Communicatie tussen Nederlandse ministeries |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan het kabinet alle communicatie tussen Nederlandse ministeries (bewindspersonen en ambtenaren) en Twitter vrijgeven voor de periode 1 juni 2019 tot 1 september 2022?
Er bestaat, ook binnen de ministeries, geen integraal overzicht van contact tussen Twitter en ministeries. Er is daarom een uitvraag gedaan bij alle ministeries, daaruit is de volgende informatie voortgekomen.
In de periode van 1 juni 2019 tot 1 september 2022 hebben de Ministeries AZ, BZ, DEF, EZK, FIN, IenW, JenV, LNV en VWS contact gehad met Twitter. Dit contact ging veelal over privacy, verificatie van accounts, toegang tot accounts en Twitterfeatures. De Ministeries BZK, OCW en SZW hebben in de periode van 1 juni 2019 tot 1 september 2022 géén contact gehad met Twitter.
11 oktober 2019
BZ, Communicatie
Aanvraag voor verificatie van 51 BZ-accounts (rappel op 28-11-2019 en 10-01-2020)
Begin 2020
VWS, Communicatie
Aanvraag voor verificatie voor verschillende bewindspersonen. De aanvraag is uiteindelijk via het Ministerie van Algemene Zaken verlopen.
7 april 2020
EZK, Digitale Economie
Aanvraag voor review van accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden
13 mei 2020
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Mail ter voorbereiding op bespreking om contactmogelijkheden met Twitter te verbeteren: hoe kan het ministerie snel en effectief in contact komen met Twitter als er zaken als schending van privacy of bedreiging spelen?
21 mei 2020
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Bespreking van mogelijkheden om contactmogelijkheden met Twitter te verbeteren: hoe kan het ministerie snel en effectief in contact komen met Twitter als er zaken als schending van privacy of bedreiging spelen?
27 mei 2020
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Bespreking mogelijkheden voor regelen van geverifieerde accounts bij aantreden nieuw kabinet & optimalisering van support
6 juli 2020
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Verzoek tot verwijdering van publiek gemaakte adresgegevens bewindslieden
21 augustus 2020
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Verzoek tot verwijdering van publiek gemaakte adresgegevens bewindslieden
1 november 2020
BZ, Communicatie
Account van vier ambassadeurs gehackt. Diverse correspondentie tussen BZ en Twitter.
23 november 2020
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Verzoek tot hulp bij gehackte accounts van ambassadeurs
Eind 2020 / begin 2021
JenV, NCTV
Bespreking in de aanloop naar besluitvorming over Verordening terrorist content online
Eind 2020 / begin 2021
JenV, NCTV
Bespreking van een mogelijk Europees protocol ten behoeve van tegengaan livestreaming van terroristische incidenten
9-10 maart 2021
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Kennismaking en verificatie Twitteraccount Bureau Woordvoering Kabinetsformatie
27 april 2021
BZ, Ambassade Jakarta
Ambassadeur heeft geen toegang meer tot zijn account. Interventie van directie Communicatie.
15 juli 2021
IenW, Communicatie
Verzoek voor verificatie voor nieuwe bewindspersoon
20 september 2021
FIN, Communicatie
Contact over technisch probleem: ontbrekende feature met betrekking tot het maken van Twittercards
23 september 2021
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Aanvraag voor verificatie nieuwe leden demissionair kabinet
25 oktober 2021
BZ, Communicatie
Contact over een probleem met Twitterstudio voor @dutchmfa (rappel op 27 oktober en 5 november)
10 november 2021
BZ, Communicatie
Aanvraag voor verificatie voor 75 BZ-accounts
14-20 december 2021
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Contact over toegang tot account voor nieuwe bewindspersoon
17 december 2021
LNV, Communicatie
Verzoek beschikbaarheid account voor een van de Ministers
Begin 2022
VWS, Communicatie
Verzoek om gekoppeld mailadres van bewindspersoon te vervangen vanwege nieuw werkadres. Tevens verzoek nieuwe accounts bewindspersonen
7-20 januari 2022
AZ, Rijksvoorlichtingsdienst
Verzoek voor verificatie accounts nieuw kabinet
23 maart 2022
FIN, Communicatie
Technisch probleem: ontbrekende feature met betrekking tot het publiceren van langere video’s
25 april 2022
FIN, Communicatie
Melding van bedreiging aan het adres van Belastingdienst
Q2 2022
Defensie, Communicatie
Verzoek voor verificatie account commandant der strijdkrachten
14 juni 2022
LNV, Communicatie
Melding gemaakt van intimidatie en privégegevens zoals foto’s van gezinsleden Minister en huisadres. Verzoek tot actie aan Twitter
Het bericht 'Topambtenaar Economische Zaken nieuwe directeur VNO-NCW' |
|
Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Topambtenaar Economische Zaken nieuwe directeur VNO-NCW»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze topambtenaar per direct vertrekt bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en dat hij na een «afkoelingsperiode» van vier maanden op 1 januari 2023 start als directeur van werkgeversorganisatie VNO-NCW?
Ja, dat kan ik bevestigen.
Kunt u melden wanneer de voormalig directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie zijn overstap heeft gemeld?
De overstap is gemeld onmiddellijk na het benoemingsbesluit van VNO-NCW op 29 augustus 2022.
Klopt het dat de voormalig directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie per 1 januari de rol van lobbyist vervult bij de grootste werkgeversorganisatie van Nederland? Klopt het dat bewindspersonen een afkoelingsperiode van twee jaar in acht zouden moeten nemen als zij dezelfde baan bij VNO-NCW zouden willen aannemen?
De voormalig directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie start per 1 januari als algemeen directeur van VNO-NCW.
Ten aanzien van bewindspersonen geldt het volgende.
Eind november 2021 is uw Kamer door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïnformeerd2 over de nadere maatregelen ter versterking van het integriteitsbeleid voor bewindspersonen. Onderdeel van deze maatregelen was een uitbreiding van het tot dan toe bestaande lobbyverbod. Het uitgebreide lobbyverbod is destijds per direct, november 2021, ingegaan en houdt in dat gewezen bewindspersonen twee jaar lang niet vanuit een bedrijf, semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie optreden als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon in zakelijke contacten met het eigen ministerie of met aanpalende beleidsterreinen waarmee hij tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad.
Naast het uitgebreide lobbyverbod zijn in de Kamerbrief van november 2021 een draaideurverbod en een afkoelperiode van twee jaar aangekondigd. In die periode moeten voormalige bewindspersonen advies vragen over de toelaatbaarheid van een eventuele vervolgfunctie aan een onafhankelijke adviescommissie. Zoals in de brief is opgenomen, gaan het draaideurverbod en de adviesverplichting gelden wanneer deze bij wet zijn geregeld. Het voornemen van de Minister van BZK is om het wetsvoorstel dat hierop ziet voor het einde van dit jaar in consultatie te geven.
Deelt u het standpunt dat het mogelijk is dat een directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie op het Ministerie van EZK over dezelfde hoeveelheid gevoelige informatie beschikt als een bewindspersoon?
Het is mogelijk dat een directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie op het Ministerie van EZK over dezelfde informatie beschikt als een bewindspersoon. Hetzelfde geldt voor de kennis en netwerken van een directeur-generaal. Dit is gelet op de functie van een topambtenaar ook gewenst. Topambtenaren geven de bewindspersonen advies en bieden waar nodig tegenspraak. Het is denkbaar dat vanwege het netwerk of de kennis een integriteitsdilemma ontstaat. De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) voorziet in dergelijke gevallen in kaders en richtlijnen voor het handelen van de ambtenaar.
Deelt u het standpunt dat de kennis, de competenties en de netwerken van een directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie niet onderdoen voor de kennis, de competenties en de netwerken van een bewindspersoon?
Zie het antwoord op vraag 5.
Waarom wordt er inzake integriteit en anticorruptie niet aangesloten bij de aanbevelingen van de Group of States against Corruption (GRECO), waardoor er voor topambtenaren dezelfde regels zouden gelden als voor bewindspersonen?
De aanbevelingen van de Group of States against Corruption (GRECO) uit de vijfde evaluatieronde zijn van toepassing op het integriteitsbeleid voor bewindspersonen, en niet op het integriteitsbeleid voor topambtenaren. Topambtenaren kennen namelijk een andere arbeidsrechtelijke positie dan bewindspersonen. Daarbij zijn zij geen publieke functionarissen en leggen topambtenaren geen publieke verantwoording af. Topambtenaren zijn gebonden aan de integriteitsregels die voor alle ambtenaren gelden. Deze regels en richtlijnen zijn uitvoerig geregeld in de Ambtenarenwet en weergegeven in de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR). Onderdeel van de GIR zijn o.a. regels omtrent financiële belangen, nevenactiviteiten, omgang met derden en vervolgstappen in de carrière.
Kunt u bevestigen dat het waarschijnlijk is dat de voormalig directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie in zijn nieuwe functie regelmatig in contact zal komen met zijn opvolger, met de bewindspersonen en met zijn voormalige directe collega’s op het Ministerie van EZK?
Het Ministerie van EZK heeft contact met diverse belangenorganisaties en stakeholders, waaronder VNO-NCW. De bewindspersonen hebben waar nodig overleg met de vertegenwoordigers van dergelijke belangenorganisaties. Deze worden vaak, maar niet altijd, vergezeld van een medewerker, directeur of directeur-generaal. Het is mede daardoor waarschijnlijk dat de voormalig directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie in zijn nieuwe functie regelmatig in contact zal komen met zijn opvolger, bewindspersonen en medewerkers van EZK. De Gedragscode Integriteit Rijk beschrijft de regels voor ambtenaren omtrent de omgang met lobbyisten. Ambtenaren dienen zich bewust te zijn van de belangen van lobbyisten en van de verschillende mogelijkheden van beïnvloeding. Transparantie en onafhankelijkheid zijn hierbij van belang.
Kunt u bevestigen dat de voormalig directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie inmiddels geen toegang meer heeft tot gevoelige informatie en tot de computersystemen van het Ministerie van EZK? Indien nee, waarom niet?
Ja, dat kan ik bevestigen.
Klopt het dat de «Gedragscode Integriteit Rijk» voor topambtenaren geen minimale afkoelingsperiode voorschrijft? Wat vindt u in dit geval van de gekozen afkoelingsperiode van vier maanden?
Voor ambtenaren geldt de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) waarin een paragraaf is gewijd aan een gevoelige overstap naar ander werk, waarbij sprake kan zijn van botsende belangen. Hierbij wordt een moreel beroep gedaan op de ambtenaar om tijdig te melden, risico’s te bespreken en maatwerk-afspraken te maken. De basis daarvan is het goede gesprek hierover met de leidinggevende. Daarbij kan onderling een afkoelperiode worden afgesproken. De lengte van een afkoelperiode is iets dat tussen werknemer en werkgever wordt afgesproken en betreft altijd maatwerk; daar zijn geen vaste regels voor. In dit geval is tussen werkgever en werknemer een afkoelperiode van 4 maanden afgesproken. Ik acht dit een passende periode.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vertrek Lidewijde Ongering bij EZK»?2
Ja.
Wat wordt precies bedoeld met de constatering dat de voormalig secretaris-generaal en de politieke leiding van EZK «anders denken over de aansturing van de organisatie»?
De politieke en ambtelijke top van een ministerie bepalen samen de koers die je met elkaar volgt om uitwerking te geven aan de gezamenlijke ambities. Daarin komen beelden over wat er nodig is niet altijd overeen. De voormalig secretaris-generaal heeft geconstateerd dat de politieke leiding en zij anders dachten over de aansturing van de organisatie. Ik betreur die beslissing maar respecteer ook de persoonlijke keuze die zij heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom een gerespecteerde en zeer ervaren hoogste ambtenaar meent dat ze geen verantwoordelijkheid meer voor de organisatie van EZK kan dragen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het nieuwjaarsartikel van de voormalig secretaris-generaal onder de titel «Vaart maken richting een duurzaam verdienvermogen»?3
Ja, dit is mij bekend.
Bent u zich ervan bewust dat in het nieuwjaarartikel wezenlijke kritiek wordt geuit op de huidige inrichting van het Nederlandse Klimaatbeleid? In hoeverre heeft een afwijkende visie van de voormalig secretaris-generaal op het kabinetsbeleid een rol gespeeld bij haar vertrek?
In het publieke debat is het vanzelfsprekend dat er ruimte is voor tegenspraak en inhoudelijke onderbouwing van maatschappelijke opgaven. Het ESB is een platform voor economie, dat interactie en discussie tussen wetenschappers, beleidsmakers en in beleid geïnteresseerde economen stimuleert.
Het nieuwjaarsartikel wordt traditioneel op persoonlijke titel geschreven door de secretaris-generaal van het Ministerie van EZK. Het nieuwjaarsartikel betreft een bijdrage van de voormalig secretaris-generaal over het toekomstig verdienvermogen van Nederland.
Het Coalitieakkoord is leidend voor de uitvoering van beleid. Ambtenaren leveren daar iedere dag een belangrijke bijdrage aan. De voormalig secretaris-generaal heeft aangegeven wat haar beweegredenen waren voor haar vertrek5, deze stonden geheel los van de inhoud van het beleid waar het ministerie over gaat.
Klopt het dat de voormalig secretaris-generaal een voorstander is van kernenenergie als instrument om de energietransitie op een sociaaleconomisch aanvaardbare wijze ten uitvoer te kunnen brengen? Hebben standpunten van mevrouw Ongering ten aanzien van de inzet van kernenergie op enigerlei wijze bijgedragen aan haar vertrek bij het Ministerie van EZK?
Zie het antwoord op vraag 15.
Klopt het dat de voormalig secretaris-generaal actief pleit voor veel bredere CO2-beprijzing dan de huidige methode, hoofdzakelijk via de energierekening en de heffingen in het kader van de Opslag duurzame energie (ODE)? Hebben standpunten van de voormalig secretaris-generaal ten aanzien van brede CO2-beprijzing op enigerlei wijze bijgedragen aan haar vertrek bij het Ministerie van EZK?
In het nieuwjaarsartikel doet de voormalig secretaris-generaal suggesties op o.a. diverse bekostigingswijzen om de klimaatambities te realiseren. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Deelt u het standpunt dat de doelmatigheid van het beleid negatief wordt beïnvloed als fundamentele inhoudelijke meningsverschillen geen onderdeel zijn van het publieke debat?
Ik deel uw mening.
Het bieden van tegenspraak, kritische reflectie, inhoudelijke onderbouwing en intern debat draagt bij aan de kwaliteit, doelmatigheid en legitimiteit van beleid. Op het Ministerie van EZK vormen deze aspecten de basis voor het politiek-ambtelijke dialoog over de totstandkoming van beleid.
Kunt u pertinent uitsluiten dat inhoudelijke meningsverschillen een rol hebben gespeeld bij het vertrek van de voormalig secretaris-generaal? Is er voldoende ruimte voor tegengeluid op het ministerie?
Ja. Zie het antwoord op vraag 13, 15 en 18.
Het veiligstellen van Ct-waarden door de minister |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State waarin u bent veroordeeld tot het veiligstellen van de Cycle-treshold (Ct)-waarden van positieve COVID-19 testuitslagen bij de gecontracteerde labs voor tenminste de tijd dat de onderliggende Wet open overheid (Woo)-procedure loopt?1
Ja
Hoe gaat u zorgdragen voor deze veiligstelling?
Met een verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur (thans de Wet open overheid) is gevraagd om Ct-waarden openbaar te maken. De Ct-waarde is een maat voor het aantal cycli dat nodig is om het genetische materiaal van een PCR-test waar te nemen. De CT-waarde correleert met de hoeveelheid virus in het monster.
Ik heb dit Woo-verzoek afgewezen omdat ik niet over de gevraagde informatie beschik en hier ook niet over hoef te beschikken. Ik heb namens de Staat mede ten behoeve van de GGD’en overeenkomsten gesloten met private laboratoria. Deze laboratoria verrichten diagnostische diensten in het kader van deze overeenkomsten. Zij analyseren monsters op Covid-19 en registeren in een digitaal systeem (CoronIT) het resultaat: positief, negatief of onbeoordeelbaar. Het resultaat wordt middels dit systeem vervolgens teruggekoppeld aan de geteste persoon. Informatie over CT-waarden wordt niet gedeeld en het terugkoppelen van de CT-waarde aan de Staat valt ook niet onder de reikwijdte van de overeenkomst. De private laboratoria werken niet onder mijn verantwoordelijkheid, maar zijn privaatrechtelijke opdrachtnemers.
Er loopt een bestuursrechtelijke procedure bij de rechter over de afwijzing van het Woo-verzoek. Om er zeker van te zijn dat de gevraagde informatie (de Ct-waarden) gedurende de procedure niet wordt vernietigd, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mij opgedragen ervoor te zorgen dat de verzochte Ct-waarden beschikbaar blijven totdat er uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.
Ter uitvoering van deze ordemaatregel heb ik contact opgenomen met de laboratoria waarmee de Staat een overeenkomst heeft voor het analyseren van monsters op Covid-19. Ik heb de betrokken laboratoria verzocht om, voor zover mogelijk binnen de voor hun laboratorium geldende wettelijke regels, overeenkomstig de ordemaatregel te handelen en de Ct-waarden – als het laboratorium daar nog over beschikt – niet te vernietigen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan.
Ik heb niet alleen de drie laboratoria aangeschreven waarmee de Staat tot 1 oktober 2020 een overeenkomst had gesloten, maar ook de laboratoria waarmee ná 1 oktober 2020 een overeenkomst is gesloten. Dit in verband met het Woo-verzoek dat ziet op een andere periode.
Indien de labs niet tot het bewaren van de Ct-waarden kunnen worden verplicht, wilt u de Ct-waarden dan bij de labs opvragen en deze veiligstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb hier gekozen voor een andere actie, zie hierboven (antwoord op vraag 2/4).
Klopt het, aangezien het onderhavige Woo-verzoek opgevraagde Ct-waardes betreffen van een periode tot en met oktober 2020, dat er nog een ander Woo-verzoek is ingediend voor de meer actuele Ct-waarden en gaat u ook voor deze periode de Ct-waarden veiligstellen, dan wel opvragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de uitspraak van de rechter zich tot de nieuwe aanbestedingen waarin van de gecontracteerde labs opnieuw een bewaartermijn van slechts één jaar wordt gevraagd?2
Er is nog geen uitspraak gedaan in de hoofdzaak. Ik kan niet op de zaken vooruitlopen. Zodra de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak zal ik de uitspraak bestuderen en zal ik beoordelen of dit gevolgen heeft voor mijn huidige beleid en de afspraken die de Staat met de laboratoria heeft gemaakt.
Bent u voornemens om na de uitspraak van de rechter deze termijn in de aanbestedingen en te sluiten overeenkomst zodanig te aan te passen dat informatie die via de Woo-wordt opgevraagd niet gedurende een lopende Woo-procedure kan worden vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid, gezien het feit dat in de nieuwe aanbestedingsovereenkomsten, in tegenstelling tot eerdere aanbestedingen en overeenkomsten, een limitatieve opsomming staat van hetgeen u aan labs kunt vragen, de voorwaarden zo uit te breiden dat een lab ook gehouden is aan medewerking tot het verstrekken van informatie die via de Woo wordt opgevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen waar mogelijk beantwoorden vóór het geagendeerde commissiedebat over de Ontwikkelingen rondom het coronavirus van 28 september 2022?
Dit is niet haalbaar gebleken. Het opvragen van relevante informatie heeft meer tijd gekost.
De betaling Stichting Open Nederland aan Jaap van Dissel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving omtrent een betaling van € 750.000 euro die Stichting Open Nederland (SON) vanaf een rekeningnummer in België gedaan zou hebben aan Outbreak Management Team (OMT)-baas de heer van Dissel?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat deze betaling daadwerkelijk is gedaan door SON aan de heer van Dissel? Zo ja, kunt u hiervoor bewijs aanleveren? Zo nee, kunt u dat aantonen?
Nee dit kan ik niet bevestigen. Het verontrust mij dat ongefundeerde berichtgeving en beschuldigingen op deze wijze worden verspreid. Het is zeer zorgwekkend dat Kamerleden deze (smadelijke) uitlatingen zonder enige kritische kanttekening voor waar aannemen. Ik zie geen enkel geloofwaardig bewijs voor hetgeen beweerd wordt. Daarnaast zijn na verzoek van het RIVM om publieke rectificatie de ongefundeerde berichtgeving ondertussen teruggenomen en is excuses aangeboden aan de heer van Dissel. Daarom is er ook geen aanleiding dit te onderzoeken. Daarbij is het zeer verontrustend dat er geen rekenschap lijkt te worden gegeven van het effect hiervan op de betrokkenen, die zich de afgelopen jaren vol overgave hebben ingezet om de pandemie te bestrijden.
Aangezien SON gelieerd is aan - en werkt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunt u alle financiële documentatie en interactie van het ministerie met SON openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Verantwoording is en wordt afgelegd via de normale procedures. Via die weg is ook de financiële verantwoording inzichtelijk voor de Kamer.
Kunt u verklaren waarom SON een bankrekening heeft in België? Was u hiervan op de hoogte en zo ja, waarvoor werd deze rekening gebruikt en waarom is niet gekozen voor een Nederlandse bankrekening?
Zie antwoord op vraag 2.
Heeft u inzicht in de gelden die op deze bankrekening van SON werden bij- en afgeschreven, door wie en waarvoor? Zo ja, kunt u deze gegevens inzichtelijk maken? Zo nee, waarom heeft u hier geen informatie over?
SON werkt in opdracht van het Ministerie van VWS. Het Ministerie van VWS heeft inzicht in de financiële administratie van SON, voor zover dat past binnen de controles en verantwoording die plaatsvinden in het kader van de opdrachtverlening.
Heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment een betaling gedaan aan SON op deze bankrekening? Zo ja, kunt u deze transactie openbaar maken?
Nee, er is geen betaling gedaan aan SON op deze bankrekening.
Worden op dit moment nog betalingen gedaan aan SON door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op deze rekening? Zo ja, wat voor betalingen, waarvoor, hoe vaak en hoe veel? . Hoeveel geld heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport overgemaakt naar SON en waaraan is dit geld precies besteed? Kunt u de uitgaven van SON gedetailleerd inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Wat is de betrokkenheid van de heer van Dissel bij de werkzaamheden van SON? Heeft hij tijdens de coronaperiode opdrachten en/of werkzaamheden verricht voor deze stichting? Zo ja, onder welke voorwaarden/afspraken?
De financiële afwikkeling van de opdracht die het Ministerie van VWS heeft gegeven aan SON voor het organiseren van Testen voor Toegang vindt op het moment nog plaats. Daarom is het eindbedrag wat VWS aan SON heeft betaald nog niet bekend. Het ministerie legt vervolgens op haar beurt verantwoording af aan de Tweede Kamer middels de normale verantwoordingsprocessen.
Bent u bereid/voornemens een onderzoek in te stellen naar deze vermeende betaling en de toedracht daarvan aan de heer van Dissel? Zo nee, waarom niet?
Er is geen betrokkenheid van de heer Van Dissel bij de werkzaamheden van SON.
Bent u op de hoogte van het bericht dat de heer van Dissel en de Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Hoekstra in 2020 hebben geprobeerd samen een bankrekening in Anguilla te openen? Kunt bevestigen of ontkennen dat dit is gebeurd?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Indien u niet op de hoogte bent van het wel of niet bestaan van deze rekening in Anguilla, bent u dan bereid Minister Hoekstra en de heer van Dissel hierover te bevragen en hun verklaringen openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u uitleggen welke relatie tussen de heer van Dissel en Minister Hoekstra, destijds Minister van Financiën, zou kunnen rechtvaardigen dat deze twee personen samen een offshore bankrekening proberen te openen? Welke betrokkenheid had Minister Hoekstra destijds bij uw departement, het OMT en SON?
Zie antwoord vraag 10.
Het optreden van een CdK als Rijksheer ten behoeve van asielopvang |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u ermee bekend dat de commissaris van de Koning (CdK) van Flevoland naar eigen zeggen in zijn rol van Rijksheer het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft geattendeerd op een vrijkomende kavel in Bant, die vervolgens door het COA is aangeschaft om er een nieuw aanmeldcentrum voor asielzoekers op te vestigen?
Ja, hoewel naar aanleiding van deze en andere vragen zij opgemerkt dat drie formele rollen van de commissaris van de Koning (hierna: cdK) kunnen worden onderscheiden. Behalve zijn rol als provinciaal orgaan kan de cdK de rol van rijksorgaan en die van rijksheer vervullen. In dit verband gaat het erom dat de rol van de cdK als rijksorgaan strikt formeel dient te worden onderscheiden van diens rol als rijksheer. In de politieke en bestuurlijke praktijk worden deze begrippen wisselend gebruikt, wat mogelijk aanleiding tot verwarring kan geven.
De cdK is zowel provinciaal – als rijksorgaan. Grondwettelijk is hij primair provinciaal orgaan, zo volgt uit artikel 125 van de Grondwet. De Provinciewet werkt dit verder uit: de cdK is voorzitter van provinciale staten, voorzitter tevens lid van gedeputeerde staten en eenhoofdig provinciaal orgaan, in welke hoedanigheid hij onder andere een goede behartiging van de provinciale belangen heeft te bevorderen. Als provinciaal orgaan is de cdK verantwoording verschuldigd aan provinciale staten.
Artikel 126 Grondwet opent daarnaast de mogelijkheid voor de wetgever om de cdK te belasten met de uitvoering van een door de regering te geven ambtsinstructie; dat zijn de taken die de cdK als rijksorgaan vervult en waarvoor hij verantwoording verschuldigd is aan de regering. Aan die grondwettelijke mogelijkheid is door de wetgever uitvoering gegeven. Op grond van artikel 182 van de Provinciewet heeft de cdK een aantal taken als rijksorgaan, welke nader zijn uitgewerkt in de Ambtsinstructie. Dit is onder meer het regelmatig bezoeken van de gemeenten in de provincie en het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen of integriteitskwesties in een gemeente. De cdK heeft op grond van die bepaling geen beslissingsbevoegdheid als rijksorgaan, veeleer hebben de genoemde taken het karakter van een bestuurlijke zorgplicht om processen goed te laten verlopen. Ook in andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Gemeentewet en de Wet veiligheidsregio’s, worden aan de cdK taken en soms ook bevoegdheden als rijksorgaan toegekend, met eveneens een uitwerking in de Ambtsinstructie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de benoeming van een waarnemend burgemeester door de cdK (artikel 78 Gemeentewet) of bij bovenlokale rampen en crises indien de cdK toeziet op de samenwerking in het regionaal beleidsteam en daartoe aanwijzingen geeft (art. 41 Wet veiligheidsregio’s), of in geval van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis (of ernstige vrees voor het ontstaan ervan) de voorzitter van de Veiligheidsregio een aanwijzing geeft over het te voeren beleid inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing (art. 42 Wet veiligheidsregio’s). Zoals deze voorbeelden laten zien, is de cdK als rijksorgaan in sommige gevallen dus wel beslissingsbevoegd.
Hiervoor is een onderscheid gemaakt tussen de rol van de cdK als provinciaal orgaan en als rijksorgaan. Nog een andere rol heeft de cdK als rijksheer. Rijksheren zijn gedeconcentreerde rijksambtenaren, dat wil zeggen dat zij hiërarchisch ondergeschikt zijn aan het Rijk voor hun werk in de provincie, en in die hoedanigheid aanwijzingen van het Rijk hebben op te volgen. De cdK heeft uitsluitend een rol als rijksheer wanneer het staatsnoodrecht wordt toegepast. In die situatie is de cdK daadwerkelijk de vertegenwoordiger van de Minister in een provincie, en oefent op diens aansturing, of indien communicatie niet mogelijk is, in diens plaats bevoegdheden uit. Dat is bijvoorbeeld aan de orde wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 2b van de Wet verplaatsing bevolking en de cdK wordt gemachtigd om de in dat artikel genoemde bevoegdheid uit te oefenen. Zie voor een verdere toelichting op dit punt het antwoord op vraag 13.
In de huidige situatie met betrekking tot de asielopvang handelen de commissarissen van de Koning als rijksorgaan. De commissarissen zitten op verzoek van de regering provinciale regietafels voor en voeren daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen, waarin afstemming plaatsvindt tussen het COA en de betrokken overheden over de opvang van asielzoekers, met als doel het realiseren van voldoende opvanglocaties. De wettelijke grondslag voor dit optreden van de cdK als rijksorgaan is artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie (het bevorderen van de samenwerking tussen in de provincie werkzame rijksambtenaren – het COA – en andere overheden). Deze taak vervult de cdK niet door middel van de uitoefening van specifieke wettelijke bevoegdheden, maar door middel van bestuurlijk overleg en gezaghebbend optreden. De bevoegdheid tot het nemen van besluiten blijft daarbij altijd bij de betrokken instanties zelf; van enige beslissingsbevoegdheid voor de cdK als rijksorgaan is geen sprake.
Daarnaast is de cdK van Flevoland in het onderhavige geval, als provinciaal orgaan, betrokken geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Bent u er tevens mee bekend dat de CdK van Flevoland in zijn gesprek met de gemeenteraad van de Noordoostpolder over deze kwestie naar eigen zeggen «als boodschapper van de opvatting van de Staatssecretaris» aanwezig was – dus eveneens in de rol van Rijksheer?
Ja, met de kanttekening dat de commissaris van de Koning het gesprek met de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder heeft verricht in zijn hoedanigheid van rijksorgaan, zoals hiervoor uiteengezet. Een ander voorbeeld van het invulling geven aan die rol is – zoals eveneens hiervoor uiteengezet – het voorzitten van een regietafel waarin wordt overlegd tussen ambtenaren van het Rijk (het COA) en bestuurders van gemeenten en provincies. De cdK’s vervullen daarmee een waardevolle rol als verbindingsschakel tussen het Rijk en de medeoverheden.
Bent u ermee bekend dat zijn optreden in de hoedanigheid van Rijksheer tevens is bevestigd door het College van gedeputeerde staten van Flevoland?
In reactie op deze vraag merk ik op dat voor het kunnen optreden van de cdK van Flevoland als rijksorgaan het niet noodzakelijk is dat dit wordt bevestigd door gedeputeerde staten.
Bent u ermee bekend dat uit een notitie die op verzoek van de Statengriffie van de provincie Flevoland is opgesteld door dr. Ernst Brainich von Brainich Felth (zie bijlage) blijkt dat van een optreden als Rijksheer geen sprake kan zijn inzake kwesties rond opvang van asielzoekers?
Ja, die notitie is ons bekend. Zoals hiervoor reeds uiteengezet worden de begrippen rijksheer en rijksorgaan in de politieke en bestuurlijke praktijk wisselend gehanteerd en vervult de cdK in het onderhavige dossier een rol als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie.
Deelt u de conclusie zoals uiteengezet in deze notitie? Zo nee, waarom niet?
De notitie maakt onderscheid tussen de verschillende rollen van de cdK, de daaraan verbonden taken en bevoegdheden en de wijze van verantwoording afleggen. De auteur wijst terecht op de rol van de cdK als rijksorgaan in dezen. Wij herkennen ons in het licht van het vorengaande echter niet in diens suggestie dat de regering met een beroep op de cdK als rijksorgaan buiten de kaders van de Ambtsinstructie zou zijn getreden. Zoals gezegd is de grondslag voor het bevorderen van een goede samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden, in dit geval gericht op het realiseren van voldoende opvangplekken, gelegen in artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Het door de cdK als rijksorgaan bevorderen van die goede samenwerking heeft geen gevolgen voor de bestaande bevoegdheidsverdeling ter zake, die blijft bij de betrokken instanties; van enige beslissingsbevoegdheid voor de cdK als rijksorgaan is geen sprake.
Indien u deze conclusie wel deelt, erkent u dan dat de CdK rond de aanschaf van grond door het COA in Bant niet als Rijksheer kon optreden?
Zoals aangegeven betreft het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk en de betrokken overheden de rol van de cdK als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. De suggestie die in de notitie wordt gewekt dat met dit optreden buiten de kaders van de Ambtsinstructie zou zijn getreden, delen wij niet.
Wat betreft de totstandkoming van de koopovereenkomst was de cdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Hoewel dit in de politieke en bestuurlijke praktijk niet altijd even helder is, dienen deze rollen van elkaar onderscheiden te worden.
Wat is uw reactie op het feit dat de CdK van Flevoland desondanks aangeeft dat hij wel als Rijksheer optrad?
Zoals gezegd worden de begrippen rijksheer en rijksorgaan in de politieke en bestuurlijke praktijk regelmatig door elkaar gebruikt, hetgeen tot verwarring zou kunnen leiden. Buiten kijf staat dat de cdK in het bevorderen van een goede samenwerking tussen het COA en de betrokken overheden – op verzoek van de regering – als rijksorgaan heeft opgetreden.
Wat betreft de totstandkoming van de koopovereenkomst was de cdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Hoewel dit in de politieke en bestuurlijke praktijk niet altijd even helder is, dienen deze rollen van elkaar onderscheiden te worden.
Wat is volgens u de juridische en/of bestuurlijke grond waarop de CdK van Flevoland als Rijksheer kan optreden met betrekking tot het verwerven van gronden en gebouwen ten behoeve van het COA en het optreden richting de gemeente Noordoostpolder inzake de vestiging van een aanmeldcentrum door het COA?
Het door de provincie als publiekrechtelijk rechtspersoon verwerven van gronden en gebouwen betreft het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling; het besluiten daartoe is een bevoegdheid van gedeputeerde staten (artikel 158 lid 1 onder d Provinciewet), waarbij zij aangetekend dat de cdK de provincie in en buiten rechte vertegenwoordigt (artikel 176 Provinciewet).
Het bestuurlijk overleg met de gemeente Noordoostpolder is, evenals het voorzitten van de provinciale regeltafel, een taak die de cdK als rijksorgaan verricht op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Daarnaast is de cdK van Flevoland in het onderhavige geval als provinciaal orgaan betrokken geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Heeft u op deze CdK een beroep gedaan in de hoedanigheid van Rijksheer inzake de opvang van asielzoekers?
Gelet op de omvang en ernst van het vraagstuk is op alle commissarissen een beroep gedaan in de hoedanigheid van rijksorgaan, dit ter bevordering van de goede samenwerking tussen de verschillende overheden, gericht op het realiseren van voldoende opvang.
Heeft u dit tevens richting andere CdK gedaan?
Ja, dit beroep is op alle commissarissen gedaan.
Heeft u dit tevens expliciet richting hem/hen uitgesproken?
Het beroep op de commissarissen is expliciet in verschillende brieven gedaan, waarbij tevens de gedeputeerden en de colleges van burgemeester en wethouders zijn geïnformeerd en op hun eigen verantwoordelijkheden zijn aangesproken, een en ander in afstemming met de VNG, het IPO en het COA.1
Indien u dit niet heeft gedaan, houdt dat in dat deze – en eventueel andere CdK – ten onrechte optreden als Rijksheer inzake kwesties met betrekking tot asielopvang? Zo ja, wat is hierop uw reactie en welke gevolgen heeft dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is de commissarissen expliciet gevraagd om de regietafels voor te zitten (en daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen te voeren) om zo een goede samenwerking te bevorderen. Voor zover in de politieke en bestuurlijke praktijk wisselende terminologie is gehanteerd, zijn hieraan geen bijzondere gevolgen verbonden. Het is een kwestie van begripsverwarring in het alledaags taalgebruik. Wel onderkennen wij dat het de voorkeur heeft telkens de juiste formeel-juridische terminologie te hanteren; wij zullen dit bij alle betrokkenen onder de aandacht brengen, om toekomstige verwarring te voorkomen.
In welke situaties heeft u de afgelopen maanden gebruikgemaakt van Rijksheren? Om welke reden deed u dit en op welke gronden was dit gerechtvaardigd?
De afgelopen maanden is geen gebruik gemaakt van de rijksheren, zoals bedoeld in de strikt formeel-juridische betekenis van dit begrip. Hoewel het staatsnoodrecht op 1 april jl. is geactiveerd, betreft dit de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking. Deze activering heeft de burgemeester belast met een (tijdelijke) opvangtaak ten aanzien van ontheemden uit Oekraïne. Artikel 2b van deze wet is thans niet geactiveerd, wat betekent dat de cdK geen bevoegdheid is gegeven in zijn rol als rijksheer. De commissarissen zijn dan ook niet als rijksheren betrokken in de opvang van ontheemden uit Oekraïne.
Hoeveel CdK hebben de afgelopen maanden in de breedste zin van het woord acties ondernomen met betrekking tot asielopvang vanuit de (vermeende) hoedanigheid als Rijksheer? Welke betrof dit?
In de strikt formeel-juridische terminologie zoals hiervoor omschreven heeft geen enkele cdK met betrekking tot de asielopvang vanuit de hoedanigheid als rijksheer geacteerd. Alle commissarissen hebben zich de afgelopen maanden ter zake als rijksorgaan ingezet, om een goede samenwerking tussen de verschillende overheden te bevorderen. Dit betrof het voorzitten van de provinciale regietafels en het voeren van daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen zoals in het onderhavige geval; van enige beslissingsbevoegdheid van de cdK als rijksorgaan is geen sprake geweest.
Zoals gezegd was de cdK van Flevoland in het onderhavige geval in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Hoeveel CdK doen dit tot op de dag van vandaag?
Alle cdK’s handelen tot op heden bij het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk (het COA) en de betrokken overheden met betrekking tot de asielopvang in de hoedanigheid als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie.
Indien van een optreden als Rijksheer inzake asielgerelateerde kwesties inderdaad geen sprake kan zijn, welke gevolgen heeft dat dan voor de (juridische) houdbaarheid van de acties en besluiten die als zodanig genomen zijn?
Het wisselend gebruik van de terminologie in het politieke en bestuurlijk spraakgebruik heeft geen gevolgen voor de juridische houdbaarheid van de besluiten en andere rechtshandelingen die als zodanig genomen zijn. Als rijksorgaan heeft de cdK in deze ook helemaal geen formele beslissingsbevoegdheid, zijn rol is gelegen in het bevorderen van de goede samenwerking tussen de betrokken overheden.
Als provinciaal orgaan was de cdK Flevoland in het onderhavige geval bevoegd ten aanzien van de totstandkoming van de koopovereenkomst; zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u ermee bekend dat de CdK van Flevoland eerder heeft aangegeven dat hij over de onderhavige kwestie geen verantwoording hoeft af te leggen aan de provinciale staten aangezien hij meent te acteren als Rijksheer?
Het gevolg van het handelen van de cdK als rijksorgaan is dat de cdK verantwoording verschuldigd is aan de regering (artikel 182, vijfde lid, Provinciewet) en niet aan provinciale staten. Dat neemt niet weg dat hij provinciale staten desgevraagd kan informeren over de feitelijke gang van zaken van zijn optreden ter zake.
Voor zover het zijn handelen als provinciaal orgaan betreft, is de cdK uiteraard verantwoording verschuldigd aan provinciale staten.
Kunt u zich voorstellen dat de provinciale staten (PS) van Flevoland, ook gelet op de notitie van dr. Brainich von Brainich Felth, behoefte hebben aan een toelichting van uw kant op deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze toelichting te geven voorafgaand aan het interpellatiedebat in de PS van Flevoland over deze kwestie op woensdag 7 september aanstaande?
Ja, zij het dat wij aannemen dat de toelichting zoals hiervoor is gegeven tegemoet komt aan de informatiebehoefte van provinciale staten van Flevoland. Om die reden achten ook wij het van belang om deze vragen voor het interpellatiedebat van 7 september a.s. te hebben beantwoord.
Wilt u deze vragen tevens voor 7 september beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Nederland houdt Caribische staatsburgers al twaalf jaar arm’ |
|
Bouchallikh |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland houdt Caribische staatsburgers al twaalf jaar arm»?1
Ja, ik heb dit artikel aandachtig gelezen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat op de eilanden van Caribisch Nederland – die volwaardig onderdeel van het land Nederland zijn – vele duizenden mensen in armoede leven omdat salarissen, uitkeringen en toeslagen vele malen lager zijn dan in het Europese deel van Nederland, terwijl de boodschappen fors duurder zijn dan in het Europese deel van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is er zich zeer van bewust dat veel burgers in Caribisch Nederland moeilijk rond kunnen komen. Daarom heeft het kabinet bijzondere aandacht voor de positie van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die voluit bij Nederland horen. Ik heb tijdens mijn werkbezoek aan Caribisch Nederland met eigen ogen gezien dat er sprake is van grote armoede met alle schrijnende consequenties van dien. Dit sterkt mij in mijn opvatting dat wij de burgers van Caribisch Nederland meer aandacht moeten geven dan tot nu toe het geval is. De huidige armoedesituatie vraagt om actie. Ten opzichte van de verbeterstappen die sinds de staatkundige transitie onder voorgaande kabinetten al zijn gezet, gaat dit kabinet aanzienlijk verder, zoals blijkt uit het coalitieakkoord en de daaropvolgende uitwerking in de hoofdlijnenbrief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.2 Het kabinet rekent de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland tot haar prioriteit en zet zich daar voluit voor in. Deze inzet vertaalt zich in concrete maatregelen, zoals de verhoging van het basispensioen per 1 januari 2023 als onderdeel van het koopkrachtpakket. Additioneel wordt ook extra verhoging van het wettelijk minimumloon en andere uitkeringen beoogd. Het is dus nadrukkelijk de bedoeling om de achterstand ten opzichte van Europees Nederland als het gaat om bestaanszekerheid, in te lopen.
Hoe verklaart u het feit dat de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba nu 12 jaar volwaardig onderdeel van het land Nederland zijn, terwijl de sociale ongelijk nog steeds zo enorm is?
De sociaaleconomische, legislatieve en administratieve omstandigheden in Caribisch Nederland wijken heel erg af van die van Europees Nederland. De economieën van Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn onderling ook verschillend en effecten van overheidsbeleid kunnen verschillende effecten hebben op de verschillende eilanden.
De kwetsbaarheid van de economieën maakt dat het kabinet slechts stapsgewijs verhogingen van Wml en uitkeringen door kan voeren. De nadelige effecten op de arbeidsmarkt zijn een van de redenen om het Wml stapsgewijs te verhogen. Daarnaast heeft een hoger Wml tevens invloed op prijzen en daarbij onder andere op de aantrekkingskracht van Caribisch Nederland voor toeristen ten opzichten van omringende (ei)landen.
Wetgeving in Caribisch Nederland is op een andere leest geschoeid dan in Europees Nederland.
Om de sociale ongelijkheid te verminderen werkt het kabinet stapsgewijs aan het gelijkwaardig maken van het sociale zekerheidstelsel in CN. Hierbij zijn het absorptievermogen van de lokale samenlevingen en uitvoeringskracht belangrijke aandachtspunten.
Sinds 2010 zijnde volgende stappen gezet:
Met bovenstaande maatregelen zijn we er voor Caribisch Nederland nog niet. Het kabinet zet zich deze kabinetsperiode in voor een verdere verbetering van de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland door aanzienlijk te versnellen ten opzichte van voorgaande jaren. Over de concrete stappen heb ik u onlangs geïnformeerd in de Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland 2022.3
Hoe verklaart u het feit dat ondanks uitspraken van beide Kamers en ondanks het herhaaldelijk aandringen van het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale ombudsman het minimumloon en de uitkeringen nog steeds niet gekoppeld zijn aan de kosten van een minimaal bestaan op de eilanden, terwijl dit in het Europese deel van Nederland wel gebeurt? Hoe verhoudt deze ongelijkheid zich volgens u tot de grondrechten die ook gelden voor de bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Kunt u bij uw antwoord specifiek ingaan op hoe de huidige situatie op de eilanden zich verhoudt tot artikel 20 van de Grondwet?
Het kabinet erkent dat het niveau van het minimumloon en de uitkeringen nog niet overeenkomen met het ijkpunt sociaal minimum, dat de noodzakelijke kosten van levensonderhoud reflecteert. Hier wordt nader op in gegaan in het antwoord op vraag 5.
Het kabinet zet zich hard in om binnen de context en de sociaaleconomische omstandigheden in Caribisch Nederland verder toe werken naar een, ten opzichte van Europees Nederland, gelijkwaardig niveau van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland.
Met betrekking tot de huidige situatie op de eilanden acht de Staat zich gehouden aan de normen die volgen uit artikel 20 van de Grondwet, waarbij geldt dat de Staat een ruime beoordelingsvrijheid toekomt als het gaat om het inrichten van zijn sociale zekerheidsstelsel. Met de uitvoering van de lopende beleidsopgave geeft het kabinet invulling aan de instructienorm dat de bestaanszekerheid «voorwerp van zorg is» van de overheid (artikel 20 Grondwet). Bij de invulling van deze opgave ben ik mij ervan bewust dat de armoede in Caribisch Nederland groot is.
Deelt u de mening dat het invoeren van een bestaansminimum zoals de overheid van Bonaire hanteert (en dat gebaseerd is op het onderzoek van Regioplan) een betere oplossing is voor het terugdringen van de armoede op de eilanden dan het fictieve sociaal ijkpunt van het kabinet? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat veel inwoners in Caribisch Nederland lastig kunnen rondkomen. Tijdens mijn werkbezoek aan Caribisch Nederland heb ik aangekondigd bereid te zijn om van mijn kant de nodige stappen aan de inkomenskant te zetten, zodat het ijkpunt sociaal minimum per 1 januari 2025 gerealiseerd kan zijn.
Het onderzoek van Regioplan is gebaseerd op de werkelijke kosten van levensonderhoud. Dit onderzoek laat zien dat de kosten in Caribisch Nederland aanzienlijk hoog zijn en dat er een flinke opgave ligt om aan het terugdringen van die kosten te werken. Het als uitgangspunt nemen van deze werkelijke kosten van levensonderhoud, zou betekenen dat het ijkpunt voor het sociaal minimum fors hoger moet komen te liggen, met als gevolg dat niet alleen de minimumuitkeringen (onderstand, AOV en AWW), maar ook het Wml substantieel verhoogd moeten worden. Met dat uitgangspunt wordt voorbijgegaan aan het feit dat de kosten van levensonderhoud (te) hoog zijn. Voor een deel van de kosten van levensonderhoud ligt het binnen de invloedsfeer van de overheid om deze structureel te verlagen. Voor dit deel zijn of worden diverse maatregelen getroffen. Hierover is de Kamer in de Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum geïnformeerd. Het kabinet is van mening dat de inkomens en de kosten van levensonderhoud meer met elkaar in balans moeten worden gebracht om meer bestaanszekerheid te kunnen bieden.
Binnen de opgave om het ijkpunt sociaal minimum te realiseren, ligt er dus ook een aanzienlijke opgave om het Wml te verhogen. Mede op advies van de relevante partijen in Caribisch Nederland, waaronder Centraal Dialoog Bonaire, wordt een gefaseerde aanpak gevolgd, waarbij stappen ten aanzien van het Wml binnen een zo kort mogelijke haalbaar geachte termijn worden gezet.
Door het als uitgangspunt nemen van de werkelijke kosten van levensonderhoud, zoals vastgesteld in het onderzoek van Regioplan, zou echter gelet op het dan onvermijdelijk disproportioneel hoge niveau van het Wml, een niet realistisch te achten hoge rekening bij werkgevers komen te liggen, bovenop de reeds bestaande opgave om het ijkpunt te realiseren. Voor Bonaire zou dat bijvoorbeeld betekenen dat het Wml met meer dan 50% zou moeten worden verhoogd, bovenop de jaarlijkse inflatiecorrectie. Het is goed voorstelbaar dat een dermate substantiële verhoging van het Wml stevige eisen stelt aan het aanpassingsvermogen van de lokale economie. Die risico’s dwingen tot een zorgvuldige benadering in het groeipad van het Wml. De minimumuitkeringen lopen hiermee gelijk op.
Wanneer gaat het kabinet voldoen aan de Kameruitspraken en aan de adviezen van het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale ombudsman? Kunt u een concrete datum noemen voor de vaststelling van het sociaal minimum? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt hard aan het verbeteren van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland, met als doel om het in 2019 voor Caribisch Nederland bepaalde ijkpunt4 voor een sociaal minimum, dat een concreet streefniveau per eiland behelst, te kunnen realiseren in 2025.
Richtinggevend daarvoor is het in 2018 door Regioplan verrichte onafhankelijke onderzoek naar de kosten van levensonderhoud, waarbij is gekeken om op basis van objectiveerbare gegevens tot een sociaal minimum te komen. In de voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland heb ik u nader geïnformeerd over de verdere uitwerking van de genomen maatregelen en het daar bijbehorende tijdspad.
Parallel aan de lopende inzet wil ik (ook) voor Caribisch Nederland een evaluatie initiëren in de vorm van een algehele herijking van het sociaal minimum, waarbij de hoogte en de systematiek van het sociaal minimum opnieuw tegen het licht worden gehouden. Op basis daarvan kan besluitvorming plaatsvinden over het formeel vaststellen van een sociaal minimum voor Caribisch Nederland. Ik zal met de Commissie sociaal minimum, die ik daartoe opdracht heb verstrekt voor een dergelijk onderzoek in Europees Nederland, in gesprek gaan over de mogelijkheid van een aanvullende opdracht voor Caribisch Nederland. Dat zal om een separate opdracht gaan, na afronding van de opdracht voor Europees Nederland. Gezien het onafhankelijke karakter van de Commissie sociaal minimum is het uiteindelijk aan de commissie zelf om te besluiten of deze opdracht wordt aanvaard.
Kunt u in een vergelijkend schema weergeven wat de hoogte van 1) het minimumloon, 2) uitkeringen en 3) toeslagen zijn in het Europese deel van Nederland en op de BES-eilanden?
Onderstaande tabel geeft hier zo goed als mogelijk inzicht in. Bij het onderling vergelijken van Europees Nederland en Caribisch Nederland is van belang om op te merken dat verschillende valuta gebruikt worden. Daarnaast kunnen de bedragen niet goed onderling vergeleken worden, omdat een euro in Europees Nederland niet dezelfde koopkracht genereert als in Caribisch Nederland.
De toeslagen zijn buiten de tabel gehouden, omdat Caribisch Nederland vanwege de afwijkende context geen toeslagen kent die vergelijkbaar zijn met het toeslagenstelsel in Europees Nederland. Zo heeft Caribisch Nederland een publieke ziektekostenverzekering, waardoor een zorgtoeslag (die in Europees Nederland voor een alleenstaande bijstandsgerechtigde € 1.336,00 bedraagt) niet aan de orde is. Ook geldt op Caribisch Nederland een ander fiscaal stelsel. Tegemoetkoming in de kosten van huur voor burgers met een laag inkomen krijgt in Caribisch Nederland een andere invulling via de subsidie aan verhuurders, die sociale verhuurders in staat stelt om lagere huren te vragen. Daarnaast zijn er ook andere maatregelen in werking of voorzien, zoals de op Bonaire gestarte pilot Bijdrage Particuliere Verhuur.
Kunt u in een vergelijkend schema weergeven wat de gemiddelde maandelijkse kosten per huishouden zijn voor de volgende basisvoorzieningen: 1) boodschappen, 2) huur van een woning, 3) energiekosten, 4) drinkwater en 5) zorgkosten in het Europese deel van Nederland en voor de bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Een breed kosten vergelijkend onderzoek van Caribisch Nederland met Europees Nederland is helaas niet voorhanden. Een dergelijke vergelijking is namelijk niet goed te maken vanwege de uiteenlopende stelsel van belasting en toeslagen (zie ook onder vraag 7) en verschillen in bestedingspatronen tussen Europees en Caribisch Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om het verwarmen dan wel koelen van de woonruimte. Vanuit het kabinet is aandacht voor elk van de bovengenoemde basisvoorzieningen en de hoge kosten die deze voorzieningen met zich meebrengen voor huishoudens met lage inkomens.
Kunt u per eiland aangeven hoeveel sociale huurwoningen er zijn en hoeveel huishoudens gelet op hun financiële situatie in aanmerking zouden komen voor een sociale huurwoning? Hoe lang zijn de wachtlijsten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Aantal sociale huurwoningen per eiland:
Het is helaas niet mogelijk aan te geven hoeveel huishoudens in aanmerking zouden komen voor een sociale huurwoning. Dit komt omdat het inkomen van de doelgroep valt onder de grens van de belastingvrije voet. Dat betekent dat er geen inzicht is in de financiële situatie van de doelgroep tot aan een inkomen van maximaal $ 12.198 per jaar.
De wachtlijsten voor een sociale huurwoning per eiland zijn als volgt:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er sinds 2010 op de eilanden bijgekomen?
Er is in 2010 helaas geen nulmeting gedaan. Daardoor is het niet aan te geven hoeveel sociale huurwoningen er sinds 2010 bij zijn gekomen. Het kabinet ziet wel noodzaak voor een nulmeting. Daarom zal in de beleidsagenda Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Caribisch Nederland, die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening binnenkort aan uw Kamer zal doen toekomen, wel een nulmeting worden gedaan. Op basis van die nulmeting, en de wachtlijsten voor een sociale huurwoning, kan vervolgens worden bepaald hoeveel sociale huurwoningen er per eiland moeten worden bijgebouwd.
Er kan wel worden aangegeven hoeveel sociale huurwoningen er bij zijn gekomen vanaf 2020. Op Bonaire zijn in 2020 67 en in 2022 50 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd. Op Sint Eustatius zijn in 2021 2 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd. Op Saba worden in 2022 20 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd.
Hoeveel woningen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden niet als hoofdverblijf gebruikt omdat zij bijvoorbeeld als tweede huis worden gebruikt of voor toeristische doeleinden worden verhuurd?
Helaas is er geen informatie beschikbaar op basis waarvan deze vraag kan worden beantwoord.
Hoeveel mensen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn dak- en/of thuisloos?
Helaas is er geen informatie beschikbaar op basis waarvan deze vraag kan worden beantwoord.
Wat is er na de belofte van het kabinet in 2018 om in te zetten op lagere voedselprijzen precies gebeurt? Kunt u de concrete stappen schetsen die gezet zijn en aangeven welke concrete resultaten dit heeft opgeleverd?
Het kabinet zet zich in voor het stimuleren van lokale productie van voedsel via het subsidiëren van een kassenprojecten in Caribisch Nederland, zoals op Saba en Bonaire. Hiermee wordt beoogd om op lange termijn de afhankelijkheid van dure importgoederen te verminderen.
Het prijsbeleid is in eerste instantie een taak die bij de Openbare Lichamen is belegd, denk hierbij bijvoorbeeld aan de Prijzenwet BES. Het Openbaar Lichaam Bonaire heeft in de afgelopen jaren, met ondersteuning van het Ministerie van EZK, een prijsvergelijker bij supermarkten uitgevoerd, waardoor inzichtelijk werd voor consumenten waar ze de meest voordelige producten konden kopen. Recent is de prijsvergelijker gestopt en is het Openbaar Lichaam – in samenwerking met de lokale supermarkten – overgegaan op een prijsmaatregel (prijsregulering via maximumprijs) ten aanzien van een geselecteerd mandje van basisproducten in het levensonderhoud. De hoge voedselprijzen in Caribisch Nederland zijn en blijven een aandachtspunt van dit kabinet.
Wat zijn de gevolgen van de huidige geopolitieke ontwikkelingen en van de energiecrisis op de inflatie en de kosten van het levensonderhoud op Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Ook in Caribisch Nederland zijn de energie- en voedselprijzen fors gestegen, wat de bestaanszekerheid van een groeiende groep mensen onder steeds grotere druk zet. Het kabinet acht het noodzakelijk hier direct maatregelen voor te treffen om een verslechtering van de situatie tegen te gaan. Het kabinet heeft daarom de incidentele energietoeslag van € 1.300 voor huishoudens met een laag inkomen in 2022 ook beschikbaar gesteld voor Caribisch Nederland, alsook een accijnsverlaging op benzine van 16 dollarcent per liter. Verder heeft het kabinet besloten om per 1 januari 2023 aanvullende maatregelen te nemen om de koopkracht te verbeteren, zoals een nieuwe incidentele energietoeslag voor de lage inkomens, een hoger basispensioen en voor ouders een hogere kinderbijslag en goedkopere kinderopvang.
Daarnaast onderkent het kabinet dat Caribisch Nederland, net als Europees Nederland, baat heeft bij een prijsplafond voor energiekosten. Het kabinet heeft overlegd met de eilandsbesturen en elektriciteitsbedrijven en treft naar aanleiding hiervan een tweetal maatregelen in 2023.
De vaste kosten van het netbeheer worden naar een nultarief teruggebracht. Bij eindgebruikers wordt 50% van het variabele tarief gedekt door het kabinet voor zover dit tarief boven USD 0,38 kWh uitkomt. Deze maatregelen gelden ook voor het MKB in Caribisch Nederland. Met dit pakket is een investering van in totaal 15 miljoen euro gemoeid.
Wat vindt u ervan dat maatschappelijk werkers of andere hulpverleners in de problemen zijn gekomen omdat zij met media hebben gepraat over de armoede problemen in Caribisch Nederland? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners en anderen vrijelijk in staat zijn om met de media te spreken?
Deze signalen zijn ons niet bekend. Ik ben het ermee eens dat het een ieder te allen tijde vrij moet staan om met de media te praten. Dit is een belangrijke vrijheid, die ook voor hulpverleners geldt, dergelijke signalen neem ik uitermate serieus en ik roep op om dit soort signalen altijd te melden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht ‘Moeder vraagt om hulp: 10-jarige Arianny kan op Bonaire niet naar school’ |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Moeder vraagt om hulp: 10-jarige Arianny kan op Bonaire niet naar school»?1
Ja.
Deze verhalen raken mij. Daarom hebben mijn ambtenaren naar aanleiding van dit nieuwsbericht contact opgenomen met het Expertisecentrum Onderwijszorg Bonaire (EOZ). Het EOZ onderneemt actief stappen om bij dit soort signalen contact te leggen met ouders en hen te helpen naar een plaats in het bekostigde onderwijssysteem. In dit geval was het EOZ al betrokken en bezig een plaats te vinden. Inmiddels is deze plaats gevonden.
Klopt het dat kinderen voor speciaal onderwijs op Bonaire zijn aangewezen op een privéschool?
Nee. Er is een bekostigde school voor primair onderwijs die zich specifiek richt op leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, de Strea Briante.
In het belang van alle kinderen ga ik, ook op Bonaire, uit van zo inclusief mogelijk onderwijs. Daarom heeft het EOZ ook tot taak om de reguliere basisscholen op Bonaire te ondersteunen bij het begeleiden van leerlingen die extra onderwijszorg nodig hebben. Mocht dit niet meer lukken op de reguliere school dan kan de leerling terecht op het Strea Briante. Voor de leerlingen die daar nog niet voldoende ondersteund kunnen worden, is op 7 september 2022 de specialistische voorziening van het Expertisecentrum Onderwijszorg Bonaire, Kolegio Emmy Schermer, van start gegaan.
Ook op Saba en Sint Eustatius zijn er inmiddels specialistische voorzieningen. In de bestuurlijke afspraken met Saba is afgesproken dat er wordt gewerkt aan een specialistisch programma voor kinderen die extra zorg nodig hebben.
Op welke wijze wordt in Caribisch Nederland invulling gegeven aan de leerplicht voor kinderen met een beperking?
Ieder kind, al dan niet met een beperking, is leerplichtig en gaat normaal gesproken naar school tenzij er sprake is van een vrijstelling op grond van de Leerplichtwet BES. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een kind vanwege psychische of lichamelijke gronden zorg nodig heeft die niet kan worden geboden op school. In die gevallen wordt uiteraard wel gekeken naar andere manieren van invulling van de dag, waarbinnen het kind zich kan ontwikkelen, zoals dagbesteding.
Hoe beoordeelt u in het licht van de beperkte mogelijkheden voor speciaal onderwijs op Bonaire de uitspraak dat het vaak de ouders zijn die het lastig vinden om hulp te accepteren voor hun kind?
Er wordt veel gevraagd van ouders van wie hun kind extra ondersteuning nodig heeft. Ik heb veel waardering voor alle inspanningen die deze ouders doen voor hun kinderen. Het is aan de overheid en het onderwijs om ook voor deze leerlingen een zo goed mogelijke plek te bieden om zich te kunnen ontwikkelen. In mijn uitspraak, waar u in uw vraag op doelt, doelde ik op de situatie waarin het in de praktijk voor een deel van ouders lastig blijkt om de benodigde hulp te accepteren, bijvoorbeeld omdat zij vinden dat er iets anders nodig is of vrezen dat hun kind «een stempel» krijgt. Het EOZ zet dan ook in op het meenemen van ouders in het proces van het regelen van ondersteuning. Met de ouders wordt dan besproken waarom het voor hun kind goed kan zijn om ondersteuning te krijgen en wat die ondersteuning dan precies is. Ook zet het EOZ zich in voor het normaliseren van de positie van de kinderen met een ondersteuningsbehoefte in de samenleving.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de behoefte aan speciaal onderwijs in Caribisch Nederland, in het bijzonder voor kinderen die niet kunnen praten?
In 2020 heeft Berenschot al een evaluatie uitgevoerd van de onderwijszorg in Caribisch Nederland.2 Een dergelijk onderzoek is daarmee overbodig. Dit rapport heb ik eerder met uw Kamer gedeeld en is de aanleiding geweest voor extra inzet op dit punt, waaronder de vorming van de specialistische voorzieningen. In de nieuwe Onderwijsagenda Caribisch Nederland, die later dit schooljaar zal worden afgesloten, wil ik met de betrokkenen op Bonaire afspreken dat we gezamenlijk verkennen hoe er structureel een plek geboden kan worden aan alle leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Daarbij zal ook het functioneren van de specialistische voorziening worden bekeken.
De inkomens- en vermogensgrenzen van de eenmalige energietoeslag |
|
Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam laat vermogensgrens voor energietoeslag los»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van gemeenten die een vermogensgrens hanteren bij het toekennen van de energietoeslag? Klopt het dat verreweg de meeste gemeenten geen vermogensgrens hanteren bij het toekennen van de energietoeslag?
Het Rijk beschikt niet over een officieel overzicht van gemeenten die al dan niet een vermogensgrens hanteren bij de toekenning van de eenmalige energietoeslag. Wel is door mijn ministerie bezien of gemeenten een vorm van vermogenstoets toepassen. Op basis van het nagaan van de websites van 346 gemeenten, kan worden vastgesteld dat 5 gemeenten een vorm van vermogenstoets hanteren.
In de motie van het Kamerlid Van Baarle2 (DENK) verzoekt de Kamer de regering eveneens om een uitputtend overzicht van de eisen die gemeenten stellen bij de energietoeslag. Via deze weg wil ik graag reageren op deze motie. Recent heeft Divosa een peiling uitgevoerd waaraan 138 gemeenten hebben deelgenomen.3 Bijna alle gemeenten gaven aan een inkomensgrens van 120% of hoger te hanteren. Uit de peiling blijkt ook dat gemeenten – op het moment van de peiling in juni jl.- circa 75 procent van de doelgroep hebben bereikt. Inmiddels is het bereik veel hoger. In de overleggen die ik met gemeenten voer, geven zij aan dat zij met de energietoeslag veel nieuwe groepen in beeld hebben gekregen, zoals werkende armen. Dat is een heel mooi resultaat en ik ben de gemeenten dan ook zeer erkentelijk dat zij de uitvoering zo goed ter hand hebben genomen. Om zicht te houden op de uitvoering, zal ik daarom begin 2023 een representatief onderzoek onder gemeenten laten doen naar de uitvoering van de energietoeslag. De voorwaarden die gemeenten stellen bij de energietoeslag worden hierin meegenomen.
Dit antwoord is tevens een reactie op het verzoek van het lid Kat (D66) bij het commissiedebat Reactie op zorgpunten uit gesprekken met het Ouderpanel Kinderopvangtoeslag van 15 september jl. om een schriftelijke reactie over de inkomens- en vermogensgrenzen van de energietoeslag
Vindt u het rechtvaardig dat beschikking over een spaarrekening met 7.000 á 8.000 euro in sommige gemeenten leidt tot afwijzing voor de eenmalige energietoeslag terwijl in de meeste andere gemeenten burgers met een vermogen van meerdere tonnen gewoon aanspraak maken op de energietoeslag?
Ik begrijp dat verschillen tussen gemeenten bij burgers vragen oproept. De energietoeslag maakt deel uit van de bijzondere bijstand. De uitvoering van bijzondere bijstand is zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd. Dat betekent dat colleges van B&W veel beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving en uitvoering van de energietoeslag, dus ook welke vermogensgrens in aanmerking wordt genomen.
Is het u bekend dat meerdere gemeenten, waaronder Hilversum en Bergen op Zoom, een inkomensgrens hanteren van 130% van het sociaal minimum bij het toekennen van de eenmalige energietoeslag in plaats van de landelijk gecommuniceerde inkomensgrens van 120% van het sociaal minimum?
Uit de peiling van Divosa blijkt dat de meeste responderende gemeenten (84%) kiezen voor de grens van 120% van het sociaal minimum, de overige gemeenten zitten op 130%. Slechts een enkele gemeente kiest voor lager dan 120% of hoger dan 130%.
Vindt u het rechtvaardig dat de inkomensgrens voor aanspraak op de eenmalige energietoeslag in sommige gemeenten aanzienlijk hoger wordt vastgesteld dan in andere gemeenten?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven maakt de energietoeslag deel uit van de bijzondere bijstand. De uitvoering van bijzondere bijstand is zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd. Dat betekent dat colleges van B&W veel beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving en uitvoering van de energietoeslag. Zo bepaalt het college welke inkomens in aanmerking komen. De beleidsvrijheid maakt het mogelijk dat het college bij het bepalen van de doelgroep kan aansluiten bij de doelgroep van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijke minimabeleid. Op deze wijze kan de gemeente een zo’n groot mogelijk deel van de doelgroep snel bedienen door ambtshalve toekenning en betaling van de eenmalige energietoeslag. Vanwege deze uitvoeringstechnische reden aanvaardt het kabinet dat daarbij verschillen tussen gemeenten zullen ontstaan, waarbij het kabinet wel wil bevorderen dat deze verschillen beperkt zullen zijn. Zo heb ik in overleg met gemeenten een landelijke richtlijn opgesteld die verwerkt is in de handreiking voor gemeenten.
In de memorie van toelichting bij het voorstel van de wet houdende «wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen» wordt door de regering uitgebreid stilgestaan bij de beleidsvrijheid voor gemeenten.4
Worden gemeenten door het Rijk vergoed voor alle kosten die zij maken voor de eenmalige energietoeslag, ongeacht of zij een grens van 120% of 130% van het sociaal minimum hanteren en ongeacht of zij een vermogensgrens in acht nemen? Indien ja, waarom kiezen dan niet alle gemeenten voor een inkomensgrens van 130% zonder vermogenstoets? Indien nee, onder welke omstandigheden worden gemeenten niet volledig door het Rijk vergoed voor de kosten van de energietoeslag?2
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds een budget van € 1,4 miljard voor de uitvoering van de energietoeslag. Dit budget wordt toereikend geacht om alle huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum een energietoeslag van 1.300 euro uit te keren. In het bedrag is ook rekening gehouden met uitvoeringskosten (100 mln. euro). Als een gemeente meer kosten maakt dan het aan de gemeente toegekende budget, bijvoorbeeld door verstrekking aan een ruimere doelgroep of door verstrekking van een hoger bedrag, dan dient de gemeente dit tekort zelf bij te passen. Ik blijf gedurende de uitvoering van de energietoeslag in gesprek met gemeenten om vinger aan de pols te houden.
Kunt u op basis van landelijke gegevens aangeven hoeveel extra huishoudens in aanmerking zouden komen voor de eenmalige energietoeslag, als de inkomensgrens formeel omhoog gaat naar 130% van het sociaal minimum, ten opzichte van 120% van het sociaal minimum?
Op basis van een grove inschatting, is de verwachting dat de doelgroep ongeveer met 25% toeneemt als de inkomensgrens op 130% van het sociaal minimum wordt gezet. Dan zouden er dus ongeveer 250.000 extra huishoudens in aanmerking komen voor de energietoeslag.
Bent u bereid om de door het Rijk gecommuniceerde inkomensgrens voor de eenmalige energietoeslag van 120% van het sociaal minimum, te verhogen tot 130% van het sociaal minimum en alle gemeenten te instrueren dit over te nemen? Indien nee, waarom niet?
Voor de uitvoering van de energietoeslag heeft het kabinet een eenmalig budget beschikbaar gesteld in het gemeentefonds. Het beschikbare budget is bedoeld voor het verstrekken van de energietoeslag aan alle huishoudens met een inkomen tot 120%. Gemeenten die een inkomensgrens van 130% hanteren, betalen het verschil vanuit de eigen middelen. Er is geen ruimte om het budget uit te breiden voor alle huishoudens tot 130% sociaal minimum. Een uitbreiding van de doelgroep zou daarnaast ook grote gevolgen hebben voor de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten.
Bent u bekend met het feit dat meerdere gemeenten maar zeker niet alle gemeenten toestaan dat twee algemene «aftrekposten» voor gepensioneerden in mindering gebracht mogen worden op het inkomen van de aanvrager, alvorens het inkomen wordt getoetst aan de inkomensgrens, zoals o.a. blijkt uit de voorlichting op de website van de gemeente Gemert-Bakel?3
Ja. Ik heb hier kennis van genomen.
Zijn gemeenten wettelijk verplicht om de «pensioenvrijlating» (21,50 euro per maand voor alleenstaanden en 43 euro per maand voor echtparen) en de «Algemene Ouderdomswet (AOW)-vrijlating» (26,38 euro per maand voor alleenstaanden en 52,76 euro voor echtparen), in mindering te brengen op het inkomen van gepensioneerden, alvorens het netto inkomen te toetsen aan de inkomensgrens? Indien nee, hebben gemeenten wel beleidsvrijheid om het gebruik van deze «aftrekposten' toe te staan?
Gemeenten zijn niet wettelijk verplicht om bij de vaststelling van de inkomensgrens pensioenvrijlating in mindering te brengen op het inkomen. De colleges hebben – binnen de wettelijke kaders – veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag die onderdeel is van de bijzondere bijstand. Het college van een individuele gemeente bepaalt welk inkomen in aanmerking wordt genomen.
Bent u zich ervan bewust dat de door het Rijk en veel gemeenten gecommuniceerde inkomensgrenzen voor gepensioneerden feitelijk niet kloppen, als de «pensioenvrijlating» en de «AOW-vrijlating» in mindering gebracht mogen (of moeten) worden op het inkomen van gepensioneerden, alvorens het inkomen wordt getoetst aan de inkomensgrens van de eenmalige energietoeslag? Wat vindt u daarvan?
Er is geen wettelijke verplichting voor gemeenten om bepaalde vrijlatingen toe te passen op het inkomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven hebben college veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten.
Deelt u het standpunt dat het bestaan van algemene aftrekposten die van invloed zijn op de hoogte van het netto inkomen voor de energietoeslag actief gecommuniceerd zou moeten worden zodat de doelgroepen zo goed mogelijk worden bereikt? Waarom staat u dan toe dat de genoemde posten bij verreweg de meeste gemeenten en in de communicatie van de rijksoverheid niet worden overgebracht?
Uit de peiling van Divosa blijkt dat het bereik van de energietoeslag groot is. Gemeenten zijn actief aan de slag gegaan met het bereiken van de doelgroep onder andere door inzet van informatiecampagnes richting hun inwoners. Ik deel overigens met de vragensteller de opvatting dat het belangrijk is dat gemeenten – voor zover dit niet het geval is – duidelijk en actief richting hun inwoners communiceren over de (specifieke) voorwaarden die zij lokaal hanteren. Het bereiken van de beoogde doelgroep vind ik – met gestegen energieprijzen in het achterhoofd – belangrijk, al kan de doelgroep per gemeente soms verschillen. Zoals aangegeven, hebben gemeenten veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag en daardoor kunnen gemeentelijke voorwaarden verschillen.
Deelt u het standpunt dat toepassing van de twee genoemde «aftrekposten voor gepensioneerden» op grond van de Participatiewet ofwel verplicht is ofwel niet is toegestaan; maar dat het niet wenselijk is dat toepassing van de Participatiewet op dit punt overal willekeurig plaatsvindt?
Hoewel ik begrip heb voor het standpunt van de vragensteller, kan ik gemeenten niet voorschrijven welke inkomens wel of niet betrokken moeten worden van de vormgeving van de energietoeslag. Het beleid ten aanzien van de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd.
Erkent u dat de netto inkomensgrens voor aanspraak op de energietoeslag volgens de huidige communicatie van de rijksoverheid voor gepensioneerde echtparen ruim 100 euro per maand hoger is en voor gepensioneerde alleenstaanden zelfs bijna 150 euro hoger is, dan voor werkenden en jongeren?4
Het klopt dat de inkomensgrens die door de het Rijk wordt geadviseerd (120% van de geldende bijstandsnorm) voor gepensioneerden hoger ligt dan voor personen die de pensioenleeftijd nog niet bereikt hebben. Dit heeft de maken met het verschil in de hoogte van de bijstandsnorm tussen gepensioneerden en niet gepensioneerden.
Kunt u dit verschil uitsplitsen naar oorzaak? Wordt het verschil (mede) veroorzaakt door de twee eerder genoemde aftrekposten voor gepensioneerden of niet?
Het verschil in inkomensgrens die het Rijk communiceert wordt niet veroorzaakt door de aftrekposten waar de vragensteller aan refereert. Het verschil ontstaat door de uitkeringsnormen in de Participatiewet. Op 1 januari 2022 golden de onderstaande bijstandsnormen:
Alleenstaand, 21 jaar tot pensioenleeftijd
€ 1.091,71
€ 1.310,05
Gehuwd of samenwonend, 21 jaar tot pensioenleeftijd€
€ 1.559,58
€ 1.871,50
Alleenstaand en gepensioneerd
€ 1.213,06
€ 1.455,67
Gehuwd of samenwonend en gepensioneerd
€ 1.642,54
€ 1.971,05
Klopt het dat de werkelijke inkomensgrens voor gepensioneerden, bij toepassing van de eerder genoemde «pensioenvrijlating» en «AOW-vrijlating», nog verder uitloopt op de inkomensgrens voor niet-gepensioneerden, dan op grond van de huidige door het Rijk gecommuniceerde inkomensgrenzen geconstateerd kan worden? Indien ja, vindt u het rechtvaardig jegens werkenden en jongeren, dat een toch al hogere inkomensgrens voor gepensioneerden nog hoger wordt?
Indien een gemeente pensioenvrijlating en/of AOW vrijlating toestaat in het lokale beleid, dan kan het verschil in de inkomensgrens tussen gepensioneerden en personen die de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt, inderdaad groter worden. Dit valt onder de genoemde gemeentelijke beleidsvrijheid.
Hoe groot acht u de kans dat de eenmalige energietoeslag niet eenmalig is? Deelt u de mening dat eenduidige landelijke inkomensgrenzen en vermogensgrenzen wenselijk zijn als de eenmalige energietoeslag in de toekomst een vervolg krijgt?
De energietoeslag bedraagt voor het jaar 2022 1.300 euro voor mensen met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Tijdens de augustusbesluitvorming is besloten om in 2023 nogmaals € 1.300 aan deze doelgroep uit te keren. Dit is opgenomen in de Miljoenennota. Om huishoudens in 2022 nog beter te ondersteunen, bieden we gemeenten de mogelijkheid om 500 euro hiervan al in 2022 uit te keren. Voor een nadere toelichting over energiemaatregelen, verwijs ik u naar de Kamerbrief die het kabinet op 20 september 20228 aan uw Kamer heeft gezonden. Ik werk thans aan de vormgeving van de energietoeslag voor 2023. Het wettelijk voorschrijven van een vermogensgrens of inkomensgrens past niet bij het instrument bijzondere bijstand, waarbij gemeenten veel beleidsvrijheid toekomt.
Bent u bereid om bij de eenmalige energietoeslag 2022 de inkomensgrens voor niet-gepensioneerden alsnog helemaal gelijk te trekken met de inkomensgrens van gepensioneerden, indien van toepassing inclusief de optelsom van de genoemde twee speciale «aftrekposten» voor gepensioneerden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 15 heb aangegeven, ligt de bijstandsnorm voor gepensioneerden hoger dan voor mensen die de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt. Ik vind het niet logisch om een andere inkomensgrens voor gepensioneerden te adviseren dan 120% van de bijstandsnorm.
Het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening |
|
Ingrid Michon (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministeries laten belangrijkste instrument tegen criminele ondermijning onbenut»?1
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) is een belangrijk instrument om de integriteit van de overheid te beschermen. Bestuursorganen kunnen aan de hand van een zogenoemde Bibob-toets subsidieaanvragen preventief weigeren of reeds genomen subsidiebesluiten in trekken. Er moet daarvoor een ernstig gevaar bestaan dat de subsidiebeschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen (art. 3, eerste lid). Daarnaast bestaan voornoemde bevoegdheden indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd, waarbij dan geldt dat de weigering dan wel intrekking slechts plaatsvindt, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen om hun eigen integriteit te beschermen. Gedachte achter deze discretionaire bevoegdheid is dat bestuursorganen zelf het beste kunnen inschatten welk instrument ze wanneer kunnen inzetten. In de praktijk zien we dat met name gemeenten (veelvuldig) gebruik maken van de Wet Bibob, maar dat de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid achterblijft. Dat is een groot aandachtspunt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) gaat met verschillende departementen in gesprek om het gebruik van de Wet Bibob bij de rijksoverheid te stimuleren. Onderdeel daarvan zijn de gesprekken die worden gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Deelt u de mening dat de Wet Bibob (Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) erop gericht is om te voorkomen dat de overheid de onderwereld faciliteert, dat door een Bibob-toets uit te voeren op een potentiële subsidieontvanger kan worden nagegaan of niet onbedoeld subsidie wordt verstrekt aan personen met banden met het criminele circuit en dat daarmee de concurrentiepositie van bonafide ondernemers wordt beschermd?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bij een Bibob-onderzoek gesloten bronnen kunnen worden geraadpleegd, zoals gegevens betreffende toezicht, controle en inspectie en justitiële- en politiegegevens, die in controles achteraf niet meer geraadpleegd kunnen worden?
Ja.
Kunt u toelichten hoe vaak de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, de afgelopen drie jaar een Bibob-toets heeft uitgevoerd op een subsidieontvanger? Hoe reflecteert u op dat aantal?
Tussen 2019 en 2022 zijn er in het kader van subsidies geen Bibob-toetsen uitgevoerd door RVO. Wel zijn er door RVO op basis van de Wet Bibob 336 onderzoeken gedaan in verband met de registratie voor het handelen in dierlijke meststoffen. Het Ministerie van EZK is in gesprek met het Ministerie van JenV om te bezien hoe er ook bij subsidieverlening door RVO beter gebruik zou kunnen worden gemaakt van de Wet Bibob.
Zowel RVO als ook UVB hebben bij de subsidieverlening in recente jaren andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan. Reeds in de ontwikkelingsfase van een subsidieregeling is er aandacht voor het risico op misbruik en de wijze waarop dit risico gemitigeerd kan worden. Daarnaast wordt voorafgaand aan het verstrekken van subsidies door UVB en RVO onderzoek gedaan. De diepgang van dit onderzoek dient op grond van de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (USK) en het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS) in verhouding te staan tot de hoogte van het subsidiebedrag. Tot slot vinden achteraf controles plaats gebaseerd op Europese en/of nationale wet- en regelgeving. De uitvoering door RVO en UVB hiervan staat onder controle van onafhankelijke controlerende instanties als de Accountantsdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer en, in het geval van Europese subsidies, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer.
Deelt u de mening dat toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf geen adequate vervanging kan zijn van toepassing van een Bibob-toets vooraf om de doelen van de wet Bibob te bereiken?
Ja, een Bibob-toets en toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf zijn twee verschillende zaken. Met de Wet Bibob wordt de integriteit van betrokken personen bij een subsidie onderzocht. Bij een subsidiecontrole achteraf wordt gekeken of de verstrekte subsidie doelmatig en rechtmatig is besteed, waarbij dan overigens ook integriteitskwesties naar voren kunnen komen. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de controles van RVO en UVB zich niet enkel beperken tot controles achteraf. Gedurende het gehele subsidieproces vinden controles plaats teneinde misbruik te voorkomen en ontdekken. Bij het vaststellen van misbruik wordt opgetreden.
Hoe reflecteert u op het feit dat een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, Uitvoering van Beleid SZW, de afgelopen drie jaar op geen enkele subsidieontvanger een Bibob-toets heeft uitgevoerd?
In tegenstelling tot de berichtgeving in de media heeft UVB in het jaar 2021 geen 2 miljard euro aan subsidie verstrekt maar circa 200 miljoen waarvan circa de helft aan publieke partijen en de andere helft aan private organisaties. De afgelopen drie jaar is door UVB bij verstrekking van die subsidies geen gebruik gemaakt van de Wet Bibob. Dat is een aandachtspunt. SZW beziet of dit anders zou moeten.
UVB heeft de afgelopen jaren wel andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies bij de subsidieverlening tegen te gaan. Daarvoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 4.
Hoe vaak hebben RVO en Uitvoering van Beleid SZW de afgelopen drie jaar tips ontvangen van andere organisaties of personen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob? Indien deze zijn ontvangen, kunt u toelichten wat met deze tips is gedaan?
UVB heeft de afgelopen drie jaar geen tips ontvangen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob. Voor RVO geldt dat in de periode 2019 tot en met 2022 drie tips ontvangen zijn in het kader van de Wet Bibob. Het ging hierbij in één geval om een tip in het kader van de SDE++2 en in twee gevallen in het kader van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Bij dergelijke tips laat RVO door de subsidieaanvrager het Bibob-vragenformulier invullen met betrekking tot subsidiebeschikkingen, welk is vastgesteld op grond van artikel 7a van de Wet Bibob. Mede aan de hand van de antwoorden wordt bezien of een beslissing kan worden genomen over de aanwezige risico’s. In die gevallen kon daarover een oordeel worden gegeven en was geen verder advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) nodig.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft richting andere overheden bij het bevorderen van integriteit en dat oproepen aan gemeenten om de Bibob-toets te gebruiken krachtiger zijn als deze voorbeeldrol goed wordt ingevuld?
Ja.
Hoe reflecteert u, in het licht van het bovenstaande, op het feit dat de deze Bibob-toets nauwelijks door de rijksoverheid wordt ingezet bij het verstrekken van nationale subsidies en EU-subsidies? Welke risico’s brengt dat met zich mee ten aanzien van de bestemming subsidiegeld?
Het doel van de Wet Bibob is om de eigen integriteit te beschermen van de overheid en om te voorkomen dat door subsidieverstrekking onbedoeld criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Er zijn meerdere instrumenten die bijdragen aan dat doel, maar de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid verdient meer aandacht. Het Ministerie van JenV voert Rijksbreed gesprekken om de inzet van de Wet Bibob te stimuleren, waaronder ook met de Ministeries van SZW en EZK. Los van de Wet Bibob zijn er ook nog andere instrumenten die de rijksoverheid voorafgaand aan, tijdens en na de verstrekking van een subsidie, kan toepassen om de risico’s op misbruik van overheidsgeld zo veel als mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid om te bevorderen dat de rijksoverheid, in het bijzonder de RVO en Uitvoering van Beleid SZW, bij het verlenen van subsidies gebruik van de Wet Bibob beleidsmatig beter zullen verankeren opdat hier frequenter gebruik van zal worden gemaakt?
Er kan worden opgemerkt dat de Wet Bibob bestuursorganen een discretionaire bevoegdheid geeft die een bestuursorgaan de mogelijkheid geeft om de wet in te zetten. Bovendien is toepassing van de Wet Bibob geen doel op zich. Echter is het in beginsel belangrijk dat ook diensten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid de wet effectief in (kunnen) zetten. Daar kan winst behaald worden. Zoals in de beantwoording op vraag 9 aan de orde is gekomen worden door het Ministerie van JenV momenteel gesprekken gevoerd met de Ministeries van SZW en EZK om daar stappen in te zetten.
Bij de gesprekken zullen geen vertegenwoordigers van de RIEC’s en het LIEC worden betrokken, aangezien zij voor de uitvoering van de Wet Bibob bij landelijke organisaties geen rol hebben. Wel zal het LBB daarvoor worden uitgenodigd. Voorts is tijdens de wetsbehandeling van de tweede tranche van de Wet Bibob de noodzaak om de RVO toe te voegen als informatieleverancier aan artikel 27 Wet Bibob niet gebleken (Kamerstukken 2021/22, 35 764, nr. 6, blz. 28–29).
Zijn RVO en Uitvoering van Beleid SZW adequaat toegerust om de nieuwe bevoegdheden in de Wet Bibob (tweede tranche, Stb. 2022, nr. 304) vanaf 1 oktober 2022 goed te kunnen uitvoeren? Welke stappen zijn er reeds gezet bij deze organisaties om een goede implementatie van de wet te bevorderen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u in gesprek gaan met het Landelijk Bureau Bibob en het RIEC-LIEC over hoe RVO en Uitvoering van Beleid SZW de Wet Bibob effectiever kunnen gebruiken en kunt u hierbij ook de wens van het RIEC-LIEC betrekken ten aanzien van opname van de RVO als informatieleverancier in artikel 27 van de Wet Bibob?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Kamer voor de inwerkingtreding van de tweede tranche Bibob wederom te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid bij subsidieverlening?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om uw Kamer te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid. Dat zal echter niet lukken voor de inwerkingtreding van de tweede tranche van de Wet Bibob op 1 oktober van dit jaar. Uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 wordt u geïnformeerd.
De verplichte asielopvang in Tubbergen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe bent u tot de keuze voor de plaats Albergen en de betreffende hoeveelheid opvangplekken gekomen? Welk afwegingskader heeft u daarbij gehanteerd?
Het Rijk is bezig met een landelijke inventarisatie om extra opvangplekken te realiseren. Daarbij kijken we zowel naar Rijksvastgoed als naar mogelijk aan te kopen panden door het COA. Het COA is niet actief op zoek gegaan naar een locatie in Albergen, het hotel is door de verkoper aan het COA aangeboden.
De omvang (capaciteit) van een opvanglocatie ligt niet vast, deze wordt immers medebepaald door de situatie ter plekke. In overleg met het COA en de gemeente Tubbergen is afgesproken de locatie te gebruiken voor het huisvesten van 150 vluchtelingen.
Hotels zijn de meest efficiënte gebouwen om aan te kopen in deze tijd van capaciteitstekort, omdat ze ontworpen zijn voor huisvesting van een groot aantal mensen en daardoor snel operationeel inzetbaar zijn. Andersoortige gebouwen, zoals bijvoorbeeld kantoren, hebben als opvanglocatie meestal een langere doorlooptijd vanwege verbouwingen die in deze tijd van schaarste meestal veel tijd in beslag nemen.
Kunt u uiteenzetten welke rol de verschillende overheden zouden kunnen spelen om de asielopvang en het draagvlak hiervoor goed op elkaar af te stemmen? Welke knelpunten moeten worden opgelost, zodat dit ook gebeurt?
Om de crisis op korte termijn het hoofd te kunnen bieden en om op lange termijn uit de crisis te blijven is het noodzakelijk om goed samen te werken met verschillende overheden en uitvoeringsorganisaties. Het is een gedeelde aanpak. De afspraken die hierover zijn gemaakt worden uiteengezet in mijn brief van 26 augustus jl. (Kamerstuk 2022Z15825).
Kunt u aangeven hoe vaak er vanaf april 2022 contact met de gemeente Tubbergen is geweest over de opvang van asielzoekers?
Sinds april is op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen over de mogelijke opvang van asielzoekers in Hotel ’t Elshuys in Albergen. Nadat op 2 april het hotel aan het COA te huur/te koop werd aangeboden door de makelaar is het COA in gesprek gegaan met de gemeente over twee objecten die mogelijk als opvanglocatie zouden kunnen fungeren, waaronder het desbetreffende hotel. Na verschillende korte contactmomenten in de tussentijd volgde begin juni op bestuurlijk niveau bericht van het COA richting de gemeente over het voornemen van het COA om het hotel te kopen. Daarbij heeft het COA het aanbod gedaan om in het hotel ook ruimte te maken voor de opvang van de aan de gemeente gekoppelde statushouders. Bij de gemeente was bestuurlijk echter alleen draagvlak voor kleinschalige huisvesting van statushouders en niet voor de opvang van asielzoekers. Er is gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium voor deze locatie nader onderzocht zou worden.
Hoe kan het dat het gemeentebestuur van Tubbergen is overvallen door uw beslissing? Behoort het niet tot het principe van behoorlijk bestuur dat het Rijk gemeenten hierover voorafgaand informeert?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven is er op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen. Daarbij is ook gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium specifiek voor deze locatie nader onderzocht zou worden. Na de collegevergadering van 21 juni heeft het college van Tubbergen richting het COA aangegeven niet te zullen meewerken.
Ik begrijp dat het College, de Raad en de inwoners van de gemeente Tubbergen overvallen waren door de daadwerkelijke aankoop van het hotel, maar helaas was en is er niet de luxe om langer af te wachten. Ik wil wel benadrukken dat ik het in algemene zin van groot belang vind om zo goed mogelijk samen te werken en om de gemeenteraad en omwonenden te betrekken bij de verdere realisatie van de asielopvang.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen heeft aangegeven dat er niet op de locatie ’t Elshuys, maar wel op andere locaties binnen Tubbergen mogelijkheden zijn om asielzoekers op te vangen en zo de druk op Ter Apel te ontlasten? Zo ja, waarom is niet ingegaan op deze alternatieve locatievoorstellen?
Met de gemeente Tubbergen zijn twee locaties besproken op voordracht van het COA. Eén van de locaties, Vasse, bleek niet geschikt vanwege de ligging in een kwetsbaar natuurgebied. De andere locatie betrof Hotel ’t Elshuys in Albergen. De gemeente heeft aangegeven daar uitsluitend statushouders te willen huisvesten en geen asielzoekers. De gemeente Tubbergen heeft geen andere locaties aangeboden of besproken waar asielzoekers opgevangen zouden kunnen worden. Dit was voordat sprake was van inzet van het zogenaamde RO-instrumentarium. De gemeente Tubbergen heeft daarna niet uit eigen initiatief een concreet aanbod gedaan voor de vestiging van een opvanglocatie, maar is uiteindelijk onder voorwaarden akkoord gegaan met huisvesting van statushouders (circa 50) en asielzoekers (circa 100) in hotel ’t Elshuys.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen heeft aangegeven op de locatie ‘t Elshuys 30 statushouders te willen opvangen?
In de besprekingen met de gemeente die tussen april en juni hebben plaatsgevonden heeft de gemeente aangegeven 50 statushouders te willen huisvesten in Hotel ’t Elshuys.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in de afgelopen periode geen of nauwelijks gebruik heeft gemaakt van deze opvangmogelijkheid in ’t Elshuys? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Dit klopt niet. Hotel ’t Elshuys was tot 29 augustus jl. in particulier bezit en geen eigendom van het COA. Gemeente Tubbergen had op basis van de HAR-regeling voor die tijd een 10-tal statushouders in hotel ’t Elshuys ondergebracht en vier gezinskamers gehuurd. Dit waren statushouders die conform taakstelling waren toebedeeld aan de gemeente.
Hoe wilt u het vertrouwen van de gemeente Tubbergen en de lokale gemeenschap in Albergen herstellen?
Op 19 augustus jl. ben ik in gesprek gegaan met het college van burgemeester en wethouders en met vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap om het besluit toe te lichten en de reacties aan te horen. Vervolgens hebben de burgemeester en wethouder met het COA en mij verder gepraat. Ook in de toekomst blijven we met elkaar in gesprek.
Deelt u de mening dat gemeenten en veiligheidsregio’s het recht zouden moeten hebben om reële tegenvoorstellen te doen en alternatieven aan te dragen? Welke randvoorwaarden zijn hiervoor nodig?
Ik deel de mening dat de gemeente de mogelijkheid moet hebben om alternatieven aan te dragen. Om die reden wordt het gesprek ook altijd gevoerd. In dit verband is tussen april en juni geprobeerd om samen met de gemeente opvang te realiseren. Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel ga ik dan ook het liefste uit de weg. Gelijktijdig maakt de huidige situatie het noodzakelijk om extra asielopvanglocaties te realiseren.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen voldoet aan de taakstelling voor huisvesting van statushouders en van Oekraïense vluchtelingen? Zo ja, waarom wordt Tubbergen dan toch als «weigergemeente» beschouwd? Zo nee, in welke mate wijkt de gemeente af van de taakstelling en hoe lang doet dit zich al voor?
Tubbergen heeft in het tweede half jaar van 2021 en het eerste half jaar van 2022 voldaan aan het aantal te huisvesten statushouders. Tegelijkertijd heeft de gemeente nog een openstaande achterstand van 14 statushouders. De 14 gemeenten die de veiligheidsregio Twente vormen hebben een gezamenlijke achterstand van 158 statushouders ten opzichte van de taakstelling. De eerste bewoners van de opvanglocatie Albergen zullen naar verwachting medio oktober kunnen worden gehuisvest. De gemeente vangt tevens Oekraïense ontheemden op.
De term weigergemeenten doet geen recht aan alle inspanningen die door het hele land worden gedaan om vluchtelingen en Oekraïense ontheemden op te vangen. Deze term is ook niet van toepassing op Tubbergen. Wel is het zo dat er een tekort is aan opvangplekken, waardoor Ter Apel overbelast is. Aan iedere gemeente wordt gevraagd om een evenredige bijdrage te leveren aan de asielopvang.
Klopt het dat er in Ter Apel geen problemen zouden zijn met de asielopvang, als alle gemeenten zouden voldoen aan de taakstelling voor huisvesting van aan hen toegekende statushouders? Zo, ja welke stappen worden gezet dat hieraan gaat worden voldaan, zodat er een structurele oplossing komt?
De opvangcrisis kent verschillende oorzaken. Een belangrijk onderdeel daarvan is inderdaad het huisvesten van statushouders. In mijn brief van 26 augustus jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik in dit verband neem.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om de instroom van asielzoekers te beperken en de opvangcrisis het hoofd te bieden? Welke maatregelen, die passen binnen Europese rechterlijke uitspraken en internationale verdragen, kan het kabinet nemen?
Om de opvangcrisis zowel op korte als op lange termijn het hoofd te bieden worden er verschillende maatregelen getroffen. Deze licht ik toe in mijn brief van 26 augustus jl. (Kamerstuk 2022Z15825).
WOB-documenten met betrekking tot uitgaven in het kader van de coronapandemie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recent openbaar gemaakte WOB-verzoeken met betrekking tot de grote uitgaven van het Rijk in verband met de coronapandemie?1
Ja. De fragmenten van Wob-documenten die in het artikel worden getoond zijn afkomstig uit de deelbesluiten aangaande de Inclusieve Vaccin Alliantie (periode maart-augustus 2020)2 en scenario’s en maatregelen (periode augustus 2020)3. De volledige documenten zijn via WOBCovid19.rijksoverheid.nl te raadplegen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er honderden miljoenen zijn uitgegeven in het kader van de coronapandemie, terwijl niemand op uw departement echt lijkt te weten waar deze gelden precies naartoe zijn gegaan en aan besteed zijn?
Ik ben als Minister verantwoordelijk voor de uitgaven van het Ministerie van VWS. Over de uitgaven aan de bestrijding van de COVID-19-pandemie en de doelstellingen hiervan is de Kamer, conform de reguliere begrotingssystematiek, regelmatig geïnformeerd. Investeringen en donaties ten behoeve van de wereldwijde aanpak van de pandemie maken hier onderdeel van uit. Het Ministerie van VWS werkt hierin nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is de Kamer regelmatig geïnformeerd over de uitgaven in het kader van de wereldwijde aanpak van COVID-19, onder meer in de Kamerbrieven van 14 april 20204, 10 juli 20205, 6 december 20216 en 1 maart jl.7 De inzet van Official Development Assistance-middelen (ODA) voor de wereldwijde bestrijding van COVID-19 is gedocumenteerd en in verslagen vastgelegd via de reguliere middelen voor monitoren en evalueren. Hierover is middels de gangbare wegen aan de Kamer gerapporteerd, bijvoorbeeld in de jaarverslagen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast zijn deze documenten inzichtelijk gemaakt op de website www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
Wie waren er direct verantwoordelijk voor het uitgeven van de gelden en zijn er afspraken gemaakt met de ontvangende partijen over doelstellingen, tijdslijnen, betrokkenen, verslaglegging, etc.? Zo ja, kunnen die afspraken inzichtelijk en openbaar worden gemaakt voor de Tweede Kamer? Zo nee, waarom zijn deze afspraken niet gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken op welke manier de Nederlandse bevolking direct geprofiteerd heeft van de uitgave van deze grote sommen gemeenschapsgeld? Graag een uitgebreide uiteenzetting van welke doelen door deze investeringen voor Nederland zijn bereikt. Welke concrete resultaten zijn bereikt? Zo nee, waarom weet u niet wat de investeringen hebben opgeleverd?
Pandemieën zijn per definitie grensoverschrijdend en vergen een internationale aanpak. Zo kunnen vaccins, therapieën en behandelwijzen beter in internationaal verband ontwikkeld worden dan dat ieder land zijn eigen vaccins, therapieën en behandelwijzen ontwikkelt. Dit laatste zou een inefficiënte besteding van middelen zijn. Daarnaast is het voor het bestrijden van de pandemie, en dus ook voor de gezondheid van Nederlandse burgers, noodzakelijk dat het virus overal ter wereld effectief wordt aangepakt. Zolang het virus nog vrij rond kan gaan, kunnen er namelijk nieuwe mutaties optreden die besmettelijker zijn of waartegen de huidige vaccins minder goed beschermen. Alleen als vaccins en behandelingen wereldwijd beschikbaar zijn, waaronder in lage- en middeninkomenslanden, kan de pandemie (in Nederland) worden ingedamd.
Waarom heeft Nederland, op Duitsland na, de grootste financiële bijdrage geleverd aan onderzoek en innovatie voor COVID-19 aan de Europese Commissie? Waar is dit geld precies naartoe gegaan? Welk onderzoek is hiermee gefinancierd en wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek?
De Europese Commissie is geen onderzoeksinstelling en er is dan ook geen geld direct naar de Europese Commissie gegaan specifiek voor onderzoek en innovatie voor COVID-19, zoals in de vraagstelling wordt beweerd. In algemene zin vind ik het verstandig om te investeren in onderzoek en innovatie, zoals het kabinet heeft gedaan in het kader van de COVID-19-pandemie. Dit leidt tot inzicht in hoe het virus beter te bestrijden is en hoe behandelwijzen ingezet kunnen worden bij patiënten.
Is de verantwoording voor de honderden miljoenen die door Nederland aan verschillende organisaties gedoneerd zijn ergens inzichtelijk gemaakt? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer deze verantwoording doen toekomen? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd en kan dit alsnog vastgelegd en openbaar gemaakt worden?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe verhoudt zich het bedrag dat door het Rijk is uitgegeven voor de coronapandemie tot de financiële schade die Nederland geleden heeft door de coronamaatregelen en het coronabeleid? Bent u van mening dat de uitgaven in dat opzicht gerechtvaardigd zijn geweest? Zo ja, hoe dan? Graag een uitgebreide analyse.
De COVID-19-pandemie was een ongekende periode met veel onbekendheden die vroeg om snel handelen. Bij het nemen van maatregelen in de strijd tegen COVID-19 zijn verschillende belangen – waaronder ook financiële en economische belangen – meegewogen. De genomen maatregelen zijn aan de Kamer voorgelegd en kenden draagvlak in de Kamer. Daarbij is, door middel van bijvoorbeeld de omvangrijke steunpakketten, de economische schade beperkt gebleven, zo blijkt ook uit onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB)8. In de besluitvorming is steeds toegezien op een zo doelmatig mogelijke besteding van benodigde middelen uit het generale Rijksbrede beeld. Ik ben daarom van mening dat deze uitgaven gerechtvaardigd zijn geweest.
De coronamaatregelen hebben tenminste 320.000 gezonde levensjaren gekost en op dit moment kampen wij met aanhoudende oversterfte, waarvan wij niet weten of de coronavaccins, waaraan Nederland aanzienlijke bedragen heeft uitgegeven, daarbij een rol spelen, kunt u reflecteren op deze enorme uitgaven aan farmaceuten in het licht van de huidige kennis over de gebrekkige werking van deze vaccins en de vermoedens van (ernstige) schade en sterfte veroorzaakt door deze vaccins?
In de antwoorden op schriftelijke vragen van 5 juli9, 6 juli10, 25 juli11 en 25 augustus jl.12 van het lid Van Haga (Groep Van Haga) ben ik meermaals uitgebreid ingegaan op de effectiviteit en veiligheid van de in Nederland ingezette COVID-19-vaccins. Er is brede wetenschappelijke consensus over de effectiviteit van deze vaccins in het voorkomen van ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 en de geringe kans op ernstige bijwerkingen na vaccinatie. Voor de aankoop en inzet van COVID-19-vaccins is in de Kamer altijd breed draagvlak geweest. Ik vind de uitgaven die zijn gedaan voor de aankoop van COVID-19-vaccins dan ook gerechtvaardigd.
Bent u zich ervan bewust dat de exorbitante bedragen die aan de coronapandemie zijn uitgegeven ervoor hebben gezorgd dat het Rijk op dit moment geen financieel vlees meer op botten heeft? Zo ja, hoe reflecteert u op het feit dat vele economen en andere financiële experts hiervoor al waarschuwden aan het begin van de coronacrisis?
Zie het antwoord op vraag 7. In de besluitvorming is steeds toegezien op een zo doelmatig mogelijke besteding van benodigde middelen uit het generale Rijksbrede beeld. Ik deel de mening dat de huidige economische situatie het gevolg is van onzorgvuldig financieel beleid ten tijde van de coronacrisis dan ook niet.
Nederland kampt op dit moment met een grote koopkrachtcrisis en een naderende recessie, hoe reflecteert u daarop in het licht van de gigantische uitgaven die gedaan zijn voor de coronapandemie? Bent u het ermee eens dat het kabinet door onzorgvuldig financieel beleid in coronatijd nu moet verzaken de Nederlandse burgers door deze economische crisis heen te slepen? Zo nee, graag een uitgebreide uiteenzetting van de rechtvaardiging van deze financiële keuzes.
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u verklaren waarom er zoveel geld is weggevloeid naar buitenlands beleid voor bestrijding van de coronapandemie, maar er voor Nederland zelf geen geld was voor het structureel ophogen van de zorgcapaciteit, wat voor ons land het grootste probleem vormde? Waarom is er niet voor gekozen prioriteit te leggen bij onze eigen, al jaren noodlijdende zorg?
Pandemieën zijn per definitie grensoverschrijdend en vergen een internationale aanpak. Nederland heeft daarom weloverwogen geïnvesteerd in internationale samenwerking voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 4 heb toegelicht.
Het kabinet zet daarnaast volop in op het optimaliseren van de zorgcapaciteit. Zo is met de subsidieregeling IC-opschaling (2020–2022) € 450 miljoen beschikbaar gesteld om de uitbreiding van IC-bedden mogelijk te maken, in aanvulling op de financiering van de reeds beschikbare IC-bedden die door zorgverzekeraars wordt vergoed. Het budget is beschikbaar gesteld voor verbouwingskosten, kosten voor de medische inventaris, het opbouwen van de crisisvoorraad geneesmiddelen, opleidingskosten en de kosten voor extra inzet van zorgverleners. Over de financiering van een basiscapaciteit van 1.150 IC-bedden vanaf 2023 maken zorgverzekeraars en ziekenhuizen via reguliere contractering afspraken. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat het MSZ-kader vanaf 2023 wordt opgehoogd, onder meer om eventuele meerkosten van IC-opschaling tot 1.150 bedden te bekostigen. Het tekort aan flexibel in te zetten zorgpersoneel vormde afgelopen jaren het grote knelpunt in de benutting van de beschikbare IC-capaciteit. De stijgende zorgvraag in combinatie met de brede arbeidsmarktkrapte maakt het niet realistisch om in te zetten op het vergroten van het aantal zorgmedewerkers. De komende tijd zal daarom ten behoeve van de flexibele opschaling ingezet worden op het optimaal benutten van sociale en technologische innovatie en het flexibel opleiden van medewerkers zodat brede inzetbaarheid wordt geborgd. Een en ander is ook expliciet onderdeel van het programmaplan Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl.13 aan de Kamer is gestuurd. Op grond van het voorgaande investeert het kabinet € 20 miljoen om meer instroom in de opleidingen Basis Acute Zorg in de tweede helft van 2022 mogelijk te maken.
Weet u hoeveel eventuele winst de organisaties waaraan Nederlands geld is gedoneerd gemaakt hebben dankzij de gelden die zij van het Rijk hebben ontvangen? Zo ja, kunt u dit inzichtelijk en openbaar maken voor de Tweede Kamer?
Nederland heeft alleen donaties gedaan aan organisaties zonder winstoogmerk.
Het bericht ‘Rechter: gemeente mag student niet uitsluiten van €800 energietoeslag’ |
|
Jeanet van der Laan (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de rechter in de casus van de Nijmeegse student voor de toekenning van de energietoeslag aan studenten?1
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten of een gedeelde energierekening.
Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. De generieke toeslag verstrekken zou eveneens betekenen dat alle studenten (vanaf 21 jaar) die binnen de doelgroep vallen de toeslag (van inmiddels 1.300 euro) ontvangen, dus ook thuiswonende studenten. Dit gaat aan het doel van de regeling voorbij, namelijk het ondersteunen van de laagste inkomens bij het betalen van de gestegen energierekening. Ik blijf daarom bij het advies aan gemeenten zoals opgenomen in de landelijke richtlijnen.
Tegelijkertijd is duidelijk dat er ook studenten zijn met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Uit de uitspraak van de Rechtbank Gelderland2 volgt dat de individuele bijzondere bijstand dan een redelijk alternatief moet bieden voor de eenmalige energietoeslag. Aangezien de voorwaarden voor de energietoeslag per gemeente kunnen verschillen, is niet in het algemeen te stellen wat een redelijk alternatief is. Om richting te geven aan een redelijk alternatief, kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die een gemeente hanteert voor de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag. Verschillen met deze criteria moeten onderbouwd kunnen worden. Gezien de diversiteit in woonsituatie, is het hebben van een energiecontract op naam een redelijke, aanvullende voorwaarde die gemeenten kunnen stellen. Hiermee wordt voorkomen dat studenten een beroep doen op de toeslag, terwijl ze niet onder de doelgroep vallen. Daarnaast gelden uiteraard de voorwaarden die inherent zijn aan het gekozen instrument van de bijzondere bijstand, zoals een inkomenstoets.
Graag breng ik hier in herinnering dat bij de totstandkoming van de energietoeslag een evenwicht moest worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt, was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling, zoals ik ook eerder heb aangegeven.
Welke consequenties heeft deze uitspraak voor de landelijke richtlijnen die nu adviseren studenten als groep uit te zonderen?
De landelijke richtlijnen zullen worden aangevuld met een uitgebreidere motivering voor het niet categoriaal verstrekken van de eenmalige energietoeslag aan studenten. Daarbij zal er ook aandacht voor zijn dat, voor studenten in dezelfde omstandigheden als niet-studenten met aanspraak op een energietoeslag, de individuele bijzondere bijstand een redelijk alternatief moet vormen.
Bent u nog steeds van mening (zoals in de eerdere beantwoording op onze Kamervragen van 15 juni 2022) dat «het gerechtvaardigd ook juridisch houdbaar [...] is om studenten uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag»?
Ik blijf van mening dat de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag niet bedoeld is voor studenten als categorie. Individuele studenten die in financiële problemen komen, kunnen aanspraak maken op individuele bijzondere bijstand. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2.
Zien gemeenten al gevolgen van de uitspraak in de vorm van andere beroepszaken, meer aanvragen door studenten, etc.?
Ik hoor in mijn gesprekken met sommige studentensteden dat zij te maken hebben met relatief veel aanvragen van studenten. Ook geven zij aan dat er sprake is van bezwaar en beroep.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met gemeenten over deze gevolgen en hoe kijkt u naar de mogelijke extra kosten die gemeenten moeten maken als gevolg van deze uitspraak?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor de studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen, heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.3 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
De aangekondigde aanwijzing van een locatie in Albergen als asielzoekerscentrum |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Kunt u aangeven op welke communicatie er tussen de gemeente Tubbergen (ambtelijk en politiek) heeft plaatsgevonden sinds april over de mogelijkheid tot het opvangen van asielzoekers in de gemeente Tubbergen? Kunt u alle relevante brieven en gespreksverslagen openbaar maken?
Sinds april is op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen over de mogelijke opvang van asielzoekers in Hotel ’t Elshuys in Albergen. Nadat op 2 april het hotel aan het COA te huur/te koop werd aangeboden door de makelaar is het COA in gesprek gegaan met de gemeente over twee objecten die mogelijk als opvanglocatie zouden kunnen fungeren, waaronder het desbetreffende hotel. Na verschillende korte contactmomenten in de tussentijd volgde begin juni op bestuurlijk niveau bericht van COA richting de gemeente over het voornemen van het COA om het hotel te kopen. Daarbij heeft het COA het aanbod gedaan om in het hotel ook ruimte te maken voor de opvang van de aan de gemeente gekoppelde statushouders. Bij de gemeente was bestuurlijk echter alleen draagvlak voor kleinschalige huisvesting van statushouders en niet voor de opvang van asielzoekers. Er is gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten, en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium voor deze locatie nader onderzocht zou worden. Na de collegevergadering van 21 juni heeft het college van Tubbergen richting het COA aangegeven niet te zullen meewerken.
Er is reeds een Woo-verzoek ingediend waarvan de relevante brieven en gespreksverslagen een onderdeel zijn. Momenteel vindt een inventarisatie van de stukken plaats. Uw Kamer zal een afschrift van het Woo-besluit en alle bijbehorende stukken ontvangen, zodra het besluit is genomen.
Op welk moment heeft het COA het pand in Albergen gekocht en op welk moment is dat aan de gemeente meegedeeld?
Op 8 juni heeft het COA bestuurlijk aangegeven voornemens te zijn hotel ’t Elshuys te kopen. Op 12 augustus hebben het COA en de eigenaresse van het hotel de koopovereenkomst gesloten voor hotel ’t Elshuys. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 augustus de gemeente geïnformeerd.
Kunt u precies uiteenzetten hoe de procedure onder artikel 3.2 Besluit omgevingsrecht (waarschijnlijk wordt de optie onder b bedoeld) in de praktijk werkt?
Artikel 3.2, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt onder welke omstandigheid de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid heeft om voor een project van nationaal belang te beslissen op een aanvraag voor een vergunning waarmee wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening. Voor zover het gaat om de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen kan dit artikel worden toegepast als sprake is van een geval genoemd in artikel 4 van bijlage II bij het Bor (een zogenoemd kruimelgeval). In dat geval vindt de vergunningverlening plaats via de reguliere procedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 3.2, aanhef en onder b, van het Bor kan daarnaast worden toegepast voor een project van nationaal belang waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening en toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo (een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan of de beheersverordening waarop de uitgebreide procedure uit de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is). Naast een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik is ook een vergunning voor brandveilig gebruik nodig. Beide vergunningen kunnen in één keer worden aangevraagd en in één besluit verleend.
In het geval toepassing wordt gegeven aan de reguliere procedure omdat sprake is van een kruimelgeval verloopt de procedure als volgt: de initiatiefnemer (lees: het COA) dient de aanvraag voor de vergunning in en overlegt alle gegevens die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid maakt in de Staatscourant bekend dat de aanvraag is ontvangen, legt de stukken ter inzage en zendt de aanvraag voor advies aan het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beslist, in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, binnen 8 weken op de aanvraag, maakt de beslissing op de aanvraag bekend en stuurt het besluit aan betrokkenen. Het besluit op de aanvraag treedt de dag na bekendmaking in werking.
Op welk moment in de procedure is er sprake van inspraak en bezwaarrecht van gemeente en van omwonenden en andere belanghebbenden?
Zie ook het antwoord onder 3. In het kader van de procedure tot verlening van de omgevingsvergunning wordt na ontvangst van de aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en veiligheid advies gevraagd aan het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. Tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het Rijk en daarnaast een voorlopige voorziening vragen bij de rechtbank Overijssel. Tegen de beslissing op bezwaar door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de rechtbank Overijssel. Tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel is hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op welk moment is er sprake van inspraak (wettelijk verplicht of niet) in deze procedure? Is het mogelijk dat inspraak nog leidt tot bijstelling van de plannen of nadere toezeggingen aan omwonenden?
Na ontvangst van de aanvraag wordt door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid advies gevraagd aan het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. Dit advies wordt meegewogen in de besluitvorming. Tegen de verlening van de vergunning kunnen belanghebbenden bewaar maken bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Er is geen wettelijk voorgeschreven voorafgaande inspraakronde. In de bezwaarprocedure wordt door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als bevoegd gezag de besluitvorming tot verlening van de vergunning aan de hand van de ingediende bezwaren heroverwogen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid neemt dan, in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, een beslissing op het bezwaar.
Op welk moment moet een gekozen volksvertegenwoordiging (Staten-Generaal, provinciale staten of gemeenteraad) onder de gekozen procedure instemmen?
De wetgever heeft in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), noch in artikel 3.2 van het Besluit omgevingsrecht voorzien in instemming door de Staten-Generaal, provinciale staten of de gemeenteraad bij de toepassing van deze bevoegdheid. In artikel 6.5 van het Bor is bepaald dat een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad niet is vereist als met toepassing van artikel 3.2, aanhef en onder b, van het Bor een vergunning wordt verleend. Inbreng vanuit de gemeente wordt wel betrokken bij de beslissing op de aanvraag tot verlening van de vergunning.
Kunt u de vergunningsaanvraag van het COA voor een AZC – inclusief plannen voor extra units en inclusief de onderbouwing van het nationale belang – zo spoedig mogelijk openbaar maken, zodat duidelijk is wat de plannen precies behelzen?
Op 2 september zijn de gemeente Tubbergen, het COA en het Rijk tot gezamenlijke afspraken gekomen over de opvang van maximaal 150 asielzoekers in het voormalige hotel ’t Elshuys in Albergen. Deze afspraken zijn neergelegd in een overeenkomst dd. 19 september 2022 waarin tevens is overeengekomen dat de gemeente de vergunningsaanvraag van het COA in behandeling neemt. De reguliere procedure, inclusief openbaarmaking, wordt daarmee gevolgd.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Het Rijk vindt het ook bij de inzet van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium van het allergrootste belang om goed met de gemeente samen te werken en om de gemeenteraad en de omwonenden goed te betrekken en te informeren. Dit is ook in het belang van de gemeente, de inwoners en de asielzoekers die uiteindelijk op de locatie komen. Het investeren in het draagvlak en de dialoog met de gemeente blijft onverkort de inzet»?
Ja.
Deelt u de mening dat het heel belangrijk is dat een burgemeester en wethouder die besluiten dat er een AZC in een dorp of wijk gevestigd kan worden, dat de persoon die dat besluit genomen heeft, dat besluit ook toelicht in de gemeenteraad en bij de omwonenden?
Ja.
Deelt u de mening dat u met deze wijze van aankondigen, het draagvlak voor opvang van asielzoekers en vluchtelingen beschadigt, de problemen niet oplost en de verhoudingen tussen de medeoverheden en overheid en burgers onder druk zet?
Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel ga ik dan ook het liefste uit de weg. Helaas is de nood de afgelopen periode zo hoog geweest dat er pijnlijke keuzes gemaakt moeten worden. Opvangplekken zijn ontzettend hard nodig en worden op veel plekken al gerealiseerd, maar het is nog steeds niet genoeg.
Ik begrijp dat deze maatregel tot schrik en verontwaardiging heeft geleid, bij het College, de Raad en de inwoners van de gemeente Tubbergen, maar er was en is niet de luxe om langer af te wachten. Ik wil wel benadrukken dat ik het bij de inzet van dit instrumentarium van groot belang vind om zo goed als mogelijk met de gemeente samen te werken, en om de gemeenteraad en omwonenden goed bij dit besluit te betrekken. Gelukkig hebben de gemeente, het COA en ik alsnog tot overeenstemming kunnen komen.
Bent u bereid om het gesprek met de gemeenteraad en de omwonenden zelf aan te gaan de komende twee weken om uw (voorgenomen!) besluit rechtstreeks aan hen toe te lichten?
Op 19 augustus jl. ben ik in gesprek gegaan met het college van burgemeester en wethouders en met overige aanwezigen, om het besluit toe te lichten en de reacties te horen. Vervolgens hebben de burgemeester en wethouder met het COA en ik verder kunnen praten en zijn wij op 2 september tot goede afspraken gekomen.
Kunt u aangeven waarom u Tubbergen een «weigergemeente» genoemd heeft?1 Kunt u daarbij ingaan op de inspanningen in de gemeente Tubbergen en de regio Noord-Oost-Twente in de afgelopen 1,5 jaar? Klopt het dat de eerste bewoners half september zullen arriveren?2
De term weigergemeenten is op geen enkele gemeente van toepassing en doet geen recht aan alle inspanningen die door het hele land worden gedaan om vluchtelingen en Oekraïense ontheemden op te vangen. Deze term is derhalve overeenkomstig niet van toepassing op de gemeente Tubbergen.
Tubbergen heeft in het tweede half jaar van 2021 voldaan aan het aantal te huisvesten statushouders. In het eerste half jaar van 2022 waren er 2 plaatsingen minder dan de taakstelling. Tegelijkertijd had de gemeente nog een openstaande achterstand. Die achterstand is momenteel 14 statushouders. De 14 gemeenten die de veiligheidsregio Twente vormen hebben een gezamenlijke achterstand van 158 statushouders ten opzichte van de taakstelling. De eerste bewoners van de opvanglocatie Albergen zullen naar verwachting medio oktober kunnen worden gehuisvest.
Zijn er plannen/vergunningen voor brandveiligheid (nu een locatie met 39 hotelkamers geschikt gemaakt wordt voor de opvang van 300 bewoners) en plekken in scholen (inclusief schakelklassen) voor kinderen?
Het hotelgebouw heeft een omvang van ca. 2.200 m2 en beschikt over 29 ruime kamers, een appartement, een feestzaal van 250 m2, restaurant van 130 m2 en souterrain van 200 m2. Met de gemeente is afgesproken dat de opvanglocatie maximaal 150 bewoners zal huisvesten.
Hoeveel extra structurele opvangplekken voor asielzoekers wilt u de komende 12 maanden realiseren in gemeentes? En op welke manier gaat u dat doen?
Zoals in de kamerbrief van 26 augustus jl. is aangegeven werken we naast de acute situatie ook aan lange termijn oplossingen, zoals de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen en een samenhangend pakket op het gebied van flexwoningen, voorzieningen e.d. Dat zal zorgen voor een meer structurele en stabiele opvang.
Hoeveel statushouders zullen de komende 12 maanden huisvestiging nodig hebben?
Zoals in de bijgevoegde «Notitie bestuurlijke afspraken doorstroom migratie» bij de Kamerbrief van 26 augustus jl.3 is gedeeld, wordt de uitstroom van vergunninghouders van 1 juli 2022 tot 1 juli 2023 ingeschat op tussen de 33.900–37.400 vergunninghouders (exclusief achterstanden van ca. 1.800).3
De taakstelling voor de tweede helft van 2022 blijft de in het voorjaar vastgestelde 13.500, met een taakstelling voor het eerste half jaar van 2023 van tussen de 20.400–23.900.
Welke additionele maatregelen heeft u genomen in de sociale woningbouw, waar grote tekorten en lange wachtrijen zijn, om voor extra permanente extra huisvesting te zorgen zodat de bestaande wachtlijsten voor veel mensen niet verder oplopen?
Op het gebied van huisvesting zet het kabinet zich in voor meer woningen voor alle woningzoekenden. Het programma Woningbouw, dat op 11 maart aan uw Kamer is gestuurd4, beschrijft de aanpak om de woningbouw voor zowel permanente als tijdelijke woningen te versnellen.5 Op dit moment verblijven echter bijna 16.000 statushouders bij COA terwijl mensen in Ter Apel buiten moeten slapen. Dit maakt de tijdige huisvesting van mensen waarvan besloten is dat zij in Nederland mogen blijven van groot belang. Dit geeft deze mensen bovendien de mogelijkheid om sneller te participeren en integreren in de Nederlandse samenleving.
Met de brief van 26 augustus over besluitvorming asielcrisis is uw Kamer geïnformeerd dat het rijk en de medeoverheden hebben afgesproken voor de tweede helft van 2022 te streven om voor meer dan 20.000 vergunninghouders een passende woning te vinden. Gemeenten hebben daar verschillende mogelijkheden voor. Dat kan bijvoorbeeld in zogeheten tussenvoorzieningen, in nieuw te realiseren flexwoningen of door tijdelijk meer mensen te plaatsen in bestaande woningen. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat lokale woningzoekenden minder kans maken op een woning, moeten er versneld extra sociale huurwoningen worden gebouwd. De snelste manier om dat te doen, is het bouwen van meer flexwoningen. De doelstellingen uit het programma Woningbouw zijn dan ook versneld naar de realisatie van in totaal 37.500 flexwoningen in de periode 2022–2024 (2022: 7.500, 2023: 15.000, 2024: 15.000). Daarbij is het uitgangspunt dat een derde beschikbaar komt voor mensen met een verblijfsvergunning en tweederde voor mensen die om andere redenen met spoed op zoek zijn naar een huis. Hierover zijn afspraken gemaakt met medeoverheden, die versneld extra prioriteit geven voor het beschikbaar stellen van locaties en het gereedmaken voor bebouwing daarvan.
Het kost echter tijd om de realisatie van flexwoningen naar het gewenste niveau te brengen, terwijl het vanwege de asielcrisis van belang is dat de huisvesting van mensen met een verblijfsvergunning al op korte termijn versnelt. Daarom zal het voor gemeenten voor de korte termijn nodig zijn om mensen met een verblijfsvergunning in bestaande sociale woningen te huisvesten. Hoeveel woningen nodig zijn verschilt per gemeente, maar landelijk zou in de periode september-december 2022 ca. 12% van de vrijkomende corporatiewoningen nodig zijn (tegenover normaalgesproken 5–10%). Mede afhankelijk van hoe snel gemeenten nieuwe flexwoningen realiseren, komt dit aandeel in de eerste helft van 2023 weer binnen de normale bandbreedte en zal daarna naar verwachting verder te dalen.
Wat is uw plan om structureel uit deze opvangcrisis te komen?
In mijn brief van vrijdag 26 augustus jl. worden de bestuurlijke afspraken beschreven. De afspraken zijn gemaakt om de crisis op de korte termijn het hoofd te kunnen bieden, en op de lange termijn uit de crisis te komen én blijven.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden.
Tijdens de beantwoordingstermijn waren de gesprekken met de gemeente Tubbergen nog in volle gang. Om correct te kunnen beantwoorden heb ik de uitkomst van deze gesprekken afgewacht.
Personeelstekorten overheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties als UWV, fiscus en IND» van de NOS?1
Ja.
Erkent u dat er door de personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties problemen ontstaan in de toegankelijkheid en kwaliteit van de publieke voorzieningen, zoals de bereikbaarheid en wachttijden bij de BelastingTelefoon?
Ondanks alle inspanningen leiden de personeelstekorten bij de uitvoeringsorganisaties ertoe dat de dienstverlening soms onder druk kan staan, zoals dat ook op het moment breder speelt in veel sectoren.
Het tekort aan personeel zorgt o.a. voor langere wachttijden bij de BelastingTelefoon voor burgers. Om te zorgen dat de toegankelijkheid zo goed als mogelijk geborgd blijft, zijn de volgende maatregelen genomen:
Op de website maakt de Belastingdienst inmiddels gebruik van het hulpmiddel «Contact op maat», die burgers en bedrijven versneld naar het juiste onderwerp leidt. De eerste resultaten laten een fors gebruik van de tool zien.
Ook kunnen burgers en bedrijven langskomen bij de steunpunten en balies van de Belastingdienst. Indien gewenst kan hiervoor online een afspraak gemaakt worden.
De Belastingdienst houdt bij welke vragen vaak gesteld worden en past deze dynamisch aan op de website onder «veel gestelde vragen».
De Belastingdienst informeert intern en extern, en in het keuzemenu dat de wachttijden helaas langer zijn en wat men zelf kan doen. Verder kan een burger of ondernemer online zien wat de actuele wachttijd is. Ook kan gebruik worden gemaakt van de callback-functie waarmee de Belastingdienst de mogelijkheid biedt teruggebeld te worden als de wachtrij te lang is.
Er wordt veel geïnvesteerd in het werven, opleiden en behouden van (nieuwe) medewerkers om de bereikbaarheid van de Belastingdienst te verbeteren. De aanvangssalarissen voor de BelastingTelefoon zijn verhoogd om de concurrentiepositie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Ook hebben zittende medewerkers dit jaar een extra verhoging gekregen vanwege de bovenmatige bijdrage die nu van hen gevraagd wordt.
Naast uitvoering van reguliere taken heeft de Belastingdienst te maken met uitbreiding en intensivering van taken en ziekteverzuim. Dat leidt tot extra vragen naar mensen. De krappe arbeidsmarkt en de extra benodigde capaciteit bij de herstelwerkzaamheden maken de invulling van de wervingsopgave fors moeilijker en hoger.
Erkent u dat de problemen bij uitvoeringsorganisaties het gevolg zijn van bezuinigingen, extra toebedeelde taken en imagoschade bij bijvoorbeeld de Belastingdienst?
Op 25 februari 2021 heeft de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) het rapport «Klem tussen balie en beleid» opgeleverd. Tevens is in opdracht van het vorige kabinet een analyse (Werk aan Uitvoering) opgesteld door ABDTOPConsult naar gedeelde problematiek in de uitvoering. Zowel de TCU als ABDTOPConsult concluderen dat onder meer door bezuinigingen in de periode tussen 2007 en 2017 en door toenemende complexiteit van wet- en regelgeving problemen zijn ontstaan bij uitvoeringsorganisaties, waaronder ook de Belastingdienst. Of het aspect imagoschade hier ook aan heeft bijgedragen is niet onderzocht. Het kabinet heeft de conclusies uit het TCU-rapport en het WaU rapport onderschreven2.
De reeds geschetste problemen zijn ook de reden dat dit kabinet ervoor kiest in het coalitieakkoord om de uitvoeringsorganisaties en de dienstverlening van de overheid te versterken. Zodat uitvoeringsorganisaties de randvoorwaarden hebben om hun publieke waarden goed uit te kunnen voeren. Daarom zet het kabinet het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering voort. Daarbij reserveert het kabinet 600 miljoen per jaar gedurende 10 jaar, met een aanloop van 200 miljoen in 2022 om de versterking van de uitvoeringsorganisaties ook financieel te ondersteunen. Binnen Werk aan Uitvoering wordt aan de hand van zes thema’s de dienstverlening verbeterd. Deze zes thema’s zijn: dienstverlening, digitalisering, wetgeving, samenwerken in de driehoek, statuur en vakmanschap en de rol van de politiek3.
Bent u het eens dat het van groot belang is dat de toegankelijkheid en kwaliteit van publieke voorzieningen gestaafd wordt?
Daar is het kabinet het mee eens. Daarom staat in het eerste thema binnen Werk aan Uitvoering een toekomstbestendige dienstverlening centraal. Binnen dit thema werken we aan de toegankelijkheid en kwaliteit van de publieke dienstverlening.
Hoe gaat de overheid om met het personeelstekort en de uitvoeringsproblemen?
De rijksoverheid heeft, net als andere werkgevers in Nederland, te maken met de effecten van de krapte op de arbeidsmarkt. Specifieke kraptefuncties zijn ICT-functies, juridische functies en financieel-economische functies. Momenteel staan er rond de 2000 vacatures open op de externe vacaturesite van de rijksoverheid.4
Een deel van de vacatures staat open bij uitvoeringsorganisaties, waaronder UWV, de Belastingdienst en de IND. Dit gaat gepaard met een spanning tussen het verlies van expertise door natuurlijk verloop en de krappe arbeidsmarkt die het aantrekken van deze kennis en nieuwe medewerkers bemoeilijkt. Dat brengt met zich mee dat de dienstverlening door deze en andere diensten soms onder druk kan staan.
Met het programma Werk aan Uitvoering zet het kabinet in op de belangrijkste thema’s om de dienstverlening voor burgers (en bedrijven) echt te verbeteren: zorgen dat de overheid randvoorwaarden heeft om de publieke taken goed te vervullen. Daarbij hoort het realiseren van de menselijke maat in grootschalige processen, persoonlijke dienstverlening en in uiterste instantie, maatwerk en het aanpakken van onbedoelde, maar in de praktijk hardvochtig uitpakkende wetten en regels. Maar ook door de samenwerking russen politiek, beleid en uitvoering te verbeteren, opdat wat politiek wordt beloofd ook waargemaakt kan worden in de praktijk. Op deze manier kunnen dilemma’s in de uitvoering transparant politiek worden gedeeld en gewogen.
Binnen dit programma wordt ook gewerkt aan het vergroten van de statuur en aantrekkelijkheid van het werken in de uitvoering met het programma Werk aan Uitvoering (WaU), onder meer door middel van een versterkte inzet op leren en ontwikkelen en mobiliteit, en gelijke waardering van beleid en uitvoering.
De rijksoverheid biedt – naast een gemiddeld genomen marktconform salaris – een aantrekkelijk pakket secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder een Individueel Keuzebudget (IKB) en een ruime ouderschapsverlofregeling. Leidinggevenden binnen de rijksoverheid kunnen daarbovenop een eenmalige of tijdelijke arbeidsmarkttoelage bieden aan (potentiële) medewerkers in kraptefuncties. Ook zijn er rijksbrede en departementale initiatieven gericht op werving, interne doorstroom en behoud van medewerkers.
Zijn er plannen om personeel te werven voor publieke functies waar tekorten zijn, zoals bijvoorbeeld de reclames van het Ministerie van Defensie?
Ja, deze plannen zijn er. In 2022 is de Rijksbrede arbeidsmarktcommunicatiestrategie doorontwikkeld waarmee het Rijk als aantrekkelijk werkgever gepositioneerd wordt. Naar verwachting zal vanaf eind oktober 2022 een arbeidsmarktcampagne live gaan om potentiële medewerkers te werven en huidige medewerkers te blijven interesseren om te werken bij de rijksoverheid. De campagne wordt zichtbaar op televisie, social media, online media platformen en via online zoekmachines.
In welke mate wordt er geanticipeerd op demografische ontwikkelingen als vergrijzing en bevolkingsgroei waardoor er een grotere vraag naar publieke voorzieningen zal ontstaan?
De omvang en samenstelling van de Nederlandse bevolking veranderen de komende dertig jaar door vergrijzing en migratie. Deze demografische ontwikkelingen brengen uitdagingen en onzekerheden met zich mee. Het kabinet wil meer zicht krijgen op de mogelijke scenario’s tot 2050. De vraag is daarbij wat de gevolgen zijn voor de samenleving, hoe de regering hier met beleid op kan inspelen en welke effecten dat heeft.
Om de opgaven en mogelijke oplossingen in kaart te brengen is de «Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050» ingesteld5.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kijkt naar oplossingen waarbij hetzelfde werk wordt gedaan met minder personeel door bijvoorbeeld de inzet van drones, kunstmatige intelligentie en cameratoezicht, in welke mate is technologie een hulpmiddel voor de uitvoeringsorganisaties om de groeiende vraag naar publieke voorzieningen op te vangen en hoe stimuleert u dit?
We hebben de afgelopen decennia gezien hoe technologie een steeds belangrijker hulpmiddel is geworden voor uitvoeringsorganisaties. Nieuwe technologieën bieden kansen. Veel uitvoeringsorganisaties kijken daarom voortdurend naar de mogelijkheden van nieuwe technologieën. De NVWA is daar een voorbeeld van. Nieuwe technologieën veranderen de aard van de werkzaamheden, maar niet altijd de totale omvang ervan. Waar de inzet van drones en andere technologieën op de ene plek mensen vrij kan spelen, kan de vraag naar mensenwerk op andere plekken juist weer toenemen. Het kabinet vindt het bijvoorbeeld belangrijk dat burgers en ondernemers die daar behoefte aan hebben, kunnen rekenen op persoonlijke aandacht van de overheid. Daar is personeel voor nodig. Daarnaast zijn wet- en regelgeving vaak zo complex dat het potentieel van technologieën voor uitvoeringsorganisaties maar gedeeltelijk bruikbaar is: er zit veel mensenwerk in het zorgvuldig interpreteren van wetten en regels om tot goede besluiten te komen.
Binnen het eerder geschetste Werk aan Uitvoering is een van de thema’s digitalisering, waarmee we de digitale agenda versnellen en daarmee de digitale dienstverlening versneld doorontwikkelen, zodat we blijvend aansluiten op de behoeften van burgers en ondernemers. Binnen dit thema zetten we een Meerjarenprogramma Infrastructuur Digitale Overheid (MIDO) op en brengen en houden we de ICT-systemen in de uitvoering op orde. Ook kijken we hoe de gegevensuitwisseling tussen overheidsorganisaties onderling op bredere schaal mogelijk is. Daarbij houden we oog houden voor digitale inclusie en de betrouwbaarheid, veiligheid en gebruiksvriendelijkheid van de digitale dienstverlening door de overheid.
Het bericht “Ook personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties als UWV, fiscus en IND” |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Wat zijn momenteel de (gemiddelde) wachttijden bij de BelastingTelefoon?
De gemiddelde wachttijd bij de Belastingtelefoon in week 35 was 17 minuten. Eind juni – de periode waar het NOS-artikel aan refereert – lag de gemiddelde wachttijd rond de 20 minuten. De Belastingtelefoon werkt zowel voor de Belastingdienst als voor de dienst Toeslagen. De Douane heeft haar eigen telefoondienst, de BelastingTelefoon Douane, waar burgers en bedrijven met vragen terecht kunnen. Vanwege de samenloop van een groot aantal briefzendingen van de Belastingdienst en de dienst Toeslagen aan burgers en bedrijven en reacties die daarop volgden is piekdrukte bij de Belastingtelefoon ontstaan.
Wat zouden deze wachttijden idealiter moeten zijn?
De Belastingdienst heeft geen streefnormen geformuleerd op wachttijd, maar op bereikbaarheid (het percentage aangenomen gesprekken ten opzichte van het aantal aangeboden gesprekken, waarbij de streefnorm >90% is) en op klanttevredenheid. Uiteraard is het voor burgers en ondernemers ideaal indien de wachttijd zo kort mogelijk is. De Belastingdienst streeft er naar de wachttijden voor burgers en bedrijven zo kort mogelijk te houden.
Welke hinder ondervinden burgers en ondernemers momenteel van deze situatie?
Wanneer de Belastingtelefoon slecht bereikbaar is, leidt dit begrijpelijkerwijs tot ontevredenheid en onzekerheid bij burgers en ondernemers. Als vragen niet kunnen worden gesteld, bestaat het risico dat burgers en bedrijven niet helder hebben wat er van hen verwacht wordt. Om te zorgen dat de toegankelijkheid zo goed als mogelijk geborgd blijft, zijn de volgende maatregelen genomen:
Op de website maken we inmiddels gebruik van het hulpmiddel «Contact op maat», die burgers en bedrijven versneld naar het juiste onderwerp leidt. De eerste resultaten laten een fors gebruik van de tool zien.
Ook kunnen burgers en bedrijven langskomen bij onze steunpunten en balies. Indien gewenst kan hiervoor online een afspraak gemaakt worden. De openingstijden van de steunpunten zijn recent verruimd.
We houden bij welke vragen vaak gesteld worden en passen deze dynamisch aan op de website onder «veel gestelde vragen».
We informeren intern en extern, en in het keuzemenu dat de wachttijden helaas langer zijn en wat men zelf kan doen. Verder kan een burger of ondernemer online zien wat de actuele wachttijd is.
Ook kan gebruik worden gemaakt van de callback-functie waarmee we de mogelijkheid bieden teruggebeld te worden als de wachtrij te lang is.
Welke alternatieven, naast telefonische ondersteuning, zijn voorhanden voor burgers en bedrijven om geholpen te worden met hun (urgente) fiscale of douanegerelateerde kwesties?
De Belastingdienst en dienst Toeslagen kijken zorgvuldig naar hoe klantvragen zo goed mogelijk beantwoord kunnen worden via de digitale kanalen. Burgers en bedrijven die contact zoeken, worden via een nieuwe pagina op de website van de Belastingdienst («contact op maat») gewezen op alle mogelijkheden die er zijn om verder geholpen te worden. De opties voor persoonlijk contact zijn naast telefonie: de socialmediakanalen, ondersteuning via bibliotheken en maatschappelijke dienstverleners. Burgers en bedrijven kunnen ook langskomen bij een balie van de Belastingdienst of bij één van de ingerichte steunpunten. De openingstijden van de steunpunten zijn recent verruimd.
Telefonische vragen over douanegerelateerde kwesties worden niet beantwoord door de Belastingtelefoon maar door de Douane. Naast telefonische ondersteuning kunnen burgers en bedrijven informatie over en antwoorden op douanegerelateerde kwesties vinden op de website douane.nl. Vragen kunnen ook via sociale media gesteld worden aan de Douane. Daarnaast zijn er apps beschikbaar, zoals de Reisapp voor reizigers (waarin de mogelijkheid wordt geboden om via sociale media of telefonisch contact op te nemen) en de Accijnsapp (voor het melden van vermoedens van accijnsfraude). Daarnaast is er structureel overleg tussen koepels uit het bedrijfsleven en de Douane in het Overleg Douane Bedrijfsleven. Voor specifieke onderwerpen organiseert de Douane webinars voor bedrijven met de mogelijkheid om vragen te stellen.
Kunt u beschrijven wat momenteel de problemen zijn ten aanzien van het aantrekken en/of behouden van arbeidskrachten voor de Belastingdienst en Douane? Wat is ervoor nodig om dit effectief aan te pakken?
Naast uitvoering van reguliere taken hebben de Belastingdienst en de dienst Toeslagen te maken met uitbreiding en intensivering van taken, zoals herstel- en compensatieregelingen voor bijvoorbeeld toeslagen, box 3 en FSV. Dat leidt tot extra vraag op de toch al krappe arbeidsmarkt. De krappe arbeidsmarkt maakt de invulling van deze wervingsopgave dus moeilijker. En dat geldt nog meer voor schaarse groepen zoals IT’ers, accountants, fiscalisten en data-specialisten.
De diensten zetten een breed scala aan wervingsactiviteiten in om personeel te werven en als aantrekkelijke en inclusieve werkgever continu zichtbaar te zijn. Naast het publiceren van vacatures wordt steeds meer gebruik gemaakt van bijvoorbeeld referral recruitment (werving via collega’s), sourcing (actief benaderen van kandidaten) en centrale wervingen. Aanvullend wordt het aanbieden van stage- en werkstudentplekken en starters- en traineefuncties geïntensiveerd.
Naast het aantrekken van nieuw personeel is behoud van personeel cruciaal. Daarom worden (nieuwe) medewerkers gevraagd naar hun ervaringen om ongewenste uitstroom te voorkomen.
De Douane ervaart dat het vervullen van met name specialistische functies moeizamer gaat. Ter versterking van de arbeidsmarktpositie van de Douane is er een arbeidsmarktstrategie ontwikkeld en vertaald in een creatief concept. Hiernaast ontwikkelt Douane een doelgroep/kanalen strategie die onder andere gericht is op de doelgroepen voor de moeilijker te vervullen functies. Juist om hier effect te sorteren werft de Douane anticiperend op uitstroom en worden moeilijk vervulbare functies (RA en IT-audit) standaard permanent opengesteld. Op dit moment wordt onderzocht of dit voor meer functies zou moeten gelden. Nieuwe medewerkers worden middels een onboardingsprogramma geïntroduceerd binnen de Douane.
Daarnaast zijn de interne doorgroeimogelijkheden voor medewerkers verbeterd door belemmeringen voor doorgroei weg te nemen. Voorbeelden daarvan zijn het laten vervallen van diploma-eisen bij vacatures en in plaats daarvan te kijken naar het werk- en denkniveau. Daarmee willen de Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane medewerkers meer perspectief bieden en langer behouden.
In hoeverre zijn de werkwijze en de processen van die diensten hierdoor geraakt? Welke zaken krijgen prioriteit en welke activiteiten lijden hieronder?
Prioritering bij de Belastingdienst leidt tot complexe afwegingen. Hierin hebben werkzaamheden zoals het arrest over box 3, herstel FSV en de inning van de coronaschulden grote prioriteit. Werkzaamheden waar wet- en regelgeving aan ten grondslag ligt, zoals het behandelen van bezwaren, hebben ook prioriteit. Dit geldt ook voor de (implementatie van) EU-regelgeving waaraan Nederland gehouden is.
De consequentie is dat minder capaciteit beschikbaar is voor activiteiten waarvoor de Belastingdienst kan kiezen die uit te voeren. Dit betreft toezicht (die niet aan wet- en regelgeving verbonden is) en vernieuwing van de processen. In de stand-van-zakenbrief2 heb ik, Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit & Belastingdienst, opgenomen dat ik u in het najaar nader zal informeren over het niveau van toezicht. Ook raakt het de dienstverleningsprocessen van de Belastingdienst.
Ik wil transparant zijn over de afwegingen die worden gemaakt. Daarom heb ik in de Beleids- en Uitvoeringsagenda3 een schematisch overzicht van mijn ambities en de elementen waartegen deze gewogen moeten met u gedeeld.
Om u zo goed mogelijk mee te nemen in de afwegingen die ik maak, wil ik u in de aanloop naar het Belastingplan en het Jaarplan 2023 Belastingdienst meer inzicht bieden in de keuzes die in de uitvoering nodig zijn om de ambities te realiseren. In de parameterplusbrief (bijlage bij het Belastingplan) ben ik uitgebreider ingegaan op de effecten voor de uitvoering voor de Belastingdienst en de dienst Toeslagen. In de Jaarplannen 2023 wordt met concrete plannen aangegeven hoe de Belastingdienst respectievelijk de dienst Toeslagen de uitvoeringsambities willen gaan realiseren.
Bij de Douane vormt de krappe personele bezetting nú nog geen risico voor de continuïteit van het primaire proces, maar heeft – gezien het mogelijke risico in de toekomst- nadrukkelijk de aandacht.
Kunt u reflecteren op het bovengemiddeld ziekteverzuim bij die diensten? Welke hoofdoorzaken zijn hiervoor aan te wijzen? Welke maatregelen zijn of worden getroffen om dit aan te pakken?
Zowel de Belastingdienst, de dienst Toeslagen als de Douane, hebben te maken met een stijgende trend van het ziekteverzuim. Dit ziekteverzuim heeft zijn oorzaken in werkdruk, mentale gezondheidsklachten en de gevolgen van COVID 19. De aanpak van ziekteverzuim is complex en het verzuim is in sommige situaties moeilijk beïnvloedbaar. Om hier beter inzicht in te krijgen worden er meerdere keren per jaar verzuimanalyses uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van deze verzuimanalyses worden (extra) interventies ingezet gericht op de duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Zoals de inzet van extra personeel ter vermindering van de werkdruk en het aanbieden van vitaliteitsinterventies, zoals een vitaliteitcheck en coaching, die medewerkers zelf (preventief) kunnen inzetten. Dit draagt ook bij aan het behouden van medewerkers.
De Douane maakt gebruik van het model «Huis van Werkvermogen», dat de factoren beschrijft die invloed hebben op het werkvermogen van werknemers. Hierbij komen drijfveren & cultuur, werk & leiderschap, vitaliteit & gezondheid en loopbaan & ontwikkeling aan bod. Omdat er meerdere factoren kunnen spelen bij ziekteverzuim, is het van belang dat de verschillende dimensies/verdiepingen in balans zijn.
Door naar het grotere geheel te kijken is er meer aandacht voor de preventieve kant van ziekteverzuim. In het kader van duurzame inzetbaarheid worden teamleiders bijvoorbeeld getraind om gerichter in te zetten op verzuimpreventie. Daarnaast wordt ingezet op preventie middels een vitaliteitscheck waarbij medewerkers zelf aan de slag kunnen met hun vitaliteit.
Volgens het bericht heeft o.a. de Douane met name moeite met het vullen van functies met een specifiek profiel (gespecialiseerde juridische, digitale en financiële functies). Geldt dit ook voor de Belastingdienst? Wat is het plan van aanpak van die diensten om deze specialisten te werven (en te behouden)?
De Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane merken de schaarste en krapte op de arbeidsmarkt. En dat geldt nog meer voor schaarse groepen zoals IT’ers, accountants, fiscalisten en data-specialisten.
Wat betreft de aanpak voor werving en behoud van deze groepen: zie de beantwoording op vraag 6.
Hoeveel extra mensen zijn nodig voor de box 3-uitspraak en de nasleep van de kinderopvangtoeslagaffaire, waarvoor volgens het artikel bij de Belastingdienst de meeste vacatures openstaan? Hoe zullen deze worden geworven en op welke termijn verwacht u dat deze zullen zijn geworven? Wat betekent dit voor de tussenliggende periode?
Uit de uitvoeringstoets voor de werkzaamheden box 3 blijkt dat met de huidige aannames er incidenteel 495 fte benodigd zijn, verspreid over de jaren 2022 tot 20254. Naar verwachting zal het zwaartepunt van de werkzaamheden liggen op de jaren 2022 en 2023 voor wat betreft het behandelen van burgerreacties op het herstel. Voor de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen zijn 1.179 fte aan de slag (juni 2022). Dit zal naar verwachting oplopen tot circa 1.900 fte tot in 2023. Hierover wordt de Tweede Kamer elk kwartaal in de Voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen de stand van zaken geschetst.
In de uitvoeringstoets voor het herstel box 3 wordt aangegeven dat de exacte gevolgen afhankelijk zijn van de omvang van het aantal reacties van burgers naar aanleiding van het rechtsherstel. Met Prinsjesdag is de overbruggingswetgeving voor box 3 ingediend. Dit wetsvoorstel is voorzien van een uitvoeringstoets waarin nader is ingegaan op de benodigde capaciteit voor deze werkzaamheden5.
De werving en opleiding van nieuw vast personeel en inhuur en opleiding van uitzendkrachten en ander personeel kost tijd. Dit kan leiden tot vertraging in de behandeling van bezwaarschriften, verzoeken en beroepschriften, verminderde bereikbaarheid van de BelastingTelefoon en verdringing van toezichtwerkzaamheden.
In de elfde Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen van 15 juli jl. is beschreven dat door de herijking en de komst van nieuwe regelingen een uitbreiding van het werknemersbestand van in juni 1.179 fte naar uiteindelijk circa 1.900 fte doorlopend tot in 2023 wordt verwacht6. De werving van nieuwe medewerkers vindt nog altijd plaats in een periode waarin de arbeidsmarkt zeer krap is en voorlopig krap blijft. Ook vraagt de werving veel van de wendbaarheid en flexibiliteit van de mensen binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), terwijl de hulp aan gedupeerde ouders te allen tijde door dient te blijven gaan.
Hoe wordt geanticipeerd op het feit dat een groep mensen de komende jaren met pensioen gaat? Hoe groot is deze groep bij de diensten?
Met behulp van meerjarige personeelsplannen is de pensioenuitstroom in beeld gebracht. Deze inzichten worden verwerkt in de opleidings- en wervingsplannen en daaraan gekoppelde activiteiten. Op het moment wordt tot en met 2030 voor de Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane een totale pensioenuitstroom verwacht van ca. 9.400 fte. Zie het antwoord op vraag 6 voor de wervings- en opleidingsinspanningen die o.a. naar aanleiding van de pensioenuitstroom worden uitgevoerd.
De chanterende Commissaris van de Koning in Flevoland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «burgemeester herkent signalen van chantage door CvdK Verbeek»1 ?
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Bant er met powerplay doorgedrukt wordt? Zo ja, wat vindt u van het feit dat burgemeester Roger de Groot van Noordoostpolder zegt signalen te hebben gekregen dat raadsleden zich gechanteerd hebben gevoeld door de commissaris van de Koning (CvdK)? Graag een gedetailleerd antwoord.
Met de gemeente Noordoostpolder worden zoals gebruikelijk op bestuurlijk niveau constructieve gesprekken gevoerd over de mogelijkheden van een nieuw additioneel aanmeldcentrum binnen deze gemeente. Kennelijk is de wijze waarop een dergelijk overleg is gevoerd door betrokkenen op verschillende wijzen beleefd. Van het doordrukken van een besluit is echter geen sprake; de commissaris van de Koning heeft hier gehandeld als rijksorgaan, in welke hoedanigheid hij ter zake niet beslissingsbevoegd is. Zijn rol is hier gericht op het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk (COA) en decentrale overheden, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. In antwoord op uw vraag daaromtrent acht ik het overigens, gelet op de positie van de burgemeester als voorzitter van de gemeenteraad, passend dat hij signalen heeft gekregen van raadsleden over hun gevoelen en ervaringen naar aanleiding van een dergelijk bestuurlijk overleg. Het is echter niet aan mij om te oordelen over het gevoelen en de ervaringen van individuele raadsleden, aangezien de beleving hiervan kan verschillen.
Als u het onacceptabel vindt dat gekozen raadsleden met dwang en drang gedwongen worden akkoord te gaan met een aanmeldcentrum voor asielzoekers waar hè-le-maal niemand op zit te wachten, wilt u dan een onderzoek in stellen naar de kwestie, zeker ook omdat de raadsleden zou zijn voorgehouden dat de lobby voor de Lelylijn in gevaar komt als ze niet meewerken aan de plannen voor een aanmeldcentrum in Bant? Graag een gedetailleerd antwoord over hoe u dit onderzoek naar chantage vorm gaat geven.
Gelet op mijn antwoord op vraag 2, zie ik geen aanleiding om een dergelijk onderzoek in te stellen. Terzijde merk ik op dat zolang de problematische situatie bij het aanmeldcentrum in Ter Apel aanhoudt, er wel degelijk behoefte is aan extra ruimte. Vanzelfsprekend houdt de besluitvorming daarover geen verband met andere dossiers die de gemeente Noordoostpolder zouden kunnen raken.
Wat vindt u van het feit dat meerdere bronnen aan Omroep Flevoland bevestigd hebben dat de manier waarop de gemeenteraad op 25 april 2022 werd toegesproken door de CvdK als zeer sturend en dwingend werd ervaren? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals ik hiervoor bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik geen oordeel over het gevoelen en de ervaringen van verschillende betrokkenen, nu de beleving hiervan uiteen kan lopen. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan kan de raad zich desgewenst richten tot de commissaris van de Koning en met hem van gedachten wisselen over hoe het gevoerde overleg van beide kanten is beleefd; naar ik heb begrepen, is er inmiddels ook contact geweest tussen de commissaris en de raad.
Heeft u de bereidheid om de CvdK uit zijn functie te zetten als uit onderzoek blijkt dat chantage alsmede drang en dwang zijn toegepast? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals ik hiervoor bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, zie ik geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.
Paspoortwalhalla voor topcriminelen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat ambtenaren criminelen hielpen aan een valse identiteit?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat zijn uw acties richting de gemeente Den Haag geweest waar een ambtenaar naar hartelust paspoorten aan het vervalsen was voor criminelen? Kunt u deze vraag een gedetailleerd antwoord geven?
De Rijksdienst voor de Identiteitsgegevens (RvIG) heeft verschillende malen contact gehad met de gemeente Den Haag. De gemeente Den Haag erkent de urgentie van het probleem en de noodzaak tot verbetering van de processen aan de balie. RvIG heeft de gemeente Den Haag bezocht om de werkprocessen samen met de gemeentelijke auditdienst door te lopen en te bespreken hoe deze beter kunnen worden nageleefd. Het gaat hier om werkprocessen, inclusief de beschrijving ervan, die nodig zijn om fraude te beperken. De nadruk lag op de besprekingen op controles, autorisaties en functiescheiding.
Wat vindt u van het feit dat in het artikel van Het Parool naar voren komt dat de Haagse ambtenaar nog vier jaar werkzaam is geweest voor deze gemeente? Wat is uw actie daarop richting de gemeente Den Haag?
Ik wil voorop stellen dat de gemeente Den Haag over haar eigen persoonsbeleid gaat. De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat in 2016 de betrokken ambtenaar gedurende een integriteitsonderzoek op non-actief gesteld is conform het eigen personeelsbeleid. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is aan betrokken ambtenaar een arbeidsrechtelijke sanctie opgelegd, namelijk voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van 2 jaar en overplaatsing naar een andere functie. De gemeente Den Haag heeft aangegeven in 2016 ook aangifte te hebben gedaan tegen de ambtenaar. Na ontvangst van een aantal vorderingen van het Openbaar Ministerie in 2020, heeft de gemeente contact gezocht met RvIG. RvIG heeft op 19 oktober 2020 de gemeente Den Haag formeel aangeboden om expertise te leveren om herhaling zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat gaat u doen tegen het feit dat de afgelopen tien jaar structureel fouten zijn gemaakt in de uitgifte van paspoorten? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
In mijn brief van 8 juli «Aankondiging van maatregelen ter voorkoming van identiteitsfraude» geef ik aan welke maatregelen ik nu al heb ingezet en op korte, middellange en lange termijn ga nemen.2 Het gaat dan kort gezegd over maatregelen op communicatief vlak (gesprekken en voorlichting), aanpassingen in werkwijze en techniek (bijvoorbeeld live enrolment, programma Verbeteren Reisdocumentenstelsel) en op personeelsvlak het certificeren van baliemedewerkers en het vragen van een VOG. Voor verdere details met betrekking tot de door mij genomen en te nemen maatregelen verwijs ik naar deze brief.
Wat gaat u doen tegen het feit dat uit een steekproef onder zeventien gemeenten is gebleken dat in een kwart van de gevallen de paspoortprocedures niet werden gevolgd? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
In de brief van 8 juli, in vraag 4 genoemd, is toegezegd dat ik RvIG nader onderzoek naar de procedure-afwijkingen laat doen. Ik verwacht u einde dit jaar, in de brief over de voortgang van de maatregelen nader te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat een niet functionerende overheid een paspoortwalhalla creëert voor zware criminelen? Zo ja, wat wordt uw actieplan om dit te bestrijden?
Ik hecht veel waarde aan de integriteit van het Nederlandse paspoort in nationaal en internationaal verband. Het leveren van paspoorten op bestelling door corrupte ambtenaren moet krachtig worden bestreden.
In de brief van 8 juli presenteer ik een groot aantal maatregelen waardoor de procedure van de aanvraag en afgifte van paspoorten minder kwetsbaar moet worden voor corruptie en misbruik door criminelen. Daarnaast heb ik aangegeven dat er een analyse zal worden uitgevoerd naar incorrecte gegevens en dat mogelijke fraudegevallen met het Openbaar Ministerie zullen worden gedeeld.
De brief ‘Aankondiging van maatregelen ter voorkoming identiteitsfraude’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel gevallen zijn bekend waarbij onrechtmatige identiteitsbewijzen zijn uitgegeven?1
In mijn brief van 8 juli «Aankondiging van maatregelen ter voorkoming van identiteitsfraude» geef ik aan dat er tientallen gevallen van onrechtmatig verkregen identiteitsbewijzen zijn onderkend en het vermoeden is dat dit aantal waarschijnlijk nog zal oplopen.3
Van hoeveel ambtenaren is bekend c.q. bestaat het vermoeden dat ze onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar al deze ambtenaren?
Op dit moment lopen er strafrechtelijke onderzoeken naar het valselijk opmaken en uitgeven van paspoorten. Over deze onderzoeken kan ik geen nadere informatie verstrekken.
Is bekend wat de beweegredenen zijn van ambtenaren die onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Zo ja, wat zijn de beweegredenen?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat een mogelijke beweegreden geldbejag is. Gebleken is dat criminelen bereid zijn te betalen voor een valselijk opgemaakt paspoort op naam van een ander persoon. Hiermee kunnen zij reizen en transacties uitvoeren terwijl zij onder de radar blijven.
Welk strafbaar feit wordt ten laste gelegd aan de ambtenaren die onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Is dit (medeplichtigheid aan) deelname aan een criminele organisatie? Zo nee, waarom niet?
Aan welk(e) feit(en) een ambtenaar die onrechtmatige identiteitsbewijzen uitgeeft zich schuldig heeft gemaakt, kan van geval tot geval verschillen en dient uit nader strafrechtelijk onderzoek te blijken. Zo is voorstelbaar dat een ambtenaar «het valselijk opmaken van een reisdocument of identiteitsbewijs» (artikel 231 Wetboek van Strafrecht) en/of «ambtelijke corruptie» (artikel 363, Wetboek van Strafrecht) ten laste wordt gelegd.
In welke gemeenten zijn deze onrechtmatige identiteitsbewijzen uitgegeven?
Deze vorm van corruptie beperkt zich in beginsel niet tot een enkele gemeente. Daar waar kwetsbaarheden bestaan in de aanvraag- en afgifteprocedures van paspoorten of zorgvuldigheidsprotocollen aan de balie niet goed worden gevolgd, kan hiervan misbruik worden gemaakt door kwaadwillenden.
In hoeverre is bij de aanvraag en uitgifte van paspoorten, waarbij is afgeweken van de standaardprocedure, sprake van crimineel handelen, onwenselijk handelen of dienstverlenend handelen? Hoe wordt dit bepaald?
In het merendeel van de gevallen waarbij bij de afgifte van paspoorten is afgeweken van de standaardprocedures, gaat het om fouten/vergissingen/nalatigheden van het baliepersoneel. De achtergrond is soms onoplettendheid, snel moeten/willen zijn, maar kan ook gelegen zijn in het de burger snel en goed ten dienste willen zijn.
Het feit dat voorgeschreven procedures niet altijd juist worden gevolgd binnen een gemeente, maakt het voor corrupte ambtenaren mogelijk gebruik te maken van kwetsbaarheden in deze procedures zonder dat dit direct opvalt. Of sprake is van crimineel handelen door een gemeenteambtenaar zal moeten blijken uit alle feiten en omstandigheden van het strafrechtelijk onderzoek.
In de brief van 8 juli, heb ik toegezegd dat ik de RvIG nader onderzoek naar de procedure-afwijkingen laat doen. Ik verwacht u einde dit jaar, in de brief over de voortgang van de maatregelen nader te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Is bekend wat de echte identiteit is van diegene die een onrechtmatig identiteitsbewijs hebben verkregen? Zo ja, is ook bekend of deze personen het land zijn ontvlucht door middel van de uitgegeven onrechtmatige identiteitsbewijzen? Gaat het hier om criminelen die actief zijn binnen de georganiseerde misdaad? Zo nee, kunt u hier een toelichting op geven?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in een aantal gevallen dergelijke valselijk opgemaakte paspoorten in het bezit van zware criminelen zijn aangetroffen terwijl zij – soms in het buitenland – werden aangehouden door de opsporingsautoriteiten. In die gevallen stond het paspoort op naam van een derde (al dan niet een katvanger), maar droeg wel de pasfoto van de crimineel zelf.
Zijn de Nederlanders wier foto’s zijn gebruikt geïnformeerd over de gepleegde activiteiten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zijn verder gezet om getroffen Nederlanders te ondersteunen?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat het niet op voorhand duidelijk is of er sprake is van katvangers of van burgers die onwetend zijn ten aanzien van het feit dat hun identiteit is misbruikt. Veelal vormt dit niet de primaire focus van het strafrechtelijk onderzoek dat zich eerder richt op de corrupte ambtenaar of de (criminele) ontvanger van het paspoort.
Is het kabinet het ermee eens dat Nederlanders wier foto’s zijn gebruikt, bijgestaan moeten worden bij eventuele fraudegevallen? Zo ja, hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Als mensen vermoeden dat iemand anders gebruik maakt van een identiteitsbewijs op hun naam dan kunnen ze bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude terecht voor advies en hulp. Er zijn het afgelopen half jaar geen meldingen gemaakt die wijzen op gebruik van identiteitsbewijzen door criminelen waar het hier over gaat.
Is het kabinet het ermee eens dat ambtenaren die zich hier schuldig aan hebben gemaakt onder geen enkele omstandigheid aan de slag mogen gaan bij andere gemeentes? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor om dit te voorkomen? Kunt u ook ingaan op het beroepsverbod? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben zelfstandige bevoegdheden op het gebied van personeelsbeleid. Ik wil gemeenten ondersteunen om hun taken goed uit te kunnen oefenen. In de brief van 8 juli heb ik al maatregelen aanbevolen om aandacht aan de integriteit van personeel te geven. Via voorlichting zal ik de gemeenten wijzen op het belang voor hun baliemedewerkers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen en referenties bij vorige werkgevers op te vragen. Verder wil ik, zoals in de brief van 8 juli aangekondigd, onderzoeken of en zo ja hoe het invoeren van verplichte certificering en een bijbehorend beroepsregister mogelijk is. Ook dat kan gemeenten helpen in de selectie van hun personeel.
Is het kabinet het ermee eens dat de «korte termijn» maatregelen die worden voorgesteld in de brief, zoals het vierogen principe, per direct moeten worden ingevoerd? Zo ja, wanneer zijn de werkprocessen aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het vierogenprincipe houdt in dat in het aanvraag- en uitgifteproces per fase andere medewerkers worden ingezet, bijvoorbeeld voor het nemen van een besluit tot het verstrekken van een paspoort, en voor het uitreiken van het paspoort. RvIG zal, zoals in de brief is aangegeven, extra inzetten op voorlichting gericht op de adequate naleving van werkvoorschriften voor het proces van aanvraag en uitgifte van documenten en personeelsbeleid. Onderzocht wordt hoe functiescheiding, ook technisch, het beste kan worden ingezet. Niet in alle gevallen (kleine gemeenten bijvoorbeeld) is een strikte functiescheiding haalbaar.
Het bericht 'Van Huffelen kleunt mis' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van Huffelen kleunt mis»?1
Ja.
Beschikt u over voldoende leesvaardigheid om de Wolbes begrijpend te kunnen lezen en kent u het verschil tussen de begrippen «verplicht» en «de mogelijkheid»?
Ja.
Indien het antwoord ja is, hoe kwalificeert u dan het feit dat u de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd?
De Kamer is door mij niet verkeerd geïnformeerd. Een gezaghebber in Caribisch Nederland is lid van het bestuurscollege en heeft in die hoedanigheid de beginselplicht om te stemmen indien en voor zover het tot een stemming komt in het bestuurscollege. Voor de volledigheid merk ik op dat hierop een uitzondering geldt indien sprake is van een persoonlijk belang. In dat geval bepaalt de WolBES dat niet deelgenomen wordt aan de stemming. Een beginselplicht om te stemmen indien en voor zover het tot een stemming komt in het bestuurscollege, gaat niet zo ver als een algemene stemplicht. Het bestuurscollege is niet verplicht om een voorstel in stemming te brengen alvorens een besluit kan worden genomen. Zowel in het college van burgemeester en wethouders in Europees Nederland als in het bestuurscollege in Caribisch Nederland is het ook niet gebruikelijk om te stemmen voordat een besluit wordt genomen, maar wordt doorgaans in collegiaal overleg getracht consensus te bereiken. De gezaghebber is ook voorzitter van het bestuurscollege. Het is bij uitstek de rol van de voorzitter om te komen tot besluitvorming in consensus. Indien consensus is bereikt, is niet voor ieder besluit een stemming vereist.
Bent u bereid om openbaar excuses aan te bieden aan Bonaires Gezaghebber Rijna en daarmee zijn door u ernstig geschonden reputatie weer te herstellen? Zo nee, waarom niet?
De ingediende motie is door mij gelezen als een steun in de rug voor de onafhankelijke rol die gezaghebbers vervullen. Het is een rol waar ik veel waardering voor heb. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is er absoluut oog voor de complexiteit waarin de gezaghebbers hun werk uitvoeren. Ik heb hierover met de gezaghebber een goed gesprek gehad en wij zitten op één lijn. Er is dan ook geen aanleiding voor het aanbieden van excuses. Ik steun de gezaghebbers in Caribisch Nederland graag bij de uitoefening van hun functie.
Het artikel ‘Sancties tegen Russen bleven maand liggen' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sancties tegen Russen bleven maand liggen»?1
Ja.
Is de centrale conclusie uit dit artikel juist, dat al vanaf begin maart gegevens van de Kamer van Koophandel beschikbaar waren over mogelijke Russische zakelijke belangen in Nederland, maar dat daar pas begin april iets mee gedaan werd?
De Kamer van Koophandel had vanaf begin maart gegevens beschikbaar over mogelijke zakelijke belangen van op de sanctielijst geplaatste personen in Nederlandse niet-beursgenoteerde ondernemingen, maar was niet bevoegd om deze persoonsgegevens te delen met andere instanties. Er was op dat moment geen aangewezen toezichthouder op de naleving van het bevriezen van bezit en zeggenschap van geliste personen. Het delen van deze persoonsgegevens is met de wijziging van sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 in april deels ondervangen, maar duidelijk werd dat een meer structurele modernisering van het sanctiestelsel nodig zou zijn. De voorbereiding hiervoor is kort daarop, in lijn met de aanbevelingen van Stef Blok, in gang gezet2 alsmede de aanwijzing van een toezichthouder op de naleving van sancties ter zake het eigendom en zeggenschap in niet-beursgenoteerde ondernemingen (het Bureau Toetsing Investeringen).
Hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 was deze informatie bekend maar kon deze niet zonder meer worden gedeeld. Voorts is actie ondernomen ter verbetering van regelgeving voor het kunnen uitwisselen van informatie tussen overheids- en uitvoeringsinstanties. Ook is zowel juridisch als feitelijk een toezichthouder op de naleving van sancties op het terrein van eigendom en zeggenschap in ondernemingen aangewezen.
Waarom greep u niet in?
Vanaf het moment dat sancties door de Europese Unie worden aangenomen, hebben deze directe werking in Nederland. Om de sanctienaleving bij alle uitvoeringsinstanties volledig in beeld te krijgen was enige tijd nodig. Het kabinet heeft, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, op basis van het huidige beeld dat zij heeft van de sanctienaleving geen aanleiding om te concluderen dat hierin zaken zijn gemist.3 Wel illustreerde deze ontwikkelingen de behoefte om de naleving van sancties te bevorderen en het toezicht hierop te verbeteren door middel van gedegen wet- en regelgeving. Het kabinet is naar aanleiding hiervan actief bezig met het zorgvuldig dichten van juridische leemten, bijvoorbeeld met betrekking tot het delen van gegevens. Dit gebeurt op zowel korte termijn, door aanpassingen in sanctieregelingen, als lange termijn zoals de modernisering van het nationale sanctiestelsel.
Bij wie lag de verantwoordelijkheid om als eerste in te grijpen?
Hoewel iedere (markt)partij in Nederland in eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor een onverwijlde naleving van de sancties, waaronder het bevriezen van tegoeden, het naleven van verboden op handelen in bepaalde goederen en het stopzetten van bepaalde dienstverlening, dient de overheid zorg te dragen voor een gedegen wet- en regelgeving.
Er zijn verschillende toezichthouders betrokken bij de naleving van sancties binnen hun verantwoordelijke sector. Zo ziet o.a. het Bureau Toetsing Investeringen (BTI) toe op de naleving van sancties op het gebied van eigendom en zeggenschap in niet-beursgenoteerde ondernemingen, kijken de financiële toezichthouders DNB en AFM naar de bedrijfsvoering bij financiële instellingen en voert de Douane het toezicht op sectorale sanctiemaatregelen aangaande de gesanctioneerde goederenstromen.
Een juridische grondslag voor gegevensuitwisseling tussen betrokken instanties is essentieel voor een goed werkend sanctiestelsel. Met bovengenoemde wijziging van de sanctieregeling is hier op korte termijn in voorzien.
Sinds het aantreden van de nationaal coördinator sanctienaleving is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de naleving van sancties.4
Waarom gaf de brief van de vier grote steden, d.d. 25 februari 2022, niet al de doorslag om voortvarender te werk te gaan?
De brief van de vier grote steden onderstreept de urgentie die ook door de rijksoverheid werd en wordt gevoeld in de naleving van sancties. De informatie over aanwezigheid van Russische bezittingen, Russisch eigendom en Russisch vermogen in Nederland was bekend en uw Kamer is daarover in hoofdlijnen geïnformeerd5. Het hebben van bezittingen en vermogen is niet verboden. Pas wanneer hier met sancties beperkingen aan worden gesteld, is optreden mogelijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het kabinet thans geen aanleiding om te concluderen dat er wat betreft de sanctienaleving zaken zijn gemist.
Is het zo dat de vertraging is veroorzaakt omdat er juridische kwesties speelden? Zo ja, hoe kan het dat daar een zwaarder gewicht aan werd toegekend dan aan de urgentie om Rusland zo snel mogelijk te sanctioneren vanwege haar illegale en brute inval in Oekraïne?
In Nederland geldt privacywetgeving die voorwaarden stelt aan de uitwisseling van informatie en het delen van gegevens binnen de overheid en tussen overheids- en uitvoeringsinstanties. Het is vanuit rechtsstatelijk perspectief onwenselijk om bepaald beleid, hoe urgent ook, uit te voeren in strijd met bestaande regels. Zowel de sanctieregelgeving als privacywetgeving zijn gediend met een zorgvuldige uitvoering. Met het oog hierop werkt het kabinet momenteel aan de modernisering van het sanctiestelsel, met in achtneming van privacywetgeving.
Hoe zorgt u ervoor dat zoiets zich in de toekomst nooit meer zal herhalen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld werkt het kabinet aan de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van de nationaal coördinator.6 Onderdeel hiervan zijn de versterkte coördinerende rol van het Ministerie van Buitenlandse zaken, de modernisering van het sanctiestelsel en de hechtere samenwerking tussen de verschillende toezichthouders. Daarnaast zijn er op voorspraak van Nederland artikelen aan de Europese sanctieverordeningen toegevoegd om het delen van gegevens tussen autoriteiten betrokken bij sanctienaleving onderling en tussen deze autoriteiten en de Europese Commissie te vergemakkelijken.
Bent u bereid om naast de versterking van een centraal sanctieteam, ook een permanente sanctiecoordinator met een stevig mandaat aan te stellen en bent u – indien nodig – ook bereid de eerstverantwoordelijke Minister van Buitenlandse Zaken meer bevoegdheden te geven?
Zoals gemeld aan uw Kamer op 6 juli7, is als onderdeel van de versterkte coördinerende rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een permanent team aangesteld onder leiding van een projectdirecteur. Dit team zal in de eerste plaats werken aan de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van de nationaal coördinator.8 Er is geen sprake van een gebrek aan bevoegdheden van de Minister van Buitenlandse Zaken op dit vlak, wel wordt gewerkt aan versterkte samenwerking tussen de bevoegde instanties. Dit betreft een rijksbrede verantwoordelijkheid en vergt inzet, expertise en capaciteit van alle betrokken partijen om de in het antwoord op vraag 8 geschetste werkzaamheden tot een succes te maken.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.