Over het niet publiceren van verbeurde dwangsommen door overheden |
|
Ronald van Raak |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom bieden veel ministeries en lagere overheden geen openheid over de omvang van de uitgekeerde dwangsommen wegens het overschrijden van beslistermijnen?1
Uit inventarisatie bleek dat niet voor alle ministeries helder was op welke wijze het aantal verbeurde dwangsommen moest worden gepubliceerd. Interdepartementaal is afgesproken dat voor de zomer van 2012 alle ministeries een overzicht via internet zullen publiceren van de verbeurde dwangsommen van zowel 2010 (voor zover dat nog niet gebeurd is) als 2011.
Kunt u een overzicht geven van de ministeries die geen overzicht publiceren en de ministeries die dat wel doen, met de bijbehorende bedragen van verbeurde dwangsommen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ministeries en overheden zich houden aan beslistermijnen en dat het feitelijk verspilling van belastinggeld is wanneer er een financiële compensatie moet worden uitgekeerd vanwege het feit dat de overheid te laat was met het nemen van een besluit? Deelt u de mening dat er in ieder geval openheid moet zijn over de hoeveelheid geld die ministeries en lagere overheden jaarlijks kwijt zijn als gevolg van het niet tijdig nemen van besluiten?
Ja.
Bent u bereid er voor te zorgen dat in ieder geval alle ministeries jaarlijks op verantwoordingsdag in het jaarverslag opnemen welk bedrag zij kwijt zijn aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen? Kan die verantwoording voor alle ministeries al in de jaarverslagen over 2011 worden afgelegd? Zo nee, waarom niet?
In tegenstelling tot de publicatie via internet, zoals is toegezegd in het antwoord op vraag 1 en 2, is de verantwoording in de jaarverslagen over 2011 niet mogelijk, omdat de verantwoording over dwangsommen op dit moment niet is opgenomen in de voorschriften voor de rijksbegroting en verschillende ministeries al bezig zijn met de voorbereiding voor publicatie in andere rapportages of verslagen. Voor de verantwoording over 2012 zal in overleg met de minister van Financiën worden bezien of het mogelijk is de door een ministerie verbeurde dwangsommen mee te nemen in de verantwoording. Los daarvan kan ik u hierbij toezeggen, namens alle ministeries, dat in de toekomst de publicatie van dwangsommen jaarlijks zal plaatsvinden.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook lagere overheden jaarlijks de uitgekeerde dwangsommen publiceren?
Of lagere overheden wel of niet de verbeurde dwangsommen publiceren behoort tot de autonomie van lagere overheden. Er is geen verplichting tot publicatie opgenomen in de wet.
Vanaf wanneer kunnen we er op rekenen dat alle ministeries en alle lagere overheden jaarlijks een overzicht publiceren van verbeurde dwangsommen?
Voor wat betreft de ministeries verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Voor wat betreft de lagere overheden verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Gedetineerden uit Saba en st. Eustatius in Bonaire |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving waarin kritiek wordt geuit op de regeling dat gedetineerden uit Saba en St. Eustatius de gevangenisstraf moeten uitzitten op Bonaire?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel «Statianen betwisten locatie gevangenis»?2
Ja.
Deelt u de analyse dat het rechtssysteem voor gedetineerden uit Saba en St. Eustatius in Bonairiaanse gevangenissen tekortschiet? Kunt u bevestigen dat advocaten van deze gedetineerden laat of niet geïnformeerd worden wanneer cliënten naar een ander eiland worden overgeplaatst? Kunt u bevestigen dat het vaak voor lange tijd niet duidelijk is welke rechter (van een der eilanden) de desbetreffende zaak in behandeling neemt? Kunt u tevens bevestigen dat videoconferencing nog niet naar behoren functioneert, wat het werk van advocaten bemoeilijkt? Hoe verhouden de bovenstaande problemen zich tot afspraken die zijn gemaakt met de BES-eilanden? Welke maatregelen worden er tevens genomen om deze problemen aan te pakken? Binnen welke termijn kan men deze maatregelen verwachten?
Nee, deze analyse deel ik niet. Sinds 10 oktober 2010 is weliswaar een iets andere situatie ontstaan dan daarvoor, namelijk dat verdachten die langer dan 18 dagen gedetineerd zijn nu naar Bonaire worden overgebracht in plaats van naar St. Maarten, maar de rechten van de verdachte in het kader van detentie zijn onveranderd gebleven. De procedure dat gedetineerden die langer moeten vastzitten worden overgebracht naar Bonaire, is gecommuniceerd met de advocatuur. Het onderhouden van contact met de cliënt, mede inhoudende het op de hoogte zijn van waar een cliënt zich gedurende de bestaande procedure op een bepaald moment van de detentie bevindt, ligt in principe op de weg van de advocatuur. Het OM kan hierin bemiddelen.
Verzoeken/vorderingen betreffende de voorlopige hechtenis worden door de rechter-commissaris van St. Eustatius behandeld, ook als de preventief gedetineerden zich al op Bonaire bevinden. Als een zaak eenmaal op zitting wordt gebracht is duidelijk wie de behandelend rechter is. De zitting vindt dan op Bonaire plaats omdat de gedetineerde zich daar ook bevindt. De advocatuur op St. Maarten, die ook zaken voor Saba en St. Eustatius doet, beschikt niet zelf over videoconferentieapparatuur. Zij maken, indien dat geen inbreuk maakt op het zittingsrooster van het Gerecht in Eerste Aanleg te St. Maarten, gebruik van de videoapparatuur van dat Gerecht. Het is mij bekend dat zich een keer een technische storing heeft voorgedaan. Technische mankementen kunnen helaas niet altijd worden voorkomen. Het gaat om kwalitatief hoogwaardige apparatuur die op zich goed functioneert. Opgemerkt moet worden dat bij technische mankementen altijd kan worden teruggevallen op telefonisch contact. Dat geldt ook voor urgente situaties waarbij het verhelpen van de storing niet kan worden afgewacht.
Ik concludeer dat de afspraken, die in dit verband zijn gemaakt met de BES-eilanden, worden nagekomen.
Deelt u de analyse dat de leefomstandigheden van gedetineerden uit Saba en St. Eustatius in Bonaire slecht zijn? Hoe verhouden deze leefomstandigheden zich tot artikel 2 van de Onderlinge regeling3 dat stelt dat de detentiecapaciteit moet voldoen aan nationale en internationale normen? Welke maatregelen bent u, van plan in samenspraak met de eilandbesturen, te nemen om de leefomstandigheden te verbeteren?
Nee, deze analyse deel ik niet. De leefomstandigheden voor gedetineerden uit St. Eustatius en Saba zijn dezelfde als van de overige gedetineerden. Daarbij wil ik opmerken dat taal- en cultuurverschillen tussen gedetineerden niet groter zijn dan tussen gedetineerden in andere Justitiële Inrichtingen binnen het Koninkrijk. In juli 2011 is, in het kader van de voortgang van de aanbevelingen van het Committee for the Prevention of Torture (CPT), gerapporteerd over het voorzieningenniveau in de Justitiële Inrichting in Caribisch Nederland. Rapporteurs toonden zich tevreden over de huidige staat van de Justitiële Inrichting en de grote vooruitgang die is geboekt in de gebouwelijke voorziening en de beschikbaarheid van deskundig personeel. In dat opzicht voldoet de Justitiële Inrichting aan de nationale en internationale normen. Wel zijn er kritische kanttekeningen geplaatst bij de mogelijkheid tot familiebezoek voor gedetineerden afkomstig uit St. Eustatius en Saba vanwege de grote afstand tot Bonaire. Ik onderken dat dit feit zich voordoet. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik daar nader op in.
Is het tevens waar, dat zogenaamde «first offender jongeren» samen met zwaardere criminelen gedetineerd worden? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat deze jongeren hierdoor verder afglijden in de criminaliteit?
Het beleid van de Voogdijraad en de andere partners in de strafrechtketen is erop gericht om minderjarigen – uiteraard ook first offender minderjarigen – zo min mogelijk in detentie of gesloten te plaatsen. Er wordt zoveel mogelijk geïnvesteerd in «de voorkant» van de strafrechtketen. Sinds augustus 2010 op Bonaire en sinds mei 2011 op Sint Eustatius en Saba, wordt met behulp van drie geïntroduceerde interventiemodellen (Halt-afdoening, Officiersmodel en Rechtersmodel) ingezet op een aanpak voor respectievelijk lichte, gemiddelde en ernstige delicten, zodanig dat daar voorbeeldwerking van uitgaat. Daarnaast is samenwerking gezocht met de civiele en preventieve jeugdketen, zodat een sluitende jeugdketen ontstaat. Het preventief werkende Centrum Jeugd en Gezin en de Jeugdzorg (de ambulante hulpverleners in vrijwillig kader) werken nauw samen met het Expertisecentrum Onderwijs Zorg Bonaire om vroegtijdig via de scholen hulp te bieden aan ouders en jongeren om te voorkomen dat ze «drop-outs» worden. Hierover zijn tussen partijen afspraken gemaakt. Ook de Voogdijraad – waarnaar zo nodig kan worden verwezen – is bij deze afspraak betrokken.
Daarnaast geldt dat indien minderjarigen in voorkomend geval wel tot detentie in de JICN op Bonaire worden veroordeeld, zij gescheiden van volwassenen worden gedetineerd. Op dit moment zitten op Bonaire geen minderjarigen in detentie. Wel enkele jongvolwassenen in de leeftijd van 19 tot 22 jaar.
Tenslotte kan nog worden gemeld dat er begin 2012, onder verantwoordelijkheid van VWS en in samenwerking met het lokale bestuur en de jeugdorganisaties, een campagne Positief Opvoeden is gestart om ouders kennis te laten maken met een andere manier van opvoeden.
Ook Stichting Jeugdwerk Jong Bonaire, een centrum waar jongeren van 12 tot 20 jaar na schooltijd heen kunnen, biedt de jeugd activiteiten op sport en educatief gebied aan om afglijden richting criminaliteit en andere ongewenste activiteiten te voorkomen. Jong Bonaire biedt de ouders ook opvoedingsondersteuning aan.
Hoe staat het met de voorzieningen, waaronder reclassering, voor gedetineerden op de BES-eilanden? Zijn deze al op het gewenste niveau? Zo nee, binnen welke termijn is dit wel het geval?
De reclasseringsactiviteiten worden op Bonaire, St. Eustatius en Saba door Stichting Reclassering Caribisch Nederland (SRCN) uitgevoerd en hebben het adequate niveau. Dit betreft voorlichting en advies aan de rechterlijke macht, het toezicht bij bijzondere voorwaarden en elektronisch toezicht en het laten uitvoeren van taakstraffen. De SRCN wordt op het gebied van verdere professionalisering en bedrijfsvoering ondersteund door Reclassering Nederland. De Raad voor de Rechtshandhaving is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de reclassering en de overige voorzieningen.
Bent u van mening dat er sinds 10/10/10 een onwenselijke situatie is ontstaan doordat (familie van) slachtoffers van criminaliteit in Saba en St. Eustatius moeilijk de rechtszaak kunnen bijwonen doordat ze naar Bonaire moeten afreizen? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens van mening dat dit obstakel ook geldt voor familie van gedetineerden die veel minder op bezoek kunnen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunnen we verwachten om dit probleem te verhelpen en wanneer kan men deze maatregelen verwachten? Hoe verhoudt het voorgaande zich tot artikel 5 van de Onderlinge regeling3 dat vereist dat de gedetineerde in het belang van goede resocialisatie binnen een redelijke termijn vóór het einde van de straf terugkeert? Wat is in uw optiek een redelijke termijn?
Op St. Eustatius en Saba is momenteel geen detentiecapaciteit beschikbaar. In 2014 is de nieuw te bouwen Justitiële Inrichting (30 plaatsen) op St. Eustatius gereed. Vanaf dat moment hoeven gedetineerden uit Saba en St. Eustatius niet meer naar Bonaire te worden overgebracht. Voor de tussenliggende periode onderzoek ik de mogelijkheid om de gedetineerden van St. Eustatius en Saba wekelijks videocontact (Skype) met hun familie te kunnen laten onderhouden (zie ook het antwoord op vraag 8). Het uitgangspunt is dat gedetineerden een half jaar voor ommekomst van hun straf worden voorbereid op hun terugkeer. Het is afhankelijk van de aard van hun problematiek of hieraan ook daadwerkelijk uitvoering kan worden gegeven.
Binnen welke termijn is de extra celcapaciteit beschikbaar op Bonaire en St. Eustatius? Is deze extra capaciteit, vooral op St. Eustatius, dermate dat gedetineerden van Saba en St. Eustatius niet meer op Bonaire gedetineerd hoeven te worden? Heeft u kennisgenomen van de bezwaren die er onder de bevolking van St. Eustatius bestaan tegen de locatie. Geven deze bezwaren er aanleiding toe om de locatie, in samenspraak met de eilandsraad, te herzien? Zo nee, waarom niet?
In 2015 is de nieuw te bouwen Justitiële Inrichting op Bonaire gereed, waarmee Bonaire beschikking zal hebben over 70 cellen (maximaal 140 detentieplaatsen). In 2014 is de nieuwe Justitiële Inrichting op St. Eustatius gereed, waarmee dan 30 plaatsen beschikbaar zijn. Vanaf dat moment zal overbrenging van gedetineerden naar Bonaire omwille van de capaciteit, niet meer nodig zijn. Ik ben op de hoogte van de bezwaren die er zijn tegen de bouwlocatie op St. Eustatius. Echter, het bestuurscollege aldaar is bevoegd om hierover een besluit te nemen. Wij zijn vanzelfsprekend met het eilandbestuur in gesprek over een spoedige realisatie.
Bent u, gezien het bovenstaande, van mening dat sinds 10/10/10 de rechtsgang van gedetineerden uit Saba en St. Eustatius is verslechterd nu ze naar Bonaire moeten afreizen in plaats van Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Gedetineerden uit Saba en St. Eustatius, die op Bonaire zijn gedetineerd, zijn er qua voorzieningenniveau in de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland (JICN) op Bonaire op vooruitgegaan ten opzichte van de situatie van vóór 10/10/10 toen ze veelal op St. Maarten gedetineerd werden. Ook gelet op hun veiligheid in detentie is de overgang van Sint Maarten naar Bonaire een grote vooruitgang. Ik verwijs u in dit verband ook naar het antwoord op vraag 3. Natuurlijk is vanwege de grotere afstand tussen St. Eustatius en Saba tot Bonaire de mogelijkheid tot familiebezoek voor gedetineerden beperkt. Contacten zijn voor een aantal gedetineerden beperkt tot het gebruik van de fax en telefoon. Onderzocht wordt de mogelijkheid – mede met het oog op de veiligheidsaspecten – om gedetineerden van St. Eustatius en Saba wekelijks videocontact (Skype) met hun familie te kunnen laten onderhouden. Overigens kan hierbij worden opgemerkt dat beperkte mogelijkheden tot familiebezoek vanwege een grote geografische afstand zich ook elders kunnen voordoen en in die zin niet uniek is voor de situatie in Caribisch Nederland. Tenslotte kan worden opgemerkt dat het hier gaat om een tijdelijke situatie, omdat nieuwbouw van een JICN op St. Eustatius in 2014 is voorzien.
Ziet u aanleiding om, conform artikel 6 lid 2 van de Onderlinge regeling3, de regeling te wijzigen? Zo ja, welke wijzigingen voorziet u?
Gelet op de beantwoording van bovenstaande vragen zie ik op dit moment geen aanleiding om de Onderlinge Regeling te wijzigen.
Het bericht dat mevrouw Albayrak bij vertrek bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers tonnen kan claimen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Leers , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mevrouw Albayrak bij vertrek tonnen kan claimen? Klopt het dat hier reeds individuele afspraken over zijn gemaakt? Zo ja, wie heeft deze afspraken gemaakt?1
Hoe is deze afspraak tot stand gekomen? Vindt u het wenselijk dat een in opspraak geraakte bestuurder een gouden handdruk van deze omvang krijgt?
Zijn er mogelijkheden om onder deze afspraken uit te komen? Zo ja, bent u van plan om deze toe te passen?
Klopt het dat er nu al wordt gekeken naar mogelijkheden om haar elders een baan aan te bieden bij de overheid? In hoeverre bent u van mening dat zij in eenzelfde soort functie nog voldoende gezag heeft?
Is een dergelijke individuele afspraak zoals met mevrouw Albayrak is overeengekomen normaal in de (semi-) publieke sector? Zo ja, gaat u deze gang van zaken aanpakken? Kunt u een inventarisatie maken van dergelijke regelingen bij andere (semi-) publieke instellingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op deze vraag (Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 1501).
Het bericht 'Staphorst censureert abortusinformatie CJG' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staphorst censureert abortusinformatie CJG»?1
Ja.
Welke relatie heeft Stichting opvoeding tot de rijksoverheid? Is er sprake van subsidie naast de afdrachten van de aangesloten gemeenten?
De Stichting Opvoeden.nl heeft als missie het bevorderen van het gezond opvoeden, opgroeien en ontwikkelen van een kind door het online aanbieden van eenduidige gevalideerde informatie voor ouders, opvoeders en jongeren. Hiertoe ontvangt de stichting subsidie van VWS. Er is geen sprake van afdrachten van de aangesloten gemeenten.
Welke opdracht heeft Stichting opvoeding?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat gemeenten eigen keuzes kunnen maken met betrekking tot de informatie die door Stichting opvoeding wordt aangereikt? Hoe is de opvatting van Stichting opvoeding te verenigen met uw beleid waarin gemeenten vrijheid hebben bij het inrichten van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)?
Gemeenten beslissen zelf over de informatie die zij willen verstrekken aan hun inwoners. Zo beslist ook elke gemeente over de vraag of zij via een website opvoedinformatie wil verstrekken en of zij dergelijke informatie betrekt van de databank van de Stichting Opvoeden.nl. De rol van VWS is faciliterend. Ik wil stimuleren dat alle kinderen en opvoeders de beschikking hebben over actuele, gevalideerde en volledige informatie over opvoedingsvraagstukken waarmee iedere gemeente uit de voeten kan. Ik heb begrepen dat de informatie in de databank van de stichting naar de mening van de gemeente Staphorst niet evenwichtig is. Het is goed dat gemeenten richting de stichting kenbaar maken welke informatie naar hun opvatting verbetering behoeft, zodat de stichting deskundigen hiernaar kan laten kijken. De stichting heeft dan ook aangegeven dat zij onderzoekt of en zo ja welke verbeteringen mogelijk zijn. De stichting heeft verder een standpunt aangekondigd over de mogelijkheid en wenselijkheid om gemeenten selectief informatie uit de databank te laten betrekken. Omdat in het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting een burgemeester en drie wethouders zitting hebben, vertrouw ik erop dat de opvattingen van gemeenten zorgvuldig in de afweging zullen worden betrokken.
Bent u bereid in overleg te treden met Stichting opvoeding ten einde een model voor de website te bewerkstelligen, waarin zowel sprake is van herkenbaarheid en gevalideerde informatie als beleidsvrijheid voor gemeentelijke invulling?
Zie antwoord vraag 4.
De Wet Bibob |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen1 dat u niet op grond van artikel 28 van de Wet Bibob in kan gaan op de vraag of er sprake was van een onderzoek in het kader van die wet, terwijl in het Haarlems Dagblad de Burgemeester van Haarlem wordt bevestigd dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden? Hoe kan dit?
Zoals ik ook in mijn eerdere beantwoording heb opgemerkt, kent de Wet Bibob een strenge geheimhoudingsplicht en een gesloten verstrekkingenregime. De wetgever heeft hier in 2002 welbewust voor gekozen met het oog op de bij een Bibobtoetsing in het geding zijnde belangen. In lijn hiermee wordt – op de verschillende niveaus van het openbaar bestuur die bij de toepassing van Bibob zijn betrokken – uiterste terughoudendheid betracht in de berichtgeving over Bibobtoetsen in specifieke gevallen. Dit geldt ook voor de burgemeester van Haarlem.
Kunt u bevestigen dat bij de opening van een coffeeshop er altijd sprake is van een Bibob- procedure? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van de Wet Bibob behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan dat een vergunning verleent. De beoogde toepassing wordt door bestuursorganen veelal vastgelegd in een beleidslijn, welke specificeert op welke toepassingsgebieden (bijvoorbeeld bij welke vergunningen), geografische gebieden of drempelwaarden voor dat bestuursorgaan de wet wordt toegepast. Deze discretionaire bevoegdheid geldt ook voor coffeeshops en kan er dus toe leiden dat gemeenten geen Bibob-screening toepassen bij de opening van een coffeeshop.
Weet u dat de burgemeester heeft aangegeven dat dit onderzoek niet heeft geleid tot een advies om de vergunningen in te trekken? Hoe is te verklaren dat uit een eerdere Bibob-onderzoek niks boven water is gekomen, terwijl inmiddels blijkt dat betrokkene wordt verdacht van illegaal gokken, hennephandel en witwassen? Hoe kan het dat dit bij eerder onderzoek nog niet naar voren is gekomen?
Ja. Zoals ik in antwoord op de eerdere Kamervragen en tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 15 december 2011 heb aangegeven doe ik over de inhoud van specifieke Bibob-onderzoeken geen uitspraken. Tijdens dit Algemeen Overleg heb ik wel aangegeven dat ik op basis van de informatie die het Bureau Bibob mij heeft verstrekt van mening ben dat de Bibob-procedure zowel inhoudelijk als procedureel in deze zaak goed is verlopen. Om tegemoet te komen aan eventuele zorgen naar aanleiding van deze casus zal ik de kwaliteitscommissie Bibob verzoeken om het Bibob-advies dat in deze casus is afgegeven te onderzoeken in het kader van haar jaarlijkse kwaliteitsanalyse van gedane Bibob-onderzoeken. Deze jaarlijkse analyse, waarbij de kwaliteitscommissie steekproefsgewijs Bibob-adviezen op kwaliteit toetst, zal weliswaar niet leiden tot een inhoudelijke reactie over deze casus richting uw Kamer, maar zal wel, indien daartoe toch aanleiding blijkt te zijn, leiden tot een verbetering van de werkprocessen van het Bureau Bibob.
Klopt het dat in casu eerst een Bibob-onderzoek plaats heeft gevonden dat nergens toe heeft geleid, terwijl er tevens een politieonderzoek liep waaruit nu blijkt dat betrokkene wordt beschuldigd van illegaal gokken, hennephandel en witwassen? Vindt er na een Bibob-onderzoek (permanente) monitoring van betrokkene plaats?
Signalen uit bijvoorbeeld toezicht en handhaving of een tip van het Openbaar Ministerie kunnen voor het bestuursorgaan aanleiding vormen om Bureau Bibob te vragen een nieuwe toets uit te voeren. Op basis daarvan kan een bestuursorgaan besluiten om een reeds verstrekte vergunning in te trekken en tot sluiting over te gaan. Op deze wijze vindt ook na een Bibob-onderzoek monitoring plaats. Voor wat betreft de onderhavige casus verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Vergoedingen aan de Commissaris der Koningin van de provincie Utrecht |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat de CdK van de provincie Utrecht met zijn salaris boven de Balkenendenorm uitkomt? Wat is zijn precieze inkomen over het jaar 2011?1
Het inkomen van de commissaris van de Koningin Utrecht over het jaar 2011 is mij niet bekend. Uw vraag loopt vooruit op de inventarisatie van beloningen die in het kader van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) plaats zal vinden. De Wopt rapportage over 2011 zal in het najaar 2012 verschijnen.
Als uw vraag refereert naar het inkomen over 2010, dan verwijs ik u naar de Wopt rapportage over het jaar 2010 die in 2011 is uitgekomen en u op 28 december 2011 is toegezonden (TK 2011–2012, 30 111, nr. 5). In deze rapportage is aangegeven dat het totale inkomen volgens de criteria van de WOPT 213 779 euro bedraagt.
Deelt u de opvatting dat de Balkenendenorm een hard plafond is, waar deze bestuurder nooit bovenuit mag komen? Zo ja, wat gaat u doen om het salaris van deze CdK weer onder dat plafond te krijgen?
De Wopt-norm wordt vaak ten onrechte als de Balkenende norm aangeduid. De Wopt-norm is echter een norm voor de openbaarmaking en geen hard plafond. De bezoldiging van de politieke ambtsdragers is uitputtend geregeld in het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning.
Is het waar dat de provincie Utrecht de CdK een bedrag van € 24 655 heeft betaald, als vergoeding voor de bijtelling van de belasting voor het privégebruik van zijn dienstauto?
Uit de Wopt rapportage over 2010 blijkt dat de overschrijding ten opzichte van de Wopt-norm is toe te schrijven aan de vergoeding voor de bijtelling van de belasting voor het gebruik van de dienstauto (artikel 8b, Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning). Het precieze bedrag van de vergoeding vermeldt de WOPT-rapportage niet.
Deelt u mijn opvatting dat de regels omtrent de vergoedingen voor bestuurders zo helder zijn dat deze geen ruimte bieden voor een dergelijke belastingontduiking?
Uw suggestie dat hier sprake is van belastingontduiking deel ik niet. Op grond van artikel 8b van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning is het mogelijk dat aan de commissaris een compensatie voor de fiscale bijtelling voor het gebruik van een dienstauto wordt toegekend. Aan gedeputeerde staten komt de bevoegdheid toe om een dergelijke compensatie te verlenen.
Het begrip «zakelijk» wordt fiscaal beperkter geïnterpreteerd dan bestuurlijk wenselijk is. De fiscus acht enkel zakelijk de kilometers voor de uitoefening van de functie en de kilometers voor de ambtsgebonden nevenfuncties. Ambtsgebonden nevenfuncties zijn functies die gebonden zijn aan het ambt en moeten worden beëindigd als het ambt niet meer wordt uitgeoefend. Alle overige kilometers noemt de fiscus privé.
Bent u bereid de provincie aan te sporen om dit bedrag alsnog terug te vorderen?
Zoals ik in de beantwoording van de vorige vraag heb aangegeven, hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid om de fiscale bijtelling van de commissaris te compenseren. Het is aan provinciale staten om toe te zien of van deze bevoegdheid een doelmatig gebruik wordt gemaakt. Ik zie geen aanleiding om hier in te grijpen in de provinciale autonomie.
Indien de provincie daar geen gehoor aan geeft, bent u dan bereid de provincie voor eenzelfde bedrag te korten op de uitkering uit het provinciefonds?
Het behoort tot de autonomie van de provincie om al dan niet te compenseren voor de fiscale bijtelling.
Is het waar dat de CdK de dienstauto tevens gebruikt om van en naar betaalde nevenfuncties te reizen? Maakt hij daarbij dan ook gebruik van de chauffeur die hij van de provincie beschikbaar gesteld heeft gekregen?
Alhoewel mij hierover specifieke informatie ontbreekt, kan in algemene zin worden opgemerkt dat het mogelijk is dat de commissaris de dienstauto ook gebruikt om van en naar niet ambtsgebonden nevenfuncties te reizen.
Deelt u de mening dat dit oneigenlijk gebruik is van een dienstchauffeur en dat dit per direct gestopt dient te worden?
Ik deel uw mening niet dat hier sprake is van oneigenlijk gebruik. Zoals bij de vorige vragen is aangegeven hanteert de fiscus een zeer beperkt «zakelijk» begrip waar het gebruik van de dienstauto betreft. Niet ambtsgebonden nevenfuncties, betaald of niet-betaald, vallen daar niet onder. Het kan in algemene zin belangrijk zijn dat de commissaris dat soort functies wel bekleedt. De commissaris kan nevenfuncties uitvoeren die niet strijdig zijn met de provinciale belangen zoals bedoeld in artikel 66, eerste lid van de Provinciewet. Voor de na 10 maart 2010 benoemde commissarissen geldt voor de inkomsten een verrekenplicht conform de methodiek zoals die ook voor leden van de Tweede Kamer van toepassing is.
Bent u bereid ook deze extra kosten terug te vorderen bij de CdK, dan wel bij de provincie?
De bevoegdheid om fiscaal te compenseren voor het gebruik van een dienstauto komt gedeputeerde staten toe (zie ook vraag 4). Provinciale staten dienen toe te zien dat geen nevenfuncties worden vervuld waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling van het ambt van commissaris. De minister komt bij deze beoordeling geen rol toe.
De islamitische hoofddoek van ons staatshoofd |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Leers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Beatrix draagt hoofddoek voor moskeebezoek Abu Dhabi»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de hoofddoek een symbool van islamisering, onderdrukking en discriminatie van de vrouw is?
Bij een bezoek van H.M. de Koningin aan een godshuis worden de daarbij behorende kledingvoorschriften gerespecteerd.
Realiseert u zich dat ons staathoofd op deze wijze de onderdrukking van vrouwen legitimeert?
Zie antwoord vraag 2.
Had deze trieste wanvertoning niet voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Burgemeester gezag kwijt’ |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hero Brinkman (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Burgemeester gezag kwijt»?1
Ja.
Klopt het dat de Commissaris van de Koningin van Flevoland de uitlating heeft gedaan dat burgemeesters niets meer te zeggen krijgen in hun gemeente als de nationale politie volgend jaar wordt ingevoerd? Zo ja, bent u hogelijk verbaasd over deze uitlating, gelet op het feit dat de inzet van de politie binnen de nationale politie goed lokaal verankerd en verzekerd is en dat de burgemeester wel degelijk gezag heeft?
De uitlatingen waar de Telegraaf over bericht, zijn gedaan in een interview met het Burgemeestersblad van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters2 met als titel «Wij moeten onze rol niet onderschatten». In dit interview gaat de heer Verbeek, als portefeuillehouder politie binnen de Kring van Commissarissen, in op de zorgen van de Commissarissen van de Koningin «rond de nationalisering van de politie».
De zorgen rond de positie van de burgemeester binnen het nieuwe bestel die in het interview worden geuit, zijn mij bekend. Soortgelijke zorgen zijn ook in uw Kamer besproken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Ik deel deze zorgen niet. Zij kunnen ook geen grond in het onderwerp van wet vinden. De burgemeester is en blijft verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in zijn gemeente en behoudt onverminderd het gezag over de politie. Deze gezagspositie wordt juist versterkt in het nieuwe bestel. De stelling dat deze verantwoordelijkheid niet meer in handen van de burgemeester ligt, zoals die in het artikel is gebezigd, is dus onjuist.
Bent u bereid de Commissaris van de Koningin van Flevoland hieromtrent een extra voorlichting te geven?
Het conflict tussen het energiedistributiebedrijf WEB en stroomleverancier Ecopower op Bonaire |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), René Leegte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat op dit moment de status is van het conflict tussen het energiedistributiebedrijf WEB en stroomleverancier Ecopower op Bonaire?
WEB en het moederbedrijf Bonaire Holding Maatschappij (BHM) zijn in gesprek met Ecopower en de Rabobank (financier van Ecopower) om tot een structurele, duurzame oplossing te komen van het conflict, waarbij een overname van Ecopower door WEB tot de mogelijkheden behoort.
Klopt het dat de partijen nog steeds met elkaar in conflict zijn over de betaling van de geleverde stroom door Ecopower? Kunt u aangeven of er inmiddels uitzicht is op een oplossing?
Ja, partijen zijn nog steeds met elkaar in conflict over de betaling van de geleverde stroom door Ecopower en in bredere zin over de interpretatie van de Power Purchasing Agreement (PPA).Indien de partijen in onderling overleg niet tot een oplossing komen zal een bindende arbitrageprocedure worden opgestart, zo hebben beide partijen samen afgesproken.
Klopt het dat er nog steeds geen bindende arbitrage is afgerond? Kunt u verklaren waarom dat niet het geval is, zeker in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen1 waarin u aangeeft dat, wanneer de twee partijen er gezamenlijk niet uit zouden komen, er een bindende arbitrageprocedure zou worden opgestart die uiterlijk 7 november 2011 had moeten zijn afgerond?
Ja, het klopt dat er nog geen bindende arbitrage is afgerond. De partijen zijn overeengekomen dat indien geen akkoord zou kunnen worden bereikt, een bindende arbitrageprocedure zou worden opgestart die uiterlijk 7 november 2011 zou moeten zijn afgerond. Partijen zijn echter ook onderling overeengekomen dat met beider instemming van het voorgenomen tijdsschema zou kunnen worden afgeweken indien onderhandelingen om te komen tot een oplossing dat zou noodzaken. Dat laatste is het geval, omdat partijen nog met elkaar in gesprek zijn.
Kunt u aangeven of een van de partijen een oplossing of arbitrage systematisch tegenwerkt?
Nee, bij mijn weten werkt geen van de partijen een oplossing van het conflict of de arbitrage tegen.
De mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Heijnen en Dijsselbloem over de mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt?
Ja.
Is het waar dat de rechter een volksvertegenwoordiger op twee manieren uit zijn ambt kan ontzetten, namelijk via de weg van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de mogelijkheid bestaat iemand direct uit zijn ambt te zetten (zie art. 28 eerste lid, onder 1?), en via de indirecte weg door een volksvertegenwoordiger zijn kiesrecht te ontnemen (zie art. 28 eerste lid, onder 3?)? Zo ja, hoe verhouden beide bepalingen zich tot elkaar in het geval het het ambt van volksvertegenwoordiger betreft? Zo nee, waarom niet?
Een volksvertegenwoordiger kan zijn ambt slechts onvrijwillig verliezen als hij niet meer voldoet aan de vereisten die aan het lidmaatschap worden gesteld of een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult. De vereisten voor het lidmaatschap van de Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraad zijn limitatief opgesomd in artikel 56 jo. 129 en 130 van de Grondwet. Eén van de vereisten is dat een lid niet is uitgesloten van het kiesrecht. Op grond van artikel 54, tweede lid, van de Grondwet is een wettelijke regeling getroffen in artikel 28, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht waarin de mogelijkheid is neergelegd dat iemand die veroordeeld is voor bepaalde feiten wordt ontzet uit het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen.
Artikel 28, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht onderscheidt onder 1 ook de mogelijkheid dat de veroordeelde wordt ontzet uit het recht tot het bekleden van bepaalde ambten. De wet bepaalt niet wat zij onder het begrip «ambt» verstaat. In artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht worden volksvertegenwoordigers weliswaar als ambtenaren beschouwd, maar gelet op de Grondwet en het gemaakte onderscheid in artikel 28, eerste lid, onder 1 en 3 heeft artikel 28, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht geen betrekking op «het ambt» van volksvertegenwoordiger.
Het uit »het ambt» ontzetten van een volksvertegenwoordiger kan derhalve alleen geschieden op basis van artikel 28, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Zijn het Openbaar Ministerie (OM) of rechters in het geval dat iemand terecht staat die (tevens) volksvertegenwoordiger is, altijd op de hoogte van het feit dat iemand volksvertegenwoordiger is? Zo ja, hoe dan, en hoe vaak wordt met dit feit rekening gehouden bij de strafeis? Zo nee, hoe kan het OM of de rechter dan ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht eisen of opleggen?
Wanneer een volksvertegenwoordiger zich voor de rechter moet verantwoorden zal de functie van deze persoon doorgaans zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Het OM tracht immers een zo volledig mogelijk beeld van verdachten te krijgen. Uit de registratiesystemen van het OM kan niet worden afgeleid hoe vaak bij het bepalen van de strafeis rekening is gehouden met het lidmaatschap van een volksvertegenwoordiging.
Deelt u de mening dat, mede omdat het vertegenwoordigend orgaan, waarvan een verdachte deel uitmaakt, niet altijd op de hoogte hoeft te zijn van een strafproces, een achteraf gebleken veroordeling aanleiding zou moeten kunnen zijn voor dat vertegenwoordigend orgaan om de veroordeelde volksvertegenwoordiger alsnog bij een rechter voor te kunnen dragen voor ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse bestel is bij ontzetting uit het kiesrecht een belangrijke rol weggelegd voor de rechter, die – binnen de door de (grond)wetgever aangegeven kaders – afweegt of een ontzetting in het concrete geval gerechtvaardigd is. Gelet op dit systeem zou de gevraagde mogelijkheid erop neerkomen dat een vertegenwoordigend orgaan bevoegd wordt om, op het punt van een eventuele bijkomende straf van ontzetting uit het kiesrecht, hoger beroep in te stellen tegen een door de strafrechter uitgesproken vonnis. Deze rol voor een volksvertegenwoordiging past niet in ons strafrechtelijk systeem waarin het Openbaar Ministerie een vervolgingsmonopolie heeft en waarin hoger beroep alleen openstaat voor de verdachte en het Openbaar Ministerie.
Welke ervaringen zijn er, in door u in de vorige antwoorden (vorige vraag 6) genoemde landen, opgedaan met regelingen waar een volksvertegenwoordiger van rechtswege zijn ambt verliest na een veroordeling of waarbij het vertegenwoordigend orgaan in geval van een veroordeling zelf kan besluiten tot beëindiging van het mandaat?
Er zijn, voor zover ons bekend, weinig tot geen ervaringen met regelingen waar een volksvertegenwoordiger gedurende de zittingsperiode zijn ambt onvrijwillig verliest.
Deelt u de mening dat het «in een open samenleving als in Nederland» (antwoord op vorige vraag 7) niet alleen aan «actieve journalisten» of aan politieke partijen overgelaten zou moeten worden om aspecten ten aanzien van de integriteit van een kandidaat-vertegenwoordiger openbaar te maken, maar dat daarover ook in de Kieswet bepalingen zouden moeten worden opgenomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De integriteit in brede zin kan worden meegewogen door politieke partijen bij de recrutering van kandidaat-volksvertegenwoordigers, en door de kiezers bij het uitbrengen van hun stem. De wetgever dient zich, vanwege het grondrechtelijke karakter van het kiesrecht, zeer terughoudend op te stellen bij iedere inperking van dit recht. Vanuit het perspectief van de wetgever spelen er voor de verkiesbaarheid van volksvertegenwoordigers geen andere strafrechtelijke antecedenten of integriteitsaspecten een rol, dan de vraag of ontzetting uit het kiesrecht is uitgesproken. Elke andere integriteitseis zou een ongrondwettelijke beperking vormen van het passieve kiesrecht. In het verlengde daarvan ligt het ook niet op de weg van de wetgever om te voorzien in voorlichting op dit punt aan de kiezers.
Het bericht dat de rol van wijlen prins Bernhard bij de Lockheed-affaire groter was dan gedacht verwacht |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rol prins Bernhard Lockheed-affaire groter dan verwacht»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Kalsbeek/Dittrich over het Koninklijk Huisarchief en de bij de indiening gedane uitlatingen van de toenmalige minister-president?2 Hoe beoordeelt u thans de uitzonderingspositie die archiefstukken met betrekking tot Koninklijk Huis hebben?
Ja. Er is geen wettelijke uitzonderingspositie voor archiefstukken met betrekking tot het koninklijk huis.
Wat is uw reactie op de conclusie van de historicus Aalders dat de betrokkenheid van prins Bernhard bij de Lockheed-affaire groter is dan tot dusverre werd gedacht en dat de commissie-Donner, die destijds de rol van de prins in de affaire onderzocht, heeft geprobeerd zo weinig mogelijk strafbare feiten te vinden dan wel te presenteren?
De conclusies van de heer Aalders komen voor zijn rekening. Het kabinet heeft in 1976 ingestemd met het rapport van de commissie van drie en de Tweede Kamer heeft zich daarbij aangesloten.
Op grond van welke wetsartikelen worden de interne aantekeningen van de commissie-Donner betreffende C.F.C. Meuser niet vrijgegeven voor 2050?3
Op grond van welke wetsartikelen wordt het «verslag Meuser» (inventarisnummer 12522) niet vrijgegeven voor 2050?4
Op grond van welke wetsartikelen wordt het deelrapport «De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northrop-zaak» niet vrijgegeven voor 2025?4
Op grond van welke wetsartikelen worden het dagboek van E.F. Hauser en de Amerikaanse onderzoeksrapporten naar Hauser tot 2025 niet vrijgegeven?4
Op grond van welke wetsartikelen worden de «Stukken betreffende de finalisering van het rapport en de voorbereiding van daaraan te verbinden gevolgen» (inventarisnummer 12529) pas in 2050 vrijgegeven?5
Kunt u aangeven of er nog meer niet-openbare stukken bestaan die betrekking hebben op deze zaak, waar deze zich bevinden en op welke termijn deze worden vrijgegeven? Op basis van welke wetsartikelen zijn deze stukken nog niet vrijgegeven?
Voor de toegang tot departementale archieven geldt de Wet openbaarheid van bestuur of een specifieke wettelijke regeling zoals de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zolang deze archieven berusten bij het ministerie en niet zijn overgedragen aan het Nationaal Archief. Na de overdracht aan het Nationaal Archief is de Archiefwet van toepassing.
Klopt de in de uitzending gedane bewering dat vorig jaar van overheidswege gesuggereerd is dat alle relevante documenten waren vrijgegeven, maar dat dit niet het geval is? Wat is uw reactie hierop?
Ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011 heeft de minister-president op 6 juni 2011 een beslissing genomen tot openbaarmaking van delen van het archief van de commissie van drie voor zover dat nog niet openbaar was. Deze beslissing is, evenals de rechterlijke uitspraak, gedetailleerd en gespecificeerd. In de beslissing, die de uitspraak volgt, is per inventarisnummer bepaald welke stukken openbaar zijn gemaakt en welke niet alsmede de wettelijke bepalingen waarop dit berust. De uitspraak en de beslissing laten geen ruimte voor suggesties of beweringen over hun reikwijdte.
Deelt u de mening dat voornoemd onderzoek van de historicus Aalders rechtvaardigt dat stukken betreffende dit onderwerp eerder dan beoogd worden vrijgegeven? Zo ja, wanneer wordt dit archief in dat geval openbaar? Zo nee, waarom niet?
De publicatie noopt niet tot heroverweging van de op 6 juni 2011 genomen beslissing tot openbaarmaking.
Deelt u de mening dat documenten die betrekking hebben op deze zaak het privé-karakter van het Koninklijk Huisarchief overstijgen en het openbaar belang raken, en derhalve ter beschikking gesteld moeten worden aan het Nationaal Archief? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u de motie-Kalsbeek/Dittrich uitvoeren voor documenten die betrekking hebben op deze affaire?
Nee. Het Koninklijk Huisarchief is een particulier archief. De Archiefwet is niet van toepassing op particuliere archieven. Ten aanzien van stukken die mogelijk kunnen worden aangemerkt als archiefbescheiden in de zin van de Archiefwet bestaan goede afspraken tussen de directeuren van het Koninklijk Huisarchief, het Kabinet der Koningin en het Nationaal Archief, met name ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Archiefwet. Ik verwijs naar de antwoorden van de minister-president aan de voorzitter van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 januari 2009 (Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 III, nr. 16).
Deelt u de mening van de vorige minister-president dat het Koninklijk Huisarchief volledig en enkel een particulier archief is? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe beziet u dit archief?
Ja. Ik verwijs naar de brief van de minister-president aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 19 april 2005 (Kamerstukken II 2004–2005, 29 800 III, nr. 23) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2006 die heeft bevestigd dat het Koninklijk Huisarchief evenmin als andere particuliere archieven onder de Archiefwet valt.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat een strafrechtelijk onderzoek toentertijd onterecht is afgewenteld doordat de commissie-Donner een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet heeft in 1976 ingestemd met het rapport van de commissie van drie en de Tweede Kamer heeft zich daarbij aangesloten.
Hoe beoordeelt u het beeld van de historische gang van zaken dat nu bestaat op basis van het rapport-Donner en het toen gevoerde Kamerdebat, in het licht van de (thans) beschikbare bronnen?
De beslissing tot openbaarmaking van 6 juni 2011 heeft geen betekenis voor een op feiten gebaseerd beeld dat berust op het rapport van de commissie van drie, het kabinetsstandpunt terzake en het daarover gevoerde Kamerdebat.
Deelt u de mening dat het openbaar belang gediend is bij een juiste en feitelijke weergave van de historische gang van zaken, gebaseerd op alle beschikbare, ook nog niet geopenbaarde, bronnen? Zo nee, waarom niet?
De beslissing tot openbaarmaking van 6 juni 2011 is genomen ter uitvoering van uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van alle stukken en na een afweging per inventarisnummer geoordeeld en gemotiveerd welke delen van het archief al dan niet voor openbaarmaking in aanmerking komen.
Bent u bereid, in het belang van de openbaarheid en een juiste historische weergave van de gang van zaken omtrent deze affaire, een kleine onderzoekscommissie van historici in te stellen die opnieuw onderzoek doet naar de rol van prins Bernhard in de Lockheed-affaire? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over deze beoogde commissie?
Nee, zie mijn antwoord op de vorige vraag.
Het BTW-nummer voor een eenmanszaak dat gelijk is aan het burgerservicenummer |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het BTW-nummer van eenmanszaken gelijk is aan het burgerservicenummer (BSN)? Wat is de reden voor deze koppeling?
Ja. Zoals ik in mijn antwoorden op vragen van het lid Omtzigt1 heb aangegeven, zijn ondernemers in het kader van Europese regelgeving2 verplicht het BTW-nummer op de factuur te vermelden. Bij de behandeling van de hiervoor noodzakelijke aanpassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 in de Eerste Kamer der Staten-Generaal3 is uitdrukkelijk de mogelijkheid aan de orde geweest om voor eenmanszaken andere nummers toe te wijzen. Hierbij zijn de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer meegewogen. Dit heeft niet geleid tot een wijziging inzake het gebruik van het BTW-nummer. Gezien het neutrale karakter van het destijds geldende sofinummer is voor dit nummer gekozen. Het nummer bevat namelijk geen persoonskenmerken en er kan geen andere informatie omtrent de betrokkene uit worden afgeleid. Aangezien het burgerservicenummer dezelfde kenmerken heeft, blijft deze koppeling in stand.
Waarom worden eenmanszaken verplicht om het BTW-nummer, wat dus gelijk staat aan het BSN, te vermelden op de factuur?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat ondernemers hiermee hun BSN niet meer persoonlijk kunnen houden, maar verplicht zijn dit nummer openbaar te maken naar klanten? Hoe verhoudt dit zich tot de overheidsadviezen om identiteitsfraude te voorkomen?
Gegeven het feit dat een burgerservicenummer geen enkel recht geeft, noch een plicht oplegt, voorzie ik geen problemen. De fraude waar u op doelt, is niet zozeer fraude die door de aard van het nummer wordt veroorzaakt, maar fraude die het gevolg is van het aannemen van een andere identiteit. Eén van de redenen dat het burgerservicenummer is ingevoerd, is juist het voorkomen van identiteitsfraude. Aangezien iedereen nu één persoonsnummer heeft, is fraude beter te bestrijden. Overheidsorganisaties die het burgerservicenummer gebruiken zijn verplicht om de identiteit van een burger te verifiëren, bijvoorbeeld met een geldig wettelijk identiteitsdocument.
Wat zijn de waarborgen voor ondernemers dat er niet gefraudeerd kan worden, gezien de noodzakelijke openbaarmaking van het BSN via facturen van de eenmanszaak?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel “Te hoge waterschapslasten nog hoger” |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Te hoge waterschapslasten nog hoger»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat waterschappen tarieven voor huizenbezitters verhogen, terwijl uit gegevens van Vereniging Eigen Huis blijkt dat deze juist omlaag kunnen? Zo nee, waarom niet?
Het artikel in de Telegraaf is gebaseerd op een persbericht van de Vereniging Eigen Huis. In dit persbericht staat vermeld dat uit het Feitenonderzoek Doelmatig Waterbeheer blijkt dat burgers jaarlijks 550 miljoen euro te veel aan schoon water betalen (TK 28 966, nr. 22). Ook staat vermeld dat dit maar liefst 75 euro per huishouden betreft. Het persbericht en de Telegraaf lijken te suggereren dat de lasten voor de huishoudens met € 75 omlaag kunnen. Dit zou echter een verkeerde interpretatie zijn van het feitenonderzoek. Rijk, VNG, UvW en Vewin concluderen in dit rapport gezamenlijk dat er in de waterketen een aanzienlijke maatschappelijke doelmatigheidswinst te realiseren is en dat er ingrijpende verbeteringen en veranderingen nodig zijn. Met deze verandering is een besparing gemoeid van € 550 miljoen euro op het totaal aan jaarlijkse kosten van 4,4 miljard euro in 2020. Daar staat tegenover dat er in die periode extra investeringen van ongeveer 600 miljoen euro noodzakelijk zijn voor rioolvervanging, klimaatadaptatie (afvoeren van regenwater) en waterkwaliteitsverbetering.
De voorziene kostenstijging kan grotendeels worden gecompenseerd door te realiseren besparingen. Er is dan ook geen sprake van een verlaging van de tarieven, maar van een beperkte stijging. Daarbij kunnen de beoogde veranderingen niet in één jaar worden gerealiseerd. In het bestuursakkoord Water zijn over het totaalpakket van doelmatig waterbeheer afspraken gemaakt richting 2020.
Bent u bereid in overleg te treden met de waterschappen die de tarieven voor huizenbezitters verhogen, en ze tot meer samenwerking met gemeenten en drinkwaterbedrijven te stimuleren, zoals in het Bestuursakkoord Water is aangegeven? Zo nee, waarom niet?
De Vereniging Eigen Huis stelt dat de bezuinigingen uitblijven omdat de waterschappen onvoldoende samenwerken met gemeenten en drinkwaterbedrijven. Zoals in het antwoord onder 2 aangegeven zijn in het bestuursakkoord Water over het totaalpakket van doelmatig waterbeheer afspraken gemaakt richting 2020. Samenwerking is hierbij een belangrijk onderdeel. De regionale partijen geven deze samenwerking vorm. Er wordt gewerkt aan gezamenlijke investeringsprogrammering en gezamenlijke uitvoering van operationele taken. In dat kader worden regionaal ook bestuurlijke afspraken gemaakt. In de jaarlijkse voortgangsrapportage Water in beeld 2012 zal ik de eerste monitoringsresultaten melden.
De partijen weten dat als er onvoldoende resultaat wordt bereikt, wetgeving hierin dwingend gaat voorzien. Gelet op bovenstaande en hetgeen in de beantwoording onder 2 is gesteld, zie ik geen aanleiding om met individuele waterschappen te gaan overleggen hierover.
Afsluitend voeg ik toe dat, zodra alle definitieve tarieven van de waterschappen bekend zijn, ik u conform het dictum van de motie Van Veldhoven c.s. over de waterschapslasten (TK 27 625, nr. 215) zal informeren.
Het bericht dat gemeenten opvang bieden aan illegalen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage van het EO-programma «Dit is de dag» van 6 december 2011 waarin gemeld wordt dat 13 gemeenten in Nederland ruim drie miljoen uitgeven aan de opvang van illegalen?1
Ja.
Was u al op de hoogte van het feit dat een aantal gemeenten tegen de afspraken in illegalen blijft opvangen, kloppen bovenstaande bevindingen, en zijn er eventueel nog meer gemeenten bekend die de afspraken schenden?
Ik ben ermee bekend dat enkele gemeenten expliciet in hun collegeprogramma hebben opgenomen dat de noodopvang wordt gecontinueerd. Ik voer periodiek Bestuurlijk Overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarbij ook het onderwerp noodopvang regelmatig op de agenda staat. Ook onderhoudt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) intensief contact met individuele gemeenten.
Ik blijf van mening dat het bieden van structurele noodopvang door gemeenten of maatschappelijke organisaties onwenselijk en onnodig is. Door het Rijk zijn in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat (afgewezen) asielzoekers op straat terecht komen, waaronder plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen.
Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten desondanks geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, en die een asielverleden hebben, dan wel van wie de achtergronden niet direct bekend zijn, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief.
Op welke wijze wordt het nakomen van de afspraak die de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Justitie op 25 mei 2007 hebben gemaakt, dat gemeenten de noodopvang voor illegalen per 1 januari 2010 moesten beëindigen, gemonitord en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid/maatschappelijke organisaties geen opvang dienen te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers en andere illegalen die niet meewerken aan hun vertrek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het toch onderdak bieden aan illegalen het terugkeerbeleid wordt gefrustreerd en betrokkenen valse hoop wordt geboden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete stappen hebt u ondernomen en/of gaat u ondernemen tegen genoemde gemeenten uit de steekproef van de EO?
Zie antwoord vraag 2.
Een brief naar aanleiding van een noodoproep in verband met de dengue-epidemie op Bonaire |
|
Pia Dijkstra (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoeveel geld investeert u in het project voor de versterking van de openbare gezondheidszorg op Bonaire, en welk percentage daarvan is bestemd voor de bestrijding van infectieziekten, als dengue?1
De bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (de BES-eilanden) zijn net als gemeentebesturen in Nederland, zelf verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg, waaronder infectieziektebestrijding. Als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heb ik een inhoudelijk ondersteunende rol bij het versterken hiervan. Ik ondersteun daarvoor de BES-eilanden met financiële middelen en met de inzet van experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
De inhoudelijke en budgettaire invulling van het RIVM-project «implementatie Wet Publieke Gezondheid (WPG) en International Health Regulations (IHR)» loopt sinds september 2010 en is nog gaande. Hiervoor heb ik jaarlijks maximaal 0,7 miljoen euro beschikbaar. Het RIVM adviseert verder waar nodig lokale experts en onderhoudt contact met de kwartiermakers van de GGD.
De GGD detacheert op verzoek van mijn ministerie vanaf begin 2012 twee medewerkers naar de BES-eilanden. Tot medio 2013 is voor het totale project van de GGD op mijn begroting ruim 1 miljoen euro beschikbaar. Dit bedrag is bestemd voor de ondersteuning van de eilandbesturen voor het geheel van de eilandstaken op het terrein van publieke gezondheidszorg en is niet gespecificeerd naar taak.
Daarnaast wordt met de wijziging van de Nederlandse WPG structureel jaarlijks voor de 3 eilanden samen nog 0,5 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorgtaken. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gezonden. Ook hier bepaalt het eilandbestuur waaraan het geld besteed wordt.
Welke inzet plegen de experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Den Haag in het tegengaan van dengue op Bonaire en welke activiteiten verricht het Caribbean Epidemiology Centre (CAREC) op dit gebied?
Het RIVM vervult voor mij de inhoudelijk ondersteunende rol op het gebied van infectieziektebestrijding. Op de BES-eilanden kijkt het RIVM naar ondersteuning en aanpassingen die lokaal nodig zijn om een niveau van de infectieziektebestrijding conform de Nederlandse standaard zoveel mogelijk te bereiken. Het RIVM heeft plaatselijke professionals bijgeschoold over de regelgeving en praktijk van meldingsplicht, surveillance en epidemiologie en de organisatie van de (grootschalige) bestrijding.
Vanaf begin 2012 worden vanuit de GGD experts gedetacheerd op de eilanden om bij de praktische invulling van publieke gezondheidszorgtaken te assisteren. Hieronder vallen ook surveillance en registratie van infectieziekten. Deze kwartiermakers zullen in samenwerking met het RIVM de taken inventariseren en afstemmen, waarbij uiteraard ook aandacht wordt geschonken aan de preventie van ziekten als dengue en aan een goede organisatie en goede scholing rond vectoroverdraagbare aandoeningen en een hygiënische dienst.
CAREC is onderdeel van de Latijns Amerikaanse afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie (PAHO). Zij publiceren bijvoorbeeld dengue guidelines, meldingen, epidemiologische informatie en voorlichtingsmateriaal. De PAHO geeft ook technisch advies bij het opstellen van langere termijn planning om dengue te bestrijden.
Wat is het precieze doel van de activiteiten van het RIVM, de GGD en CAREC?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis en expertise van het RIVM, de GGD en CAREC wordt vertaald naar effectief lokaal preventiebeleid en dat dit beleid gecontinueerd en systematisch geëvalueerd wordt in de gemeente Bonaire?
De eilandbesturen zijn zoals ook gemeentebesturen in Nederland verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg. Het project dat de GGD op mijn verzoek uitvoert is bedoeld de eilandbesturen te helpen die verantwoordelijkheid te kunnen invullen. De kwartiermakers van de GGD bieden zowel zorginhoudelijke als bestuurlijke ondersteuning aan de BES-eilanden. De lokale situatie dient hierbij als uitgangspunt en zij gaan uit van een nauwe samenwerking met lokale experts (waaronder PAHO/CAREC). GGD en RIVM zetten expliciet in op de bijscholing van lokale professionals wanneer het gaat om de infectieziektebestrijding. Het doel is dat het huidige ondersteuningsproject van de GGD na afloop van deze periode zal resulteren in een structureel samenwerkingsverband. Lokale beleidsontwikkeling en ook evaluatie en de borging daarvan is de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur zelf. Uiteraard kan het eilandbestuur, indien zij dit nodig acht, hiervoor een verzoek tot hulp doen.
Hoe verhouden de (extra) kosten van preventieve maatregelen tegen dengue zich tot het inkomen van de inwoners van Bonaire?
Deze vraag is op dit moment niet concreet te beantwoorden. Het succes van bestrijden van infectieziekten hangt af van veel verschillende factoren, denk bijvoorbeeld aan hygiëne en handhaving. De aanwezigheid van een vector (in dit geval een mug) die de infectieziekte kan overdragen is voor dengue een bepalende factor. Er zijn verschillende preventieve maatregelen die kunnen worden genomen om de ziektelast van dengue te verminderen. Elke mogelijke maatregel heeft voor- en nadelen (inclusief kosten) die gewogen moeten worden. Deze afweging is aan het eilandsbestuur. De verdeling van de kosten van infectieziektebestrijding gaat op een zelfde manier als dit bij elke gemeente in Nederland gaat. De gedeputeerde van Bonaire heeft mij verzocht om haar te ondersteunen bij de bestrijding van dengue. Ik heb daarom het RIVM om advies gevraagd over de aard en omvang van het probleem en mogelijke oplossingsrichtingen. Ik hecht veel waarde aan goede samenwerking met het eilandbestuur en de juiste inhoudelijke ondersteuning, zodat er straks zinvolle activiteiten en bijbehorende uitgaven plaatsvinden.
Corruptie in de publieke sector |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende»?1
Ja.
Wat is uw beoordeling van de conclusie dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector tekort schieten om corruptie en andere integriteitsschendingen te voorkomen?
De conclusies en de meningen in het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende» komen uit de oratie die prof. E. Kolthoff heeft gehouden op 9 december 2011 aan de Open Universiteit. Deze rede, met daarbij de verdere onderbouwing van de conclusies en stellingen, is nog niet gepubliceerd. Hierdoor kan de aangehaalde conclusie alleen in algemene zin worden beoordeeld.
Die beoordeling houdt in dat ik geen redenen heb om aan te nemen dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector onvoldoende effectief zouden zijn. Ik teken daarbij aan dat er nog zoveel regels kunnen worden gesteld en maatregelen worden genomen, maar dat corruptie en andere integriteitsschendingen nooit volledig kunnen worden uitgebannen.
Vermeldenswaard is dat Nederland in de lijst van 183 landen op de jaarlijkse Corruption Perception Index van Transparency International Nederland als een van de minst corrupte landen op de zevende plaats staat.2.
Wat van belang is, is dat organisaties hierop alert zijn en blijven, maatregelen nemen om risico’s te verminderen en adequaat optreden bij vermoedens van schendingen. De wettelijke verplichtingen voor het voeren van een integriteitsbeleid bieden hiervoor mijns inziens een adequaat kader.
In hoeverre deelt u de mening dat er de afgelopen periode te veel gefocust is op het voldoen aan papieren normen en te weinig aandacht is besteed aan de organisatiecultuur en hoe die inwerkt op het gedrag van individuen? Wat vindt u van de conclusie dat er meer gekeken moet worden naar het totale systeem waarbinnen organisatiegerelateerde misdragingen plaatsvinden?
Het integriteitbeleid van de overheid richt zich niet alleen op het formuleren van wet- en regelgeving, maar ook op het bevorderen van een integere organisatiecultuur. Diverse bureaus, waaronder het door BZK opgerichte Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector, hebben (onder andere door gebruikmaking van instrumenten als dilemmatrainingen en workshops) nadrukkelijk aandacht besteed aan bewustwording en aan het versterken van de organisatiecultuur om zo de weerbaarheid van organisaties te versterken.
Ook is het, in het geval van concrete (vermoedens van) integriteitsschendingen, op basis van bestuursrechtelijke jurisprudentie goed gebruik om in disciplinair onderzoek niet alleen te kijken naar individuele factoren, maar ook naar invloeden vanuit de organisatie.
Wat is uw beoordeling van de stelling dat het lerend vermogen in de publieke sector wat betreft het tegengaan van corruptie en het bevorderen van integriteit niet erg groot is?
Het versterken van het lerend vermogen in de publieke sector is in algemene zin van groot belang, niet alleen op het gebied van integriteit maar op alle vlakken die betrekking hebben op het functioneren van de publieke sector en het openbaar bestuur. Integer handelen past in een professionele beroepsopvatting en vanuit die invalshoek wordt het ook nadrukkelijk in professionaliseringsactiviteiten betrokken.
De verschillende koepelorganisaties en beroepsverenigingen besteden aandacht aan integriteit en organiseren bijeenkomsten waar organisaties kennis en ervaring met elkaar kunnen uitwisselen. Begin 2011 heeft bijvoorbeeld het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters in haar Lochem-conferenties aandacht besteed aan integriteit.
Voor het lerend vermogen vind ik het daarnaast van groot belang dat organisaties inzicht hebben in de integriteitscultuur van hun organisatie, dat zij een centraal overzicht hebben van schendingen en misstanden, en dat zij risicoanalyses houden. Uit eerdere evaluaties is mij bekend dat nog niet alle overheidorganisaties over dergelijke inzichten beschikken.3
Ziet u aanleiding voor strengere selectie aan de poort bij functies voor topmanagement en bestuur? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou dit vorm gegeven kunnen worden?
De verantwoordelijkheid voor de werving en selectie van topmanagers en bestuur is op verschillende wijze belegd. Gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk voor de werving en selectie van hun ambtenaren. Bij het Rijk is de Algemene Bestuursdienst verantwoordelijk voor de werving en selectie van de topmanagementgroep.4
Onderdeel van de werving en selectie van leden van de topmanagementgroep bij het Rijk is een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Eventuele gevoeligheid voor corruptie vormt een belangrijk onderdeel hiervan. Een betrokkene mag pas op een TMG-functie worden benoemd indien een verklaring van geen bezwaar door de AIVD is afgegeven. Gedurende de periode van functievervulling wordt dit AIVD-onderzoek periodiek herhaald. Ook leggen TMG-leden bij de start van hun functie (opnieuw) de eed af waarbij aandacht wordt gevraagd voor integriteit. Daarnaast zijn TMG-leden verplicht hun nevenfuncties te melden. Dit wordt standaard meegenomen bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden van TMG-leden. De nevenfuncties worden getoetst op eventuele onverenigbaarheid met de uitoefening van de functie. Indien dit het geval is, is de ambtenaar verplicht de nevenfunctie te beëindigen. Deze toetsing wordt periodiek herhaald, ook tijdens de periode van functievervulling.
Op deze wijze zijn afdoende waarborgen ingebouwd in het proces van werving en selectie van leden van de TMG.
Voor bestuurders geldt dat er onlangs al een aantal aanscherpingen op het gebied van integriteit heeft plaats gevonden. Wethouders worden door de gemeenteraad benoemd. Van kandidaat wethouders kan gevraagd worden een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen. Daartoe wordt voorzien in een spoedprocedure voor de afhandeling van de aanvraag. Bij brief van 21 april 2011 is uw Kamer daarover geïnformeerd.5 In de Gemeentewet en de provinciewet is een aantal vereisten opgenomen waaraan bestuurders van gemeenten respectievelijk provincies moeten voldoen. Het betreft voorschriften over niet te verenigen betrekkingen, het vervullen van nevenfuncties en verboden handelingen. Het staat gemeenten en provincies vrij om in hun gedragscode voorschriften op te nemen waaruit toetsingscriteria voortvloeien die relevant zijn voor de benoeming van nieuwe bestuurders.
Voor burgemeesters geldt dat ze door de Kroon benoemd worden op aanbeveling door de gemeenteraad. In de aanstellingsprocedure wordt de integriteit van kandidaten getoetst door de Commissaris van de Koningin in zijn hoedanigheid als Rijksorgaan. Sinds geruime tijd zijn in de procedure een AIVD naslag en fiscale toetsing opgenomen.
De gedragingen van bewindspersonen in de aanloop naar het vertonen van Fitna |
|
Alexander Pechtold (D66), Jeroen Recourt (PvdA), Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de eerste aflevering van de HUMAN-documentaire «Het Proces Wilders»?1
Ja. Ik heb u heden daarover een brief gestuurd. Tot mijn spijt heeft deze uw regeling van werkzaamheden gekruist.
Heeft de toenmalige minister van Justitie of één van de andere leden van het kabinet de heer Wilders gevraagd om zijn film niet uit te zenden? Zo ja, welke ministers waren dit? Was dit kabinetsbeleid? Op welke wijze is dit gebeurd?
Het kabinet heeft de materie uitvoerig met uw Kamer besproken in het debat op 1 april 2008 (zie Handelingen 2007–2008, nr. 70, p. 4924–4937) naar aanleiding van de verklaring van de Minister-President (TK 2007–2008, 31 402, nr. 1). In dat debat is ook helder geworden dat er met de heer Wilders gesprekken hebben plaatsgevonden door leden van het toenmalige kabinet en bijvoorbeeld ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Deze informatie behoort reeds tot het publieke domein. Daarnaast kan ik u verwijzen naar hetgeen betrokkene zelf in de documentaire heeft meegedeeld.
Sprak de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, namens het kabinet toen hij zei: «Ik zou willen dat de heer Wilders de film niet zou uitzenden.»?
De toenmalige minister van Buitenlandse zaken sprak zijn wens uit uit hoofde van zijn zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland, alsmede voor Nederlandse vertegenwoordigingen en militaire missies in het buitenland. Die zorg en die wens werden gedeeld door het kabinet.
Welke minister heeft advies gevraagd aan de Landsadvocaat over de (juridische) mogelijkheden van een preventief verbod op Fitna? Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond die adviesaanvraag, buiten de ministerraad om? Kunt u dit advies van de Landsadvocaat – desnoods vertrouwelijk – aan de Kamer ter beschikking stellen?
Zoals in de brief staat aangegeven worden geen mededelingen gedaan over de beraadslagingen en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Is het waar dat er een minister heeft voorgesteld om de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in te zetten op de heer Wilders om meer te weten te komen over zijn «filmproject»? Zo ja, welke minister was dat en op grond waarvan werd dit voorstel gedaan? Zo nee, is hetgeen er op dit punt in de uitzending aan de orde kwam dan geheel uit de lucht gegrepen?
Zoals bekend mogen geen mededelingen worden gedaan over de beraadslaging en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Heeft het kabinet destijds een besluit genomen over de betrokkenheid van de AIVD bij deze zaak? Zo ja, wat was het besluit en welke bewindspersoon of -personen hebben dat besluit genomen? Welke documenten lagen aan dat besluit ten grondslag?
Nee
Bestaan er mogelijkheden voor bewindspersonen – andere dan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – buiten de ministerraad om de AIVD te verzoeken om een lid van de Staten-Generaal af te luisteren danwel te volgen? Zo ja, welke bevoegdheden hebben deze leden van het kabinet om eigenstandig – zonder toetsing in de ministerraad – de AIVD te vragen om een lid van de Staten-Generaal te laten afluisteren en/of volgen? Kunt u dit toelichten onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving?
Nee.
Deelt u de mening dat het uitgesloten moet zijn dat de inlichtingendiensten leden van de Staten-Generaal afluisteren en/of volgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat enige bemoeienis van bewindspersonen met dergelijke opdrachten ongewenst is? Zo nee, in welke gevallen acht u dit toegestaan? Welke wet- en/of regelgeving geldt hiervoor? Op welke wijze dient besluitvorming hierover te plaats te vinden?
De Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) is hier duidelijk over. Er is daarbij geen verschil tussen leden van de Staten-Generaal en anderen. Zie ook de brief hierover.
Daarbij kan ik nog aanvullend verwijzen naar antwoorden op vragen van het lid van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632). Daarin wordt aangegeven dat voor eventueel onderzoek door de AIVD naar Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten dergelijk onderzoek alleen kan – en slechts dan – kan plaatsvinden wanneer zij gezien kunnen worden als organisaties of personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat (art. 6, lid 2, onder a. Wiv 2002).
Kunt u een overzicht verschaffen van de leden van de Staten-Generaal die de afgelopen tien jaar zijn afgeluisterd e/of gevolgd door de inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Nee. In antwoord op de vragen van het lid Van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632) heb ik aangegeven in welke situaties Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten voorwerp kunnen zijn van onderzoek door de AIVD.
Kunt u alsnog antwoord geven op de volgende vragen die HUMAN aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen stelde:
Zoals uit de documentaire blijkt heeft de Minister een schriftelijke verklaring gestuurd naar de programmamakers die ook in de documentaire werd getoond. Voor het overige heb ik daar niets aan toe te voegen.
Sluit u uit dat persoonsbeveiligers in dienst van de overheid door leden van het kabinet wordt gevraagd om informatie over leden van de Staten-Generaal te vergaren en aan (leden van) het kabinet te verstrekken? Zo nee, waarom niet? In welke gevallen acht u dit toegestaan? Kunt u dit onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving toelichten?
Ja.
Het bericht dat alle provincies hun rekeningen te laat betalen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek Graydon Nederland dat een groot aantal rekeningen niet tijdig door de provincies wordt betaald?1
In het verleden heb ik de VNG en het IPO als belangenbehartiger van de decentrale overheden, mede naar aanleiding van de motie Blanksma – Van de Heuvel en Van der Ham (TK 31 490, nr. 37), aangesproken op het betalingsgedrag van hun leden. De VNG en het IPO hebben hun leden (gemeenten respectievelijk provincies) destijds aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen. Uit het genoemde onderzoek blijkt dat de provincies nog onvoldoende deze termijn aanhouden. Dat betreur ik.
Deelt u de mening dat de overheid zijn rekeningen, behoudens uitzonderlijke gevallen, tijdig dient te betalen – indachtig het principe «Je levert tijdig»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zorgt u ervoor dat de provincies, maar ook de andere overheden, tijdig hun rekeningen voldoen?
Ja, ik deel de mening dat rekeningen door overheden tijdig zouden moeten worden voldaan, behoudens uitzonderlijke gevallen. Ik ben van mening dat alle overheden in beginsel dienen te streven naar een algemeen overeengekomen betalingstermijn van 30 dagen maar decentrale overheden zijn autonoom in het voldoen van hun rekeningen.
Ik verwacht verbetering in het betalingsgedrag van decentrale overheden te zien als er de verplichting is om facturen binnen 30 dagen te voldoen. Deze verplichting gaat gelden voor alle overheidsinstanties op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel betreffende implementatie van de Europese richtlijn ter bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Vanaf dat moment zijn alle overheidsinstanties in geval van te late betaling de verhoogde wettelijke handelsrente verschuldigd over het openstaande factuurbedrag en een minimumvergoeding voor invorderingskosten van 40 euro. Het implementatiewetsvoorstel ligt momenteel voor aan de Raad van State ter advisering. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding van dit wetsvoorstel per 1 juli 2012.
De Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
André Elissen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de vragen die op 13 april 2011 zijn gesteld tijdens het algemeen overleg Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA)1 en die op 30 november 2011 nogmaals herhaald zijn tijdens het algemeen overleg Gemeentelijke Basisadministratie?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle Nederlandse burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het Rijk, provincies en gemeenten in dit opzicht voldoende transparant?
Ja, het is een algemene regel van bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat voor burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens. Deze eis van transparantie van de gegevensverwerking is onder andere neergelegd in de Europese Privacyrichtlijn (95/46/EG). Deze richtlijn is in Nederland rechtstreeks geïmplementeerd in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De transparantie van de gegevensverwerking komt uit meerdere bepalingen van de Wet GBA naar voren. Zo bepaalt artikel 78 van de Wet GBA dat aan betrokkene kosteloos en in begrijpelijke vorm een volledig overzicht van zijn persoonslijst wordt verstrekt. Daarbij wordt schriftelijk mededeling gedaan van de hoofdlijnen van de terzake van de basisadministratie geldende regels, waaronder ten minste de hoofdlijnen van de regels betreffende de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke, de doeleinden van de basisadministratie, de registers die tot de GBA behoren, de opgenomen gegevenscategorieën, de categorieën van ontvangers van gegevens en de rechten van de ingeschrevene. Die mededeling wordt ook gedaan, indien een burger vraagt of er over hem gegevens worden verwerkt in de GBA (artikel 79 Wet GBA). Op verzoek van de burger wordt hem voorts medegedeeld aan welke afnemers of derden over hem gegevens zijn verstrekt uit de GBA (artikel 103 Wet GBA). Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten deze wettelijke taken niet goed zouden uitvoeren.
De Europese privacyrichtlijn is ook geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet geldt als de algemene privacywet voor Nederland en is van toepassing in zowel de publieke als de private sector, behalve op terreinen waar specifieke wettelijke regelingen zijn getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer (zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde Wet GBA). Op grond van de Wbp geldt het beginsel van de transparantie van de gegevensverwerking derhalve ook voor alle overheidsorganen (rijk, provincies, gemeenten) die registraties met persoonsgegevens bijhouden.
Het kabinet zet krachtig in op meer aandacht voor de informatiebeveiliging en de bescherming van persoonsgegevens. Transparantie van de gegevensverwerking vormt hiervan een essentieel onderdeel. De Tweede Kamer is bij brief van 29 april 2011 geïnformeerd over de voornemens van het kabinet om een voorstel van wet tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens uit te werken.2
Daarnaast kiest het kabinet in zijn reactie naar aanleiding van het WRR-rapport iOverheid er, in lijn met de WRR, voor om de bestaande structuren die zien op de uitvoering van het inzage- en correctierecht, alsmede verwerkelijking van het wissen van persoonsgegevens, aan te passen.3 Door voor de burger op elektronische wijze inzichtelijk te maken welke overheidsorganisaties van welke gegevens over deze burger gebruik maken, met welke andere organisaties zij deze gegevens delen, en welke wettelijke grondslag voor de deling bestaat, krijgen burgers de beschikking over informatie die hen in staat stelt zelf meer regie te voeren op en toezicht te houden op de gegevensuitwisseling met en door de overheid. In de brief wordt aangekondigd dat door middel van nader onderzoek verkend zal worden op welke wijze de informatiepositie van de burger verder kan worden versterkt door verdere uitbreiding van de functionaliteit van MijnOverheid . Tevens wordt in de brief aangekondigd dat een eventuele verplichting voor overheidsorganisaties om bovenstaande inzagemogelijkheden te realiseren via mijn.overheid.nl, zal worden verkend.
Kunt u alsnog voor het einde van 2011 een compleet overzicht aanleveren van alle gemeenten in Nederland, met daarbij per gemeente de organisaties die toegang hebben tot gegevens die opgeslagen zijn in de Gemeentelijke Basisadministratie? Kunt u bij dit overzicht tevens per gemeente de autorisatieprocedures en de procedures om die autorisaties periodiek te controleren en in te trekken, voegen? Kunt u tevens per gemeente een overzicht bijvoegen waaruit blijkt hoe vaak de afgelopen twee jaar de gegevens in de GBA zijn geraadpleegd en door welke organisaties? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Wet GBA is belegd bij de gemeenten. Iedere gemeente is zelf verantwoordelijk voor de bijhouding van de gegevens van de ingezetenen in de eigen basisadministratie en voor de verstrekking van gegevens daaruit aan bestuursorganen en derden. Iedere gemeente voert, binnen de grenzen die de Wet GBA stelt, zijn eigen autorisatiebeleid en stelt zijn eigen autorisatieprocedures op. Ook houdt iedere gemeente zelf bij hoe vaak en door wie de gegevens in zijn basisadministratie zijn geraadpleegd. Gezien deze decentrale opzet van de GBA is er op centraal niveau geen overzicht van gemeentelijke autorisaties, gemeentelijke autorisatieprocedures of van raadplegingen die in de gemeentelijke basisadministraties zijn gedaan. De burger kan bij de gemeente waar hij staat ingeschreven deze gegevens opvragen. Ik kan u wel een overzicht geven van de autorisaties die op grond van de Wet GBA bij besluit van de minister van BZK zijn afgegeven aan bestuursorganen en derden die in aanmerking komen voor verstrekking van gegevens uit de GBA. Het overgrote deel van de autorisaties heeft betrekking op de verstrekking van gegevens uit alle gemeentelijke basisadministraties, omdat het gewoonlijk gaat om bevragingen door landelijke instanties (bijlage 1) 4. In bijlage 24 is een toelichting te vinden voor welke taken de betrokken bestuursorganen en derden een autorisatiebesluit hebben gekregen. Een toelichting op de autorisatieprocedure is opgenomen in bijlage 34. Er wordt op dit moment gewerkt aan het beter toegankelijk maken van de informatie met betrekking tot autorisatiebesluiten en de autorisatieprocedure. Mijn streven is dit uiterlijk februari 2012 op de website www.bprbzk.nl. gepubliceerd te hebben.
Hoe beoordeelt u het feit dat het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op het Rijks ICT-dashboard2 het rapportcijfer 10 (tien) krijgt terwijl het project ten opzichte van de vorige versie van het dashboard een jaar langer gaat duren en vele miljoenen extra gaat kosten? Vindt u het redelijk om tegelijkertijd met een herbeoordeling de criteria aan te passen? Denkt u dat het toekennen van rapportcijfer tien aan een miljoenenproject dat zich al jaren voortsleept zonder dat er concrete producten zijn opgeleverd, helpt om het vertrouwen in de overheid te herstellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De scores op het Rijks ICT-dashboard worden bepaald door de vergelijking tussen de laatste door de opdrachtgever vastgestelde herijking van doorlooptijd en kosten en de meest actuele schatting. Herijkingen zijn een formeel besluit van de opdrachtgever, dat een project meer kost of langer duurt. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld nieuwe afspraken met de Tweede Kamer zijn, of nieuwe regelgeving van de EU die van toepassing wordt verklaard. Het cijfer 10 is geen rapportcijfer.
De herijkingen en overigens ook de oorspronkelijke schatting van kosten en doorlooptijd worden op het dashboard grafisch weergegeven en tekstueel toegelicht.. De Tweede Kamer is over de herijking ingelicht.6 De status van mGBA op het Rijks ICT-dashboard is groen. Dit betekent dat het programma opereert binnen de aan de Tweede Kamer gemelde eisen op planning en kosten. Naar aanleiding van de motie Van der Burg (33000 VII, nr. 15) bezie ik de mogelijkheden om meer informatie in het Rijks ICT-dashboard op te nemen. Ik zal uw Kamer daarover begin 2012 informeren.
Kunt u aangeven hoeveel keer het programma Modernisering GBA rood kreeg en hoeveel keer dit programma oranje kreeg in de Gateway Review van 19 augustus 20113? Welke conclusie verbindt u aan deze beoordeling en welk rapportcijfer zou u het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op basis van deze Gateway Review geven? Kunt u de Tweede Kamer tevens alle eerdere onderzoeken naar het programma Modernisering GBA, zoals bijvoorbeeld Gateway Reviews, toesturen? Zo nee, waarom niet?
Per Gateway Review krijgt een project of programma één zogeheten Delivery Confidence uitspraak. Met een review wordt aan een project een status toegekend, variërend van groen, oranje en rood. In de Gateway Review van 19 augustus 2011 betrof dit oranje-rood. De status oranje-rood betekent dat gedane aanbevelingen onverkort en zo snel mogelijk moeten worden doorgevoerd.
In de Gateway Review van 19 augustus 2011 hebben vier aanbevelingen de rubricering Rood en vier aanbevelingen de rubricering Oranje. De betekenis van de rubricering is: Rood = Doe onmiddellijk en Oranje = Doe binnenkort.
De conclusie die ik aan deze beoordeling heb verbonden is om de voorgestelde aanbevelingen om te zetten in maatregelen en deze in uitvoering te nemen. In het overzicht dat ik heb gestuurd bij mijn brief van 29 november 20118 heb ik aangegeven op welke wijze ik aan de rode en oranje aanbevelingen inhoud heb gegeven.
De Gateway Reviews van het programma mGBA en andere uitgevoerde externe kwaliteitstoetsen zijn opgenomen in het Rijks ICT-dashboard, alsook op de website van het programma.
Alle Gateway Reviews die over het programma mGBA zijn gehouden, zijn aan uw Kamer toegezonden:
Daarnaast zijn naar het programma mGBA de volgende onderzoeken gedaan, die ik eveneens uw Kamer heb toegestuurd:
Vindt u dat het Rijks ICT-Dashboard een grote waarschuwingssticker zou moeten bevatten dat het rapportcijfer geen recht doet aan de werkelijkheid omdat het programma Modernisering GBA in werkelijkheid slecht loopt, zoals duidelijk op te maken valt uit de Gateway Review van 19 augustus? Zo nee, waarom niet? Welke toegevoegde waarde heeft het Rijks ICT-dashboard in uw beleving?
Nee, het Rijks ICT-dashboard is een verantwoordingsinstrument, maakt herijkingen inzichtelijk, en doet daarmee recht aan de werkelijkheid omtrent de kosten en doorlooptijd van projecten. Omdat het project mGBA onder de rijksbrede afspraken van grote en risicovolle ICT-projecten valt, kent het programma een hogere mate van monitoring dan projecten die hier niet onder vallen. De toegevoegde waarde van het Rijks ICT-dashboard is het op een uniforme wijze bieden van een totaaloverzicht van de projecten uit de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten voor wat betreft de vraag of deze projecten voldoen aan de planning en beheersing van de kosten zoals gemeld aan de Tweede Kamer.
Hoeveel kosten zijn er gemoeid met het ontwikkelen, beheren en actueel houden van het Rijks ICT-Dashboard? Denkt u dat dit geld beter besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelkosten van het Rijks ICT-dashboard bedroegen € 60.000,-. De jaarlijkse beheerkosten van het Rijks ICT-dashboard liggen rond de € 20.000,-. De verantwoording aan de Tweede Kamer over de grote en risicovolle ICT-projecten van het betreffende ministerie is een van de kerntaken van de departementale CIO. Met het Rijks ICT-dashboard worden de rapportages ondersteund en beter inzichtelijk gemaakt.
De verschillen in adresgegevens van het UWV en de gemeente Amsterdam |
|
André Elissen (PVV), Ino van den Besselaar (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verschillen in adresgegevens UWV en Amsterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een eenduidige adresregistratie hoort te zijn bij het UWV2 en de gemeente Amsterdam? Zo nee, waarom niet?
Ja, de hoofdregel is dat UWV bij de uitvoering van zijn taken het GBA-adres gebruikt. In sommige gevallen moet hiervan echter worden afgeweken. Er zijn burgers die tijdelijk niet op het woonadres (GBA-adres) verblijven, bijvoorbeeld vanwege problemen in de persoonlijke sfeer, en het is belangrijk dat het UWV deze mensen weet te vinden. Het UWV neemt dan in de uitkeringsadministratie naast het GBA-adres ook het correspondentieadres op. Het UWV is gerechtigd in dit geval de uitkering te verstrekken, mits mensen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het recht op de uitkering. Het gebruik van correspondentieadressen moet zo beperkt mogelijk blijven. UWV keert circa 1,3 mln. uitkeringen uit. In ca. 90 000 gevallen gebruikt het UWV een correspondentieadres. Daarvan staan 5 000 mensen met de status Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW) in de GBA.
Heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten reeds informeert over de mogelijkheden inzake bestandskoppelingen zoals toegezegd in oktober 2011? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van SZW heeft uw Kamer hier in het AO handhaving van 17 november jl. over geïnformeerd. In 2002 is met de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) de wettelijke basis gelegd voor het gegevensverkeer tussen de ketenpartners. Sindsdien zijn er veel bestandskoppelingen gerealiseerd, tussen het UWV, de SVB en gemeenten onderling, en met andere instanties. Zo kunnen medewerkers van gemeentelijke sociale diensten, het UWV en de SVB met de voorziening Suwinet-inkijk in het kader van de uitkeringsintake zien of iemand andere inkomsten of bepaalde vormen van eigen vermogen heeft. Zo is de medewerker niet afhankelijk van de opgave van cliënten.
Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij de rechtmatigheidscontroles door bestandskoppelingen tussen verschillende bestanden uit te voeren, bijvoorbeeld de polisadministratie, de Belastingdienst en detentiegegevens. Wanneer gegevens van een burger in meerdere bestanden voorkomen, leidt de koppeling tot samenloopsignalen. Deze signalen kunnen een indicatie zijn voor onrechtmatigheden en/of fraude en bieden de gemeente de mogelijkheid te toetsen of de door cliënten opgegeven gegevens kloppen.
Er is al veel mogelijk, maar er is nog ruimte voor verbetering, waarbij uiteraard ook de aandacht is voor het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens conform de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens. De Staatssecretaris van SZW heeft de afgelopen maanden samen met een aantal gemeenten, UWV en de SVB een aantal potentiële kansrijke maatregelen geïnventariseerd en is deze nu aan het uitwerken. Begin 2012 informeert de Staatssecretaris van SZW uw Kamer over de voortgang. Een deel van de maatregelen vereist wetswijzigingen. De planning is dat het wetsvoorstel na de zomer van 2012 aan uw Kamer wordt voorgelegd.
Wat gaat u verder nog ondernemen om bijstandsfraude tegen te gaan? Gaat u naar aanleiding van deze «ontdekking» ook elders in het land onderzoeken of er verschillen bestaan tussen de adresgegevens van bijvoorbeeld het UWV en de GBA3? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet onderneemt verschillende initiatieven om bijstandsfraude tegen te gaan. Zo heeft het kabinet op 10 maart jl een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin de voornemens voor aanscherping van het sanctiebeleid. Deze brief is uitgewerkt in een wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving». Dit wetsvoorstel ligt nu voor advisering bij de Raad van State.
Kern van de aanscherping bij fraude in de sociale zekerheid4 is dat fraudeurs bij verwijtbare uitkeringsfraude een boete van maximaal 100% van het benadelingsbedrag moeten betalen. Daarnaast moeten zij vanzelfsprekend altijd de teveel ontvangen uitkering terugbetalen. Frauderen ze nog een keer, dan krijgen zij niet alleen een boete van maximaal 100%, maar vervalt ook tijdelijk het recht op uitkering met een maximum van 5 jaar. Omdat de bijstand een vangnetkarakter heeft geldt hier een maximum van drie maanden. Het wetsvoorstel wordt begin 2012 aangeboden aan de kamer en de beoogde inwerkingtreding is 1 juli 2012.
Ik ga onder vraag 5 en 6 in op het tweede deel van uw vraag.
Deelt u de mening dat burgers geen steun van de overheid dienen te ontvangen wanneer ze niet correct in de GBA zijn geregistreerd (behoudens gevallen waarbij sprake is van onzorgvuldigheid aan de kant van de overheid)? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het een onwenselijke situatie als mensen zich onvindbaar kunnen maken voor de overheid en tegelijkertijd een uitkering krijgen. De minister van SZW bereidt daarom een wetsvoorstel voor om het ook voor het UWV mogelijk te maken uitkeringen op te schorten en zo nodig te beëindigen dan wel de aanvraag niet in behandeling te nemen indien de betrokkene als VOW in de GBA staat geregistreerd (gemeenten en de SVB hebben deze mogelijkheid al). Hierbij zal rekening worden gehouden met omstandigheden die buiten de macht van de burger liggen. De planning is dat dit wetsvoorstel na de zomer van 2012 aan uw Kamer wordt voorgelegd. Hierop vooruitlopend heeft het UWV personen aangeschreven die een uitkering van het UWV ontvangen, een Nederlands correspondentieadres hebben, maar in de GBA als VOW staan. Het UWV heeft deze personen verzocht zich zo snel mogelijk te melden bij de gemeente waar zij wonen. Ook de betreffende gemeente is ingelicht met vermelding van het bij UWV bekende adres.
Het UWV beheert tevens de polisadministratie. De polisadministratie wordt gevuld vanuit de loonaangifteketen (via de Belastingdienst) en bevat de gegevens zoals die door de werkgevers worden opgegeven. De adresgegevens kunnen afwijken van de GBA, omdat werknemers niet verplicht zijn om een GBA-adres op te geven bij hun werkgever. Ik vind het wenselijk dat adressen door overheden aan elkaar kunnen worden doorgegeven omdat burgers zich nooit – opzettelijk of onopzettelijk – onvindbaar mogen maken voor de overheid. De minister van SZW bereidt aanpassing van regelgeving voor om het voor het UWV mogelijk te maken adresgegevens die afwijken van de GBA ter beschikking te stellen aan gemeenten. De polisadministratie bevat zeer veel gegevens en het zal dan ook gaan om tienduizenden verschillen. UWV beziet in samenspraak met gemeenten hoe hier op efficiënte wijze invulling aan kan worden gegeven en betrekt hier de ervaringen uit Amsterdam bij. De verwachting is dat juli 2012 de eerste verstrekkingen kunnen gaan plaatsvinden.
Vindt u de controle op de juistheid van de gegevens in de GBA voldoende, nu pas na vergelijking met de gegevens van het UWV blijkt dat er alleen in Amsterdam al van 58 000 (maar liefst 7,5% van de Amsterdamse bevolking) personen de gegevens niet overeenkomen?
In de brief van 29 november jl.5 voor het AO GBA van 30 november heb ik aangegeven, dat we er nog lang niet zijn als het gaat om de kwaliteit van de adresgegevens in de GBA op orde te krijgen en dat intensiveringen van bestaande maatregelen nodig zijn. In aanvulling hierop heb ik aan de heer Heijnen in het AO GBA van 30 november jl. toegezegd dat alle gemeenten jaarlijks op basis van een steekproef adrescontroles gaan uitvoeren.
Voorts ga ik in op de toezegging die de minister van SZW in het AO GBA van 30 november aan de heer Koopmans heeft gedaan om inzicht te geven in de 5 000 bij UWV bekende VOW’ers met een uitkering.
UWV heeft in beeld gebracht hoeveel mensen met een UWV-uitkering landelijk gezien met de status VOW in de GBA staan. Dit zijn 5 000 personen. In het onderzoek Amsterdam is de polisadministratie (alle werkenden en uitkeringsgerechtigden) gekoppeld met de GBA van Amsterdam. Amsterdam kent thans 58 000 verschillen. Dit zijn niet allemaal fraudegevallen, maar verschillen die Amsterdam onderzoekswaardig vindt. De gemeente Amsterdam start thans met een onderzoeksaanpak voor fase 3 van het onderzoek.
Uit het onderzoek Amsterdam komt voorts naar voren dat er ca. 5200 personen zijn met een VOW-status, waarvan UWV wel een adres heeft in de polisadministratie. Tot slot heeft het UWV aanvullend in beeld gebracht hoeveel personen met een UWV-uitkering met de status VOW in de GBA van Amsterdam staan. Dit aantal komt uit op 550 personen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling SZW van 13 tot 15 december a.s?
Ja.