Het niet tijdig ontvangen van stemdocumenten door Nederlanders in het buitenland |
|
Sven Koopmans (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de Stichting Nederlanders buiten Nederland «Nederlanders over de hele wereld vullen op de «stemmen tracker» in of ze hun stemdocumenten (niet) op tijd hebben ontvangen»?1
Ja.
Houdt het ministerie per verkiezing bij hoeveel stembiljetten in het buitenland op tijd worden bezorgd bij stemgerechtigden? Zo ja, hoeveel procent van de stembiljetten werd op tijd ontvangen bij de afgelopen vier verkiezingen waarbij Nederlanders in het buitenland mochten stemmen?
Wat is over het algemeen de oorzaak van de vertraging van de stembiljetten en hoe worden deze aangepakt om te zorgen dat Nederlanders buiten Nederland ook gebruik kunnen maken van hun stemrecht?
Deelt u de mening dat het kabinet alles moet doen om het uitoefenen van het stemrecht van Nederlandse burgers in het buitenland zo makkelijk mogelijk te maken? Hoe zorgen andere Europese landen met een groot aantal burgers in het buitenland ervoor dat deze burgers gebruik kunnen maken van hun stemrecht? Wat kunnen wij hier eventueel van leren?
Welke mogelijkheden ziet u om het stemmen voor Nederlanders buiten Nederland makkelijker te maken? Hoe en op welke termijn zouden deze mogelijkheden gerealiseerd kunnen worden?
Onbeantwoorde vragen over artikel 68 van de grondwet, de inlichtingenplicht van de regering |
|
Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 2 mei, na meer dan 13 weken wachten, de Kamervragen beantwoordde over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet en dat u op 22 vragen slechts 5 antwoorden gaf?
Op 29 april heb ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën de antwoorden op de Kamervragen aan de Kamer gestuurd. Vanwege interdepartementale afstemming vergde het opstellen van de antwoorden enige tijd. Daarover bent u bij brief van 21 februari jl. geïnformeerd. Kamervragen worden wel vaker in clusters beantwoord. In dit geval zijn de vragen in vijf clusters beantwoord vanwege de samenhang tussen en de leesbaarheid van de antwoorden.
Erkent u dat u een fors aantal vragen, zoals u bijvoorbeeld de vragen over staatgeheimen of de vragen over het bewust vertragen van WOB- verzoeken, het belang van de staat, in het geheel niet beantwoord is?
Alle vragen zijn zo goed mogelijk beantwoord.
Wilt u onderstaande vragen dus een voor een – en echt een voor een – en uitgebreid beantwoorden?
De vragen worden hierna een voor een beantwoord.
Hoe vaak gaat een Wob-verzoek over een onderwerp waarover door een of meerdere Kamerleden al specifiek is gevraagd in een debat of in Kamervragen?
Er wordt niet bijgehouden hoe vaak een Wob-verzoek een onderwerp betreft waarnaar door een of meerdere Kamerleden is gevraagd. Het beleid van het kabinet is dat de Kamer gelijktijdig wordt geïnformeerd over het Wob-besluit als de informatie die daardoor openbaar wordt, relevant wordt geacht voor de Kamer.
Kunt u de sinds uw aantreden gemaakte afwegingen over het al dan niet actief informeren van de Kamer over de besluitvorming over Wob-verzoeken op de beleidsterreinen van u en van de Minister van Financiën naar de Kamer sturen?
Er wordt niet bijgehouden wat de afwegingen zijn omtrent het al dan niet actief informeren van de Kamer over de afdoening van Wob-verzoeken. Elke bewindspersoon maakt van geval tot geval daarover een eigen afweging. Het feit dat een onderwerp de belangstelling heeft van de Kamer, blijkend uit bijvoorbeeld vragen daarover, zal daarin in ieder geval een rol spelen.
Kunt u een overzicht geven, met betrekking tot alle ministeries, van de keren in de afgelopen vijf jaar dat de desbetreffende Minister via een Wob-verzoek informatie openbaar maakte, waarom de Kamer eerder had gevraagd, maar die de Kamer toen niet (of niet volledig) gekregen had?
Zoals gezegd maakt elke bewindspersoon van geval tot geval een eigen afweging omtrent het al dan niet actief informeren van de Kamer over de afdoening van een Wob-verzoek. Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, zijn de gegevens voor het gevraagde overzicht niet beschikbaar. Wel is van belang op te merken dat de verschillen in de regimes van de Wob en de inlichtingenplicht leiden tot een andere wijze van informatieverstrekking. Naar aanleiding van een Wob-verzoek worden vaak tientallen en soms honderden documenten verstrekt. Daardoor kunnen er verschillen ontstaan in (de gedetailleerdheid van) de verstrekte informatie aan de Wob-verzoeker en de Kamer.1 Het is niet de bedoeling dat de Kamer pas wordt geïnformeerd over voor haar relevante informatie of details naar aanleiding van een Wob-verzoek, terwijl zij al eerder daarom heeft gevraagd. Het streven en de inzet van het kabinet is er daarom immer op gericht de Kamer zo snel mogelijk te informeren, wanneer zij vragen stelt over een bepaald onderwerp of wanneer (een lid van) het kabinet van mening is dat informatie relevant is voor de Kamer.
Wilt u bij de vorige vraag in elk geval betrekken de volgende voorvallen, waarin, via de Wob, informatie naar boven kwam die de Kamer niet gekregen had: de business case over investeren in het toezicht van de Belastingdienst, die de toenmalige Staatssecretaris Wiebes weigerde te sturen aan de Kamer; de non lethal assistance (NLA-steun) en andere steun aan Syrische «rebellen»; de naheffing van de EU, die destijds al lang bekend was bij de toenmalige Minister Dijsselbloem; en zeker tien andere voorbeelden, die u bekend zijn?
Over de genoemde voorbeelden bent u destijds geïnformeerd door de betreffende bewindspersonen. Deze hebben daarbij elk hun eigen afwegingen gemaakt over het informeren van de Kamer. Mocht het dus onverhoopt zo zijn dat in een van de vele Wob-verzoeken die worden gedaan, voor de Kamer relevante zaken naar voren komen, dan is het uiteraard aan de betreffende bewindspersoon om de Kamer daarover te informeren. Zoals gezegd is het streven en de inzet van het kabinet er immer op gericht de Kamer zo snel mogelijk te informeren.
Wat kan een parlement doen, indien de regering een jaar na een vraag informatie blijkt achter te houden?
Indien dit zou blijken, dan is het aan de Kamer of zij daaraan gevolgen wil verbinden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de eerdere kabinetsnota’s over artikel 68 Grondwet.2
Bij welke gelegenheden is de afgelopen vijf jaar informatie aan de Kamer geweigerd op grond van het belang van de staat en kunt u daarvan een uitputtende lijst geven?
Hier wordt geen overzicht van bijgehouden. Ik wil voorop stellen dat het kabinet hecht aan een transparante en open overheid. Zo wordt er door overheden en netwerkpartners uitvoering gegeven aan de actiepunten die zijn geformuleerd in het Nationaal Actieplan Open Overheid.3 Ook wijs ik erop dat Nederland hoog scoort op internationale metingen over Open Overheid. Zo staan we in de top 10 van de Transparency International Index.4 Het kabinet is dan ook van mening dat het inroepen van het belang van de staat een uitzondering behoort te zijn. Inlichtingen worden dan ook slechts sporadisch geweigerd met een beroep op het belang van de staat.5
Bij welke gelegenheden heeft het kabinet het besluit om een document niet te verschaffen achteraf getoetst (omdat het kabinet persisteerde bij niet-openbaarmaking)? Kunt u een lijst geven van die gelegenheden en de uitkomst van elk van de besluiten?
Een voornemen een beroep te doen op het belang van de staat dient vooraf te worden getoetst. Indien een bewindspersoon voornemens is daarop een beroep te doen, moet dit eerst worden besproken in de ministerraad.6 In welke gevallen dit gebeurt wordt niet bijgehouden.
Hoe kan een Kamerlid controleren of iets ook echt staatsgeheim is, wanneer de bewindspersoon zegt dat het staatgeheim is?
Rubricering van informatie als staatsgeheim dient weloverwogen plaats te vinden, mede vanwege de daaraan verbonden gevolgen bij compromittering (vgl. artikel 98 e.v. WvSr). Voor de wijze waarop informatie wordt gerubriceerd zijn Rijksbrede voorschriften opgenomen in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013).7 Als een bewindspersoon zich erop beroept dat informatie als staatsgeheim is gerubriceerd, dan moet een Kamerlid erop kunnen vertrouwen dat dat ook zo is. Indien een Kamerlid het niet eens is met het oordeel van de bewindspersoon en de daarvoor gegeven argumentatie, lost zich dat uiteindelijk op in toepassing van de vertrouwensregel. Overigens komt dit vraagstuk periodiek op, zo ook in 2002. Toen heeft de voormalig vicePresident van de Raad van State uw Kamer geadviseerd naar aanleiding van een suggestie die was gedaan in de Kamerstukken, namelijk om een externe instantie te laten beslissen over een geschil tussen de Tweede Kamer en een bewindspersoon over de nakoming van de inlichtingenplicht. Naar aanleiding daarvan schreef ook de vicePresident: «In ons parlementaire stelsel is (...), als het gaat om de beoordeling van het optreden van bewindslieden, niet zijnde strafrechtelijke gedragingen, geen andere instantie dan de Kamer zelf competent. In een geschil tussen de Kamer en een bewindspersoon zijn er maar twee mogelijkheden: òf de Kamer laat zich door de bewindspersoon overtuigen, òf de bewindspersoon legt zich bij de wens van de Kamer neer. Dat geldt ook als een individueel lid van de Kamer of een Kamerminderheid ex artikel 68 van de Grondwet om inlichtingen verzoekt. Het is de essentie van de vertrouwensregel (...).»8 Voor een nadere toelichting wordt ook verwezen naar de eerdere kabinetsnota’s over dit onderwerp.9
Op welke wijze kan de Kamer inzage krijgen in staatsgeheimen?
Over het algemeen zal een bewindspersoon staatsgeheime informatie niet kunnen verstrekken en daarbij een beroep doen op het belang van de staat. Voor wat betreft het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan staatsgeheime informatie aan de Commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CIVD) worden verstrekt. Hiertoe opent de Wiv 2017 expliciet de mogelijkheid. Verder constateer ik dat in uitzonderlijke gevallen onder voorwaarde van strikte geheimhouding aan Kamercommissies de mogelijkheid tot inzage is geboden in staatsgeheime informatie.
Op welke wijze kan de Kamer vragen stellen over staatsgeheimen?
Het staat de Kamer vrij om daarover vragen te stellen. Het is aan de Kamer om te bepalen op welke wijze zij dit doet.
Hoeveel documenten die staatsgeheim verklaard zijn, zijn vervolgens in de afgelopen vier jaar gedeclassificeerd naar niet-staatsgeheim? Kunt u een overzicht van die documenten aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen informatie bekend over het aantal documenten dat de laatste vier jaar is gedeclassificeerd van staatsgeheim naar niet-staatsgeheim. Rubriceringen worden verbonden aan een maximum tijdsverloop of aan een bepaalde gebeurtenis. Na die periode of na die gebeurtenis wordt opnieuw gewogen of herziening, dan wel beëindiging van de rubricering, aan de orde is. Dit hoeft alleen niet wanneer de rubricering betrekking heeft op bijzondere informatie die krachtens een internationaal verdrag of overeenkomst is verkregen of als het gaat om staatsgeheimen die door de wet als zodanig zijn aangewezen.10 Tevens kan worden vermeld dat bij overbrenging van bijzondere informatie naar het nationaal archief, de rubricering vervalt tenzij de zorgdrager, na advies van de algemene rijksarchivaris, bepaalt dat deze gehandhaafd dan wel herzien moet worden.11
Hoe vaak krijgen journalisten een besluit op Wob-verzoeken van ministeries binnen de normale wettelijke termijn (in percentage van alle Wob-verzoeken van journalisten)?
Over de snelheid van afhandeling van Wob-verzoeken van journalisten zijn geen gegevens bekend. Overigens wordt een substantieel deel van de vragen om informatie van journalisten zeer snel afgehandeld zonder dat deze als formeel Wob-verzoek in behandeling wordt genomen.
Worden Wob-verzoeken wel eens bewust vertraagd door ministeries?
De Wob stelt termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Het beleid is dat verzoeken zo snel mogelijk worden afgehandeld.
Kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering?
Nee. De beantwoordingstermijn van een concreet Wob-verzoek is afhankelijk van de bestuurlijke aangelegenheid in kwestie, de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.
Heeft een enkel Kamerlid gewoon recht op alle documenten die een normale burger via de Wob kan vragen? Indien het antwoord niet eenduidig ja luidt, wilt u dan precies aangeven in welke gevallen het Kamerlid dat recht niet heeft?
De inlichtingenplicht is een verplichting die geldt in de constitutionele en politieke verhouding tussen regering en Staten-Generaal. De Wob is niet op die verhouding van toepassing, maar geldt tussen bestuursorganen en burgers. In algemene zin geldt dat de inlichtingenplicht aan de Kamer verder reikt dan informatie die op grond van de Wob wordt verstrekt. Informatie die aan burgers kan worden verstrekt kan uiteraard niet aan de Kamer worden onthouden op grond van artikel 68 Grondwet. Het belang van een goed geïnformeerd Kamerlid is immers van een andere orde dan het belang van de openbaarheid van bestuur jegens de burger. Het recht op inlichtingen van de Kamer is in een aantal opzichten ook breder dan het recht op openbaarheid onder de Wob. Een Minister kan op verzoek van de Kamer en voor zover redelijkerwijs mogelijk,12 nieuwe informatie op tafel krijgen en deze informatie met de Kamer delen. De Wob kent deze mogelijkheid niet. De Wob heeft immers betrekking op in bestaande documenten neergelegde informatie. Wob-verzoeken worden afgewezen als het bestuursorgaan geen documenten heeft waarin de gevraagde informatie is opgenomen. Het inlichtingenrecht kan ook op wijzen worden geëffectueerd die niet in de Wob zijn geregeld, zoals mondelinge informatieverstrekking in een besloten vergadering, beantwoording van schriftelijke vragen, technische briefings door ambtenaren of vertrouwelijke inzage van documenten. Dit kan allemaal niet in het kader van de Wob.
Wilt u deze vragen binnen 3 weken beantwoorden, wat hier een royale termijn is, aangezien de vragen al in januari zijn ingediend?
Deze termijn is niet gehaald omdat ik mij heb bezonnen op een reactie. Zie hiervoor de aanbiedingsbrief.
Het dubbeldorp Spaarndam |
|
Albert van den Bosch (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de motie-Van den Bosch c.s. (Kamerstuk 34 827, nr. 6) en de brief van 24 april 2019 (Kamerstuk 34 827, nr. 7) over het dubbeldorp Spaarndam, dat deels in de gemeente Haarlem en deels in de gemeente Haarlemmermeer ligt?
Ja.
Waarom hebt u, ter uitvoering van de hiervoor genoemde motie, pas op 5 maart 2019 gedeputeerde staten van Noord-Holland verzocht een gesprek te faciliteren om na te gaan of een grenscorrectie een duurzame oplossing is voor het dubbeldorp Spaarndam en of dit op voldoende draagvlak van de inwoners van Spaarndam kan rekenen?
Over een eventuele grenscorrectie dienen de raden van de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer zich te kunnen uitspreken. De (nieuwe) gemeente Haarlemmermeer is pas op 1 januari 2019 ontstaan als gevolg van de samenvoeging van Haarlemmerliede c.a. en Haarlemmermeer. Het was daarom niet wenselijk om de gesprekken eerder dan begin 2019 van start te laten gaan. Tegelijkertijd kan een eventuele grenscorrectie niet eerder dan 1 januari 2020 van kracht worden, waardoor er begin maart nog voldoende tijd was voor het benodigde proces.
Bent u bereid om bij gedeputeerde staten van Noord-Holland na te gaan wanneer het gesprek met de gemeenten Haarlemmermeer en Haarlem zal plaatsvinden?
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben inmiddels de eerste (verkennende) gesprekken gevoerd met de dorpsraad Spaarndam en de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer.
Waarom wordt de Kamer pas tegen het einde van 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken over de positie van het dubbeldorp Spaarndam? Kan er eerder duidelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet?
De Kamer heeft mij gevraagd om haar binnen een jaar na het eindigen van de herindelingsprocedure te informeren over de uitvoering van de motie. Met het ontstaan van de nieuwe gemeente Haarlemmermeer per 1 januari 2019, is de herindelingsprocedure afgerond. In lijn met het verzoek van de Kamer en in de wetenschap dat een zorgvuldige procedure ook enige doorlooptijd vergt, zal ik haar daarom uiterlijk eind 2019 nader informeren. Mocht er eerder duidelijkheid zijn over de uitkomsten van de gesprekken, dan zal ik de Kamer vanzelfsprekend eerder informeren.
Weet u of de provincie Noord-Holland voornemens is om een onderzoek te starten naar een mogelijke grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam met als doel om na te gaan of dit een duurzame oplossing is en of dit op voldoende draagvlak bij de inwoners van Spaardam kan rekenen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar bij de provincie te informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb gesteld, zijn gedeputeerde staten van Noord-Holland gestart met (verkennende) gesprekken met de dorpsraad Spaarndam en de betrokken gemeenten. Daarmee is ook het gevraagde onderzoek van start gegaan en ik heb er vertrouwen in dat gedeputeerde staten de bedoelde grenscorrectie zorgvuldig en consciëntieus zullen onderzoeken.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar een eventuele grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam duidelijkheid kan brengen over de positie van het dubbeldorp Spaardam? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het beleidskader gemeentelijke herindelingen dat ik op 22 maart jl. aan de Kamer heb aangeboden1, acht ik het wenselijk dat een eventuele grenscorrectie berust op draagvlak van de betrokken gemeenten. De gesprekken van gedeputeerde staten van Noord-Holland zullen daarover duidelijkheid geven; in het bijzonder als de gemeenteraden zich expliciet uitspreken. Overigens was het een expliciete wens van de raad van de voormalige gemeente Haarlemmerliede c.a. om «ongedeeld over te gaan» en dus om geen grenscorrectie toe te passen ten aanzien van Spaarndam.
Amersfoort dat reeds in 2030 geheel van het gas af wil zijn |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de Nieuwsuur-uitzending van 1 mei 2019?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Deelt u de mening dat het van onverantwoorde grootheidswaan getuigt dat Amersfoort reeds in 2030 geheel van het gas af wil zijn? Deelt u de mening dat deze wezenloze klimaatplannen onmogelijk, onzinnig en onbetaalbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Wel vind ik dat de wethouder van Amersfoort heel ambitieus is, dat het van belang is het proces van besluitvorming zorgvuldig te doorlopen, te toetsen of een dergelijk tempo tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten mogelijk is en voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. In het ontwerp Klimaatakkoord is aangegeven dat het streven is om via een wijkgerichte aanpak in 2030 ca. 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen van het aardgas af te halen en in 2050 geheel aardgasvrij te zijn. Gemeenten bepalen hierbij zelf op welke wijze het beste de wijken van het aardgas af kunnen worden gehaald en voor hoeveel wijken dat geldt vóór 2030. Alle gemeenten stellen hiervoor uiterlijk in 2021 Transitievisies Warmte op. Gemeente Amersfoort is hier inmiddels al ver mee. De uitspraak van wethouder Janssen van Amersfoort om in 2030 geheel van het aardgas af te zijn is een uiting van de ambitie van het gemeentebestuur, die de komende periode met de stad, haar bewoners en bedrijven verder wordt uitgewerkt. De gemeenteraad, die de Transitievisie Warmte van Amersfoort in het najaar behandelt, heeft een belangrijke rol om het tempo vast te stellen. In de concept Transitievisie Warmte van Amersfoort staat verwoord, dat woningen en gebouwen op zijn vroegst in 2032 CO2-neutraal zullen zijn, afhankelijk van het tempo waarin de wijkwarmteplannen gereed zijn, van financieringsmogelijkheden en van landelijke wet- en regelgeving.
Op welke wettelijke basis kunnen gemeenten, zoals Amersfoort, momenteel huiseigenaren dwingen van het gas af te gaan?
Gemeenten hebben nu geen wettelijke grondslag om huiseigenaren te dwingen van het aardgas af te gaan. Het Rijk beziet momenteel welk samenstel van regels nodig is om de verduurzaming van de gebouwde omgeving voldoende te kunnen ondersteunen. Daarbij wordt ook gekeken naar afsluitbevoegdheden voor gemeenten. Een dergelijke bevoegdheid is bedoeld voor de gevallen dat andere middelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. Een middel in laatste instantie dus, waarvan de toepassing in het concrete geval zorgvuldig moet gebeuren en omkleed moet zijn met voldoende waarborgen voor de belangen van de eigenaar en de bewoners van de woning.
Bij de uitwerking daarvan kan aan het volgende worden gedacht. De gemeente besluit (door het wijzigen van het gemeentelijke omgevingsplan) wanneer welke wijk van het aardgas af gaat en overgaat op een duurzaam alternatief. Dat besluit wordt voorbereid met de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De gemeente geeft kennis van het voornemen tot het nemen van het besluit. Het ontwerp van het te nemen besluit wordt ter inzage gelegd. Eenieder kan zienswijzen naar voren brengen. Tegen het gemeentelijk besluit staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen besluiten waarmee de gemeente in concrete gevallen uitvoering geeft aan de regels van het omgevingsplan staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Het Rijk beziet in overleg met de VNG momenteel of dit samenstel van regels voldoende is om de verduurzaming van de gebouwde omgeving te ondersteunen en of dit voldoende bescherming biedt aan eigenaren en bewoners.
Overigens is dwang nadrukkelijk niet het vertrekpunt in het kabinetsbeleid. Het kabinet gaat uit van een goed aanbod van een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam alternatief voor aardgas in combinatie met ontzorgings- en fínancieringsarrangementen. Verder leren gemeenten binnen het Programma Aardgasvrije Wijken, met proeftuinen en een kennis- en leerprogramma, op welke wijze de transitie naar aardgasvrije wijken het beste vormgegeven kan worden.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat het enerzijds steeds moeilijker is geworden om überhaupt een hypotheek te krijgen, maar anderzijds huiseigenaren wél extra leningen opgedrongen moeten kunnen worden voor allerlei onzinnige klimaatmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Huishoudens worden geen extra leningen opgedrongen. Huishoudens krijgen wel betere financieringsmogelijkheden, en betere subsidiemogelijkheden. Ook wordt er met opdachtgevers en opdrachtnemers in de bouw- en installatiebranche gewerkt aan innovatie en kostenreductie. Uitgangspunt is dat de maandelijkse financieringslasten voor klimaatmaatregelen zich gaan terugverdienen via een lagere energierekening. Huishoudens kunnen daarbij zelf bepalen hoe zij energiebesparende maatregelen financieren: met eigen middelen of bijvoorbeeld een (hypothecaire) lening en of zij daarbij gebruik kunnen en willen maken van subsidieregelingen. Kredietverstrekkers moeten bij het verstrekken van (hypothecair) krediet vaststellen of de lening voor de consument verantwoord is. De Regeling hypothecair krediet bevat inkomenscriteria voor het verstrekken van hypothecair krediet en regels voor de maximale hoogte van het hypothecair krediet ten opzichte van de waarde van de woning. In de Regeling wordt extra leenruimte geboden voor energiebesparende maatregelen. De ratio hiervan is dat energiebesparende maatregelen zorgen voor een lagere energierekening en daarmee lagere vaste lasten. Door deze besparing ontstaat extra ruimte voor hypotheeklasten.
Deelt u de mening dat zowel huiseigenaren als huurders – die met «dank» aan dit kabinet hun maandelijkse lasten steeds verder omhoog zien gaan – wel wat anders aan hun hoofd hebben dan nutteloze zaken als verduurzaming en CO2-reductie? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In de beantwoording van eerdere – soortgelijke – vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 933) is aangeven dat het Klimaatakkoord van Parijs een doorbraak is in de strijd tegen de verdere opwarming van de aarde en het kabinet er alles aan wil doen om de doelstellingen uit dit akkoord te realiseren. Verduurzaming en CO2-reductie dragen bij aan het halen van deze doelstelling. Daarbij is het wel noodzakelijk om de kosten van het te voeren beleid zo laag mogelijk te houden. Uitgangspunt is dan ook dat de verduurzaming voor iedereen betaalbaar moet zijn en gefinancierd moet kunnen worden. Dit vormt voor het kabinet bijvoorbeeld aanleiding om met voorstellen te komen om de lasten tussen huishoudens en bedrijven evenwichtiger te verdelen zoals aangekondigd in de brief van 13 maart 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 307).
Hoeveel «klimaateffect» behaalt Amersfoort door in 2030 geheel van het gas af te gaan? Wat is daarvan het effect op de temperatuur van de aarde? Kunt u een onderbouwde berekening verstrekken? Zo nee, waar is deze klimaatonzin naar uw mening dan feitelijk goed voor?
De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor 32% van het totale energiegebruik in Nederland en hiervoor wordt nog circa 90% aardgas gebruikt. In zijn totaliteit moeten de voorstellen in het ontwerpKlimaatakkoord voor de gebouwde omgeving bijdragen aan een reductie van de CO2-uitstoot van 3,4 Mton in 2030 ten opzichte van het basispad. Dit is dus een aanzienlijke reductie binnen de gebouwde omgeving waar ook Amersfoort aan wil bijdragen. Het is duidelijk dat de bijdrage van een individuele gemeente zoals Amersfoort op wereldniveau niet groot is. Door in alle gemeenten en sectoren maatregelen te nemen kan Nederland haar deel van de opgave realiseren en bijdragen aan het halen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Bent u bereid de inwoners van Amersfoort – die zich, onder andere vanwege de torenhoge kosten, terecht zorgen maken – tegen deze gemeentelijke dwaling in bescherming te nemen en in te grijpen? Bent u bereid het (concept-)Klimaatakkoord en alle andere (gemeentelijke) klimaatplannen onmiddellijk door de shredder te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij de realisatie van de klimaatdoelstellingen. Hierbij zijn gemeenten vrij om zelf invulling te geven aan de wijze van verduurzaming van de gebouwde omgeving en vindt het debat hierover plaats in de gemeenteraad.
Berichten dat Sint Maarten niet optreedt tegen witwassen |
|
Joost Sneller (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Sint Maarten weigert op te treden tegen witwassen» en «Sin Maarten is een aantrekkelijk eiland voor toeristen – en voor criminele bendes die geld willen witwassen»? Wat is uw reactie op deze artikelen?1
Ja, wij zijn bekend met deze artikelen.
Voorop staat dat de verankering van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) in wetgeving een verantwoordelijkheid is van het land Sint Maarten. Het is nu van belang dat het land Sint Maarten de komende maanden hier de nodige prioriteit aan geeft. De artikelen schetsen een zorgwekkend beeld waarover wij onderling nauw contact onderhouden. In relatie tot de wederopbouw wordt momenteel onderzocht of er in het hervormingsprogramma (de Development Policy Operation), maatregelen kunnen worden opgenomen die zien op een verbetering van de situatie. De berichtgeving omtrent de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF) is met de Wereldbank gedeeld. In reactie hierop heeft de Bank op 2 juni jl. aangegeven aan Sint Maarten ondersteuning te willen bieden hieromtrent. De Bank heeft hier ruime en wereldwijde ervaring mee.
Kunt u uiteenzetten welke economische gevolgen het voor Sint Maarten heeft wanneer het land niet op tijd de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) in wetgeving verankert? Wat betekent dit voor toerisme, bedrijvigheid en werkgelegenheid op Sint Maarten? Hoe kan Sint Maarten die economische klap opvangen? Voorziet u ook economische gevolgen voor andere landen binnen het Koninkrijk?
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. In 2012 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Sint Maarten. Omdat uit het rapport bleek dat Sint Maarten niet voldeed aan veertien van de zestien kernaanbevelingen van de FATF, is het land sindsdien onder verscherpt toezicht gesteld. Dit behelst een stapsgewijs proces van tussentijdse beoordelingen en van mogelijke tegenmaatregelen. In 2018 heeft de CFATF een missie op ministerieel niveau naar Sint Maarten uitgevoerd en afspraken gemaakt over de invoering c.q. wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering, uiterlijk in februari 2019. Hieraan heeft Sint Maarten niet tijdig gevolg gegeven.
Begin mei hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen. Het betreft de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De CFATF dient nog te beoordelen of deze regelgeving toereikend is. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten vooralsnog gehandhaafd. Afhankelijk van de beoordeling van de aangenomen wetten en van het aannemen van aanvullende regelgeving door de Staten van Sint Maarten, kan de CFATF in november 2019 een besluit nemen over het uitbrengen van een openbare verklaring. Dit zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen.
Indien de CFATF een dergelijke openbare waarschuwing afgeeft, betekent dit dat Sint Maarten beschouwd wordt als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. Om die reden kunnen zij ook afzien van het doen van transacties met het Caribische eiland. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer, voor de aantrekkelijkheid van Sint Maarten voor buitenlandse investeerders en voor het toerisme, en daarmee voor de werkgelegenheid. Dit kan de economische groei belemmeren waardoor de overheidsfinanciën langere tijd niet op orde zullen zijn. Daarnaast levert het Sint Maarten ook imagoschade op, hetgeen ook negatieve gevolgen kan hebben voor de economische groei.
Uiteraard houden wij de situatie nauwgezet in de gaten, mede in relatie tot de wederopbouw. Bij de besteding van de wederopbouwmiddelen is onder meer gekozen voor samenwerking met de Wereldbank omwille van de degelijke procedures die de Bank hanteert om een rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen te garanderen. Zo wordt momenteel onderzocht of er in het hervormingsprogramma (de Development Policy Operation) dat wordt uitgevoerd met geld uit het trustfonds bij de Wereldbank, maatregelen kunnen worden opgenomen die zien op een verbetering van de situatie zoals geschetst in de nieuwsberichten.
Wat vind u van de mogelijkheid dat Sint Maarten mogelijk op dezelfde zwarte lijst terecht komt als Noord-Korea en Iran? Is aan «non-compliance» ook een boete of andere vorm van sancties verbonden? Kan Sint Maarten, en daarmee het Koninkrijk, vanuit de Europese Commissie op de vingers getikt worden voor non-compliance voor niet voldoen aan de Europese anti-witwasrichtlijn? Wat betekent dit voor uw eigen inspanningen om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u voor uzelf om te stimuleren dat Sint Maarten voldoet aan internationale afspraken tegen witwassen en financiering van terrorisme?
Er is vooralsnog geen sprake van dat Sint Maarten op de dezelfde lijst terecht komt als Noord-Korea en Iran. Deze zogenoemde zwarte lijst wordt opgesteld door de FATF en niet door de CFATF. De CFATF kent haar eigen proces om landen te monitoren, dat weliswaar sterk lijkt op dat van de FATF maar niet dezelfde gevolgen heeft. De mogelijke gevolgen van een openbare verklaring door CFATF over Sint Maarten zijn bij vraag 2 beschreven.
De FATF publiceert twee lijsten waarop jurisdicties staan met strategische tekortkomingen in hun nationale regimes ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. De eerste lijst is het zogeheten public statementen bevat jurisdicties die geen commitmenttonen of die onvoldoende voortgang hebben laten zien bij het aanpakken van hun strategische tekortkomingen en die een bedreiging kunnen vormen voor het internationale financiële systeem. Op deze lijst staan Noord-Korea en Iran.2 De FATF roept landen op om tegenmaatregelen te treffen tegen landen op deze lijst3. Dit betreft allerlei maatregelen op het terrein van (toezicht op) het internationale betalingsverkeer met het betrokken land. Het opleggen van boetes is niet mogelijk omdat het soevereine staten betreft.
De tweede lijst die de FATF publiceert, is getiteld Improving global AML/CFT compliance.Deze «grijze» lijst bevat landen die strategische tekortkomingen hebben in hun nationale regimes ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en die gecommitteerd zijn om deze tekortkomingen aan te pakken. Deze lijst bevat thans twaalf landen4. Er zijn geen formele tegenmaatregelen verbonden aan plaatsing op deze lijst, maar de FATF roept alle landen ter wereld wel op om rekening te houden met de geconstateerde tekortkomingen. Dit kan zijn weerslag hebben op de risicoafwegingen die financiële instellingen maken ten aanzien van deze landen. Het is niet uit te sluiten dat Sint Maarten bij gebrek aan verdere voortgang wordt voorgedragen voor plaatsing op deze grijze lijst van de FATF.
De Europese anti-witwasrichtlijn is alleen van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk. De Europese Commissie heeft voor wat betreft dit onderwerp geen bevoegdheid op Sint Maarten. Zoals eerder gemeld5, komt het kabinet voor de zomer met een plan van aanpak tegen witwassen voor Nederland, inclusief de BES-eilanden. Nederland en de Wereldbank verlenen technische assistentie aan Sint Maarten om te voldoen aan internationale standaarden tegen witwassen en terrorismefinanciering. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan.
Heeft de Rijksministerraad overwogen om de FATF aanbevelingen in rijkswetten te verankeren? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen?
Ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering geen aangelegenheid van het Koninkrijk. Het regelen van deze onderwerpen in een Rijkswet zou alleen in onderling overleg met alle landsdelen kunnen gebeuren. Hiervan is geen sprake geweest bij de invoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Hoe kijkt u aan tegen de hoeveelheid ongebruikelijke transacties, dat volgens het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties in omvang zeven keer het totale bruto binnenlands product van Sint Maarten is? Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak dat casino’s sjoemelen met hun boekhouding en zo het witwassen van zwart geld faciliteren? Klopt dit beeld? Welke mogelijkheden heeft u om hiertegen op te treden en gaat u dit doen?
Het (toezicht op) het melden van ongebruikelijke transacties valt binnen de verantwoordelijkheid van het land Sint Maarten, alsook het analyseren van die transacties. Het is verder aan de lokale ketenpartners om onderzoek te doen naar vermeende misstanden en daar waar nodig handhavend op te treden.
Nederland stimuleert de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Wat vind u ervan dat het cliëntonderzoek volgens het artikel in Sint Maarten omstreden is? Hoe staat het met de oprichting van de integriteitsautoriteit op Sint Maarten? Kan die een rol spelen om de regering van Sint Maarten te stimuleren om aan dit soort integriteitsregels tegen witwassen, financiering van terrorisme en integer bestuur te voldoen? Zo ja, welke mogelijkheden en autoriteit heeft de integriteitsautoriteit om dit te bevorderen?
Met de inwerkingtreding van de Landsverordening Integriteitskamer Sint Maarten op 28 december 2018 worden momenteel de voorbereidingen getroffen voor het fysiek bemannen en operationeel krijgen van de Integriteitskamer en het secretariaat, zoals aan u is bericht in een brief aan uw Kamer.6 De Integriteitskamer geeft in ieder geval advies of doet een voorstel over het beleid ter algemene integriteitsbevordering met betrekking tot vertrouwenspersonen, compliance officers en klokkenluiders. De Integriteitskamer is verder bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermoedens van misstanden, ofwel naar aanleiding van een aanmelding ofwel op eigen initiatief. De Integriteitskamer kan naar aanleiding van voormeld onderzoek een bindend advies geven aan het bestuursorgaan waarbinnen de vermoedelijke misstand heeft plaatsgevonden. Het bestuursorgaan dient schriftelijk aan de Integriteitskamer te melden hoe opvolging wordt gegeven aan het bindend advies. Van een bindend advies kan door het betreffende bestuursorgaan alleen met een deugdelijke motivering worden afgeweken.
Het opsporen en vervolgen van witwassen en terrorismefinanciering hoort echter thuis in de strafrechtelijke keten en valt dus niet binnen het bereik van de Integriteitskamer. Overigens is het op grond van de Landsverordening Integriteitskamer Sint Maarten zo dat de Integriteitskamer en het OM afspraken dienen te maken over de samenwerking en informatie-uitwisseling die worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol. Hierin kunnen afspraken worden neergelegd over gevallen waarin mogelijk een strafrechtelijk element speelt.
De berichten ‘Rotterdam loopt teruggeëist bijstandsgeld mis’, ‘Man mag 35.000 euro te veel uitgekeerde bijstand houden’ en ‘Stoïcijnse reacties op CRvB-uitspraak vorderingen’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Rotterdam loopt teruggeëist bijstandsgeld mis»1, «Man mag 35.000 euro te veel uitgekeerde bijstand houden»2 en «Stoïcijnse reacties op CRvB-uitspraak vorderingen»?3
Ja.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, dat het recht op terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand na 5 jaar verjaart, zich tot uw mededeling in de Kamer dat er bij fraude met bijstandsuitkeringen sprake is van een verjaringstermijn van 20 jaar?
Bijstandsvorderingen ontstaan doordat bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt. Dit kan het gevolg zijn van fraude, maar daar kunnen ook andere redenen aan ten grondslag liggen. Daarnaast kan een vordering jegens een bijstandsgerechtigde ontstaan door het opleggen van een bestuurlijke boete. Deze vorderingen zijn allemaal bestuursrechtelijke geldschulden.
Als te lang niet op een vordering wordt afgelost kan deze verjaren. Het wettelijk kader omtrent de verjaring van bestuursrechtelijke geldschulden kent geen onderscheid naar oorzaak of bron. Al deze vorderingen, waaronder de ten onrechte verstrekte bijstand (al dan niet door fraude) en de bestuurlijke boete, worden aangemerkt als «onverschuldigde betalingen». De verjaringstermijn van een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling is 5 jaar vanaf het moment dat de schuldeiser en de schuldenaar bekend zijn met het bestaan van de vordering.4 Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen. Wanneer er sprake is van stuiting door een rechtelijke uitspraak dan geldt bijvoorbeeld de (langere) verjaringstermijn van 20 jaar. En wanneer de te hoge of ten onrechte verstrekte uitkering door een fout van de gemeente heeft plaatsgevonden, dan geldt een kortere termijn, namelijk 2 jaar. Fraude – al dan niet met (bijstands-)uitkeringen – vormt echter nooit de grondslag waarop de verjaringstermijn wordt bepaald.
Klopt het dat er binnen het Burgerlijk Wetboek een onderscheid wordt gemaakt op de verjaringstermijn bij invordering van boetes en de invordering van onverschuldigde betalingen? Hoe komt dit onderscheid naar voren binnen de fraude met sociale zekerheid? Kunt u dit nader toelichten?
Voor bestuursrechtelijke geldschulden die ontstaan zijn vóór 1 juli 2009 (zoals in de aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep) moet, voor wat betreft de verjaringstermijn, aansluiting worden gezocht bij het Burgerlijk Wetboek (BW).5 Op 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Titel 4.4.3 beoogt een volledige regeling te geven van de verjaring van bestuursrechtelijke geldschulden. In aansluiting op het BW, is ook in de Awb gekozen voor een verjaringstermijn van 5 jaar bij onverschuldigde betalingen. De verjaringstermijn van 5 jaar geldt dus voor alle bestuursrechtelijke onverschuldigde betalingen in de sociale zekerheid, waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt of er sprake is van fraude en ongeacht of het BW of de Awb van toepassing is.6
Kunt u aangegeven welke mogelijke financiële consequentie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft voor gemeenten en andere uitkeringsinstanties, zoals het UWV en de SVB?
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan de gemeenten. Zij hebben dan ook de bevoegd- en verantwoordelijkheid voor het rechtmatig verstrekken van de bijstand en de handhaving daarvan. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep betreft een individuele casus met specifieke omstandigheden. Daarmee valt niet uit te sluiten dat de uitspraak ook financiële consequenties kan hebben voor vergelijkbare gevallen in andere gemeenten, voor zover daar de verjaring van openstaande vorderingen ook niet op de in de CRvB-uitspraak opgenomen wijze is gestuit. Of hier sprake van is, hoe vaak dit voorkomt en wat de financiële consequenties exact zijn is aan de individuele gemeenten om in kaart te brengen. Het is bekend dat een aantal gemeenten daarmee aan de slag is gegaan, maar hier bestaat geen landelijk beeld van. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 5, 6 en 9.
Het UWV stuurt voor elke vordering, waarop binnen een periode van vijf jaar geen betaling is ontvangen, een stuitingsbrief. Wanneer er meerdere vorderingen zijn, worden er per vordering stuitingsbrieven verstuurd. Het is dus mogelijk dat een debiteur eerst de stuitingsbrief voor één vordering ontvangt en enige tijd later een stuitingsbrief voor een andere vordering. Debiteuren kunnen te allen tijde een overzicht van openstaande schulden bij UWV opvragen. Het proces van het UWV is in lijn met de CRvB-uitspraak. Met die reden is er geen aanleiding om aan te nemen dat de CRvB-uitspraak financiële consequenties heeft voor het UWV.
De SVB heeft een proces bij invordering ingericht met periodiek en intensief contact met de klant dat het afboeken van vorderingen vanwege verjaring in principe voorkomt. Op grond van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen dient teveel betaalde uitkering, rekening houdende met een mogelijkheid tot het verlenen van uitstel tot betaling, binnen 36 dan wel 60 maanden plaats te vinden. Verjaring is dan niet aan de orde. Indien terugbetaling langer duurt dan 60 maanden, of terugbetaling (al dan niet tijdelijk) niet mogelijk is, verricht de SVB periodiek (jaarlijks) heronderzoek naar de betalingsmogelijkheden van de klant. Dit betekent dat er ieder jaar schriftelijk, en indien nodig tevens persoonlijk/telefonisch, contact is tussen de SVB en haar klant over de openstaande schuld. Dit leidt telkens tot stuiting van de verjaringstermijn. Ook bij de SVB is er zodoende geen aanleiding om aan te nemen dat de CRvB-uitspraak financiële consequenties heeft.
Hoeveel van de uitstaande vorderingen komen met de uitspraak te vervallen?
Vanuit de Bijstandsdebiteuren en -Fraudestatistiek van het CBS is het bekend dat er eind 2018 in totaal 481.130 openstaande bijstandsvorderingen zijn.7 Hiervan hebben 49.140 vorderingen (10%) een langere looptijd dan 5 jaar. Daarvan zijn 5.850 (1%) van deze vorderingen ontstaan door overtreding van de inlichtingenplicht of een bestuurlijke boete.
Hoeveel vorderingen van gemeenten (met een looptijd langer dan 5 jaar) daadwerkelijk onder het bereik van de CRvB-uitspraak vallen is niet op landelijk niveau bekend; dit geldt ook voor de financiële consequenties daarvan.8 Het is de expliciete bevoegdheid en (financiële) verantwoordelijkheid van de colleges en gemeenteraden om de terugvordering van onverschuldigde betalingen goed uit te voeren en om de gevolgen van de CRvB-uitspraak in de eigen gemeente vast te stellen. De eventuele financiële consequenties van het niet juist stuiten van de verjaringstermijn, draagt de gemeente dan ook zelf.
Klopt de berichtgeving dat deze uitspraak mogelijk tot gevolg heeft dat gemeenten tientallen miljoenen van terugvorderingen niet terug zullen zien?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar, zoals de woordvoerder van Divosa stelt, dat «de rechter heeft geoordeeld dat de gemeente Rotterdam in dit geval heeft nagelaten om de vordering goed te administreren en te communiceren. Daardoor kon de gemeente zich niet op stuiting van de verjaring beroepen»?
Het is een juiste interpretatie dat – in dit specifieke geval – onjuiste administratieve handelingen en onduidelijke communicatie hebben geleid tot de incorrecte stuiting van de vordering.
Welke administratieve handelingen moet een gemeente uitvoeren om de verjaringstermijn te stuiten? Zijn deze noodzakelijke administratieve handelingen voldoende duidelijk voor gemeenten, ook waar het meerdere vorderingen per persoon betreft?
Artikel 4:105 Awb regelt de stuiting: de handeling die de lopende verjaringstermijn afbreekt. Het artikel kent twee gronden voor stuiting (die gelijk zijn aan artikel 3:316 en 3:318 uit het BW): het instellen van een daad van rechtsvervolging (lid 1)9 of de erkenning van het recht van de schuldeiser (lid 2)10. Daarnaast kan een bestuursorgaan de vordering stuiten middels een aanmaning11, een beschikking tot verrekening, een dwangbevel of een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel, art. 4:106 Awb. Middels deze handelingen moet het bestuursorgaan de bedoeling om alsnog tot invordering over te gaan duidelijk tot uitdrukking hebben gebracht. Om dit te bereiken, moet het stuitingsbericht voldoende helder, specifiek en inzichtelijk zijn. Er moet vermeld worden op welke vordering de stuiting betrekking heeft en er moet een overzicht van het openstaande bedrag worden gegeven waarin eventuele reeds gedane aflossingen en verrekeningen inzichtelijk worden gemaakt. Nadat de verjaring is gestuit, begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met aanvang van de volgende dag. De nieuwe verjaringstermijn is gelijk aan de oorspronkelijke, maar niet langer dan vijf jaar.
Gemeenten behoren bekend te zijn met deze regels, ook daar waar het de complexe situaties met meerdere vorderingen betreft. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft, vooralsnog, bij VNG en Divosa ook niet tot veel extra vragen geleid. Dit neemt niet weg dat het van belang is dit nogmaals onder de aandacht te brengen. Zie hiervoor ook de beantwoording van de vragen 10 en 11.
Wie draagt de financiële consequenties voor het administratief niet juist stuiten van de verjaringstermijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat fraude nooit mag lonen en dat onterecht uitbetaalde bijstandsuitkeringen in principe terugbetaald moeten worden?
Ik acht het zeer onwenselijk dat (bijstands-)vorderingen om administratieve redenen verjaren. Onterecht betaalde uitkeringen moeten terugbetaald worden, zeker daar waar het fraude betreft. Fraude mag immers niet lonen.
Ik vind het van belang dat gemeenten hier actief werk van maken. Ik zal, in overleg met VNG en Divosa, bekijken hoe daaraan expliciet aandacht kan worden besteed en een bericht opnemen in het gemeentenieuws van SZW. De aandacht voor juiste administratieve processen bij vorderingen is niet alleen van belang bij gemeenten, maar ook bij andere overheidsinstanties. Dit thema zal daarom via de betreffende departementen ook bij uitvoeringsorganisaties van het rijk onder de aandacht worden gebracht.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gemeenten goed geïnformeerd zijn over de gevolgen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, zodat zij ervoor kunnen zorgen dat hun administratieve processen volledig op orde komen?
Zie antwoord vraag 10.
Mutliculti-les Utrechtse ambtenaren |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Utrechtse ambtenaren moeten op multiculti-les»?1
Ja.
Bent u, net als de wethouder Voortman van GroenLinks, van mening dat het een gemeentelijke taak is om multiculti-lessen aan ambtenaren op te dringen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente zelf om keuzes te maken over de opleiding van gemeentelijke ambtenaren.
Hoe beoordeelt u het functioneren van gemeentelijke ambtenaren die zich hard inzetten voor hun gemeente? Onderschrijft u bijvoorbeeld dit soort lokale initiatieven waarbij ambtenaren deelnemen aan multiculti-lessen om te werken aan hun vooroordelen?
Het is niet aan het Rijk om het functioneren van gemeentelijke ambtenaren te beoordelen. Ook het ontplooien van dit soort lokale initiatieven is een keuze van de gemeente zelf. Wel onderschrijft het kabinet het belang van een diverse en inclusieve overheid.
Bent u bereid inzichtelijk te maken van welke middelen het «actieplan diversiteit en inclusie» van de gemeente Utrecht betaald wordt en of er eventueel Rijksgelden met dit plan gemoeid zijn? Kunt u dit met de Kamer delen?
Het actieplan wordt betaald uit de algemene middelen van de gemeente Utrecht. Gemeenten leggen over de besteding van algemene middelen verantwoording af aan de gemeenteraad, niet aan het Rijk.
In hoeverre heeft dit dure plan invloed op de deelonderhandelingen ten aanzien van het sociale domein binnen het gemeentefonds nu de gemeente Utrecht kennelijk voldoende middelen heeft voor multicultibeleid met dure cursussen, trainingen, bijeenkomsten, «gesprekskoffers» en «gereedschapskisten», onderzoeksbureaus, themadirecteuren en managers?
Bij financiering via algemene middelen geldt dat er geen directe koppeling mogelijk is tussen inkomsten en uitgaven van gemeenten. Dit vanwege de vrije bestedingsruimte van gemeenten en mogelijke andere inkomsten. Daarom zie ik geen relatie met de gesprekken tussen het Rijk en de VNG over de toereikendheid van de gemeentelijke budgetten voor het sociaal domein.
Bent u van mening dat bij overschrijding van de kosten binnen het sociale domein in de gemeentelijke begroting van Utrecht, het Rijk nimmer over zou moeten gaan tot het verhogen van de Rijksbijdrage aan het gemeentefonds, zolang multiculti-lessen en dit soort actieplannen deel uitmaken van het sociale beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat gaat uw inzet zijn om dit soort gemeentelijke projecten als de multiculti-lessen binnen het «actieplan diversiteit en inclusie», die de gemeentelijke belastingen alleen maar verder doen stijgen, een halt toe te roepen?
Ik zie hier geen rol voor mijzelf. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De belastbaarheid van de premiebijdrage aan Gemeentepolis |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst voornemens is een deel van de gemeentelijke premiebijdrage aan de Gemeentepolis te gaan belasten en hier momenteel gemeenten over informeert?
Ik ben ervan op de hoogte dat er recentelijk in de praktijk onduidelijkheid is ontstaan over de belastbaarheid van de gemeentelijke bijdrage aan de gemeentelijke collectieve zorgverzekering (de zogenoemde gemeentepolis) voor zover deze betrekking heeft op herverzekering van het wettelijk verplicht eigen risico voor de Zorgverzekeringswet.
Op welke grond wordt de herverzekering van het eigen risico toegevoegd aan het belastbaar inkomen?
De vraag die zich voordoet en ook bij de Belastingdienst in onderzoek was, is of artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet eraan in de weg staat om voornoemde gemeentelijke bijdrage in het kader van categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, derde lid, van de Participatiewet onbelast toe te kennen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is het deel van de premiebijdrage die betrekking heeft op het eigen risico aan te merken als deel van het belastbaar inkomen? Zo nee, waarom bent u van mening dat deze premiebijdrage die mensen met lagere inkomens behoedt voor onvoorziene en relatief hoge kosten deel moet uitmaken van het belastbaar inkomen?
Na overleg tussen de betrokken departementen is vastgesteld dat het belasten van voornoemd deel van de gemeentelijke bijdrage niet aan de orde zal zijn. In de bijlage bij deze antwoorden wordt dit nader toegelicht1. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voornemens de inhoud hiervan via het eerstvolgende »Gemeentenieuws van SZW» ook richting gemeenten te communiceren. Ik vertrouw erop dat de in de praktijk ontstane onduidelijkheid hiermee voldoende is weggenomen.
Deelt u de mening dat het belasten van een (deel van) de premiebijdrage onwenselijk is, aangezien deze mensen dan belasting betalen over inkomen dat zij niet genieten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of de redenering die de Belastingdienst hanteert juridisch houdbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bijtelling tot het inkomen ook overwogen voor mensen die achteraf geen eigen risico verschuldigd blijken te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen hierdoor er in besteedbaar inkomen op achteruit gaan?
Zie antwoord vraag 3.
De oproep van burgemeesters meer te investeren in de handhavingscapaciteit van de Belastingdienst voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de oproep van burgemeesters dat de Belastingdienst door capaciteitsproblemen onvoldoende bijdrage kan leveren aan de bestrijding van georganiseerde criminaliteit?1
De burgemeesters hebben aandacht gevraagd voor een belangrijk vraagstuk. De Staatssecretaris van Financiën en ik hechten veel waarde aan de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit. We hebben te maken met een ernstige en diep in de samenleving gewortelde problematiek. De urgentie is dan ook hoog om hier krachtig tegen op te treden, met een coalitie van overheid, bedrijfsleven en maatschappij. Binnen het huidige meerjarige programma ter versterking van de aanpak van ondermijning is de focus gelegd op de illegale drugsindustrie en de bijbehorende criminele geldstromen. Voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit stelt de Belastingdienst een substantieel deel van de capaciteit ter beschikking, zowel in de samenwerkingsverbanden van het Landelijk Informatie en Expertise Centrum en de Regionale Informatie en Expertise Centra (LIEC/RIEC), als ook binnen de aanpak van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI). De bijdrage van de Belastingdienst kan bestaan uit zowel de terbeschikkingstelling van fiscale informatie, als het uitvoeren van fiscale interventies zoals boekenonderzoeken en het toepassen van invorderingsmaatregelen (afpakken van vermogensbestanddelen). Ook het inbrengen van kennis en ervaring op het gebied van analyse en het traceren van geldstromen maken hier onderdeel van uit.
De Belastingdienst wordt gezien als belangrijke partner, wat ook blijkt uit de oproep van de burgemeesters. Dat burgemeesters een hogere inzet wenselijk achten begrijp ik vanuit hun rol en verantwoordelijkheid. De Belastingdienst is echter een landelijke organisatie met landelijke prioriteiten en maakt op landelijk en regionaal niveau een afweging ten aanzien van de eigen inzet op basis van o.a. het fiscale belang, het maatschappelijke belang en de beschikbare capaciteit. Binnen de beschikbare capaciteit deel ik uiteraard de mening dat een effectieve aanpak van crimineel geld gewenst is en daarbij is het van groot belang om in de samenwerking met gemeenten en het Openbaar Ministerie (OM) te komen tot een optimale capaciteitsinzet van het bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en fiscale instrumentarium. Ik wijs in dit verband op de brieven aan uw Kamer van 28 november 20172 en 13 maart 20193 over het afpakken van crimineel vermogen.
Deelt u de mening dat het niet rechtvaardig is dat criminelen hun met misdaad verkregen geld maar al te vaak kunnen houden en zij zich hierdoor onaangetast kunnen wanen? Onderschrijft u het belang van het optreden als één overheid en de samenwerking tussen de verschillende overheden, met name waar het gaat om de bijdrage die de Belastingdienst kan leveren aan het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en het terughalen van crimineel geld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat misdaad niet mag lonen en een effectieve aanpak van crimineel geld, of dat nu strafrechtelijk of fiscaal is, hierbij cruciaal is? Zo ja, hoe kan het dan dat burgemeesters zich nu genoodzaakt voelen te waarschuwen voor de capaciteitsproblemen bij de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er concreet aan doen te voorkomen dat bij de Belastingdienst «een terugval dreigt van het aantal mensen dat kan worden ingezet» waardoor «de Belastingdienst zichtbaar aan kracht inboet als partner bij de ondermijning van criminaliteit» en dat dit «de aanpak behoorlijk in de wielen zal rijden»?2
De Belastingdienst stelt voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit een substantieel deel van de capaciteit ter beschikking: de landelijke bandbreedte voor de aanpak van fiscale fraude en de aanpak van ondermijnende criminaliteit (LIEC/RIEC) alsmede arbeid gerelateerde fraude (LSI) bedraagt 5–8% van de totale capaciteit van de directie Midden- en Kleinbedrijf. Dit is onafhankelijk van de capaciteitsinzet van andere dienstonderdelen, zoals de FIOD en de Douane.
In november jl. is uw Kamer geïnformeerd over de actuele stand van zaken ten aanzien van de versterking van de aanpak van ondermijning.5 Daarbij is ingegaan op de voorgenomen toedeling van de uit het Regeerakkoord beschikbaar gestelde extra middelen (waaronder het Ondermijningsfonds van eenmalig € 100 miljoen). De Belastingdienst heeft hiervoor een bestedingsvoorstel ingediend. Het beschikbare budget was niet toereikend om alle voorstellen (ten volle) te honoreren, daarom moesten scherpe keuzes worden gemaakt. Op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO), dat onder onafhankelijk voorzitterschap staat van voormalig burgemeester Noordanus, heb ik ervoor gekozen om het ingediende bestedingsvoorstel van de Belastingdienst niet te honoreren. De Belastingdienst kan op dit moment niet altijd de gevraagde bijdrage leveren.
Wel is vanuit het structurele budget dat vanuit het regeerakkoord voor ondermijning beschikbaar is gesteld, aan de Belastingdienst een bedrag van € 1 miljoen voor 2019 en € 0,85 miljoen voor 2020 en verdere jaren toegekend. Dit bedrag wordt ingezet om de analysecapaciteit bij de Belastingdienst en bij de FIOD te versterken. Deze capaciteit wordt onder meer ingezet om vanuit de bij de Belastingdienst beschikbare data een bijdrage te leveren bij de totstandkoming van (landelijk en regionale) ondermijningsbeelden.
Daarnaast ben ik verheugd om te melden dat bij voorjaarsnota door het kabinet is besloten om meer middelen beschikbaar te stellen voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit door de Belastingdienst. Het kabinet intensiveert bij de Belastingdienst voor de aanpak van fraude, witwassen en ondermijning. Hiervoor wordt een bedrag van ca. € 1 mln. in 2019 oplopend tot structureel 29 mln. beschikbaar gesteld. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere uitwerking en concrete toebedeling van capaciteit.
Erkent u dat een extra investering in dit soort regionale handhavingscapaciteit bij de Belastingdienst en het waarborgen van goede afstemming met onder andere de gemeenten en het openbaar ministerie zichzelf zeer waarschijnlijk terug zal verdienen?
Een goede afstemming tussen politie, gemeenten en OM – in LIEC/RIEC verband – is cruciaal voor een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het doel van het afpakken van crimineel vermogen is niet het terugverdienen van de investering. Daarbij is het onduidelijk in hoeverre een extra investering zal leiden tot extra inkomsten. Het afpakken van crimineel vermogen (waar de fiscale invordering deel van uitmaakt) is zeer complex en arbeidsintensief. Het kan soms jaren duren voordat uiteindelijk succesvol kan worden ingevorderd door het OM of de Belastingdienst.
Als de Belastingdienst wel aandacht heeft voor mensen die een paar euro teveel toeslag hebben ontvangen, en er wel ruimte is om deals (rulings) met grote bedrijven af te sluiten, maar in de praktijk niet voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt om zware criminelen aan te pakken, wat zegt dit dan over de prioriteiten die de Belastingdienst stelt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst deze noodzakelijk bijdrage meer dan nu gaat leveren aan het aanpakken van georganiseerde criminaliteit, omdat misdaad nooit mag lonen?
Zie antwoord vraag 4.
De afgelopen Provinciale Statenverkiezingen |
|
Helma Lodders (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de kosten van de hertelling van stemmen in de provincie Flevoland?1
Ja.
Wie betaalt de kosten van een hertelling van stemmen bij de verkiezingen die in Nederland worden gehouden?
De organisatie van verkiezingen is een wettelijke taak van gemeenten, die in medebewind wordt uitgevoerd. Inderdaad ontvangen gemeenten daarvoor jaarlijks middelen via de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het uitvoeren van een eventuele hertelling (en dus ook de bekostiging daarvan) is onderdeel van de organisatie van de verkiezing. Immers, zowel het centraal stembureau – in het kader van de vaststelling van de uitslag – als het vertegenwoordigend orgaan – in het kader van de beoordeling van de geldigheid van de verkiezing – kunnen besluiten dat een hertelling nodig is.
Is het waar dat gemeenten vanuit het gemeentefonds middelen krijgen voor de organisatie van verkiezingen waaruit ook de kosten van de hertellingen gefinancierd worden? Worden gemeenten geacht ook de kosten voor hertellingen voor hun rekening te nemen indien de hertelling door provincie of waterschap wordt aangevraagd? Zo ja, kunt u aangeven waar dit in de wet of beleidsregel is opgenomen? Zo nee, kunt u aangeven wie dan verantwoordelijk is voor de kosten en waar dit in de wet of beleidsregel is terug te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, indien de kosten voor de hertelling van de stemmen voor rekening van in dit geval de provincie Flevoland komen, aangeven of het provinciebestuur kan sturen om de kosten zo laag mogelijk te houden? Zo ja, op welke manier is dit vastgelegd? Zo nee, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat elektronisch tellen van stemmen het proces van hertelling danig had kunnen versnellen, de kosten zou verlagen en de kans op hertellingen zou hebben verkleind? Zo nee, waarom niet?
Hoe lang een telling duurt, wordt in belangrijke mate bepaald door het stembiljet. De grootte van het huidige stembiljet maakt de (handmatige) telling ervan tijdrovend. Voor elektronisch tellen is een ander stembiljet nodig. In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik geschreven stappen te willen zetten om te kunnen experimenten met een nieuw stembiljet.2 Ik heb u hierover recent voorstellen gedaan.3 De stembiljetten waarmee ik wil experimenteren, tellen handmatig veel sneller dan het huidige stembiljet. Testen wijzen dat uit.4 Deze stembiljetten zijn ook geschikt om elektronisch te tellen, op de manier die is geadviseerd door de Commissie onderzoek elektronisch stemmen in het stemlokaal (Commissie-Van Beek).5
Hoe lang het elektronisch tellen van de stembiljetten duurt, hangt af van een aantal factoren, waaronder de duur van de controle die nodig is om vast te stellen dat de elektronische telling integer is verlopen.6 Ook wat de kosten betreft is de vergelijking met handmatig tellen niet makkelijk te maken. Een deel van de kosten zal waarschijnlijk voor elektronisch en handmatig tellen hetzelfde zijn, zoals de kosten voor de tellocatie. Een ander deel van de kosten zal verschillen. Mogelijk zijn er voor elektronisch tellen minder mensen nodig, maar daar staat tegenover dat er ondersteuning nodig zal zijn voor het geval er storingen zijn met de telsystemen.
In de voorliggende casus (hertelling in Flevoland) zou elektronisch tellen de kans op een hertelling naar mijn mening niet hebben verkleind. Aanleiding voor de hertelling was immers niet dat er aanwijsbare telfouten zouden zijn gemaakt, maar het feit dat een van de partijen slechts enkele stemmen tekortkwam voor een restzetel. Ook bij elektronisch tellen is een dergelijke uitslag mogelijk.
Bent u bereid te kijken naar een snelle invoer van elektronisch tellen van stemmen? Zo ja, op welke termijn kunnen we hier meer over vernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de gemeente Groningen een cursus gemeentepolitiek aanbiedt |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoeveel geld hebben de cursussen «Politiek Actief voor de gemeente» gekost die ruim 200 gemeenten de afgelopen jaren aan meer dan 6.000 mensen hebben laten geven?1
Het Ministerie van BZK subsidieert de cursus «Politiek Actief voor de gemeente» sinds 2015. Gemiddeld gaat het hierbij om een bedrag van 131.000 euro per jaar.
Deelt u de opvatting dat de rekrutering van politieke volksvertegenwoordigers, die het lokale bestuur moeten controleren, niet een zaak is van die gemeenten zelf maar vooral van politieke partijen en politieke bewegingen?
Het rekruteren van inwoners die politiek actief willen worden, is primair een verantwoordelijkheid van de (lokale) politieke partijen. De cursussen Politiek Actief hebben niet tot doel om mensen te werven voor kandidatenlijsten. Deze cursussen zijn neutraal, dus niet politiek gekleurd, en richten zich vooral op het vergroten van de kennis over de staatsinrichting, de werking van het besluitvormingsproces in de gemeente en het laten kennismaken met de gemeenteraad en haar instrumenten. Daar waar de cursussen aandacht besteden aan politieke standpunten en verschillen, wordt dit ingevuld in samenwerking met de politieke partijen in de desbetreffende gemeenten.
Inwoners die geïnteresseerd zijn in en zich betrokken voelen bij de politiek en het bestuur van hun gemeente zijn in algemene zin belangrijk voor de gemeente. Deze betrokkenheid kan zich vertalen in bijvoorbeeld een actieve inzet in de eigen wijk en lokale organisaties, en in een hoger opkomstpercentage bij gemeenteraadsverkiezingen. Uit lokaal kiezersonderzoek blijkt dat veel mensen weliswaar positief staan ten opzichte van hun gemeente, maar geen scherp beeld hebben van wat in politiek en bestuur van hun gemeente gebeurt. Dat betekent dat er nog een potentieel aan betrokkenheid te ontwikkelen is. De cursus «Politiek Actief voor de gemeente» draagt daaraan bij.
Waarom zou ProDemos potentiële volksvertegenwoordigers ideologisch kunnen vormen? Hoe weet ProDemos hoe een liberaal of een socialist politiek zou moeten bedrijven? Leren raadsleden bij ProDemos ook actie voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u dat door het aanbieden van dezelfde ambtelijke cursussen, door een niet-politieke organisatie als ProDemos, een politiek veelkleurige en diverse volksvertegenwoordiging wordt bevorderd?
De cursussen hebben tot doel de interesse en betrokkenheid te vergroten van brede groepen burgers bij de lokale samenleving en bij politiek en bestuur in de ruimste zin van het woord. Dit draagt bij aan een vitale lokale democratie. Bij de werving van deelnemers besteedt ProDemos samen met de betrokken gemeente aandacht aan een diverse samenstelling van de cursistengroep.
Bent u bereid ProDemos op te roepen om te stoppen met het aanbieden van dit soort ambtelijke cursussen of anders de subsidievoorwaarden aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De cursussen van ProDemos dragen bij aan een vitale lokale democratie. ProDemos staat los van de politieke partijen, waardoor mensen niet op voorhand gedwongen worden om «kleur te bekennen». Dit maakt de training toegankelijker, ook voor mensen die een drempel ervaren om zich bij een politieke partij aan te melden.
Het monddood maken van de sociaal domein cliëntenraad in Eindhoven |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Cliëntenraad in Eindhoven monddood»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wekt de uitspraak dat vijf leden die zijn ontslagen omdat zij «te kritisch» zouden zijn volgens de voorzitter van de cliëntenraad bij u ook argwaan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Eindhoven om mij te informeren over de situatie. In het artikel waar u aan refereert wordt gesproken over bezwaarzaken die oud-leden van de cliëntenraad aanhangig hebben gemaakt naar aanleiding van hun ontslag. Deze bezwaren worden – uit zorgvuldigheidsoverwegingen – behandeld door een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie. Van de gemeente Eindhoven heb ik begrepen dat de bezwaarschriftencommissie deze bezwaren inmiddels heeft behandeld. De commissie heeft geoordeeld dat de betreffende leden terecht ontslagen zijn.
Bent u het eens met de in bedoeld artikel geponeerde stelling dat de recente veranderingen, waaronder de betwiste ontslagen, het idee wekken dat deze cliëntenraad monddood wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Eindhoven heeft mij laten weten de afgelopen periode – op verzoek van de cliëntenraad – een preciezere opdracht voor de Cliëntenraad Sociaal Domein Eindhoven geformuleerd te hebben. Een duidelijker kader, aan de hand waarvan de vertegenwoordigers hun werk kunnen doen. Zo heeft de gemeente, samen met de cliëntenraad, de volgende taakomschrijving voor leden vastgesteld:
Daarnaast heeft de gemeente een coach ter beschikking gesteld aan de Cliëntenraad Sociaal Domein voor de individuele én de groepsontwikkeling. Voor zover ik, op basis van de mij ter beschikking staande informatie, kan beoordelen investeert de gemeente Eindhoven in zijn cliëntenraad.
Vindt u niet dat juist nu gemeenten een grote (beleids-)vrijheid in het sociaal domein hebben een stevige, goed uitgeruste en bovenal onafhankelijke cliëntenraad van zeer groot belang is?
Ik vind het van groot belang dat een gemeente ingezetenen betrekt bij de beleidsvorming en de beleidsuitvoering. Dit kan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de beoogde maatschappelijke doelen. Een gemeente dient in de verordening vast te leggen op welke wijze deze betrokkenheid wordt gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te worden besteed aan de wijze waarop ingezetenen in de gelegenheid worden gesteld om voorstellen voor beleid te doen, gevraagd en ongevraagd te adviseren over verordeningen en beleidsvoorstellen en – meer in algemene zin – hoe zij worden ondersteund in een effectieve uitvoering van hun rol. Gemeenten kunnen er voor kiezen om, ter uitvoering van deze wettelijke verplichting, een cliëntenraad in te stellen.
Vindt u niet dat in de precaire situatie juist in Eindhoven rondom huishoudelijke hulp (veel onduidelijkheid bij cliënten, veel bezwaren etc.) elke schijn van het monddood maken van de cliëntenraad moet worden vermeden?
Ik deel de mening dat ingezetenen gevraagd maar zeker ook ongevraagd voorstellen voor beleid moeten kunnen doen en adviezen moeten kunnen uitbrengen. Het uitgangspunt dat (de vertegenwoordiging van) ingezetenen zich vrij moeten voelen om hun mening te geven is ook uitgewerkt in artikel 2.1.3 van de Wmo 2015. Het is aan de gemeente om dit uitgangspunt in de praktijk te borgen.
Het klopt dat de gemeente Eindhoven de afgelopen tijd te maken heeft gehad met een relatief groot aantal bezwaarschriften naar aanleiding van het (aangepaste) beleid huishoudelijke ondersteuning. De cliëntenraad heeft over dit beleid een advies verstuurd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Op basis van dit advies zie ik een cliëntenraad die het college zowel gevraagd als ongevraagd adviseert en tevens contrair durft te adviseren.
Heeft u een overzicht van hoe gemeentelijke cliëntenraden nu feitelijk functioneren? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
U vraagt naar een overzicht van het feitelijke functioneren van gemeentelijke cliëntenraden. Een dergelijk overzicht heb ik niet.
In 2017 heeft Movisie op verzoek van de Koepel Adviesraden Sociaal Domein onderzoek verricht. Veel cliëntenraden gaven aan op dat moment bezig te zijn met het leggen van een nieuwe basis. Hierdoor zou er meer ruimte moeten ontstaan voor doorontwikkeling op gebieden als: (1) inzet van ervaringsdeskundigheid, (2) omgaan met regionalisering, (3) de verbinding met andere partijen, (4) signalen ophalen bij de achterban en (5) het bewaken van de onafhankelijk positie.2
Op welke manier bent u van plan een vinger aan de pols te houden bij de situatie in Eindhoven om te verzekeren dat een onafhankelijke cliëntenraad een tegengeluid kan bieden wanneer nodig?
Op dit moment zie ik, onder verwijzing naar mijn bovenstaande antwoorden op uw vragen, geen reden om naar aanleiding van dit artikel in het Eindhovens Dagblad actie te ondernemen.
Het bericht ‘Gemeente Enschede voorkomt faillissement BVO FC Twente met miljoenensteun’ |
|
Nevin Özütok (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente Enschede voorkomt faillissement BVO FC Twente met miljoenensteun»?1
Ja.
Hoe beoordeelt het kabinet het feit dat de overheid een commerciële en professionele sportclub miljoenen euro’s financiële steun geeft?
Het is in het kader van de autonomie van decentrale overheden, zoals verankerd in Grondwet en organieke wetten, aan de gemeente zelf om te bepalen welk beleid zij hanteert met betrekking tot een commerciële en professionele sportclub.
Wat is de inhoud van het steunplan van de gemeente Enschede aan BVO FC Twente? Hoeveel gemeenschapsgeld is in de afgelopen jaren naar BVO FC Twente gegaan en staat de komende jaren op de planning?
Met (financieel) betrokken partijen heeft FC Twente een herstructureringsplan opgesteld dat gericht is op een langjarig financieel gezond FC Twente. Naast bijdragen van onder andere de ABN AMRO bank, de club zelf en nieuwe investeerders draagt de gemeente Enschede ook bij aan het herstructureringsplan. De bijdrage van de gemeente bestaat uit een kwijtschelding van 5 miljoen euro en de omzetting van een groot deel (bijna 9 miljoen euro) van de gemeentelening in een achtergestelde lening. Meer informatie over het steunplan is opgenomen in het raadsbesluit van de gemeente Enschede van 8 april 2019 (het raadsvoorstel en onderliggen stukken is te vinden op https://ris2.ibabs.eu/Agenda/Details/enschede/6dd45bf0–679b-4426–881d-c311987a3b73). Op de verstrekte lening aan FC Twente is niet eerder afgeboekt. Door het nu genomen raadsbesluit wordt voor de eerste keer daadwerkelijk verlies geleden op de verstrekte financiering waaronder begrepen de omzetting in een achtergestelde lening. Met de afboeking wordt verondersteld dat de gemeente verder geen bijdragen doet en hiermee een faillissement van de club is afgewend en FC Twente de resterende schulden kan voldoen.
Wat is precies het juridisch kader waarbinnen de overheid een commercieel bedrijf financieel kan ondersteunen?
Als een decentrale overheid een commercieel bedrijf financieel wil ondersteunen, dient dat onder meer te gebeuren binnen de kaders van de Europese staatssteunregels en de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido). Staatssteun is in principe verboden, omdat hiermee de eerlijke concurrentie kan worden verstoord. Echter, de Europese Commissie kan staatssteun onder bepaalde voorwaarden goedkeuren. Op grond van de Wet fido kunnen gemeenten voor de uitoefening van hun publieke taak onder meer leningen verstrekken en garanties verlenen. De publieke taak zelf wordt in de Wet fido niet nader omschreven. Wat de publieke taak is, wordt door de gemeente zelf bepaald. Hiermee wordt in lijn met de hiervoor genoemde wetgeving recht gedaan aan de gemeentelijke autonomie ten aanzien van de afbakening van de eigen publieke taak.
Het correct naleven van de staatssteunregels, inclusief het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun, is primair aan de gemeente zelf. In dit geval stelt de gemeente zich op het standpunt dat er geen sprake is van staatssteun.
Het Rijk bevordert en faciliteert de goede naleving van de staatssteunregels, onder meer door het geven van voorlichting en het onderhouden van contacten met de Europese Commissie. Als er naar het oordeel van de steunverlenende overheid (mogelijk) sprake is van (meldingsplichtige) staatssteun, dan moet die in beginsel door middel van een meldingsprocedure worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt of er inderdaad sprake is van staatssteun, en zo ja, of en onder welke voorwaarden die is toegestaan. Meldingsprocedures van decentrale overheden worden gecoördineerd door mijn ministerie.
Voldoet het besluit in deze casus aan de Europese en nationale wetgeving ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het moeilijk uit te leggen is aan inwoners van de gemeente Enschede dat de gemeente moet bezuinigen op het sociaal domein, maar wel geld geeft aan een commercieel bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te oordelen over de inzet van middelen door de gemeente.
Zijn er werknemers van BVO FC Twente die een salaris hebben dat boven de norm uit de Wet Normering Topinkomens (WNT) ligt? Zo ja, hoeveel?
De regels van de WNT zijn niet van toepassing op FC Twente, aangezien FC Twente niet een gesubsidieerde instelling is in de zin van de WNT. Hierbij moet sprake zijn van minimaal 500.000 euro subsidie per jaar gedurende 3 jaren die hiermee minimaal 50% van de inkomsten van de organisatie uitmaakt.
Een oordeel hierover is dan ook niet aan mij.
Deelt u de mening dat overheden geen steun zouden moeten verlenen aan professionele sportclubs die werknemers in dienst hebben die meer verdienen dan de norm uit de WNT? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is het voorgekomen dat gemeenten commerciële sportclubs hebben geholpen met het afwenden van een faillissement? Hoe vaak is er onderzoek ingesteld door de Europese Commissie over de vraag of er sprake was van ongeoorloofde staatssteun? Om welke sportorganisaties ging dit?
Ik beschik niet over gegevens met betrekking tot het aantal keer dat gemeenten commerciële sportclubs hebben geholpen met het afwenden van een faillissement. Het is mij evenmin bekend of andere gemeenten het voornemen hebben om financiële steun te verlenen of op dit moment steun verlenen aan professionele sportclubs. Pas als er sprake is van staatssteun die ter goedkeuring moet worden aangemeld bij de Europese Commissie, heeft mijn ministerie een rol.
De Europese Commissie heeft in de periode 2011–2016 onderzocht of Nederlandse gemeenten staatssteun hadden verleend aan een aantal betaald voetbalorganisaties. Het ging om Vitesse, PSV, Willem II, NEC, MVV Maastricht en FC Den Bosch. De Europese Commissie stelde vast dat aan Vitesse en PSV geen staatssteun was verleend. De steun aan Willem II, NEC, MVV Maastricht en FC Den Bosch is als zijnde herstructureringssteun door de Europese Commissie goedgekeurd.
Zijn er op dit moment andere gemeenten die financiële steun verlenen of van plan zijn te gaan verlenen aan professionele sportclubs? Zo ja, welke gemeenten en welke clubs zijn dit?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) tot een handreiking te komen hoe gemeenten om zouden moeten gaan met de financiële steun aan professionele sportclubs? Zo nee, waarom niet?
In het verleden is in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de VNG, het IPO en de KNVB een «Nationaal referentiekader steun aan betaald voetbal» tot stand gekomen. Dit referentiekader biedt de decentrale overheden een leidraad in de besluitvorming rond het inzetten van publieke middelen voor financiële steun aan betaald voetbalorganisaties (BVO’s). Hoewel het referentiekader gericht is op BVO’s, is de tekst ook relevant voor andere vormen van professionele sport. Meer recent is de publicatie van de «Factsheet staatssteun aan BVO’s» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hierin is onder meer opgenomen wat gemeenten kunnen doen om financiële steun aan BVO’s in overeenstemming met de staatssteunregels te verlenen.
Via onderstaande links zijn genoemde documenten te raadplegen:
Het bericht dat de trouwkosten per gemeente fors verschillen |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de trouwkosten per gemeente fors kunnen verschillen?1
Ja.
Waarom kiezen zoveel gemeenten ervoor dat trouwen op een vrijdag, als doordeweekse dag, zoveel meer kost dan trouwen op een andere doordeweekse dag?
Het vaststellen van de tarieven geschiedt binnen de lokale autonomie die gemeenten hebben. Verschillen in de tarieven per dag zijn lokaal gekozen. Op vrijdag trouwen is doorgaans duurder, omdat dit een populaire dag is om in het huwelijk te treden. Een hoger tarief op vrijdag zorgt voor een betere spreiding van de drukte gedurende de rest van de week. Ook is het mogelijk dat door een hoger tarief op vrijdag te vragen de gemeente de huwelijksvoltrekking op andere werkdagen goedkoper kan aanbieden.
Deelt u de mening dat een mooie plechtigheid op één van de mooiste dagen van je leven voor iedereen betaalbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten moeten de mogelijkheid bieden om gratis te trouwen. Gemeenten met meer dan tienduizend inwoners moeten twee momenten per week bieden. Het zou dientengevolge voor iedereen betaalbaar moeten zijn om te trouwen. Voorgaande blijkt uit art. 4 lid 1 Wet rechten burgerlijke stand. Sommige gemeenten kiezen er daarnaast ook voor om kwijtschelding van trouwleges te verlenen aan personen die in aanmerking komen voor kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.
Is het voor gemeenten mogelijk om bij het vaststellen van de trouwkosten te kijken naar het inkomen van het bruidspaar? Zo nee, waarom niet?
Op grond van art. 219 lid 2 Gemeentewet mogen gemeenten geen belasting heffen naar inkomen, winst of vermogen. Belastingheffing op die grondslagen is voorbehouden aan de rijksoverheid. Bij het vaststellen van het legestarief voor het trouwen mag een gemeente het inkomen dus niet meewegen.
Waarom is ervoor gekozen om geen maximum te stellen aan wat gemeenten mogen vragen als bijdrage aan de trouwkosten?
Gemeenten bieden verschillende vormen van service aan bij de huwelijksvoltrekking, bijvoorbeeld om het geheel meer feestelijk te maken of op een speciale locatie te laten plaatsvinden. Dit gaat gepaard met hogere kosten. Ook zijn er lokaal verschillen in kosten. Een maximumtarief voor trouwleges zou geen recht doen aan lokaal gemaakte democratische keuzes en lokale kostenverschillen. Als de trouwleges als te hoog worden ervaren, is het aan de gemeenteraad om deze te verlagen. Er is geen reden om aan te nemen dat de lokale democratie ten aanzien van trouwleges niet goed zou functioneren. Overigens is het wel zo dat het totaal aan leges maximaal kostendekkend moet zijn. Een individueel tarief, zoals bijvoorbeeld voor trouwen, hoeft daarbij niet kostendekkend te zijn, maar de kosten zijn wel het uitgangspunt. In die zin is al sprake van een zekere maximering.
Het bericht 'Zelfstandige tolken met uitsluiting bedreigd' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zelfstandige tolken met uitsluiting bedreigd»?1
Ja.
Kunt u het proces uiteenzetten hoe u de tolk- en vertaaldiensten afneemt?
In de huidige situatie is circa de helft van de tolkdiensten voor de rijksoverheid aanbesteed en verloopt de dienstverlening voor tolk- en vertaaldiensten via intermediairs. De overige tolkdiensten worden nu nog rechtstreeks ingekocht door een aantal rijksoverheidsdiensten. Onder de aangepaste Europese richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, geïmplementeerd in de nieuwe Aanbestedingswet, is het op de huidige wijze rechtstreeks contracteren van tolken en vertalers niet langer toegestaan. Voor de toekomstige situatie geldt daarom dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed. De aanbestedingen zullen zodanig (opnieuw) worden ingericht, dat niet alleen alle inkoop rechtmatig verloopt, maar tevens de ontwikkeling van een gezonde markt en transparant speelveld voor intermediairs en tolken en vertalers gestimuleerd wordt. Daarbij krijgt borging van de positie van de zzp’er aandacht en wordt ingezet op innovatie en kwaliteit.2 Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief van 5 april 2019, waarin ik u heb geïnformeerd over de vernieuwde systematiek voor tolkdiensten bij de rijksoverheidsdiensten.3
Klopt de berichtgeving dat beëdigde tolken, die opdrachten uitvoeren voor u, hun diensten uitsluitend kunnen verlenen via enkele commerciële bemiddelingsbureaus? Zo ja, waarom is dat zo?
Het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is ingesteld om de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers werkzaam in het justitiële domein te borgen. Op basis van de Wet beëdigde tolken en vertalers dient een aantal aangewezen organisaties tolken en vertalers uit het Rbtv in te zetten. Het register is publiek raadpleegbaar en staat los van de wijze van inkoop.
Zoals onder vraag 2 toegelicht vindt de inkoop nu nog zowel via intermediairs als rechtstreeks plaats, maar is het voor overheidsdiensten onrechtmatig om tolken rechtstreeks te contracteren. In de vernieuwde systematiek zal alle dienstverlening worden aanbesteed. In mijn brief van 5 april jl. beschrijf ik dat de intermediairs, geselecteerd via de aanbestedingen, hiermee in de vernieuwde systematiek een belangrijke plaats innemen. Waar in de huidige situatie nog sprake is van een beperkte markt, stimuleren we in de vernieuwde systematiek een groter aantal intermediairs om actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen. Zo verstevigen we de positie van tolken in relatie tot de intermediairs en ontwikkelen we een gezonde markt.
Herkent u de zorgen, die geuit worden in het artikel, over dit nieuwe aanbestedingsproces en dat dit gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van de diensten van tolken en vertalers?
De rijksoverheid is een grote afnemer van tolk- en vertaaldiensten op een relatief kleine markt. Dit vraagt om een bewuste invulling van de rol als professioneel opdrachtgever. Ik herken de zorgen van de beroepsgroep en met de vernieuwde systematiek worden deze zorgen geadresseerd. Er worden heldere kwaliteitseisen geformuleerd bij de aanbesteding en kwaliteit weegt zwaarder dan prijs bij gunning. Het voldoen aan het gevraagde niveau van tolken en vertalers is een van de kwaliteitseisen, evenals het structureel aanleveren van informatie over de geleverde diensten. Zo kunnen de doelstellingen gemonitord worden die in de aanbesteding gesteld zijn.
Klopt het dat zelfstandige tolken en vertalers gedwongen worden een bepaalde raamovereenkomst met deze commerciële partijen te tekenen? Waarom kunnen zelfstandige tolken en vertalers, al dan niet in collectief, niet zelf meedingen naar de vertaaldiensten?
Een dergelijke overeenkomst is primair een zaak tussen de betreffende zelfstandige (tolk) en intermediair. Een belangenorganisatie als ZZP Nederland richt zich derhalve terecht tot de intermediairs wanneer, zoals in dit geval tolken een bepaalde handelwijze van intermediairs ter discussie stellen. Ik ga ervan uit dat intermediairs serieus met deze kritiek omgaan. Ook zal ik in de aankomende overheidsaanbestedingen het belang van goed opdrachtgeverschap en ruimte voor ondernemerschap voor de zzp’er benadrukken.
Het staat elke partij vrij om in te schrijven op aanbestedingen van de rijksoverheid. Op basis van de eisen die de rijksoverheid in de aanbesteding stelt aan de dienstverlening kan elke potentiele partij hiertoe een eigen afweging maken. Dit geldt ook voor een eventueel collectief zelfstandige tolken. Zoals onder vraag 2 toegelicht is het op de huidige wijze direct contracteren van individuele tolken niet langer toegestaan.
Net als nu voor een groot deel van de overheidsdienstverlening reeds het geval is, betreft het aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten het geheel van bemiddeling en planning van deze dienstverlening, de bijbehorende administratieve processen en het optimaliseren en vernieuwen van de dienstverlening. Zoals toegelicht in bovengenoemde brief van 5 april jl. stimuleren we een groter aantal partijen actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen. Dit bereiken we door onze opdrachten gevarieerd en in niet te grote volumes op de markt te zetten. Door de variatie in de opdrachten worden de aanbestedingen ook aantrekkelijker voor nieuwe partijen.
Het commentaar 'Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het commentaar «Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Curaçao een brief heeft gezonden aan de Rijksministerraad, waarin gevraagd wordt om toepassing van artikel 25, eerste lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)? Indien dit waar is, bent u dan bereid deze brief ter kennis van de Tweede Kamer te brengen?
Door de regering van Curaçao is een brief gezonden aan de Rijksministerraad over dit onderwerp. Deze brief maakt onderdeel uit van de beraadslaging over toepassing van art 25 Rft. Ik ben bereid na behandeling in de Rijksministerraad de brief aan uw Kamer te zenden.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksministerraad naast het geven van een aanwijzing (artikel 13 Rft) en het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de begrotingsnormen in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen (artikel 25 Rft) om de begroting van een van de landen van het Koninkrijk financieel te beïnvloeden, op orde te brengen?
De Rijkswet financieel toezicht voorziet in de mogelijkheid voor de raad van Ministers van het Koninkrijk om op aanbeveling van het College financieel toezicht (Cft) een aanwijzing te geven als er ondanks signaleren en adviseren naar het oordeel van het Cft sprake blijft van een afwijking van de normen in artikel 15. Dit kan op het gebied van geldleningen (artikel 16), uitvoering van beleidsvoornemens (artikel 17), de verantwoordingsinformatie (artikel 18) en als gevolg van ontwikkelingen in de collectieve sector (artikel 24).
Welke procedure volgt de Rijksministerraad voor de behandeling van een verzoek om toepassing van artikel 25 Rft en op welke termijn zal de Rijksministerraad over dit verzoek een uitspraak doen? Beperken de overwegingen in de Rijksministerraad zich enkel tot het door Curaçaos gedane verzoek of zal tijdens die behandeling ook gekeken worden naar andere opties, zoals het geven van een aanwijzing ex artikel 13 Rft?
De Rijksministerraad dient nu het verzoek om toepassing van artikel 25 Rft in behandeling te nemen en zal bij de besluitvorming alle relevante informatie betrekken. Ik kan niet op deze besluitvorming vooruitlopen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het besluit van de Rijksministerraad op het verzoek van de regering van Curaçao?
Ik zal uw Kamer informeren wanneer de beraadslaging is afgerond. Op dit moment kan ik echter nog niet voorzien op welke termijn dit zal zijn.
De algemene ledenvergadering van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen en het manifest ‘Versterk vrijwilligerswerk’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen?1
Ja.
Ondersteunt u de doelstelling van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen om de band tussen de Nederlandse samenleving en het Oranjehuis te versterken?
Ja, wij zijn van mening dat de activiteiten die Oranjeverenigingen organiseren een positieve bijdrage leveren aan verbinding en verbroedering in de samenleving. We waarderen het waardevolle werk dat de vrijwilligers van Oranjeverenigingen verrichten om deze activiteiten tot een succes te maken.
Deelt u de mening dat Oranjeverenigingen met bijvoorbeeld de viering van Koningsdag en de herdenking op 4 mei en de viering van 5 mei bijdragen aan de verbinding en de verbroedering in de samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de zorgen van de voorzitter van de landelijke Oranjebond over de toegenomen regeldruk die de organisatie van de activiteiten van de Oranjeverenigingen onder druk zet?2
Vrijwilligersorganisaties, zoals Oranjeverenigingen, kunnen te maken krijgen met wetten en regels die belemmerend werken. Dit heeft onder andere te maken met (nieuwe) regelgeving ten aanzien van veiligheid, privacy en aansprakelijkheid.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de nieuwe regeling WW en vrijwilligers-werk, de regeling Gratis VOG voor vrijwilligers en de ophoging van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding per 1 januari 2019. Het kabinet onderzoekt daarnaast andere mogelijkheden om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.3
Wat vindt u van de vijf punten uit het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen? Zou u apart op elk van de vijf punten willen reageren?
Heeft u al samen met gemeenten een schrapsessie met vrijwilligers georganiseerd?3 Welke resultaten heeft dit opgeleverd? En welke acties heeft u, de VNG dan wel de gemeenten genomen om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven?
Begin dit jaar zijn de leden van het wet- en regelgeving expertnetwerk vrijwilligerswerk, dat is ingericht door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), gevraagd om een overzicht te geven van urgente knelpunten en belemmeringen die hun oorsprong vinden in landelijke wet- en regelgeving. Hier zijn geen urgente knelpunten en belemmeringen uit naar voren gekomen. Dit voorjaar wordt met de NOV besproken op welke wijze verder invulling gegeven kan worden aan de in het Regeerakkoord aangekondigde schrapsessies. In ieder geval zal tijdens de nog te organiseren regionale bijeenkomsten vrijwilligerswerkbeleid, die onderdeel zijn van het programma Langer Thuis, aandacht zijn voor belemmeringen die vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties ervaren.
Bij de beantwoording op de vragen 4 en 5.3 hebben we aangegeven welke acties het kabinet en de VNG onder andere in gang hebben gezet om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven.
Op welke wijze heeft u de aanbevelingen van het toenmalige Actal over het verminderen van regeldruk bij evenementen aan de VNG voorgelegd, zoals u eerder aan de Tweede Kamer heeft toegezegd?4 Tot welke resultaten heeft dit geleid op het gebied van: Wilt u per punt een overzicht geven van de genomen acties/maatregelen?
De meer algemene aanbevelingen van Actal zijn nader geconcretiseerd in het rapport Vermindering regeldruk evenementen.Dit rapport bevat praktische handvatten voor gemeenten en zal in nader overleg met provincies en gemeenten worden gebruikt om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.7
Bent u bereid om vanuit uw ministeries samen met de VNG een gezamenlijk actieplan tegen onnodige bureaucratie bij evenementen op te stellen?
Zie het antwoord op vraag 5.5
Kunt u deze schriftelijke vragen voor Koningsdag 2019 beantwoorden?
Nee. Omdat voor het beantwoorden van de vragen afstemming nodig was met verschillende departementen en de VNG is dit niet gelukt.
Het bericht dat kleine gemeenten met erfgoed hulp nodig hebben |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het advies van de Raad voor Cultuur dat kleine gemeenten meer hulp en mogelijkheden moeten krijgen om hun erfgoed te kunnen beschermen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beschermen van cultureel erfgoed ook juist in kleinere gemeenten van belang is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met de Raad voor Cultuur (hierna de raad) van mening dat een goede erfgoedzorg in iedere gemeente, ongeacht de grootte, van belang is en dat hiervoor genoeg kennis, kunde en capaciteit beschikbaar moet zijn. De raad spoort in zijn advies gemeenten aan om ervoor te zorgen dat zij voldoende kennis in huis hebben.
Deelt u de mening van de Raad voor Cultuur dat het voor kleinere gemeenten makkelijker moet worden om dit erfgoed te kunnen beschermen? Zo nee, waarom niet?
De raad geeft in zijn advies aan dat het belangrijk is dat met name kleinere gemeenten door het Rijk en provincies worden ondersteund bij de omgang met erfgoed en het opstellen van omgevingsvisies. Ik onderschrijf het belang van ondersteuning van gemeenten en draag hier op verschillende manieren aan bij. Ik ondersteun de Erfgoedacademie die cursussen verzorgt voor onder meer gemeenteambtenaren over diverse aspecten van de erfgoedzorg en draag met provincies bij aan het netwerk van steunpunten cultureel erfgoed. Daarnaast adviseert de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gemeenten bij transformaties van monumenten en helpt hen bij hun erfgoedzorgtaken door middel van kennisproducten zoals (verwachtings)kaarten, kennisplatforms en handreikingen. Samen met de provinciale steunpunten cultureel erfgoed worden bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te ondersteunen bij het opstellen van omgevingsvisies.
Wanneer komt u met een voorstel om kleinere gemeenten meer geld en mogelijkheden te geven om hun culturele erfgoed te kunnen beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te overleggen met de Minister van Binnenlandse Zaken en/of de provincies hoe de rol van provincies vorm kan krijgen, bijvoorbeeld bij de omgevingswet, om deze gemeenten te kunnen ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ik werk reeds nauw samen met provincies, gemeenten en het Ministerie van Binnenlandse zaken. Zij zijn ook partners in de Erfgoeddeal, waarbinnen afspraken gemaakt worden over het benutten van erfgoed bij grote ruimtelijke opgaven. Met provincies en de provinciale steunpunten voer ik structureel overleg, waarin ook de ondersteuning van gemeenten bij het opstellen van Omgevingsvisies regelmatig aan de orde komt.
Specifiek ten aanzien van de Omgevingswet maak ik gebruik van een expertgroep, waarin naast veldpartijen ook de provincies vertegenwoordigd zijn.
Ik kom op het verzoek van uw Kamer met een schriftelijke reactie op het advies van de Raad voor Cultuur, waarin ik nader in zal gaan op de wijze waarop ik gemeenten ondersteun. Dit advies zal ik in mei aan uw Kamer sturen.
Het artikel ‘Soap rond architecten verbouwing Binnenhof’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Soap rond architecten verbouwing Binnenhof»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat er op zoek wordt gegaan naar een nieuwe architect voor de renovatie van de Tweede Kamer? Zo ja, kunt u de Kamer informeren waarom dat zo is?
Naast OMA staat op dit moment nog een tweetal ondersteunende architecten voor het gebouwcomplex van de Tweede Kamer onder contract. Overigens zijn voor de renovatie van de gebouwen van de Eerste Kamer, Raad van State, Algemene Zaken en Grafelijke zalen en de aanpassingen in de noodzakelijke tijdelijke huisvesting in totaal 12 architecten betrokken.
Gebouwdeel N, dat de essentie vormt van het democratisch proces, is eind tachtiger jaren door architect Pi de Bruijn ontworpen, waarna het in 1992 in gebruik is genomen. Mede gelet op zijn kennis over dit gebouwdeel en de wens van de gebruikers ben ik voornemens om architect Pi de Bruijn een opdracht voor gebouwdeel N te geven.
Wat betekent het bovenstaande en het eerdere vertrek van de architect van het Eerste Kamergebouw voor de renovatie van het Binnenhof?2 Heeft dit invloed op het tijdpad of budget van het project? Wat zijn per situatie de financiële consequenties?
Voor de renovatie van de Eerste Kamer, Raad van State en Algemene Zaken heeft DOK Architecten naar tevredenheid van het Rijksvastgoedbedrijf een structuurontwerp en een Voorontwerp geleverd. De reeds gecontracteerde deelarchitecten werken dit in samenwerking met de uitvoerende partijen uit tot een uitvoeringsgereed plan. Dit heeft geen invloed op het tijdpad of het budget.
Voor de renovatie van de Tweede Kamer heeft OMA het Voorlopig Ontwerp in november 2018, conform planning, afgerond. In dit Voorlopig Ontwerp is al een aantal wensen, die in de zomer van 2018 door de gebruikers zijn aangegeven, meegenomen. Zo blijft het ledenrestaurant op dezelfde plek en komt er geen XL-vergaderzaal. Daarnaast bevat het Voorlopig Ontwerp van november 2018 veel techniek en logistiek; dat zijn punten waarvoor geldt dat vragen en discussiepunten inclusief de oplossingsmogelijkheden inmiddels goed in beeld zijn.
Indachtig het uitgangspunt dat de renovatie sober en doelmatig en binnen tijd en budget moet worden uitgevoerd zal OMA het Voorlopig Ontwerp aanpassen aan het herziene Programma van Eisen (dat het presidium in februari 2019 heeft vastgesteld) en voor de zomer afronden. Uitzondering hierop vormt de voorgenomen opdracht aan architect Pi de Bruijn.
Wanneer denkt u nieuwe architecten te hebben gevonden? Wat wordt hun opdracht?
Wat nog voor de afronding van het Voorlopig Ontwerp moet worden opgepakt betreft voornamelijk gebouwdeel N, en dan met name die delen van N waar de gebruikers hun dagelijkse politieke werkzaamheden verrichten. De voorgenomen opdracht aan Pi de Bruijn betreft de ontwerpwerkzaamheden van gebouwdeel N op de begane grond (inclusief entree Pleinzijde), 1e en 2e verdieping waaronder de plenaire zaal, het ledenrestaurant, de vergader- en commissiezalen en de restaurants aan de Pleinzijde, gebruikmakend van werk dat reeds afgerond is. Het herziene Programma van Eisen vormt hiervoor de basis.
Ik zal u in de volgende voortgangsrapportage informeren over de besluitvorming rondom de architecten. Zoals eerder aangegeven zal elk besluit, dat in dit project genomen wordt, moeten voldoen aan de volgende criteria: het project moet sober en doelmatig worden uitgevoerd en passen binnen budget en planning, waarbij uiteraard is voldaan aan de wettelijke en technische eisen van de renovatie zoals opgenomen in het herziene Programma van Eisen. De wens van c.q. draagvlak bij de gebruikers weeg ik bij elk besluit mee. Bij dit omvangrijke project, waar altijd meer architecten bij betrokken zijn, is het essentieel om de werkzaamheden helder af te kunnen bakenen waarbij een goede onderlinge samenwerking tussen alle partijen noodzakelijk is.
Zijn er consequenties voor het voorlopig voorontwerp van het Tweede Kamergebouw, waarvan de deadline reeds is verplaatst van september 2018 naar juni 2019?
Nee, op dit moment niet. De gewijzigde deadline van het Voorlopig Ontwerp is een gevolg van het herziene Programma van Eisen waarvoor ik de ruimte heb geboden en dat door de gebruikers van de Tweede Kamer in februari 2019 is vastgesteld. Dit wordt nog aangevuld met het programma van eisen beveiliging dat ik binnenkort verwacht en dat de basis vormt voor het ontwerp voor de ingang van de Hofplaats. Ik bekijk nog hoe dit in het ontwerpproces mee te nemen. Dit doet overigens niets af aan de overige mijlpalen van dit project zoals de verhuizing naar de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer, op de Bezuidenhoutseweg 67.
Onder verwijzing naar het algemeen overleg van 7 maart 2019, waarin u heeft aangegeven verbetermogelijkheden te zien in het «beter naast de gebruiker staan», hoe borgt u dat dit in het vervolg van het proces door het Rijksvastgoedbedrijf wordt gedaan?
Zoals ik in mijn eerste voortgangsrapportage heb vermeld, is een heldere governance in dit project cruciaal. Naar mijn oordeel is de governance op zichzelf op orde met een stuurgroep waarin alle gebruikers zijn vertegenwoordigd en met de bouwbegeleidingscommissie, het presidium en de commissie Binnenlandse Zaken als controlerend orgaan van de Tweede Kamer. Tegelijk is van het grootste belang dat we misverstanden vermijden en signalen tijdig over en weer oppakken en knopen doorhakken. Vandaar dat ik met de gebruikers van de Tweede Kamer wil bezien of het mogelijk is om wijzigingen in de bestaande projectstructuur aan te brengen – met respect voor ieders posities en belangen – om meer samen op te trekken, als aanvulling op de bestaande governance.
In hoeverre deelt u de mening dat er hier sprake is van een gebrek aan controle en aansturing door het Rijksvastgoedbedrijf, zoals in het artikel wordt gesteld door een voormalig Rijksbouwmeester? Welke acties onderneemt u om eventuele gebreken aan controle en aansturing te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan de voorzetting van het algemeen overleg Renovatie Binnenhof?
Ja
Integriteitskwesties bij de waterschappen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bagger in de berm, dat is niet integer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de afgelopen vier jaar 103 integriteitskwesties speelden bij de 21 waterschappen in Nederland?
Het is te betreuren dat er zich uiteenlopende integriteitskwesties voordoen. Het positieve is dat integriteitszaken wel worden gemeld en dat er actie kan worden genomen. Bestuurders en ook ambtenaren zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de integriteit van hun handelen binnen het openbaar bestuur.
Ook de waterschappen zijn zich bewust van het belang integriteitkwesties te voorkomen. Om de waterschappen hierbij te ondersteunen heeft het Arbeidsmarkt & Ontwikkelingsfonds Waterschappen in samenwerking met de sector waterschappen de Toolbox Integriteit ontwikkeld. Deze toolbox is vorig jaar nog geactualiseerd en opnieuw onder de aandacht gebracht van ambtenaren en bestuurders (zie ook https://hrm.aenowaterschappen.nl/nl/thema/Integriteit).
Bent u het ermee eens dat de integriteit van de waterschappen in Nederland versterkt moet worden?
Het streven is het integriteitsbeleid naar een hoger plan te tillen, omwille van de kwaliteit en legitimiteit van het openbaar bestuur. Niet voor niets is openheid en integriteit een van de beginselen uit de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur. Ik wijs de waterschappen op de bestaande en nieuwe instrumenten om integriteit blijvend onder de aandacht te brengen en houden, van zowel ambtenaren als bestuurders.
Hoe verklaart u het feit dat de waterschappen de afgelopen jaren relatief meer integriteitskwesties kenden dan provincies en gemeenten?
Uit het aangehaalde NRC-artikel en de vergelijking tussen organisaties daarin blijkt dat het gemiddelde aantal integriteitsonderzoeken per waterschap per jaar lager is ten opzichte van provincies en gemeenten.2 Blijft gehandhaafd dat elke schending er natuurlijk een teveel is.
Kunt u het grote verschil in de aantallen integriteitsonderzoeken tussen de waterschappen (waar het waterschap Amstel, Gooi en Vecht 45 zaken onderzocht, zijn er ook waterschappen die geen enkele integriteitskwestie hebben onderzocht) verklaren?
Het aantal van 45 zaken dat is opgegeven voor het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft betrekking op Waternet. Waternet is een samenwerkingsverband dat namens waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Amsterdam zorgt voor de hele waterkringloop. Bij Waternet werken ca. 1.700 medewerkers.
Dat zou het verschil kunnen verklaren voor het relatief hoge aantal zaken over 4 jaren ten opzichte van de waterschappen met gemiddeld ca. 450 medewerkers per waterschap.
Bij hoeveel van de afgeronde en nog lopende integriteitszaken bij de waterschappen werd de integriteit van een bestuurder onderzocht? Wat voor soort integriteitsschendingen betreft het in deze zaken?
Uit de informatie die de 21 waterschappen hebben aangeleverd blijkt dat 3 waterschappen een aantal integriteitsonderzoeken hebben uitgevoerd naar mogelijke integriteitsschendingen door leden van het Algemeen en/of Dagelijks Bestuur. Tevens blijkt hieruit dat daar waar schendingen zijn geconstateerd, afspraken zijn gemaakt.
Ziet u een mogelijk verband tussen integriteitsschendingen bij de waterschappen en de zogenaamde «geborgde zetels»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik leid dat niet af uit de informatie in het artikel. Voor alle bestuursleden geldt de Handreiking Integriteit politieke ambtsdragers (zie het antwoord op vraag 8).
Heeft elk waterschap in Nederland een gedragscode integriteit voor het bestuur? Zo nee, bent u bereid de ontwikkeling hiervan te stimuleren?
Op grond van artikel 33 lid 3 van de Waterschapswet moet het algemeen bestuur voor zijn leden, de leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter een gedragscode vaststellen. In 2016 heeft de gewijzigde Handreiking Integriteit politieke ambtsdragers inclusief modelgedragscode (die onder andere i.s.m. de Unie van Waterschappen is opgesteld) gezorgd voor een «herijking» van de bestaande modelgedragscode bij waterschappen3. Bij de waterschappen zullen de onlangs nieuw gekozen algemene besturen de gedragscode (opnieuw) bespreken en vaststellen.
Kunt u de voortgang schetsen van de maatregelen die u heeft genomen in het kader van de versterking van de integriteit van het lokaal bestuur (zoals toegelicht in Kamerstuk 28 844, nr. 156) en de waterschappen in het bijzonder?
De afgelopen periode heeft de versterking van de integriteit in het lokaal bestuur hoog op de agenda gestaan en dat staat het nog steeds. De aandacht hiervoor is belangrijk bij zowel de kandidaatstelling, benoeming, als tijdens de bestuursperiode. Sinds de brief met daarin acties en maatregelen ter versterking van de integriteit in het lokaal bestuur naar uw Kamer is gestuurd, is er hard gewerkt aan de totstandkoming van een aantal bestuurlijke producten die behulpzaam kunnen zijn voor de praktijk. De waterschappen zijn vanaf het begin betrokken bij de uitwerking van het pakket van acties en maatregelen.
In 2017 is de Handreiking Integriteitstoetsing kandidaten voor decentrale politieke partijen opgesteld. Deze wordt momenteel geactualiseerd.
De Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders is opgesteld in de aanloop naar de provinciale en waterschapsverkiezingen. Deze handleiding is door het Ministerie van BZK op 4 maart 2019 aan de provincies, waterschappen en de BES-eilanden Bonaire en Saba gestuurd.
De waterschappen zijn vertegenwoordigd in het Netwerk Weerbaar Bestuur, waar ook veiligheid en integriteit belangrijke aandachtsgebieden zijn.
Verder is er ook aandacht voor integriteit in het inkoop- en aanbestedingsbeleid en transparantie door een open databeleid door en van de waterschappen.
Daarnaast zijn de waterschappen betrokken bij de organisatie en nemen zij actief deel aan de Dag (voor ambtenaren) en Nacht (voor bestuurders) van de Integriteit (i.s.m. CAOP, IPO en VNG).
Welke maatregelen neemt u om de handleiding basisscan integriteit daadwerkelijk onder de aandacht te brengen bij de benoeming van de nieuwe gedeputeerden en de bestuurders van de waterschappen?
Op 4 maart 2019 is de Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders door de Minister van BZK officieel overhandigd aan de voorzitter van de Unie van Waterschappen, de heer Van der Sande.
Daar is (publicitaire) aandacht aan gegeven en de handleiding is onder andere aangeboden aan de waterschappen om te gebruiken in aanloop naar de benoeming van de kandidaat-bestuurders. Naast deze handleiding zijn de beschikbare instrumenten rondom bestuurlijke integriteit in den brede uitgebreid onder de aandacht gebracht van de deels nieuwe lichting waterschapsbestuurders.
In 2019 zal de handleiding overigens worden geëvalueerd waarna (digitaal) een volgende versie zal verschijnen. Ook daarmee zal gebruik en doorontwikkeling verder worden gestimuleerd. Op basis van de evaluatie zal worden bezien of nadere aanvulling of wellicht inkadering van integriteitsanalyses nodig is. Verder kan die handleiding input bieden voor de Toolbox Integriteit van het Arbeidsmarkt & Ontwikkelingsfonds Waterschappen.