Het bericht 'Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend zonde is wanneer Thialf gedwongen wordt om zonnepanelen uit te zetten, zowel vanwege de investeringen die zijn gedaan als de duurzame energieopbrengst?
Het zou ontzettend zonde zou zijn wanneer Thialf gedwongen wordt om de zonnepanelen uit te zetten. Echter betreft de situatie bij Thialf een specifiek geval, waarbij gebruikte materialen van de dakisolatie en de kwaliteit van de dakconstructie een belangrijke rol spelen. Het is uiteraard van belang dat verduurzaming veilig gebeurt. Ik hoop dat de betrokken partijen tot een oplossing kunnen komen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen de betrokken partijen?
Ik ben op de hoogte van de lopende overleggen tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche over deze problematiek op algemeen niveau. De komende tijd zal ik nauw betrokken zijn bij dit overleg. Aangezien de gesprekken tussen Thialf en hun verzekeraar een individueel geval betreffen zie ik in deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid weggelegd.
Hoe verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen over het verzekeren van zonnepanelen?
In het algemeen is de kans op brandincidenten bij zonnepanelen zeer klein en leiden zonnepanelen niet tot problemen m.b.t. de verzekerbaarheid. Naar ik begrijp verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen constructief. Zo wordt er door de betrokken partijen gezamenlijk gewerkt aan een Preventie Brochure Zonnepanelen met technische informatie over zonnestroomsystemen en de verzekeringsrisico’s die hierbij spelen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een brochure waarin uitgelegd wordt wat verzekeraars kunnen doen zonder zich in alle technische details te hoeven verdiepen. Om verzekeraars meer comfort te geven of een installatie daadwerkelijk veilig is en of de installateur kwalitatief goed werk heeft afgeleverd wordt op dit moment een checklist voor installateurs opgesteld. Voor de inspectie van grote zonnestroominstallaties (>15 kWp) is door Stichting SCIOS een nieuwe certificeringsregeling ontwikkeld (SCOPE 12).
Welke theoretische opties zijn er om een initiatief of instrument te introduceren dat deze problemen verhelpt?
In theorie zou een Rijksverzekering kunnen worden geïntroduceerd. Het is echter zeer de vraag of dit een oplossing biedt voor de huidige problematiek. Zo zal het Rijk tegen dezelfde kwesties aanlopen als private verzekeraars. Bovendien vind ik het niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 verloopt het overleg en de samenwerking tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en ondernemen zij zelf al de nodige acties om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik geen rol voor de overheid om deze lopende initiatieven aan te vullen met nieuw instrumentarium. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om vanuit het Rijk mee te denken over eventuele onderliggende problemen en oplossingen daarvoor. Vanuit dat oogpunt zal ik op korte termijn ook aansluiten bij het overleg tussen de marktpartijen en de verzekeringsbranche.
Is het in theorie mogelijk dat de overheid zelf een aantrekkelijke verzekering introduceert voor dit soort gevallen en waardoor verzekeraars geprikkeld worden om beter met deze situaties om te gaan? Hoe zou dit mogelijk kunnen worden vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?
Ik zal een verzekering vanuit de overheid om bovengenoemde redenen niet verder onderzoeken.
Het bericht dat landbouwgif gevonden wordt tot in het hart van natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Hoe landbouwgif het hart van natuurgebieden bereikt» en «Bestrijdingsmiddelen uit landbouw gevonden in Drentse natuurgebieden»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het genoemde onderzoek, uitgevoerd in opdracht van een bewonersgroep en Natuurmonumenten, aantoont dat er tot in de kern van natuurgebieden resten van landbouwgif gevonden worden op planten, net als in de uitwerpselen van dieren in deze natuurgebieden?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft aan dat er verschillende chemische stoffen zijn gevonden in het «Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000-gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen» uitgevoerd door Mantingh en Buijs. Ik kan me voorstellen dat dit leidt tot zorgen bij mensen over de kwaliteit van de natuur. De aangetroffen chemische stoffen kunnen worden gebruikt in biociden, gewasbeschermingsmiddelen, (dier)geneesmiddelen en industriële stoffen.
Kunt u bevestigen dat deze resultaten erop wijzen dat landbouwgif zich verspreidt over vele kilometers vanaf de akkers waar het gebruikt wordt en dat dit erop duidt dat er een deken van landbouwgif over Nederland ligt?
De onderzoekers, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het RIVM constateren dat in de meetgegevens geen trend te zien is tussen gehalten in vegetatie en de afstand tot het landbouwgebied. Dit is volgens het RIVM een aanwijzing dat de aanwezigheid van chemische stoffen van verschillende herkomst het gevolg is van diffuse belasting van de natuurgebieden via de lucht. De bronnen kunnen daardoor dichtbij de onderzochte natuurgebieden liggen of tientallen of honderden kilometers daar vandaan.
Het RIVM laat in het advies weten dat het uitgevoerde onderzoek een indicatie geeft van de aanwezigheid van chemische stoffen in natuurgebieden en dat dit waarschijnlijk geldt voor meer plaatsen in Nederland.
Kunt u een overzicht geven van de bestrijdingsmiddelen die in dit onderzoek zijn gevonden, hoeveel hiervan hoog-risicostoffen zijn en of er stoffen gevonden zijn die niet toegelaten zijn, of die op de lijst staan om vervangen te worden? Zo ja, welke zijn dat?
Het advies van het RIVM bevat een volledig overzicht van de aangetroffen chemische stoffen en hun registratie in een gewasbeschermingsmiddel, biocide, (dier)geneesmiddel, of industriële stof in 2019 in Nederland. Er wordt aangegeven welke chemische stoffen er wel / geen toelating/registratie hebben.
Verordening (EG) 1107/2009 kent geen categorie «hoogrisicostoffen», maar wel een categorie «stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen».
Er zijn vier werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen die de status «stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen» hebben, namelijk aclonifen, epoxiconazool, pendimethlin en tebuconazool. De werkzame stof epoxiconazool is inmiddels niet meer goedgekeurd binnen de Europese Unie. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze werkzame stof mogen nog wel gedurende de respijttermijn verkocht en/of gebruikt worden in Nederland. De respijttermijnen zijn nog niet verstreken.
Beaamt u dat in natuurgebieden chronische blootstelling van insecten aan landbouwgiffen niet uitgesloten kan worden, omdat het gif op planten tot in de kern van natuurgebieden gevonden is?
Het Ctgb schrijft in zijn advies dat, in het geval er blootstelling plaatsvindt, de aangetroffen hoeveelheden van de gewasbeschermingsmiddelen niet leiden tot onacceptabele risico’s voor acute of chronische effecten voor niet-doelwit geleedpotigen, zoals insecten en spinnen. Het is volgens het RIVM niet mogelijk om uitspraken te doen over de eventuele risico’s voor insecten en bodemorganismen van de andere chemische stoffen.
Ik onderken de behoefte om meer zicht te krijgen in de belasting van kwetsbare gebieden door chemische stoffen om te kunnen beoordelen of dat leidt tot risico’s. Zo heeft de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) op 11 maart 2020 zijn advies «Greep op gevaarlijke stoffen» gepubliceerd (zie Kamerstuk 33 118, nr. 141) en daarin onder meer aanbevolen voor kwetsbare gebieden een maximaal toelaatbare toxiciteitsdruk te hanteren ter aanvulling op de huidige normen per stof. Tijdens het AO Externe Veiligheid van 10 juni 2020 heeft de Staatssecretaris van IenW naar aanleiding van dat advies toegezegd uw Kamer te laten weten of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden een goed idee is, of dat op een andere manier moet worden omgegaan met de aanbevelingen van de Rli op dit punt. De Staatssecretaris van IenW en ik gaan daarom een verkenning uitvoeren om uit te vinden wat met een gebiedsgerichte benadering mogelijk is.
Beaamt u dat voor verschillende soorten landbouwgif geldt dat deze ook in zeer lage concentraties dodelijk kunnen zijn voor insecten wanneer zij chronisch blootgesteld worden?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat in de toelatingsprocedure voor landbouwgif niet of nauwelijks gekeken wordt naar de stapelingseffecten van verschillende middelen? Zijn er in dit onderzoek in Drenthe verschillende middelen op één plant of in de uitwerpselen van één dier gevonden?
De Europees geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van iedere werkzame stof afzonderlijk, waarbij rekening wordt gehouden met de voorgestelde toepassingen. Deze benadering leidt ertoe dat het effect van het herhaald of gelijktijdig toepassen van verschillende werkzame stoffen op dit moment niet in deze procedure wordt meegenomen, tenzij sprake is van een gewasbeschermingsmiddel met meerdere werkzame stoffen en/of van het tegelijkertijd toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen (een zogenaamde tankmix).
Onderzoek van het RIVM aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien voor mensen en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek voor residuen in de dagelijkse voeding toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
Onderzoek van Wageningen University & Research (WUR)3 aan het gelijktijdig of herhaald toepassen van verschillende werkzame stoffen, de risico’s daarvan voor het milieu en de consequenties voor de huidige beoordelingsmethodiek, laat onder andere zien dat synergie in effecten (dit is dat de effecten van het mengsel van stoffen groter zijn dan die van de afzonderlijke stoffen) maar zeer beperkt voor komt. Additionele effecten (het optellen van de effecten van iedere individuele stof afzonderlijk) kunnen wel optreden. Deze inzichten leidden na het doorrekenen van een specifieke casus, namelijk het spuitschema van aardbeien waarbij de afzonderlijke effecten van de individuele stoffen werden opgeteld, tot de conclusie dat in zo’n geval de huidige wijze van beoordelen niet beschermend genoeg is voor ongewervelde dieren en vissen in oppervlaktewater. Uit dit onderzoek bleek ook dat het beschreven effect gedomineerd wordt door de toepassing van één enkele stof in het spuitschema.
In het rapport over het onderzoek in Natura 2000-gebieden in Drenthe is sprake van monsters van mengsels van planten of van mengsels van uitwerpselen. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven of er verschillende chemische stoffen zijn gevonden op één plant of in de uitwerpselen van één dier.
8. Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om het gebruik van landbouwgif drastisch terug te brengen, om uit voorzorg de natuur, het milieu en de volksgezondheid te beschermen?
Ik heb uw Kamer vorig jaar de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestuurd. Deze toekomstvisie beoogt een omslag naar weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische vermindering van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, dan bij voorkeur laagrisicomiddelen en nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residu op producten (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Daarnaast zal er een verkenning uitgevoerd worden (zie antwoord vraag4.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om ervoor te zorgen dat de stapelingseffecten integraal meegenomen worden in de toelatingsprocedure van bestrijdingsmiddelen?
Het actualiseren van de Europese goedkeuringsprocedure op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten is een continu proces.
De «European Food Safety Authority» (EFSA) werkt momenteel aan een richtsnoer voor de beoordeling van cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de mens. Nederland – het RIVM en WUR – is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer (Aanhangsel Handelingen II, 2018–2019, nr. 2396).
Ik zal de Europese Commissie in het kader van de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009 vragen om ook de cumulatieve effecten gerelateerd aan de milieuaspecten mee te gaan nemen bij het actualiseren van de relevante richtsnoeren.
Het Ctgb werkt op dit moment aan een aanpak om milieurisico’s van het stapelen van middelen op basis van dezelfde werkzame stof te voorkomen en zal mij daarover binnenkort adviseren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Natuur van 22 juni 2020?
Het was niet mogelijk om deze vragen voor het AO Natuur op 22 juni jl. te beantwoorden, omdat de gevraagde adviezen aan het Ctgb en het RIVM in de zomerperiode zijn afgerond.
Het bericht 'Het is onduidelijk en onzeker welke natuurgebieden baat hebben bij de stikstofaanpak' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het is onduidelijk en onzeker welke natuurgebieden baat hebben bij de stikstofaanpak» en de «Toelichting bij berekening stikstofdepositie kamerbrief 24 april 2020» van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1 2
Ja.
Waarom heeft het RIVM gebruikgemaakt van «de gemiddelde kritische depositiewaarde per hexagoon van 64 hectare» bij zijn berekening van de mate waarin stikstofgevoelige natuur onder de kritische depositiewaarde (KDW) komt?
Het kabinet wil de Kamer een zo goed en overzichtelijk mogelijk overzicht geven van de reeds bekende effecten van de maatregelen. De kaarten geven daartoe een ruimtelijk, globaal beeld van het gemiddelde effect van de bronmaatregelen bij elkaar opgeteld. De weergave op hexagonen van 64 ha met gemiddelde KDW doet daar recht aan. Het aantal hectares met stikstofgevoelige natuur dat onder de KDW komt, kan pas met meer precisie vastgesteld worden wanneer de bronmaatregelen verder uitgewerkt zijn en de effecten optreden.
Hoe wordt bij deze methode in ogenschouw genomen dat meer stikstofgevoelige en minder stikstofgevoelige natuur binnen een hexagoon kan voorkomen?
In het stikstofbeleid wordt gepoogd om de stikstofneerslag op zoveel mogelijk hectaren van daarvoor gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de KDW te krijgen. Dé KDW van een hectare – waar in het dagelijkse taalgebruik naar wordt gerefereerd – kent in technische zin de volgende uitleg. Elk habitattype en leefgebied van soorten heeft een eigen KDW. De facto hebben hectaren waar meerdere habitattypen of leefgebieden voorkomen, dus meerdere KDW’s. De relevante KDW voor een hectare, is de KDW van het meest gevoelige habitattype of leefgebied. Die duidt de grens aan waar de stikstofdepositie onder moet blijven om het risico weg te nemen dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op deze manier wordt gestreefd naar het voorkomen van overbelasting van alle habitattypen en leefgebieden die op een hectare voorkomen. Zodoende is een methode om het aantal habitattypen te meten dat zich per hectare boven of onder de betreffende KDW van een specifieke habitattype bevindt, niet relevant voor de stikstofdoelstelling. Daarom zie ik ook geen meerwaarde in het inzichtelijk maken hiervan.
Waarom heeft het RIVM geen methode gebruikt waarbij wordt uitgegaan van de hoeveelheid habitattypen onder de KDW?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de gehanteerde methode van het RIVM stikstofgevoelige habitattypen worden weggemiddeld in de totale oppervlakte (minder) stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen, wetende dat de minder gevoelige een groot oppervlak innemen?
Het kabinet is van mening dat de gehanteerde methode recht doet aan de vraag om een globaal beeld te schetsen, zoals is toegelicht in de beantwoording van vraag 2. De precieze stikstofgevoeligheid van habitattypen en leefgebieden van soorten op hectareniveau wordt gebruikt bij de toestemmingsverlening. Dit gedetailleerd beeld is onderdeel van de uitwerking van het maatregelenpakket en de systematiek van monitoring en bijsturing.
Bent u bereid om het RIVM aanvullend te laten berekenen hoeveel habitattypen er voldoende onder de KDW komen, om zo inzichtelijk te maken wat de door het kabinet geformuleerde ambitie betekent voor de meer stikstofgevoelige habitattypen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het eerstvolgende Kamerdebat over de stikstofproblematiek plaatsvindt?
Ja.
De Nederlandse kernwapentaak en de Duitse kernwapendiscussie |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u naar aanleiding van het vrijgeven van Amerikaanse archieven over kernwapenpolitiek bevestigen dat Nederland in 1961 akkoord ging met de kernwapentaken die de Amerikaanse regering vastgesteld had? Zo ja, zijn er nog meer documenten, bijvoorbeeld in Nederlands bezit, die dit document bevestigen?1
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak, een bondgenootschappelijke verplichting die Nederland al meer dan 55 jaar op zich neemt. Sinds 1961, en met name sinds het einde van de Koude Oorlog, zijn afspraken en besluitvormingsprocedures aangepast. Met de kernwapentaak is op dit moment één squadron F-16’s belast. Over afspraken en procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Zoals gesteld in de beantwoording van eerdere Kamervragen,2 vindt alle besluitvorming binnen de NAVO plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland (en alle andere bondgenoten) vereist is.
De kernwapentaak die Nederland vervult binnen de NAVO levert een bijdrage aan de bescherming en verdediging van het gehele NAVO-bondgenootschap. Binnen de NAVO wordt geen onderscheid gemaakt tussen een aanval op de VS en een aanval op een andere NAVO-bondgenoot.
Het beoefenen van nucleaire scenario’s, op alle niveaus, teneinde de effectiviteit, veiligheid en beveiliging van nucleaire wapens te garanderen, heeft binnen NAVO altijd plaatsgevonden en vindt ook nu nog plaats. Over de aard en omvang van deze oefeningen kunnen eveneens onder de geldende bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u een overzicht geven van de oefeningen die de eventualiteit van atoominzet hebben geoefend die Nederland atoomwapens zou moeten inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen bestuurlijke oefeningen, het doen besluiten tot de inzet van kernwapens en van militaire oefeningen? Om welk atoomwapen of welke atoomwapens, van de toen zes atoomtaken, ging het daarbij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarbij ook een onderscheid maken tussen de inzet in geval van een aanval op de Verenigde Staten (VS) zelf als ook elders in de wereld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens bevestigen dat in 1965 door middel van een brief werd voorgesteld om Amerikaanse atoombommen op het vliegkampschip Karel Doorman ter beschikking te stellen?2
De brief die wordt beschreven in dit artikel, ziet op correspondentie tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk over de opslag van wapens voor onderzeebootbestrijding, eventueel bedoeld voor vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman. Nederland doet geen uitspraken over het beleid van bondgenoten.
Is het beleid zoals in 1961 vastgesteld ooit opgeheven of veranderd? Zo ja, wanneer was dat?
Zoals hierboven aangegeven kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, noch over afspraken en procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag.
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen genoemd onder vraag 7, vindt alle besluitvorming binnen de NAVO plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland (en alle andere bondgenoten) vereist is.
Hoe verhouden deze afspraken in de thans vrijgegeven documenten zich tot uw antwoord in Kamervragen dat bij nucleaire besluitvorming altijd instemming is vereist binnen de NAVO?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de actuele afspraken tussen de VS en Nederland over het gebruik van de B-61-11 die ter beschikking zijn van de Nederlandse F-16's?
Zie antwoord vraag 6.
Hebt u kennisgenomen van de discussie in de Duitse regering over de Duitse atoomtaak en dat de woordvoerder in de Duitse Bondsdag voor regeringspartij SPD, Rolf Mützenich, een einde wil maken aan de Duitse verplichting om mee te doen aan de atoomafschrikking?4
Wij hebben inderdaad kennisgenomen van de uitspraken van de heer Mützenich hierover.
Deelt u de analyse van Mützenich dat het risico op escalatie met deze Amerikaanse regering bestaat om niet alleen kernwapens voor afschrikking te gebruiken maar ook als aanvalswapen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel de Amerikaanse Nuclear Posture Review als de bondgenootschappelijke Deterrence and Defence Posture Review stellen dat het doel van kernwapens de afschrikking van agressie is, niet militaire inzet.
Bent u bereid met de Duitse regering in contact te treden om het vraagstuk van Amerikaanse kernwapens in Europa samen op te pakken en tot een einde te brengen? Zo ja, op welke wijze hebt u dat gedaan of zult u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de Tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie6 zal het kabinet samen met de VS en andere bondgenoten eventuele kansen identificeren voor het verwijderen van Russische en Amerikaanse sub-strategische kernwapens uit Europa. Om daadwerkelijk bij te dragen zullen ontwapeningsstappen volledig, wederzijds, verifieerbaar en onomkeerbaar moeten zijn. Het New START wapenbeheersingsverdrag met haar effectieve verificatiemechanisme vormt het aangewezen vehikel voor zulke stappen tussen Rusland en de VS; Nederland zal zich inzetten voor het verlengen van dit verdrag om onderhandelingen over ambitieuzere vervolgstappen mogelijk te maken.
Wat is uw reactie op de visie van de Amerikaanse ambassadeur in Polen dat de Amerikaanse kernwapens die in Duitsland liggen in Polen kunnen worden gestationeerd? Kunt u dat toelichten?5
In de NAVO-Rusland Founding Act (1997) hebben NAVO-bondgenoten gesteld dat ze geen intentie, geen plan en geen reden hebben om nucleaire wapens op het grondgebied van nieuwe NAVO-bondgenoten te stationeren. Weliswaar heeft Rusland inmiddels de waarden, principes en committeringen geschonden die de basis vormen voor de relatie tussen de NAVO en Rusland (zoals uiteengezet in de NAVO-Rusland Founding Act en de Verklaring van Rome van 2002), maar NAVO-bondgenoten hebben in het Communiqué van de NAVO-Top in Brussel in 2018 herhaald dat het bondgenootschap zijn internationale verplichtingen wel nakomt. Het plaatsen van kernwapens op het grondgebied van de nieuwe NAVO-bondgenoten is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de opvatting van de Russische regering dat plaatsing van atoomwapens in de landen die ooit lid waren van het Warschau Pact, de nieuwe NAVO-landen, in strijd is met de overeenkomst uit 1997 tussen Rusland en de NAVO, NATO-Russia Founding Act?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u er bij de Amerikaanse regering op aandringen dit nooit te doen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid in Europa met alle relevante landen contact op te nemen om initiatieven te nemen die leiden tot de-escalatie en vermindering van kernwapengevaar in Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Conform de motie Van Ojik/Karabulut9 en de Nederlandse inzet inzake nucleaire risicobeperking10 werkt Nederland samen met NAVO bondgenoten om de-escalatie mogelijk te maken en nucleaire risico’s te anticiperen en waar mogelijk te beperken. Dit doet Nederland door samen met NAVO-bondgenoten gebalanceerd en proportioneel te reageren op de groeiende dreiging van Russische raketten en kruisvluchtwapens (met name sinds de Russische productie en introductie van het SSC-8 grondgelanceerde kruisvluchtwapen, wat heeft geleid tot de teloorgang van het INF-verdrag), en daarbij het belang te onderstrepen van de combinatie van druk en dialoog met Rusland. Bovendien werkt Nederland samen met NAVO-bondgenoten om nucleaire risicobeperking binnen het bondgenootschap verder vorm te geven.
Het gebruik van data door middel van de Leefbaarheidseffectrapportage, bewonersparticipatie en de Omgevingswet |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Deze wijk weet álles over zichzelf»1 en «Met data wordt bewonersparticipatie wél een succes»?2
Ja.
Kent u het daarin besproken instrument: de Leefbaarheidseffectrapportage (LER)?
Ja. De LER toont de cijfermatige uitkomsten en mogelijke effecten van ontwikkelingen voor een gebied. Dat deze aan de hand van open data ook op wijk- en buurtniveau inzichtelijk kan worden gemaakt, maakt het een aansprekend communicatiemiddel in de participatie rond voorgenomen activiteiten.
Bent u van mening dat bij het verdichten van wijken of grote bouwplannen het goed is om, naast het voldoen aan de normen per bouwproject, ook het effect op de leefbaarheid mee te wegen?
Het is belangrijk om bij het overwegen van activiteiten het effect op de leefbaarheid ook in ogenschouw te nemen. Dat gebeurt op veel manieren. Overheden en bureaus zetten daarvoor bijvoorbeeld 3D-modellen, risicoberekeningen, scenariostudies of impact-analyses in. Vaak met ondersteuning van bedrijven die hierin zijn gespecialiseerd. Dat vindt ook plaats in participatietrajecten met bewoners, zoals bijvoorbeeld met de Landelijke Signaleringskaart3 of met de omgevingsscan4 in Brabant. Soms doen bewoners het zelf of komen bedrijven met initiatieven, bijvoorbeeld met de Leefbaarheidseffectrapportage, maar ook met de Social Impact Assessment5of via eigen metingen6.
Hoe ziet u de plaats van de LER of een dergelijk instrument binnen de werkwijze van de omgevingswet?
Bij het maken van plannen is het belangrijk dat de omgeving in een vroeg stadium betrokken wordt. Alle initiatieven die de betrokkenheid van bewoners vergroten zijn zeer welkom. Instrumenten als de LER bieden een manier om organisaties en mensen te betrekken bij plannen die hen raken. Ze versterken de informatiepositie van burgers. De informatie die nodig is, verschilt per geval. Het is daarom goed dat er verschillende instrumenten bestaan en er vanuit de maatschappij en markt steeds nieuwe initiatieven komen om naar behoefte van gebruikers de informatie te ontsluiten.
Denkt u dat hiermee een bijdrage kan worden geleverd aan het doel van de omgevingswet, namelijk het bereiken van een balans tussen een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit en het vervullen van maatschappelijke behoeften?
Instrumenten zoals de LER vergroten het inzicht in de effecten van de plannen. Meer kennis en inzicht bieden een betere basis voor de afweging van de belangen en de keuzes die worden gemaakt. In die zin kunnen ze bijdragen aan de doelen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe de LER of dergelijke instrumenten op meer plekken kunnen worden ingezet?
De uitkomsten van een LER of soortgelijke instrumenten bieden een goede basis om samen in gesprek te gaan. Verschillende locaties vragen om verschillende aanpakken. Het is aan de verantwoordelijke(n) om daarin een weloverwogen keuze te maken, maar goed voorbeeld doet volgen. Ik zal de ervaringen met de LER in het Haagse Bezuidenhout als voorbeeld opnemen in de Inspiratiegids Participatie Omgevingswet.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe de LER verbeterd kan worden en zo tegemoetkomen aan zorgen over het onvoldoende meewegen van bovenwijkse aspecten en NIMBY-gedrag?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de LER al breder ingezet en getoetst wordt, zoals ook in de gemeente Gooise Meren7. Kennelijk weet het instrument net als soortgelijke instrumenten zijn eigen weg te vinden. Ik zie geen aanleiding om dit specifieke (commerciële) instrument op mogelijke verbeteringen te onderzoeken.
Zo nee, bent u bereid om te kijken hoe op andere wijze informatie, op het gebied van bijvoorbeeld parkeerplaatsen, voorzieningen, groen, luchtkwaliteit en geluid, breder en makkelijker toegankelijk kan worden gemaakt voor bewoners?
Instrumenten zoals bijvoorbeeld de LER worden mogelijk gemaakt door het stelsel van basisregistraties, afspraken over het ontsluiten van data en aanvullend beleid dat is gericht op het zo goed mogelijk ontsluiten van overheidsinformatie voor burgers en bedrijven. De wijze waarop dit gebeurt is uiteen gezet in de Data Agenda Overheid: NL DIGITAAL8. De rijksoverheid en de decentrale overheden voeren deze agenda gezamenlijk uit. Het voor burgers en bedrijven vrij ontsluiten van bijvoorbeeld informatie over de fysieke leefomgeving is onderdeel van deze agenda. Tegen die achtergrond streeft de rijksoverheid samen met de decentrale overheden naar het zoveel mogelijk voor iedereen toegankelijk maken van data en stimuleert het toepassen daarvan.
De Atlas Leefomgeving9, die tot stand komt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in samenwerking met provincies, gemeenten en diverse kennisinstituten, bevat zowel regionale als landsdekkende kaarten die continu worden aangevuld en geactualiseerd. Via het onderdeel Check je plek bekijkt men met één klik hoe zijn of haar leefomgeving scoort op onder andere luchtkwaliteit, geluidsoverlast en groen in de omgeving.
Verder is er het dataplatform Waarstaatjegemeente10 van de VNG. Het platform bundelt, bewerkt en presenteert data van en over gemeenten voor iedereen. Op de site zijn cijfers te vinden over alle 355 Nederlandse gemeenten op alle belangrijke beleidsterreinen.
Tot slot is er de Publieke dienstverlening op de Kaart (PDOK). Via PDOK worden 192 datasets over de fysieke leefomgeving vrij ontsloten. Momenteel vinden daarop meer dan 29 miljoen bevragingen per dag plaats. Bijvoorbeeld als iemand zich voor de aankoop van een woning via een grote landelijke makelaarswebsite oriënteert op de omgeving van die woning.
Op de website van PDOK11 wordt ter inspiratie ook casuïstiek getoond hoe datasets gecombineerd kunnen worden met Virtual Reality technieken om bewoners zo te tonen hoe de versterking van de dijken in hun omgeving er uit kan gaan zien. Dit draagt bij aan hun informatiepositie en het draagvlak voor dit soort ruimtelijke beslissingen.
Open data kunnen door commerciële en niet-commerciële partijen worden gebruikt om voor belanghebbenden inzichtelijk te maken wat de effecten op de leefomgeving zijn. En dat is belangrijk om goed in gesprek te kunnen gaan met bewoners en andere belanghebbenden.
Het bericht 'De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de aanpak van milieucriminaliteit meer urgentie verdient? Zo ja, gaat u de aanpak van milieucriminaliteit dan ook meer urgentie geven? Hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van milieucriminaliteit verdient meer aandacht en urgentie. Met verschillende partijen werken we aan een actieplan Milieucriminaliteit. In de brief Voortgang uitvoeringsagenda VTH, actieplan milieucriminaliteit en uitvoering van moties en toezeggingen2, die op 5 juni naar uw Kamer is verzonden, wordt toegelicht hoe de verbeterslag vorm krijgt. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken?
Tijdens het AO Externe Veiligheid op 10 juni jl. is gevraagd naar trends en cijfers met betrekking tot milieucriminaliteit. Hierop is toegezegd uw Kamer na de zomer schriftelijk hierover te informeren. In deze brief zal ook de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken worden meegenomen.
Deelt u de zorg uit het CCV-rapport dat het strafrecht in de marge belandt bij de bestrijding van milieucriminaliteit?2 Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit een evaluatie uitgevoerd door de Raad van Europa blijkt dat Nederland het goed doet, zeker in vergelijking met andere Europese landen. Dat neemt niet weg dat het CCV in deze verkenning4 een aantal knelpunten in de praktijk signaleert, waar wij mee aan de slag willen. In het actieplan Milieucriminaliteit zal worden beschreven hoe deze knelpunten worden aangepakt.
Wat is volgens u een goede verdeling tussen bestuursrecht en strafrecht voor de aanpak van milieucriminaliteit? Welk soort zaken zijn meer geschikt voor het strafrecht en welke meer voor het bestuursrecht?
Zowel bestuursrecht als strafrecht zijn mogelijk bij de aanpak van normschendingen, waarbij het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht. In concrete zaken vindt de afstemming over de inzet van bestuursrecht en strafrecht plaats tussen OM en inspecties, onder andere in beleid en handhavingsarrangementen. Om ook in concrete milieuzaken tot een passende interventie te kunnen komen hebben IPO en OM in 2014 de Landelijke Handhavingstrategie5 (LHS) aangeboden aan het Bestuurlijk Omgevingsberaad.
De combinatie van factoren ernst en (potentiële) gevolgen van het feit en opstelling van de normadressaat is volgens de LHS bepalend voor de vraag of de zaak naar het strafrecht moet, maar dat sluit daarnaast bestuursrechtelijke handhaving niet uit.
Als onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit zal de LHS worden geactualiseerd. Deze actualisering heeft onder andere te maken met de komst van de Omgevingswet. Daarnaast wordt gewerkt aan verbetering van het gebruik van de LHS en verbreding van partijen die de LHS gebruiken.
Hoeveel van de strafrechtelijk vervolgde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het openbaar ministerie (OM) om de subsidies terug te vorderen na strafrechtelijke veroordeling van een milieudelict?
Het OM verwerkt en verzamelt geen gegevens over aantallen verdachte bedrijven die mogelijk subsidie ontvangen. Het OM heeft geen mogelijkheid om zelfstandig subsidies terug te vorderen na een strafrechtelijke veroordeling. Deze taak ligt bij de subsidieverstrekker. Wel kan het OM het wederrechtelijk verkregen voordeel van milieudelicten bij een strafrechtelijke veroordeling ontnemen. Het OM werkt vanuit de eigen bevoegdheden en taakopvatting samen met bestuurlijke partners om onterecht ontvangen subsidies zo mogelijk terug te laten vorderen. Daarbij maakt het OM onder andere gebruik van de mogelijkheden uit de Wet BIBOB.
Artikel 26 van de Wet BIBOB bevat de zogenaamde tipfunctie. Dit artikel biedt het openbaar ministerie onder voorwaarden de mogelijkheid het bevoegd gezag te wijzen op de mogelijkheid het landelijk bureau BIBOB advies te vragen over vergunningen of subsidies. Het Functioneel Parket van het openbaar ministerie verstuurt jaarlijks enige tientallen van deze tips aan het bevoegd gezag. Het kan dan zowel gaan om vergunningen als subsidies.
Het Functioneel Parket neemt ook aangiften in behandeling van RVO in verband met mogelijke fraude met subsidies.
Op 2 juli jl. is er een motie aanvaard waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of er een wettelijke grond in het leven kan worden geroepen om subsidie terug te vorderen van bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit. Ook de Wet BIBOB wordt hierin meegenomen. In het najaar wordt u geïnformeerd over de uitkomst en eventuele vervolgstappen zullen worden meegenomen in het actieplan milieucriminaliteit.
Hoeveel van de bestuursrechtelijke gesanctioneerde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het bestuursorgaan om de subsidies terug te vorderen na bestuursrechtelijke sanctionering van een milieudelict?
Er worden geen gegevens bijgehouden van gesubsidieerde bedrijven die bestuursrechtelijk gesanctioneerd zijn vanwege een milieudelict. Het is op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk een subsidie terug te vorderen indien daarvoor geen grondslag meer is. En het is op grond van de Wet BIBOB tot vijf jaar na subsidievaststelling mogelijk om een subsidiebesluit in te trekken vanwege een bestuurlijke boete voor feiten die samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat het intrekken van een subsidiebesluit op grond van de Wet BIBOB zelf geen sanctie is en ook niet kan plaatsvinden enkel onder verwijzing naar de opgelegde bestuurlijke boete. Bij het intrekkingsbesluit moet zelfstandig gemotiveerd worden dat er een relatie is tussen de feiten waarvoor de bestuurlijke boete is opgelegd en de vrees dat de subsidie wordt misbruikt voor criminele activiteiten.
Met betrekking tot hierboven genoemde motie zullen ook de mogelijkheden bij bestuurlijk sanctioneren worden meegenomen.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in het CCV-rapport en het interview dat milieudiensten vaak te afhankelijk zijn van het bestuurlijk bevoegd gezag en dat het dit bevoegd gezag vaak ontbreekt aan urgentie bij de aanpak van milieucriminaliteit? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit funest is voor het streven de pakkans te vergroten bij milieucriminaliteit?
Het beeld dat het CCV schetst, is ook mijn uitgangspunt voor het treffen van maatregelen. Daarom is in zowel de VTH-uitvoeringsagenda als in het actieplan de professionalisering van de relatie tussen het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten opgenomen, zodat de uitvoerings- en beleidscyclus goed op elkaar aansluiten. Daarbij dient ook een goede balans gevonden te worden tussen de betrokkenheid van de bestuurders, hun rol als opdrachtgever/ eigenaar en de rol van de omgevingsdiensten bij toezicht en handhaving. Door deze professionalisering en door de aanpak van milieucriminaliteit regionaal en lokaal vast onderdeel te laten worden van de bestuurlijke agenda zal toezicht en handhaving op milieu meer dan nu worden meegenomen bij de prioritering van belangrijke onderwerpen van bestuurders.
Verder heeft de Staatssecretaris IenW het onderwerp onafhankelijkheid en de positie van omgevingsdiensten expliciet onder de aandacht gebracht bij de recent opgerichte Adviescommissie vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein. In de onderzoeksopdracht van de Adviescommissie is aangegeven dat deze commissie ook kan adviseren over de mogelijkheden die zij ziet om de onafhankelijkheid en deskundigheid van toezichthouders te versterken.
Kunt u reageren op het voorstel om de aanpak van milieudelicten via één centraal gestuurd toegewijd team te laten plaatsvinden, net als bij de aanpak van kinderporno? Ziet u daar de voordelen van in? Zo ja, wat gaat u doen om zo’n team op te zetten? Zo nee, waarom niet?
Een van de stappen na het CCV-rapport is het inventariseren van mogelijke maatregelen die de aanpak van milieudelicten kunnen versterken. Aanpassingen in de organisatiestructuur van de politie en het openbaar ministerie behoren tot de mogelijkheden. Hoewel de aanpak van kinderporno en milieucriminaliteit overeenkomsten kent, zijn er ook verschillen te noemen. Milieudelicten zijn er in verschillende soorten en maten. Voor een deel vindt milieucriminaliteit in een nationale en internationale context plaats via internet. Voor dat deel zijn er zeker parallellen te trekken met de aanpak van kinderporno. Een ander deel van de milieudelicten is echter geografisch gebonden en ook de nationale en internationale milieucriminaliteit heeft vaak een lokale uitwerking. Voor de opsporing van die delicten is inbedding van de milieuteams binnen de regionale eenheid een voordeel bij de aanpak van de problematiek. Het bezien van mogelijke aanpassingen in de organisatiestructuren van de bij de opsporing van milieucriminaliteit betrokken partijen maakt deel uit van het actieplan dat wordt opgesteld.
Wanneer kan de Kamer het actieplan aanpak milieucriminaliteit verwachten waarvan tijdens het algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen van 20 maart 2020 is toegezegd dat het voor de zomer naar de Kamer toegestuurd zou worden?
In de brief die op 5 juni jl. aan uw Kamer is verzonden is reeds aangeven dat de aard van de problematiek en de gesignaleerde knelpunten laten zien dat er weinig eenvoudige en snelle oplossingen zijn. Niet alles zal tegelijk en in hetzelfde tempo kunnen worden aangepakt. In het najaar 2020 willen we met de bestuurlijke partners en de strafrechtelijke ketenpartners inzichtelijk hebben wat nodig is aan mensen en middelen in relatie tot de beschikbaarheid van budget en capaciteit bij de diverse organisaties. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Kunt u de vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Miljoenen slimme meters ongeschikt voor energietransitie' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen slimme meters ongeschikt voor energietransitie»?1
Ja.
Klopt het dat ruim vier miljoen slimme energiemeters niet in staat zijn om doorlopend gegevens over het energieverbruik te versturen?
Er is destijds, meer dan vijf jaar gelden, gekozen voor energieverbruikersdata uit de slimme meter vanuit de zogeheten P-4 poort, die kwartierwaarden geeft en deze data verstuurt aan de netbeheerder. Het op deze wijze uitlezen van de slimme meter voldoet aan de wensen voor het gebruik van de data uit de slimme meter op dit moment. Inmiddels zijn er nieuwe wensen aan de functionaliteit van de slimme meter ontstaan.
De netbeheerder leest de slimme meter uit en verstrekt de energieverbruikersdata een dag later aan de energieleverancier of onafhankelijke dienstenaanbieder als deze daarom vragen en ze toestemming daartoe hebben van de betreffende consument. De consument kan de optie van het uitlezen van de slimme meter ook uit laten zetten door de netbeheerder als dit om privacy-redenen toch gewenst is. De data uit de slimme meter worden dan niet uitgelezen.
Een andere mogelijkheid is energieverbruikersdata vanuit de zogeheten P-1 poort (USB-poort). Deze P-1 poort zit ook in de slimme meter en kan nagenoeg real-time data verstrekken indien de gebruiker dit wil. Hiertoe kan de gebruiker een hulpstuk (energieverbruiksmanager) aan de P-1 poort van de slimme meter koppelen.
Het uitlezen van de kwartierwaarden zoals dat gebeurt komt tegemoet aan het gewenste gebruik van data uit de slimme meter tot nu toe. Door onder andere de Energietransitie is de vraag naar data uit de slimme meter verruimd naar het gebruik van real-time data. Op dit moment kijken de netbeheerders en het ministerie naar mogelijke opties voor de toekomstige nieuwe toepassingen van de data uit de slimme meter. Hierbij is het ook van belang om de bescherming van persoonsgegevens goed te borgen.
Deelt u de analyse dat een doorlopend inzicht in het energieverbruik noodzakelijk of in elk geval bevorderlijk is voor de energietransitie?
Inzicht in het energieverbruik is belangrijk voor de energietransitie. Inzicht in het energieverbruik stimuleert het besparen van energie en draagt zo bij aan de energietransitie.
Klopt het dat er destijds geen eisen zijn gesteld rondom het doorlopend versturen van gegevens door slimme energiemeters? Waarom zijn deze eisen niet gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom bent u niet bereid het recht op het gebruik van de frequentie voor de netbeheerders te verlengen? Is het niet van algemeen belang dat de netbeheerders nog van deze frequentie gebruik kunnen maken, los van de vraag of er destijds wellicht een inschattingsfout is gemaakt door de netbeheerders?
Bij een heruitgifte van de frequentieruimte zullen zo nodig voorzieningen worden getroffen om de continuïteit van de slimme meters te borgen. De verwachting is dat eind 2020 een beleidsvoornemen over het gebruik van de frequentie in consultatie kan worden gebracht. Er is nog niet besloten dat er een veiling komt.
In algemene zin hebben we de afgelopen jaren een snelle voortgang in de ontwikkeling van telecom- en communicatietechnieken gezien. Evenals in de wensen voor het gebruik van energieverbruikersdata uit de slimme meter voor de energietransitie.
Netbeheerders hebben bij de uitrol van de slimme meter verschillende keuzes gemaakt welke communicatietechniek er werd gekozen. Zo heeft Enexis gekozen voor ontsluiting van de slimme meter in hun verzorgingsgebied door middel van 4G-technologie via mobiele telecomaanbieders.
Door Liander en Stedin is gekozen voor maken gebruik van de PAMR-frequentie, 450 MHz, om slimme energiemeters op afstand uit te kunnen lezen. Dit is op basis van een frequentievergunning die in 2005 via veiling is uitgegeven. Deze vergunning is technologieneutraal uitgegeven. De keuze voor de in te zetten communicatietechnologie is aan degene die de frequentie in gebruik heeft. In dit geval is door netbeheerders gekozen voor zo genoemde CDMA-technologie (3G) bij het ontsluiten van slimme meters in hun verzorgingsgebied. De CDMA-technologie is in inmiddels verouderd ten opzichte van bijvoorbeeld 5G, maar kan volgens de netbeheerders nog steeds technologisch het gebruik van de slimme meters ondersteunen.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft in 2018 besloten om de frequentievergunning met vier jaar te verlengen, tot en met 17 november 2024. Om Liander en Stedin meer zekerheid te geven, heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij het besluit tot verlengbaarheid uitdrukkelijk aangegeven dat bij een heruitgifte van de frequentieruimte zo nodig voorzieningen zullen worden getroffen om de continuïteit van de slimme meters te borgen.
Recent heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat laten onderzoeken hoe dit gerealiseerd kan worden op een manier waarbij de frequentieruimte optimaal bruikbaar is, ook voor andere marktpartijen. Dialogic heeft dit onderzoek uitgevoerd en de oplossingsrichtingen in kaart gebracht.2 Zodra ook twee andere lopende onderzoeken naar de PAMR-frequentieband afgerond zijn, kan beleid worden geformuleerd voor het gebruik van de band na 2024. Momenteel onderzoekt ICT-adviesbureau Strict de bredere behoefte in de markt aan deze specifieke frequentieruimte. Verder zal het Agentschap Telecom vanuit haar expertise adviseren over optimaal gebruik van de frequentieband.
Hierna zal worden beslist over het toekomstig gebruik van de PAMR-frequentieband en hoe die opnieuw wordt uitgegeven. Hier zullen alle overwegingen in worden meegenomen.
Had deze situatie, waarin netbeheerders mogelijk hoge kosten moeten maken voor een frequentieveiling of waarin hoge kosten moeten worden gemaakt om energiemeters te vervangen, voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn mogelijke oplossingsrichtingen rondom de situatie die nu speelt met betrekking tot slimme energiemeters?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een toekomstbeeld schetsen? Welke energiemeters zijn er in 2030 geïnstalleerd in Nederlandse gebouwen en hoe communiceren deze meters?
De ontwikkelingen op het gebied van digitalisering volgen elkaar snel op, ook in verband met de slimme meters. Deze ontwikkelingen vormen een belangrijk aandachtspunt, voor de netbeheerders en voor mij. Met de netbeheerders kijk ik naar de vereisten aan de slimme meters in de toekomst. Slimme meters zijn op basis van de gestelde eisen zo ingericht en ontworpen dat ze lang meegaan en beschikbaar zijn. Het is immers kostbaar om deze meters frequent te gaan wisselen.
Op dit moment kijken de netbeheerders in overleg met het ministerie naar de wijze waarop communicatie met de huidige generatie meters in ieder geval de komende jaren doorgang kan vinden. Daarnaast worden door de netbeheerders en het ministerie gezamenlijk de voorwaarden en eisen aan de volgende generatie slimme meters verzameld en vastgesteld, zodat de slimme meter nog meer dan nu kan leiden tot energiebesparing en marktfacilitering.
De zeer korte termijn voor de internetconsultatie bij de Wet stikstofreductie en natuurverbetering |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de deadline voor de internetconsultatie bij de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is gesteld op 3 juni 2020, terwijl de conceptwet pas op 27 mei jl. is gepubliceerd?1
Ik ben ervan op de hoogte dat er een korte reactietermijn is voor de belanghebbenden. Dat is het gevolg van de urgentie die het kabinet heeft om de wet inwerking te kunnen laten treden.
In de brief van 24 april (Kamerstuk 35 334, nr. 82) is een streefwaarde en een maatregelenpakket aangekondigd, waarvan is toegezegd om die op de kortst mogelijke termijn in regelgeving te verankeren, zodat de juridische houdbaarheid van de structurele aanpak wordt vergroot. Om die verankering spoedig te realiseren, is gekozen voor dit traject: alle bijdragen worden met grote zorgvuldigheid behandeld. De doorlooptijd van het traject heeft daar geen gevolgen voor. Ik ben mij ervan bewust dat deze reactietermijn korter is dan gebruikelijk, maar dat de gestelde termijn belanghebbenden wel voldoende de mogelijkheid biedt een goede reactie te kunnen geven. Naast de internetconsultatie heeft ook gedurende de voorbereiding van het wetsvoorstel overleg met de betrokken bestuursorganen over het wetsvoorstel plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat een consultatietermijn van slechts een week voor deze ingrijpende wet voor veel belanghebbenden veel te kort is, zeker gelet op het aanstaande pinksterweekend?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat voor deze ultrakorte termijn is gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de deadline voor de genoemde internetconsultatie met enkele weken uit te stellen?
Dit vind ik gezien de urgentie van het wetstraject, zoals ik hiervoor heb toegelicht, niet opportuun.
Bent u bereid bovenstaande vragen uiterlijk 2 juni a.s. voor 12.00 uur te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het bellenscherm tegen plastic zwerfafval te duur zou zijn |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bellenscherm in IJssel te duur»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat het budget voor dit project was? Kunt u aangeven hoe groot het tekort is?
Er was 400.000 begroot voor deze pilot als onderdeel van de gezamenlijke aanpak plastic zwerfafval in rivieren (Kamerstuk 30 872, nr. 222). Om deze pilot in de IJssel bij Kampen te realiseren is intensief samengewerkt met The Great Bubble Barrier, CLEAR RIVERS, Deltares en combinatie BAM van den Herik. Gedurende de voorbereiding van de pilot is geconstateerd dat er voor de realisatie hiervan, inclusief verwerking en monitoring, significant meer financiering noodzakelijk was dan de begrote 400.000. Zo zou het vangsysteem toegepast worden op de hele breedte van een dynamische rivier gedurende een jaar onder verschillende omstandigheden. Dit vroeg om een robuuster systeem en extra engineering. Ook bleken er meer middelen nodig te zijn voor de monitoring van de effectiviteit en de effecten van het vangsysteem op bijvoorbeeld vismigratie. Er kunnen geen eenduidige uitspraken gedaan worden over het afnemen van de kosten op termijn, omdat de pilot niet tot uitvoering is gebracht.
Heeft u bij de kosten-baten afweging ook de milieukosten die veroorzaakt worden door plastic dat in de oceaan terechtkomt, meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Veel is nog onbekend over het effect van (micro)plastics in het milieu. Daarom is het bijvoorbeeld nog niet eenduidig te zeggen wat de precieze milieukosten hiervan zijn. Het staat echter buiten kijf dat plastic niet thuis hoort in het milieu en dus ook niet in het water. Daarom zet het kabinet in op het sluiten en verduurzamen van de kunststofketen en specifiek met het beleidsprogramma microplastics op onder andere het voorkomen van zwerfafval in rivieren. Op land richt het beleid zich op preventie van zwerfafval, bijvoorbeeld door de implementatie van de Single Use Plastics-richtlijn en de invoering van statiegeld op kleine plastic flesjes. Ook het verbod op gratis plastic tasjes draagt bij aan het voorkomen van de milieuvervuiling die ontstaat door zwerfafval.
Ook zet het kabinet in op het verminderen van marien zwerfvuil in de uitvoering van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), en lopen er verschillende Green Deals met stakeholders om dit doel ook te bereiken.
Kunt u aangeven of het tekort veroorzaakt werd door structurele kosten waarvan ook niet aannemelijk is dat deze op termijn afnemen of door kosten die te verwachten zijn bij een innovatieve startup?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u overwogen om belangrijke veroorzakers van zwerfafval, zoals de verpakkingsindustrie en de drankproducenten te vragen het tekort op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze pilot is een initiatief van het Rijk geweest om inzicht te krijgen in de mogelijkheden om plastics op te ruimen en te verwerken als beheerder van de Rijkswateren.
Heeft u vanuit het Rijk overwogen het tekort op te vangen? Zo ja, waarom heeft u daartoe niet besloten? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Ja. Gedurende de voorbereiding van de pilot is geconstateerd dat er voor de realisatie van het systeem, inclusief verwerking en monitoring, significant meer financiering noodzakelijk is dan er beschikbaar is. Gezamenlijk is vervolgens gezocht naar extra financieringsbronnen en manieren om de kosten te drukken. Zo is gekeken of de duur van de pilot korter kon, en zijn de mogelijkheden verkend bij het ministerie, Rijkswaterstaat en de Provincie Overijssel. Helaas hebben deze inspanningen niet tot een oplossing voor het tekort geleid. Er is daarom besloten deze pilot niet te starten. Wij verwijzen u ook naar het nieuwsbericht op de website van Rijkswaterstaat (https://zwerfafval.rijkswaterstaat.nl/actueel/nieuws/nieuws/2020/pilot-plastic-afvangen-verwerken-ijssel-stopt/).
Hoe is het stopzetten van deze proef te rijmen met uw ambitie om de plastic soep te bestrijden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid het stopzetten van deze proef te heroverwegen?
Het besluit om de pilot niet uit te voeren is met zorgvuldigheid genomen en er is geen aanleiding tot een andere afweging te komen. Tijdens de voorbereiding van de pilot zijn waardevolle inzichten opgedaan over de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het afvangen en verwerken van plastic uit een rivier als de IJssel. Partijen werken momenteel samen om de belangrijkste lessons learned te rapporteren. De rapportage wordt binnenkort beschikbaar gesteld. Wij zullen de Kamer hierover nader informeren.
Naast de pilot in de IJssel worden onder de gezamenlijke aanpak van plastic zwerfafval in de rivieren (Kamerstuk 30 872, nr. 222) meerdere pilots met vangsystemen en circulaire verwerking van het afgevangen plastic zwerfafval uitgevoerd, waarmee we inzicht krijgen in de potentie van deze aanpak. Zoals aangegeven in de kamerbrief is de aanpak erop gericht om verdere verspreiding van macro- en microplastics in het milieu te voorkomen. Hiervoor is het nodig de problematiek van macro- en microplastics in de rivieren in kaart te brengen (monitoringmethodiek), welke technologieën voorhanden zijn om het op te ruimen en andere interventiestrategieën te ontwikkelen. Naast de pilot met vangsystemen wordt ingezet op een bronaanpak gericht op gedragsbeïnvloeding van de gebruikers van de rivieren en op de ontwikkeling van een monitoringsystematiek.
Het bericht ‘Pimpelmezen gaan massaal dood, net nu ze ons van de jeukrups moeten verlossen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pimpelmezen gaan massaal dood, net nu ze ons van de jeukrups moeten verlossen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel die grote vraagtekens zet bij het feit dat verschillende gemeenten het middel Xentari inzetten om preventief de eikenprocessierups te bestrijden?
In het artikel spreekt boswachter Frans Kapteijns zijn zorg uit over het negatieve effect van het gebruik van het middel Xentari op jonge vogels. Dit betreft een persoonlijke mening. Het middel Xentari wordt geacht veilig te zijn voor andere diersoorten zoals vogels. Er is nog geen negatief effect vastgesteld.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat wordt onderzocht welk effect Xentari heeft op jonge vogels en andere dieren?
Nee. Voor middelen die zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) geldt dat die bij gebruik volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift veilig zijn voor mens, dier en milieu. Dat geldt ook voor Xentari in relatie tot de gezondheid van kool- en pimpelmezen. Het Ctgb heeft bij de toelating vastgesteld dat Xentari géén gevaar vormt voor vogels.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in het stedelijk gebied de sterfte onder kool- en pimpelmezen is opgelopen tot 33%? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welk verband dit houdt met de bestrijding van de eikenprocessierups?
De bewering dat in het stedelijk gebied de sterfte van kool- en pimpelmezen is opgelopen tot 33% wordt niet onderbouwd door beschikbare data over de populaties pimpel- en koolmezen.
Indien er een verband blijkt te zijn tussen de massale sterfte van kool- en pimpelmezen en de bestrijding van de eikenprocessierups, bent u dan bereid om stappen te nemen tegen het gebruik van deze giftige middelen?
Vooralsnog is er geen sprake van massale sterfte van kool- en pimpelmezen in Nederland. Ook is er bij geconstateerde sterfte geen verband met de bestrijding van de eikenprocessierups vastgesteld.
Bent u bereid om te onderzoeken of in Nederland ook sprake is van een bacterie die massale sterfte onder vooral pimpelmezen veroorzaakt, die nu in Duitsland is ontdekt?
In Nederland heeft het Dutch Wildlife Health Centre al een aantal dode pimpelmezen onderzocht. Vastgesteld is dat het aannemelijk is dat deze als gevolg van de eerder in Duitsland ontdekte bacterie gestorven zijn. In Nederland is geen sprake geweest van een massale sterfte. Ook lijkt deze bacterieziekte zich niet verder te hebben verspreid.
Welke stappen gaat u nemen om de sterfte onder kool- en pimpelmezen te voorkomen?
Kool- en pimpelmezen hebben een hoog reproductieniveau en kunnen tot 13 jongen per nest grootbrengen. Het grootste deel daarvan zal al in het eerste jaar sterven. Het voorkomen van sterfte moet vooral gevonden worden in het voorkomen van predatie door andere dieren, zoals huiskatten, maar op dit moment is er geen aanleiding om zorgen te hebben over de Nederlands populaties kool- en pimpelmezen. Er zijn derhalve geen maatregelen nodig.
Bent u bereid om het gebruik van plakstrips op bomen te verbieden die gebruikt worden ter bestrijding van de eikenprocessierups, maar waar ook veel nuttige insectecten, vleermuizen en vogels bij omkomen?
Het gebruik van lijmbanden, lijmstrips en andere vangmiddelen met lijm zijn op grond van de Wet natuurbescherming buitenhuis verboden en mogen derhalve niet gebruikt worden ter bestrijding van de eikenprocessierups. Van dit verbod kunnen provincies ontheffing verlenen.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het verbeteren van de Nederlandse wolvenaanpak |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Tientallen schapen doodgebeten in Brabants dorpje: «Het is gigantisch» en «Wolfwerende netten in bruikleen voor Brabantse boeren»?1, 2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Wan neer moet, aangezien er nu verschillende incidenten met wolven hebben plaatsgevonden, echt worden ingegrepen om de wolvenpopulatie te beheren en landbouwhuisdieren beter te beschermen?
De provincies hebben gezamenlijk criteria bepaald voor het ingrijpen bij wolven in bepaalde ongewenste situaties, zoals in het geval van aanvallen van goed beschermd vee (faunaschade) en zodra de openbare veiligheid in het geding komt, bijvoorbeeld als een wolf gevaarlijk gedrag vertoont richting mensen. Het desbetreffende bevoegd gezag kan indien nodig optreden. Dit is uitgewerkt in het Interprovinciaal wolvenplan.3
Bent u bekend met de Duitse aanpak in Nedersaksen waarin delen van deze Duitse deelstaat effectief als wolfvrij worden verklaard en het verwijderen van wolven uit deze gebieden wordt vergemakkelijkt? Hoe staat u tegenover een dergelijke aanpak? Welke mogelijkheden ziet u om (elementen van) deze aanpak ook in Nederland te gebruiken?3
Ja, ik ben bekend met de aanpak in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Anticiperend op de hervestiging van de wolf in Nederland heb ik de samenwerking met deze, en andere deelstaten opgezocht en gesprekken gevoerd. Dergelijke gesprekken zal ik blijven voeren om de samenwerking te versterken. Ook in de verdere ontwikkeling van het wolvenplan zullen de provincies en ik de ervaringen met de aanpak van Nedersaksen beoordelen en, waar aan de orde, verder benutten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, hebben de provincies gezamenlijke criteria bepaald voor het ingrijpen in bepaalde ongewenste situaties. Of dit instrumentarium toereikend is, vergt nadere oordeelsvorming en overleg tussen Rijk en provincies.
Hoe kijkt u aan tegen het gecontroleerd beheer van de wolf in Nederland door middel van bijvoorbeeld preventief afschot en/of afrasteren, ter bescherming van eigendommen, kwetsbare soorten, natuurlijke habitattypen, prioritaire habitattypen en andere natuurwaarden van een aangewezen Natura 2000-gebied?
Als het gaat om het ogenschijnlijk willekeurig doden en verwonden van grote aantallen landbouwhuisdieren door een zwervende wolf dan is het begrijpelijk dat de vraag wordt gesteld om in te grijpen. Het gaat dan immers over meer dan alleen het eigendom zelf en het is vaak onvoorspelbaar waar en wanneer het volgende geval zich voordoet.
Provincies stimuleren dat dierhouders de eigen verantwoordelijkheid nemen om hun dieren te beschermen, maar willen ook duidelijkheid geven wanneer escalatie aan de orde is. De gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland heeft daartoe een aantal handreikingen gedaan. Voor beheer vanuit het oogpunt van de andere genoemde argumenten is nu geen aanleiding.
Hoe ziet u de ongestoorde aanwezigheid van de wolf, waarbij preventief, actief en gecontroleerd beheer van de wolvenpopulatie niet mogelijk is in relatie tot de instandhouding en/of noodzakelijke uitbreiding van beschermde habitattypen en andere natuurwaarden, zoals binnen de Natura 2000-gebieden? Welke knelpunten zijn er in dit kader volgens u?
De wolf maakt deel uit van een natuurlijk systeem, waarin grote predatoren bijdragen aan de diversiteit van het ecosysteem. Er zijn geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van de wolf het behalen en behouden van instandhoudingsdoelen en de natuurlijke habitats bedreigt. Wel kan er op lokaal niveau door een toppredator misschien een tijdelijke disbalans ontstaan in een ecosysteem, maar die dynamiek is de natuur eigen. Gezien de tijdelijke aard daarvan is het treffen van passende maatregelen in dat kader nu niet aan de orde.
Wat zijn volgens u «passende maatregelen» in de zin van artikel 2.2 lid 2 van de Wet natuurbescherming en artikel 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn, die getroffen zouden moeten worden voor Natura 2000-gebieden, gezien het feit dat de aanwezigheid van de wolf het behalen en behouden van de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke habitats bedreigt?
Zie antwoord vraag 5.
Wie moet volgens u de schade dragen die door wolven wordt veroorzaakt aan andere zaken dan gehouden (landbouwhuis)dieren – zoals floraschade, commerciële schade geleden door nationale natuurparken en schade aan andere dieren dan landhuisbouwdieren – in gevallen waar wolven rasters overwinnen?
De wolf is een wild dier en is van niemand, dat betekent ook dat een eventuele gedupeerde daarvoor de aansprakelijkheid niet bij een ander kan leggen. Ik heb geen aanwijzingen dat wolven schade veroorzaken aan andere zaken dan gehouden (landbouwhuis)dieren. Ik vind het daarom lastig om een antwoord te geven op deze hypothetische vraag.
Hoe kijkt u aan tegen Nederland als geschikt leefgebied voor wolven, gelet op het feit dat Nederland een van de dichtstbevolkte delta's ter wereld is en wolven zich niet laten leiden door (bestuurlijke) grenzen?
De beleidslijn die steeds is gehanteerd is dat de wolf, als hij op eigen kracht Nederland bereikt, zich hier moet kunnen vestigen. Dat is ook een Europese verplichting en recent weer bevestigd door het Europese Hof. Het draagvlakonderzoek heeft bevestigd dat een meerderheid van de Nederlanders het hier mee eens is. Wel zet ik, in samenwerking met de provincies, in op communicatie om in de behoefte te voorzien om opnieuw te leren samenleven met de wolf.
Welke mogelijkheden ziet u gezien het voorgaande om de Nederlandse wolvenaanpak te verbeteren en daarmee betere bescherming te bieden voor onder andere landbouwhuisdieren?
Tot nu toe hebben de provincies met het wolvenplan een goede invulling gegeven aan hun verantwoordelijkheid om deze soort te beschermen en tegelijkertijd de faunaschade zo veel mogelijk te beperken door o.a. het inzetten op preventieve maatregelen. In de verdere ontwikkeling van het wolvenplan en zal ik nauw samenwerken met de provincies.
Ben u bekend met de gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland, die in landelijk verband adviseert om in overleg tussen de provincies en de rijksoverheid tot een beleid te komen dat gericht is op de beheersbaarheid van de populatieontwikkeling van wolven in Nederland en de effecten hiervan, waarbij de ecologische draagkracht en het maatschappelijk draagvlak van de ontwikkeling van de wolvenpopulatie worden betrokken? Bent u bereid om op korte termijn invulling te geven aan dit advies?4
Ja ik ben bekend met dit advies. De provincies beraden zich momenteel over het betreffende advies en bevestigen het belang van overleg met het Rijk, waarbij ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid opereert.
Het bericht ‘Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken»1 en het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2019 van uw ministerie?
Ja.
Is het waar dat er eind vorig jaar slechts enkele woningen aardgasvrij zijn gemaakt, in tegenstelling tot de doelstelling van 2000 woningen? Hoeveel aardgasvrije woningen zijn er inmiddels gerealiseerd via het Programma Aardgasvrije Wijken?
In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen. In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen woningen aardgasvrij. Het feit dat er nog geen duizenden woningen van het aardgas zijn is een logisch gevolg van het zorgvuldige en uitgebreide proces dat gemeenten doorlopen om inwoners van de wijken te betrekken bij het aardgasvrij maken van de wijk en te komen tot besluitvorming over de te nemen maatregelen. Er is geen doelstelling in het kader van het programma om nu al 2.000 aardgasvrije woningen te realiseren.
In de tweede helft van dit jaar wordt opnieuw gemonitord wat de voortgang is. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren middels de tweede voortgangsrapportage begin 2021. Hierin zal ik ook een planning opnemen over de verwachting van het aantal aardgasvrije woningen de komende jaren.
Kunt u aangeven wat de CO2-besparing is van het totaal aantal woningen dat aardgasvrij is gemaakt? Kunt u deze besparing afzetten tegen de bestede miljoenen euro’s?
Het doel zoals vastgelegd in het klimaatakkoord is om in 2030 3,4 Mton CO2 in de gebouwde omgeving te besparen. Dit doel wordt jaarlijks gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning. De inzet van de financiële middelen uit de Klimaatenveloppe voor de gebouwde omgeving is erop gericht om tot een haalbare en betaalbare aanpak voor iedereen te komen. De middelen zijn daarom zowel bedoeld voor innovatie en kostenreductie zodat de aanpak in de gebouwde omgeving op termijn goedkoper kan worden, als voor het in deze beginfase wegnemen van de onrendabele top in de wijken die als eerste omschakelen naar een andere warmtevoorziening en voor de ondersteuning van met name particulieren en Verenigingen van Eigenaren die nu al als voortrekkers in de energietransitie willen en kunnen verduurzamen. Hoeveel CO2 uiteindelijk bespaard kan worden per geïnvesteerde euro in de gebouwde omgeving is nu nog niet te zeggen. In de monitoring van de proeftuinen worden naast leerervaringen ook kwantitatieve gegevens over de proeftuinen in beeld gebracht zoals het aantal aardgasvrije woningen, de mate van energiebesparing en de kosten per woning. Ik zal voor de zomer van 2020 het plan naar uw Kamer sturen waarin dit nader is uitgewerkt.
Wat zijn de gerealiseerde besparingen bij het aardgasvrij maken van woningen in het Programma Aardgasvrije Wijken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt het plan voor monitoring en evaluatie van het Programma Aardgasvrije Wijken afgerond?
Het plan voor monitoring en evaluatie wordt vóór de zomer van 2020 afgerond. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Waarom was er bij de start van een programma, waar 150 miljoen euro voor uitgetrokken is, geen plan voor de monitoring en evaluatie?
Eind 2018 is gestart met het Programma Aardgasvrije Wijken met de selectie van 27 proeftuinen en het opzetten van het Kennis- en Leerprogramma. Er was breed draagvlak om snel van start te gaan met de voorbereiding van de proeftuinen. Het plan voor de monitoring en evaluatie is gelijktijdig hieraan ontwikkeld met de betrokken stakeholders en het Planbureau voor de Leefomgeving. In 2019 is een start gemaakt met de reflectieve monitor. Ik heb de resultaten hiervan gerapporteerd in de eerste voortgangsrapportage van 22 januari 2020. In de eerste helft van 2020 is het volledige plan voor de monitoring en evaluatie gereedgekomen en in uitvoering genomen. Dit is voldoende tijdig omdat de meeste proeftuinen nog in fase van voorbereiding van de uitvoering zitten.
Wat is nu het precieze doel van het Programma Aardgasvrije Wijken? Klopt de stelling van de Algemene Rekenkamer dat dit doel in de loop van de tijd is aangepast, zonder dat dit expliciet aan de Kamer is gemeld? Zo nee, waarom niet?
Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Dit is ook consequent aan de Tweede Kamer gemeld.
Deze doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden gemaakt. Vanaf 2021 worden uitvoeringsplannen voor de wijken opgesteld en uitgevoerd. De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.
Hoe kijkt u tegen de constatering van de Algemene Rekenkamer aan «(...) dat bij de start van het programma sprake was van geld zoekt plan» over het Programma Aardgasvrije Wijken?
Ik deel deze constatering niet. Er bestond en bestaat groot draagvlak voor de wijkgerichte aanpak en het uitvoeren van proeftuinen bij alle stakeholders. Beide maken ook onderdeel uit van het Klimaatakkoord. In de eerste selectieronde proeftuinen hebben zich 74 gemeenten vrijwillig voor deelname gemeld, in de tweede selectieronde hebben zich 71 gemeenten aangemeld voor deelname. Een bijdrage vanuit het Rijk is hierbij in de beginfase onmisbaar. De kosten voor het aardgasvrij maken van wijken zijn nu nog relatief hoog en een bijdrage in de kosten is dus belangrijk om het voor bewoners haalbaar en betaalbaar te kunnen maken.
Hoe worden de zwakheden die de Algemene Rekenkamer gevonden heeft in het Programma Aardgasvrije Wijken, op korte termijn opgelost?
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over de monitor zijn verwerkt in het plan voor de monitoring en evaluatie. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer kritiek op het gebruik van het financieringsinstrument, de decentralisatie-uitkering. In reactie hierop zal ik voor de komende periode kiezen voor het gebruik van de specifieke uitkering.
Wat heeft u gedaan met de geleverde kritiek op het Programma Aardgasvrije Wijken tijdens het algemeen overleg 3 juli 2019 naar aanleiding van de evaluatie destijds van Rebel?
De evaluatie van Rebel heeft laten zien dat gemeenten de businesscases voor het aardgasvrij maken van de wijk in de meeste gevallen nog onvoldoende scherp in beeld hadden. In het Algemeen Overleg van 3 juli zijn hierover ook kritische vragen gesteld. In de voortgangsbrief aan uw Kamer van 22 januari 2020 heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor verbetering. Zo heb ik in de tweede uitvraag aan gemeenten inmiddels om een meer specifieke uitwerking gevraagd van verschillende elementen van een goede businesscase. De kwaliteit van deze uitwerking wordt beoordeeld door een expertteam. Daarnaast heb ik een rekentool ter beschikking gesteld, zodat gemeenten op wijkniveau een goede businesscase kunnen berekenen via een zoveel mogelijk onderling vergelijkbare systematiek. Ook heb ik het Economisch Instituut voor de Bouw gevraagd een maatschappelijk-economische analyse op projectniveau te maken op basis van de aanpakken van verschillende proeftuinen. De eerste resultaten hiervan komen in 2020 beschikbaar. In het kader van het Kennis- en Leerprogramma worden leerervaringen gedeeld over het opstellen van de businesscases.
Hoeveel geld is er nog over dat bestemd is voor het Programma Aardgasvrije Wijken?
Het kabinet heeft 425 miljoen euro uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda 25 miljoen euro bestemd voor de verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en 25 miljoen voor compensatie van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen. Beide dragen bij het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar programmaondersteuning en uitvoeringskosten. Voor de eerste 27 proeftuinen is 120 miljoen euro uitgegeven. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar voor circa 25 proeftuinen. Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar. Het gaat per proeftuin om een gemiddelde bijdrage van circa 4 miljoen euro voor gemiddeld 500 woningen.
Waarom kiest u er ondanks de stevige kritiek van de Algemene Rekenkamer voor om pas in 2022 het programma te evalueren?
Het Programma Aardgasvrije Wijken loopt pas twee jaar en ik acht het verstandig een dergelijke evaluatie niet te vroeg uit te voeren. Ik zal deze evaluatie van het programma uitvoeren in 2022 na afronding van de derde uitvraag proeftuinen. Een snellere evaluatie is minder zinvol, omdat er dan nog te weinig en te kort leerervaringen zijn opgedaan om goed te kunnen evalueren. De selectie en start van de tweede tranche proeftuinen wil ik niet uitstellen. Daarin zijn de leerervaringen uit de eerste tranche meegenomen. De deadline van de indiening van aanvragen was op 1 mei jongstleden. Maar liefst 71 gemeenten hebben een aanvraag ingediend. Deze worden momenteel door een team van deskundigen beoordeeld. Ik heb aangekondigd dat ik rond 1 oktober de selectie van de nieuwe proeftuinen bekend zal maken.
Deelt u de mening dat er versneld een onderzoek naar de effectiviteit van dit programma uitgevoerd moet worden? Bent u bereid om de start van de tweede tranche uit te stellen tot de uitkomst van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 12.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
De ecologische ramp achter biomassa die uit Estland komt |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De ecologische ramp achter biomassa. Hoe in Estland de biodiversiteit wordt geofferd op het altaar van ons klimaatbeleid»?1
Ja.
Is het juist dat er in Nederland gebruik gemaakt wordt van biomassa uit Estlandse bossen?
Het is juist dat er in Nederland gebruik gemaakt wordt van biomassa uit Estlandse bossen, maar het is mij niet bekend hoeveel biomassa er jaarlijks geïmporteerd wordt uit Estland. De duurzaamheidseisen die verbonden zijn aan de SDE+-subsidie (vastgelegd in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen) gelden voor alle vaste biomassa die ingezet wordt voor energietoepassingen. Deze eisen hebben onder andere betrekking op de wijze van bosbeheer en de aanwezigheid van een beheersplan. Het behouden van biodiversiteit is daar een onderdeel van. Als de biomassa aan deze eisen voldoet, dan is de biomassa duurzaam voor energietoepassingen. Als niet voldaan wordt aan de Nederlandse wettelijke eisen, dan is deze biomassa niet duurzaam en mag deze niet ingezet worden onder de SDE+-subsidie.
Hoeveel biomassa komt er per jaar naar Nederland vanuit Estland en uit wat voor soort bossen is dit afkomstig? Kunt u aangeven of de bomen afkomstig zijn uit oer-, natuur- of productiebos?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat voor duurzaamheids- en kapeisen er gelden voor oer-, natuur- en productiebossen in Estland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat Graanul Invest, de leverancier van houtpellets aan RWE-centrales in Nederland, bos kapt in het Nationaal Park Lahema, een Natura 2000-gebied? Zo ja, erkent u dat dit rechtstreeks in gaat tegen de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en wat bent u van plan daaraan te doen?
Het is op de eerste plaats aan de Estlandse overheid om de activiteiten van Graanul Invest te reguleren in lijn met Europese en Estlandse regels. Voor mij is het primair van belang dat houtpellets die worden geleverd aan Nederlandse bedrijven voldoen aan de Nederlandse duurzaamheidseisen. De houtpellets die in Nederland worden ingezet hebben een onafhankelijke verklaring van een accreditatieorganisatie waaruit blijkt dat voldaan wordt aan deze duurzaamheidseisen, waaronder nationale en internationale wetgeving.
Kunt u aangeven welke beschermde soorten negatief worden beïnvloed door de kap in Estlandse bossen en specifiek door Graanul Invest?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of er sprake is van overexploitatie in Estlandse bossen, aangezien er in 2017 en 2018 12 miljoen kubieke meter hout verdween, ruim boven de volgens wetenschappers duurzaam verantwoorde 8,4 miljoen kuub?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit gewenst?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat er sprake is van kaalkap in Estland omdat dit de enige manier is om de volumes te krijgen, die gevraagd worden door de gesubsidieerde biomassacentrales in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt u dat 85% van de houtpelletproductie afkomstig is van kaalkap?3
De volumes die Nederland gebruikt, komen niet alleen uit Estland. Sterker nog, verreweg de meeste vaste biomassa die ingezet wordt in Nederland, komt uit Nederland4. Daarnaast worden er duurzaamheidseisen gesteld aan de koolstofvoorraden in de bossen waar de biomassa vandaan komt; deze zijn vastgelegd in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen. De koolstofvoorraden dienen in stand te worden gehouden, dan wel te worden bevorderd. Als dit niet het geval is en er een langlopende koolstofschuld optreedt, dan kan de biomassa niet als duurzame biomassa worden ingezet in Nederland.
Klopt het dat nieuw aangelegd bos van een jaar oud ook meegeteld wordt bij het totale bosareaal van een land, waardoor het lijkt alsof het jaarlijkse totaal stabiel blijft, ondanks de kaalkap?
Het klopt dat op basis van internationale regels het bosareaal berekend wordt zonder rekening te houden met de leeftijd van een bos: er wordt gerapporteerd over het totale bosareaal. Dat is de reden waarom we in de Nederlandse duurzaamheidscriteria eisen stellen aan de koolstofschuld: het bos waaruit houtpellets komen moet minstens evenveel CO2 opnemen als eraan onttrokken wordt.
Bent u, gezien de import van biomassa uit Estland naar Nederland, bereid onderzoek te laten doen door een onafhankelijke partij naar de boskap (kaalkap) en de ecologische gevolgen daarvan in Estlandse bossen?
Ik wil benadrukken dat het kabinet zich inzet voor duurzaam bosbeheer wereldwijd zoals uiteengezet in de recente Kamerbrief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Daar vraagt het kabinet ook aandacht voor in EU-verband. Zoals vaker door mij betoogd gaat het bij het waarborgen van duurzaam bosbeheer niet om de vraag of er sprake is van «hele bomen» die worden gekapt, maar om de vraag of het hout duurzaam geteeld is: voor de houtpellets die gesubsidieerd geleverd worden aan de Nederlandse bedrijven wordt rest- en dunningshout gebruikt. Dunningshout kunnen hele bomen zijn, die afkomstig zijn uit de houtproductie, maar ook uit natuurbeheer, zolang het maar gaat om duurzaam geteeld hout.
Bosbeleid is primair een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. Het is daarom primair aan de Estlandse overheid om het bosbeheer in Estland te reguleren en daarover verantwoording af te leggen aan het Estse parlement. Als het om Europese wetgeving gaat of internationale afspraken, dan is het aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat lidstaten daar uitvoering aan geven. Ik heb geen aanwijzingen dat Estland daar geen uitvoering aan geeft.
Niettemin wil Nederland met de duurzaamheidseisen het duurzaam beheer van bossen bevorderen. Daar wordt ook op gestuurd doordat een onafhankelijke toetsingscommissie bepaalt welke certificaten voldoen aan onze duurzaamheidseisen en door toezicht door de NEa op of gebruikers ook beschikken over de juiste certificaten. Vanuit dit borgingssysteem heb ik geen signalen dat er in Nederland met subsidie houtpellets worden gebruikt die niet aan de duurzaamheidseisen uit de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen voldoen. Ook een recent onderzoek over de houtpellets die in Nederland worden gebruikt toont aan dat er niet geconcludeerd kan worden dat de in Nederland ingezette houtpellets niet duurzaam zouden zijn.5 Zodoende zie ik geen aanleiding voor een onderzoek.
Kunt u zich herinneren dat u in de Eerste Kamer zei dat, wanneer er een vermoeden zou zijn dat er hele bomen gekapt werden, hiernaar gekeken zou worden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer gaat u dit onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid lokale natuur en bosbeschermingsexperts hierin te horen, zoals de Estse ecoloog Asko Lohmus?
Zie antwoord vraag 10.
Is het correct dat zelfs bij zogeheten duurzaam beheer «clear cutting» (kaalkap) wordt toegepast, waarbij slechts één of enkele stammen in een bosvak blijven staan, en bomen met een diameter onder de 36 centimeter tot resthout worden gerekend? Zo nee, wanneer worden bomen dan tot resthout gerekend?
De eisen voor duurzaam bosbeheer die nageleefd moeten worden om in Nederland met subsidie gebruik te mogen maken van houtpellets, zijn vastgelegd in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen. Deze eisen zien op de algehele duurzaamheid van het bosbeheer. Duurzaam bosbeheer kan op vele manieren worden gerealiseerd. Daarbij gaat het niet om de diameter van de stam.
De Regeling conformiteitsbeoordeling maakt onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire reststromen. Alle reststromen die direct uit het bos komen, zijn primaire reststromen die aan de meest strikte duurzaamheidseisen moeten voldoen. Secundaire reststromen (uit de houtverwerkingsindustrie) en tertiaire reststromen (zoals houtafval) hoeven aan minder duurzaamheidseisen te voldoen.
Het gebruik van een hele boom (ongeacht hun diameter) wordt vooral bepaald de houtkwaliteit voor bepaalde toepassingsmogelijkheden en de marktomstandigheden van die toepassingsmogelijkheden. Daarbij staat het optimaal economische benutten van de gevelde stam voorop.
Bent u bekend met de definitie van Enviva dat een boom met een diameter kleiner dan 36 centimeter, als resthout wordt gezien?4
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven welke definitie van resthout de Nederlandse overheid hanteert, welke definitie de Estlandse overheid hanteert en welke definitie Graanul Invest hanteert?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u bomen met een diameter kleiner dan 36 centimeter, geen bomen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u het ermee eens dat mogelijk de helft van de houtpellets afkomstig van Graanul Invest bestaat uit hele bomen, aangezien Graanul Invest een verhouding van een-op-een hanteert aan hele boomstammen en zaaghout voor pellets?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om levering van houtpellets van Granuul Invest onmiddellijk te verbieden?
De houtpellets die in Nederland ingezet worden komen in de praktijk uit de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Er zijn al decennia lang productiebossen, die worden beheerd voor het maken van planken, bouwmaterialen en papier. De productie hiervan is financieel het meest aantrekkelijke doel van deze bossen. De reststromen gaan naar de pelletfabrikant. Dankzij de productie van houtpellets krijgen deze reststromen dus een nuttige toepassing. Daarmee sluit dit beleid volledig aan bij de EU-biodiversiteitsstrategie.
Is het juist dat er nog onduidelijkheid is over de mate waarin hele bomen voor pelletproductie worden gebruikt, zoals niet-gouvernementele organisaties (NGO's) stellen in het rapport «Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan de EU-biodiversiteitsstrategie om voornamelijk gebruik te maken van biomassa-reststromen en om het gebruik van hele bomen als biomassabron te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 18.
Kent u de signalen dat de Estlandse overheid niet vrij is van corruptie?6 Acht u dat wenselijk?
Eén van de Nederlandse duurzaamheidseisen is dat anticorruptie-wetgeving wordt nageleefd. Certificaten borgen de legaliteit in duurzaamheidsbeoordelingen, waaronder het voldoen aan anticorruptie-wetgeving, en accreditatieorganisaties zien erop toe dat deze beoordelingen correct worden gedaan.
Kunt u uitsluiten dat er vervalste kapvergunningen worden vergeven in Estland? Zo nee, hoe kan dan de betrouwbaarheid van certificaten worden vastgesteld?
Zie antwoord vraag 20.
Beaamt u dat aangenomen kan worden dat Nederlandse subsidies voor biomassa de vraag naar houtpellets stimuleren, waardoor mogelijke corruptie verergert, gezien de opmerking in het bericht dat Nederlandse subsidies de houtkoorts aanwakkeren?7 Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat acceptabel?
Nee, dit beaam ik niet. Ten algemene geldt dat de prijs van hout voor andere toepassingen – zoals in de meubelindustrie – veel hoger ligt, dus de vraag vanuit dergelijke toepassingen is bepalend voor de kap van bomen in de houtindustrie. Voor de productie van houtpellets wordt gebruikgemaakt van hout dat afkomstig is uit de houtindustrie, dat anders niet zou worden gebruikt, of mogelijk gebruikt zou worden voor bijvoorbeeld papierproductie. De Nederlandse subsidies stimuleren de vraag naar houtpellets, maar niet noodzakelijkerwijs de noodzaak om meer bomen te kappen.
Kunt u aangeven of houtpellets van Graanul Invest een certificering hebben ontvangen en of u dit acceptabel vindt, gezien het feit dat Graanul Invest in Natura 2000-gebieden kapt en hele bomen gebruikt?
De pellets van Graanul Invest zijn gecertificeerd onder meerdere certificatieschema’s, zoals FSC, PEFC en SBP. Overigens hoeft het kappen van hout in een Natura 2000-gebied niet in strijd te zijn met de regels uit Natura 2000.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van kaalkap, kap van natuurbos of een aantasting van de biodiversiteit ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om subsidies voor biomassa afkomstig uit Baltische staten te stoppen?
Ik deel die mening zeker. De duurzaamheidseisen die Nederland stelt zijn bedoeld om ongewenste praktijken te voorkomen. Ik heb geen signalen dat houtpellets die in Nederland met subsidie worden ingezet niet voldoen aan deze duurzaamheidseisen.
Bent u tevens bereid om vanuit het voorzorgsprincipe geen subsidie te verlenen aan biomassacentrales die biomassa gebruiken met een twijfelachtige herkomst?
Ik heb geen signalen dat er in Nederland met subsidie biomassa met een twijfelachtige herkomst wordt gebruikt. Voor houtpellets die grootschalig worden ingezet met subsidie gelden strikte duurzaamheidseisen die geborgd zijn door een certificaat; dit is juist bedoeld om twijfelachtige herkomst uit te kunnen sluiten. Voor meer kleinschalige inzet van (lokaal geproduceerde) biomassa zijn de duurzaamheidsrisico’s veel minder groot. Desalniettemin zal het kabinet op korte termijn het duurzaamheidskader voor biomassa vaststellen dat voor alle biomassastromen die met subsidie worden ingezet, heldere eisen bevat.
Het bericht 'Samenwerking bij verwijderen asbest loopt vast, ‘overheid moet ingrijpen’' |
|
René Peters (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Samenwerking bij verwijderen asbest loopt vast, «overheid moet ingrijpen»»1 en het onderzoeksrapport «Gevangen door belangen»2?
Ik ben bekend met het essay «Het Asbeststelsel; Gevangen door belangen?» en het daarop gebaseerde artikel in de Volkskrant.
Wat is uw reactie op de kritiek van hoofdonderzoeker Frissen op Ascert en de «verziekte verhoudingen» binnen Ascert? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de brief van 16 december 2019 «stand van zaken uitvoer verbeteringen functioneren asbeststelsel»?3
Voor een algemene reactie op het rapport van De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) verwijs ik u naar mijn reactie in bijgevoegde brief. Ik herken het beeld niet dat de verhoudingen binnen Ascert verziekt zouden zijn. In mijn brief van 16 december jl.4 heb ik aangegeven dat Ascert, in uitvoering van de beleidsreactie asbest5, haar interne structuur opnieuw tegen het licht heeft gehouden om tot een gebalanceerde vertegenwoordiging tussen opdrachtgevers, opdrachtnemers en onafhankelijke instituten te komen. Hiertoe zijn de statuten van Ascert aangepast en daarmee de samenstelling van de verschillende gremia die een rol spelen bij de totstandkoming van de certificatieschema’s asbest. Hiermee is de vertegenwoordiging meer in balans en zijn besluitvormingsprocessen voor iedereen helder, evenals de rollen en verantwoordelijkheden.
Hoe gaat u de innovatie binnen de asbestsector stimuleren, iets wat niet genoeg gebeurt volgens Frissen? Hoe verhoudt zich deze conclusie van het onderzoek van Frissen tot de aangenomen motie van het lid Von Martels4 die de regering verzoekt innovaties in de asbestsector voortvarend op te pakken? En hoe verhoudt zich deze conclusie van het onderzoek van Frissen tot de aangenomen motie van de leden Stoffer en Von Martels5?
In de voornoemde beleidsreactie heb ik een achttal lijnen geschetst langs welke ik inzet op stelselverbeteringen. De inzet op innovatie is daar één van. Deze maand is het nieuwe, onafhankelijke loket voor het indienen van innovatieve werkwijzen geopend: het Validatie- en Innovatiepunt (VIP). Hierover bent u geïnformeerd met de Kamerbrief van 2 juni jl.8 In de Kamerbrief van 16 december 2019 ben ik ingegaan op de motie Von Martels, die verzocht om een overzicht van reeds goedgekeurde innovaties voor het eind van 20199. Middels dezelfde brief heb ik u ook geïnformeerd over de aangehouden motie Stoffer en Von Martels10. Ik heb aangegeven dat, hoewel ik de motie zoals die luidde, binnen het huidige bestel niet kan uitvoeren, mij wel kan vinden in het doel: zorgen dat innovatieve ideeën sneller beoordeeld kunnen worden, en dat nieuwe werkwijzen sneller op de markt kunnen komen. Daarvoor is het VIP opgericht.
Kunt u een update geven over de stand van zaken betreffende de invoering van innovaties in de asbestsector, conform motie Von Martels?6
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, heb ik in de Kamerbrief van 16 december jl. een overzicht gegeven van de tot dan toe goedgekeurde innovaties in 2019. De motie beschouw ik daarmee als afgedaan. Sindsdien heeft de beoordelingscommissie SCi 547 aanvullend daarop nog een tweetal innovaties goedgekeurd, namelijk een innovatieve werkwijze voor het verwijderen van een asbesthoudende bitumencoating bij gasbuizen en een methode voor de verwijdering van asbesthoudende pakkingen waarin hogere percentages chrysotiel zijn verwerkt. In de Kamerbrief van 2 juni jl.12 heb ik u gemeld dat innovaties vanaf dan bij het VIP kunnen worden ingediend. Het VIP neemt de beoordeling van nieuwe aanvragen over innovatieve werkwijzen op zich.
Wat vindt u van de oplossingen die hoofdonderzoeker Frissen voorstelt, dat wil zeggen dat u zelf weer de normen moet gaan stellen of een onafhankelijke autoriteit gevormd moet worden die normen oplegt en handhaaft?
De Arbowet- en regelgeving biedt de kaders waarbinnen het gezond en veilig werken met asbest moet plaatsvinden. Het Ministerie van SZW stelt de normen, is voor deze kaders verantwoordelijk en de Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving daar op. Dit toezicht wordt aangevuld met controles vanuit de certificerende instellingen op de certificaathouders. Een onafhankelijke autoriteit bovenop de reeds bestaande, is niet aan de orde.
Kunt u de mogelijkheid onderzoeken om een onafhankelijke autoriteit op te richten die zelf normen oplegt en handhaaft waardoor een sector ontstaat die enerzijds innovatie kan doorvoeren, maar anderzijds ook rekening houdt met de volksgezondheid?
Op dit moment vind ik het niet noodzakelijk om de mogelijkheid voor het oprichten van een onafhankelijke autoriteit te onderzoeken. Enerzijds omdat er door de overheid kaders worden gesteld waarbinnen asbestverwijdering gezond en veilig kan plaatsvinden. Anderzijds omdat ik momenteel bezig ben met de uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in de beleidsreactie. Ik ben van mening dat deze maatregelen bijdragen aan een fundamentele verbetering van het stelsel waarbij aandacht is voor handhaafbaarheid en eenduidigheid van regels en normen, sterkere publieke sturing en ruimte voor innovatie en kostenbeheersing.
Hoe kijkt u tegen uw recente beslissing aan om de rol van Ascert minder prominent te maken, met de resultaten en conclusies van het onderzoek van Paul Frissen in het achterhoofd?
Deze beslissing past mijns inziens binnen de stelselverandering die is ingezet met de overgang naar certificatie onder accreditatie. In het verleden bepaalde SZW in verband met de wettelijk verplichte arbocertificatie wie het schemabeheer uitvoerde en heeft zij met alle schemabeheerders, en dus ook met Ascert, juridisch niet-bindende convenanten afgesloten. Dit convenant is recent opgezegd naar aanleiding van Europese regelgeving, waardoor alle certificerende instellingen (CI’s) geaccrediteerd moeten zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de CI’s om een schemabeheerder aan te wijzen voor het schema dat zij uitvoeren. Tot dusver is gebleken dat CI’s op alle terreinen van arbocertificatie gebruik blijven maken van de reeds bestaande schemabeheerders, waaronder Ascert.
Een nadere toelichting over de overgang van certificatie naar accreditatie vindt u in de Kamerbrief van 13 februari 2020.13 In deze brief heb ik u een toelichting op het certificatiestelsel binnen de Arbeidsomstandighedenwet gegeven.
Kunt u uitleggen welke rol u ziet voor de private beheerstichting Ascert binnen de wettelijk en wetenschappelijk vast te stellen risicoklassen?
Op dit moment ben ik bezig met de ontwikkeling van een nieuw instrument voor vaststellen van de risicoklassen (werktitel SMArt-nieuwe stijl). Daarbij hoort ook een herverdeling van de rollen die daarbij spelen. SZW zal finaal zeggenschap hebben over de inhoud van SMArt-nieuwe stijl. TNO adviseert, naast VIP, op het wetenschappelijk vlak. Ascert heeft op dat moment geen rol meer in of invloed op de inhoud van SMArt. Ascert heeft dan alleen een rol in het beheer.
Tot dit moment is – nu het VIP geopend is – er ook behoefte aan een duidelijke route voor het verwerken van VIP-adviezen in het huidige SMArt. Daartoe heb ik een convenant gesloten met Ascert als huidig beheerder van SMArt. In dit convenant wordt geregeld dat Ascert in opdracht van SZW SMArt aanpast als gevolg van een door het VIP uitgebracht advies14. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de nader gewijzigde motie Stoffer/Von Martels15.
Kunt u aangeven of de drie Certificerende Instellingen (CI) reeds zijn begonnen met de actualisatie van het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hiervan inhoudelijk op de hoogte gesteld?
Een certificatieschema dient tot stand te komen in samenspraak met alle betrokken partijen, waaronder CI’s die actief zijn op het terrein van bedrijfs- en persoonscertificaten. Het bespreken van mogelijke verbeteringen of aanpassingen in het certificatieschema is een continu proces. Als er meerdere certificerende instellingen zijn, moet gezamenlijk overleg ertoe leiden dat alle betrokken instellingen de certificatie-eisen op dezelfde wijze interpreteren en indien nodig gezamenlijk aanpassingen van het certificatieschema voorbereiden. Er is altijd slechts één certificatieschema dat geldig is binnen een wettelijke certificatieverplichting. Dit is noodzakelijk omdat er anders voor het voldoen aan een wettelijke verplichting meerdere en mogelijk zelfs tegenstrijdige eisen zouden bestaan.
Een onderhanden wijziging van het asbestprocesschema, waar de afgelopen twee jaar aan is gewerkt, is door de schemabeheerder aan SZW aangeboden. Het nieuwe schema zal naar verwachting rond deze zomer voor publicatie aan de Staatscourant worden aangeboden.
Mij is op dit moment geen verdere actualisatie door de 3 CI’s bekend. Wel wordt door mij een wijziging voorbereid waarbij de eisen over werkwijzen en emissiebeheersing uit de schema’s worden gehaald en een plek zullen krijgen in arboregelgeving of handhavingsrichtlijnen. Dit betreft uitvoer van een van de maatregelen uit mijn beleidsreactie over het functioneren van het stelsel.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Externe Veiligheid op 10 juni 2020?
Dat is helaas niet gelukt. Daarbij merk ik op dat u het Algemeen Overleg over Externe Veiligheid voert met mijn collega bewindspersoon staatssecretaris Van Veldhoven van het ministerie van IenW die verantwoordelijk is voor het dossier asbest in de leefomgeving. Voor het gezond en veilig werken met asbest is het ministerie van SZW beleidsmatig verantwoordelijk. Voor een uitgebreidere toelichting op deze rolverdeling verwijs ik u naar de Kamerbrief die u op 11 mei van dit jaar van staatssecretaris Van Veldhoven heeft ontvangen.16
Het bericht dat garnalenvissers meer mogen vissen in Natura-2000-gebieden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de bedoeling is van het vastleggen van visuren in de Natuurbeschermingswet (NB-wet)vergunning?
De visuren zijn vastgelegd als inkadering van de getoetste feitelijke omvang van visserij in de Natura 2000-gebieden ten tijde van de vergunningverlening. Deze vastlegging van hetgeen getoetst is, is een vast gegeven in elke willekeurige Wnb-vergunning: een afwijking ervan geeft aanleiding tot een nieuwe beoordeling. Vastlegging ervan geeft een instrument om, waar noodzakelijk, handhavend te kunnen optreden: hetgeen niet in overeenstemming is met de vergunning, is immers in principe niet toegestaan vanuit de Wet natuurbescherming.
Klopt het dat het doel van de maatregel is om de inzet van de garnalenvloot in Natura 2000-gebieden op een bepaald niveau te bevriezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan het niveau waarop de inzet wordt bevroren?
Nee, dat is niet het doel. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 gaat het hier om het in een vergunningvoorschrift vastleggen van de getoetste visserij. Het is niet bedoeld om deze visserij op een bepaald niveau te bevriezen. Wanneer de garnalenvissers ervoor zouden kiezen om, met een juiste en volledige ecologische onderbouwing, meer visuren dan de nu vergunde aantallen aan te vragen, dan kan dat niet zonder enige onderbouwing geweigerd worden. Dat is ook niet de insteek van de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming; wanneer een vergunningaanvrager met een voldoende juiste en actuele ecologische onderbouwing zijn activiteit wil verruimen, dan is het aan mijn ministerie om op basis van die onderbouwing te bezien of die verruiming inderdaad toelaatbaar zou kunnen zijn.
Wat voor (soort) berekeningsfouten zijn er bij het verlenen van de vergunning gemaakt en waarom worden deze als «softwarefouten» gekarakteriseerd?
Bij het vaststellen van de initiële visuren voor het ijkjaar 2015 is met een, voor de zuidelijke Natura 2000-gebieden, te lage vissnelheid gerekend. Daarnaast bleek, naderhand, in deze initiële berekeningen sprake van ontbrekende data doordat onder andere de gebruikte software ten onrechte bepaalde (omgenummerde2) vaartuigen niet meenam in de berekeningen.
Meer specifiek en technisch: middels de software werd een zogenaamde «vesselgroup» aangemaakt van te vergunnen (en tijdens de monitoring: vergunde) vaartuigen. Daarin zat een zogenoemde «bug» waardoor er data van meer vaartuigen in de berekening meekwamen dan de daadwerkelijk te vergunnen respectievelijk vergunde vloot van vaartuigen. Ook werden in sommige gevallen tussentijds omgenummerde vaartuigen (als gevolg van overdrachten) door de «bug» dan weer wel en dan weer niet meegenomen. Daarmee werden er ook dus meer c.q. juist minder visuren in de berekeningen meegenomen dan feitelijk in de praktijk gerealiseerd werden. Tot slot zijn er bij de initiële berekening te veel visuren meegenomen omdat in eerste instantie ook het varen op 0 knopen werd meegeteld als «visactiviteit».
Kunt u inzage geven in de foute en in de correcte berekeningswijze?
Een deel van deze vraag heb ik reeds beantwoord in mijn reactie op vraag 4. Aanvullend daarop: de correcte berekeningswijze ligt erin vervat dat de door WMR gebruikte software de geschetste eerdere «bug» en de uitwerking daarvan op de data en opvolgende berekeningen, ondervangt.
Klopt het dat vanuit de visserij in een veel eerder stadium is aangegeven dat de vergunde uren zo veel afweken van de feitelijke situatie dat de uitkomsten van de berekeningen die aan de vergunningverlening ten grondslag lagen, eenvoudigweg niet konden kloppen?
Die signalen heeft de sector inderdaad eind oktober 2018 formeel aangegeven (na eerder op informeel niveau hierover signalen af te hebben gegeven), maar op dat moment waren er onvoldoende concrete gegevens om de berekeningen vanuit de NVWA in twijfel te trekken; de sector kon haar standpunt niet met cijfers onderbouwen. De sector kondigde in een formeel schrijven aan hierop haar eigen onderzoek in te zetten met inzet van Wageningen Economic Research. In diezelfde periode gaf Rijkswaterstaat soortgelijke signalen af voor wat betreft het Natura 2000-gebied Voordelta.
Wat is er concreet met deze signalen vanuit de visserij gedaan?
Op basis van het signaal vanuit RWS (die hierop de in haar opdracht uitgevoerde berekeningen en cijfers afkomstig van Wageningen Economic Research kon aanleveren) is aan de NVWA gevraagd de data nauwkeurig nogmaals na te lopen. Hieruit is een herberekening en volgend daarop een formele wijziging van de vergunde visuren voortgekomen (21 december 2018). Reeds per brief van 15 november 2018 is aan de sector gemeld dat de aangekondigde acties op het handhavende vlak, onmiddellijk opgeschort werden.
Hoe ziet u de praktische uitvoering van deze regelgeving in de richting van individuele vissers, die een collectief aangevraagde, maar individueel toegekende NB-wet vergunning hebben ontvangen?
In de inhoudelijke overwegingen bij de vergunning is hierover opgemerkt dat elk van de individuele vissers vergunninghouder is en zij als groep van totale vergunninghouders daarop aangesproken zullen worden. Wanneer er dus bijvoorbeeld in 2020 te veel visuren worden gerealiseerd in het Natura 2000-gebied Waddenzee dan zal de werking van de vergunning opgeschort worden voor dat specifieke Natura 2000-gebied. Hierbij merk ik nog op dat binnen de garnalenvisserijvloot er vergunninghouders zijn die veel (in een bepaald Natura 2000-gebied) op garnalen vissen en vergunninghouders die amper (in een bepaald Natura 2000-gebied) op garnalen vissen. Sommige van de vergunninghouders mogen ook op platvis vissen en schakelen daar naar toe over wanneer de prijzen goed zijn. Ook merk ik op dat er voor de meeste garnalenvissers voldoende uitwijkmogelijkheden naar elders, binnen en buiten de Natura 2000-gebieden, zijn om verder te vissen. Voor de vissers die die mogelijkheid niet hebben, is het een verantwoordelijkheid van de vertegenwoordigende koepelorganisaties om hier in een kalenderjaar en met de monitoringsresultaten in de hand, gericht op te sturen zodat voor die specifieke vissers er voldoende visruimte in een gegeven jaar blijft.
Het gaat dus om het collectieve beeld van vissen. Wat de ene visser aan visuren «laat liggen», kan door de andere visser weer benut worden.
Verder merk ik nog op dat er ook voor gekozen kan worden de vereiste Wnb-vergunning op individuele basis aan te vragen. Dit betekent dat elke individuele visser voor specifieke Natura 2000-gebieden (of delen daarvan) een vergunning zal moeten aanvragen, daarbij een volledige en juiste ecologische onderbouwing zal moeten aanleveren en ook voor het eigen bedrijf een specifiek aantal visuren zal moeten aanvragen. Voor een langjarige Wnb-vergunning bedragen de leges € 3.500 per vergunningaanvraag. Ook de financiering van het laten opstellen van een individuele passende beoordeling ligt dan bij de individuele visser.
Hoe zouden vissers het maximum aan visuren in hun individuele visplannen moeten verwerken?
Omdat de Wnb-vergunningen collectief vanuit de sector zijn aangevraagd, wordt er vanuit die vergunningverlening niet gewerkt met individuele visplannen. Wel maken individuele vissers in hun eigen bedrijfsorganisatie individueel een jaarplanning. Wanneer in een lopend jaar al vroeg behoorlijke aantallen visuren worden gerealiseerd in een bepaald Natura 2000-gebied, dan zal de huidige monitoring van WMR dit snel detecteren. Deze monitoring start qua output in de maand mei. Deze monitoringsresultaten zullen ook structureel met de vertegenwoordigende koepelorganisaties gedeeld worden. Zij kunnen daarop hun acties inrichten en de betrokken vissers hierop informeren. Wat de mogelijke handelingsopties voor deze vertegenwoordigers (en daarmee ook de vissers) zijn, heb ik in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven.
Hoe kunnen individuele vissers zich überhaupt aan deze regels met betrekking tot het maximumaantal visuren houden als zij niet weten wat het maximumaantal visuren precies voor hen op individuele basis betekent?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre kan dit ertoe leiden dat individuele vissers een «incentive» hebben om zo veel mogelijk visuren te verbruiken teneinde niet achter het net te vissen op het moment dat het collectief toegekende aantal visuren is bereikt? Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect zou zijn van deze regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik heb over die «incentive» al kort iets opgemerkt in mijn antwoord op vraag 8: het is met name aan de vertegenwoordigende koepelorganisaties om ten aanzien van die, zeker aanwezige, incentive zo sturend mogelijk om te gaan, bijvoorbeeld door te werken met een collectief visplan voor een specifiek Natura 2000-gebied. Op die wijze kan geborgd worden dat met name vissers die geen uitwijkmogelijkheid naar elders hebben, voldoende ruimte houden om hun visserij uit te kunnen oefenen.
Wanneer in een lopend jaar er in de eerste maanden fors gevist wordt door vissers dan zal de monitoring hierop dit ook tijdig signaleren. Het is dan aan de vertegenwoordigde koepelorganisaties om hun handelingsopties te benoemen en daarin een keuze te maken. Wanneer er actie vanuit die zijde achterwege blijft, zal handhavend opgetreden worden zodra het maximale aantal vergunde visuren met 10% overschreden wordt. Concreet betekent dit dat er in de betreffende Natura 2000-gebieden niet meer gevist mag worden tot en met 31 december van dat specifieke jaar.
Hoe zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deze in de ogen van individuele vissers niet uitvoerbare regel ten opzichte van die individuele vissers gaan handhaven?
Ik verwijs hier mede naar mijn antwoord op vraag 11: ingeval van overschrijdingen zal de werking van de vergunning voor het betreffende Natura 2000-gebied opgeschort worden: elke opvolgende garnalenvisserij zal dan met het passend wettelijk handhavend instrumentarium worden geadresseerd.
De garnalensector zelf heeft de keuze gemaakt voor een collectieve vergunningaanvraag en daarmee ook om als collectief van vissers gehandhaafd te worden op de vergunde visuren. Het is aan de sector om hierin eventueel een andere afweging te maken en individuele garnalenvissers elk een individuele vergunning op grond van de Wnb te laten aanvragen.
Vleermuizen en vogels die slachtoffer worden van lijmbanden. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Langzame dood voor vleermuizen en vogels door nieuwe aanpak van eikenprocessierups: «Deze idiotie moet stoppen»» en «De man van de vastgeplakte specht heeft zijn les geleerd: «Ik heb hem veertje voor veertje zelf losgemaakt»»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat vogels en vleermuizen het slachtoffer worden van het gebruik van lijmbanden en plakstrips?
Dat vogels en vleermuizen slachtoffer worden van het gebruik van lijmbanden en plakstrips vind ik betreurenswaardig.
Vormen lijmbanden en lijmstrips toegestane bestrijdingsmiddelen tegen de eikenprocessierups?
Het gebruik van lijmbanden, lijmstrips en andere vangmiddelen met lijm zijn op grond van de Wet natuurbescherming buitenhuis verboden en mogen derhalve niet gebruikt worden ter bestrijding van de eikenprocessierups. Van dit verbod kunnen provincies ontheffing verlenen.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van lijmbanden niet bijdraagt aan het streven om populaties van andere soorten dan de soort die bestreden wordt in hun natuurlijke verspreidingsgebied in gunstige staat van instandhouding te laten voorbestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u nagaan hoeveel wettelijk beschermde soorten gedood zijn door lijmbanden?
Dat kan ik bevestigen. Navraag bij de provincies wijst uit dat er, behalve de in de media vermelde voorbeelden, geen gegevens beschikbaar zijn van wettelijke beschermde soorten die gedood zijn door lijmbanden of andere vangmiddelen met lijm.
Is het juist dat het gebruik van lijmstrips om dieren te vangen of te doden verboden is zonder ontheffing van de provincie, zoals dat ook het geval is voor lijmplankjes? Zo ja, welke provincies hebben een ontheffing voor het gebruik van lijmbanden en lijmstrips in de open lucht verleend en op basis van welke afwegingen zijn deze ontheffingen verleend?3
Dit is juist, zie ook het antwoord op vraag 2. Navraag wijst uit dat er sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming (1 januari 2017) geen ontheffingen zijn afgegeven door provincies voor het gebruik van lijmbanden ter bestrijding van de eikenprocessierups.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om te voorkomen dat lijmstrips en lijmbanden worden gebruikt?
Ik heb de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) gevraagd om in hun voorlichting naar burgers en bedrijven te wijzen op het verbod tot het gebruik van lijmbanden, lijmstrips en andere vangmiddelen met lijm ter bestrijding van de eikenprocessierups. Genoemde instanties hebben daar inmiddels ook al uitvoering aan gegeven.
Ook het Kennisplatform Processierups verschaft informatie en voorlichting over bestrijdingsmogelijkheden tegen de eikenprocessierups, www.processierups.nu
Bent u bereid om handhavend op te treden tegen het gebruik van lijmstrips en lijmbanden?
Op het verbod tot gebruik van lijmbanden e.d. buitenhuis wordt toegezien door de provincies, en in voorkomende gevallen de Omgevingsdiensten voor hen. Indien nodig treden zij handhavend op.
De ramp die biomassa heet |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De ecologische ramp achter biomassa – Hoe in Estland de biodiversiteit wordt geofferd op het altaar van ons klimaatbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er ten behoeve van uw eigen klimaatwaanzin in onder andere Estland bossen compleet worden kaalgekapt om vervolgens in Nederlandse biomassacentrales te verbranden? Doet het u wat of vindt u het allemaal wel prima?
Ik herken het beeld niet dat hele bossen gekapt worden voor de productie van houtpellets die in Nederland worden gebruikt. Alle houtpellets die in Nederland met subsidie worden gebruikt, moeten voldoen aan strenge duurzaamheidscriteria. Bedrijven worden gecontroleerd of zij de duurzaamheidscriteria ook naleven. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat er in Nederland biomassa met subsidie gebruikt wordt die niet aan de duurzaamheidscriteria voldoet.
Wanneer gaat u – samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat onlangs nog een wegkijkend rapport over biomassa publiceerde – naar bijvoorbeeld Estland om daar te aanschouwen welke vernietigende gevolgen uw klimaathysterie heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het doel van klimaatbeleid, waaronder biomassa, nog altijd CO2-reductie is? Hoe kunt u dan fanatiek voorstander van biomassa zijn, waarbij netto méér CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas?2 Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt?
Biomassa kan klimaatneutraal zijn als concept van een kringloop waar in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij de energieopwekking. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering.
Hoe kunt u, met uw volle verstand, het vernietigen en verbranden van bossen «duurzaam» en «klimaatneutraal» noemen? Deelt u de conclusie dat biomassa en de rest van de klimaatgekte één grote rampzalige, geldverslindende farce is?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u het in ’s hemelsnaam een goed idee vinden om de komende jaren maar liefst 14 miljard euro aan subsidies beschikbaar te stellen voor de waanzin die biomassa heet? Deelt u de conclusie dat deze klimaatsubsidies de «houtkoorts» juist hebben aangewakkerd?
Nee, ik deel deze conclusie niet. De subsidies zorgen er juist voor dat houtstromen die voorheen achterbleven in het bos, en bij verrotting tot CO2-uitstoot leidden, nu nuttig benut worden.
Hoe kan het dat het kabinet enerzijds, vanwege een niet-bestaand stikstofprobleem, miljarden beschikbaar stelt voor «natuurherstel en -behoud», terwijl datzelfde kabinet elders ter wereld met vele miljarden bossen compleet laat kaalkappen omdat dat goed zou zijn voor het klimaat?
Het is van groot belang dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien. Dat is nodig voor de biodiversiteit, natuurbehoud en het tegengaan van klimaatverandering. Dat kan samengaan met het gebruik van houtige biomassa voor energietoepassingen en de circulaire economie, zolang er sprake is van duurzame biomassa en ingezet wordt op zo beperkt en hoogwaardig mogelijk gebruik. Daar richt het kabinet zich op.
Deelt u de mening dat de klimaatellende met de dag weerzinwekkender en geldverslindender wordt? Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig te stoppen met biomassa en elke andere vorm van klimaatbeleid en hier geen cent meer aan uit te geven?
Nee, ik deel deze mening niet en ik ben hier niet toe bereid.
Het bericht dat garnalenvissers veel meer mogen vissen in beschermde natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Waarom is het besluit om de visuren voor garnalenvissers in Natura 2000-gebieden te verhogen niet met de Kamer gedeeld? Kunt u het besluit alsnog met de Kamer delen?
De beide beslissingen op bezwaar zijn vindbaar via:
Over het informeren van de Kamer over (onder andere) deze recente besluiten ga ik in mijn antwoord op vraag 3 nader in.
Waarom zijn de schriftelijke vragen van het lid Wassenberg over dit onderwerp van 20 februari 2020 nog altijd niet beantwoord?2
De beantwoording van deze vragen en mijn voornemen tot het uitdoen van een brief aan uw Kamer liep parallel met de behandeling van de toen al lopende bezwaarprocedures. De beantwoording van die vragen vroeg op ambtelijk niveau om voldoende afstemming met de diverse betrokken partijen. Daarom is het niet mogelijk gebleken hierop binnen de gestelde termijn te reageren. De beslissingen op bezwaar en de daarop volgende meerdere sets van aanvullende vragen hebben vervolgens geleid tot de keuze om de informatie, over onder andere de visuren, en de beantwoording van de vragen in één brief aan uw Kamer op te nemen, om een zo integraal mogelijk beeld te kunnen geven.
Klopt het dat u in plaats van te handhaven heeft besloten de bestaande vergunningen te verruimen zodat op de gebruikelijke intensieve wijze gevist kan blijven worden?
Nee. Binnen de beslissingen op bezwaar is erkend dat de eerdere berekeningen vanuit de NVWA niet volledig waren en de feitelijke visserij-omvang van het ijkjaar 2015 daarmee ook niet volledig weergaf.
Erkent u dat de garnalenvisserij in de Waddenzee en de Noordzeekustzone de zeebodem beschadigt, veel bijvangst oplevert en een belangrijke voedselbron voor veel vissen en vogels aantast, en dat in de meest kwetsbare en waardevolle natuurgebieden van Nederland? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dat de impact verder wordt vergroot door meer visuren toe te staan? Zo nee, waarom niet?
De huidige vergunde omvang en intensiteit van garnalenvisserij in onder andere de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone is toelaatbaar geacht vanuit de vereisten van de Wet natuurbescherming. In de aan de Wnb-vergunningen ten grondslag liggende overwegingen is die argumentatie inhoudelijk weergegeven. Er is met inachtneming van de gestelde vergunningvoorschriften geen sprake van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken beide Natura 2000-gebieden.
Kunt u de stand van zaken rond de Visserij in Beschermde Gebieden (VIBEG)- en VisWadconvenanten toelichten?
De beide convenanten VIBEG en VisWad zijn in uitvoering. Samen met de andere convenantspartijen werkt LNV aan het behalen van de gestelde doelen. We hebben een aantal stappen gezet in de verduurzaming van de garnalenvloot en werken op verschillende fronten aan de implementatie van de diverse afspraken.
Het realiseren van de gestelde doelen maakt deel uit van de thans lopende evaluatie. Op basis van deze evaluatie wordt in overleg met de andere convenantspartijen vastgesteld welke betekenis daaraan gegeven moet worden. Ik wil daar nu niet inhoudelijk op vooruitlopen.
Is de toegezegde evaluatie van het VIBEG-convenant inmiddels afgerond? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De evaluatie is in april jl. gestart. Het evaluatieonderzoek wordt binnenkort afgerond. De eindrapportage zal ik met uw Kamer delen.
Klopt het dat het doel om de gewenste halvering van de garnalenvisserij-impact te realiseren voor 2020 niet is gehaald? Zo ja, erkent u dat dit betekent dat u conform de afspraak een groter gebied voor de visserij dient af te sluiten? Wanneer bent u van plan deze afspraak na te komen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat het toegezegde blackbox monitoringssysteem inclusief een controle- en handhavingsmechanisme er nog niet is, en dat u met de normering van het systeem pas in november 2019 van start bent gegaan, twee jaar na het sluiten van het akkoord? Hoe is dit mogelijk?
Een black box voor het vaststellen van plaatsbepaling en visserij-activiteit in de relevante beschermde Natura 2000-gebieden is vanaf 2017 in gebruik op de schepen. In de praktijk is gebleken dat er regelmatig onnauwkeurige liergegevens werden verstrekt aan de toezichthouders. Dit werd geweten aan problemen met de liersensoren van de black box. Naar aanleiding hiervan heeft de auditdienst van de NVWA een audit uitgevoerd naar het functioneren van de black boxen. De auditrapportage is eind februari 2019 opgeleverd. De uitkomst gaf aanleiding om, medio 2019, een technisch verbetertraject te starten dat moet uitmonden in een «NEN-norm» voor de black box.
Klopt het dat de uitkoopregeling garnalenvergunningen voor de Waddenzee onvoldoende aanvragen heeft opgeleverd? Zo ja, hoe bent u dan van plan het doel om te komen tot een reductie van het aantal vergunningen te realiseren?3
Het aantal inschrijvingen voor de tenderregeling heeft de limiet van minimaal 10 aanvragers niet bereikt. Het Waddenfonds werkt aan een hernieuwde en bijgestelde openstelling zodat dit jaar alsnog een succesvolle openstelling van de tender kan worden bereikt.
Deelt u de mening dat het door de sector niet nakomen van afspraken binnen de gestelde termijn en het uitblijven van een effectief handhavings- en controlemechanisme ervoor heeft gezorgd dat de natuur de dupe is geworden? Wat zegt dit over de effectiviteit van een dergelijk natuurconvenant?
De bescherming van belangrijke natuurwaarden tegen de effecten van de diverse visserijen waarop het convenant betrekking heeft, is geborgd via de Wnb-vergunning. Daarop wordt ook gericht publiek toezicht en handhaving uitgeoefend. Dat is de basis. Daarbovenop heb ik met diverse visserijsectoren in convenanten afspraken gemaakt over een extra verduurzaming van hun activiteiten. Ik zou graag zien dat de extra natuurwinst die we met elkaar in die bestuurlijke akkoorden nastreven, sneller wordt gerealiseerd. De evaluatie van het VIBEG-convenant zal ons leren of en hoe het effectiever kan.
Deelt u de mening dat natuurbescherming en de huidige intensieve garnalenvisserij niet samengaan?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, kan deze visserij uitgevoerd worden binnen de kaders van de vigerende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming.
Deelt u de mening dat het volledig afsluiten van kwetsbare en onmisbare natuurgebieden als de Noordzeekustzone en de Waddenzee de beste manier is om ervoor te zorgen dat de natuur niet verder verslechtert en de kans krijgt om te herstellen?
Binnen de kaders van de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming kan bepaalde visserij plaatsvinden in deze beide natuurgebieden. Ecologisch is er geen aanleiding om de beide gebieden in hun totaliteit af te sluiten voor menselijk medegebruik. Dit is ook niet het uitgangspunt in de beide Natura 2000-beheerplannen.
Het bericht ‘Zorgen om luchtvervuiling in Brabant en Limburg: 'Wat als er een tweede golf komt en het aantal doden hier weer hoger ligt?’ |
|
Henk van Gerven (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen om luchtvervuiling in Brabant en Limburg: «Wat als er een tweede golf komt en het aantal doden hier weer hoger ligt?»?»1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Limburg en Brabant bovenmatig bezorgd zijn over een heropleving van COVID-19, met name in hun directe woonomgeving die zwaar is getroffen door de pandemie?
Ik kan mij voorstellen dat bewoners in zwaar getroffen regio’s, zoals Limburg en Noord-Brabant, bezorgd zijn over een heropleving van COVID-19. Door de maatregelen op advies van de experts stapsgewijs en gecontroleerd te versoepelen, maar ook door het testen en bron- en contactonderzoek wordt getracht een tweede golf van het virus te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe lang het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij benadering bezig zal zijn met het door u aangekondigde onderzoek naar de eventuele relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en gevoeligheid van mensen voor COVID-19?2
Zoals ik in mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) heb aangegeven, is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. Ik ben met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van I&W en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u om in afwachting van de resultaten van dit onderzoek te starten met het verbeteren van de luchtkwaliteit, bijvoorbeeld door te beginnen met het inkrimpen van de veestapel in de meest veedichte gebieden?
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid de volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord (hierna: SLA) zet het kabinet samen met decentrale overheden zich in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw, houtstook en industrie.
De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij (middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de resultaten van tot op heden uitgevoerde internationale onderzoeken naar de relatie tussen luchtkwaliteit en risico’s op besmetting met COVID-19 en de effecten op medische schade daardoor?
Zoals de Staatssecretaris van I&W heeft aangegeven in haar brief van 4 mei jongstleden in antwoord op de vragen van het lid Van Esch (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2667) zal uw Kamer geïnformeerd worden over welk onderzoek er in internationaal verband (Multi-Country Multi-City Collaborative Research Network) uitgevoerd zal worden naar de relatie tussen luchtkwaliteit en COVID-19.
Is het uitgesloten dat mensen die werken in een nertsenfokkerij besmet kunnen raken door met het coronavirus besmette nertsen?
Nee. Er zijn tot op heden op 25 locaties een besmetting met SARS-CoV-2 bij nertsen aangetroffen. Op twee locaties is naar alle waarschijnlijkheid SARS-CoV-2 overgegaan van nerts naar mens. Op beide locaties heeft de infectie waarschijnlijk plaatsgevonden toen nog niet bekend was dat nertsen op dit bedrijf besmet waren en er nog geen persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt. Inmiddels is het gebruik van niet medische mondkapjes en gezichtsschermen op alle nertsenbedrijven verplicht. Daarnaast zal de NVWA het toezicht op de naleving van de maatregelen ter voorkoming van infectie van nertsen met SARS-CoV-2 intensiveren. Naast het traceringsonderzoek dat door de NVWA en GGD wordt gedaan zal de Faculteit Diergeneeskunde de komende tijd op alle besmette bedrijven nog uitgebreider onderzoek doen om introductieroutes te achterhalen.
Wat is de medische stand van zaken met betrekking tot de overdracht van het COVID-19 virus?
Het SARS-CoV-2-virus verspreidt zich vooral via druppels in de lucht en mogelijk via oppervlaktes. De stuwende kracht achter de uitbraak van COVID-19 is de mens-op-mens overdracht. Daarnaast zijn er nertsenbedrijven positief getest voor SARS-CoV-2, waarbij het aannemelijk is dat de nertsen via verzorgers besmet zijn geraakt. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, hebben er naar alle waarschijnlijkheid vervolgens ook enkele besmettingen van nerts op mens plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat de bedrijfsactiviteiten van de nertsenhouderijen waar SARS-CoV-2 aangetroffen is bij dieren versneld afgebouwd dienen te worden in aanloop naar het verbod op pelsdierhouderij, gezien de omstandigheden in het gebied en de mogelijke risico’s tot besmetting van andere nertsenhouderijen en het aldaar werkzame personeel?
Besmette nertsenbedrijven worden geruimd. Zoals ik in mijn brief «Reactie op aangenomen moties over COVID-19 gerelateerd aan slachthuizen en de nertsenhouderij» van 1 juli jongstleden (Kamerstuk 28 286, nr. 1120) heb aangegeven, onderzoek ik of en zo ja hoe een stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Het kabinet is voornemens om in augustus aanstaande een besluit te nemen over de stoppersregeling en de Kamer daarover te informeren.
Een brand bij de RWE centrale in de Eemshaven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er op zaterdag een grote brand is uitgebroken bij de RWE-centrale in de Eemshaven?1
Ja.
Is het juist dat de brand woedde in de aanvoerinstallatie van houtsnippers en dus in het gedeelte van de centrale waarin biomassa wordt verwerkt?
Kunt u al meer informatie delen over de oorzaak van de brand die zou zijn ontstaan bij het lossen van houtsnippers? Zo nee, waarom niet?
Had deze brand niet voorkomen moeten worden door veiligheidsvoorzieningen in de los- of transportinstallatie en/of door het veiligheidsbeleid voor de hele centrale?
Bent u bereid om de eigenaar van de centrale, de brandweer en andere deskundigen te laten onderzoeken hoe herhaling kan worden voorkomen?
Wordt er naast de oorzaak van de brand ook onderzocht of er sprake is van het tekortschieten van veiligheidsvoorzieningen en/of beleid en of er onverantwoorde risico’s worden genomen tijdens de bij- en meestook van biomassa in deze kolencentrale? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren en indien nodig en mogelijk additionele stappen te zetten zodat dit type gevaarlijke situaties zo veel als mogelijk voorkomen wordt?
Voor zover mij bekend omvat het onderzoek alle aspecten. Op basis van de conclusies van het onderzoek en eventuele aanbevelingen is het aan het bevoegd gezag om te beoordelen of er aanleiding is om aanpassingen te doen, binnen de geldende wet- en regelgeving.