Het Manifest Schuldvrij! en incassobureaus die te snel naar de rechter stappen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Stef Blok (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u het Manifest Schuldvrij?1
Wij waarderen het dat de initiatiefnemers aandacht hebben voor dit maatschappelijke vraagstuk. Het kabinet onderschrijft het belang van het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en de noodzaak voor een effectievere hulpverlening. Het kabinet kiest, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord, voor een andere uitwerking. Hieronder lichten we dit toe aan de hand van de suggesties uit het manifest:
Voor de aanpak van problematische schulden zijn gemeenten, departementen, overheidsorganisaties en private partijen aan zet. De uitwerking van het regeerakkoord en de hiervoor genoemde plannen landen in een brede schuldenaanpak van het kabinet, waarover wij u in het voorjaar van 2018 informeren5.
Kunt u reageren op de vijf afzonderlijke punten uit het Manifest?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de petitie en gaat u deze ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de overheid de slechtste schuldeiser is?
Er zijn zeer verschillende situaties waarin de overheid als incasseerder optreedt. De terugbetaling van een studielening vraagt bijvoorbeeld om een ander incassobeleid dan de incasso van een strafrechtelijke sanctie. Mensen zijn verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat schuldenaren maar over één afloscapaciteit beschikken. De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen. In dat kader lopen verschillende trajecten en zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 is het kabinet voornemens om uitwerking te geven aan een brede schuldenaanpak.
Wat onderneemt u om van de overheid de netste schuldeiser te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen zo veel mogelijk te reduceren?
De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen, onder meer door het beperken van extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen. Voor de strafrechtelijke boetes en de administratieve verkeersboetes (Wahv) geldt dat in de afgelopen jaren de mogelijkheden tot het treffen van betalingsregelingen zijn uitgebreid. Zo is per 1 september 2017 een nieuw beleidskader van het openbaar ministerie in werking getreden dat het treffen van betalingsregelingen bij sancties boven een bedrag van 225 euro als uitgangspunt heeft. Hiermee zijn aan de voorkant van het inningproces maatregelen getroffen om betrokkenen ruimte te bieden tot betaling en daarmee extra kosten te voorkomen.
In het kader van de motie van de leden Kooiman (SP) en Recourt (PvdA)6 die ziet op het mogelijk maken van betalen in termijnen van verkeersboetes lager dan 225 euro voor mensen die vallen onder de normen die gelden voor de bijstand, onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming een verdere verruiming. Daarnaast wordt in de uitwerking van het regeerakkoord ingezet op direct contact met schuldenaren. Ten aanzien van het maximeren van de stapeling van boetes vanwege te laat betalen wordt Rijksbreed bezien hoe hier invulling aan kan worden gegeven en welke uitvoeringsorganisaties hierbij betrokken worden.
Wat gaat u doen om de extreem hoge kosten aan terug te vorderen toeslagen terug te dringen, wetende dat dit vaak een reden is waarom mensen in de schulden belanden?
De beste manier om terugvorderingen terug te dringen is voorkomen dat ze ontstaan. Omdat toeslagen gekoppeld zijn aan het actuele inkomen zijn de inspanningen er op gericht om burgers te helpen met het inschatten van hun inkomen en te attenderen bij bepaalde wijzigingen in hun leefsituatie die gevolgen hebben voor hun toeslagen, zoals het bereiken van de AOW-leeftijd of als kinderen in de basisschool- of middelbare schoolleeftijd komen. Dit voorkomt terugvorderingen. De overzichten uit de halfjaarrapportages van de Belastingdienst7 laten zien dat de inspanningen effect hebben. Het percentage terugbetalingen is gedaald naar 27%, het feitelijk aantal is afgenomen met 900.000.
Bent u bereid coulantere afbetalingsregelingen voor terug te vorderen toeslagen in te stellen?
Een toeslagschuld mag in beginsel in 24 maandelijkse termijnen worden terugbetaald, dat is al coulant. Daarnaast is er ook een maatwerkregeling mogelijk die rekening houdt met individuele financiële omstandigheden. Naar verwachting wordt het vanaf 1 januari 2019 (de voorziene inwerkingtredingsdatum van de Fiscale vereenvoudigingswet 2017) bovendien mogelijk voor burgers om één betalingsregeling te treffen voor de totale belasting- en toeslagschuld. Er zal dan niet langer sprake meer zijn van een stapeling van betalingsregelingen, gekoppeld aan individuele terugvorderingen of belastingaanslagen, maar alle schulden die een burger heeft bij de Belastingdienst worden samengenomen en als één schuld behandeld. Voor toeslagschulden wordt het beleid op sommige onderdelen coulanter en op andere onderdelen minder coulant. Zo wordt het mogelijk om kwijtschelding van toeslagschulden te verkrijgen, maar wordt de standaardbetalingsregeling van 24 maanden ingekort. De maatwerkregeling voor burgers met een relatief laag inkomen of hoge kosten voor levensonderhoud blijft bestaan.
Bent u bereid een verbod op het bedrijfsmatig opkopen van incasso’s in te stellen?
Op dit moment ziet de Minister voor Rechtsbescherming geen aanleiding voor een verbod op doorverkoop van schulden. De Minister verwijst naar het antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.8
In hoeverre is het Zweedse incassomodel, waarbij één centrale partij incasseert, volgens u mogelijk in Nederland? Wilt uw antwoord toelichten?
In Zweden wordt reeds enige tijd gewerkt met een Rijksincassodienst (Kronofogdenmyndigheten). In deze organisatie is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel (rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering (equivalent van de WSNP) samengebracht. De exacte werking van dit systeem en de toepasbaarheid van elementen daarvan binnen de Nederlandse context vraagt om nadere bestudering. Hierover is ook contact met de initiatiefnemers van het manifest. De Staatssecretaris van SZW is voornemens om onderzoek te doen en u daarover te informeren. Daarnaast is in het verlengde van de Rijksincassovisie uitvoering gegeven aan de clustering Rijksincasso, zie ook het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om naar één deurwaarder per gezin te gaan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over incassobureaus die te snel naar de rechter stappen?2
Over de in deze uitzending behandelde incassopraktijken informeerde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over incassobureaus en de dubieuze handel in schulden.10
Kunt u aangeven hoeveel het de overheid heeft gekost, aangezien er vorig jaar 300.000 schuldprocedures voor de rechter zijn gekomen?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Deelt u de mening dat het businessmodel van schuldopkopers (een gang naar de rechter met een slecht onderbouwd dossier) verwerpelijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn. De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
Wat gaat u doen om mensen te beschermen tegen incassobureaus die schuldenaren laten opdraaien voor onterechte kosten?
Het kabinet heeft aandacht voor het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zie de antwoorden op vraag 1, 9 en 16.
Welke vervolgactie heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gang gezet naar aanleiding van het onderzoek naar de handelspraktijken van incassobureaus?
De aanpak van de ACM kent een aantal sporen, met name voorlichting, onderzoek en handhaving. De ACM is in 2016 samen met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gestart met een algemene voorlichtingscampagne over de rechten van consumenten bij incasso. De minder zelfredzame consument hoopt de ACM nu te bereiken via intermediairs zoals schuldhulpverleners, maatschappelijk werk, thuisadministratie-hulpverleners en budgetcoaches. Op 1 november 2017 is door de ACM een online toolkit gestart die het de hulpverleners makkelijker maakt om namens hun cliënten in actie te komen tegen oneerlijke incassopraktijken. Met de geboden hulpmiddelen kunnen zij cliënten snel zekerheid geven over hun rechten bij incasso en hoe zij hun recht kunnen halen.
Daarnaast hebben in oktober 2017 na onderzoek van de ACM tien grote telecombedrijven hun incassopraktijk aangepast. Uit eerder onderzoek concludeerde de ACM dat veel incassotrajecten van consumenten voortkomen uit telecomabonnementen. De telecombedrijven hebben hun incassopraktijk en hun informatie voor consumenten aangepast of gaan dat op korte termijn nog doen.
Verder heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in november vorig jaar aangekondigd handhavend op te treden in de incassosector. De ACM heeft bedrijfsbezoeken afgelegd. De ACM doet hierover, lopende het onderzoek, geen mededelingen over.
Het bericht ‘Het UWV gaat slecht om met 35-minners’ |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Monitor «Het UWV gaat slecht om met 35-minners» over mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die wel ziek zijn, maar niet meer dan 35% afgekeurd, recht hebben op begeleiding bij het zoeken naar een baan?
Mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, kunnen op grond een eventuele andere uitkering (WW, bijstand) ondersteuning krijgen bij het zoeken naar een baan. Ook niet-uitkeringsgerechtigden hebben recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vanuit hun gemeente.
Bent u bereid het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verzoeken ook 35-minners adequate begeleiding aan te bieden bij het zoeken naar een baan?
Werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en vervolgens een WW-uitkering ontvangen, krijgen begeleiding vanuit UWV bij het vinden van nieuw werk. De dienstverlening van UWV is gestoeld op een persoonlijke, gerichte aanpak voor wie dat nodig is. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. Ik ga UWV niet vragen aan alle 35-minners begeleiding aan te bieden. Eventueel nieuw beleid laat ik over aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om het percentage van 60% werkloosheid bij 35-minners te reduceren?
Vanuit de mogelijkheden die er zijn – bijvoorbeeld vanuit de WW – wordt reeds ingezet op dienstverlening op maat aan onder andere de 35-minners. Ook hebben 35-minners recht op een no-riskpolis, om werkgevers sneller over de streep te trekken iemand aan te nemen. Zoals ook in de vorige vraag aangegeven, ga ik geen nieuw beleid meer doorvoeren.
Heeft u een analyse waarom dit werkloosheidspercentage niet is gedaald?
Mogelijk speelt de economische crisis van de afgelopen jaren een rol en profiteert de groep 35-minners later bij een weer aantrekkende economie dan andere werknemers.
Bent u bereid de no-risk polis uit te breiden naar alle mensen die een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte hebben, dus ook de 35-minners?
Zie ook het antwoord op vraag 4. 35-minners zonder werkgever hebben reeds aanspraak op een no-riskpolis.
Op welke manier tellen 35-minners mee voor de banenafspraak?
Zij tellen niet mee voor de banenafspraak.
Kunt u een subverdeling geven van de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak? Hoeveel 35-minners kregen een baan dankzij de banenafspraak, hoeveel Wajongers en hoeveel WSW-ers?
Hieronder vindt u een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak, zoals deze ook is opgenomen in de brief over de resultaten van de twee-meting banenafspraak2. De tabel geeft een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak. De 35-minners uit de WIA zijn niet opgenomen in de tabel, omdat deze groep niet tot de doelgroep banenafspraak hoort.
Doelgroep Participatiewet
7.912
7.499
Wajong2
7.653
9.571
Wsw-wachtlijst3 en Wsw-indicatie4
– 996
– 939
Wsw-begeleid werk
– 129
12
Wiw/ID
– 2.668
– 3.488
Inleenverbanden
3.498
3.389
Wsw-detacheringen5
4.708
6.510
Op basis van 25,5 uur per week.
Onder het begrip «Wajong» in deze tabel vallen de groepen mensen uit de «oWajong», «Studieregeling nWajong», «Werkregeling nWajong» en «Wajong (o en nWajong) én Wsw begeleid werk».
Dit aantal is negatief omdat de Wsw-wachtlijst vanaf 1 januari 2015 niet meer bestaat. Vanaf de één-meting zijn deze mensen opgenomen in de categorie doelgroep Participatiewet.
De categorie Wsw-indicatie betreft mensen die na 1 januari 2015 hun baan zijn verloren en voorheen op de Wsw-wachtlijst terecht zouden zijn gekomen.
Onder Wsw-detacheringen vallen ook mensen waarvoor samenloop bestaat met Wajong en/of Wiw/ID.
Het aantal van 19.667 personen betreft het unieke aantal extra personen met een baan uit de doelgroep. De totalen in deze kolom tellen op tot 19.978 personen. Dit komt doordat er personen zijn die zowel werkzaam zijn bij een formele werkgever als werkzaam zijn op basis van een inleenverband/detachering. Voor het aantal extra personen met een baan uit de doelgroep, is deze dubbeling eruit gehaald.
Bent u bereid om in overleg met werkgevers en het UWV tot een effectieve aanpak te komen om mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd, aan een baan te helpen?
Zoals eerder aangegeven, laat ik eventuele beleidswijzigingen over aan een volgend kabinet.
Het bericht dat gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers vrijwel onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers?1
Ja.
Hoeveel aanvragen tot gezinshereniging worden afgewezen wegens het verstrijken van de nareistermijn? In hoeveel gevallen wordt bezwaar en beroep ingesteld, hoeveel zaken worden toegewezen en hoeveel mensen hebben dan alsnog recht op gezinshereniging? Wilt u ditmaal deze vraag volledig beantwoorden en niet naar antwoord 8 op de Kamervragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) verwijzen, aangezien die niet over bezwaar en beroep gingen?
In de meeste gevallen worden nareisaanvragen tijdig ingediend. Als de vergunninghouder (referent) een nareisaanvraag indient na de wettelijke indientermijn van drie maanden, dan kan de aanvraag om die reden worden afgewezen. In hoeveel zaken dit het geval is, is niet te genereren uit de geautomatiseerde systemen van de IND. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven in hoeveel gevallen, waarin de nareisaanvraag is afgewezen vanwege het verstrijken van de indientermijn, bezwaar en beroep wordt ingesteld en wat hiervan de uitkomst is. Na afwijzing van de nareisaanvraag vanwege het verstrijken van de indientermijn, is gezinshereniging nog steeds mogelijk. Als de referent aan de algemene voorwaarden voor gezinshereniging voldoet en daartoe een aanvraag indient, dan wordt een reguliere verblijfsvergunning verleend.
Deelt u de mening dat als het inwilligingspercentage van alle gezinsherenigingen nareis op 69% ligt2, een inwilligingspercentage van 27% voor Eritrese nareisaanvragen nogal laag is? Wat is het inwilligingspercentage van Syrische gezinsherenigingen en hoe verklaart u dit verschil?
Het inwilligingspercentage van nareisaanvragen door Eritreeërs is inderdaad lager dan het gemiddelde. Een hoog afwijzingspercentage is op zichzelf geen indicatie dat er te hoge drempels worden opgeworpen voor gezinshereniging. Het beleid en de uitvoeringsregels voor nareisaanvragen zijn voor alle nationaliteiten gelijk. Verschillende afwijzingspercentages duiden dan ook eerder op verschillen in de wijze waarop een aanvraag om nareis, al dan niet met documenten, wordt onderbouwd of dat er bij hen individuele contra-indicaties voor verlening gelden.
Het inwilligingspercentage van nareisaanvragen door Syriërs was op 1 september 2017 circa 78%.
Deelt u de mening dat een dermate hoog afwijzingspercentage van Eritrese gezinsherenigingsaanvragen een indicatie kan zijn dat er in het huidige beleid te hoge drempels worden opgeworpen voor gevluchte Eritreeërs om te kunnen herenigen of denkt u dat meer dan 70% van de Eritrese gezinsherenigingsaanvragen om niet-bestaande gezinnen gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom acht u de invulling van het nieuwe beleid en het niet langer aanbieden van DNA-onderzoek of interviews in overeenstemming met de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn, terwijl in artikel 11 staat dat gezinsherenigingsaanvragen niet mogen worden afgewezen alleen omdat documenten ontbreken, de richtlijn als geheel erop gericht is om gezinnen te herenigen en staten geen beleid mogen voeren dat er vooral op gericht is om gezinsherenigingsaanvragen af te wijzen?
Er is geen sprake van nieuw beleid, noch van beleid gericht op het afwijzen van gezinsherenigingsaanvragen. Gezinshereniging is een belangrijk recht in het migratiebeleid. Nederland spant zich in om gezinshereniging mogelijk te maken. Dat laat onverlet dat de IND als taak heeft om de aanvragen zorgvuldig te beoordelen. De afwijzingen op nareisaanvragen van Eritreeërs zijn dus geen indicatie voor een tegenwerkend beleid.
Uit artikel 11 lid 2 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt inderdaad dat een nareisaanvraag niet enkel kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van documenten. Dit komt overeen met het Nederlandse beleid en de uitvoeringspraktijk. De IND biedt een DNA-onderzoek en/of een gehoor aan als naar het oordeel van de IND de vreemdeling in bewijsnood verkeert. Als de vreemdeling geen officiële documenten kan overleggen, dan betekent dit niet dat de IND automatisch bewijsnood hoeft aan te nemen. Het is namelijk relevant of de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van officiële documenten hem/haar niet toe te rekenen is. Daarom vraagt de IND om een verklaring van de vreemdeling. In haar beoordeling betrekt de IND het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, waarin is beschreven welke officiële documenten de overheid van het betreffende land uitgeeft aan haar ingezetenen. Ook betrekt de IND bij de beoordeling van de nareisaanvraag of er anderszins overtuigende documenten en/of verklaringen zijn die de identiteit en de gezinsband aannemelijk kunnen maken.
Bent u van mening dat het nieuwe beleid erop gericht is om gezinshereniging mogelijk te maken, waarmee het aan de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn voldoet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat het in veel gevallen van Eritrese gezinsherenigingsaanvragen niet lukt? Deelt u de mening dat dit een indicatie zou kunnen zijn dat het Nederlandse beleid Eritrese gezinshereniging niet bevordert maar tegenwerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is de handelwijze om geen DNA-onderzoek aan biologische vluchtelingenkinderen aan te bieden als de uitleg over het ontbreken van de documenten onvoldoende zou zijn in overeenstemming met artikel 10 van het Verdrag inzake de rechten van het kind waarin staat dat staten gezinsherenigingsaanvragen met welwillendheid, menselijkheid en spoed moeten behandelen en met artikel 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, waarin staat dat bij de behandeling van een aanvraag terdege rekening gehouden moet worden met de belangen van kinderen?
De IND biedt een DNA-onderzoek aan in het geval van (gestelde) biologische kerngezinnen indien de IND de identiteit van de nareizende ouder kan vaststellen aan de hand van officiële documenten of indien de IND de identiteit aannemelijk acht ondanks het ontbreken van officiële documenten. In laatstgenoemd geval dient de vreemdeling een plausibele verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten ter vaststelling van de identiteit. Het vaststellen of aannemen van de identiteit is een basisvoorwaarde voor het kunnen verstrekken van een op naam gestelde MVV. DNA onderzoek biedt immers slechts uitsluitsel over de biologische afstammingsrelatie en niet over de identiteit van de ouder die wil nareizen. Indien de identiteit kan worden aangenomen maar er geen plausibele verklaring is gegeven voor het ontbreken van officiële documenten die de gezinsband aantonen, dan kan de IND vanwege het belang van het kind van voorgenoemde werkwijze afwijken en alsnog een DNA onderzoek aanbieden.
Deelt u de mening dat, gezien in veel zaken geen bewijsnood wordt aangenomen, het wellicht schort aan kennis bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de situatie in Eritrea? Zo nee, op welke manier worden IND-medewerkers ervan bewust gemaakt dat het ambtsbericht Eritrea onvolledig is, aangezien er geen objectieve bronnen beschikbaar zijn en er geen onafhankelijke onderzoekers worden toegelaten, zoals in het ambtsbericht zelf staat beschreven? Zo ja, bent u bereid om de kennis hierover te intensiveren?
Nee. Het wel of niet aannemen van bewijsnood is een individuele beoordeling, waarbij de door de vreemdeling aangeleverde informatie (verklaringen en andersoortig bewijsmateriaal) centraal staat. Om deze informatie op waarde te kunnen schatten, maakt de IND gebruik van het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, alsmede van andere kennisbronnen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert haar ambtsberichten zoveel als mogelijk op objectieve bronnen en onafhankelijk onderzoek. Dat Eritrea geen onafhankelijke onderzoekers toelaat, betekent niet dat er geen beeld kan worden verkregen welke officiële documenten de Eritrese overheid uitgeeft aan haar ingezetenen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken investeert doorlopend in haar kennis ten behoeve van het opstellen van ambtsberichten.
De rechterlijke uitspraak dat een schuldeiser een rekening niet volledig mag plukken |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Stef Blok (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een schuldeiser de bankrekening van mensen volledig leeghaalt, waardoor er geen leefgeld overblijft?1
Ja, ik ben het met u eens dat mensen met schulden te allen tijde in de basale kosten van hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. De meeste mensen hebben daarvoor hun loon of uitkering nodig. Om die reden geldt er een beslagvrije voet bij beslag op loon of uitkering. Het kan niet zo zijn dat de beslagvrije voet wordt omzeild door in plaats van bij de werkgever of uitkeringsinstantie beslag te leggen op het bedrag aan loon of uitkering dat door de werkgever of de uitkeringsinstantie op de bankrekening van de schuldenaar is overgemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gerechtsdeurwaarder Wilbert van de Donk: «zolang er geen wettelijke regeling is voor het bankbeslag blijft de onduidelijkheid bestaan»?
Uit (tuchtrechtelijke) jurisprudentie volgt dat er onder omstandigheden sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft waaruit hij zijn primaire levensbehoeften kan voldoen en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn.2 Veel hangt dus af van wat de gerechtsdeurwaarder weet of moest weten over de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar. Dit is in de praktijk voorafgaand aan het leggen van het beslag niet altijd inzichtelijk.
Onderschrijft u de mening van de Nationale ombudsman dat er zo snel mogelijk een wettelijke regeling moet komen om naast loonbeslag ook bij bankbeslag een minimumbedrag aan leefgeld over te houden?
Ik ben het met de Nationale ombudsman eens dat er een wettelijke regeling moet komen om te voorkomen dat de regeling inzake beslagvrije voet bij loon of uitkering door een bankbeslag wordt doorkruist. Uit de begin 2017 door de Nationale ombudsman georganiseerde rondetafel over dit onderwerp waarbij ook de KBvG, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs), het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) en het CJIB aanwezig waren, blijkt dat ook de uitvoerende partijen graag tot een dergelijke regeling wil komen. Dat staat niet ter discussie. Uit de verschillende gesprekken komt wel naar voren dat het een ingewikkeld vraagstuk is waarvoor nog geen pasklare oplossing is gevonden. Ik ben samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Financiën in gesprek met onder meer de KBvG en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over mogelijke oplossingsrichtingen. De Minister voor Rechtsbescherming is voornemens het onderwerp mee te nemen in de aanstaande brede herziening van het beslag- en executierecht. Het is de bedoeling om medio 2018 een wetsvoorstel over de herziening van het beslag- en executierecht ter consultatie voor te leggen. Ik zal het aanstaande preadvies over het bankbeslag en de beslagvrije voet van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), dat in het voorjaar van 2018 wordt verwacht, bij het opstellen van de wetgeving betrekken.
Wat is het beleid van de landelijke overheidsinstanties, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Belastingdienst en de Dienst Uitvoering Onderwijs, omtrent beslag in natura, bankbeslag en het overhouden van leefgeld?
Beslaglegging is voor schuldeisers, waaronder ook overheidsinstanties als het CJIB, de Belastingdienst en DUO, een uiterste middel om mensen aan hun financiële verplichtingen te laten voldoen. Als partijen tot beslaglegging overgaan is daar een heel proces aan vooraf gegaan waarbij geprobeerd wordt afspraken te maken en betalingsregelingen te treffen. Beslag op loon of uitkering komt dus niet onverwacht voor de schuldeiser.
De beslagvrije voet geldt alleen bij beslag op periodieke vorderingen, zoals loon of uitkering. Bij beslag op een banktegoed (geen periodieke vordering) geldt in beginsel dus geen beslagvrije voet. De Belastingdienst voert het beleid dat achteraf en op verzoek van de schuldenaar een bedrag ter beschikking wordt gesteld (het leefgeld) dat het mogelijk maakt te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De Minister van Financiën doet momenteel onderzoek naar de mogelijkheden om – vooruitlopend op wetgeving inzake de beslagvrije voet bij bankbeslag – proactief een bedrag aan leefgeld te hanteren bij een bankbeslag door de Belastingdienst en de lagere overheden. In de loop van 2018 zal de Kamer hierover worden bericht. Overigens kan altijd, dus ook in de beslagfase, in geval van onvoldoende betalingscapaciteit en/of onvoldoende vermogen een beroep worden gedaan op de mogelijkheden van kwijtschelding dan wel van ontslag uit de betalingsverplichting. In dat laatste geval zegt de Belastingdienst, al dan niet onder voorwaarden, toe geen verdere invorderingsmaatregelen meer te zullen treffen.
DUO maakt voor de invordering van schulden gebruik van een gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder zal de vordering innen conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en met inachtneming van de gedragsnormen van een goed deurwaarder. DUO verstrekt daarbij geen aanvullende instructies aan de gerechtsdeurwaarder.
Ook het CJIB schakelt gerechtsdeurwaarders in als er verhaald wordt met een dwangbevel. Daarnaast kan het CJIB in bij wet bepaalde gevallen verhaal zonder dwangbevel toepassen. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maximaal 500 euro per maand wordt verhaald, ook wanneer er sprake is van meerdere openstaande boetes. Wanneer ondanks deze beperking schrijnende situaties ontstaan, wordt op verzoek van de schuldenaar het door het bankbeslag getroffen bedrag gerestitueerd.
Bij het leggen van een beslag op roerende zaken moeten door (overheids)schuldeisers de beslagverboden van artikel 447 en 448 Rv in acht genomen worden. Op grond van deze artikelen mogen bepaalde roerende zaken – veelal behorend tot de inboedel – niet in beslag worden genomen omdat de schuldenaar die nodig heeft om in zijn eerste levensbehoeften te voldoen. In de praktijk blijft een beslag op roerende zaken bij particulieren vaak beperkt tot een beslag op voertuigen of luxe goederen. Bij een beslag op goederen uit een standaardinboedel komt het veelal niet tot een executoriale verkoop omdat de waarde van deze goederen in veel gevallen de kosten van de executoriale verkoop niet overstijgt.
Herinnert u zich dat het wetsvoorstel Modernisering beslagverbod roerende zaken, dat de regels betreffende beslaglegging op inboedel moderniseert en de uitvoeringspraktijk te uniformeert, in 2014 ter consultatie is voorgelegd?2
Het is juist dat er begin 2015 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie over een voorontwerp van wet inzake de modernisering van het beslagverbod roerende zaken is geconsulteerd. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat er verschillend wordt gedacht over de mogelijke uitwerking van het voorstel. In 2015 en 2016 is bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De indiening van een wetsvoorstel is daarna aangehouden in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet. Momenteel wordt bezien of de modernisering van het beslagverbod roerende zaken meegenomen kan worden bij de hiervoor aangekondigde bredere herziening van het beslag- en executierecht door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij de uiteindelijke vormgeving van de wetswijziging op dit punt zullen de in de eerder genoemde internetconsultatie ingezonden reacties worden meegewogen.
Waarom is dit wetsvoorstel niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft u gedaan om uw toezegging om zo snel mogelijk wettelijk te regelen dat ook bij bankbeslag een minimumbedrag op de rekening moet achterblijven, gestand te doen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Met welke partijen is reeds gesproken over dit wetsvoorstel over het bankbeslag? Wanneer verwacht u het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak kan een schuldeiser tot bankbeslag overgaan?
De wet stelt geen maximum aan het aantal door een schuldeiser te nemen tenuitvoerleggingsmaatregelen, zoals een bankbeslag. Een schuldeiser dient zich wel te onthouden van onredelijke en onnodige (vexatoire) beslagmaatregelen. Uitgangspunt hierbij is dat de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis alleen wordt geschorst indien de schuldeiser geen in redelijkheid te respecteren belang meer heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien door de tenuitvoerlegging een noodtoestand voor de schuldenaar zal ontstaan. Die noodtoestand kan erin gelegen zijn dat de schuldenaar onvoldoende middelen overhoudt om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften.
Welke sancties kunnen worden getroffen indien een deurwaarde zich niet houdt aan de regels van goed deurwaarderschap? Hoe vaak is dit gebeurd en hoe is de handhaving geregeld?
Indien de gerechtsdeurwaarder zich niet als een goed deurwaarder gedraagt, kan een klacht worden ingediend bij de tuchtrechter. Deze kan de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijke maatregelen als genoemd in artikel 43 tweede lid van de Gerechtsdeurwaarderswet opleggen. In 2016 is 47 keer de maatregel berisping, 2 keer de maatregel schorsing en 2 keer een geldboete opgelegd.
Welke mogelijkheden ziet u om in het minnelijk schuldtraject een afspraak met een meerderheid van de schuldeisers automatisch verbindend te verklaren voor alle schuldeisers, teneinde te voorkomen dat één schuldeiser de zaak blokkeert?
In tegenstelling tot een wettelijke schuldsaneringsregeling (op grond van de Wet Schuldsanering natuurlijke personen, WSNP) kenmerkt een minnelijke regeling zich door vrijwilligheid. Als de schuldenaar en/of de overige schuldeisers onredelijk zouden worden benadeeld door de weigering van een of enkele schuldeisers om mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, dan bestaat de mogelijkheid voor de schuldenaar om bij de rechtbank een dwangakkoord aan te vragen. Het verzoek om te komen tot een dwangakkoord dient dan tezamen met een subsidiair verzoek om toepassing van de WSNP-schuldsaneringsregeling, te worden ingediend. Via een door de rechter opgelegde dwangakkoord kan de weigerende schuldeiser alsnog gedwongen worden om mee te werken aan een regeling. In het geval het primaire verzoek tot het toepassen van de dwangakkoordregeling wordt afgewezen, oordeelt de rechter over het subsidiaire WSNP-verzoek.
Wat gaat u doen – zolang er geen wettelijke regeling is – om te voorkomen dat deurwaarders bankbeslag toepassen, zonder dat er leefgeld overblijft?
Ik zal op korte termijn, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, met de KBvG in overleg treden om te bezien op welke wijze, in afwachting van de aangekondigde wettelijke regeling, nu al het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van bankbeslag zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Hierbij zal zo mogelijk ook rekening worden gehouden met de uitkomsten van het onderzoek van de Minister van Financien naar het proactief toepassen van een leefgeld-regeling bij beslag op de bankrekening voor belastingschulden, dat in de loop van 2018 wordt afgerond.
De overname van de Haagse Thomaskerk door een moskee |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Haagse kerk verandert in moskee»?1
Ja
Deelt u de mening dat de vervanging van de Haagse Thomaskerk door de moskee van Ahmadiyaa Anjuman Isha'at-e-Islam symbool staat voor de vervanging van onze joods-christelijke cultuur voor de islamitische? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik verwijs hier naar artikel 6 van de Grondwet: Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Er is geen reden waarom een islamitische gemeenschap, of welke geloofsgemeenschap dan ook, zich niet in een voormalig kerkgebouw zou mogen vestigen.
Vindt u het ook knettergek dat de gemeente Den Haag een handje heeft geholpen door Ahmadiyaa Anjuman Isha'at-e-Islam op het leegstaande pand te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet hun taak is om de islam te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Realiseert u zich dat u met uw open-grenzen-beleid ervoor zorgt dat er uiteindelijk helemaal geen kerken, maar alleen nog maar moskeeën in Nederland zullen zijn?
Ik verwijs u naar de reeds genoemde vrijheid van godsdienst.
Bent u nu eindelijk bereid de Nederlandse grenzen te sluiten zodat ons volk en onze joods-christelijke tradities niet vervangen zullen worden door de islam? Zo nee, waarom wilt u Nederland zo graag omvolken?
Nee. Op basis van morele en rechtstatelijke gronden als ook internationale afspraken biedt Nederland bescherming aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijke behandeling behoeven. Zowel via arbeidsmigratie als migratie op grond van mensenrechten blijft Nederland graag aangesloten op de rest van de wereld.
Het artikel ‘Ik hoop dat je gepakt wordt’; De Turkse Kliklijn’ |
|
Chris van Dam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel uit de Groene Amsterdammer van 21 september 2017 «Ik hoop dat je gepakt wordt»; De Turkse Kliklijn»?1
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 13 mei 2016 waarin u aangeeft dat het niet de bedoeling was geweest van het Turkse consulaat om een «kliklijn» op te zetten?2 Betekent dit dat er geen sprake is van een dergelijk meldpunt in Nederland? Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat het nog steeds mogelijk is om iemand aan te geven per e-mail bij het Turkse consulaat in Rotterdam?
Deze brief herinner ik mij. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat er momenteel in Nederland sprake is van een meldpunt zoals de kliklijn die het Turkse CG in Rotterdam in 2016 online zette. Het kabinet is hier destijds zeer helder over geweest: dit is volkomen onacceptabel. Individuele burgers hebben de mogelijkheid contact op te nemen het Turkse consulaat. Dat kan ook via de e-mail. De Nederlandse overheid is niet bekend met en heeft geen zeggenschap over de inhoud van berichten die per e-mail aan het consulaat worden gestuurd. Klikken over medeburgers via dergelijke communicatielijnen keurt het kabinet echter ten zeerste af.
Hoe beoordeelt u de dreigementen waar Turkse Nederlanders mee te maken krijgen met de strekking dat ze zullen worden aangegeven bij de Turkse inlichtingendiensten? Acht u het wenselijk dat een in Nederland verschijnende Turkse krant een expliciete oproep bevat om «landverraders» te melden?
De Nederlandse regering vindt oproepen om Turkse Nederlanders te melden als «landverraders» zeer onwenselijk en niet passend in een rechtsstaat. Nederland heeft al eerder duidelijk gemaakt pal voor Nederlanders van Turkse afkomst te staan en moedigt eenieder die zich door deze dreigementen in zijn rechten aangetast voelt, aan gebruik te maken van de hiervoor beschikbare rechtsmiddelen.
Welke (diplomatieke) maatregelen bent u bereid te nemen richting Turkije om ervoor te zorgen dat dergelijke kliklijn-praktijken en het schenden van mensenrechten van Turkse Nederlanders als ze voet aan de grond in Turkije zetten een halt worden toegeroepen?
Het kabinet is in eerdere communicatie met de Kamer steeds zeer helder geweest dat er geen sprake kan zijn van inmenging door de Turkse autoriteiten in de Turkse gemeenschap in Nederland, noch van export van de spanningen vanuit Turkije naar Nederland. Nederland spreekt Turkije hier consequent op aan. In het geval van het bestaan van een kliklijn zal de Nederlandse overheid dus direct optreden. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2 is er momenteel in Nederland geen sprake van een meldpunt zoals de eerder bestaande kliklijn.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft actief en meerdere malen zowel mondeling als schriftelijk de gevoelige en moeilijke situatie van Turkse Nederlanders die zijn geconfronteerd met een uitreisverbod of detentie onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten. Tevens is aandacht gevraagd voor een spoedige rechtsgang en opheffing van uitreisverboden. Dit gebeurde nadat betrokkenen zelf hadden aangegeven hiermee akkoord te zijn. Het Ministerie zal dit via verschillende kanalen blijven doen, ook ten aanzien van toekomstige gevallen. Daarbij wordt opgemerkt dat Turkije deze personen uitsluitend als Turkse staatsburgers behandelt, wat de handelingsmogelijkheden beperkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met andere Europese landen, zoals Duitsland, die met een vergelijkbare praktijk te maken hebben om zo ervaringen uit te wisselen en samen te werken aan een diplomatieke oplossing?
Dergelijk overleg bestaat reeds. Sinds zomer 2016 heeft Nederland regelmatig overleg met gelijkgezinde landen om informatie en posities uit te wisselen en waar mogelijk tot een eensluidende diplomatieke lijn te komen.
Kunt u aangeven of er sinds de couppoging in Turkije sprake is van een toename van het aantal werknemers op het Turkse consulaat in Rotterdam en Deventer en de Turkse ambassade in Den Haag?
Sinds de couppoging is geen sprake van toename van het aantal personen dat werkzaam is op de Turkse ambassade of de consulaten in Rotterdam en Deventer.
Bent u bekend met mogelijke verbanden tussen de uitreisverboden waar verschillende Turkse Nederlanders afgelopen jaar mee te maken hebben gekregen tijdens een bezoek aan Turkije, en meldingen bij een meldpunt? Hebben Turkse Nederlanders die consulaire bijstand hebben gevraagd, over dergelijke meldingen gesproken of vermoedens hierover geuit?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen concrete aanwijzingen dat er een verband is tussen de uitreisverboden en meldingen bij een meldpunt.
Het besluit van de Provincie Noord-Brabant om vanaf 2018 een half miljoen te bezuinigen op de philharmonie zuidnederland |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van de provincie Noord-Brabant om vanaf 2018 een half miljoen euro te bezuinigen op de philharmonie zuidnederland en vanaf 2020 over te willen gaan op een jaarlijkse subsidiebeoordeling?1
Ja.
Wat vindt u, gelet op het advies van de Raad voor Cultuur, van een bezuiniging door de provincie Noord-Brabant?1
De instandhouding van deze orkestvoorziening is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken subsidiepartners. Ik vind het daarom teleurstellend dat één van de subsidiepartners zonder bestuurlijk overleg met de andere subsidiegevers op zo’n korte termijn een bezuiniging doorvoert.
Ik ben bekend met het feit dat Philharmonie zuidnederland bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit. Ik kan bevestigen dat de gedeputeerde Cultuur Noord-Brabant in april om een telefonisch onderhoud heeft verzocht over de ontwikkelingen rond Philharmonie zuidnederland. Daarbij is een bezuinigingsvoornemen niet aan de orde geweest.
Bent u bekend met het feit dat de philharmonie zuidnederland formeel bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit van de provincie Brabant? Kunt u bevestigen dat de provincie Noord-Brabant in april 2017 eigenstandig contact met u heeft gezocht over het bezuinigingsvoornemen, zonder de philharmonie of de provincie Limburg hierin te betrekken? Hoe beziet u dit handelen, mede in het licht van het advies van de Raad voor Cultuur (in voornoemde brief) aan het ministerie, de provincies en de gemeenten om hun beleid ten aanzien van de philharmonie zuidnederland zorgvuldig op elkaar af te stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de inhoud en uitkomst van dit gesprek in april 2017 geweest tussen u en de provincie Noord-Brabant?
Tijdens dit gesprek is gesproken over het onderzoek naar de mogelijkheden voor Philharmonie zuidnederland om tot één orkestkern te komen. De vraag was of de goedkeuring van OCW op het werkplan van Philharmonie zuidnederland voor de jaren 2017–2020 een scenario belemmert van een kleinere orkestkern. Ik heb geantwoord dat dit niet het geval is. Wel is het zo dat indien er gekozen wordt voor een kleinere orkestkern het oorspronkelijk ingediende werkplan en bijbehorende begroting aangepast zal moeten worden. Immers een kleinere orkestformatie zal minder activiteiten kunnen uitvoeren en daar hoort een ander werkplan inclusief bijgestelde begroting bij.
Bent u bereid om, gelet op het belang van de philharmonie voor Zuid-Nederland, op korte termijn met de provincies en gemeenten in gesprek te gaan om een oplossing te vinden die recht doet aan het gezamenlijk opgestelde plan en het advies van de Raad voor Cultuur?
Ja, ik heb alle subsidiepartners uitgenodigd voor een bestuurlijk overleg.
In hoeverre bent u door de provincie Noord-Brabant betrokken bij het bezuinigingsbesluit?
In het cultuurconvenant tussen het Ministerie van OCW en Brabantstad heeft de provincie Noord-Brabant ten aanzien van de Philharmonie zuidnederland een voorbehoud opgenomen ten aanzien van de subsidie. Er is voor de periode 2017–2020 max € 2 miljoen gereserveerd op jaarbasis waarbij de provincie pas later in 2017 een besluit neemt over de subsidie voor de periode 2018–2020. Bij het besluit van de provincie Noord-Brabant om de subsidie van Philharmonie zuidnederland met € 0,5 miljoen te verlagen voor de jaren 2018–2020 ben ik niet betrokken geweest.
Wat betekent de bezuiniging van de provincie Noord-Brabant voor de verhoudingen in activiteiten tussen Noord-Brabant, Limburg, Zeeland, Eindhoven, Maastricht en internationaal in het werkplan 2017–2020 van de philharmonie zuidnederland?
Het besluit van de provincie Noord-Brabant heeft consequenties voor het werkplan van het orkest. Het orkest zal de activiteiten naar beneden bij moeten stellen nu het minder subsidie ontvangt. De insteek vanuit Brabant is dat de aanpassing beperkt wordt tot activiteiten in Brabant.
Deelt u de zorgen dat dit besluit precedentwerking kan hebben voor andere gezelschappen en/of medefinanciers in een cultuurplanperiode?
Ik vertrouw er op dat indien een instelling door meerdere overheden wordt gesubsidieerd, die overheden gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor de instelling gedurende de cultuurplanperiode. Het is ook om die reden dat elke vier jaar per regio de bestuurlijke partners in een convenant bevestigen dat zij de subsidie van in de betreffende regio gevestigde culturele instelling als een gezamenlijke verantwoordelijkheid beschouwen.
Het alarmerend bericht over door mest verontreinigd grondwater |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over waterbedrijven die alarm slaan over verontreinigd grondwater?1
Ja.
Is u bekend dat er in Frankrijk en Duitsland tientallen waterleidingbedrijven zijn die al jarenlang programma's hebben waarbij (bijna) alle landbouw in een grondwaterbeschermingsgebied biologische landbouw moet zijn en waarbij ook afzetprogramma’s ontwikkeld zijn?2
Ja.
Kent Nederland een dergelijk programma? Zo ja, welk programma is dat en wat zijn de ervaringen? Zo nee, deelt u de mening dat dit ook een goed concept voor Nederlandse drinkwaterwingebieden kan zijn om zo minder uitspoeling van bestrijdingsmiddelen en nitraat naar het grondwater te bewerkstellingen?
Nederland heeft vergelijkbare doelstellingen als Duitsland en Frankrijk op het gebied van landbouw en grondwaterbeschermingsgebieden, maar kiest voor een iets andere aanpak. De Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater geeft richting aan de ambitie aangaande chemisch schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik. De betrokken partijen sturen op de samenhang en voortgang van lopende (deel)trajecten op het gebied van waterkwaliteit, drinkwater en zoetwater en geven waar nodig een extra impuls aangaande de drie prioriteiten nutriënten/mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten. Water als bron voor drinkwater vormt hierbij een specifiek aandachtspunt. Voor de inzet en concrete acties in het kader van de Delta-aanpak verwijs ik naar Kamerstuk 27 625, nr. 379.
Verder is in het ontwerp zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018 – 2021, dat momenteel ter inzage ligt in het kader van de uitvoering van de milieueffectrapportage, een maatwerkaanpak voorzien voor veertig drinkwaterwinningen waar risico bestaat op te hoge nitraatuitspoeling naar het grondwater. Er wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een bestuursovereenkomst tussen rijksoverheid, betrokken provincies, landbouwbedrijfsleven en drinkwaterbedrijven, waarbij genoemde partijen maatwerkplannen ontwikkelen en uitvoeren om te komen tot een vermindering van de nitraatuitspoeling. Doel is om binnen de looptijd van het actieprogramma afdoende maatregelen te nemen om uiterlijk gedurende het zevende actieprogramma blijvend aan het doel van de Nitraatrichtlijn te voldoen.
In verschillende grondwaterbeschermingsgebieden zijn ervaringen opgedaan om met bovenwettelijk maatwerk de nitraatuitspoeling op agrarische bedrijven te verminderen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de projecten Duurzaam Schoon Grondwater (Z-Limburg), Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Liemers (Gelderland), Boeren voor Drinkwater (Overijssel) en Grondig boeren voor Water (Drenthe). Deze projecten kunnen onderdeel uitmaken van de beoogde maatwerkaanpak van de regionaal resterende knelpunten.
Vindt u dit project interessant? Zo nee, waarom niet? Indien u dit project wel interessant vindt, bent u bereid onderzoek te doen en dit samen met de waterleidingbedrijven, landbouwsector en andere partijen op te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door dit programma de zuiveringskosten in de toekomst zullen dalen of minder zullen stijgen dan zonder dit programma? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat reden genoeg om met een vergelijkbaar programma aan de slag te gaan?
De Nitraatrichtlijn bevat de verplichting om verontreiniging met nitraat uit agrarische bronnen terug te dringen en verontreiniging te voorkomen. Daarnaast mag vanuit de Kaderrichtlijn water (KRW) de kwaliteit van de drinkwaterbronnen niet verslechteren en is er een inspanningsverplichting om de kwaliteit te verbeteren met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning.
Met de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater en met de maatregelen onder de Nitraatrichtlijn en de KRW wordt ingezet op het realiseren van deze doelen. Met regionale en landelijke analyses onder de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater wordt getoetst in hoeverre aan deze doelen wordt voldaan en of extra maatregelen nodig zijn.
Maatregelen worden in de huidige praktijk van uitvoering van de KRW en de Nitraatrichtlijn reeds getoetst op doelbereik, uitvoerbaarheid, kosten- en milieueffectiviteit. Het (verplicht) laten uitvoeren van nieuwe kosten-batenstudies is dus niet nodig.
Wilt u waterleidingbedrijven of provincies verplichten kosten-batenstudies te laten uitvoeren voor dergelijke programma’s en de steeds hogere schadekosten voor waterzuivering openbaar te maken? Moeten waterleidingbedrijven hun klanten vragen of zij ook dergelijke programma’s willen om toekomstige kosten voor zuivering te verlagen?
Zie antwoord vraag 5.
Opnieuw honderden ontslagen in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Vindt u het acceptabel dat zorgmedewerkers ontslagen worden bij Zorgspectrum Het Zand, terwijl er juist duizenden mensen nodig zijn in de zorg?1 2
Vindt u het acceptabel dat Zorgspectrum Het Zand een fors aantal zorgmedewerkers van niveau 1 en 2 en activiteitenbegeleiders wil ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zijn de precieze oorzaken van deze grootste ontslagronde? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om samen met sociale partners in te grijpen bij deze ontslagronde zodat voorkomen wordt dat zorgmedewerkers ontslagen worden, terwijl ze keihard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
VN-schoolboeken die uitpuilen van Israëlhaat en antisemitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen UNRWA (United Nations Relief and Works Agency) schoolboeken die uitpuilen van Israëlhaat en antisemitisme verspreidt onder Palestijnse kinderen? 1
Het kabinet heeft kennisgenomen van dit bericht over een onlangs verschenen studie. Het heeft de achtergrond onderzocht en oordeelt op basis van gegevens van UNRWA dat de presentatie in het bericht discutabel is.
Is de UNRWA eindverantwoordelijk voor de inhoud van deze schoolboeken? Zo nee, waarom geeft UNRWA dan klakkeloos miljoenen euro’s uit aan het hersenspoelen van Palestijnse kinderen?
Anders dan in de titel van de vragen wordt gesuggereerd betreft het hier geen schoolboeken van de VN, maar van de Palestijnse Autoriteit. In een persbericht van 6 oktober jl. meldt UNRWA dat 90% van de in de studie genoemde boeken niet wordt gebruikt in het huidige curriculum in UNRWA-scholen. De inhoud van de overige boeken is onderworpen aan een nauwgezet onderzoek om te verzekeren dat het curriculum in overeenstemming is met VN-waarden. Het kabinet acht het van groot belang dat UNRWA deze strenge toets uitvoert (zie ook de antwoorden op Kamervragen ingezonden op 5 april 2017, Aanhangsel van de Handelingen 1853, vergaderjaar 2016–2017, d.d. 15 mei 2017). In die enkele gevallen waar reden tot zorg bleef bestaan is het lesprogramma aangevuld met eigen materiaal van UNRWA en zal onderwijzend personeel worden getraind. Het kabinet onderschrijft deze uitgangspunten van het beleid van UNRWA.
Vindt u het ook schandalig dat de VN, een organisatie die zegt op te komen voor vrede en veiligheid, kinderen geen vrede maar de vernietiging van Israël in het vooruitzicht stelt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat Nederland straks als lid van de VN-Veiligheidsraad doen om het groeiende antisemitisme binnen de VN en haar suborganen de kop in te drukken?
Nederland komt, ook in VN-organen, op tegen antisemitisme, of dit nu groeit of niet. De Secretaris-Generaal van de VN zelf heeft bij zijn bezoek aan Israël eerder dit jaar nog eens bevestigd dat hij zich inzet om antisemitisme te bestrijden. Bij dit onderwerp is het overigens van belang om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet zeer nadrukkelijk uitdraagt, zowel nationaal als internationaal. Antisemitisme komt als onderwerp echter niet aan de orde in de Veiligheidsraad.
Bent u aan het einde van uw ambtstermijn eindelijk bereid de Nederlandse financiering van UNRWA te stoppen zodat aan de Nederlandse financiering van deze nazi-praktijken nu eens een einde komt?
In het licht van het belangrijke werk dat UNRWA doet (ook beschreven in het antwoord van 12 september 2017 op Kamervragen met kenmerk 2017Z10825) is het kabinet niet voornemens de Nederlandse financiering van UNRWA te stoppen.
Het bericht dat de minister gemeenten en provincies een brief heeft gestuurd naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in een zaak van een raadslid uit Noordoostpolder |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Op welke manier heeft u overlegd met de voorzitters van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) over het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak-Hoekstra?1
Op welke momenten heeft u gesproken met de voorzitters van de VNG en het IPO over het vonnis?
Heeft u nog op andere wijze contact gehad met vertegenwoordigers van de VNG en het IPO over het vonnis en uw conclusies? Zo ja, met wie en wanneer?
Hebben de voorzitters van de VNG en het IPO gemeld dat hun organisaties uw conclusies ten aanzien van de gevolgen van het vonnis is de zaak-Hoekstra delen? Zo ja, op welke wijze en wanneer hebben ze u dit gemeld? Zo nee, wat was hun reactie?
Bent u bereid deze vragen voor dinsdag 3 oktober 2017 te 12.00 uur te beantwoorden?
De Wet Normering Topinkomens 3 |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bereid de Kamer voor donderdag 28 september 2017 de documenten te sturen van de in voorbereiding zijnde Wet normering topinkomens 3?1
In het regeerakkoord «Bruggen slaan» is het voornemen kenbaar gemaakt om de Wet normering topinkomens (WNT) van toepassing te laten zijn op alle functionarissen in de publieke en de semipublieke sector. Om hieraan invulling te geven heb ik op 6 juli 2015 de verkenning uitbreiding personele reikwijdte WNT naar uw Kamer gestuurd2. Op 12 april 2016 is het ontwerpwetsvoorstel inclusief de memorie van toelichting openbaar gemaakt ten behoeve van de internetconsultatie. In de periode tot 17 mei 2016 is er de gelegenheid geweest zienswijzen in te dienen. Op basis hiervan is het wetsvoorstel aangepast en na besluitvorming in de ministerraad voorgelegd aan de afdeling advisering van de Raad van State. De afdeling heeft voor de zomer advies uitgebracht. Artikel 26 van de Wet op de Raad van State schrijft voor dat het wetsvoorstel, het advies van de Raad van State en het nader rapport gezamenlijk openbaar worden gemaakt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel, advies en nader rapport worden tevens openbaar gemaakt na een besluit een wetsvoorstel niet verder in procedure te brengen. Zoals ik de Kamer bij diverse gelegenheden heb gemeld3 laat ik het besluit om het wetsvoorstel uitbreiding personele reikwijdte WNT in te dienen over aan het volgende kabinet. Op dat moment zal het kabinet conform de voorgeschreven procedure het advies van de Raad van State, het nader rapport en het wetsvoorstel openbaar maken.
De toenemende chaos in het Groningen buitengebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u bekend met onduidelijkheden rond de schadeafwikkeling in het Groningen buitengebied? Zo ja, op welke wijze?
Er is geen sprake van «het buitengebied». Tot de zomer van 2016 hanteerde NAM een schadecontour waarbuiten schade niet werd opgenomen. Nader onderzoek van de TU Delft leidde tot de conclusie dat deze contour niet gehandhaafd kon worden (Kamerstuk 33 529, nr. 280). Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is daarop in augustus 2016 alsnog gestart met de behandeling van schademeldingen uit het betreffende gebied. Bijgevoegd treft u een overzicht van het aantal meldingen per gemeente in het betreffende gebied tot en met 17 juli 20171. Meldingen na 31 maart 2017 12.00 uur worden behandeld volgens een nieuw, nog vast te stellen schadeprotocol.
Kunt u aangeven om welke dorpen het gaat, wanneer er wordt gesproken over «het buitengebied»? Wat is het aantal schademeldingen per plaats in het «buitengebied»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er naast de contourenkaart sprake is van randgebieden1, dit zijn de gebieden tussen de rode en blauwe contour die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in haar schadeprotocol tot 31 maart 2017 hanteerde, waarbinnen onder andere Woldendorp valt? Wat is de status van dat randgebied?
Op de kaart waar u naar verwijst is de voormalige schadecontour weergegeven (rode lijn) die NAM tot de zomer van 2016 hanteerde; zie verder het antwoord op vraag 2 en 3. De gemeente Woldendorp ligt binnen deze contour. De genummerde gebieden buiten de contour die op deze kaart is weergegeven, zijn de gebieden waar ingenieursbureau Witteveen+Bos in opdracht van NAM inspecties heeft uitgevoerd; zie verder het antwoord op vraag 5. Alle schademeldingen van voor 31 maart 2017 worden door CVW behandeld; zie verder het antwoord op vraag 12.
Vallen gedupeerden binnen een dergelijk randgebied binnen het regime van het zogenaamde «binnengebied» of het zogenaamde «buitengebied» of geldt daar een ander, eigen regime? Kan het zo zijn dat gedupeerden deels onder een «binnengebied» en deels onder een «buitengebied» vallen? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Technische Universiteit (TU) Delft nog bezig is met een onderzoek naar mogelijke schadeonderzoeken in het buitengebied?2 Zo ja, wanneer worden de uitkomsten verwacht?
De TU Delft doet onderzoek in de provincie Groningen naar mogelijke oorzaken van schade, bijvoorbeeld daar waar sprake kan zijn van meerdere oorzaken van schade bij een woning, bijvoorbeeld in een gebied waar zowel zout als gas wordt gewonnen. De resultaten van dit onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2018 verwacht.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot de door gedupeerden ontvangen beoordelingsrapporten, waarin zonder uitzondering de conclusie is dat de schade niet is veroorzaakt door aardbevingen? Is de bedoeling van het onderzoek door de TU Delft dat het de gestelde eerdere conclusie onderschrijft, of moet het worden beschouwd als een vorm van second opinion op het rapport van Witteveen+Bos?3
Bewoners kunnen een second opinion aanvragen op het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door Witteveen+Bos. Het onderzoek van de TU Delft in opdracht van de NCG dient om nader inzicht te krijgen in verschillende schademechanismen in deelgebieden. Het onderzoek van de TU Delft levert geen second opinion op woningniveau op.
Klopt het dat, om als gedupeerde in aanmerking te komen voor een second opinion, eerst de voucher actief moet worden geweigerd? Zo ja, klopt het dan ook dat de bedenktijd van de voucher is opgeschoven van acht weken naar een jaar? Is de consequentie van het niet kunnen of willen afwijzen van de voucher dat er nog geen traject tot een second opinion ingezet kan worden?
Ja. Voor dossiers waarin alleen niet-aardbevingsgerelateerde schade is geconstateerd, is de bedenktijd één jaar. Als de bewoner het voucheraanbod accepteert, sluit de schadeafhandelingsprocedure. Als de bewoner nog geen keuze maakt, kan er inderdaad ook nog geen vervolgstap in de procedure worden gezet.
Hoeveel gedupeerden vanuit welke categorieën hebben inmiddels een voucher geaccepteerd? Hoe interpreteert u de cijfers?
Voor het merendeel van de bewoners geldt een bedenktijd van één jaar vanaf het moment dat de bewoner de brief met het voucheraanbod ontvangt. Deze bedenktijd biedt ruimte om bijvoorbeeld de uitkomsten van lopend onderzoek af te wachten. Het is dan ook voorbarig om nu al conclusies te trekken over het aantal geaccepteerde vouchers. Alleen voor de bewoners met een eenzijdig gesloten dossier waarbij destijds door CVW geen relatie met gaswinning is gevonden, is de bedenktijd inmiddels verstreken. 48% van deze groep bewoners heeft het voucheraanbod geaccepteerd. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de beweegredenen van bewoners.
Hoe zal de onafhankelijkheid van de second opinion gewaarborgd worden, wanneer de second opinion uitgevoerd gaat worden door drie collega-bureaus van Witteveen+Bos?4 Waaruit zal de werkwijze bij deze second opinion bestaan wanneer er geen nieuwe inspectie zal plaatsvinden en er geen nieuwe werkwijze zal worden toegepast?
De genoemde bureaus beschikken over de technische kennis en capaciteit die nodig is om de second opinions uit te voeren en zijn daarop geselecteerd. De uitgevoerde inspectie bestaat uit een feitelijke weergave van hetgeen aangetroffen is aan schade in een woning. Onder het oude schadeprotocol heeft op basis hiervan een beoordeling plaatsgevonden door Witteveen+Bos. De secondopinionbureaus beoordelen volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze op basis van de bestaande inspectiegegevens. Deze werkwijze kan afwijken van de werkwijze van Witteveen+Bos; technische kennis kunnen zij anders toepassen.
Klopt het dat het nieuwe (op te stellen) schadeprotocol in niets zal lijken op de gebruikte methode van Witteveen+Bos? Zo ja, is het dan naar uw mening rechtvaardig dat gedupeerden uit de «zogenaamde buitengebieden» nog tot jaar en dag de gevolgen dragen van directe en indirecte bemoeienis van dit bureau bij hun schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het onderzoek naar schades buiten de voormalige schadecontour en de daarbij gehanteerde methode is uw Kamer uitgebreid bericht in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.6 Over het nieuwe schadeprotocol wordt nog gesproken.
Bent u bereid, gezien het feit dat veel bewoners/gedupeerden vanwege jarenlang wegkijken door het Rijk, nu wantrouwen hebben tegen de aangewezen bureaus voor hun second opinion5 en hen te gunnen dat zij het recht krijgen op een second opinion door een bureau van hun keuze? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9 is de uitvoering van de second opinion belegd bij een selectie van bureaus die over de benodigde capaciteit en technische kennis beschikken. Zij werken volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze, om onafhankelijkheid en kwaliteit aan iedere bewoner te kunnen garanderen.
Klopt het dat fase 2 van start is gegaan, waardoor alle schademelders in het buitengebied die nog geen inspectie hebben gehad, nu alsnog worden benaderd door het Centrum Veilig Wonen (CVW), waarna zij een zelfde traject met inspectie en beoordeling door Witteveen+Bos krijgen aangeboden? Valt fase 2 ook nog onder de eerder gestarte pilot? Wat zijn de criteria van deze pilot en waar zijn deze vastgelegd?
De proef afhandeling schade is van start gegaan met behandeling van meldingen gedaan tot 15 augustus 2016 (fase 1). Vanaf oktober 2017 worden ook meldingen behandeld die gedaan zijn tussen half augustus 2016 en 31 maart 2017 en die nog niet waren meegenomen (fase 2 en 3). De werkwijze van fase 2 en 3 is in grote lijnen hetzelfde als bij fase 1. Meldingen gedaan na 31 maart 2017, 12.00 uur zullen volgens het nieuwe schadeprotocol worden behandeld.
Hoe verhoudt zich het opstarten van fase 2 tot het voornemen van een schone lei?6
De schademelders in fase 2 en 3 van de pilot buitengebied krijgen allen een aanbod in het kader van de schone lei. De inhoud van dit aanbod is afhankelijk van de uitslag van de inspectie en beoordeling.
Hoe kwalificeert u het initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) om een gesprek te laten plaatsvinden tussen de NAM en het Gasberaad (over de mogelijkheid van een onafhankelijke toetsing van het onderzoek)? Kunt u aangeven op welk onderzoek u het in uw eerdere beantwoording7 heeft, het onderzoek van Witteveen+Bos, het advies van advocatenkantoor Van Niekerk Cieremans hierop, of beide?8
Ik waardeer het initiatief van de NCG. Het behoort tot zijn opdracht om dialoog te initiëren over oplossingen voor de bovengrondse gevolgen van de gaswinning in Groningen. De mogelijke onafhankelijke toetsing die onderwerp is van gesprek tussen Gasberaad en NAM, heeft betrekking op onderzoek dat Witteveen+Bos in het kader van de pilot afhandeling schade heeft uitgevoerd.
Het bericht ‘Premier Sint-Maarten: mariniers deden niks tegen plunderingen’ |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Premier Sint-Maarten: mariniers deden niks tegen plunderingen»?1
Ja.
Kent u het artikel «Mariniers deden niks bij plunderingen»?2
Ja.
Is dit interview gegeven door de premier van Sint Maarten? In hoeverre berust de door de premier gegeven informatie in het interview op feiten?
Het is goed dat er inmiddels van de regeringszijde van Sint Maarten wordt bevestigd dat onze hulpverleners het uiterste doen om de inwoners van Sint Maarten te helpen hun leven weer op te pakken. Minister-President Marlin heeft aangegeven dat hij spijt heeft van de onrust die zijn uitlatingen hebben veroorzaakt en dat hij veel lof heeft voor het werk van de Nederlandse militairen.
Er heeft continu een afweging plaatsgevonden tussen behoud van openbare orde en veiligheid en hulpverlening aan de bevolking, in overeenstemming met en ter ondersteuning van de lokale autoriteiten. De inzet van militairen gebeurt alleen na een verzoek om militaire bijstand. Dit verzoek is voor de passage van Irma gedaan en door Nederland gehonoreerd. De geaccordeerde bijstand betrof concreet het bemannen van shelters, uitvoeren van damage assessment en ondersteunen van de politie bij het handhaven van de openbare orde. Voor deze inzet geldt dat de militairen onder civiel gezag staan van de autoriteiten van het land. Ondersteuning bij handhaving van de openbare orde gebeurt alleen indien de omstandigheden daar aanleiding toe geven en pas na overleg met de lokale autoriteiten.
In hoeverre is de premier verantwoordelijk voor de gang van zaken bij de wederopbouw van Sint Maarten? Welke acties heeft het bestuur van Sint Maarten al ondernomen?
In beginsel zou Sint Maarten zelf verantwoordelijk zijn. De Nederlandse noodhulp die wordt verleend vindt plaats op basis van artikel 36 van het Statuut; Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten verlenen elkaar hulp en bijstand. In de Rijksministerraad is vastgesteld en onderstreept dat de landen in het Koninkrijk elkaar hulp en bijstand verlenen, conform het Statuut.
Momenteel wordt er door de eilandelijke diensten hard gewerkt aan het herstel van de voorzieningen, maar de capaciteit is gering. De hulp van Nederland, Aruba, Curaçao, het Rode Kruis en VN organisaties is nog hard nodig.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de premier van Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre dienen de uitspraken van de premier van Sint Maarten het belang van de zwaar getroffen bevolking van het land Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de hulp aan boord van de ZRMS Karel Doorman nog van nut gezien de uitspraken van de premier van Sint Maarten?
Ja.
Kunt u deze vragen voor donderdag 21 september 2017 te 8.30 uur beantwoorden?
Het bericht dat de helft van de gemeenten nauwelijks iets doet tegen radicalisering |
|
Ockje Tellegen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Helft gemeenten doet nauwelijks iets tegen radicalisering»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat niet alleen de Inspectie Veiligheid en Justitie maar ook de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zelf constateert dat kleine en middelgrote gemeenten geen antiradicaliseringsbeleid voeren?
Het Inspectierapport geeft aan dat grote gemeenten meer activiteiten uitvoeren om radicalisering tegen te gaan dan kleine gemeenten en ook vaker specifiek beleid hiervoor hebben. Middelgrote gemeenten zitten hier tussenin. Niet elke gemeente hoeft een apart en grootschalig beleid te voeren te aanzien van radicalisering. Wel vind ik het, evenals de VNG, van belang dat op regionaal niveau de problematiek in kaart is gebracht, kennis en kunde op orde is en samenwerkingsverbanden en structuren bestaan waarbij bijvoorbeeld signalen kunnen binnenkomen en worden opgevolgd. Deze structuren bestaan en worden de komende jaren verder ontwikkeld.
Sinds 2016 stel ik middelen beschikbaar via de versterkingsgelden ter ondersteuning van de lokale aanpak. Gemeenten die te maken hebben met de problematiek kunnen gebruik maken van deze gelden om hun aanpak van jihadistische radicalisering te versterken. Daarbij worden gemeenten die versterkingsgelden ontvangen gestimuleerd om ook kleine en middelgrote gemeenten in hun regio in de uitvoering van hun plannen te betrekken. Meerdere gemeenten hebben expliciet aangegeven de toegekende gelden breed in hun regio te zullen inzetten. Verder kunnen gemeenten die geen actief beleid voeren op het thema radicalisering gebruik maken van regionale expertise en kennis die beschikbaar is bij (grotere) gemeenten, veiligheidshuizen en politie-eenheden.
Daarnaast is er op nationaal niveau een trainings- en ondersteuningsaanbod waar alle gemeenten gebruik van kunnen maken. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van trainingen van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR). De afgelopen drie jaar werden meer dan 7.000 mensen getraind in zowel grote maar ook in kleine en middelgrote gemeenten. Daarnaast heeft ook de Expertise-Unit Sociale Stabiliteit (ESS) een ondersteuningsaanbod waar gemeenten gebruik van kunnen maken. De ESS voorziet in trainingen, kennis en praktische ondersteuning aan gemeenten, ook op het gebied van radicalisering en extremisme. De ESS organiseert bijvoorbeeld leerkringen voor gemeenten over de preventieve aanpak van radicalisering en kunnen ondersteuning op maat bieden aan gemeenten.
Deelt u de mening van de gemeenten dat antiradicaliseringsbeleid onnodig is omdat het niet speelt in deze gemeenten? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van vroegtijdige signalering en aanpak van radicalisering? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het landelijke anti-terreurbeleid lokaal overal wordt ingebed en niet alleen in de tot nu toe 11 aangewezen «Jihad-gemeenten»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij de uitvoering van de motie-Tellegen betreffende de effectiviteit van deradicaliseringsprogramma’s dit aspect mee te nemen en aan te geven hoe u ook kleine en middelgrote gemeenten gaat betrekken bij terrorismebestrijding?2
De vraag over het betrekken van kleine en middelgrote gemeenten is hierboven reeds beantwoord. In de reactie op de motie zal alleen ingegaan worden op de besteding van de door de rijksoverheid beschikbaar gestelde gelden. Daar waar deze gelden ook zijn ingezet richting kleinere (regionale) gemeenten, zal deze informatie uiteraard betrokken worden bij de uitwerking van de motie.
Een speech van de minister-president van Aruba |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het filmpje «Haatzaaing tegen Nederland door de AVP op Aruba», gepubliceerd op YouTube op 11 september 2017?1
Ja.
In hoeverre is het mogelijk dat de door de Minister-President van Aruba, de heer Eman, beloofde paspoorten binnen drie jaar afgegeven kunnen worden?
De vraag naar het hebben van aanspraak op een Nederlands paspoort is opgevat als een vraag naar het daaraan voorafgaand verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Een nationaliteit en een paspoort zijn twee verschillende dingen. Een nationaliteit is de juridische band tussen een persoon en een soevereine staat (onderdaanschap) en op basis van die nationaliteit kan men in aanmerking komen voor een paspoort. De Rijkswet op het Nederlanderschap, die ook in Aruba geldt en het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit regelt, stelt diverse cumulatieve voorwaarden voor nationaliteitsverkrijging. In zijn algemeenheid geldt (onder meer) een periode van vijf jaar ononderbroken legaal verblijf en hoofdverblijf in Aruba voordat een naturalisatieverzoek kan worden ingediend, terwijl voor staatloze vreemdelingen (onder meer) een periode van ononderbroken legaal verblijf en hoofdverblijf in Aruba van drie jaar geldt. Voor een (echt)partner van een Nederlander geldt (onder meer) de voorwaarde dat het huwelijk ten minste drie jaar geleden is gesloten.
Het staat de Arubaanse overheid niet vrij af te wijken van de eisen die voorvloeien uit de Rijkswet op het Nederlanderschap, respectievelijk de Paspoortwet die vereisen dat voor het verstrekken van een paspoort betrokkene over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Deze eisen staan eraan in de weg dat een paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden als cadeautje kan worden verstrekt.
Wanneer komt men in aanspraak voor een paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden? Welke eisen worden daar aan gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het wenselijk dat een paspoort van het Koninkrijk der Nederland mogelijk uitgedeeld wordt als cadeautje voor herverkiezing?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 20 september 2017 te 17:00uur?
Ja.
De afname van het aantal vrouwen in bestuurlijke topfuncties |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van The Dutch Female Board Index 2017 over de afname van het aantal vrouwelijke bestuurders bij beursgenoteerde bedrijven?1
Ja
Deelt u de mening dat de afname van 7,8% in 2015 naar 6,2% in 2017 van vrouwelijke bestuurders in raden van besturen een zeer onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart u deze afname van 7,8% in 2015 naar 6,2% in 2017?
De langzame groei van het aandeel vrouwelijke bestuurders in Nederland is mij een doorn in het oog. De groei van het aandeel topvrouwen in Nederland verloopt té traag, dat heb ik vaker gezegd.
De Female Board Index kijkt naar een kleine groep bedrijven (85): zo’n 1,6% van het aantal bedrijven dat onder de reikwijdte van de Wet bestuur en toezicht valt. Wanneer bij een overname, zoals door Delta Lloyd, twee vrouwen hun zetel verliezen heeft dit al grote gevolgen voor het percentage vrouwen in de raden van bestuur in de Female Board Index. Het streefcijfer in de Wet bestuur en toezicht geldt voor ca 5.000 bedrijven. De bedrijvenmonitor beschrijft de trends binnen deze grotere groep bedrijven. Ik verwacht de resultaten van deze monitor nog dit najaar.
Bent u ervan op de hoogte dat het aantal benoemde vrouwelijke commissarissen in 2017 (25%) fors is gedaald ten opzichte van 2016 (33,8%)? Bent u bereid verder in gesprek te gaan met bedrijven om hen aan te spreken hierop? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar ben ik reeds samen met VNO-NCW voorzitter Hans de Boer het gesprek aangegaan met enkele bedrijven met een zogeheten «all male board». Sindsdien hebben twee van die bedrijven, Vopak en Boskalis, vrouwen benoemd.
Om het streefcijfer van 30% te realiseren zou het percentage vrouwelijke benoemingen hoger dan 30% moeten zijn. Het percentage benoemingen binnen deze groep bedrijven baart mij daarom zorgen.
Een kleine opsteker is dat het percentage vrouwelijke commissarissen is gestegen van 23,1% naar 24,6%. En dat nu 6 bedrijven voldoen aan het streefcijfer voor de raad van bestuur en raad van commissarissen: vorig jaar waren dat er maar 2 en in 2015 voldeed geen enkel bedrijf. Er verandert dus gelukkig wel iets.
Hoe schat u de haalbaarheid in van het streven om ten minste 30% vrouwen in besturen en raden van commissarissen van bedrijven te hebben de komende jaren? Acht u het behalen van dit streefcijfer voor 2020 realistisch? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Monitoring deed in de Bedrijvenmonitor 2012–2015 de aanbeveling om een tussentijds target in te stellen van 20% dat gerealiseerd dient te zijn op 31 december 2019. Is dit aandeel niet gerealiseerd, dan deed de commissie het voorstel om in 2020 het streefcijfer van 30% te vervangen door een quotum van 30%, d.w.z. een target waarvoor sancties gelden indien het niet wordt gerealiseerd. Is het aandeel van 20% wel gerealiseerd, dan zou als nieuwe doelstelling een aandeel van 30% op 31 december 2023 moeten gelden, aldus de commissie Monitoring.
Of het Nederlandse bedrijfsleven op koers ligt voor 2020 zal duidelijker worden wanneer later dit jaar de nieuwe bedrijvenmonitor verschijnt. Ik wacht daarom het verschijnen van de nieuwe bedrijvenmonitor in december af.
Deelt u de mening dat dit streefcijfer, zonder de invoering van extra maatregelen, onmogelijk behaald gaat worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke extra stappen gaat u zetten om dit streefcijfer op tijd te behalen?
Veranderingen vinden niet van de ene op de andere dag plaats. Bij het maken van beleid vind ik het belangrijk goed geïnformeerd te zijn over de actuele stand van zaken, juist ook wanneer verandering in eerste instantie klein inzet. Daarom heb ik in 2016 besloten jaarlijks de ontwikkelingen van het aandeel topvrouwen te monitoren én om het onderwerp te blijven agenderen, onder andere door instelling van de database en door de activiteiten van stichting Topvrouwen, daarbij ondersteund door kwartiermakers Annemarie Jorritsma en Leo Houwen.
Uit de vorige bedrijvenmonitors is gebleken dat het aandeel topvrouwen langzaam toeneemt, en ook uit de recente Female Board Index blijkt dat het aantal bedrijven dat voldoet aan het streefcijfer in de Wet bestuur en toezicht, is toegenomen. In 2015, toen Hans de Boer en ik ons gezamenlijke programma «Vrouwen naar de top» startten met de lancering van de Topvrouwendatabase, voldeed geen enkel beursgenoteerd bedrijf: nu zijn dat er zes. Er verandert wel degelijk iets.
Of het tempo hoog genoeg ligt, kan ik beter beoordelen na de publicatie van de nieuwe bedrijvenmonitor eind 2017. Desalniettemin roept het feit dat er nog altijd bedrijven zijn waar niets gebeurt om het aandeel vrouwen binnen de top te vergroten ook bij mij de vraag op of alleen zelfregulering binnen deze groep het gewenste effect gaat opleveren.
Bent u voornemens om nog vóór 2020 een wettelijk vrouwenquotum te installeren voor vrouwen in besturen en raden van commissarissen van bedrijven, nu blijkt dat het huidige beleid niet voldoende werkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe de supportersclub Oranje zichzelf verrijkte ten koste van de fans |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat bestuurders van de supportersclub van Oranje jarenlang hun zakken hebben gevuld en tonnen met geld hebben uitgegeven aan zakelijke activiteiten en privéactiviteiten, waarvan de relatie met de supportersclub ver te zoeken is, terwijl dit wel betaald is door de fans van de supportersclub?1
De supportersclub Oranje is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig keuzes maakt betreffende bedrijfsvoering, verantwoording en toezicht. De bestuurders moeten dan ook verantwoording afleggen aan de supportersclub zelf. Bij vermoedens van malversaties kan aangifte worden gedaan.
Wilt u reageren op de constructies die deze bestuurders hebben bedacht om er zo zelf beter van te worden? Hoe is het mogelijk dat deze bestuurders zo’n lange tijd zichzelf hebben kunnen verrijken met gouden regelingen en dit nooit ontdekt is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) nooit gecontroleerd op de dubieuze handelwijze van deze bestuurders? Waarom controleert de KNVB als toezichthouder geen jaarrekeningen, maar neemt hij jaarrekeningen voor kennisgeving aan? Vindt u het acceptabel dat een toezichthouder zo functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
De KNVB is geen toezichthouder van deze supportersclub en heeft derhalve geen inzicht in de bedrijfsvoering van deze organisatie.
Vindt u het wenselijk dat leden van de supportersclub amper inzicht hebben in de financiën van de supportersclub? Deelt u de mening dat dit wel zou moeten om dergelijk gedrag van bestuurders te voorkomen? Op welke wijze kunt u daaraan bijdragen?
Zoals eerder gemeld is de supportersclub Oranje een onafhankelijke organisatie. Op de handelwijze van deze club kan ik daarom geen invloed uitoefenen. Wel ben ik van mening dat alle handelingen die de integriteit van de sportsector schaden tegengegaan moet worden. Bij vermoedens van malversaties kan aangifte worden gedaan.
Verbaast het u dat de jaarrekeningen van de stichting zijn opgesteld door accountants van EY, tevens de werkgever van een van de bestuursleden die daar een directeursfunctie bekleedt? Zo ja, bent u bereid dit te onderzoeken? Zijn sancties mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat de jaarrekeningen een getrouw beeld geven van de kosten en immateriële activa van de stichting, wanneer meer dan de helft van de omzet de facto ten goede komt aan de drie bestuursleden? Bent u bereid uit te zoeken of de stichting met het drukken van de fiscale winst op onjuiste wijze belastingvrijstellingen heeft genoten? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze de stichting voldoet aan de criteria dat het doel van de stichting een ideële of sociale strekking geniet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de dubieuze handelwijze en het zelfverrijkingsgedrag van deze bestuurders van de supportersclub de integriteit van de sportsector schaadt en dat dergelijk gedrag niet zonder consequenties moet blijven? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er volgens u gebeuren om het vertrouwen te herstellen? Vindt u dat deze bestuurders in functie kunnen blijven? Deelt u de mening dat het onterecht uitgegeven geld, op kosten van de fans, terugbetaald moet worden? Wat gaat u doen om daar voor te zorgen?
De KNVB is onlangs het gesprek aangegaan met het bestuur van de supportersclub Oranje en heeft daarbij aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek, openheid van zaken en doorvoering van noodzakelijke wijzigingen in toezicht en verantwoording richting hun leden. De supportersclub laat een onafhankelijk onderzoek verrichten naar de financiële gang van zaken binnen de eigen organisatie.
Sociale minima die er op achteruit gaan en dat veel meer Nederlanders in armoede leven dan we denken |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht in De Correspondent «Er leven veel meer Nederlanders in armoede dan we denken»?1
Ja.
Wat gaat u doen om de mensen met schulden en adreslozen die in armoede leven, maar onzichtbaar zijn in de cijfers, door het Centraal Plan Bureau (SCP) en Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) bij de armoedecijfers in beeld te laten brengen?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal Cultureel Planbureau brengen beide regelmatig rapportages over armoede uit. Deze rapportages zijn van waarde omdat ze inzicht geven in de groep die aan de onderkant van de inkomensverdeling zit. Niet alles is echter in cijfers te vangen; de huidige meetmethoden en onderliggende datasets laten niet toe dakloze «huishoudens» mee te nemen wanneer deze niet bij een gemeente staan ingeschreven. Schulden worden meegenomen als negatieve vermogensinkomsten, zoals rentelasten van een lening. Betalingsachterstanden of terugbetalingen voor bijvoorbeeld te veel ontvangen toeslagen worden echter niet meegenomen. Ook andere relevante data voor het volledige «armoedeplaatje» zijn niet meegenomen, zoals aanvullende inkomensondersteuning vanuit de gemeente.
Het is bij de overheid bekend dat niet alle groepen, zoals adreslozen en mensen met schulden, volledig meegeteld worden in de data die het CBS en het SCP verzamelen. Beide bureaus zijn volledig onafhankelijk en bepalen hun eigen werkprogramma en methodes. Wel wordt er door SZW regelmatig overleg gevoerd met zowel CBS als SCP om ontwikkelingen en kennisbehoeften te bespreken met als doel de datasets zo volledig mogelijk te maken. Daarom wordt er door de overheid – al dan niet via deze partijen – regelmatig aanvullend (kwalitatief) onderzoek gedaan naar specifieke kwetsbare groepen. «Huishoudens in de rode cijfers» is daar een voorbeeld van.
Hoeveel procent van de mensen die schulden hebben (naar schatting 1–1,5 miljoen) leeft onder de armoedegrens? Wat gaat u doen om deze mensen in beeld te brengen?
Deze groep is in beeld gebracht door onderzoeksbureau Panteia in het rapport «Huishoudens in Rode cijfers». Dit rapport geeft een beeld van de inkomenspositie van de huishoudens met problematische schulden (circa 540.000 huishoudens). Hiervan heeft 11% een netto maandinkomen tot 1.000 euro en 49% een netto maandinkomen tussen de 1.000 tot 2.000 euro. 40% heeft een netto maandinkomen dat hoger ligt dan 2.000 euro.2
Hoeveel mensen moeten rondkomen van de «beslagvrije voet»?
Op deze vraag is niet eenvoudig een antwoord te geven. Er zijn geen gegevens beschikbaar waaruit blijkt hoeveel mensen gedurende een zekere periode van de beslagvrije voet moeten leven. Op basis van beschikbare cijfers van gerechtsdeurwaarders en van de Belastingdienst, de voornaamste beslagleggende partijen, kan wel een indicatie worden gegeven van het aantal situaties waarin de beslagvrije voet een rol speelt. Zo schat de KBvG dat haar leden jaarlijks circa 400.000 keer loonbeslag leggen en maakt de Belastingdienst daarnaast circa 150.000 keer per jaar gebruik van haar bevoegdheid tot het doen van een loonvordering op basis van artikel 19 Invorderingswet 1990 (IW 1990). Deze aantallen kunnen echter niet eenvoudig bij elkaar worden opgeteld, omdat hierin ook samenloopsituaties van meerdere beslagen tegelijkertijd en elkaar opvolgende korte beslagen zijn verwerkt.
Ook het onderzoek naar de groep personen die te maken hebben met derdenbeslag3 dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de beleidsvorming rond de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet heeft laten uitvoeren, heeft daar geen goed antwoord op kunnen geven. Het onderzoeksbureau kwam uiteindelijk tot een indicatieve schatting van in ieder geval 275.000 personen die met een (vorm van) beslag en dus van de beslagvrije voet moeten rondkomen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het onderzoek ook liet zien dat in circa een derde van alle gevallen het beslag korter duurt dan een half jaar, waardoor de betrokkene een relatief korte periode vanuit de beslagvrije voet in zijn levensonderhoud moet voorzien.
Zijn daklozen meegeteld bij de armoedecijfers van het SCP?
De armoedecijfers van het SCP zijn deels gebaseerd op het Inkomenspanelonderzoek van het CBS (IPO). Voor het IPO trekt het CBS een steekproef uit de populatie van alle personen die in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn ingeschreven. Dak- en thuislozen die niet staan ingeschreven, worden niet meegeteld. Voor zover dak- en thuislozen bij een gemeente staan ingeschreven (via bijvoorbeeld Leger des Heils adressen, sociale dienstadressen of gemeentehuis), worden ze in principe meegeteld in de armoedecijfers van het SCP. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat huishoudens waarvoor het inkomen niet wordt waargenomen, buiten publicaties blijven. Het is daardoor mogelijk dat ook ingeschreven dak- en thuislozen uiteindelijk niet of slechts in beperkte mate tot de doelpopulatie behoren.
Hoe verklaart u het hoge aantal van 500.000 Nederlanders in de categorie «vertrokken onbekend waarheen» en de grote stijging van dit aantal de afgelopen periode?
Uit navraag bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) blijkt dat het aantal «vertrokken onbekend waarheen» al een aantal jaren stabiel toeneemt met ongeveer 25.000 per jaar. De stijging van het aantal «vertrokken onbekend waarheen» is eerder geconstateerd en gecommuniceerd4 naar aanleiding van onderzoek door het CBS. De verklaring hiervoor is, dat het hier gaat om een vast deel van de jaarlijkse stroom emigranten dat niet bij de Basisregistratie Personen (BRP) opgeeft dat zij Nederland verlaten. Die jaarlijkse stijging heeft geen direct verband met mensen die zich «zoek» zouden maken in Nederland. Afgerond staan volgens de laatste telling 500.000 personen geregistreerd als «vertrokken onbekend waarheen» in de Basisregistratie Personen.
Bent u bereid een regeling met meldpunt voor deze groep mensen in het leven te roepen, waarbij zij worden geholpen met hun schulden en met een nieuwe start?
Indien iemand voor schuldhulpverlening in aanmerking wil komen kan hij zich wenden tot de gemeente. Voor zover hij niet beschikt over een woonadres, kan hij zich dan registreren op een door de gemeente voor deze gevallen beschikbaar te stellen postadres. Het meldpunt waar u naar vraagt bestaat dus al.
Wat gaat u doen om naast inkomen ook bezit (negatief dan wel positief) in beeld te laten brengen door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) om zo een accurater inzicht te krijgen in de armoede in Nederland en in de verdeling van bezit?
De huidige armoedestatistiek is op basis van het inkomen. Bezit wordt meegenomen wanneer hier inkomen uit verondersteld kan worden, zoals rendement (positief inkomen) of rentelasten (negatief inkomen). Het CBS rapporteert hier al uitvoerig over, bijvoorbeeld in armoedepublicaties zoals «Armoede en Sociale Uitsluiting 2015». Uit deze publicatie blijkt onder andere dat een op de vijf huishoudens met een laag inkomen een vermogen heeft van meer dan € 50.000.5
Wanneer komt er een nieuwe update van «Armoede in kaart» van het SCP? Onderschrijft u dat jaarlijkse verstrekking van armoedecijfers wenselijk is?
Het SCP heeft het voornemen elk jaar een nieuwe versie van de online publicatie Armoede in Kaart uit te brengen. In 2017 komt er eenmalig geen nieuwe editie uit door de revisie van de inkomensstatistiek van het CBS en de herijking en revisie van de armoedegrenzen van het SCP. Het SCP richt er op de volgende update van Armoede in Kaart in 2018 te publiceren. Het CBS zal naar verwachting in december 2017 wel een rapport publiceren over armoede en sociale uitsluiting.
Wat wordt er gedaan om de slechte financiële positie van chronisch zieken en gehandicapten mee te nemen in de armoede-statistieken?
Chronisch zieken en gehandicapten worden meegenomen in de huidige armoedestatistiek van het SCP en het CBS op basis van de gebruikelijke grenzen.
Weet u dat het SCP een basisbehoeftenbudget en een niet-veel-maar-toereikendbudget gebruikt uit 2008 dat geïndexeerd is en dat het CBS de bijstandsuitkering uit 1979 neemt, gecorrigeerd voor prijsstijgingen, als armoedegrens? Voldoen deze oude definities nog wel? Wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met gestegen zorgkosten en eigen risico?
Het SCP maakt gebruik van twee armoededefinities. Het basisbehoeftecriterium en het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Het basisbehoeftecriterium wordt bepaald aan de hand van een minimumvoorbeeldbegroting waarin posten zijn opgenomen als huur, zorgkosten, voeding en persoonlijke verzorging. Dit basisbehoeftecriterium wordt vervolgens uitgebreid met posten voor sociale participatie om tot het niet-veel-maar-toereikendcriterium te komen. Het SCP is momenteel, op basis van informatie van het Nibud, bezig de voorbeeldbegrotingen bij te werken.
Het CBS maakt gebruik van een lage inkomensgrens die gelijk is aan de hoogte van een bijstandsuitkering uit 1979, toen deze historisch gezien het hoogst was, gecorrigeerd voor inflatie. Deze grens geeft volgens het CBS aan of een huishouden risico heeft op armoede. Omdat deze grens alleen gecorrigeerd wordt voor inflatie geeft dit inzicht in de ontwikkeling van de groep huishoudens met een laag inkomen over een langere tijd.
De zorgpremie en het eigen risico worden bij het CBS meegenomen als negatief onderdeel van het inkomen. Het SCP neemt de zorgpremie als negatief onderdeel van het inkomen en neemt het eigen risico als onderdeel mee in de post «Niet-vergoede ziektekosten» in de referentiebudgetten.6
Bent u bereid het SCP en het CBS te vragen het basisbehoeftenbudget en het niet-veel-maar-toereikendbudget te updaten en hierbij onder meer gebruik te maken van het onderzoek van het Nibud en de gemeente Utrecht?2
De SCP-armoedegrens wordt vastgesteld met behulp van de gegeneraliseerde budgetbenadering. Hierbij wordt eerst aan de hand van twee minimum referentiebudgetten in een gegeven startjaar de initiële armoedegrens bepaald. De minimum budgetten zijn afkomstig van het Nibud. Het startjaar voor de huidige SCP armoedegrens is 2008. In de jaren na 2008 is de grens geüpdatet met behulp van een theoretisch onderbouwde, jaarlijkse indexering, die ervoor zorgt dat de ontwikkeling van de armoedegrens gekoppeld is aan de ontwikkeling van de mediane basisbestedingen. In 2017 vindt een herijking plaats en wordt een nieuwe, initiële armoedegrens voor 2017 vastgesteld, op basis van Nibud minimum referentiebudgetten (ook uit 2017). Het SCP werkt al lange tijd samen met het Nibud. In 2009 werd gezamenlijk een focusgroepenonderzoek naar armoede en vereiste budgetten uitgevoerd en meer recent hebben SCP en Nibud gezamenlijk meegewerkt aan de ontwikkeling van Europese referentiebudgetten voor armoede. Daarnaast zit er al jaren een SCP-collega in de Raad van Advies van het Nibud. Het onderzoek van de gemeente Utrecht is het SCP bekend.
Hebt u vernomen dat et oplossen van de armoede door middel van het aanvullen van inkomenstekorten nu door het SCP wordt beraamd op 2,2 miljard? Hoeveel zou dit bedragen als de definitie van armoede wordt verbreed met mensen met schulden en adreslozen? Wilt u laten uitzoeken hoeveel dit is als basisbehoeftenbudget en als niet-veel-maar-toereikendbudget?
Het SCP heeft een bedrag van 2,2 miljard euro opgenomen in de publicatie «Armoede in Kaart» om het inkomen van huishoudens onder de niet-veel-maar-toereikendgrens aan te vullen. Het SCP geeft aan dat het aanvullen van dit inkomenstekort de oorzaken van armoede niet weg zal nemen. Momenteel is het voor het SCP niet mogelijk de groep te verbreden met adreslozen of huishoudens met schulden die niet al vermeld zijn als negatieve vermogensinkomsten.
Hoe verklaart u dat de sociale minima er toch op achteruit blijken te gaan?3
Zonder aanvullende maatregelen zouden uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er volgend jaar in koopkracht op achteruit gaan. Bovendien zou de koopkrachtontwikkeling van huishoudens met de laagste inkomens fors achterblijven bij huishoudens met hoge inkomens. Het Kabinet heeft daarom maatregelen genomen om de koopkracht voor deze groepen te repareren. Het kabinet trekt hiervoor € 450 miljoen uit. Zo wordt de beoogde afbouw van de dubbele heffingskorting in de bijstand gehalveerd. Daarnaast worden het kindgebonden budget en de zorgtoeslag verhoogd. Ouderen profiteren van een hogere ouderenkorting. Door deze maatregelen gaan uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er volgend jaar in doorsnee juist op vooruit.
Zijn de eigen koopkrachtberekeningen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat alle uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden met een beperkt aanvullend pensioen er volgend jaar in hun besteedbaar inkomen op achteruit gaan, naar de Kamer gestuurd? Zo nee, wilt u dit alsnog doen?
Uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden gaan er mede dankzij het koopkrachtpakket van het kabinet volgend jaar juist in ruime meerderheid op vooruit. De meest recente koopkrachtcijfers zijn bij de publicatie van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB op Prinsjesdag naar de kamer gestuurd.
Hoe verklaart u dat de ramingen van het CPB er naast zaten?
De ramingen van het CPB zaten er niet naast. Het CPB laat – zoals te doen gebruikelijk – een tabel met mediane koopkrachteffecten zien. Hierin zijn de koopkrachteffecten van een steekproef van 90.000 huishoudens opgenomen. Het mediane koopkrachteffect wil zeggen dat de helft van alle huishoudens een lagere koopkrachtmutatie ondervindt, en de andere helft van de huishoudens een hogere koopkrachtmutatie. Het Ministerie van SZW hanteert bovendien hetzelfde model en dezelfde methodiek als het CPB.
Kunt u de verschillen in rekenmethode van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het CPB verklaren?
De rekenmethode van het CPB en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn identiek. Er kunnen beperkte verschillen ontstaan doordat het CPB in de koopkrachtcijfers gebruik maakt van een door het CPB geraamde zorgpremie en het Ministerie van SZW gebruik maakt van een door het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport geraamde zorgpremie. Deze raming valt in 2018 € 17 per jaar hoger uit dan de raming van het CPB.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat de sociale minima er niet op achteruit gaan, maar op vooruit?
Zie antwoord 14. In de begroting van SZW vindt u een uitgebreide toelichting op de koopkrachtontwikkeling voor 2018.
Het uitstel van de invoering van de Omgevingswet |
|
Cem Laçin |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Klopt het bericht «Schultz: «Latere invoeringsdatum Omgevingswet»», waaruit blijkt dat de geplande ingangsdatum van de Omgevingswet per 1 juli 2019 van de baan is?1
Dat klopt. Daarom heb ik in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd dat ik nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet wil kijken. Snelheid mag niet ten koste gaan van zorgvuldigheid. De transitie naar het nieuwe stelsel is al in volle gang. Een latere inwerkingtreding heeft vooralsnog geen consequenties voor deze transitie, de einddatum van de transitieperiode blijft 2029.
Waarom moeten de Kamer uit de media vernemen dat de invoering van de Omgevingswet wordt uitgesteld? Waarom heeft u de Kamer hierover (nog) niet per brief geïnformeerd?
Ik heb in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet te willen kijken. Dat heb ik in mijn brief van 5-7-2017 (Kamerstuk 33 118, nr. 95) over de voortgang van de stelselherziening ook aan uw Kamer en de Eerste Kamer aangekondigd.
Klopt het dat de invoeringsdatum van de Omgevingswet opnieuw een jaar opschuift, nu tot juli 2020?
Op dit moment wordt bezien wat een haalbare planning is, gezien de verschillende afhankelijkheden in het wetgevingstraject. Zodra er meer duidelijkheid is over de nieuwe planning, worden beide Kamers hierover geïnformeerd.
Hoe verhoudt de vertraging van de ingangsdatum voor de Omgevingswet zich tot de gedane uitspraak van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij het ontraden van de motie-Laçin (Kamerstuk 28 089, nr. 40) over een afdwingbare revisievergunning waarin zij stelt: «De Omgevingswet loopt altijd voor op wat ik ga doen, want die is dan al door de Kamers. Ik begrijp het wel, maar het heeft per saldo materieel geen effect als ik nu een wetgevingstraject ga invoeren»?2
Door aanpassing van de planning van de Omgevingswet kan het zo zijn dat een wetgevingstraject voor een afzonderlijke wijziging, op een eerder tijdstip afgerond kan zijn dan het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt. De bedoeling van de aangehouden motie, dat de vergunning kan worden aangescherpt omdat er bijvoorbeeld betere technieken beschikbaar zijn, kan echter ook al onder het huidig recht. Daarom leidt de aanpassing van de planning niet tot een ander standpunt over de aangehouden motie. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het inmiddels sneller is en materieel effect heeft de in de aangehouden motie-Laçin gevraagde afdwingbare revisievergunning uit te voeren en daartoe wetgeving te wijzigen dan te wachten op de invoeringswet van de Omgevingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Ook zonder revisievergunning kan de vergunning worden aangescherpt. Een afzonderlijke wetswijziging is hier niet voor nodig.
De bevoegdheid een revisievergunning te verlenen heeft tot doel het administratief stroomlijnen van een stapeling van in de loop der tijd afgegeven vergunningen. Met het verlenen van een revisievergunning wordt deze stapeling van verschillende vergunningen vervangen door één overzichtelijke vergunning. De aangehouden motie van de heer Laçin heeft betrekking op het versterken van de mogelijkheden voor het bevoegd gezag om de vergunning te wijzigen vanwege de stand der techniek of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Met de aangehouden motie wordt voorgesteld om de bevoegdheid voor het bevoegd gezag te versterken om een revisievergunning te verlenen. In de huidige praktijk wordt het verlenen van een revisievergunning inderdaad vaak benut om tevens de voorschriften te wijzigen vanwege de stand der techniek of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Aanscherpen van de vergunning kan echter ook zonder revisievergunning. Op grond van de huidige regelgeving (artikel 2.30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet het bevoegd gezag regelmatig bezien of wordt voldaan aan de actuele technische vereisten (beste beschikbare technieken) en de geldende milieunormen en of het om die reden nodig is de vergunning te wijzigen.
Het bevoegd gezag heeft dus met de huidige regels voldoende mogelijkheden in handen om te bereiken wat de aangehouden motie beoogt; de vergunning aan te scherpen waar dat nodig is. Een afzonderlijke wetswijziging is hier dus niet voor nodig.