Journaal, het fragment over hetzelfde onderwerp op het NOS Achtuurjournaal, en het rapport waaraan in deze fragmenten aandacht wordt besteed, genaamd «Sociale veerkracht van Almeerders»?
Ja.
Zou u willen reageren op de bevindingen in dit rapport en in deze reactie ook willen ingaan op (a) het relatief hoge aantal inwoners met schulden, armoede en laaggeletterdheid, (b) de mate van eenzaamheid onder alle leeftijdsgroepen, in combinatie met de beperkte aanwezigheid van nabije sociale en familienetwerken, (c) de woon-werkbalans, met als gevolg veel uitgaande pendel, (d) de clustering van zorgwekkende ontwikkelingen rondom jongeren, zoals het hoge lerarentekort, schooluitval en jeugdcriminaliteit, (e) hoe het achterblijven van voorzieningen samenhangt met de snelle groei van Almere en de financieringssystematiek van het Rijk?
Het rapport is in opdracht van de gemeente Almere opgesteld. Het is primair aan de gemeente Almere om op de inhoud van het rapport te reflecteren. Wel schetst het Ministerie van BZK de inzet met betrekking tot New Towns. Bij het Nationaal Programma Leefbaarheid (NPLV) zijn 19 gemeenten betrokken met een stedelijk focusgebied. Behalve aan deze 19 gemeenten wordt op basis van het NPLV ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten met kwetsbare gebieden bij het bevorderen van kansengelijkheid, bestaanszekerheid, leefbaarheid en veiligheid.1 Deze ondersteuning vanuit het NPLV geldt dus ook voor de New Towns waaronder gemeente Almere.
Daarnaast wordt op dit moment onder aanvoering van het kennis- en leernetwerk WijkWijzer, welke verbonden is aan het NPLV, onderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de afnemende leefbaarheid, woonaantrekkelijkheid en sociaaleconomische status van veel New Towns – ondanks de geleverde beleidsinzet van de afgelopen jaren. Dit onderzoek zal ingaan op de genoemde aspecten in uw vraag. Voor een reflectie op de problematiek in de New Towns, worden de resultaten van dat onderzoek afgewacht.
Zou u willen reflecteren op het feit dat in New Towns als Almere, zoals journalist Sander van Hoorn het treffend zegt, «het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen»? Zou u daarbij willen reflecteren op de vraag in hoeverre en op welke manier de genoemde sociale uitdagingen samenhangen met dat Almere de snelst groeiende stad van Nederland is, één van de grootste steden van Nederland is, en dus een zogenaamde New Town is? Zou u ook de combinatie van deze factoren in uw reflectie willen betrekken?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heeft een aantal voormalige groeigemeenten zich verenigd in een netwerk New Towns.2 Deze Kopgroep van New Towns bestaande uit Almere, Capelle aan den IJssel, Nissewaard en Zoetermeer is hiermee in 2021 gestart om van elkaar te kunnen leren. Tijdens het New Town congres in 2022 hebben de New Towns samen met het Ministerie van BZK en wetenschappelijke partijen het leernetwerk Toekomstbestendige New Towns opgericht. Het brede onderzoek dat nu uitgevoerd wordt door WijkWijzer komt voort uit dit leernetwerk.
Zou u willen reflecteren op hoe New Town-problematiek ingrijpt op een gebrek aan sociale contacten en/of sociale cohesie voor mensen, en dit (mede) de oorzaak is van slechte (beleefde) gezondheid, verslavingsproblematiek, eenzaamheid, een groter beroep op de formele zorg en andere sociale ontwikkelingen?
Tot 2040 stijgt de vraag naar zorg sneller dan het aanbod. Dit komt bijvoorbeeld door het stijgende aandeel ouderen en chronisch zieken terwijl sprake is van een groot personeelstekort. Daarom hebben de bewindspersonen van VWS met het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (hierna: GALA) ingezet om de beweging van zorg naar welzijn te maken. Bij de uitvoering van deze akkoorden hebben gemeenten een grote rol. In het GALA zijn afspraken gemaakt om tot een gezonde generatie in 2040 te komen. En is verdere uitwerking gegeven aan de afspraken uit het IZA om in te zetten op gezondheid, preventie en de samenwerking in het medisch-sociaal domein op regionaal niveau.
In het GALA zijn onder andere afspraken gemaakt over het tegengaan van eenzaamheid, het versterken van de sociale basis, mentale gezondheid, kansrijke start en valpreventie. Op al deze thema’s hebben gemeenten een plan van aanpak opgesteld. Voor de uitvoering van deze aanpak hebben gemeenten financiële middelen verstrekt gekregen via de brede SPUK GALA. Het doel van deze aanpak is om zoveel mogelijk in te zetten op en te investeren in preventie en gezondheid en het hiermee voorkomen van gezondheidsproblemen en het verminderen van het beroep op de gezondheidszorg. De Staatssecretaris van VWS ondersteunt gemeenten bij het versterken van de sociale basis, bijvoorbeeld met de uitvoering van een ondersteuningsprogramma.
Als uitwerking van het IZA zijn in het GALA afspraken gemaakt over het opstellen van regiobeelden en regioplannen en de bijbehorende inhoudelijke focus. Voor de uitvoering van deze plannen ontvangen gemeenten structureel extra financiële middelen (€ 150 miljoen per jaar) via de Specifieke Uitkering IZA (hierna: SPUK IZA). In de plannen, die door gemeenten en verzekeraars zijn opgesteld, is veel aandacht voor de thema’s gezondheid, preventie, sociale basis en de verbinding van het medisch en sociaal domein. Juist om deze gewenste beweging te kunnen maken en tot transformatie van de huidige werkwijzen te kunnen komen.
De gemeente Almere heeft de mogelijkheid om, gegeven de geschetste problematiek in de genoemde media, via het IZA en het GALA extra te investeren in preventie, gezondheid en sociale basis om de genoemde problematiek aan te pakken.
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van de ideeën achter de decentralisatie van taken in het sociaal domein naar gemeenten, zoals de gedachte dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving, en er dus in deze New Towns sprake is van een beperkter aanwezigheid van sociaal weefsel? Zou u daarbij ook willen ingaan op het toekomstbeeld dat deze kloof vermoedelijk groter zal worden omdat het ook voor de toekomst de ambitie is dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving en tegelijkertijd de ambities om in New Towns te blijven bouwen zullen blijven bestaan en het maatschappelijk weefsel en de sociale infrastructuur hierdoor zullen blijven achterlopen? Welke acties zijn volgens u nodig om deze groeiende kloof tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u willen reflecteren op wat de gedachte «we bouwen geen stad maar een samenleving» zou moeten betekenen voor gemeenten waar als gevolg van zogenaamde New Town-problematiek de sociale infrastructuur vaak achterblijft? Hoe kunnen we gemeenschapszin in New Towns versterken?
Bouwen is méér dan alleen woningen neerzetten, volkshuisvesting gaat over gemeenschappen bouwen. Brede welvaart is de maatstaf om samen te bouwen aan gemeenschappen. Onder andere via Regio Deals draagt het Ministerie van BZK bij aan de brede welvaart in gebieden. In Regio Deals werken regionale partijen en het Rijk samen als partners om de kwaliteit van leven, wonen en werken en leefomgeving van inwoners – de brede welvaart – te vergroten.3 Via de Regio Deal Nieuw Land is € 18,2 miljoen toegekend aan Almere en Lelystad, en via de Regio Deal MAINSTAGE is € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor de Metropoolregio Amsterdam, Zaanstad en Almere.4
De regionale woondeals bevatten ook afspraken over gezamenlijke opgaven zoals de inrichting van de openbare ruimte, de aanleg van wegen en het vernieuwen van wijken.5 Daar waar je – naast je huis en werk – heen gaat om mensen te ontmoeten en samen te zijn: de vereniging, het buurthuis of een gezellig plein. Die plekken zijn essentieel voor het vormen van gemeenschappen.
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het belang van deze snelgroeiende New Towns voor het aanpakken van nationale uitdagingen zoals de woningnood? Op welke manier vindt New Town-problematiek weerslag in de financieringssystematiek van het Rijk? Welke verantwoordelijkheid ziet u voor het Rijk op het gebied van de genoemde invloed van New Town-problematiek op sociale ontwikkelingen?
Via diverse regelingen en subsidies worden financiële middelen beschikbaar gesteld waar de regio aanspraak op kan maken.6 Op 15 maart 2023 is de woondeal MRA gesloten, waar ook Almere onderdeel van is.7 In deze woondeal staat beschreven dat elke gemeente een fair share neemt van de regionale bouwopgave. Ook verbinden de gemeenten zich aan de opgave om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen waarbij zij streven om via een reëel tijdpad toe te groeien naar twee derde betaalbaar segment in de programmering. Hierbij wordt rekening gehouden met het huidige aandeel betaalbaar en middensegment in de bestaande voorraad.
Het bredere onderzoek om inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de afnemende leefbaarheid, woonaantrekkelijkheid en sociaaleconomische status in veel New Towns wordt naar verwachting in de zomer van dit jaar afgerond. Omdat er uitdagingen zijn specifiek voor de New Towns, wordt gehecht aan een gedegen onderzoek die deze bredere problematiek helder uiteen zet. Voor een inhoudelijke reflectie op de problematiek in de New Towns, worden de resultaten van dat onderzoek afgewacht.
Zou in gesprek willen gaan met gemeenten als Almere over de invloed van New Town-problematiek op de hiervoor genoemde sociale ontwikkelingen en over wat er nodig is om het maatschappelijk weefsel te versterken?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 beschreven, maakt Almere deel uit van het netwerk New Towns. Met dit netwerk vindt periodiek overleg plaats met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Zodra het bredere onderzoek afgerond is, zal worden nagegaan hoe hier passende opvolging aan gegeven kan worden.
Het bericht ''Zo wil niemand leven', zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny?1
De situatie van Renny is schrijnend en onwenselijk. In situaties zoals die van Renny gaat het vaak om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is vaak zoeken naar het evenwicht tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang, wat maakt dat het beantwoorden van die zorg- en ondersteuningsvraag zeer complex is. Dit vraagt elke dag veel van de zorgaanbieders en begeleiders en soms ook lef om te (h)erkennen dat het je als zorgaanbieder niet in alle gevallen lukt om de behoeften achter het gedrag te begrijpen waardoor situaties als die van Renny kunnen ontstaan. Op zorgaanbieders blijft altijd de plicht rusten om continue te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Bent u het ermee eens dat de omstandigheden zoals die worden beschreven waarin Renny moet leven mensonterend zijn? Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van goede zorg en zelfs van verwaarlozing?
In de artikelen en fragmenten wordt een beeld geschetst dat niet wordt voldaan aan de behoeften van Renny, zoals hij die op dat moment formuleert. Om in die behoeften te voorzien is het aan de zorgaanbieder om continu de balans te zoeken tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang. Ik kan en mag er geen oordeel over hebben in dit individuele geval of daarin de juiste afweging wordt gemaakt. Zoals hierboven benoemd blijft op zorgaanbieders wel altijd de plicht rusten om te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt, terwijl al in 2019 is geconstateerd dat Renny in nood was en «langzaam afglijdt naar de vergetelheid»?
Ik heb geen inzage in het advies dat in 2019 door CCE is afgegeven. De zorgaanbieder laat desgevraagd weten op basis van de adviezen van CCE acties te hebben ingezet om de situatie te verbeteren. De ingezette acties hebben wisselend effect gehad, maar zeker nog niet gebracht waarop is ingezet, aldus de aanbieder. De zorgaanbieder zet zich ook op dit moment in om de situatie te verbeteren en houdt daarbij de IGJ op de hoogte.
De oproep van de bestuurder om een klacht in te dienen op het moment dat een cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat afspraken niet worden nagekomen, onderschrijf ik.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze casus en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft op 8 maart jl. contact met de zorgaanbieder gehad en op 13 maart jl. de melding van deze zorgaanbieder gekregen. De zorgaanbieder laat weten de IGJ te informeren.
Over lopend toezicht/meldingen doet de IGJ geen nadere mededelingen.
Zijn er nog meer situaties bekend van mensen die zorg nodig hebben en in een vergelijkbare situatie moeten leven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het hier in totaal?
Situaties als deze zijn eigenlijk altijd zeer lastig te vergelijken vanwege de complexiteit van de zorgvraag en de specifieke omstandigheden van elke situatie. Daardoor is niet aan te geven hoeveel vergelijkbare situaties er zijn. Als de IGJ meldingen van een dergelijke situatie krijgt, worden deze beoordeeld en wordt bepaald of, en zo ja welke vorm van toezicht passend is.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat Renny zo snel als mogelijk wel de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft?
Uit de artikelen maak ik op dat door de zorgaanbieder een nieuw multidisciplinair overleg is ingepland om over de inzet van zorg en ondersteuning te spreken. Ik ga er van uit dat dit overleg leidt tot een uitkomst die voor alle partijen meer bevredigend is dan de huidige situatie.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat dit soort situaties niet langer kunnen voorkomen?
Zorgaanbieders kunnen op verschillende wijzen hulp en ondersteuning vragen wanneer het hen niet lukt om persoonsgerichte zorg voor mensen te organiseren (zie ook de onlangs gepubliceerde wegwijzer complexe zorg2). Het veld vraagt de overheid daarbij overigens ook om vertrouwen in de zorgaanbieders.
Er kan daarmee niet van uit gegaan worden dat de juiste zorg áltijd geleverd kan worden, omdat we te maken hebt met mensen waarvan de behoeftes en gedrag kunnen veranderen. Maar het feit dat er een bepaalde periode niet voldaan kan worden aan de behoeften achter het gedrag van iemand met een beperking, en er dus geen passende zorg geboden kan worden, mag nooit worden geaccepteerd eindsituatie. Het vinden van passende zorg voor deze doelgroep is altijd een complex samenspel waarbij de balans soms zoekraakt. Het is van belang dat zorgaanbieders elke dag hun best doen om de mensen en hun behoeftes te begrijpen en hierop te acteren en dat zij van elkaar willen leren om mensen met een complexe zorgvraag de best passende zorg te leveren. Hier worden vanuit de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking (zie voor de laatste stand van zaken Kamerstukken II, 2023–2024, 24 170 nr. 310) verschillende acties op uitgevoerd, waaronder het te starten Ontwikkelprogramma complexe zorg, een kennisinfrastructuur voor EVB+ en LVB+ en een specificatie van de leidraad persoonsgerichte zorg van het kwaliteitskompas.
In hoeverre spelen tekortschietende budgetten en personeelstekorten een rol bij het ontstaan van deze, of soortgelijke situaties?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de langdurige zorg. Rekening houdend met de ombuigingsmaatregelen uit het coalitieakkoord Rutte IV nemen de uitgaven aan Wlz-gehandicaptenzorg toe van € 12,3 miljard in 2023 tot € 14,0 miljard in 2028 (prijspeil 2023). Dat is een stijging van bijna 14% in een periode van vijf jaar, terwijl op grond van de reguliere demografische ontwikkelingen het aantal cliënten in de Wlz-gehandicaptenzorg slechts met 4% toeneemt. Er komt via de groeiruimte voor de Wlz dus juist extra financiële ruimte beschikbaar voor de ontwikkeling van de gehandicaptenzorg.
Daarnaast heb ik uw Kamer via mijn stand van zakenbrief geïnformeerd (Kamerstuk II, 2023–2024, 24 170, nr. 308.) over de verschillende gerichte maatregelen die ik in de afgelopen periode heb getroffen om de gehandicaptenzorg op verschillende terreinen te ondersteunen. Over de jaren 2022 tot en met 2026 tellen deze middelen voor deze maatregelen op tot € 433 miljoen. Deze extra middelen dragen eraan bij dat zorgaanbieders over voldoende middelen beschikken om te kunnen investeren in goede kwaliteit van zorg.
Bent u het ermee eens dat bezuinigingen op de langdurige zorg het risico op slechte zorg vergroten?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat er vorig jaar onrust was bij dezelfde zorginstelling omdat tientallen kwetsbare mensen gedwongen moesten verhuizen, om de zorg «efficiënter» te organiseren en kosten te reduceren en dat de bestuurder destijds als reden gaf dat er per cliënt steeds minder budget van de overheid werd gegeven? Wat is uw reactie op dat bericht?2
Ja, ik ken dat bericht. Mijn reactie is dat zorgaanbieders te allen tijde verantwoordelijk zijn en blijven om goede zorg te verlenen aan hun kwetsbare cliënten. De sector gehandicaptenzorg heeft hiervoor vanuit het brede werkveld een kwaliteitskompas ontwikkeld dat aangeeft wat goede zorg voor mensen met een beperking inhoudt. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks tarieven vast die tenminste redelijkerwijs kostendekkend zijn om deze goede zorg te verlenen. Vanuit de tariefstelling is er dus geen reden om zorg te leveren die ondermaats is en niet voldoet aan het genoemde kwaliteitskader. Overigens is er geen sprake van een dalend budget per cliënt, zoals ik ook bij antwoord 10 heb aangegeven.
Welke relatie ziet u tussen deze bezuinigingsoperatie van Siza en de landelijke bezuinigingen op de gehandicaptenzorg? Welke gevolgen heeft dit op de kwaliteit en het aanbod van zorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarbij geldt dat Siza zelf verantwoordelijk is voor haar bedrijfsvoering en erop moet sturen dat zij op een doelmatige wijze zorg verleent die voldoet aan het kwaliteitskompas voor de gehandicaptenzorg.
Welke relatie ziet u tussen de situatie waarin Renny moet leven en bezuinigingen op de gehandicaptenzorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarmee zie ik ook geen relatie met de schrijnende situatie waarin Renny leeft.
Herkent u de signalen van de FNV dat het terugdraaien van de bezuinigingen op de langdurige zorg nog niet is verwerkt in de tarieven en/of dat zorginstellingen deze bezuinigingen alsnog doorvoeren?3? Hoe verhoudt dit zich tot het aangenomen amendement Dobbe, waarmee de bezuinigingen van 193 miljoen euro voor dit jaar op de langdurige zorg zijn teruggedraaid?4
Deze signalen herken ik ten dele. Voor twee coalitieakkoordmaatregelen (meerjarige contracten met budgetafspraken en doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg) geldt dat ik de NZa op grond mijn voorhangbrief van 19 september 2023 een aanwijzing heb gegeven om de beoogde besparingen voor 2024 terug te draaien. De NZa heeft de hieruit voortvloeiende verhoging van de Wlz-tarieven met € 225 miljoen nog vorig jaar verwerkt via een tussentijdse verhoging van de tarieven voor 2024. Deze middelen zijn daarmee ook vanaf begin dit jaar beschikbaar voor besteding door zorginstellingen. Op 16 februari 2024 is vervolgens het amendement Dobbe aangenomen door de Tweede Kamer. Dit amendement is verwerkt in de Voorjaarsnota, waarmee de overige voorgenomen besparingen op het Wlz-kader voor 2024 zullen worden teruggedraaid. Dit betreft een bedrag van € 193 miljoen. Het aandeel van de gehandicaptenzorg hierin is ongeveer € 40 miljoen en hangt samen met het beoogde terugdraaien van de korting op de normatieve huisvestingscomponent (NHC). Via de voorlopige kaderbrief Wlz 2024–2029 zal ik uw Kamer nader informeren hoe deze extra middelen zullen worden verwerkt in de tarieven en/of het Wlz-kader.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de teruggedraaide bezuinigingen ook in de praktijk worden teruggedraaid?
Bij antwoord 14 heb ik aangegeven hoe ik hiermee omga.
Inclusief onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Hoe wordt in het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) expliciet rekening gehouden met scholen die inclusief onderwijs verzorgen? Waaruit blijkt dat in de praktijk?
Het toezicht op de kwaliteit van de scholen en besturen krijgt invulling aan de hand van het onderzoekskader. De wettelijke eisen zijn leidend voor het onderzoekskader wanneer het gaat over beoordeling van de onderwijskwaliteit als voldoende, onvoldoende en zeer zwak en deze eisen zijn voor alle scholen hetzelfde. Bepalingen in wetten die nu al bijdragen aan het geven van inclusief onderwijs, worden daarom nu al meegenomen in het toezicht.
De inspectie bekijkt in het onderzoekskader bij de standaard «zicht op ontwikkeling en begeleiding» bij het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) en speciaal basisonderwijs (sbo) bijvoorbeeld of het onderwijs erop gericht is dat leerlingen indien mogelijk kunnen doorstromen naar (meer) regulier onderwijs. Daarnaast heeft de inspectie de afgelopen jaren verschillende themaonderzoeken verricht die bijdragen aan de route naar inclusief onderwijs. Zo onderzocht de inspectie onder andere de schoolloopbanen van leerlingen met en zonder extra ondersteuningsbehoeften1, of het beleid van samenwerkingsverbanden samenhang vertoont met uitkomsten op leerlingniveau2 en bracht de inspectie in beeld hoeveel tijd leraren besteden aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften en hoe zij dit ervaren3.
Zijn er, gezien de ambitie om toe te werken naar inclusief onderwijs, ook plannen om de inspectiekaders aan te passen zodat ze beter aansluiten bij scholen die nu al op de goede weg zitten?
De onderzoekskaders van de inspectie sluiten aan bij de eisen die in wetten aan scholen en besturen worden gesteld. De komende jaren zal verder worden nagedacht over wat inclusief onderwijs betekent voor de wetgeving. Daarbij zal ook worden meegenomen wat de gevolgen hiervan zijn voor het toezicht en de onderzoekskaders.
Zou het kunnen dat de nieuwe onderzoeksstandaard basisvaardigheden (OP0) die vanaf schooljaar 2024/2025 een kernstandaard wordt, ten koste gaat van het maatwerk dat de inspectie nu nog kan leveren op basisscholen? Kunnen basisscholen door het verlies van dit maatwerk sneller het predicaat «zwak» krijgen? Zo ja, hoe kunt u garanderen dat dit niet ten koste gaat van de ambitie naar inclusief onderwijs?
Met de standaard Basisvaardigheden zijn geen nieuwe eisen aan het onderwijs gesteld. In de standaard zijn eisen opgenomen waaraan het onderwijs al moest voldoen. De standaard brengt meer focus aan in het toezicht, maar vraagt dus niets nieuws van scholen. De inhoud van de standaard gaat uit van het doelbewust (doelgericht en samenhangend) en op maat inrichten van een curriculum op de basisvaardigheden. Van belang daarbij is dat het curriculum afgestemd wordt op de leerlingenpopulatie van de school.
Hoe wordt er op basis van deze nieuwe kernstandaard, rekening gehouden met kleine scholen? Hanteert de inspectie hier speciale kaders voor?
Zoals hiervoor aangegeven volgen de onderzoekskaders van de inspectie de wettelijke eisen. Er zijn geen afwijkende kwaliteitseisen voor kleine scholen. Bovendien vind ik het voor álle leerlingen, op wat voor school ze ook zitten, van belang dat ze goed onderwijs in de basisvaardigheden krijgen.
Bestaat er een groter risico voor kleine scholen om voor een enkele leerling die de doorstroomtoets niet kan maken het predicaat zwak te krijgen? Klopt het dat er bij het samenstellen van de schoolweging geen rekening gehouden wordt met passend onderwijs?
Het al dan niet meedoen aan de doorstroomtoets heeft geen rechtstreeks verband met een oordeel «onvoldoende» op schoolniveau. Alle scholen moeten kunnen onderbouwen waarom een leerling de doorstroomtoets niet maakt. Hiervoor gelden ontheffingsgronden waarin is vastgelegd dat een leerling kan worden vrijgesteld indien die volgens zijn ontwikkelingsperspectief uitstroomt naar het voortgezet speciaal onderwijs binnen de uitstroomprofielen arbeidsmarkt of dagbesteding, een IQ heeft dat lager is dan 75, of minder dan 4 jaar in Nederland woont en het Nederlands nog onvoldoende beheerst.
Als een leerling onterecht niet meedoet, kan dit consequenties hebben voor het oordeel op de standaard OP6 Afsluiting en mogelijk voor de standaard OR1 Resultaten. Als de inspectie ziet dat er leerlingen niet meegedaan hebben met de doorstroomtoets terwijl zij niet voldoen aan de ontheffingsgronden, dan vraagt de inspectie de school naar onderbouwing en of het bestuur hiermee heeft ingestemd. Als deze onderbouwing tekortschiet, kan de inspectie de standaard OP6 Afsluiting als onvoldoende beoordelen of hier een herstelopdracht voor geven. Ook kan het in uitzonderlijke situaties betekenen dat de inspectie om deze reden de resultaten niet beoordeelt.4
De schoolweging is gebaseerd op externe factoren, waaronder het opleidingsniveau van de ouders. Passend onderwijs gaat juist over wat er binnen de school aan ondersteuning wordt geboden. Dit wordt dus niet meegenomen in de schoolweging.
Zo ja, vindt u dit in lijn met de ambitie en werkagenda van het demissionaire kabinet voor een route naar inclusief onderwijs in 2035?
Zie het antwoord op vraag 5. Als onderdeel van de route naar inclusief onderwijs 2035 bekijken we welke aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn om tot inclusief onderwijs te komen. In dat kader zal ook worden bezien wat dat betekent voor het toezicht.
Wat vindt u ervan als dit een reden zou zijn dat scholen (noodgedwongen) leerlingen vrijstellen van de doorstroomtoets? Herkent u ook signalen dat scholen leerlingen niet terugplaatsen vanuit het speciaal basisonderwijs om op die manier hogere scores te behouden? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Dit vind ik ongewenst omdat daarmee deze leerlingen tekort wordt gedaan. Zij verdienen het om ook deel te nemen aan de doorstroomtoets en hebben naast het schooladvies recht op het wettelijke verplichte tweede onafhankelijk gegeven voor doorstroom naar het voortgezet onderwijs waar de doorstroomtoets in voorziet: het toetsadvies.
Signalen dat terugplaatsing vanuit het speciaal basisonderwijs naar het basisonderwijs belemmerd wordt vanwege het risico op te lage scores op de doorstroomtoets, herken ik wel. Dit is niet nodig. De inspectie geeft dat ook bij scholen aan als zij deze signalen tegenkomt. Tijdens het onderzoek op de school krijgt de school de gelegenheid zich over de behaalde leerresultaten te verantwoorden. Als de school dan aantoont dat ook de leerlingen met bijzondere individuele kenmerken zich naar hun kunnen hebben ontwikkeld, dan neemt de inspectie dit mee in haar oordeel en kan een school een voldoende scoren op onderwijsresultaten.
Zijn er meer zaken die in toezicht, handhaving en bekostiging aangepast moeten worden om te voorkomen dat scholen die nu al streven naar inclusief onderwijs juist geremd of zelfs afgestraft worden? Zo ja, wordt dat onderzocht met scholen zelf en verwacht u nieuwe wet- en regelgeving?
Als onderdeel van de route naar inclusief onderwijs 2035 bekijken de Ministeries van OCW en VWS welke aanpassingen in het onderwijssysteem en het zorgsysteem nodig zijn om tot inclusief onderwijs te komen. Onderdeel hiervan is ook het bezien hoe de wet- en regelgeving, het toezicht en de bekostiging aangepast moeten worden. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het onderwijsveld, het zorgveld en ouders en jongeren uit het regulier en gespecialiseerd onderwijs. Ook beide inspecties (IvhO en IGJ) worden hierbij betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat van 29 mei 2024 over passend onderwijs?
Ja.
Een overzicht van de functies of rollen die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan het kabinet de Kamer een overzicht verschaffen van de functies of rollen (zoals lid of (vice)voorzitter van, of verbindingsofficier met een «global action group», «regional action group», «steering committee», «consortium», «council», «platform» et cetera) die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum?
De Minister van SZW is lid van het Jobs Consortium1, dat zich richt op een betere toekomst van werk voor iedereen. Daarnaast is de Koningin, in haar hoedanigheid van Speciale pleitbezorger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor inclusieve financiering voor ontwikkeling, lid van de Edison Alliance2, een initiatief van het WEF dat zich richt op het bevorderen van digitale inclusie op de thema’s gezondheidszorg, financiële diensten en onderwijs. De Koningin was, zoals eerder gemeld in antwoorden op Kamervragen van 7 juni 20223, lid van de Stewardship Board of the World Economic Forum System Initiative on Shaping the Future of Financial and Monetary Systems. Deze board is recentelijk opgeheven.
Welke leden van het kabinet en het Koningshuis hebben op dit moment toegang tot de «Great Reset Portal» van het World Economic Forum?
Een Great Reset Portal van het World Economic Forum bestaat niet meer. In 2020 en 2021 bestond er een webpagina die betrekking had op het destijds lopende Great Reset Initiative,binnen het systeem Toplink. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Financiën en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat hadden toegang tot deze webpagina.
Kunnen deze twee vragen binnen drie weken door het kabinet worden beantwoord?
Met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording is het niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Lobby-activiteiten van de farmaceutische industrie in het Europees en Nederlands parlement |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u verklaren of vanuit de Nederlandse overheid contact is geweest met vaccinproducenten Astra Zeneca en/of Janssen, teneinde (een) wetswijziging(en) door te voeren die de toegang van de producten van deze producenten op de Europese en Nederlandse markt zouden vergemakkelijken? Zo ja, kunt u al deze communicatie tussen de Rijksoverheid en vaccinproducenten hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Daarvan is mij niets bekend.
Zou nee, kunt u dan verklaren waarom het lid Veldman in de periode 2019–2020 meerdere moties en voorstellen indiende die de voorwaarden voor DNA-technieken en de toelating van mRNA en vectorcoronavaccins tot de Europese markt zouden versoepelen? Op basis van welke kennis en expertise kon dit lid dit doen en weet u of er voor deze moties en voorstellen contact is geweest met / input is gevraagd aan / gegeven door derden, zoals farmaceutische partijen? Kan de communicatie hieromtrent openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Kamerleden gaan over hun eigen inbreng. Ik kan geen inzicht bieden in de beweegredenen en contacten van Kamerleden.
Klopt het dat er op 13 juni 2020 door een kopgroep landen, te weten Nederland, Frankrijk, Italië en Duitsland, een deal werd afgesloten met AstraZeneca, dat een vaccin tegen Covid-19 ontwikkelde gebaseerd op een Adeno-vector, dat zowel genetisch gemodificeerd, als gentherapie is?
De landen van de Inclusive Vaccine Alliance (IVA) hebben op 12 juni 2020 een deal gesloten met AstraZeneca voor de levering van COVID-19-vaccins. Het vaccin van AstraZeneca bevat een genetisch gemodificeerd adenovirus. Het gaat hier niet om een vorm van gentherapie.
Klopt het dat er op 17 juni 2020 een verordening werd voorgesteld waarmee op Europees niveau de veiligheidseisen werden versoepeld, waarmee genetisch gemodificeerde organismen mochten worden gebruikt voor klinisch onderzoek en het gebruik van deze middelen na het onderzoek?
Over de desbetreffende ontwerpverordening heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer op 1 juli 20201 geïnformeerd. Het voorstel zag uitsluitend op de versoepeling van regels voor klinische studies naar, en de levering en het gebruik van geneesmiddelen met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) ten behoeve van de behandeling of preventie van COVID-19, en niet op de versoepeling van de eisen voor marktautorisatie.
Klopt het dat op 17 juni 2020 een communiqué werd uitgevaardigd met de titel «EU strategy for COVID-19 vaccines», waarbij de deal van 13 juni 2020 van de eerder genoemde vier landen werd overgenomen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat door nationaal (Janssen) en Europees (Janssen, Astra, Pfizer, Moderna) de wet aan te passen, de investeringen die werden gedaan in de vaccindeal van 13 juni 2020 «veilig» werden gesteld, door de kans van het verkrijgen van een vergunning aanmerkelijk te verhogen en te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Om te zorgen dat klinische studies met geneesmiddelen en vaccins bedoeld om COVID-19 te bestrijden snel van start konden gaan, zijn tijdelijke wijzigingen aangebracht in de ggo-regelgeving: op nationaal niveau door verkorting van de procedure voor ggo-vergunningen middels een tijdelijke regeling2, en vervolgens op Europees niveau door buitenwerkingstelling van delen van de ggo-regelgeving middels Verordening 2020/1043. Deze verordening stelt producenten vrij van de aanvraag van een ggo-vergunning en de uitvoering van een milieurisicobeoordeling voor klinisch onderzoek ten behoeve van de bestrijding van COVID-19. Deze vereisten zijn wel blijven gelden voor de markttoelatingsprocedure en voor de productie van het medicinale product. De kans op het verkrijgen van een (voorwaardelijke) handelsvergunning is dus niet vergroot.
Klopt het dat de heer Canfin (Liste Renaissance) een leidende rol had in het veranderen van de voorwaarden voor de COVID-19-vaccinaties na de voorwaardelijke markt-autorisatie voor de vector en mRNA-injecties en dat deze veranderingen lijken te zijn ingegeven door een rechtszaak in Nederland? Is er contact geweest met Canfin over de betreffende injecties vanuit de Rijksoverheid, of via vertegenwoordigers van de overheid, zoals bijvoorbeeld de Landsadvocaat of consultancy bureau’s? Zo ja, wat heeft dat contact behelsd en tussen wie heeft dat contact plaatsgevonden?
Er is vanuit de Nederlandse overheid geen contact geweest over Verordening 2020/1043 met de heer Canfin.
Is vanuit de Nederlandse overheid contact geweest met de heer Canfin, in de periode 2019–2021? Zo ja, kan al deze communicatie worden geopenbaard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is er contact geweest vanuit een van de eerder genoemde farmaceuten, of hun vertegenwoordigers, het lid Veldman, in de periode 2019–2021? Zo ja, kan al deze communicatie worden geopenbaard? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft contacten over een eventuele wetswijziging verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1. Voor wat betreft contacten van het lid Veldman verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Is er contact geweest vanuit de overheid met de genoemde farmaceutische bedrijven over wetgeving en voorwaarden voor markt-autorisatie? Is er gesproken over risico’s van de klinische proeven? Is gesproken over gentherapie? Is er gesproken over genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s)? Kunt u al deze communicatie openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vragen 1, 4 en 6.
Hoe reflecteert u op de (schijn van) invloed op democratische (nationale) (wetgevings) processen door farmaceutische bedrijven? Indien u van mening bent dat deze invloed er niet was, kunt u dan uitleggen waarom dat volgens u niet het geval was?
De tijdelijke wijziging van de ggo-regelgeving dient een publiek belang. Eventuele belangen van farmaceutische bedrijven waren hierbij niet leidend.
Het D66-plan 'Toekomst van toetreding' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het door D66 aangeboden plan «De toekomst van toetreding», tijdens het debat over de Europese top, die 24 november jongstleden plaatsvond?1
Ja
Deelt u de mening dat het in het Nederlandse belang is dat het uitbreidingsproces wordt hervormd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de huidige uitbreidingsmethodologie, die in 2020 is herzien en waarin merites, conditionaliteit en omkeerbaarheid centraal staan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1511). Het kabinet ziet de huidige uitbreidingsmethodologie als een gedegen basis om landen op merites te beoordelen. De methodologie bevestigt het belang van de rechtsstaat als basis voor een stabiel democratisch systeem en koppelt voortgang op andere beleidsterreinen aan voortgang op rechtsstaathervormingen. Het proces is gefaseerd: zonder voldoende stappen op versterking van de rechtsstaat worden er geen hoofdstukken gesloten en is er dus geen voortgang in de onderhandelingen. Daarnaast is het proces omkeerbaar en sluit de ingebouwde conditionaliteit goed aan bij de Nederlandse benadering.
Kunt u schriftelijk reageren op het plan van D66 voor gefaseerde toetreding?
Het voorstel van D66 biedt een bijdrage aan de discussie over de nodige voorbereidingen op een toekomstige uitbreiding van de EU. Het voorstel heeft ook raakvlakken met onderdelen van het voorstel dat de Europese Commissie publiceerde op 8 november jl. tot instelling van een Hervorming en Groei Faciliteit voor de Westelijke Balkanlanden. Een eerste appreciatie van de voorgestelde Hervorming en Groei Faciliteit maakt onderdeel uit van de kabinetsappreciatie van het jaarlijkse uitbreidingspakket.2 De huidige uitbreidingsmethodologie is gebaseerd op merites en de beginselen van conditionaliteit en omkeerbaarheid. Voor het kabinet zijn dit kernonderdelen van het toetredingsproces van alle (potentiële) kandidaat-lidstaten. Iedere kandidaat-lidstaat bepaalt de snelheid van het eigen toetredingsproces door het doorvoeren van de benodigde hervormingen en overname van het gehele EU-acquis en wordt op basis van de eigen merites beoordeeld. De huidige methodologie biedt evenwel ruimte voor een dynamischer proces, onder andere door middel van versnelde integratie en «phasing in». Zo zijn er in het kader van het screening proces voor Noord-Macedonië en Albanië recent concrete voorstellen gedaan voor versnelde integratie, waaronder het verlenen van observer statusbij netwerken zoals het EUPAN (European Public Administration Network). Ook wordt op verschillende beleidsterreinen reeds intensief met verschillende kandidaat-lidstaten samengewerkt. Hierbij valt te denken aan de nauwe samenwerking met Frontex op het gebied van migratie, en met Eurojust op het gebied van de justitiële keten. Ook zijn door verschillende lidstaten voorstellen gedaan om kandidaat-lidstaten onder voorwaarde uit te nodigen bij overleggen in EU verband, zoals de Raad Buitenlandse Zaken.
Bent u bereid deze voorstellen tijdens de komende vergaderingen van de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad onder de aandacht te brengen van andere EU-lidstaten en hiervoor te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het kabinet openstaat voor nieuwe ideeën voor samenwerking met de kandidaat-lidstaten, is de regering geen voorstander van het herzien van de methodologie van het EU-uitbreidingsproces. De huidige methodologie doet recht aan de Nederlandse uitgangspunten voor uitbreiding zoals hierboven uiteengezet en biedt daarnaast voldoende basis voor nauwere samenwerking met kandidaat-lidstaten.
De oproep van een groep rijksambtenaren aan het kabinet inzake de oorlog tussen Israël en Hamas |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noodkreet rijksambtenaren aan kabinet: laat Israël stoppen met geweld»?1
Ja.
Beaamt u dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas, en dat rijksambtenaren de taak en verantwoordelijkheid hebben om de politieke keuzes en besluiten in dezen naar behoren uit te voeren? Vindt u deze verklaring in dat licht gepast?
Het kabinet onderschrijft dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas. De bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor een politiek besluit, zij leggen hierover verantwoording af aan het parlement, en het is aan hen om daarover te communiceren. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Dit brengt grote verantwoordelijkheden met zich mee en vraagt een grote betrokkenheid naar onze maatschappij. Die betrokkenheid bij de samenleving uit zich soms ook buiten het eigen dossier of buiten het werk. Dit mag ook. Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Juist vanwege de unieke rol en positie tussen maatschappij en politiek zijn daar wel regels aan verbonden, die zijn neergelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Overigens was de brief volgens de initiatiefnemers niet opgesteld met het doel om openbaar gemaakt te worden. De brief was bedoeld om samen met gelijkgestemden hun indringende persoonlijke vragen en zorgen onder de aandacht te brengen van leden van het kabinet.
Hoe verhoudt deze verklaring zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, die stelt dat de ambtenaar zich «onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens (...) indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie (...) niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? In hoeverre is er reden om aan te nemen dat deze verklaring leidt, of kan leiden, tot een «minder goede» invulling van de functie van rijksambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Het is niet mogelijk om in algemene zin vast te stellen in hoeverre de goede vervulling van de functie van een ambtenaar in het geding is door de uiting van iemands mening, gevoelens of gedachten. Daarbij moet gekeken worden naar de specifieke situatie. Daarin worden zaken zoals de functie, taak, het onderwerp, afstand tot het onderwerp, (maatschappelijke) context, oogmerk en informatiepositie van de betrokkene ook in overweging genomen. Die concrete afweging verschilt per individu. Het intern uiten van zorgen, of het uiten van zorgen in gerichte (niet openbare) communicatie, vormt op zichzelf geen aanleiding om te veronderstellen dat een goede vervulling van een functie in redelijkheid niet zou zijn verzekerd.
Kunt u zich voorstellen dat parlementariërs die van mening zijn dat het kabinet zich inzake de oorlog tussen Hamas en Israël zeer genuanceerd opstelt, dat wil zeggen: aantoonbaar met oog voor de belangen van beide zijden, het als ongemakkelijk en ook ongepast ervaren dat rijksambtenaren met deze verklaring komen?
Het kabinet kan zich voorstellen dat ambtenaren zich geroepen voelen om zich uit te spreken over hun gevoelens bij een groot en intens onderwerp als dit. Dat mag ook binnen de grenzen zoals hierboven uiteengezet. Het kabinet kan zich niettemin ook verplaatsen in het ongemak dat dat met zich meebrengt. Dat is soms ook inherent aan het uitoefenen van grondrechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting. Beleidsvorming binnen de openbare dienst is geen spanningsloos en homogeen proces. De openbare dienst in een democratische samenleving en de concrete onderdelen daarvan moeten zekere spanningen en complicaties ten gevolge van de uitoefening van grondrechten door ambtenaren kunnen verdragen.2Tegelijkertijd is het uiteindelijk aan het kabinet om politieke besluiten te nemen en hierover verantwoording af te leggen aan het parlement. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting van de verklaring dat de Gazastrook als bezet gebied geldt, in het licht van de Israëlische terugtrekking in 2005? Zo nee, kunt u dit dan weerspreken?
Gezien de controle die Israël heeft over de Gazastrook gelden volgens het kabinet nog steeds verplichtingen voor Israël op basis van het bezettingsrecht.
Wat waren in grote lijnen de uitkomsten van de «open gesprekken» die hierover kennelijk hebben plaatsgevonden op de werkvloer? Heeft u daarbij aandacht gevraagd voor hetgeen in de voorgaande vragen naar voren is gebracht, waaronder het vanuit het parlement ervaren ongemak (vraag 4)?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict in Gaza zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. In dat kader zijn gesprekken met een brede selectie van medewerkers geïnitieerd, directeuren en andere leidinggevenden faciliteren dergelijk gesprekken met hun teams en kunnen daarbij ondersteund worden met gespreksbegeleiding.
De hertellingsprocedure bij de Tweede Kamerverkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Op welke manier wordt het hertellen van stemmen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2022 opengesteld voor publiek, om transparantie te waarborgen?1 2
De telling van de stemmen is openbaar voor publiek. Dat betekent dat geïnteresseerde personen kunnen kijken in het stembureau bij de telling. Ook de zitting van het gemeentelijk stembureau waar op de dag na de dag van stemming verder wordt geteld, of de controle van de processen-verbaal en de eventuele hertellingen worden gedaan, is openbaar. Later in het proces van uitslagvaststelling kan het gemeentelijk stembureau ook over moeten gaan tot een hertelling naar aanleiding van een terugverwijzing van het centraal stembureau. Deze hertellingen zijn ook in het openbaar.
Personen die waarnemen bij de (her)telling mogen toekijken, maar niet helpen met het tellen. Zij mogen de voortgang van de telling niet verstoren. Stembureauleden kunnen vragen van waarnemers over hun werkzaamheden beantwoorden. Het is daarnaast toegestaan om aantekeningen, foto’s en video’s voor eigen gebruik te maken. Indien de waarnemer van mening is dat iets niet goed verloopt, kan deze persoon bezwaar maken bij het stembureau die daarvan melding zal doen in het proces-verbaal.
Welke maatregelen worden genomen om onafhankelijke waarnemers, inclusief vertegenwoordigers van politieke partijen en internationale waarnemers, toe te laten bij het monitoren van een hertelling?
Doordat het tellen van de stemmen openbaar is, is het voor iedereen mogelijk om waar te nemen. Dat geldt ook voor eventuele hertellingen. Het is daarom niet nodig speciale maatregelen te treffen voor bijvoorbeeld vertegenwoordigers van politieke partijen of internationale waarnemers die in het stemlokaal of bij de locatie van het gemeentelijk stembureau de (her)telling(en) willen volgen. Net als bij voorgaande verkiezingen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken verschillende waarnemingsmissies, waaronder van de OVSE, uitgenodigd om bij deze verkiezing te komen waarnemen.
Welke procedures en protocollen zijn vastgesteld voor het hertellen van stemmen en hoe wordt gegarandeerd dat deze procedures consistent en eerlijk worden toegepast? Wie ziet daarop toe?
De procedure voor het tellen van de stemmen en de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau, waaronder eventuele hertellingen, zijn vastgelegd in de Kieswet. Het uitgangspunt hierbij is dat eventuele fouten die geconstateerd worden in de procedure voor de vaststelling van de verkiezingsuitslag zo vroeg mogelijk hersteld kunnen worden op een transparante en controleerbare manier.
Voor de vaststelling van de verkiezingsuitslagen kunnen gemeenten kiezen voor twee manieren waarop ze de stemopneming uitvoeren:
Het centraal stembureau controleert voor het vaststellen van de verkiezingsuitslag de processen-verbaal van alle stembureaus nogmaals op onverklaarde verschillen. Het centraal stembureau kan het gemeentelijk stembureau opdragen om onderzoek te doen naar mogelijke onregelmatigheden in het proces-verbaal. Zo een onderzoek kan ook leiden tot een hertelling.
Tot slot onderzoekt het vertegenwoordigend orgaan, in dit geval de Tweede Kamer, de processen-verbaal en kan als daar aanleiding voor is besluiten tot een hertelling of in het uiterste geval een herstemming. Het kader uit de Kieswet vormt de basis voor de instructies die stembureauleden ontvangen over de wijze waarop zij de telprocedures uitvoeren.
Hoe worden alle betrokkenen opgeleid en geïnformeerd over de procedures van een hertelling?
Op het stembureau en het gemeentelijk stembureau wordt geteld door vrijwilligers. Iedereen kan zich aanmelden bij een gemeente om te gaan tellen. Om ook daadwerkelijk te mogen tellen volgen alle stembureauleden, leden van het gemeentelijk stembureau en tellers een training. Dat kan een online training of een fysieke instructie zijn. Het doen van een training is verplicht op basis van de Kieswet en de gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.3
Daarnaast worden de gemeenteambtenaren die zich bezighouden met verkiezingen door het Ministerie van BZK en de Kiesraad geïnformeerd over de geldende regelgeving met betrekking tot de werkzaamheden van het stembureau en het gemeentelijk stembureau. Dat gebeurt door middel van factsheets, webinars en beantwoorden van vragen.
Worden geautomatiseerde telsystemen ingezet voor het hertellen van stemmen en zo ja, welke maatregelen worden genomen om menselijke fouten te minimaliseren en de nauwkeurigheid van het hertellen te verhogen?
Het tellen en hertellen van stembiljetten gebeurt handmatig. Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van geautomatiseerde telsystemen. Het huidige stembiljet is niet elektronisch telbaar. Ter ondersteuning bij het optellen van de uitslagen per stembureau wordt ondersteunende software gebruikt. De Kiesraad stelt deze software (OSV2020) ter beschikking. De stemtotalen per stembureau worden twee keer door verschillende personen ingevoerd. Deze twee verschillende invoeren moeten met elkaar overeenkomen. Als hiertussen een verschil geconstateerd wordt, bijvoorbeeld doordat een aantal stemmen bij een kandidaat per abuis verkeerd is ingevoerd, wordt dat onderzocht. Het papieren proces-verbaal van het stembureau is daarbij leidend.
Welke controles worden uitgevoerd op de software en hardware van geautomatiseerde telsystemen, om manipulatie te voorkomen?
Zowel de beveiliging van OSV2020 als het voldoen aan de wettelijke vereisten (doet de software wat die volgens de Kieswet moet doen) wordt voorafgaand aan iedere verkiezing getoetst door een externe partij. De organisaties die deze toetsen uitvoeren zijn via een aanbestedingsprocedure aangewezen en worden ingezet via een rouleringssyteem, zo wordt steeds opnieuw door een andere organisatie getoetst. Voorafgaand aan de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 is de toetsing uitgevoerd door PWC (beveiliging) en Expleo (wettelijke vereisten). Voorafgaand aan de aankomende Tweede Kamerverkiezing op 22 november is de toetsing uitgevoerd door HackDefense (beveiliging) en door KPMG (wettelijke vereisten). De Kiesraad heeft de rapportages van deze onderzoeken op zijn website gepubliceerd.
Aanvullend op de toetsen die de Kiesraad voorafgaand aan het gebruik van OSV2020 laat doen, voeren de gemeentelijk stembureaus, hoofdstembureaus en het centraal stembureau steekproefsgewijs controles uit naar de werking van OSV2020.
Nadat de optelling van de uitslagen per stembureau is voltooid maakt OSV2020 een digitaal optelbestand aan. Deze digitale optelbestanden worden openbaar gemaakt en kunnen vergeleken worden met de gepubliceerde processen-verbaal.
Worden handmatige steekproeven uitgevoerd om de resultaten van geautomatiseerde telsystemen te toetsen en te valideren, en zo ja, hoe wordt gezorgd dat deze steekproeven statistisch significant zijn?
De Kiesraad stelt een controleprotocol op ten behoeve van de handmatige steekproeven die de gemeentelijk stembureaus, hoofdstembureaus en het centraal stembureau uitvoeren in het gebruik van OSV2020 bij het optellen van de stemtotalen. Zo telt ieder gemeentelijk stembureau voor drie willekeurige lijsten het aantal stemmen op deze lijst voor ieder stembureau bij elkaar op en vergelijkt het resultaat van de optelling met de optelling door OSV2020. De loting van welke drie lijsten met de hand nageteld worden, gebeurt in het openbaar tijdens de zitting van het gemeentelijk stembureau. Het aantal (drie) van lijsten dat met de hand nageteld wordt is door de Kiesraad op advies van het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgesteld om een statistisch significante steekproef te vormen.4
Hoe wordt de nauwkeurige beoordeling van de resultaten via handmatige steekproeven gewaarborgd?
Het gemeentelijk stembureau doet verslag van de uitkomsten van de steekproef in het verslag controleprotocol. Indien uit de steekproef afwijkingen komen, dient de gemeente contact op te nemen met de Kiesraad. Dat is tot op heden nog nooit voorgekomen. Daarnaast publiceert de gemeente het verslag op zijn website en stuurt het naar hoofd- of centraal stembureau.
Worden onafhankelijke audits uitgevoerd op hertellingen en hoe wordt de integriteit en nauwkeurigheid van hertellingen bevestigd?
In het antwoord op vraag 3 is toegelicht dat in het proces van uitslagvaststelling gebruik wordt gemaakt van verschillende stappen. Dit zorgt ervoor dat er verschillende controlemomenten in het proces van uitslagvaststelling zijn. In de eerste plaats door het gemeentelijk stembureau en vervolgens door het centraal stembureau en uiteindelijk het vertegenwoordigend orgaan. Door deze controlestappen wordt de zorgvuldigheid van de vaststelling van de verkiezingsuitslag gewaarborgd. Dat is ook een belangrijk doel van de wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen die op 1 januari 2023 inwerking is getreden. Het proces van uitslagvaststelling is daarmee nog beter controleerbaar en transparanter.
Is er een mogelijkheid voor politieke partijen en andere belanghebbenden om audits aan te vragen?
Het is voor kiezers mogelijk om naar aanleiding van de gepubliceerde processen-verbaal een melding te maken bij het centraal stembureau. Dat kan bijvoorbeeld zijn dat een kiezer op een bepaalde kandidaat heeft gestemd, maar bij het stembureau ziet dat er geen stemmen op die specifieke kandidaat zijn geteld. In dat geval zal het centraal stembureau een terugverwijzing doen naar het gemeentelijk stembureau van die gemeente die een onderzoek zal doen en indien nodig overgaan tot een hertelling van die lijst. Als deze hertelling leidt tot wijzigingen in de totalen van de telling stelt het gemeentelijk stembureau van dit onderzoek een corrigendum op. Op die wijze is het controleerbaar en transparant wat er met de stemmen gebeurt. Bij de afgelopen provinciale staten- en waterschapsverkiezingen was deze mogelijkheid er voor het eerst. In totaal konden 29 meldingen in behandeling worden genomen. In 20 gevallen heeft dit ook geleid tot een verandering in de stemopneming. Er zijn daarnaast een aantal meldingen niet in behandeling genomen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd en er door het ontbreken van contactgegevens geen nadere vragen aan de melder konden worden gesteld.5
Welk wettelijk kader reguleert de protocollen voor hertellingen en hoe wordt gezorgd voor eerlijke en transparante procedures?
De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau, waaronder hertellingen, zijn vastgelegd in hoofdstuk Na van de Kieswet. De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau zoals het tellen van de stemmen op lijstniveau, het uitvoeren van een eventuele hertelling en het invoeren van de resultaten in OSV zijn openbaar. Op die manier is het controleerbaar. Van de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau wordt een proces-verbaal opgemaakt dat op de gemeentelijke website wordt geplaatst. Op die manier zijn de uitkomsten van de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau voor iedereen raadpleegbaar.
Welke maatregelen worden genomen voor de beveiliging en verzegeling van stembiljetten en stembussen, om manipulatie te voorkomen?
Na de telling op de avond van de stemming worden de getelde stembiljetten door het stembureau terug in de stembus of in een transportbox gedaan. Deze wordt vervolgens op slot gedaan, waarbij het slot een unieke sleutel moet hebben. Ook wordt de stembus of transportbox verzegeld. Het vervoer van de stembus of transportbox gebeurt door twee personen en gescheiden van de envelop met daarin het proces-verbaal en de sleutel van de stembus of transportbox. Vervolgens worden de stembescheiden beveiligd opgeslagen. De regels voor de verzegeling van de stembus en het beveiligd opslaan daarvan zijn vastgelegd in de Kieswet en het Kiesbesluit.6
Hoe wordt hertellingen gedocumenteerd en hoe wordt transparante rapportage van de resultaten gewaarborgd?
De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau worden vermeld in een proces-verbaal. Dat proces-verbaal wordt gepubliceerd op de website van de gemeente. Later in het proces van uitslagvaststelling kunnen er ook terugverwijzingen worden gedaan door het centraal stembureau. Dat betekent dat het gemeentelijk stembureau onderzoek moet doen naar een stembureau. Als deze hertelling leidt tot wijzigingen in de totalen van de telling stelt het gemeentelijk stembureau van dit onderzoek een corrigendum op. Ook dit document wordt online gepubliceerd op de website van de gemeente. Daarnaast kunnen de processen-verbaal en corrigenda ook fysiek worden ingezien bij de gemeente.
Hoe wordt gecommuniceerd met het publiek over de uitvoering hertellingen en de bepaling van de resultaten?
Informatie over verkiezingen wordt verspreid via elkestemtelt.nl. De gemeenten geven daarnaast ook informatie over het verkiezingsproces. Voorafgaand aan de verkiezing ontvangen alle kiezers de adressen van de stembureaus en het gemeentelijk stembureau op het huisadres. Dit is bepaald in artikel J 1, van het Kiesbesluit. Op die manier weet het publiek ook waar en wanneer ze de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau kunnen bekijken. Op het moment dat er in een gemeente een terugverwijzing van het centraal stembureau en daarmee extra zitting van het gemeentelijk stembureau nodig is zal de gemeente hierover communiceren via de eigen kanalen. Het betreft hier immers ook een openbare zitting. Kiezers en andere geïnteresseerden kunnen op die wijze ook kennisnemen van de momenten waarop zij kunnen waarnemen.
Het artikel 'Tunesië weigert delegatie Europees Parlement toegang tot het land' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tunesië weigert delegatie Europees Parlement toegang tot het land»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Tunesië, het land dat Ursula von der Leyen in juni nog prees als «zeer gewaardeerde partner» van de EU, een delegatie van het Europees Parlement weigert toegang te geven tot het land?
Het kabinet acht het van groot belang dat het Europees Parlement zijn werk kan doen. Het kabinet vindt het dan ook terecht dat de EU kenbaar gemaakt heeft diep verrast te zijn door dit besluit, zeker in het licht van de EU-bezoeken van afgelopen maanden die juist als doel hadden om de dialoog te versterken tussen de EU en Tunesië.
Kan Tunesië nog als betrouwbare partner gezien worden, als het democratische verkozen vertegenwoordigers uit de EU de toegang tot het land ontzegt? Kunt u hierop reflecteren?
Gezien de migratie-uitdagingen waar zowel Tunesië als de EU mee worden geconfronteerd is het van belang dat er ruimte is voor dialoog. Het weigeren van de delegatie is wat het kabinet betreft niet bevorderlijk voor de inspanningen van de afgelopen maanden om de betrekkingen tussen de EU en Tunesië te intensiveren. Onze zorgen daarover zijn, bilateraal en in EU-verband, daarom ook opgebracht bij de Tunesische autoriteiten.
Welke stappen gaat u zowel in nationaal als Europees verband nemen om deze actie van Tunesië publiekelijk af te keuren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u reflecteren op de vraag hoe Nederland en Europa zaken kunnen doen met een dictator, die de democratisch gekozen vertegenwoordigers de toegang tot het land ontzegt en die de daarmee al wankele diplomatieke relaties verder onder druk zet?
Nederland en de EU hebben belang bij stabiliteit in Tunesië, een belangrijk land in Noord-Afrika. Het streven naar een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit de wederzijdse belangen op het gebied van macro-economische stabiliteit en migratie. Juist deze samenwerking biedt de mogelijkheid om met de Tunesische autoriteiten in gesprek te blijven over de gehele breedte van de relatie. Op die manier blijft Nederland zich bilateraal en via de EU inzetten voor onder andere rechtsstaatontwikkeling, respect voor mensenrechten, het creëren van werkgelegenheid (een grondoorzaak van migratie) en versterkte migratiesamenwerking.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor het imago van de Europese Unie als dit zonder reactie blijft?
De EU heeft zich stevig uitgelaten over dit voorval, onder andere middels een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger. Het kabinet acht het passend dat de EU kenbaar gemaakt heeft diep verrast te zijn door dit besluit.
Welk signaal geven Nederland en de EU hiermee af naar Kais Saied over wat zij zullen laten passeren als het aankomt op compromissen inzake democratie en mensenrechten?
Zie het antwoord op vraag 6. De EU heeft zich stevig uitgelaten over dit voorval en zal de diplomatieke kanalen ook in de toekomst blijven benutten. De Associatieraad, die voor het einde van het jaar hervat dient te worden, behoort tot die kanalen.
Waar ligt voor u de rode lijn om de samenwerking stop te zetten?
De inzet van Nederland en de EU is erop gericht om de dialoog aan te blijven gaan met Tunesië. Gezien de uitdagingen waar zowel de EU als Tunesië voor staan, is een versterkt partnerschap noodzakelijk. Het stopzetten van samenwerking is wat het kabinet betreft dan ook niet aan de orde. Dit laat onverlet dat Nederland en de EU zich zullen blijven hardmaken voor het voeren van een brede politieke- en beleidsdialoog met Tunesië over de gehele breedte van de bilaterale en Europese relatie. Het is essentieel dat in deze dialoog óók ruimte is voor kritische geluiden en voor het bespreken van verschillen.
Kunt u deze vragen één voor één, los van elkaar, beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Yesilgöz: verdedigen dwangwet door Van der Burg ’niet ongeloofwaardig’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Yesilgöz: verdedigen dwangwet door Van der Burg «niet ongeloofwaardig»»?1
Ja.
Wordt de spreidingswet door het voltallige kabinet, dus door alle bewindslieden, gesteund?
Ja.
Geldt dit, voor alle duidelijkheid, ook voor de Minister van Justitie en Veiligheid?
Ja.
In hoeverre is het staatsrechtelijk legitiem dat een Minister (of Staatssecretaris) zich schaart achter de spreidingswet, maar als lijsttrekker (of kandidaat Tweede Kamerlid) de spreidingswet bekritiseert?
Het is gebruikelijk dat zittende bewindspersonen een bijdrage leveren aan de verkiezingscampagne van hun politieke partij. Hier zijn geen staatsrechtelijke bezwaren tegen.
Vindt u het staatsrechtelijk zuiver wanneer een bewindspersoon aanblijft en zich tegelijkertijd kandideert voor de Tweede Kamerverkiezingen terwijl die twee rollen elkaar inhoudelijk publiekelijk bijten inzake een cruciaal dossier waarmee de bewindspersoon in kwestie zich bezighoudt? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u voornemens stappen te zetten om deze situatie te herstellen en zo ja, welke?
Ja, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat het voor kiezers onbegrijpelijk is wanneer één en dezelfde persoon als Minister (of Staatssecretaris) de spreidingswet verdedigt, maar als lijsttrekker (of kandidaat-Tweede Kamerlid) diezelfde spreidingswet bekritiseert? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te bepalen wat wel of niet begrijpelijk is voor de kiezer.
Gezien de aanstaande verkiezingen en de duidelijkheid die voor de kiezer geboden is, kan de Minister-President de vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het verkeerd informeren van de Eerste Kamer over de PCR-test tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving1 aangaande uw rol in het informeren van de Eerste Kamer over de interpretatie van polymerase chain reaction (PCR)-testen voor het inventariseren van geïnfecteerde en besmette mensen tijdens de coronacrisis?
Ja.
Waarom heeft u de PCR-data die is gebruikt voor het bepalen van de coronacijfers afgedaan als «irrelevant», terwijl deze data en de manier waarop die is gebruikt juist cruciaal zijn geweest voor het bepalen van de ernst van de pandemie en daarmee dus ook voor het beleid en de maatregelen die daarop gebaseerd werden?
Ik heb de PCR-data nooit irrelevant genoemd. Er is bij de besluitvorming over beleid en maatregelen steeds gebruik gemaakt van beschikbare wetenschappelijke data. Het aantal positieve PCR-testen is een van de databronnen die hierbij is meegewogen.
Waarom heeft u de Eerste Kamer niet volledig en juist geïnformeerd over de cycle threshold (Ct) die is gebruikt om te bepalen of iemand al dan niet een actieve coronabesmetting had en/of besmettelijk was? En waarom bent u ook niet eerlijk geweest over de amplificatie daarvan, terwijl het «opvoeren» van deze cycle threshold een aanzienlijk verschil heeft gemaakt in de hoogte van de coronacijfers?
Ik heb de Eerste Kamer meermaals volledig geïnformeerd over de onderbouwing van het testbeleid. Hierbij heb ik de relevantie van Ct-waarden en het gebruik van deze parameter bij het nemen van landelijke maatregelen toegelicht. Ook heb ik steeds aangegeven dat het testbeleid zijn basis vond in de (openbare en onafhankelijke) adviezen van het OMT en onderliggende wetenschappelijke studies.2
Kunt u uitleggen waarom u tegen de wetenschappelijke consensus bent ingegaan die stelt dat een cycle threshold hoger dan 38 eigenlijk per definitie zorgt voor onbetrouwbare testresultaten? Kunt u deze keuze gefundeerd, medisch-wetenschappelijk, onderbouwen?
Er is geen wetenschappelijke consensus dat een Ct-waarde hoger dan 38 zorgt voor onbetrouwbare testresultaten.
Hoe rijmt u de informatie die blijkt uit vrijgegeven Wob-documenten, onder andere met betrekking tot een uitbraak in Boxtel, waarin staat dat de hoge Ct-waarden waardoor positieve uitslagen werden gegenereerd betekenden dat er dus nauwelijks besmettelijkheid was, met de manier waarop de coronacijfers zijn gecommuniceerd en met hoe u als Minister de beide Kamers hebt geïnformeerd? Waarom hebt u bewust onjuiste en misleidende informatie verstrekt?
Bovenstaande stelling suggereert dat Ct-waarden absolute waarden zijn, die op zichzelf staand waardevol zijn. Dit is incorrect.
Was de Nederlandse overheid zich er vanaf het begin van de coronacrisis van bewust dat de Ct-waarde die werd gehanteerd bij de PCR-test voor het coronavirus (vaak) (veel) te hoog was? Zo ja, wie wisten dat en wat is er met deze informatie gedaan? Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen door te gaan met deze manier van dataverzameling, terwijl dit niet wetenschappelijk juist en verantwoord was?
Het kabinet heeft bij de interpretatie geen rol. De interpretatie van een PCR-test wordt door experts op het gebied van diagnostiek en virologie gemaakt.
Was het OMT ervan op de hoogte dat Ct-waarden (vaak) (veel) te hoog waren en wat is hierover besproken in overleggen?
De suggestie dat Ct waarden (vaak) (veel) te hoog waren klopt niet.
Indien een lagere Ct-waarde was aangehouden bij de PCR-testen voor het coronavirus, hoeveel lager waren de coronacijfers dan geweest? Kunt u hiervan een berekening maken, voor alle vermeende «golven» die Nederland heeft doorgemaakt?
Zie antwoord vraag 5 en 6.
Gebaseerd op de correctie gevraagd in bovenstaande vraag, wat voor verschil had dit gemaakt voor het coronabeleid en de maatregelen die zouden zijn genomen? Was Nederland dan nog steeds meermaals in lockdown gegaan en waren andere verregaande maatregelen, zoals de mondkapjesplicht, de schoolsluitingen en de avondklok, dan ook ingevoerd? Zo nee, moeten wij dan dus concluderen dat Nederland een hele hoop maatregelen bespaard was gebleven als de PCR-testen op de juiste manier waren uitgevoerd en/of geïnterpreteerd?
Zie antwoorden op vragen 4 tot en met 6.
Waarom heeft het kabinet er bewust voor gekozen Nederland een hele hoop schade te berokkenen door maatregelen in te voeren die, gebaseerd op de werkelijke data, indien deze juist zou zijn geïnterpreteerd, dus helemaal niet nodig waren? Kunt u beargumenteren waarom deze keuze is gemaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u inzichtelijk maken welke Ct-waarden tijdens de coronacrisis wanneer zijn gehanteerd en of dat bij ieder testcentrum/ziekenhuis en tijdens iedere golf hetzelfde was? Kunt u vervolgens ook verklaren wat hiervoor de overwegingen waren en wie daarvoor verantwoordelijk waren?
Zie antwoord op vraag 6.
Zijn voor gevaccineerde en ongevaccineerde mensen dezelfde Ct-waarden gehanteerd? En hoe zit dit bij (gevaccineerd) zorgpersoneel? Hoe kan het dat er, bijvoorbeeld, in het Radboud UMC, grotendeels gevaccineerd zorgpersoneel al positief getest werd bij zeer lage Ct-waarden? En wat betekent dit voor de effectiviteit van de coronavaccins, aangezien gevaccineerde mensen dus potentieel in sommige gevallen misschien wel veel besmettelijker waren/zijn dan ongevaccineerde mensen, die pas positief testen bij een (veel) te hoge Ct-waarde?
De Ct-waarde van een positieve test zegt niets over hoe besmettelijk een persoon is. Er is dan ook geen verband met de vaccineffectiviteit tegen transmissie.
Waarom bent u tijdens de debatten over de wijziging van de Wet publieke gezondheidszorg Wpg) niet duidelijk en transparant geweest over deze bevindingen en deze data, terwijl dit een groot verschil had kunnen maken in de legitimiteit van het opnemen van de coronamaatregelen in deze wet?
Ik heb beide Kamers steeds juist en volledig geïnformeerd over de irrelevantie van Ct-waarden voor het nemen van maatregelen in de covid-crisis. Zie mijn antwoord op vragen 3 tot en met 6.
Welke Ct-waarden worden op dit moment gehanteerd bij coronatesten en hoe gaat de coronatestdata de komende tijd geïnterpreteerd en getoetst worden?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het informeren van de Kamer over de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat u samen met Minister Kaag – namens de Nederlandse regering en dus niet op persoonlijke titel – deelnam aan de Bilderbergconferentie afgelopen mei in Lissabon? Ja of nee? Zo nee, waarom komen de reis- en verblijfskosten dan voor rekening van het Rijk?
Ik nam deel aan de Bilderbergconferentie als Minister-President. Minister Kaag nam deel als Minister van Financiën.
Zo ja, waarom weigert u in reactie op eerdere Kamervragen (2023D26356) de Kamer te informeren over de standpunten die door u samen met Minister Kaag namens Nederland zijn ingebracht tijdens deze conferentie?
Zoals beschreven in de beantwoording op Kamervragen (d.d. 15 juni 2023, 2023Z08885) biedt de Bilderbergconferentie een informele setting voor dialoog over actuele geopolitieke, maatschappelijke en economische thema’s. Er worden geen regeringsstandpunten ingebracht.
Is het correct dat de Chatham House Rules enerzijds stellen dat de identiteit van de sprekers niet openbaar gemaakt mag worden, maar anderzijds ook stellen dat participanten de ontvangen informatie vrij mogen gebruiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dit is een correcte weergave van de Chatham House Rule.
Kunt u exact aangeven welke regel of afspraak het voor u en Minister Kaag onmogelijk maakt de standpunten die tijdens de Bilderbergconferentie zijn verwoord door u beiden en namens de Nederlandse regering (en dus ook namens de Nederlandse bevolking) openbaar te maken?
Tijdens de Bilderbergconferentie worden geen standpunten namens de Nederlandse regering ingebracht.
Is het correct dat u tijdens de wekelijkse persconferentie op vrijdag 16 juni jl. uitspraken van Henry Kissinger op de Bilderbergconferentie over kunstmatige intelligentie heeft geciteerd of geparafraseerd? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit wel of niet een schending van de Chatham House Rules? Zo nee, waarom niet?
Henry Kissinger heeft zich met regelmaat publiekelijk uitgelaten over kunstmatige intelligentie. Dhr. Kissinger schreef hierover meerdere artikelen en is tevens co-auteur van een boek over dit onderwerp.1 Aangezien mijn verwijzing naar de uitspraken van dhr. Kissinger tijdens de wekelijkse persconferentie op vrijdag 16 juni jl. betrekking hadden op standpunten en inzichten die publiek bekend zijn, betreft dit geen schending van de Chatham House Rule.
Zo ja, waarom is het citeren of parafraseren van uitspraken gedaan door Henry Kissinger tijdens de Bilderbergconferentie blijkbaar geen probleem, maar het informeren van de Kamer over de door u en Minister Kaag namens de Nederlandse regering ingebrachte standpunten wel?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar en binnen drie weken beantwoorden?
De Kamervragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord. De vragen zijn niet binnen drie weken, maar binnen vier weken beantwoord.
Brieven die professor Klaus Schwab heeft verzonden naar de premier |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer (ook) het antwoord ontvangen dat (eventueel) is verstuurd door (of namens) u in reactie op de vier brieven die professor Klaus Schwab heeft verzonden naar u en die op 12 juni 2023 (2023D25508) zijn verstuurd naar de Kamer?
Ja, in de bijlage vindt u de (in)formele antwoorden die door of namens mij aan de heer Schwab of het WEF zijn gestuurd.
Het openbaar maken van de brief van de Europese Commissie d.d. 24 oktober 2000 |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Europese Commissie uit 24 oktober 2000 waarnaar wordt verwezen in Kamerstuk 28 171, nr. 3 van 27 december 2001?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Waarom is deze brief niet openbaar?
Dergelijke stukken worden alleen op verzoek openbaar gemaakt, en pas na akkoord van de Europese Commissie.
Bent u bereid deze brief openbaar te maken en met de Kamer te delen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid de brief openbaar te maken zodra de Europese Commissie daarmee instemt. Het proces om toestemming te verzoeken aan de Commissie is in gang gezet. Wanneer de Commissie instemt met openbaarmaking, zal ik de brief aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de vragen op korte termijn te beantwoorden.
Een Wob/Woo verzoek uit januari 2021 naar de reactie op het rapport ‘Ongekend Onrecht’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Klopt het dat u meer dan twee jaar geleden een zeer specifiek Wob-verzoek ontvangen heeft met de volgende strekking: a. alle conceptversies van de Kamerbrief met de reactie van het kabinet op het rapport «Ongekend onrecht» en b. van het nieuwsbericht getiteld «Kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» dat is gepubliceerd op rijksoverheid.nl over de periode van 3 januari 2021 tot en met 18 januari 2021; en c. de redeneerlijnen, Q&A's, en memo's met betrekking tot de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» over de periode van 10 januari 2021 tot en met 18 januari 2021.
Ja, dit Wob-verzoek is op 18 januari 2021 bij het Ministerie van Algemene Zaken ingediend.
Kunt u heel precies aangeven hoe u de afgelopen 2 jaar met dit Wob/Woo-verzoek bent omgesprongen en kunt u elke processtap in een tijdlijn zetten, inclusief overleg, bezwaren, beroepen, ingebreke stellingen, gerechtelijke uitspraken? Wilt u daarbij de reacties van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Algemene Zaken (AZ), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Financiën (Fin), de landsadvocaat en anderen niet vergeten?
Bijgevoegd bij deze Kamerbrief (bijlage 1) is per ministerie (AZ, BZK, EZK, Fin en SZW) een zo volledig mogelijke tijdlijn van dit Wob/Woo-verzoek opgenomen, zoals deze is doorgekregen vanuit de betrokken departementen. Daarbij merk ik op dat de overzichten zo zorgvuldig mogelijk zijn opgesteld, maar gelet op de hoeveelheid procedures en de korte beantwoordingstermijn kan een eventuele omissie niet volledig worden uitgesloten.
Klopt het dat een van de stappen in dit proces geweest is dat de rechtbank Midden Nederland op 10 juni 2022 het beroep van de indiener gegrond verklaard en het besluit van 15 september 2021 vernietigd1, voor zover daarin is beslist over openbaarmaking van de concepten van de Kamerbrief en voor zover het Wob-verzoek niet is doorgestuurd.
Ja, de rechtbankZ oordeelde: «dat verweerder de drie gevonden concept kamerbrieven die hij wel heeft overgelegd, heeft mogen weigeren openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.» Ten aanzien van de andere concepten die (ook) bij andere departementen berusten heeft de rechtbank het besluit van 15 september 2021 vernietigd: «voor zover daarin is beslist over openbaarmaking van de onder hem berustende concepten van de kamerbrief en voor zover hij het Wob-verzoek niet heeft doorgestuurd».
Kunt u die uitspraak en de andere uitspraken van de rechtbank over dit Wob-verzoek aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de uitspraak van de rechtbank is gepubliceerd en voor eenieder raadpleegbaar (ECLI:NL:RBMNE:2022:2280). De rechtbank heeft nog geen andere inhoudelijke uitspraken gedaan. Zoals volgt uit het overzicht bij het antwoord op vraag 2 zijn er wel rechterlijke uitspraken inzake beroep niet tijdig beslissen gedaan. U treft de desbetreffende uitspraken als bijlagen (2a t/m 2f) bij deze brief aan.
Herinnert u zich dat u in antwoord op mijn Kamervragen, die gesteld waren op 21 juli 2022 en beantwoord zijn op 15 september 2022 een lijst stuurde met in behandeling zijnde Wob/Woo-verzoeken bij het Ministerie van Algemene Zaken per 16/6/2023 en dat het oudste verzoek daarop 373 dagen oud was?
Ja.
Waarom stond dit Woo-verzoek niet op de lijst?
Er was op dat moment al beslist op het verzoek (zie daarvoor de tijdlijn van het Ministerie van Algemene Zaken bij het antwoord op vraag 2).
Kunt u een herziene lijst sturen?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 6 stond het verzoek terecht niet op de lijst. Er wordt dan ook geen reden gezien om een herziene lijst op te stellen.
Herinnert u zich dat vraag 13 van deze vragenset, die gericht was aan de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Algemene Zaken luidde: «Bent u bereid ervoor te zorgen dat voor 1 september aanstaande een besluit genomen wordt en stukken gepubliceerd worden op alle Wob-besluiten, waarop u volgens de rechter een besluit moet nemen?»2
Ja.
Herinnert u zich dat het antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken luidde: «Er zijn op dit moment binnen mijn Ministerie geen besluiten in behandeling waarop volgens de rechter binnen een daartoe gestelde termijn een besluit moet worden genomen.»?
Ja.
Kunt u verklaren waarom dit verzoek niet vermeld is bij dat antwoord? Zijn er nog meer Woo-verzoeken die aan de Kamer gemeld hadden moeten worden?
Dit verzoek is niet vermeld bij dat antwoord omdat het in eerste instantie niet was ingediend bij mijn ministerie. Het gaat hierbij om een zaak van het Ministerie van Algemene Zaken. De rechter heeft daarbij de verweerder (het Ministerie van Algemene Zaken) opgedragen om binnen zes weken een nieuw inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaarschrift en het Wob-verzoek door te sturen naar de ministeries waar volgens hem ook nog concepten berusten van de Kamerbrief. Aanvullend merk ik op dat in de beantwoording van genoemde vragenset werd gedoeld op verzoeken waarbij de rechter het bestuursorgaan een termijn en dwangsom heeft opgelegd wegens het niet tijdig beslissen op een verzoek, de zogeheten beroepen fictief. Dit volgt ook uit de vragen 6 t/m 8 van diezelfde vragenset waarbij ook gevraagd werd naar dit soort uitspraken. Bij deze specifieke uitspraak gaat het echter niet om een beroep fictief wegens niet tijdig beslissen, maar om een inhoudelijk beroep. De rechter heeft in de betreffende uitspraak ook geen dwangsom wegens het niet tijdig beslissen opgelegd. Om deze redenen is dit verzoek niet bij het antwoord op vraag 13 van de genoemde vragenset vermeld.
Kunt u een inventarislijst die bij dit Woo-verzoek hoort, openbaar maken en alle stukken die daarop staan aan de Kamer doen toekomen (verzoek onder artikel 68 Grondwet)?
Waar er in een besluit een inventarislijst is opgesteld is deze tegelijkertijd met het besluit gepubliceerd. Hetzelfde geldt voor de stukken. Ten aanzien van de concepten van de kabinetsreactie merk ik op dat deze niet openbaar zijn gemaakt en ook niet aan uw Kamer worden verstrekt. Voor concepten van dergelijke brieven geldt – evenals concepten van andere stukken – dat zij in beginsel niet worden verstrekt. In de fase waarin een ambtelijk advies nog vorm moet krijgen, moet er ambtelijk ruimte zijn om in vertrouwelijkheid concepten en gedachten met elkaar uit te wisselen. Het is daarbij niet in het belang van een ordentelijk verloop van het parlementaire proces dat er een publiek debat plaatsvindt over onvoldragen documenten, zeker wanneer deze de bewindspersonen niet hebben bereikt. Bovendien geldt dat uw Kamer aan het einde van een besluitvormingsproces goed geïnformeerd moet worden over de achterliggende gedachten. Primair moeten die overwegingen onderdeel zijn van de aan uw Kamer gerichte brieven en andere documenten3.
Klopt het dat er Wob/Woo-verzoeken gedaan zijn naar de afhandeling van dit Wob/Woo-verzoek? Zo ja, wanneer zijn die gedaan en bij wie?
Ja, indien van toepassing volgt dit uit het overzicht bij het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waar het besluit van het Ministerie van Algemene Zaken over het Woo-verzoek naar de afhandeling van het Woo-verzoek gepubliceerd is? Indien het niet gepubliceerd is, waarom is het dan niet gepubliceerd en kunt het u het aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dit besluit is gepubliceerd op rijksoverheid.nl en daarmee voor eenieder vindbaar en raadpleegbaar (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2023/02/15/besluit-op-woo-verzoek-over-uitvoering-uitspraak-betreffende-wob-procedure-ongekend-onrecht).
Kunt u ook de andere Woo-verzoeken daarover publiceren?
Ja, hieronder zijn de links opgenomen naar de besluiten van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat op de andere Woo-verzoeken naar de afhandeling van het Woo-verzoek.
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2022/10/24/besluit-op-woo-verzoek-over-kabinetsreactie-ongekend-onrecht.
Economische Zaken en Klimaat:
Hoe beoordeelt u de gang van zaken in de afhandeling van het Woo-verzoek?
In algemene zin betreur ik dat de verzoeken – waar van toepassing – niet binnen de wettelijke termijnen zijn afgehandeld. Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de afhandeling van het Woo-verzoek als ingediend bij het Ministerie van AZ wijs ik erop dat deze op dit moment onder de rechter ligt. De rechtbank geeft een oordeel over de wijze van afhandeling van het verzoek.
Kunt u deze vragen voor 22 mei 12.00 uur beantwoorden i.v.m. de commissiedebatten op 23 en 24 mei over de afhandeling van «Ongekend Onrecht» en over de Woo? Indien u een of twee vragen niet kunt beantwoorden voor dat tijdstip, kunt u dan de andere antwoorden wel voor genoemd tijdstip naar de Kamer sturen en aangeven waarom de overige vragen niet tijdig beantwoord konden worden?
Ja.
Het aanhoudende gebrek aan de politieke keuzes die nodig zijn om de klimaat- en natuurcrisis te bestrijden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kun u zich voorstellen dat ontzettend veel mensen zich grote zorgen maken over de klimaatcrisis? Heeft u begrip voor hun wanhoop en boosheid, aangezien het Nederlandse kabinet volstrekt te weinig doet om de klimaatcrisis te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de klimaatcrisis steeds ernstiger en onomkeerbare vormen aanneemt?1, 2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van mensen en deelt deze ook. Het laatste IPCC rapport benadrukt nogmaals dat de klimaatcrisis een zeer urgent probleem is en dat we wereldwijd nog te kort schieten om klimaatverandering te beperken tot 1,5 graden opwarming.
De EU en Nederland dragen bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050 en de daarbij behorende maatregelen. Hiermee nemen we onze verantwoordelijkheid en leveren een bijdrage die een stap verder gaat dan dat wat volgens de IPCC wereldwijd gemiddeld nodig is voor een klimaatneutrale samenleving in 2050.
Om te garanderen dat we op koers liggen om de klimaatdoelen te halen, hanteren we een jaarlijkse klimaatwetcyclus op basis van de Klimaatwet. PBL heeft geconstateerd dat we nog niet op koers liggen, daarom zijn er bij voorjaarsnota aanvullende maatregelen aangekondigd waarmee we het doel naar verwachting realiseren.
Wat zegt u tegen burgers en wetenschappers die het Nederlandse kabinet er terecht op aanspreken dat de klimaatdoelen die Nederland zichzelf heeft gesteld niet eens voldoende zijn om zich aan de belofte te houden die Nederland zelf heeft gemaakt met de ondertekening van het Klimaatakkoord van Parijs?3
Zie het antwoord bij vraag 1.
Heeft u gezien dat Nederlandse klimaatwetenschappers al ontzettend lang pleiten voor veel meer actie, maar dat zij het gevoel hebben dat het kabinet hun oproepen telkens naast zich neerlegt?4 Wat wilt u tegen deze wetenschappers zeggen?
Het beleid van het kabinet, zoals dat nationaal en in Europees kader is vastgesteld, is nadrukkelijk gebaseerd op de inzichten van wetenschappers zoals die in rapporten van het IPCC zijn verwoord. Om de rol van de wetenschap verder te versterken is ook de Wetenschappelijke Klimaatraad ingesteld, waarin Nederlandse wetenschappers het kabinet gevraagd en ongevraagd van wetenschappelijk onderbouwd advies voorzien.
Erkent u dat de belangrijkste verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet het beschermen van het welzijn en de gezondheid van de eigen burgers is? Erkent u dat wanneer de aarde steeds verder opwarmt, u deze verantwoordelijkheid niet meer kunt waarmaken?
Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid door een substantiële bijdrage te leveren aan de oplossing van het mondiale klimaatvraagstuk, zowel voor de gezondheid en het welzijn van de huidige als toekomstige generaties. Zie ook antwoord op vraag 1.
Heeft u er spijt van dat u de ernst van de klimaatcrisis jarenlang heeft gebagatelliseerd?5 Erkent u dat draagvlak creëren voor stevige klimaatmaatregelen begint met het schetsen van het eerlijke verhaal over het bovengemiddelde aandeel van Nederland in de klimaatcrisis6 en de ernst van de gevolgen voor huidige en toekomstige generaties Nederlanders?7
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. Zoals reeds in antwoord op vraag 1 opgemerkt dragen de EU en Nederland bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050, en de daarbij behorende maatregelen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet Rutte IV een ambitieuze inzet geformuleerd op het klimaatbeleid, waarvoor in totaal € 35 miljard is gereserveerd in het Klimaatfonds.
Heeft u door dat niet alleen de klimaatcrisis een groot risico is voor het leefbaar houden van de aarde, maar dat hetzelfde ook geldt voor de natuurcrisis?8 Kunt u toelichten hoe vanuit de wetenschap gewezen wordt op de relatie tussen de klimaat- en de natuurcrisis, dat deze crises in essentie met elkaar samenhangen en dat wanneer de natuurcrisis effectief bestreden wordt, we daarmee ook klimaatcrisis bestrijden?9
Het kabinet is zich bewust dat klimaatverandering en biodiversiteitsverlies twee zeer grote uitdagingen van deze tijd en twee kanten van dezelfde medaille zijn. Het beschermen van biodiversiteit en ecosystemen is van fundamenteel belang. Naast dat gezonde ecosystemen koolstof kunnen vastleggen en vasthouden bieden zij veerkracht tegen klimaatverandering, terwijl klimaatverandering de habitats van soorten aantast en een belangrijke oorzaak is van het verlies aan biodiversiteit. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies hebben ook dezelfde grondoorzaken die verband houden met niet-duurzame consumptie- en productiewijzen. Met het verlies aan biodiversiteit verliezen we niet alleen de natuur, maar ook een deel van onze beste verdediging tegen klimaatverandering. Dit blijkt ook uit recente IPCC en IPBES-rapporten.
Heeft u door dat naast enorme fossiele industrie ook de wereldwijde veehouderij voor een heel groot deel verantwoordelijk is voor de uitstoot van broeikasgassen?10 Bent u ervan op de hoogte dat Frankrijk op dit moment van het jaar al met enorm droogte kampt en dat Franse boeren de noodklok luiden?11 Heeft u eigenlijk door dat dit soort problemen steeds vaker, ook in Nederland, zullen voorkomen?
Het kabinet is zich bewust dat ook de uitstoot van broeikasgassen uit landbouw en voedselsystemen wereldwijd bijdragen aan klimaatverandering. Deze zijn deels afkomstig uit de veehouderij, maar ook uit ontbossing voor nieuwe landbouwgrond. Landbouw en voedselsystemen wereldwijd worden tevens getroffen door de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatverandering heeft onder andere (extreme) droogte, wateroverlast en verzilting tot gevolg. Ook Europa en Nederland hebben met deze gevolgen te maken. Om die reden ondersteunen en stimuleren we in Nederland agrariërs, mede-overheden en ketenpartijen om de land- en tuinbouw weerbaarder te maken met onder meer het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw. We passen daarbij de drie adaptatiestrategieën gericht op optimaliseren, meebewegen en transformeren toe. In debrief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer van 7 juli 202212 bent u geïnformeerd over de inzet voor een klimaatadaptieve landbouw in de komende vier jaar (2023–2027).
Erkent u dat op een aarde die steeds verder opwarmt de landbouw als een van de eerste sectoren zwaar zal worden getroffen, onder meer omdat door droogte en verwoestijning steeds minder plekken geschikt zullen zijn voor het verbouwen van voedsel, waardoor voedseltekorten zullen oplopen en voedselprijzen zullen stijgen? Begrijpt u dat dit mogelijk tot grote migratiestromen kan leiden?
Het kabinet is bekend met het feit dat de landbouw getroffen wordt door de gevolgen van klimaatverandering en maakt zich hier zorgen over. Zoals de recente IPCC rapporten aangeven zorgt klimaatverandering in sommige regio’s voor een verminderde voedselproductie en worden miljoenen mensen blootgesteld aan acute voedselonzekerheid en verminderde waterzekerheid door toenemende weer- en klimaatextremen. Elke toename van de opwarming van de aarde zal de risico’s vergroten. Of klimaat gerelateerde voedselonzekerheid op zichzelf tot grote migratiestromen leidt, is afhankelijk van de lokale context en responsmechanismen, in samenhang met andere factoren die mensen doen beslissen om hun woongebied al dan niet te verlaten.
Bent u persoonlijk bezorgd over de steeds groter wordende klimaatcrisis? Voelt u – even los van uw politieke verantwoordelijkheid – de dreiging van de klimaat- en natuurcrisis als iets dat u in uw persoonlijke leven ook echt kan raken? Kunt u daarop reflecteren?
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. De gevolgen ervan raken iedereen in Nederland (en daarbuiten) en zijn ook in onze omgeving merkbaar. De Minister-President en ik beantwoorden deze Kamervragen vanuit onze formele rol en niet vanuit de persoonlijke levenssfeer.
Het weerbaar maken van onze democratie tegen heimelijke (politieke) beïnvloeding |
|
Joost Sneller (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het concept van «dark money»? Deelt u de mening dat (financiële steun voor) lobby’s en acties met als doel politieke campagnes en/of wetgevingsprocessen te beïnvloeden zoveel mogelijk transparant dienen te worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Contacten tussen bewindspersonen en derden zijn voor een ieder kenbaar door de openbare agenda’s van Ministers en Staatssecretarissen. Voorts wordt in de consultatieparagraaf van memories van toelichting bij wetsvoorstellen aangegeven hoe inbreng van derden van invloed is geweest op de totstandkoming van het wetsvoorstel zoals dat bij de Tweede Kamer wordt ingediend. In lijn hiermee is in de recent vastgestelde gedragscode integriteit bewindspersonen een bepaling opgenomen over transparantie over contacten met derden. Het kabinet zet zich ervoor in om deze transparantie verder te vergroten.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat in aanloop naar wetgeving een onbekende organisatie financiële steun heeft gegeven aan een andere organisatie om (door middel van advertenties/reclames) een campagne te voeren om wetgeving te beïnvloeden?1 Acht u het bestaan van deze mogelijkheid onwenselijk?
Het is belangrijk dat iedereen kan deelnemen aan onze democratie. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het voeren van campagne over onderwerpen die belangrijk zijn voor inwoners en hun vertegenwoordigers in het parlement. Daarbij vind ik het van belang dat dit transparant gebeurt zodat inwoners, maar ook parlementsleden, weten wie achter deze boodschap zit. Dit is dan ook een van de redenen waarom in Europees verband op dit moment wordt onderhandeld over de verordening transparantie en gerichte politieke reclame. Hiermee worden aanvullende transparantieverplichtingen opgelegd rondom politieke reclame. Daaronder wordt verstaan politieke reclame in brede zin welke erop gericht is om het resultaat van verkiezingen of een referendum te beïnvloeden, het stemgedrag of een wet- of regelgevend proces op Europees, nationaal, regionaal of lokaal niveau.
Een uitgangspunt van het wetgevingsproces is dat Kamerleden zonder last spreken in een openbaar wetgevingsproces; vanaf het moment dat een wetsvoorstel ingediend wordt bij het parlement is de schriftelijke en mondelinge gedachtewisseling daaromtrent openbaar. Politieke partijen baseren hun zienswijzen en standpunten op informatie die zij vanuit diverse bronnen tot zich kunnen nemen. Dit vindt zijn weerslag in de parlementaire stukken. De in het politieke proces gemaakte afwegingen zijn op deze manier voor iedereen inzichtelijk.
Welke transparantieverplichtingen, met betrekking tot de herkomst van de financiering voor advertenties, stelt de Ster momenteel aan adverteerders?
De Ster stelt als vereiste dat de afzender van een campagne duidelijk moet zijn richting de buitenwereld en altijd transparant moet zijn over welke partij bij hen heeft ingekocht. De Ster controleert echter niet wie de campagne heeft gefinancierd. Het is voor Ster ondoenlijk om dat te controleren. Na de inwerkingtreding van de eventueel noodzakelijke implementatiewetgeving m.b.t. de verordening transparantie en gerichte politieke reclame zullen de transparantieverplichtingen die hieruit voorkomen ook van toepassing zijn op de Ster. Over deze verordening wordt op dit moment nog onderhandeld in Europees verband.
Welke transparantieverplichtingen stellen decentrale overheden momenteel aan (de transparantie van) financiering van advertenties in de publieke ruimte zoals abri’s die deze overheden (tegen betaling) ter beschikking stellen?
De wijze waarop decentrale overheden eigen advertentieruimte in de publieke ruimte ter beschikking stellen en of zij dit doen, is aan deze decentrale overheden zelf. Dit is een duidelijk voorbeeld van gemeentelijke en provinciale autonomie waarover zij de rijksoverheid geen verantwoording verschuldigd zijn. Of decentrale overheden daarbij transparantieverplichtingen hanteren is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat alleen het openbaar maken van de opdrachtgever van de reclamespot op de publieke omroep onvoldoende is en dat burgers het recht hebben om te weten wie de reclames financieren op de publieke omroep dan wel in de publieke ruimte met als doel om democratische processen te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Waar het gaat om betaalde uitingen zoals commerciële of politieke reclame is van belang dat de ontvanger kan begrijpen namens wie de uiting gedaan wordt. Dit vraagt van commerciële adverteerders maar ook van politieke partijen en maatschappelijke organisaties dat zij hier transparant over zijn. Hiertoe kunnen adverteerders zich aansluiten bij de Reclame Code Commissie.
Op welke wijze kunt u, in navolging van de conclusies uit de Parlementaire ondervraging naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, de transparantieverplichtingen met betrekking tot de herkomst van de financiering van publiekscampagnes met een politieke boodschap op de publieke omroep en in de publieke ruimte beter waarborgen?
In het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Ongewenste Beïnvloeding (POCOB) is geconstateerd dat er sprake is van beïnvloeding van maatschappelijke organisaties in Nederland door of vanuit onvrije landen en dat deze beïnvloeding onder andere plaatsvindt door donaties. Het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) is erop gericht buitenlandse donaties aan in Nederland gevestigde maatschappelijke organisaties transparant te maken. Daartoe krijgen de burgemeester, het Openbaar Ministerie en andere specifiek aangewezen overheidsinstanties onder de in de Wtmo gestelde voorwaarden de bevoegdheid om bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te doen naar buitenlandse giften en, als deze substantieel blijken, verdere navraag te doen naar de persoon van de donateur.2
Als het wetsvoorstel wordt aanvaard door het parlement is dit ook het geval voor zover de financiering van publiekscampagnes met een politieke boodschap op de publieke omroep en in de publieke ruimte onder de reikwijdte van de Wtmo valt. Er moet dan wel sprake zijn van noodzaak voor een dergelijke navraag, in het kader van handhaving van de openbare orde (in het geval van het verrichten van navraag door de burgemeester), of bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel het bestuur naar behoren wordt gevoerd (in het geval van het verrichten van navraag door Openbaar Ministerie). De Wtmo wordt niet van toepassing op politieke partijen, maar hiervoor geldt de Wet financiering politieke partijen.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid voor staatsbedrijven van onvrije landen om te doneren aan Nederlandse ngo’s? Op welke wijze is geregeld dat deze donaties transparant worden gemaakt of is op andere wijze de controle geregeld?2
Er bestaat op zich geen bezwaar tegen donaties aan maatschappelijke organisaties, ongeacht of zij uit het binnen- of buitenland komen. Giften (en ledenbijdragen) vormen vaak de kurk waarop organisaties met volstrekt legitieme doelstellingen drijven. Dat wordt echter anders als gelden toevloeien naar organisaties die bijvoorbeeld (dreigen) in strijd met de wet of de openbare orde (te) handelen.4 Dat is ook onderkend door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in zijn verkennend onderzoek «Filantropie op de grens van overheid en markt». Daarin is aangegeven dat waakzaamheid geboden is voor anti-integratieve en antidemocratische aspecten van filantropie bij niet direct strafbare, maar onwenselijk geachte geldstromen uit «onvrije landen». Daarom is in uw Kamer op dit moment de Wtmo aanhangig, waarmee donaties aan in Nederland gevestigde maatschappelijke organisaties transparant kunnen worden gemaakt. Verder heeft het kabinet in lijn met de motie Becker c.s. (Kamerstukken 35 228, nr.5 van uw Kamer een nota van wijziging bij de Wtmo ingediend met een handhavingsinstrumentarium om in bepaalde omstandigheden in te grijpen bij organisaties.6 Denk hierbij aan het opleggen van dwangsommen, het verbieden van bepaalde donaties of activiteiten en het bevriezen van gelden. Ook is het met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (Wfpp) op 1 januari 2023 voor politieke partijen niet langer mogelijk om giften van niet Nederlandse gevers te ontvangen.
Bent u bekend met de recent opgerichte website «www.geefboerentoekomst.nl»? Kunt u toelichten welke transparantieverplichtingen gelden voor bedrijven, belangenorganisaties, stichtingen en overige rechtspersonen die publiekscampagnes met een politieke boodschap financieren tijdens verkiezingscampagnes?
Ja, ik ben bekend met deze website. Zoals eerder ook gesteld wordt er in Europees verband onderhandeld over de verordening transparantie en gerichte politieke reclame. Uw Kamer is op 19 december 2022 geïnformeerd over de uitkomsten van de onderhandelingen over de Raadspositie tijdens de Raad Algemene Zaken van 13 december 2022 (Kamerstukken 21 501–02, nr. 2577). In Annex 1 en 2 van deze Raadspositie staat volledig beschreven aan welke transparantieverplichtingen moet worden voldaan7. Hierbij gaat het in ieder geval op het gebied van het financieringen van politieke reclame om transparantie over hoeveel geld er aan de reclame is uitgegeven en informatie over de bronnen van de middelen die voor de specifieke reclamecampagne worden gebruikt met inbegrip van de voorbereiding, plaatsing, promotie, publicatie en verspreiding van de politieke reclame.
Daarnaast kan in ieder geval een drietal transparantieverplichtingen worden genoemd op het terrein van bestrijding van ongewenste beïnvloeding, witwassen en terrorismefinanciering. Ten eerste moeten op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) transacties worden gemeld aan de Financial Intelligence Unit (FIU) waarbij er aanleiding is om te veronderstellen dat deze verband houden met witwassen of het financieren van terrorisme. Deze meldingen worden gedaan door bijvoorbeeld banken en notarissen en kunnen zien op alle soorten rechtspersonen. Ten tweede heeft het OM op grond van artikel 2:297 lid 1 BW de bevoegdheid om het bestuur van een stichting om inlichtingen te verzoeken. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als er gegronde verdenking of ernstige twijfel bestaat of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd. Ten derde moet in beginsel iedere juridische entiteit bij de Kamer van Koophandel opgeven wie de uiteindelijk belanghebbende is (ultimate beneficial owner; UBO). Hiervan zijn slechts een beperkt aantal juridische entiteiten uitgezonderd, bijvoorbeeld beursgenoteerde vennootschappen, informele verenigingen die geen onderneming drijven, verenigingen van eigenaars en publiekrechtelijke rechtspersonen. Doel van de transparantie van UBO’s is het voorkomen van misbruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering, en daarmee het voorkomen dat personen zich achter ondoorzichtige juridische structuren kunnen verbergen.
De genoemde transparantieverplichtingen zien niet specifiek op rechtspersonen die publiekscampagnes met een politieke boodschap financieren tijdens verkiezingscampagnes, maar hebben zoals gezegd als doel het bestrijden van ongewenste beïnvloeding, witwassen en terrorismefinanciering.
Kunt u toelichten of het ook mogelijk is om vanuit het buitenland initiatieven te financieren die gericht zijn op beïnvloeding van de verkiezingen? Zo ja, op welke wijze wordt gecontroleerd of de financiële geldstromen niet direct of indirect afkomstig zijn uit onvrije landen? Op welke wijze wordt voorkomen dat buitenlandse beïnvloeding van de verkiezingen op deze manier plaatsvindt?
Tijdens onze verkiezingen vindt zowel de stemming als de telling handmatig plaats. De kiezer maakt in het stemhokje zijn keuze bekend met een rood potlood op een papieren stembiljet. De papieren stembiljetten worden vervolgens door de leden van de stembureaus met de hand geteld. Doordat bij dit deel van de verkiezingen geen digitale middelen worden gebruikt, is het niet vatbaar voor digitale inmenging. Bij het optellen van de uitslagen gebruiken gemeenten, hoofdstembureaus en het centraal stembureau de nieuwe versie van de programmatuur die de Kiesraad beschikbaar stelt. Voor het gebruik van deze programmatuur krijgen gemeenten instructies over de manier hoe zij deze moeten gebruiken. Onderdelen daarvan zijn het vier-ogen-principe en het online publiceren van de processen-verbaal van alle stembureaus en de berekende totalen op gemeentelijk niveau. Gemeenten vervullen een centrale rol in het verkiezingsproces. Voorafgaand aan iedere verkiezing worden gemeenten gevraagd te analyseren waar er kwetsbaarheden kunnen zijn in die delen van het verkiezingsproces waar zij een verantwoordelijkheid hebben, en dat zij waar nodig, maatregelen treffen om die kwetsbaarheden te verminderen.
Om de gevolgen van buitenlandse inmenging bij verkiezingen verder zoveel mogelijk te voorkomen wordt door het kabinet ook ingezet op het tegengaan van desinformatie. De recente Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie benadrukt dat het verspreiden van desinformatie een product kan zijn om geld mee te verdienen. Hierbij kan worden gedacht aan het verkopen van een zogeheten botnetwerk. Het kabinet is zich ervan bewust dat het gebruik van desinformatie ook als product kan worden toegepast in Nederland.
Op dit moment is het onder art. 127 Sr strafbaar om met een bedrieglijke handeling ervoor te zorgen dat een stem van een ander van onwaarde wordt, of dat iemand een stem op een andere persoon uitbrengt dan de bedoeling was. Dat betekent dus dat beïnvloeding van het verkiezingsproces door middel van desinformatie strafbaar kan zijn. Hierbij moet wel de causaliteit tussen de desinformatie berichten en, bijvoorbeeld, het ongeldig worden van de stem aangetoond kunnen worden.
De Digital Service Act en de Praktijkcode tegen Desinformatie verplichten hele grote online platformen ook om actie te nemen om risico’s van hun diensten te beperken. Hier valt o.a. de verspreiding van desinformatie onder, zoals ook via nepaccounts/bots. Vanuit de online platformen kan en moet er dus ook meer actie ondernomen worden. Hier zal in de toekomst door de Europese Commissie en het kabinet op toegezien worden.
Acht u het huidige wettelijk kader van de Wet financiering politieke partijen toereikend om deze sluiproute voor financiële steun aan politieke campagnes zonder de bijbehorende limieten of transparantievereisten te blokkeren, en te voorkomen dat beïnvloeding vanuit (onvrije) andere landen op deze wijze plaatsvindt? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens de mogelijkheid om op deze wijze indirect steun aan een partij te verlenen in de Wet op de Politieke Partijen te reguleren?
Zowel de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) als het voorstel voor een Wet op de politieke partijen (Wpp) richten zich op politieke partijen en daaraan gelieerde neveninstellingen. Politieke partijen mogen geen giften ontvangen vanuit het buitenland, dit geldt ook voor giften in natura. Conform de toezegging van de Minister van Binnenlandse Zaken tijdens het tweeminutendebat Bestuurlijke organisatie, democratie en verkiezingen wordt in het kader van de Wpp gewerkt aan een «pentest» om te kijken naar mogelijke omzeilingsroutes rondom financiering van landelijke politieke partijen.
Deelt u de mening dat zolang de Wet op de Politieke Partijen nog niet van kracht is, het wenselijk is om de financiering van non-profit organisaties die publiekscampagnes met een politieke boodschap voeren, strenger te reguleren? Zo ja, kan de Minister aangeven hoe daar concreet invulling aan wordt gegeven?
In de Wpp heb ik, als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het voornemen geuit om transparantie rondom politieke advertenties door politieke partijen te vergroten. Aangezien de Wpp zich richt op politieke partijen en gelieerde neveninstellingen, valt het reguleren van non-profit organisaties niet binnen de reikwijdte van deze wet.
Op dit moment wordt in Europees verband onderhandeld over het voorstel voor een verordening betreffende transparantie en gerichte politieke reclame. Met deze verordening wordt ingezet op het vergroten van transparantie rondom politieke reclames, o.a. op het gebied van financiering. Hierbij gaat het volgens de aangenomen Raadspositie ook om reclame welke erop gericht is om het resultaat van verkiezingen of een referendum te beïnvloeden, het stemgedrag of een wet- of regelgevend proces op Europees, nationaal, regionaal of lokaal niveau. Binnen de reikwijdte van de verordening zullen dus ook campagnes van non-profit organisaties vallen.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is het zo dat voor zover de bedoelde non-profit organisaties onder de reikwijdte van de Wtmo vallen (politieke partijen worden van die reikwijdte uitgezonderd), wanneer het wetsvoorstel wordt aanvaard door het parlement, het voor de burgemeester en het Openbaar Ministerie mogelijk zal worden gericht navraag te doen naar giften. Er moet dan wel sprake zijn van noodzaak voor een dergelijke navraag. Dit wordt gedaan in het kader van handhaving van de openbare orde (in het geval van de burgemeester), of bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel het bestuur naar behoren wordt gevoerd (in het geval van het Openbaar Ministerie).
Het antwoord dat oud-minister Martin van Rijn verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waar 100,8 miljoen euro mee verloren ging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden op de schriftelijke vragen over wie politiek verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal?1
Ja.
Als oud-minister de heer van Rijn politiek verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal met Relief Goods Alliance (RGA) waarbij 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging, bent u dan staatsrechtelijk de politiek verantwoordelijke opvolger van Van Rijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, wie is dan politiek verantwoordelijke op dit moment?
Nee, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) ben ik staatsrechtelijk niet de politiek verantwoordelijke opvolger van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MZS). Uit artikel 42 van de Grondwet vloeit voort dat bewindspersonen verantwoordelijk zijn voor het door hen gevoerde beleid. De ministeriële verantwoordelijkheid is verbonden aan een beleidsterrein en de onderliggende onderwerpen. Conform de afgestemde portefeuilleverdeling van de bewindspersonen van het Ministerie van VWS valt het genees- en hulpmiddelenbeleid – en hiermee ook het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM) – onder de Minister van VWS. Als Minister voor LZS ben ik verantwoordelijk voor de coördinatie van de nafase COVID-19 bij het Ministerie van VWS, waaronder het aanvullende onderzoek naar de inkoop van PBM en de voorbereiding van de parlementaire enquête COVID-19.
Klopt het dat de heer van Rijn niet mee heeft gewerkt aan het Deloitte 1 onderzoek? Zo ja, acht u het onderzoek van Deloitte 1, indien hij er niet aan meewerkte, volledig? Zo ja, waarom acht u het onderzoek volledig indien de verantwoordelijk bewindspersoon er zijn medewerking niet aan gaf?
Nee, dat klopt niet. Zoals uit het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» (hierna: het rapport) van Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. (hierna: het onderzoeksbureau) blijkt, heeft de toenmalig Minister voor MZS wèl meegewerkt aan het proces van interviews en wederhoor.2 Daarnaast heeft het onderzoeksbureau desgevraagd aan mij bevestigd dat VWS de mailbox en berichtenverkeer van de mobiele telefoon van de toenmalig Minister voor MZS heeft overgedragen aan het onderzoeksbureau. De toenmalig Minister voor MZS heeft geen gebruik gemaakt van persoonlijke folders (persoonlijke map/schijf met bestanden).3
Op basis van welk contact met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport concludeerden Van Lienden, Danne en Van Gestel op de avond van 12 april 2022 dat ze miljonairs zouden gaan worden?
In de veronderstelling dat uw vraag betrekking heeft op randnummer 645 uit het rapport, merk ik het volgende op. Het rapport geeft weer dat de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel hebben aangegeven dat op basis van feedback van VWS, het voor hen vrijwel onmogelijk was om met een nader voorstel van Hulptroepen tot overeenstemming te komen met VWS en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. De heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel hebben tevens aan het onderzoeksbureau aangegeven dat het niet onlogisch zou zijn om te veronderstellen dat er een aardig bedrag zou kunnen overblijven indien men tot een alternatieve (commerciële) overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (hierna RGA) zou komen, met name gezien het grote volume.4
Als u op dit moment de politiek verantwoordelijke Minister bent, die verantwoordelijk is voor het sluiten van de mondkapjesdeal met RGA, waarbij 100,8 miljoen euro verloren ging, en ambtenaren van Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gingen in de periode 10 tot 22 april 2020 telkens met met Van Lienden, Danne en Van Gestel mee naar het Landelijk Consortium Hulpmiddelen om de deal rond te krijgen, waarbij druk werd uitgeoefend, bent u dan wel de geschikte persoon om de 100,8 miljoen euro belastinggeld die er met de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgedwongen deal kwam, terug te halen? Zo ja, waarom vindt u dat?
Zoals ik in mijn brief van 3 februari 2023 heb toegelicht vindt regelmatig overleg plaats met de landsadvocaat.5 Het advies van de landsadvocaat en de juristen van VWS is om de uitkomsten van de lopende (nadere) onderzoeken en de procedures van het OM af te wachten, zodat er een zorgvuldig en zo compleet mogelijk beeld beschikbaar komt van de mogelijke omvang van de schade die de Staat heeft geleden. Op grond van dat beeld kunnen de juiste juridische stappen gezet worden.
Wat is de verantwoordelijkheid van de oud-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer de Jonge, in de mondkapjesdeal waarbij door zijn actie op 10 april 2020 uiteindelijk 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging, aangezien uit het Deloitte 1 onderzoek blijkt dat de oud-minister op 10 april 2022 afdwong dat er opnieuw onderhandeld zou worden met Van Lienden, Danne en Van Gestel, nadat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) eind maart deze mensen al had afgewezen?
De formulering, dat uit het rapport zou blijken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel, kan ik niet uit het rapport opmaken. Uit het rapport blijkt wel dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.6
Voor een toelichting op de betrokkenheid van de toenmalig Minister van VWS bij de overeenkomst met RGA met de heer Van Lienden – in zijn hoedanigheid als Minister van VWS – verwijs ik volledigheidshalve naar de toelichting in de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 6 april 2022 die ik aan uw Kamer heb gestuurd. De inhoud van deze brief komt overeen met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de door u genoemde datum van 10 april 2020.7
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Sylvana Simons (BIJ1), Jesse Klaver (GL), Farid Azarkan (DENK), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030:
Ten behoeve van een motie van het lid Geurts (CDA) waarmee de regering wordt opgeroepen om een tussendoelstelling te hanteren om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen1, is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om in beeld te brengen hoe het aantal ernstig verkeersgewonden en -doden zich ontwikkelt tot aan 2030. Ook is gevraagd of een set extra maatregelen bovenop het bestaande beleid kan bijdragen aan het behalen van de tussendoelstelling. De tussendoelstelling heeft betrekking op de (Europese) visie van nul verkeersslachtoffers in 2050. De uitkomst van het SWOV-onderzoek is op 22 november 2022 met uw Kamer gedeeld.2 SWOV concludeert dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is. Zonder extra maatregelen neemt het aantal ernstig verkeersgewonden toe vanwege de bevolkingsgroei, de meer gereden kilometers en onder anderen meer ouderen op de fiets. Met extra maatregelen is de trend in ernstig verkeersgewonden te keren, maar een halvering is niet realistisch. Ten aanzien van het aantal verkeersdoden kan een halvering in 2030 misschien mogelijk zijn als een combinatie van extra maatregelen wordt genomen.
Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal ernstig verkeersgewonden. Verkeersveiligheid blijft een speerpunt van beleid, waar het kabinet samen met alle partners van het strategisch plan verkeersveiligheid hard aan werkt. Bijvoorbeeld via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro, de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen of door handvatten te bieden aan gemeenten om op meer wegen binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid terug te brengen naar 30 km/u. Voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts wordt de komende periode samen met andere overheden en maatschappelijke partners gekeken hoe een extra stap gezet kan worden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stuurt een planning voor dit traject aan uw Kamer voor het aankomend commissiedebat verkeersveiligheid van 31 mei 2023.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Voor «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030» geldt dat uit het SWOV-rapport «Kiezen of delen» dat op 22 november 2022 aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat uit de basisprognoses komt dat in scenario 1 (wanneer de mobiliteitsveranderingen door corona blijvend zijn) het aantal verkeersdoden in 2030 op 480 verkeersdoden ligt en het aantal ernstig verkeersgewonden op 8.400. In scenario 2 (wanneer mobiliteit weer vergelijkbaar wordt met de periode voor corona) zijn er 810 verkeersdoden in 2030 en 9.500 ernstig verkeersgewonden in 2030.3 In 2019, het referentiejaar van SWOV, vielen 661 verkeersdoden en 6.900 ernstig verkeersgewonden (MAIS3+) in Nederland. Onlangs maakte CBS de ongevalscijfers bekend over 2022. In 2022 kwamen er 737 mensen om het leven bij een verkeersongeluk.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.4
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.5
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden? (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen);
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.6 Deze beantwoording ziet alleen op het deelonderwerp «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030».
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden, zeker gelet op het feit dat deze vragen al eerder zijn ingediend, maar de Minister-President ze niet heeft beantwoord?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. Beantwoording had meer tijd nodig in verband met afstemming tussen departementen.
Hoogachtend,
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Henk Nijboer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Julian Bushoff (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL), Kati Piri (PvdA), Senna Maatoug (GL), Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL), Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Bouchallikh |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030: a. 60% CO2-reductie, maar in elk geval 55% CO2-reductie; b. Halvering van de stikstofuitstoot; c. 15% van landbouwgrond voor biologische landbouw (& een Europees doel van 25%); d. 50% minder grondstoffengebruik; e. 100% schoon water in 2027 (Kaderrichtlijn Water); f. Halvering van het aantal mensen in armoede (ten opzichte van 2015) g. Halvering van het aantal kinderen in armoede in 2025 (ten opzichte van 2015); h. Halvering van het aantal mensen met problematische schulden; i. 0 daklozen (Lissabon verklaring); j. 0 jongeren in de gesloten jeugdzorg; k. 0 thuiszittende kinderen; l. 1 miljoen extra huizen, waaronder 250.000 sociale huurwoningen; m. Aandeel van 30% sociale huurwoningen per gemeente; n. Isoleren van 2,5 miljoen woningen in 2030, omgerekend 300.000 woningen per jaar; o. Meer mensen met een passende huurquote (= tussen de 20% en 35%, afhankelijk van de gezinssituatie) ten opzichte van het WoonOnderzoek 2021; p. Halvering van het aantal verkeersslachtoffers; q. 3% van het bbp wordt besteed aan R&D-uitgaven (Lissabon doelstelling);
Ja, met dien verstande dat deze doelstellingen nader zijn omschreven en/of aangepast in de verschillende schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamers van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Het kabinet staat voor belangrijke opgaven waarbij in de aanpak hiervan en de uitvoering van het regeerakkoord door het kabinet integraal afwegingen worden gemaakt.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Het aangeven van de meest actuele prognoses is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Het bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Indien er een doelstelling is waarbij vraag 3 niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kan er per doelstelling door de voor dit onderwerp eerst verantwoordelijke bewindspersoon worden aangegeven hoe deze er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamers of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden.
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen)?
Het aantonen bij hoeveel van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses de doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden, is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Voor de in vraag 1 genoemde onderwerpen zijn andere bewindspersonen dan de Minister-President de eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, ingaan op de punten in de vragen 1 tot en met 5. Zo ontving u hierover onlangs informatie van de Minister voor Klimaat en Energie in zijn reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer dat op 25 januari jl. aan de Kamer is gezonden. In de ministerraad van heden heb ik bij dit onderwerp, zoals opgenomen in de openbare besluitenlijst, de aandacht van de bewindspersonen gevestigd op de gestelde vragen met het verzoek deze te betrekken bij hun contacten met de Kamers.
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden?
Ja.