Het bericht ‘Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand’ |
|
Bente Becker (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zeker ook ten aanzien van nieuwkomers, het naleven van de taaleis van cruciaal belang is?
Ja, om een grotere kans te maken op de arbeidsmarkt en isolement te voorkomen is het essentieel om de Nederlandse taal te beheersen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de taaleis in het algemeen gaan handhaven, maar specifiek ook als onderdeel van het inburgeringstraject?
De verkenning van CBS schept een divers beeld over de uitvoering en handhaving van de taaleis in de Participatiewet. Doordat gemeenten de uitvoering van de taaleis niet eenduidig registreren, zijn er geen landelijke conclusies te trekken. Helder is echter dat het aantal verlagingen van de uitkering vanwege niet voldoen aan de taaleis, zeer laag is. Ook zien veel gemeenten af van de voorgeschreven taaltoetsen en hebben ze nog beperkt taaltrajecten ingezet. De Staatssecretaris gaat in overleg met de VNG om de uitvoering in lijn te brengen met de wet en meer aandacht te besteden aan het activeren van mensen met een taalachterstand. Het is onacceptabel als zou blijken dat mensen die de taal niet spreken jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen en met rust gelaten worden.
Overigens is de taaleis in de Participatiewet gericht op iedereen die bijstand ontvangt en de taal onvoldoende machtig is. Deze groep is groter dan alleen de groep inburgeringsplichtigen. Gemeenten hebben in het huidige stelsel geen rol bij de handhaving van de inburgeringsplicht.
Hoe verhoudt het feit dat gemeenten deze wettelijke taaleis negeren zich wat u betreft tot de plannen van het kabinet om gemeenten een grote rol te geven bij het inburgeringstraject, onder meer in de begeleiding naar werk?
Doordat de Participatiewet een gemeentelijke verantwoordelijkheid is en inburgering een verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, hebben gemeenten nu geen zicht op de voortgang van het inburgeringstraject. Gemeenten kunnen daardoor onvoldoende sturen op een goede uitkomst en bovendien geen sancties opleggen bij onvoldoende voortgang. Het kabinet wil gemeenten daarom meer regie geven op inburgering, zodat gemeenten taal, werk en inburgering in samenhang kunnen aanpakken.
Als gemeenten al niet inzetten op taalvaardigheid, hoe effectief kunnen gemeentelijke experimenten om nieuwkomers aan het werk te helpen dan nog zijn?
De verkenning van CBS geeft een gemengd beeld. Het is niet gezegd dat alle gemeenten geen werk maken van taalvaardigheid. Ook blijkt uit meerdere voorbeelden uit het land dat er wel degelijk gemeenten zijn die werk maken van het aan het werk helpen van nieuwkomers. Wel is het zo dat er fors ingezet moet worden om aan de wettelijke eisen te voldoen.
Als gemeenten de wettelijke taaleis al weigeren na te leven, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de afspraak uit het regeerakkoord dat nieuwkomers die verwijtbaar niet inburgeren worden gekort op hun bijstand, wel zal worden uitgevoerd?
In het huidige stelsel kunnen gemeenten inburgeraars met een bijstandsuitkering reeds een verlaging opleggen als zij onvoldoende meewerken aan hun integratie op de arbeidsmarkt. Als zij verwijtbaar niet inburgeren, is helder dat zij hun kansen op de arbeidsmarkt verkleinen. Omdat de verantwoordelijkheid echter bij de nieuwkomer ligt, hebben gemeenten nu onvoldoende zicht op de voortgang. Om die reden hebben gemeenten ook gevraagd om meer regie. Het kabinet heeft aangekondigd aan die plannen tegemoet te komen.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen onwelwillige gemeenten en hoe gaat u zorgen dat uw plannen voor een «ontzorgend» systeem met voorzieningen in natura niet gehinderd zullen worden door eenzelfde onwil bij gemeenten?
Indien een gemeente bewust geen activiteiten onderneemt op de taaleis, is het in eerste instantie de taak van de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken. Het CBS onderzoek doet geen uitspraken over individuele gemeenten. Als ik merk dat individuele gemeenten bewust de wet niet uitvoeren, zal ik ze daar uiteraard op aanspreken. De wet is niet vrijblijvend. Dit is ook onderdeel van de regeerakkoordafspraken die de Staatssecretaris, zoals aangegeven in het Algemeen Overleg over de Participatiewet, met nieuwe colleges zal oppakken. Het invoeren van een ontzorgend systeem is in het voordeel van gemeenten en zal hen financieel en maatschappelijk voordeel opleveren. Gemeenten kunnen zo integraal beleid voeren voor een groep zeer kwetsbare nieuwkomers, om daarmee langdurig verblijf in de bijstand te voorkomen.
Gaat u in het gesprek met de VNG ook benadrukken dat bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichtingen er dan handhaving dient plaats te vinden conform de Wet taaleis Participatiewet?
Ja. Het onderzoek laat zien dat veel gemeenten actiever taalbeleid moeten voeren om de hardnekkige groep langdurig werklozen te activeren. Veel mensen die al langere tijd met rust gelaten zijn, zullen dit in dank aanvaarden. Voor diegenen die weigeren mee te werken, moet er een geloofwaardige en stevige stok achter de deur zijn.
Hoe gaat u bevorderen in het gesprek met de VNG dat gemeenten taaltoetsen gaan afnemen, juist ook om de kansen van mensen met een taalachterstand te doen toenemen?
De taaltoets is een middel om te bepalen wie zich moet inspannen om de taal te leren. Taaltoetsen staan echter niet op zichzelf. Het gemeentelijk beleid om bijstandsgerechtigden te activeren moet onderdeel zijn van integraal beleid van onderwijs, zorg en inburgering. De handhaving van de taaleis kan het instrument zijn dat gemeenten nodig hebben om mensen te activeren. Samen met VNG en Divosa willen wij gemeenten wijzen op de mogelijkheden en goede voorbeelden die er al in den lande zijn.
Welke dwingende maatregelen kunt u mogelijk nemen, wanneer gemeenten de taaleis in de bijstand blijvend niet volgens de Wet taaleis Participatiewet uitvoeren?
De Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Het is daarom allereerst aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren. Gemeenten die zich willens en wetens niet aan de wet houden, zal de Staatssecretaris daarop aanspreken. Als ultimum remedium is het mogelijk om gemeenten een korting op te leggen.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van 'weggepeste' vuurtorenwachter met haar collega's’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van «weggepeste» vuurtorenwachter met haar collega's»1 en de uitzending van EenVandaag van 23 januari 2018?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er niet tijdig en adequaat is ingegrepen door Rijkswaterstaat en dat er nu voor de tweede keer onderzoek gedaan moet worden?
Sinds januari 2016 zet Rijkswaterstaat zich in om de situatie adequaat op te lossen. Nadat in de loop van 2016 mediation en gesprekken op de werkvloer niet tot een normalisering van de verhoudingen hebben geleid, is in november 2016 door de Directeur Scheepvaart- en Watermanagement van het onderdeel Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement opdracht gegeven om op objectieve, onafhankelijke wijze te onderzoeken wat de oorzaak is van de spanningen op de Brandaris tussen betrokkene en haar collega’s en in hoeverre deze opgelost kunnen worden. De opdracht is verleend aan het Expertisecentrum Organisatie & Personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ECO&P), gelet op zijn ervaringen op dit gebied. Het ECO&P houdt zich voor de hele rijksoverheid bezig met onder meer conflictbemiddeling. Het onderzoek was in mei 2017 gereed.
De discussie tussen partijen over de uitkomst van het door ECO&P uitgevoerde onderzoek was voor de dienstleiding van Rijkswaterstaat aanleiding om de heer B. Eenhoorn, (waarnemend burgemeester Amstelveen en in het verleden burgemeester van Schiermonnikoog) eind juni 2017 te vragen te verkennen, of en op welke wijze een verbetering van de situatie kan worden bereikt en werkzame verhoudingen kunnen worden gerealiseerd. De heer Eenhoorn heeft in augustus 2017 zijn eindrapportage uitgebracht en onder andere de aanbeveling gedaan de feiten door een onafhankelijke commissie te laten vaststellen en wegen.
Deze onafhankelijke onderzoekscommissie is begin januari 2018 aan de slag gegaan en bestaat uit drie zeer ervaren en deskundige onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer. Voorzitter is de heer mr. S.B. Boelens. De andere leden (een psycholoog/seksuoloog en een jurist) zijn onderzoekers van het bureau Bezemer Kuiper & Schubad. Het onderzoek moet 1 april a.s. zijn afgerond.
Wat vindt u ervan dat er medische informatie van de betrokkene is gedeeld met collega’s?
Het onderzoeksrapport dat in mei 2017 door ECO&P is uitgebracht over de oorzaak van de spanningen tussen betrokkene en haar collega’s bevat enkele passages waarin persoonsgegevens en gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene zijn opgenomen.
Het onderzoeksrapport is verstrekt en besproken met de collega’s op de Brandaris, aangezien zij ook onderdeel waren van het onderzoek. Dat de gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene hierbij bekend zijn geworden, had niet mogen gebeuren. Rijkswaterstaat heeft hiervoor excuses aangeboden en het rapport weer bij de collega’s teruggehaald.
Vindt u dat de positie van het Expertisecentrum Organisatie en Personeel (EC O&P) onafhankelijk genoeg is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De adviseurs van ECO&P hebben een onafhankelijke positie ten opzichte van de afnemer/opdrachtgever. Ten behoeve van die onafhankelijkheid zijn verdere waarborgen in de processen en het kwaliteitssysteem van ECO&P ingericht. Voorts is een groot deel van de professionals gecertificeerd en/of aangesloten bij een beroepsvereniging. Dit biedt een externe borging.
Deelt u de twijfels over de kwaliteit van het lopende onderzoek? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat de heer Kreemers zich heeft teruggetrokken als commissielid?
Nee, ik deel deze twijfels niet. Deze onafhankelijke onderzoekscommissie bestaat uit drie zeer ervaren, deskundige en onafhankelijke onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer.
De onderzoeksopdracht biedt de commissie ruimte om alle relevante feiten die aan de spanningen ten grondslag liggen, te onderzoeken en te waarderen. Het is aan de commissie om te bepalen op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd en welke mensen daarbij worden gehoord.
Ik vind het spijtig dat de heer Kreemers (voorgedragen door betrokkene als commissielid) niet is toegetreden tot de commissie.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW ook een rol zou moeten spelen in dit soort zaken, in het kader van psychosociale arbeidsbelasting en een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Alle werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken. De Inspectie SZW houdt toezicht op de handhaving van deze verplichting en speelt hierin dus al een rol. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risicogestuurd en effectgericht programmatisch. Zo heeft de Inspectie tussen augustus 2016 en maart 2017 controles uitgevoerd bij een aantal hoogrisicosectoren op het gebied van pesten en agressie en geweld. Daarbij is ook gekeken naar sectoren binnen de overheid, te weten het onderwijs en de rechtbanken. De ervaringen en indrukken die bij die inspecties zijn opgedaan worden door de Inspectie SZW actief gedeeld met de betrokken ministeries.
Ook in 2018 zal de Inspectie SZW aandacht besteden aan psychosociale arbeidsbelasting. Daarnaast volgt bij een klacht van een vakbond of ondernemingsraad altijd een onderzoek.
De Inspectie SZW brengt het belang van vertrouwenspersonen en procedures ook onder de aandacht bij stakeholders als arbodiensten, A&O-deskundigen, bedrijfsartsen, werkgevers- en werknemersorganisaties.
Wat vindt u van de conclusie van Pesten op de Werkvloer, in de uitzending van EenVandaag, dat klachten over pesten op de werkvloer vooral komen van werknemers in dienst van de overheid?
Vindt u ook dat de overheid een voorbeeldrol zou moeten vervullen als het gaat om een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Is pesten en veiligheid op de werkvloer onderdeel van de opleiding van leidinggevenden bij de overheid?
Er is een grote diversiteit aan opleidingen voor leidinggevenden binnen de overheid. Defensie en politie bijvoorbeeld kennen kaderopleidingen voor hun officieren en onderofficieren. Veel managers bij overheidssectoren volgen HBO-of universitaire managementopleidingen. Overheidswerkgevers zijn primair zelf verantwoordelijk voor de opleiding van hun leidinggevenden.
Ook bij de sector Rijk bestaat er geen generieke opleiding die alle leidinggevenden verplicht volgen. Hoewel pesten op de werkvloer niet altijd een afzonderlijk thema is, wordt er in diverse opleidingen voor leidinggevenden wel aandacht aan besteed onder de thema’s integriteit, inclusie en het voeren van het goede gesprek. Er is veel materiaal over integriteit in brede zin beschikbaar, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk, en daarnaast diverse handreikingen, flyers en factsheets. Ook het Ministerie van SZW heeft verschillende relevante instrumenten ontwikkeld, zoals een brochure voor leidinggevenden «een goede werksfeer, laten we dat zou houden»4.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van TNO blijkt dat pesten op de werkvloer nog steeds heel vaak voorkomt? Wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
De cijfers uit de NEA geven aan hoe belangrijk het is dat dit onderwerp aandacht blijft krijgen. Richting werkend Nederland is hier vanuit het Ministerie van SZW reeds veel aandacht aan besteed, onder andere middels publiekscampagnes om het onderwerp meer bespreekbaar te maken. Tevens zijn ondersteunende informatie en instrumenten beschikbaar gesteld aan werkgevers en werknemers, aangezien vooral zij samen zullen moeten werken aan een veilige en gezonde werkomgeving.
Ook de komende jaren blijft het Ministerie van SZW actief op dit onderwerp, onder meer door het organiseren van een aantal bijeenkomsten om aandacht te besteden aan het belang van een veilige werkcultuur en het opnieuw onder de aandacht brengen van ontwikkelde instrumenten onder specifieke doelgroepen, zoals leidinggevenden, ondernemingsraadleden en vertrouwenspersonen. Ook zal het Actieteam PSA in 2018 zo’n twintig organisaties actief begeleiden bij het aan de slag gaan met maatregelen om psychosociale arbeidsbelasting, waaronder ongewenste omgangsvormen, aan te pakken. De ervaring en kennis die met deze interventies wordt opgedaan, zal breed worden gedeeld.
Daarnaast wordt momenteel in opdracht van SZW een onderzoek uitgevoerd naar de positie en de rol van vertrouwenspersonen in het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen. Hierbij wordt bekeken hoe de positie van vertrouwenspersonen versterkt kan worden.
Vindt u dat er voldoende mogelijkheden zijn om ook de pesters aan te pakken? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden en hoe worden deze ingezet? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Het creëren van een veilige werkomgeving, waarin grenzen aangegeven en gerespecteerd kunnen worden, is cruciaal om ongewenst gedrag, zoals pesten, te voorkomen. Hierbij ligt de eerste verantwoordelijkheid bij werkgevers. Zij hebben, zoals gezegd, de verplichting om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken.
Daarvoor is het belangrijk dat er een cultuur is waarin ongewenst gedrag bespreekbaar kan worden gemaakt. Hier zullen werkgevers en werknemers met name preventief op moeten acteren, door te werken aan een veilige en gezonde werkomgeving. Zoals ook in het antwoord op vraag 10 is aangegeven, zullen in 2018 praktische handvatten hiertoe onder de aandacht van verschillende doelgroepen worden gebracht.
De regelgeving geeft voldoende handvatten om pesten op het werk aan te pakken. De Inspectie SZW inspecteert en handhaaft op de verplichting uit de arbeidsomstandighedenwet. Ernstige gedragingen die onderdeel kunnen uitmaken van pesten, zoals bedreiging en intimidatie zijn bovendien strafbaar.
Het opleggen van bestuursverboden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het dossier «Rogier van der Kamp» op site van het tv-programma Opgelicht?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat iemand die meerdere malen bij faillissementsfraude betrokken is geweest toch steeds nieuwe bedrijven kan oprichten? Wat moet er gebeuren om dit te voorkomen?
Het past mij niet als Minister voor Rechtsbescherming om uitspraken te doen over individuele zaken.
In zijn algemeenheid merk ik op dat de wetgever besloten heeft tot het invoeren van doorlopend toezicht op rechtspersonen. Rechtspersonen, hun bestuurders en andere bij de rechtspersonen betrokken personen en bedrijven worden sinds 1 juli 2011, na inschrijving van de oprichting in het Handelsregister, door Justis doorlopend gescreend. Bij gebleken risico geeft Justis een risicomelding af aan de bij wet genoemde afnemers. Een besluit om in te grijpen is de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van handhavings-en opsporingsdiensten. Betrokkenheid bij meerdere faillissementen levert op zichzelf geen onbehoorlijk bestuur op. Onbehoorlijk bestuur hangt af van de gedragingen van de bestuurder.
De Wet civielrechtelijk bestuursverbod is op 1 juli 2016 in werking getreden en bevat verschillende gronden waarop een civielrechtelijk bestuursverbod gevorderd kan worden, waaronder bestuurdersaansprakelijkheid en paulianeus handelen. De wetgever heeft daarbij ook oog gehad voor de wens om op te kunnen treden tegen bestuurders die betrokken zijn geweest bij meerdere faillissementen (drie keer in drie jaren) als aan de betrokkene een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Een persoon op wie een onherroepelijk bestuursverbod van toepassing is, kan maximaal vijf jaar niet worden benoemd als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon. Het blijft mogelijk dat natuurlijke personen voor eigen rekening en risico een onderneming zoals een eenmanszaak of vennootschap onder firma kunnen opzetten en inschrijven in het Handelsregister. De overweging hiervoor is dat de keuze voor een dergelijke bedrijfsvorm, anders dan bij de oprichting van een rechtspersoon, met zich brengt dat iemand persoonlijk aansprakelijk blijft en dat volledige uitsluiting van het ondernemerschap een onevenredige beperking zou zijn van de mogelijkheid om in een eigen inkomen te voorzien.
Hoe vaak heeft de rechter, sinds dat vanaf 2016 wettelijk mogelijk is, een civiel bestuursverbod opgelegd?
In 2016 en 2017 zijn bij de rechtbanken in totaal 256 civiele zaken over bestuurdersaansprakelijkheid afgedaan. In de informatiesystemen van de rechtspraak is niet terug te vinden in hoeveel daarvan het om bestuursverboden ging.
Is het waar dat er op dit moment nog geen enkel onherroepelijk vonnis is waarmee een civielrechtelijk bestuursverbod is opgelegd?2 Zo ja, wat zegt dat over de effectiviteit van dat bestuursverbod? Zo nee, hoe vaak is dat dan wel onherroepelijk opgelegd?
De Wet civielrechtelijk bestuursverbod geldt alleen voor faillissementen, feiten en omstandigheden na 1 juli 2016. Dat betekent dat bijvoorbeeld voor vorderingen op grond van repeterende faillissementen, alleen faillissementen van de afgelopen anderhalf jaar meetellen. De verwachting is dat het enige tijd duurt voordat ingestelde vorderingen leiden tot onherroepelijke vonnissen aangezien er meerdere procesgangen doorlopen kunnen worden, maar dat naar verloop van tijd civielrechtelijke bestuursverboden effectief kunnen worden toegepast.
Een bestuursverbod voorkomt dat frauduleuze bestuurders hun activiteiten met nieuwe rechtspersonen ongehinderd kunnen voortzetten. Een civielrechtelijk bestuursverbod wordt gevorderd tegen formele bestuurders, indirecte bestuurders, feitelijke bestuurders en katvangers. Deze wet is grotendeels ook toepasbaar op natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Voor de strafrechtelijke ontzetting uit het beroep van bestuurder geldt dat het strafrechtelijk bestuursverbod door het openbaar ministerie als bijkomende straf gevorderd kan worden. Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen of dit wordt meegenomen bij de strafrechtelijke vervolging. De beoordeling is aan de onafhankelijke rechter. De rechter kan bij oplegging van het strafrechtelijk bestuursverbod de openbaarmaking van het strafvonnis ook opleggen, bijvoorbeeld door middel van de publicatie van het niet-geanonimiseerde vonnis.3
Hoe vaak is er van 1 januari 2016 tot heden een strafrechtelijk bestuursverbod op basis van artikel 28 Wetboek van Strafrecht als bijkomende straf geëist en hoe vaak is het opgelegd?
In de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie wordt niet bijgehouden hoe vaak een strafrechtelijk bestuursverbod is geëist.
Wat betreft de oplegging zijn in 2016 en 2017 in totaal 51 zaken in eerste aanleg berecht, waarin de rechtbank de bijkomende straf van «ontzetting uit beroep» oplegde. Daarvan was dat 12 keer (mede) in verband met faillissementsfraude. In hoger beroep heeft het gerechtshof in 2016 en 2017 in totaal in 19 zaken de bijkomende straf van «ontzetting uit beroep» opgelegd. Daarvan was dat vier keer in verband met faillissementsfraude.
Acht u het opleggen van bestuursverboden tegen frauderende bestuurders effectief? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom en wat gaat u doen om dit probleem wel effectief te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Het schorsen van verdachte lokale bestuurders |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schors verdachte bestuurders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het bericht genoemde kwesties rondom bestuurders in Roermond en Brunssum het aanzien van de lokale politiek schaden en mogelijk zelfs het functioneren daarvan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat dergelijke kwesties het functioneren van het openbaar bestuur kunnen schaden en mogelijk zelfs beïnvloeden. Het openbaar bestuur in Nederland is gebaat bij goede en integere politici. Gelukkig zetten zich iedere dag vele goede volksvertegenwoordigers en bestuurders actief in voor het lokaal bestuur en het publiek belang. Kwesties waaraan in de vraag wordt gerefereerd zijn niet goed voor het openbaar bestuur in het algemeen en de betreffende gemeente in het bijzonder. Een goed functionerend en integer gemeentebestuur levert een belangrijke bijdrage aan het vertrouwen van mensen in de politiek. Daarmee draagt het ook bij aan de legitimiteit van het overheidshandelen. Een integer en stabiel bestuur is effectiever en efficiënter in staat om de taken uit te voeren en diensten te leveren waar hun inwoners recht op hebben.
Deelt u de mening van de burgemeester van Roermond dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid zou moeten krijgen om verdachte lokale politici, lopende de strafzaak, te kunnen schorsen uit hun bestuursfunctie? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Hierbij moeten we onderscheid maken tussen volksvertegenwoordigers en bestuurders. De raad kan een wethouder ontslaan om politieke redenen (artikel 49 Gemeentewet), bijvoorbeeld vanwege zijn aandeel in een bestuurlijk conflict, een integriteitsschending of in het geval van verdenking van enig strafbaar feit. Het is immers de gemeenteraad die wethouders benoemt, hun functioneren beoordeelt en om hem moverende redenen ontslaat. Bij het verrichten van een verboden handeling door een raadslid, geldt dat de raad betrokkene van zijn lidmaatschap vervallen kan verklaren (artikel X8 Kieswet). Daar kan de raad toe overgaan na schorsing van betrokkene door de voorzitter of ambtshalve. Het is de vraag of er meer dan wel andersoortige gedragingen grond zouden moeten kunnen vormen voor schorsing van een volksvertegenwoordiger. In mijn brief aan de Kamer inzake versterking integriteit lokaal bestuur en aanpak aanhoudende bestuurlijke problemen heb ik aangekondigd dat ik dit de komende tijd ga onderzoeken. Een verdergaande stap is de reeds bestaande mogelijkheid tot ontzetting uit het kiesrecht door de strafrechter of het verbod om een bestuurlijke functie uit te oefenen. Ik zal, zoals eveneens in mijn brief aangekondigd, mede in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid, nagaan wat de mogelijkheden zijn om de grondslagen voor ontzetting uit het kiesrecht en het verbod op het uitoefenen van een bestuurlijke functie te verruimen. Dat zal ten aanzien van ontzetting uit het kiesrecht ook de vraag omvatten of de grondwettelijke eis van een daadwerkelijk opgelegde vrijheidsstraf van tenminste een jaar (artikel 54, tweede lid, Grondwet) aanpassing behoeft.
Biedt de Gemeentewet en het Beleidskader spontane vernietiging (Kamerstuk 30 300 VII, nr. 75) u mogelijkheden om een benoeming van een, van corruptie verdachte, lokale bestuurder ongedaan te maken? Zo ja, waarom? Hoe vaak is er in het verleden van die mogelijkheid gebruik gemaakt en in welke concrete gevallen? Zo nee, waarom niet?
Onder omstandigheden kunnen beslissingen van gemeentelijke bestuursorganen die in strijd zijn met het recht of met het algemeen belang, door mij bij de Kroon worden voorgedragen voor schorsing en/of vernietiging. Het daarvoor toepasselijk beleidskader is het Beleidskader schorsing en vernietiging zoals dat geldt sinds de Wet revitalisering generiek toezicht. Op basis van het wettelijk kader2 en dat beleidskader geldt het volgende. Bij strijd met het recht zijn er juridische argumenten aan de orde. De beslissing is dan in strijd met hoger recht, bijvoorbeeld een wet, een verdrag of een algemeen rechtsbeginsel. Bij strijd met het algemeen belang gaat het met name om beleidsmatige argumenten. Er is bijvoorbeeld een belang in het geding dat uitstijgt boven het belang dat de gemeente met de beslissing beoogde te dienen en dat zich tegen de betreffende beslissing verzet. De benoeming van een wethouder kan in dat licht in aanmerking komen voor een voordracht voor vernietiging. Vernietiging door de Kroon van een benoemingsbesluit tot wethouder heeft nog nooit plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat het nodig is om nog voor de komende gemeenteraadsverkiezingen uw plannen over de mogelijkheden van interventies in bestuurlijke kwesties in gemeenten bekend te maken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegezegd in mijn uitstelbericht van 9 februari jl. heb ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen mijn brief inzake versterking van de integriteit van het lokaal bestuur en de aanpak van aanhoudende bestuurlijke problemen aan uw Kamer gezonden. In deze brief zet ik mijn plannen uiteen.
De uitzending ‘2Doc: liever dood dan vermist’ |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «2 Doc: liever dood dan vermist»?1
Ja.
Onderschrijft u de problemen die in deze uitzending worden beschreven?
De geschetste situatie is ons bekend. Net als de nabestaanden die in de uitzending aan bod komen en zoals namens het kabinet onlangs aan uw Kamer is geschreven in verband met de verdwijning van gezonken oorlogsschepen in de Javazee2, vinden ook wij dat omgekomen militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. De emotie die nabestaanden erbij hebben als zij het gevoel hebben dat dat niet het geval is, begrijpen wij. Omdat het niet realistisch is alle vliegtuigwrakken te bergen, zal in veel gevallen niet meer mogelijk zijn dan het betonen van piëteit met de gevallenen en nabestaanden door de vliegtuigwrakken als oorlogsgraf met een in het recht beschermde status als plek van herinnering onberoerd te laten. Willen nabestaanden een verzoek indienen om tot berging over te gaan, dan kan dit bij de gemeente waar het wrak zich bevindt worden ingediend. Gemeenten zijn bevoegd hier besluiten over te nemen.
Bent u het eens met de in de documentaire opgeworpen stelling dat de huidige Circulaire Vliegtuigberging in combinatie met de huidige kostenverdeling, namelijk 30% voor de betreffende gemeente en 70% voor het Rijk leidt tot een onbevredigende situatie waarbij verzoeken van nabestaanden vaak niet worden gehonoreerd door de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Per brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 32 156, nr. 78) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) gemeld dat het Ministerie van Defensie dossieronderzoek heeft gedaan bij een steekproef van gemeenten die in het verleden met een (verzoek van nabestaanden tot) berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog te maken hebben gehad en een bergingsadvies hebben aangevraagd. Daarnaast is door het Ministerie van BZK onder deze groep gemeenten een enquête afgenomen om de beelden uit het dossieronderzoek te verifiëren en te onderbouwen. Uit dit onderzoek en de enquête komt een wisselend beeld naar voren. Voor een kleine minderheid waren de kosten (mede) aanleiding om van berging af te zien. Voor gemeenten die wel tot berging overgaan, wegen argumenten als piëteit met nabestaanden en waarborging van de veiligheid het zwaarst. De circulaire Vliegtuigberging schetst de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden en andere betrokkenen bij het bergen van vliegtuigwrakken en stoffelijke resten uit de Tweede Wereldoorlog en de opsporing en ruiming van hierbij eventueel aanwezige explosieven.
Hoe kan het dat er op dit moment in gemeenten op een verschillende manier wordt omgegaan met het bergen van oorlogswrakken?
In de circulaire Vliegtuigberging schetst de Minister van Defensie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden. De beslissingsbevoegdheid voor het al dan niet laten uitvoeren van bergingen van wrakken en/of stoffelijke resten berust bij het gemeentebestuur. Hiermee hebben gemeentebesturen een zekere vrijheid om deze afweging te maken. Dit verklaart de mogelijkheid dat gemeenten op een verschillende manier omgaan met het bergen van oorlogswrakken.
Waarom is de bevoegdheid om te oordelen over het al dan niet bergen van een oorlogswrak bij de gemeentes neergelegd?
In of rond oorlogswrakken is praktisch altijd sprake van de (verdenking van) aanwezigheid van explosieven. Op dat moment is sprake van een veiligheidskwestie. De Gemeentewet bepaalt dat de handhaving van de openbare orde en veiligheid een primaire verantwoordelijkheid is van de burgemeester. Derhalve is de bevoegdheid om te oordelen over het al dan niet bergen van een oorlogswrak bij gemeenten neergelegd.
Vindt u niet dat sommige gemeentes onevenredig financieel getroffen worden omdat er in sommige veel wrakken liggen en in sommige gemeentes geen wrakken?
Op basis van eerder dossieronderzoek en een enquête is er onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de kosten een stelselmatige belemmering vormen om tot berging over te gaan (Kamerstuk 32 156, nr. 78). Het al dan niet bergen is een lokale afweging. Gemeenten kunnen bij berging in aanmerking komen voor een bijdrage uit het gemeentefonds van 70%, ongeacht het aantal wrakken waarvan sprake is. Wij beseffen dat er zich desondanks situaties kunnen voordoen waarin de financiering van de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog met daarin (vermoedelijk) stoffelijke resten een obstakel vormt. In die gevallen zal het Rijk binnen de financieringsregeling van het gemeentefonds een eventueel verzoek tot een aanvullende bijdrage welwillend bezien, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden. Hoofdregel blijft dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd worden gelaten.
Bent u bereid om het oordeel over het wel of niet bergen van een oorlogswrak weg te halen bij de gemeentes en neer te leggen bij het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Wij achten gemeenten goed in staat een afweging te kunnen maken hieromtrent. Wel wil het Rijk een bijdrage leveren aan de harmonisering van het gemeentelijk beleid. In dat verband heeft het Rijk een werkgroep in het leven geroepen gericht op het ontwikkelen van een afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging.
Bent u het eens met de in de documentaire genoemde schatting dat er maximaal nog slechts 30 tot 50 bergbare vliegtuigen zijn?
Dat aantal is gebaseerd op onderzoek van de Studiegroep Luchtoorlog 1939–1945. Wij hebben geen reden om dat aantal in twijfel te trekken.
Vindt u ook niet dat het wenselijk is om deze resterende vliegtuigen te bergen en de omgekomen bemanningsleden een fatsoenlijke begrafenis te geven, zodat de nabestaanden afscheid kunnen nemen van hun familieleden?
Uiteraard is piëteit ten aanzien van de nabestaanden van groot belang. Daar waar door nabestaanden de wens tot berging kenbaar wordt gemaakt, zou het betrokken gemeentebestuur dit zwaar mee moeten laten wegen.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat er meer eenduidigheid moet komen bij het bergingsproces van oorlogswrakken?
Wij delen die mening. Daarom heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een werkgroep gevraagd met een advies te komen over de wijze waarop een kenniscentrum en een afwegingskader voor gemeenten gestalte kunnen krijgen. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 156, nr. 83).
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat nabestaanden niet afhankelijk zouden moeten zijn van de locatie waar een oorlogswrak zich bevindt en van de beslissing of er al dan niet wordt overgegaan tot het bergen van het wrak?
In de beslissing om al dan niet over te gaan tot het bergen van een wrak speelt de wens van nabestaanden een belangrijke rol. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met veiligheidsaspecten. Zoals gezegd blijft de hoofdregel gelden dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd gelaten.
Desalniettemin hechten wij eraan te benadrukken dat een gemeentebestuur een eventueel verzoek van nabestaanden tot berging zwaar mee zou moeten laten wegen.
Bent u bereid het huidige proces rondom het bergen van oorlogswrakken en de omgekomen bemanningsleden te verbeteren? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Het Rijk is bereid een bijdrage te leveren aan het harmoniseren van het gemeentelijk beleid. Over concrete voorstellen hiervoor heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer eerder geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 156, nrs. 78 en 32 156, nr. 83.
De televisie-uitzending ‘Liever dood dan vermist’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de televisie-uitzending «Liever dood dan vermist»?1
Ja.
Onderkent u de wens van nabestaanden dat geallieerde piloten en bemanningsleden die in de Tweede Wereldoorlog om het leven zijn gekomen een officieel graf krijgen? Zo ja, op welke wijze draagt u eraan bij dat die wens zoveel mogelijk gehonoreerd wordt?
Net als de nabestaanden die in de uitzending aan bod komen en zoals namens het kabinet onlangs aan uw Kamer is geschreven in verband met de verdwijning van gezonken oorlogsschepen in de Javazee2, vinden ook wij dat omgekomen militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. De emotie die nabestaanden erbij hebben als zij het gevoel hebben dat dat niet het geval is, begrijpen wij. Omdat het niet realistisch is alle vliegtuigwrakken te bergen, zal in veel gevallen niet meer mogelijk zijn dan het betonen van piëteit met de gevallenen en nabestaanden door de vliegtuigwrakken als oorlogsgraf met een in het recht beschermde status als plek van herinnering onberoerd te laten. Willen nabestaanden een verzoek indienen om tot berging over te gaan, dan kan dit bij de gemeente waar het wrak zich bevindt worden ingediend. Gemeenten zijn bevoegd hier besluiten over te nemen en kunnen bij een eventuele berging in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van 70%. Daarnaast zal het Rijk eventuele verzoeken tot een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds welwillend tegemoet treden, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden. Het Rijk wil verder een bijdrage leveren aan de harmonisering van het gemeentelijk beleid. In dat verband heeft het Rijk een werkgroep in het leven geroepen gericht op het ontwikkelen van een afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging.
Voor hoeveel vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse bodem is een bergingsverzoek afgewezen?
Daar heeft de rijksoverheid geen overzicht van. Gemeenten die een berging overwegen dienen hierover weliswaar advies te vragen aan het Ministerie van Defensie, maar dat biedt geen landsdekkend overzicht. Gemeenten kunnen namelijk al in een eerder stadium besluiten niet tot berging over te willen gaan waardoor het niet tot een adviesverzoek aan het Ministerie van Defensie komt.
Deelt u de mening, dat berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog niet afhankelijk behoort te zijn van de gemeente waar het wrak zich bevindt?
De Circulaire Vliegtuigberging schetst alleen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden. De beslissing om al of niet tot berging over te gaan blijft een lokale afweging. Hiermee hebben gemeentebesturen een zekere vrijheid om deze afweging te maken. Dit verklaart de mogelijkheid dat gemeenten op een verschillende manier omgaan met het bergen van oorlogswrakken. Om de eenduidigheid in het beleid te bevorderen wordt onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) momenteel gewerkt aan een advies over de ontwikkeling van een afwegingskader voor gemeenten (zie ook antwoord op vraag 8).
Vindt u het wenselijk, dat de Circulaire Vliegtuigberging door gemeenten verschillend geïnterpreteerd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke factoren vormen naar uw mening voor gemeenten een belemmering om tot berging van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog over te gaan?
Uit het eerdere dossieronderzoek en een enquête (zie Kamerstuk 32 156, nr. 78) is gebleken dat gemeenten die na een positief bergingsadvies niet tot berging overgaan dat vooral doen omdat de aanleiding wegvalt. Voorbeelden zijn: de veiligheid van de inwoners blijkt op grond van het bergingsadvies niet in het geding of de gebiedsontwikkeling vindt geen doorgang. Voor een kleine minderheid waren de kosten (mede) aanleiding om van berging af te zien. De resultaten van het dossieronderzoek en de enquête gaven onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de kosten een stelselmatige belemmering vormen om tot berging over te gaan. Wij beseffen dat er zich desondanks situaties kunnen voordoen waarin de financiering van de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog met daarin (vermoedelijk) stoffelijke resten een obstakel vormt. In die gevallen zal het Rijk binnen de financieringsregeling van het gemeentefonds een eventueel verzoek tot een aanvullende bijdrage welwillend bezien.
Bent u bereid maatregelen te nemen om gemeenten te stimuleren vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog te bergen?
Hoofdregel is dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd worden gelaten. Er kunnen redenen zijn voor gemeenten om toch een berging te overwegen. Het Rijk is bereid een bijdrage te leveren aan het harmoniseren van het gemeentelijk beleid in die situaties. Het te ontwikkelen afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging past in dat kader (zie ook antwoord op vraag 8). Daarnaast is bij het antwoord op vraag 2 toegezegd eventuele verzoeken tot een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds welwillend tegemoet te treden, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden.
Waarom is de beslisboom die gemeenten faciliteert in de afweging bij een bergingsverzoek, zoals toegezegd door uw ambtsvoorganger bij brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 32 156, nr. 78), nog niet gereed?
Sinds de zomer van 2017 werkt een werkgroep onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een advies over de wijze waarop een kenniscentrum en een afwegingskader gestalte kunnen krijgen. Uw Kamer is hierover op 23 december 2017 door de Minister van BZK geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 156, nr. 78). In de werkgroep trekken gemeenten, brancheorganisaties en betrokken departementen samen op. Vanwege de veelheid aan betrokken partijen en de complexiteit van de thematiek, is het lastig om in korte tijd een breed gedragen afwegingskader te ontwikkelen. De voorkeur wordt gegeven aan een zorgvuldig proces.
Het bericht 'Burgemeesters willen rol als crimefighter' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Burgemeesters willen rol als crimefighter»?1
Ja.
Hebt u inmiddels kennis kunnen nemen van de door de tien regioburgemeesters opgestelde notitie «Proeve van wetgeving, voorkomen en aanpakken van ondermijning»?
Ja.
Bent u het eens met de daar in gedane voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens met alle voorstellen? Zo nee, welke voorstellen kunnen wel op uw instemming rekenen? Wat gaat u op (korte) termijn doen om aan die voorstellen tegemoet te komen?
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven, vindt het kabinet de aanpak van ondermijnende criminaliteit een belangrijke prioriteit. In mijn brief2 van 1 februari 2018 heb ik aangegeven dat ik uw Kamer op korte termijn de actieagenda Ondermijning zal toesturen. In deze actieagenda zal onder meer informatie worden verstrekt over de ondermijningswetgeving. De signalen en knelpunten in wetgeving, zoals die door partners in het veiligheidsdomein bij mij bekend zijn gemaakt, zullen hierbij worden betrokken. De «Proeve van wetgeving» maakt daar onderdeel van uit.
Bent u het eens met het voorstel om de Gemeentewet zodanig aan te passen dat de burgemeester een expliciete verantwoordelijkheid krijgt bij de bestrijding van ondermijning en georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan het wetsvoorstel ter zake tegemoet worden gezien? Zo nee, hoe gaat u dan de burgemeesters helpen in de strijd tegen ondermijning en georganiseerde criminaliteit aangezien burgemeesters tot op heden geen of onvoldoende mogelijkheden hebben om bijvoorbeeld alleen al relevante informatie te delen met de politie in dit kader?
Zie antwoord vraag 3.
De stijging van de lokale lasten en het COELO-rapport |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent bekend het met het rapport van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) «Kerngegevens Belasting Grote Gemeenten, gepresenteerd op woensdag 16 januari 2018?
Wat is uw appreciatie van de stijging van de lasten in veel gemeenten, zoals de stijging van de onroerendezaakbelasting (OZB) in Eindhoven met 9,4%?
Deelt u de mening dat het wenselijk is de stijging van de lokale lasten te minimaliseren, zeker nu het streven is om alle Nederlanders te laten voelen dat het economisch beter gaat?
Wat is uw appreciatie van het in het COELO-rapport genoemde feit dat de macronorm voor de stijging van de OZB in alle jaren tussen 2012 en 2016 overschreden is?
Hoeveel gemeenten hebben op individuele basis in de jaren tussen 2012 en 2016 de macronorm overschreden en wat waren de grootste (structurele) overschrijdingen?
Wat wordt er concreet gedaan door gemeenten, of door de rijksoverheid in overleg met gemeenten, om de OZB-stijging te beperken?
Kunt u aangeven waarom de in het bestuursakkoord met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken maatregel van compensatie in het gemeentefonds bij overschrijding van de OZB-macronorm nooit geeffectueerd is?
Deelt u de mening van de werkgroep evaluatie systematiek macronorm onroerendzaakbelasting uit 2014, dat: «De [macro]norm in de ogen van de werkgroep niet [heeft] bijgedragen aan de gematigde lastenontwikkeling»?
Ik deel de conclusies van het rapport uit 2014, maar wel in hun context. De volledige conclusie luidt «De norm heeft in de ogen van de werkgroep niet bijgedragen aan de gematigde lastenontwikkeling, daar de besluitvorming over tarieven in gemeenten in de eerste plaats geënt is op lokale afwegingen. De macronorm speelt daarin geen rol.». Het zijn lokale afwegingen die leiden tot een wijziging in het tarief van de OZB. Daarbij speelt de macronorm op individueel niveau over het algemeen geen rol. De macronorm ziet namelijk ook niet op individuele ontwikkelingen bij gemeenten maar op het landelijke cijfer van de ontwikkeling van de OZB.
Kunt u aangeven waarom ook na de evaluatie, de in vraag 7 beschreven maatregel nooit gebruikt is?
Bent u bereid met de decentrale overheden in gesprek gegaan over waarom het structureel niet lijkt te lukken om de OZB-stijging minimaal te houden en daarmee de belastingbetaler te ontzien?
Het bericht ‘Kans op onnodig betalen van leges steeds groter’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel gemeenten nog met verouderde bestemmingsplannen werken die ook niet zijn verlengd? Zo nee, op welke manier houdt u dan toezicht op uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)? Bent u bereid om in kaart te brengen hoeveel gemeenten werken met verouderde bestemmingsplannen en waar bij ondernemers en of burgers ten onrechte leges worden geheven?
Het is mij niet bekend hoeveel gemeenten nog met verouderde en/of niet verlengde bestemmingsplannen werken. Om dit in beeld te brengen zou een gedetailleerd onderzoek moeten plaatsvinden. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om te zorgen voor actuele bestemmingsplannen en geldige heffingsgrondslagen.
Op basis van de Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt) is het aan de provincies om er op toe te zien dat de gemeenten de hen toebedeelde taken op de juiste wijze uitoefenen. Het Rijk speelt hierbij geen rol. Indien de provincies in dit verband onvolkomenheden constateren, kunnen ze de gemeente(n) daarop aanspreken. Daarnaast is het aan de betreffende gemeenteraad om op te treden als de ondernemers en burgers die zij vertegenwoordigen met dergelijke leges worden geconfronteerd.
Kunt u op basis van het antwoord op vraag 2 een schatting maken van de omvang van het aantal onjuist geïnde leges?
Nee.
Wat vindt u van het feit dat – in dit geval – de gemeente Berkelland leges heft, terwijl het bestemmingsplan verouderd is en de Wet ruimtelijke ordening dit niet toestaat?
In artikel 3.1, vierde lid van de Wro is duidelijk bepaald dat het niet is toegestaan om leges in te vorderen wanneer het bestemmingsplan meer dan tien jaar oud is. Hier moet ook heffen van leges onder worden verstaan2. In de model-legesverordening van de VNG wordt naar dit artikel verwezen. Wat mij betreft kan er dan ook geen enkel misverstand over bestaan dat het niet is toegestaan om leges aanslag op te leggenindien een geldige grondslag daartoe ontbreekt. Ik keur het daarom af als gemeenten desondanks tot heffing overgaan.
Tegelijkertijd is de aanwezigheid van een geldige grondslag een gemeentelijke verantwoordelijkheid en is het in eerste instantie een taak van de gemeente(raad) om hiervoor te zorgen. Ondernemers (en particulieren) die van mening zijn dat ten onrechte leges zijn ingevorderd, dienen zich dan ook tot de gemeente te wenden. Indien de leges nog niet zijn betaald, kan bezwaar worden gemaakt tegen het opleggen daarvan.
Deelt u de mening dat gemeenten bij een verouderd bestemmingsplan, dat niet is verlengd, geen leges in rekening zouden mogen brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Wro in deze voldoende duidelijk? Wat kunt u doen om de benadeelde ondernemers tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de heffing die wordt opgelegd bij een verouderd, niet verlengd, bestemmingsplan onherroepelijk wordt als er geen bezwaar is aangetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waar kan de onduidelijkheid ontstaan zoals die in het in vraag 1 genoemde artikel is omschreven? Bent u bereid eventuele onduidelijkheid weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Na het verlopen van de bezwaartermijn staat een aanslag vast, ook indien de aanslag op een verouderd, niet verlengd bestemmingsplan is gebaseerd. Als na het verlopen van de bezwaartermijn een bezwaarschrift of een verzoek om kwijtschelding/teruggave wordt ingediend kan een gemeente ambtshalve besluiten de aanslag te verlagen. Gemeenten maken hiervoor beleidsregels. Ook in de gevallen waarin de gemeentelijke beleidsregels voor ambtshalve teruggaaf streng zijn, zouden gemeenten, gelet op de strijd met de wet, in deze gevallen ruimhartig moeten zijn en een ambtshalve vermindering moeten overwegen. Hierbij zij opgemerkt dat een «vermindering» ook volledige kwijtschelding of teruggave van de leges kan betreffen.
Het delen van persoonsgegevens van gebruikers van Valys |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouderenvervoerder speelt data van haar gebruikers door»?1
Ja.
Wat is de functie van VITA voor gebruikers van Valys? Wat is de verhouding tussen het bedrijf Transvision en VITA?
Voor de beantwoording van uw vragen heb ik informatie ingewonnen bij Transvision, de huidige uitvoerder van Valys. VITA is een tool dat Valys-pashouders kunnen gebruiken voor het boeken van een reis. Deze applicatie is beschikbaar naast de al langer bestaande mogelijkheden via telefoon en Mijn Valys. VITA biedt bij het boeken van een reis – naast Valys – ook andere vervoersmogelijkheden zoals het reguliere OV of Wmo-vervoer. Transvision heeft de applicatie ontwikkeld en is eigenaar van VITA.
Bent u ervan op de hoogte dat VITA onderdeel is van het Belgische bedrijf Cubigo, dat diensten aanbiedt aan mensen met een beperking? Wat vindt u hiervan?
VITA is geen onderdeel van het Belgische bedrijf Cubigo. Cubigo is een IT-bedrijf met een gelijknamig ICT-platform. Dit digitale platform is speciaal ontwikkeld voor ouderen. Cubigo biedt – naast het platform – zelf geen diensten aan. Transvision maakt voor de boekingstool VITA gebruik van dit platform.
Waarom wordt een website van de rijksoverheid gebruikt om indirect te adverteren voor een Belgisch bedrijf dat naast gehandicaptenvervoer ook andere diensten aan gehandicapten aanbiedt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat Cubigo en Transvision bewust samenwerken omdat Transvision over persoonsgegevens beschikt, zoals dat vermeld staat op de website van Cubigo: «(o)ok bleek Transvision met 400.000 klanten in vervoer dé perfecte strategische partner om in contact te komen met nieuwe gebruikers»?2 Zo ja, waarom staat u dit toe? Zo nee, waarom is hier geen toezicht op?
Ik ben op de hoogte van de samenwerking tussen Transvision en Cubigo. De betreffende uitspraak op de website laat ik geheel voor rekening van Cubigo. Op basis van de mij ter beschikking staande informatie stel ik vast dat de wetgeving ten aanzien van privacy en gegevensbescherming in acht wordt genomen.
Deelt u de mening dat Transvision zijn positie als concessiehouder gebruikt om er commercieel beter van te worden? Zo ja, bent u het er in dat geval mee eens dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Transvision is een onderneming en heeft – ook met betrekking tot het Valys vervoer – een commercieel oogmerk. Het gebruik van VITA is gratis, vrijwillig en vrijblijvend. De ontwikkeling van een innovatie als VITA acht ik op zichzelf niet onwenselijk. In VITA wordt de Valys-pashouder bij het plannen (en boeken) van een reis meer vervoersmogelijkheden geboden dan alleen Valys. Dit biedt mensen met een mobiliteitsbeperking aanvullende ondersteuning om hun reis zo goed mogelijk te laten aansluiten op hun specifieke behoefte en mogelijkheden.
Bent u ervan op de hoogte dat in het contract tussen de overheid en Transvision staat dat het delen van gegevens met derden alleen toegestaan is in het geval noodzaak? Deelt u de mening dat het delen van gegevens met Cubigo geen noodzaak is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Transvision deelt geen gegevens met Cubigo. Als Valys-pashouders gebruik willen maken van VITA melden zij zich vrijwillig aan voor VITA en Cubigo. Dit vraagt derhalve een individuele afweging en instemming. Transvision kan dit niet namens een pashouder en heeft dit ook niet gedaan. Het gebruik van VITA is niet noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van Valys.
Vindt het u het tevens onwenselijk dat het voor de gebruikers van Valys, ouderen en mensen met een beperking, onvoldoende transparant is wat Transvision met hun gegevens doet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De privacy van de Valys gebruiker is zoals aangegeven niet in het geding, maar ik ben het met u eens dat de informatievoorziening naar de gebruiker zo volledig en begrijpelijk mogelijk moet zijn. Dat is ook het belangrijkste bezwaar van de ouderenbond KBO-PCOB in het artikel. Ik heb Transvision hierop aangesproken en de informatie op de website is inmiddels aangepast. Daarnaast is naar aanleiding van dit artikel met KBO-PCOB afgesproken om met hen en andere vertegenwoordigers van de doelgroep op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat de privacy van de gebruikers van Valys in het geding is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat gegevens die verstrekt zijn voor het gehandicaptenvervoer via Valys niet bedoeld zijn om winsten te boeken op andere terreinen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 6 en 7.
Het bericht ‘Meer gemeenten ruilen e-mail om voor online formulier’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meer gemeenten ruilen e-mail om voor online formulier»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat steeds meer gemeenten digitaal alleen nog via een online formulier bereikbaar zijn?
Veel bedrijven, instellingen en overheidsorganisaties bieden op hun website een algemeen contactformulier aan. Dit is een blanco webformulier waarin vrij tekst kan worden ingevoerd. Het voordeel van een contactformulier boven het gebruik van e-mail is dat in een contactformulier contextuele vragen worden gesteld waarvan de antwoorden eraan bijdragen dat de gestelde vraag snel en goed kan worden afgehandeld. Het gaat daarbij om gegevens als onderwerp, telefoonnummer, adres e.d. Het vervangen van een e-mailadres door een contactformulier hoeft dan ook geen afbreuk te doen aan de bereikbaarheid. Dan moet echter wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moet het formulier voldoende ruimte bieden om een tekst van enige omvang in te voeren, moet het mogelijk zijn om bijlagen bij te voegen, en dient de gebruiker niet te worden verplicht om vragen te beantwoorden die voor de afhandeling van het verzoek niet noodzakelijk zijn. Het signaal dat contactformulieren deze ruimte in de praktijk soms niet blijken te bieden neem ik serieus. Gemeenten hebben over het algemeen een multi-middelenstrategie waarin bewuste keuzes worden gemaakt op basis van klantervaring en efficiënte werkprocessen. De bevindingen uit het onderzoek «Bereikbaarheid Gemeenten» van Wij Verdienen Beter zal ik dan ook meenemen bij de verdere vorming van de brede agenda digitalisering van het openbaar bestuur. In het kader hiervan worden overheidsbreed gesprekken gevoerd waarbij wij deze resultaten ook zullen meenemen.
Deelt u de mening dat (digitale) toegankelijkheid van overheden van groot belang is? Zo ja, hoe kan voorkomen worden dat de toegankelijkheid afneemt bij het gebruik van online formulieren?
De toegankelijkheid van overheden is uitermate belangrijk. In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat het gebruik van online formulieren de toegankelijkheid zelfs kan vergroten, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Denkt u dat onpersoonlijke digitale formulieren voor burgers drempelverhogend werken bij het in contact komen met de overheid?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat sommige gemeenten overbodige persoonsgegevens vragen aan burgers die de gemeente digitaal willen benaderen? Hoe past dit in het streven van het kabinet om bijvoorbeeld onnodige geslachtsregistratie zoveel mogelijk te beperken?
Op grond van de privacywetgeving mogen gemeenten niet meer persoonsgegevens van burgers vragen dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verzameld. Afhankelijk van de aard en het onderwerp van het contact kan het noodzakelijk zijn om meer of minder persoonsgegevens te verwerken. Het is aan de gemeente om de noodzaak te onderbouwen en de verwerking van persoonsgegevens te verantwoorden.
Het kabinet is in contact met onder meer de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken om gemeentelijk beleid dat erop is gericht om de verplichte vermelding van het geslacht op formulieren zoveel mogelijk te beperken landelijk te stimuleren. Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van de ministers van VenJ en OCW van 23 december 2016 (Kamerstuk 27 859, nr. 99, p. 10–11).
Deelt u de mening dat personen zonder Burgerservicenummer of DigiD (expats en vluchtelingen) overheden digitaal moeten kunnen benaderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de overheden die dit onmogelijk maken hierop aan te spreken?
Ik ben van mening dat iedereen de overheid digitaal moet kunnen benaderen. Een aanspraak op digitale communicatie met de overheid zal in de Algemene wet bestuursrecht worden opgenomen. Ook de brede beschikbaarheid van elektronische identificatiemiddelen om overheidsdiensten te ontsluiten is een doelstelling van dit kabinet. Op grond van de komende Wet digitale overheid zal in dit verband (interbestuurlijk) toezicht worden ingericht.
Bent u bereid om met gemeenten, provincies en waterschappen in overleg te treden om met hen de toegankelijkheid van digitale bereikbaarheid van overheden te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard graag bereid om dit onderwerp te bespreken met de koepels van gemeenten provincies en waterschappen.
Gemeentelijke herindeling in de Leidse regio |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Provincie dreigt met gedwongen herindeling Leidse regio»?1
Ja.
Wat is uw visie op de opstelling van de provincie Zuid-Holland die zich kennelijk nadrukkelijk gaat bemoeien met de samenwerking in de Leidse regio en de nieuwe gemeenteraden duidelijke opdrachten wil gaan geven met het oog op een «consistent regionaal eindbeeld»?
Het artikel in het Leidsch Dagblad betreft een interpretatie van de eind 2017 door gedeputeerde staten gepubliceerde «Tweede Tussenrapportage Slimmer en Sterker Bestuur in Zuid-Holland»2.
In het rapport zelf staat op pagina 24: «Na de gemeenteraadsverkiezingen staan de nieuwe colleges en raden voor de opdracht tot een oplossingsrichting te komen. De provincie gaat daar actief bij helpen, onder meer door nu al deel te nemen aan het proces om de gebiedsopgaven om te zetten in concrete opdrachten. Indien een gedeeld regionaal eindbeeld uitblijft, zullen wij conform de in hoofdstuk 2 geschetste kaders onze verantwoordelijkheid nemen.»
In Hoofdstuk 2 beschrijven gedeputeerde staten diverse instrumenten waarmee zij invulling kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid. Zo zijn er zachte instrumenten, zoals het verstrekken van subsidie voor samenwerkingsonderzoek. Dat instrument is in de betreffende regio reeds ingezet. Een volgende stap kan zijn: «In gebieden waar de inhoudelijke regionale opgaven niet van de grond komen en we vermoeden dat de bestuurlijke verhoudingen daarbij een rol spelen, gaan wij het gesprek aan.» Daarnaast kan de provincie een procedure conform de wet Arhi starten «wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn.» Daarbij merken gedeputeerde staten op pagina 8 op: «Wij vinden de ruimte die de Wet arhi ons biedt om als provincie «van bovenaf» een herindelingsproces te starten, minder passen bij onze huidige rolopvatting en daardoor suboptimaal.» gedeputeerde staten zien een op grond van de wet Arhi opgelegde herindeling als een laatste middel, dat slechts kan worden ingezet als alle andere oplossingsrichtingen onmogelijk blijken. Gedeputeerde staten schrijven nergens dat dit wat hen betreft nu in de Leidse regio aan de orde zou zijn.
Uit de tekst kan worden opgemaakt – en navraag bij gedeputeerde staten bevestigt dat – dat de Leidse regio zich al enige tijd in een bestuurlijke impasse bevindt en dat de provincie wil gaan helpen om tot oplossingen te komen, onder meer door de gemeenten bij te staan in hun proces rond het formuleren van concrete opdrachten rond inhoudelijke opgaven. De regie op dit proces laat de provincie vooralsnog aan de betrokken gemeenten.
De gemeenten zijn in 2015 gestart met het ontwikkelen van een gezamenlijke visie die uiteindelijk in 2016 is opgesteld. Over een daarbij passende bestuursvorm om de bestuurlijke slagkracht en realisatiekracht in de regio te verbeteren zijn ze het niet eens geworden.
De formuleringen in de Tussenrapportage van gedeputeerde staten passen bij de beleidsuitgangspunten van het kabinet op het terrein van de kwaliteit van het openbaar bestuur en zijn in lijn met het vigerende Beleidskader gemeentelijke herindelingen. Provincies kunnen bevorderen dat in gebieden een consistent regionaal eindbeeld tot stand komt. Hierbij spelen provincies vaak een modererende rol vanuit hun algemene verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het lokaal bestuur en provincies kunnen ook zelf het initiatief voor een herindeling nemen.
Wat zou de juridische grondslag kunnen zijn van dergelijke «duidelijke opdrachten» aan de gekozen gemeenteraden en hoe verhoudt zich dat tot het democratische mandaat van de gemeenteraden?
Uit de tekst van de Tussenrapportage Slimmer en Sterker Bestuur in Zuid-Holland kan niet worden opgemaakt dat de provincie de gemeenten «duidelijke opdrachten» wil gaan geven. Zoals gezegd laat de provincie de regie op het formuleren van concrete opdrachten rond inhoudelijke opgaven vooralsnog aan gemeenten. Dit blijkt ook uit navraag bij gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Bent u van mening, dat de provincie een dergelijk consistent regionaal eindbeeld dichterbij moet brengen of moet bijsturen als er complicaties in de verhoudingen optreden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u het passend als de provincie op basis van een consistent regionaal eindbeeld zou ingrijpen in de ambtelijke samenwerking tussen Wassenaar en Voorschoten?
Uit de tekst van de Tussenrapportage kan niet worden opgemaakt dat de provincie het voornemen heeft in te grijpen in de ambtelijke samenwerking tussen Wassenaar en Voorschoten. Gezien de oriëntatie van Voorschoten op de Leidse regio acht de provincie het wel van belang dat Voorschoten ook met de Leidse regio het gesprek voert over de bestuurlijke toekomst.
Wat vindt u van het ondubbelzinnige dreigement van de provincie dat de provincie zal ingrijpen als het de gemeenten niet lukt om er gezamenlijk uit te komen, mede gelet op de inzet van de gemeenten om na de raadsverkiezingen uitvoeringsafspraken te maken?
De provincie biedt aan de gemeenten te helpen bij hun proces om te komen tot uitvoeringsafspraken en een passende bestuursvorm. Indien desondanks een gedeeld regionaal toekomstbeeld uitblijft waardeer ik de rolopvatting van de provincie dat zij dan een verantwoordelijkheid voor zichzelf ziet weggelegd. Uit de rapportage blijkt dat de provincie niet lichtzinnig omgaat met haar wettelijke bevoegdheid een herindeling te initiëren. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland gaan hier pas toe over wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om in beroep te gaan of bezwaar te maken tegen het optreden van de provincie?
De instelling en opheffing van gemeenten geschiedt bij wet. Tegen een herindelingsprocedure door de provincie conform artikel 8 van de Wet algemene regels herindeling is geen bezwaar of beroep mogelijk. Dat geldt ook voor de met het oog op de voorbereiding van een herindelingswet genomen beslissingen en tussenstappen. Overigens betreft dit een hypothetische vraag. Er is op dit moment geen sprake van een procedure door de provincie conform artikel 8 van de Wet algemene regels herindeling.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de opstelling van de provincie aansluit bij het uitgangspunt van het regeerakkoord dat «een proces van herindeling gewenst is voor gemeenten die langjarig en in hoge mate afhankelijk zijn van gemeenschappelijke regelingen voor essentiële taken»?
Het optreden van de provincie betreft vooralsnog feitelijk een aanbod om de gemeenten te helpen bij het maken van regionale uitvoeringsafspraken en het vinden van de passende bestuursvorm. Het kabinet steunt de aanpak van de provincie Zuid-Holland zoals beschreven in het rapport en heeft waardering voor de rolopvatting als aanjager en moderator, waarbij indien noodzakelijk zij bereid is gebruik te maken van haar wettelijke bevoegdheid om een herindeling te initiëren. Overigens is een gemeentelijke herindeling in deze regio pas aan de orde «wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn», aldus de provincie. Uit de rapportage van gedeputeerde staten kan niet worden opgemaakt in hoeverre er in de Leidse regio sprake is van een langjarige afhankelijkheid van gemeenschappelijke regelingen.
Wanneer verwacht u het in het licht van het nieuwe regeerakkoord herijkte Beleidskader gemeentelijke herindeling aan de Kamer te kunnen toezenden?
Tijdens de begrotingsbehandeling 2018 in de Tweede Kamer en de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer heb ik toegezegd rond de zomer van 2018 een herzien beleidskader gemeentelijke herindeling aan uw Kamer te zullen aanbieden. Ik verwacht dit uiterlijk kort na het zomerreces uw Kamer te kunnen doen toekomen.
Transparantie regionaal bestuurlijke overleg van 18 december 2017 en Alderstafel Lelystad Airport |
|
Jaco Geurts (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Maurits von Martels (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat in het dossier Lelystad Airport zorgvuldigheid en transparantie in deze fase prioriteit moeten hebben? Zo ja, welke formele procedures en/of afspraken met betrokkenen zijn hierover vastgelegd om dit goed te borgen?
Ja, die mening deel ik. Het is belangrijk om alle belanghebbenden een stem te geven. Consultatie van luchtruimgebruikers is een vast onderdeel van routewijzigingen in het luchtruim. In aanvulling daarop heeft een internetconsultatie voor het brede publiek over de aansluitroutes van Lelystad Airport plaatsgevonden en heb ik een bewonersdelegatie gevraagd een advies uit te brengen. Ik heb uw Kamer op 1 december jl.1 geïnformeerd over de input die ik op deze trajecten heb ontvangen. Daarnaast heb ik het initiatief genomen om bestuurlijk overleg te voeren met betrokken provincies. Daar waar het gaat om de routes direct rondom de luchthaven word ik geadviseerd door de Alderstafel Lelystad.
Kunt u aangeven of er een verslag beschikbaar is van bovengenoemd bestuurlijk overleg, dat maandag 18 december jl. heeft plaatsgevonden?
Kunt u aangeven of dit verslag actief openbaar gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten wat het doel was van dit regionale bestuurlijke overleg? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of er besluiten zijn genomen tijdens dit overleg? Zo ja, welke besluiten zijn er genomen?
Wanneer vindt het volgende regionale bestuurlijke overleg plaats? Is de agenda van dit overleg openbaar? Zo nee, waarom wordt de agenda niet actief openbaar gemaakt? Deelt u de mening dat dit wel zou moeten gebeuren, juist om de transparantie in dit proces te garanderen?
Kunt u uiteenzetten wat uw inzet bij dit vervolgoverleg zal zijn en kunt u de Kamer hierover voorafgaand aan het overleg informeren? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen zijn voor u nog noodzakelijk om te zetten, voordat het milieueffectrapport (m.e.r.) naar de commissie voor het m.e.r. kan gaan voor advies? Deelt u de mening dat hierbij geen enkele stap overgeslagen mag worden juist om het proces zo zorgvuldig en transparant mogelijk te doorlopen?
Voordat het MER naar de onafhankelijke Commissie voor de m.e.r. kan gaan voor advies zal ik de geconstateerde fouten herstellen, het MER actualiseren en de milieueffecten voor de aansluitroutes in beeld brengen. Bij het opstellen van de milieueffectrapportage wordt, conform de motie van de leden Paternotte (D66) en Bruins (ChristenUnie)2, een contra-expertise uitgevoerd door een niet eerder betrokken partij (dBvision), in samenwerking met de bewonersdelegatie.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hans Alders nog tot herfst 2018 op Schipholdossier»?1
Ja.
Kunt u aangeven over welke evaluatie het in dit artikel gaat?
Dit artikel refereert aan de evaluatie van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) waar ik u per brief van 21 december 2017 over heb bericht.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze evaluatie? Zo, ja kunt u de evaluatie ook delen met de Kamer? Zo, nee waarom niet?
Uiteraard zal ik uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Wat is uw antwoord op de vraag van de voorzitter van de Alderstafel dat ook bewoners van gebieden verder van de luchthaven af aan het overleg zouden moeten aanschuiven, vooral voor discussies over routes, die immers over een groter gebied gaan?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 december jl.4 heb ik de voorzitter van de Alderstafel gevraagd mij te voorzien van ervaringen en inzichten van de afgelopen jaren en zijn brief hierover als bijlage meegestuurd. In het kader van de luchtruimherziening zal ik hier specifieke aandacht voor hebben. Ik neem het advies van de bewonersdelegatie hierin mee en zal uw Kamer hierbij betrekken.
Kunt u bovenstaande vragen binnen twee weken beantwoorden?
Zoals toegezegd in het AO Luchtvaart van 25 januari jl. beantwoord ik bovenstaande vragen in de laatste week van januari.
Het bericht interim gezaghebber stapt per onmiddellijk op |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «interim gezaghebber stapt per onmiddellijk op»?1
Ja.
Is hier sprake van een vertrouwensbreuk tussen het Bestuurscollege en de interim gezaghebber?
Door de in het artikel genoemde ontwikkelingen kan men spreken van een verstoorde relatie tussen de gedeputeerden en de waarnemend gezaghebber. De negatieve bejegening die zij door de genoemde ontwikkelingen ervaarde en de negatieve berichtgeving heeft haar doen besluiten haar functie per direct neer te leggen. Mevrouw Betancourt heeft zich echter na een gesprek met de waarnemend Rijksvertegenwoordiger gelukkig bereid getoond haar termijn tot 1 februari uit te dienen. Ik heb mevrouw Betancourt persoonlijk bedankt voor haar inzet, met name voor haar inzet in de periode dat de gezaghebber vanwege familieomstandigheden niet in staat was het ambt te vervullen.
Welke consequenties heeft dit ontslag voor de bestuurbaarheid van Bonaire?
Een waarnemend gezaghebber neemt de functie van de gezaghebber waar in geval van zijn of haar afwezigheid. Mevrouw Betancourt heeft, na gesprek met de waarnemend Rijksvertegenwoordiger, haar functie vervuld tot het moment dat haar benoeming op 1 februari afliep. Dit sloot aan op de aanvang van de benoeming van de nieuwe waarnemend gezaghebber, de heer Curvin George. Hiermee heeft het geen directe consequenties voor de bestuurbaarheid van Bonaire.
In hoeverre is hier nog sprake van goed bestuur?
De verschillende wisselingen van én binnen bestuurscolleges, alsmede de wisselingen in de Eilandsraad, zijn een nadrukkelijk punt van zorg. De snelle opeenvolging van bestuurscolleges en de gepolariseerde politieke situatie draagt niet bij aan stabiel bestuur, dat er in slaagt beschikbare budgetten om te zetten in betekenisvolle verbeteringen in het leven van burgers. Met de Gezaghebber, het Bestuurscollege en de leden van de Eilandsraad heb ik hier indringend over gesproken tijdens mijn bezoek aan Bonaire begin januari 2018. Ik heb het Bestuurscollege opgeroepen om dit te verbeteren. Tevens is er concreet afgesproken dat het Bestuurscollege zo spoedig mogelijk een breed gedragen actieplan opstelt, waaraan het kabinet waar mogelijk een bijdrage levert. Hierbij moet uiteraard wel aan de voorwaarden van goed bestuur en financieel beheer worden voldaan, zoals neergelegd in het Regeerakkoord. Over de gemaakte afspraken heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 18 januari 2018, waarin ik verslag doe van mijn kennismakingsreis naar de Benedenwindse eilanden.
In hoeverre bent u het eens dat deze bestuurlijke onzekerheid niet langer mag voortduren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u er aan doen om de bestuurbaarheid te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Staat meebetaalt aan de reorganisatie van NAM |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Staat betaalt mee aan reorganisatie van NAM»1? Klopt het de staat via het Energie Bedrijf Nederland (EBN) meebetaalt aan de vertrekregeling voor boventallige NAM-medewerkers?
Ja.
Klopt het dat het toerekenen van 48,7 miljoen euro is gebeurd volgens «de geldende afspraken»? Klopt het voorts dat deze afspraken uit 1963 stammen en geheim worden gehouden? Zo ja, waarom zijn deze afspraken destijds geheim gehouden en sindsdien geheim gebleven?
Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN) neemt namens de Staat deel in de opbrengsten en kosten van de opsporing en winning van aardolie en aardgas in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat, in de regel voor 40%. Dat doet zij op grond van Overeenkomsten van Samenwerking die zij heeft gesloten met mijnbouwbedrijven. Dit zijn vergunninghouders in de zin van de Mijnbouwwet. Het gaat bij deze deelnemingen niet om geheime afspraken, maar om vertrouwelijke, privaatrechtelijke overeenkomsten, waarin de onderlinge verhoudingen en rechten en verplichtingen van betrokken partijen, de wijze van samenwerking en de besluitvorming bij de opsporing en winning van aardolie en aardgas zijn vastgelegd. Deze samenwerkingsverbanden betreffen alle Nederlandse gasvelden on- en offshore, dus niet alleen het Groningenveld waarvoor de Overeenkomst van Samenwerking met de NAM in 1963 is gesloten. Dergelijke privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomsten behoeven en hebben de instemming van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Voor alle opsporings- en winningsactiviteiten in Nederland geldt dat de betrokken mijnbouwbedrijven het initiatief nemen en dat in alle gevallen de feitelijke, operationele werkzaamheden worden uitgevoerd door de operators in de verleende opsporings- en winningsvergunningen. Naast de NAM valt hierbij onder meer te denken aan Vermilion, Total, Wintershall en ENGIE. EBN voert zelf geen operationele mijnbouwwerkzaamheden uit. Daarentegen draagt EBN wel bij aan de kosten die de operator moet maken voor de operationele uitvoering van zijn mijnbouwwerkzaamheden. De taken en de positie van EBN bij de opsporing en winning zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet en daarmee openbaar. Zo staat er in artikel 94 van de Mijnbouwwet dat in de overeenkomst van samenwerking bepalingen worden opgenomen omtrent het overdragen in eigendom van de gewonnen en beschikbare hoeveelheden koolwaterstoffen door de vergunninghouder aan EBN voor 40% en in artikel 90 van de Mijnbouwwet dat EBN 40% van de kosten voor haar rekening neemt.
Voor de operationele uitvoering van de opsporings- en winningsactiviteiten waarvoor de vergunning is verleend, moeten operators kosten maken, waarvan personeelskosten onderdeel zijn. Deze belasten zij naar rato van hun deelnemingspercentage door aan de deelnemende partijen in de vergunning, waaronder EBN voor (doorgaans) 40%. Op grond van de met operators gemaakte afspraken in de Overeenkomsten van Samenwerking dient EBN mee te betalen aan deze kosten, waaronder de personeelskosten, van de operator. Om de efficiency van hun opsporings- en winningsactiviteiten te vergroten, worden door operators regelmatig reorganisaties uitgevoerd. De kosten van dergelijke reorganisaties leiden op termijn tot lagere kosten van winning en daar heeft EBN (en dus de Staat) uiteindelijk ook baat bij. In 2016 had NAM voor al haar mijnbouwactiviteiten bijna 2.000 werknemers in dienst. Om haar winningskosten te verlagen, heeft NAM een reorganisatie doorgevoerd. Deze reorganisatie heeft niet alleen betrekking op de vergunning Groningen, maar ook op alle andere vergunningen in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat, waar NAM de operator is. NAM heeft uiteindelijk op grond van de met EBN gesloten Overeenkomsten van Samenwerking € 48,7 miljoen aan reorganisatiekosten in rekening gebracht aan EBN. Deze kosten zijn opgenomen in het jaarverslag van EBN.
Bent u bereid de inhoud van de geheime afspraken met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de Kamer niet is geïnformeerd over de ongebruikelijke en onwenselijke steun aan NAM?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat EBN aanvankelijk niet instemde met de bijdrage, maar dat de NAM druk heeft uitgeoefend op EBN om voor 1 januari 2017 te betalen? Zo ja, waaruit bestond deze druk? Waarom was EBN van mening dat de betaling aan de NAM niet verplicht was volgens de geheime afspraken uit 1963? Wie heeft het besluit genomen akkoord te gaan met de financiële bijdrage aan de NAM? Op basis van welke argumentatie is dat gebeurd?
Op grond van de met operators gesloten Overeenkomsten van Samenwerking is EBN gehouden mee te betalen aan de kosten van de operationele activiteiten van de operators in de vergunning. Als goed vertegenwoordiger van de belangen van de Staat neemt EBN de door de operator aan haar in rekening gebrachte bedragen niet voetstoots over, maar heeft zij zelf een kritische controle uitgevoerd. Daarbij heeft EBN in het geval van NAM een audit laten uitvoeren door Ernst & Young om ervan verzekerd te zijn dat de kostentoerekening van de reorganisatiekosten op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de grondslag voor de vergoeding passend is. EBN heeft mij laten weten dat de uitkomst van het onderzoek is dat er voor de reorganisatie gerekend wordt volgens de kantonrechtersformule en er geen sprake is van uitzonderlijke regelingen. Omdat het hier gaat om de uitvoering van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen EBN en een operator en de stukken persoons- en bedrijfsgevoelige informatie bevatten, beschik ik niet over het advies of andere stukken van Ernst & Young.
Vindt u het moreel te verdedigen dat de belastingbetaler op moet draaien voor de reorganisatie van de NAM?
EBN neemt namens de Staat voor 40% deel in de baten en lasten van de opsporing en winning van aardolie en aardgas in Nederland en op het Nederlands deel van het continentaal plat. Dat houdt in dat EBN, naast een recht op haar deel in de opbrengst van de winning, contractueel gehouden is om haar deel in de operationele kosten van de winning door de operator bij te dragen. Daaronder vallen zoals gezegd ook de (personeels)kosten van een reorganisatie die een operator doorvoert voor een efficiencyverbetering van zijn bedrijfsactiviteiten. Dit komt uiteindelijk ook de belastingbetaler ten goede.
Bent u van mening dat het meebetalen aan de reorganisatie van de NAM illustreert dat het EBN een «te vrije (rol)opvatting» heeft en bij de uitvoering van haar werkzaamheden publieke overwegingen onvoldoende in het oog heeft, zoals in ABDTOPConsult in augustus 2014 concludeerde? Welke stappen gaat u nemen teneinde te voorkomen dat het EBN opnieuw de fout ingaat?
Het meebetalen door EBN aan de kosten van de reorganisatie van de NAM is geen illustratie van een te vrije rolopvatting van EBN, maar is de uitvoering van contractuele afspraken die zijn vastgelegd in de Overeenkomsten van Samenwerking die EBN met instemming van de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft gesloten met houders van opsporings- en winningsvergunningen in de zin van de Mijnbouwwet.
Het stemgedrag van Nederland in de Verenigde Naties |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke wijze en door wie wordt bepaald of Nederland voor of tegen stemt bij resoluties van de Verenigde Naties? Kunt u dit proces nauwkeurig beschrijven?
Een ontwerptekst toetst het kabinet inhoudelijk aan staand kabinetsbeleid en internationaal recht. Ontwerpresoluties die aan de orde komen in VN-fora beziet het kabinet in het licht van informatie over de ontstaansgeschiedenis, bedoelingen van de auteurs en mogelijke gevolgen van de tekst, alsmede het krachtenveld. In veel gevallen maakt een ontwerpresolutie deel uit van een cyclus, waarbij de vraag centraal staat of een bijstelling van de bij een vorige gelegenheid ingenomen Nederlandse positie aangewezen is. Ook relevante overeengekomen beleidslijnen van de EU spelen daarbij een leidende rol. Indien de tekst niet aansluit bij deze uitgangspunten streeft Nederland, meestal in samenspraak met andere delegaties, naar aanpassing van de tekst. Om de Nederlandse invloed te maximaliseren in het onderhandelingsproces coördineert Nederland de inzet met EU-lidstaten en in voorkomende gevallen ook met andere gelijkgezinde landen. Uiteindelijk volgt een steminstructie. De Minister van Buitenlandse Zaken is daarvoor verantwoordelijk.
Op welke wijze vindt democratische controle op het stemgedrag plaats door het Nederlandse parlement, vooraf en achteraf? Op welke wijze kan het parlement aanwijzingen meegeven aan de Nederlandse delegatie en hoe wordt verantwoording afgelegd?
Het Nederlandse stemgedrag in internationale organisaties is een direct uitvloeisel van het Nederlandse buitenlands beleid. Over de verschillende facetten van het buitenlands beleid wisselt de Minister van Buitenlandse Zaken van gedachten met het parlement, op elk moment dat het parlement dat wenst. Bij de diverse instrumenten die het parlement ter beschikking staan om democratische controle uit te oefenen op dit beleid (waaronder het maandelijkse Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken, Kamervragen, moties e.d.) komt het stemgedrag van Nederland in de Verenigde Naties grondig en frequent aan de orde.
Bent u van mening dat democratische controle voldoende is geborgd in het huidige proces of zijn aanpassingen nodig om dit beter te borgen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er is afgesproken dat binnen de EU in principe alle landen hetzelfde stemmen? In hoeverre voelt de Nederlandse regering zich aan deze afspraak gebonden?
Er is geen principe-afspraak binnen de EU dat alle lidstaten hetzelfde stemmen. Op basis van artikel 34, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie («Verdrag van Lissabon», dat door het Nederlands parlement is goedgekeurd) hebben de lidstaten wel een verplichting om hun optreden in internationale organisaties en op internationale conferenties te coördineren en in deze fora de standpunten van de Unie te verdedigen. De EU zet zich in voor multilaterale samenwerking en probeert als zodanig actief de VN te ondersteunen bij het uitvoeren van eerder overeengekomen beleid. Zowel een effectief Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) alsook een sterke VN zijn in het belang van Nederland. Wanneer een specifieke resolutie in de Algemene Vergadering van de VN niet valt onder een eerder in het kader van het GBVB vastgestelde EU-beleidslijn (zoals die over het initiatief voor een verdrag dat kernwapens verbiedt) of de leden van de EU door hun eigenstandige afweging van nationale belangen geen overeenstemming kunnen bereiken over een specifieke toepassing van een beleidslijn, dan stemmen Nederland en de andere leden volgens hun nationale positie. Ook in dat stadium weegt het kabinet de positie van gelijkgezinden in het resulterende krachtenveld mee, dat tot op het laatste moment kan wijzigen.
Wanneer en waar is deze afspraak impliciet of expliciet gemaakt? Heeft het Nederlandse parlement zich ooit uitgesproken over deze afspraak?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Merendeel gemeenten mailt onveilig’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Merendeel gemeente mailt onveilig»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat het risicovol is dat veel gemeenten nog geen gebruik maken van de standaarden voor veilig e-mailverkeer? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Beraad Digitale Overheid, waarin ook gemeenten zijn vertegenwoordigd, heeft het streefbeeld afgesproken om een aantal informatieveiligheidsstandaarden eind 2017 overal waar van toepassing te hebben geïmplementeerd. Het gaat specifiek om SPF, DKIM en DMARC (ter preventie van e-mailphishing en -spoofing), DNSSEC (domeinnaambeveiliging) en HTTPS/TLS (veilige websiteverbindingen). Het deel van de overheidsorganisaties dat de standaarden nog niet heeft geïmplementeerd loopt een hoger risico dan de organisaties die de standaarden wel gebruiken.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat veel gemeenten nog niet volledig gebruik maken van de standaarden voor veilig e-mailverkeer?
Gemeenten werken zonder uitzondering aan hun informatiebeveiliging. Onderdeel daarvan is de implementatie van de informatieveiligheidsstandaarden op de pas-toe-of-leg-uit-lijst van het Forum Standaardisatie. De informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), een initiatief van alle Nederlandse gemeenten, promoot de standaarden actief. Daarnaast maken de standaarden deel uit van de gemeentelijke model inkoopvoorwaarden (GIBIT) en de gemeentelijke model architectuur (GEMMA).
Het is goed om te beseffen dat informatiebeveiliging meer is dan het implementeren van een aantal technische standaarden. De beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens en systemen hangt van techniek af, maar voor een groot deel gaat het ook om veilige (werk)processen, doorlopend werken aan bewustwording onder medewerkers en een veilige inrichting van de organisatie.
Gemeenten geven onder hun eigen integrale verantwoordelijkheid invulling aan informatiebeveiliging langs de normen van de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG). Daarin worden zij ondersteund door de IBD. De visitatiecommissie Informatieveiligheid heeft in de afgelopen tijd een ronde gemaakt langs Nederlandse gemeenten – dit toont dat gemeenten op zowel operationeel als bestuurlijk niveau, individueel en gezamenlijk werk maken van informatiebeveiliging. Niet alle gemeenten nemen echter dezelfde maatregelen in hetzelfde tempo en dezelfde volgorde.
Zijn u gegevens bekend over hoe andere decentrale overheden en zelfstandige bestuursorganen de standaarden voor veilig e-mailverkeer toepassen? Zo ja, hoe is het algemene beeld van het gebruik van standaarden voor veilig e-mailverkeer bij deze medeoverheden?
Forum Standaardisatie meet ieder halfjaar de toepassing van de informatieveiligheidsstandaarden, die onderdeel zijn van de streefbeeldafspraak van het Nationaal Beraad, bij overheidsorganisaties. Gemeenten doen het in deze metingen relatief goed ten opzichte van de medeoverheden als geheel. Gemeenten hebben een flinke inhaalslag gemaakt, en presteren ten opzichte van andere overheden gemiddeld het best.2 In februari 2018 wordt de meting van het Forum Standaardisatie over geheel 2017 verwacht.
De metingen worden uitgevoerd met behulp van de testtool Internet.nl die ontwikkeld is door het Platform Internetstandaarden, waarin private en publieke organisaties in Nederland samenwerken. Iedere gemeente kan deze tool ook zelf gebruiken om te controleren of zij de informatieveiligheidsstandaarden toepast en om kennis op te doen over hoe deze standaarden kunnen worden geïmplementeerd.
Hoe beoordeelt u de unanieme wens van de respondenten voor een landelijke generieke voorziening, zoals deze uit het onderzoek naar voren komt? Wat zijn de voor- en nadelen van een landelijke generieke voorziening?
Ik onderschrijf het belang van en herken de behoefte aan een mogelijkheid voor de overheid tot veilige communicatie via e-mail. E-mail is een populair doelwit voor aanvallers, die daarnaast voortdurend op zoek zijn naar nieuwe middelen om een aanval mee op te zetten.3 Om aan deze veranderende dreiging het hoofd te kunnen bieden, worden diverse acties ondernomen.
Om de veiligheid van e-mail in den brede te vergroten is in februari 2017 de Veilige E-mail Coalitie opgericht met steun van het Ministerie van EZK en het Forum Standaardisatie. De aangesloten bedrijven, brancheorganisaties en overheden hebben met een ondertekende intentieverklaring afgesproken aan de slag te gaan met het invoeren van standaarden voor het beveiligen van e-mailverkeer en daarbij samen te werken. Op die manier kan zowel phishing als het afluisteren van e-mail worden tegengegaan.4
Het NCSC heeft factsheets uitgebracht om organisaties te helpen bij het juiste gebruik van de standaarden.
Voor veilige communicatie tussen overheid en burgers bestaat een landelijke voorziening in de vorm van de berichtenbox van MijnOverheid. Deze is geïnitieerd met als doel een veilig communicatiekanaal te creëren waarin berichten gegarandeerd en tijdig worden afgeleverd en geen onduidelijkheid ontstaat over de daadwerkelijke afzender of de authenticiteit van overheidsberichten en waarin niemand mee kan kijken. Deze voorziening wordt zowel door burgers als overheidsdienstverleners – ook gemeenten – steeds meer gebruikt.
Naast deze acties zijn er geen plannen om te komen tot een ICT-project voor generieke e-mail bij de overheid.
Bent u bereid om in samenspraak met de medeoverheden te bekijken of er een landelijke generieke voorziening kan komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat raadsleden zich buitenspel voelen gezet |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat eenderde van de raadsleden niet weet in welke samenwerkingsverbanden hun gemeente zit?1
De uitkomsten van de enquête zijn herkenbaar. Er bestaan veel zorgen over de invloed van raadsleden op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De enquête van Raadslid.nu bevestigt dit. Niet voor niets is in het Regeerakkoord opgenomen dat de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) wordt aangepast om «de politieke verantwoording over gemeentelijke samenwerking te verbeteren. Besluitvorming in een gemeenschappelijke regeling moet transparant zijn en betrokken gemeenteraden moeten hun controlerende rol beter kunnen uitvoeren en zo nodig kunnen ingrijpen».
Dat betekent overigens niet dat wetswijziging het enige is dat nodig is. Het gaat ook om kennis en toerusting, zoals ook blijkt uit het advies Wisselwerking van de Raad voor het openbaar bestuur waarin vooral anders handelen als oplossing voor een democratisch tekort wordt gezien. Daarom heb ik tijdens de begrotingsbehandeling ook toegezegd in het voorjaar van 2018 te komen met een beleidsbrief over de kaders voor wijziging van de Wgr en in de zomer van 2018 met een actieplan versterking lokale democratie. Bij de brief over de Wgr zal ik ook ingaan op het onderzoek van Raadslid.nu, zoals ik reeds heb toegezegd in reactie op een verzoek van het lid Voortman (GroenLinks) bij de regeling van werkzaamheden van 14 december 20172.
Snapt u de gevoelens van raadsleden dat ze zich door de vele samenwerkingsverbanden buitenspel gezet voelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het bestaan van 779 tot 877 samenwerkingsverbanden ervoor zorgt dat er feitelijk een nieuwe bestuurslaag ontstaat, waar directe democratische controle vaak moeilijk blijkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het democratisch gat dat hierdoor ontstaat – zoals bijvoorbeeld bij de veiligheidsregio’s – niet simpel is op te lossen met extra scholing, toolboxen of hogere vergoedingen voor raadsleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn volgens u nog de voordelen van herindelingen, nu duidelijk is dat die weinig kosten besparen en niet erg doelmatig zijn?2
Het artikel waar naar verwezen wordt betreft een onderzoek naar de meerwaarde van samenwerking, niet van herindeling zoals de vraag veronderstelt. Eerder is door het COELO wel onderzoek gedaan naar de (financiële) opbrengst van gemeentelijke herindelingen. Daarop is door mijn ambtsvoorganger reeds een reactie naar de Tweede Kamer gestuurd.4
Het bericht dat de AIVD en het kabinet burgers misleiden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Is het waar dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ook nu al via de kabel mag aftappen, zolang dit gericht is? Zo nee, zou de AIVD dit mogen onder het huidige artikel 25 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten?1
De AIVD mag in overeenstemming met artikel 25 van de Wiv 2002 de communicatie van geïdentificeerde personen of organisaties onderscheppen, ook als deze via de kabel verloopt.
Hoe verklaart u in dit licht deze informatie op de website van de AIVD: «Kabels waar wij nu niet bij mogen, ook niet als kwaadwillenden daar informatie met elkaar delen. [...] Met de nieuwe Wiv kan de AIVD deze communicatie ook op de kabel onderzoeken.»
Teneinde onder meer de ongekende dreiging tijdig te kunnen onderkennen, geeft de Wiv 2017 de AIVD de bevoegdheid communicatie op de kabel te onderscheppen als daar grond voor is, zonder al een specifiek persoon of specifieke organisatie te hebben kunnen identificeren. Een voorbeeld is de communicatie van een specifiek deel van Syrië met Nederland.
Bent u bereid om de AIVD te vragen om deze informatie aan te passen?
Ik acht de tekst op de website in overeenstemming met de werkelijkheid. Omdat uit uw vraag blijkt dat delen van de passage voor meerdere interpretaties mogelijk zijn, is de tekst verder verduidelijkt.
Het bericht “Raadsleden samenwerkende gemeenten ontevreden: clubs van wethouders bepalen alles” |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
kent u het bericht «Raadsleden samenwerkende gemeenten ontevreden: clubs van wethouders bepalen alles»?1
Ja.
Hoe duidt u de uitslag van de landelijke enquête van Raadslid.nu waaruit blijkt dat raadsleden meer invloed willen op besluitvorming in gemeentelijke samenwerkingsverbanden?
De uitkomsten van de enquête zijn herkenbaar. Er bestaan veel zorgen over de invloed van raadsleden op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De enquête van Raadslid.nu bevestigt dit. Niet voor niets is in het Regeerakkoord opgenomen dat de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) wordt aangepast om «de politieke verantwoording over gemeentelijke samenwerking te verbeteren. Besluitvorming in een gemeenschappelijke regeling moet transparant zijn en betrokken gemeenteraden moeten hun controlerende rol beter kunnen uitvoeren en zo nodig kunnen ingrijpen.»
Dat betekent overigens niet dat wetswijziging het enige is dat nodig is. Het gaat ook om kennis en toerusting, zoals ook blijkt uit het advies Wisselwerking van de Raad voor het openbaar bestuur waarin vooral anders handelen als oplossing voor een democratisch tekort wordt gezien. Daarom heb ik tijdens de begrotingsbehandeling ook toegezegd in het voorjaar van 2018 te komen met een beleidsbrief over de kaders voor wijziging van de Wgr en in de zomer van 2018 met een actieplan versterking lokale democratie. Bij de brief over de Wgr zal ik ook ingaan op het onderzoek van Raadslid.nu, zoals ik reeds heb toegezegd in reactie op een verzoek van het lid Voortman (GroenLinks) bij de regeling van werkzaamheden van 14 december 20172.
Hoe beoordeelt u het resultaat dat een derde van de ondervraagde raadsleden niet weet aan welke samenwerkingsverbanden hun gemeente deelneemt? Bent u van mening dat dit een zeer negatief signaal is voor de democratische controle van de gemeenteraad op deze verbanden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat veel kleine gemeenten in plaats van te fuseren, gekozen hebben voor gemeentelijke samenwerking? Bent u het eens met de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat kleine gemeenten voor een adequate uitvoering van de nieuwe zorgtaken zouden moeten fuseren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de geschetste oplossingen door raadsleden, zoals meer handvatten om genomen besluiten ongeldig te verklaren of een regionale raad op te richten, zoals de «Drechtraad»? Bent u bereid dit verder te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de democratische controle op regionale samenwerkingsverbanden beter zou moeten? Hoe bent u van plan het voornemen uit het regeerakkoord uit te werken om de Wet Gemeenschappelijke Regelingen aan te passen om politieke verantwoording over gemeentelijke samenwerking te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de brief over de verbetering van de democratische controle op samenwerkingsverbanden, die u tijdens de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken heeft toegezegd, in het eerste kwartaal van 2018 aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.