Het mijnbouwbedrijf dat sneller wil beginnen met het mijnen in de Stille Oceaan. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Karremans , Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mijnbouwbedrijf wil eerste diepzeemijn veel sneller leeghalen», waarin wordt beschreven hoe commerciële partijen waaronder het Zwitsers-Nederlandse bedrijf Allseas, plannen versnellen om op korte termijn te starten met grootschalige diepzeemijnbouw in de Clarion Clipperton Zone?1
Hoe beoordeelt u het voornemen om deze diepzee al binnen enkele jaren grootschalig te ontginnen, terwijl wetenschappers waarschuwen dat de ecologische gevolgen voor de oceaanbodem en mariene biodiversiteit mogelijk desastreus zijn en grotendeels onomkeerbaar?
Kunt u toelichten in hoeverre Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze plannen voor diepzeemijnbouw, in het bijzonder Allseas, een Zwitsers-Nederlands bedrijf dat volgens het artikel een cruciale rol speelt bij de technische uitvoering?
Hoe beoordeelt u de waarschuwingen van wetenschappers dat diepzeemijnbouw leidt tot grootschalige slibwolken die zich jaarlijks over een steeds groter deel van de oceaan kunnen verspreiden, waardoor zee- en bodemdiertjes die voedsel uit het water filteren verstikken en massaal kunnen sterven?
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van Allseas Nederland medeverantwoordelijk maakt voor de ecologische schade die diepzeemijnbouw met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de internationale afspraken over biodiversiteit, waaronder de Global Biodiversity Framework-doelen die gericht zijn op het beschermen van oceanen en ecosystemen?
Onderschrijft u de conclusies uit het rapport in opdracht van het WWF dat als we grondstoffen recyclen én slimme keuzes maken voor innovatieve accutechnologie (waar minder metalen nodig zijn) kan de toekomstige vraag naar metalen met meer dan de helft worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de inschatting van experts dat diepzeemijnbouw slechts voor zeer klein deel kan bijdragen aan de vraag naar metalen en dat het waarschijnlijk nog minstens tien jaar voordat de diepzeemetalen op de markt zouden kunnen komen, wat te laat is voor de energietransitie?
Kunt u toezeggen dat Nederland op geen enkele manier meewerkt aan en niet akkoord gaat met de vergunningverlening voor The Metal Company (TMC) in de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA)? Zo ja, wanneer zult u hier stelling tegen nemen? Zo nee, waarom niet?
Welke sancties heeft u voor ogen voor bedrijven die aan de slag gaan zonder zo’n internationale vergunning?
Kunt u TMC en Allseas op de hoogte stellen van de sancties die u voor ogen heeft als zij zonder vergunning gaan mijnen? Zo nee, waarom niet?
Drijvende zonnepanelen voor de kust van Egmond aan Zee |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eerste drijvende zonnepark tussen windmolens komt voor Noord-Hollandse kust»?1
Klopt het dat zon op zee zich nog niet heeft bewezen, ondanks eerdere proeven op zee, zoals eerder gesteld in uw brief aan de Kamer in de vergunningswijziging windpark op zee IJmuiden Ver Beta?2
Welke publieke en private partijen zijn betrokken bij de financiering, uitvoering en exploitatie van dit project, en welke financiële verplichtingen gaat de overheid aan?
Hoeveel publiek geld wordt direct of indirect in dit project geïnvesteerd, inclusief subsidies, belastingvoordelen en eventuele garantstellingen?
Welke afspraken zijn er gemaakt over risicoverdeling tussen overheid en private partijen in geval van tegenvallende opbrengsten of technische problemen?
Hoeveel procent van de theoretische opbrengst wordt tenietgedaan door slijtage, zoutaanslag, vogelpoep, algenaanslag en mossel aangroei?
Hoe is de verwachte levensduur van de drijvende zonne-installatie bepaald, en welke onderbouwing ligt hieraan ten grondslag, en wat gebeurt er daarna met de installatie?
Welke onafhankelijke toetsing is uitgevoerd op de technische haalbaarheid en veiligheid van zonnepanelen in de zware omstandigheden van de Noordzee?
Wat zijn de verwachte jaarlijkse onderhoudskosten en hoe verhouden deze zich tot de verwachte opbrengsten in kWh en euro’s?
Hoe wordt voorkomen dat zeewater of vocht storingen veroorzaakt bij de drijvende of de onderzeese kabelinfrastructuur?
Welke impactstudies zijn uitgevoerd naar de effecten van het zonnepark op het zeeleven, vogels en scheepvaartveiligheid?
Hoe verhoudt dit project zich tot internationale veiligheidsnormen en -richtlijnen voor gecombineerde offshore-energieproductie?
In hoeverre is rekening gehouden met cumulatieve effecten op het mariene ecosysteem door het stapelen van wind- en zonne-energie-installaties op dezelfde locatie?
Hoe wordt het project gemonitord op ecologische gevolgen en wie draait op voor schade bij bijvoorbeeld storm of aanvaring?
Hoe verhoudt dit project zich tot de «zonneladder» die een beleidsinstrument is dat een voorkeursvolgorde aangeeft voor het plaatsen van zonnepanelen, met als doel om zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren?
Is er onderzocht of alternatieve locaties kostenefficiënter en ecologisch minder belastend zouden zijn geweest?
Op welke wijze worden de energieopbrengsten van het zonnepark apart geregistreerd en verantwoord ten opzichte van het windmolenpark?
Welke onafhankelijke evaluatie is gepland om het project na 1, 5 en 10 jaar te beoordelen op rendement, betrouwbaarheid en ecologische impact, en wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Een groen en gezond alternatief voor de huidige plannen van Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Wijmond. Een business case voor alternatieve invulling van het terrein van Tata Steel IJmuiden»?1
Weet u nog dat verschillende economen ervoor hebben gewaarschuwd dat belastinggeld geven aan het huidige «Groen Staal Plan» grote risico’s met zich meebrengt voor de belastingbetaler en verspilling van belastinggeld zou kunnen betekenen?2 Welke garanties kunt u bieden dat het plan haalbaar is?
Aangezien met het huidige plan van Tata Steel we nog decennia afhankelijk blijven van aardgas, vindt u dat de best optie om geld van burgers in te investeren?
Ziet u ook in dat Nederland met het huidige plan van Tata sowieso afhankelijk blijft van verre (niet-Europese) landen voor schadelijk aardgas en ijzererts?
Heeft u kennis genomen van het advies van de onafhankelijke Expertgroep Gezondheid IJmond dat voor het goed borgen van gezondheid van omwonenden in de maatwerkafspraken er een garantie moet komen voor een reductie van 90% voor PAK’s, benzeen en een selectie aan metalen? Klopt het dat dat met het huidige plan waarover het kabinet onderhandelt niet gerealiseerd en gegarandeerd wordt, ondanks oproepen van de Kamer om dat wel te regelen?
Wat is uw reactie op het rapport «Wijmond. Een business case voor alternatieve invulling van het terrein van Tata Steel IJmuiden»? Wat vindt u van de verschillende bouwstenen in het rapport?
Kunt u per scenario grondig onderbouwd toelichten welke potentie u daarin ziet?
In hoeverre neemt u de bevindingen uit dit rapport mee in de lopende onderhandelingen met Tata Steel over de maatwerkafspraken?
Heeft u kennis van genomen dat het Wijmond-rapport de financiële situatie van Tata Steel, de juridische procedures en de marktvooruitzichten als factoren benoemt die een onsuccesvolle transitie en mogelijke sluiting van de fabriek tot gevolg kunnen hebben? Deelt u deze conclusie en zijn er, naast het Groen Staalplan, ook alternatieve plannen voorbereid voor het geval Tata Steel de deuren sluit?
Heeft u er kenis van genomen dat volgens de studie de kosten voor de sloop en sanering van het terrein naar schatting 2 tot 4 miljard euro bedragen, wat aanzienlijk lager is dan de 12 miljard euro die eerder in de media is genoemd? Erkent u deze inschatting?
Kent u de motie van de leden Kostic en Soepboer, waarbij het kabinet de opdracht kreeg om sterker te borgen dat vervuilers zelf de kosten van de schade die ze met vervuiling veroorzaken gaan betalen, en niet de belastingbetaler?3
Erkent u dat Tata Steel aansprakelijk is voor de bodemvervuiling op het terrein en dus zelf moet betalen voor de bodemsanering? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel gaat betalen voor de enorme vervuiling die ze hebben veroorzaakt, in plaats van de gewone burger?
Heeft u er kennis van genomen dat het rapport stelt dat het scenario «Stad in de duinen», met de bouw van 30.000 tot 40.000 woningen, inkomsten kan genereren van 4 tot 5 miljard euro die kunnen helpen bij het dekken van saneringskosten. Kunt u toelichten hoe de overheid dit potentieel zou kunnen benutten?
Kunt u toelichten hoe u kijkt naar de potentiële bijdrage van het Wijmondplan aan de oplossing van de wooncrisis?
Heeft u er kennis van genomen dat het scenario «Natuur- en innovatiegebied» in het rapport aangeduid wordt als de meest maatschappelijk rendabele optie vanwege de baten van natuur, meer werkgelegenheid en lagere zorgkosten? Wat is uw onderbouwde visie op het prioriteren van maatschappelijke baten?
Bent u het eens met de conclusie van de studie dat dat het Groen Staalplan de minst aantrekkelijke optie is wat betreft maatschappelijke baten? Welke andere scenario’s worden meegenomen in de besluitvorming?
Bent u bereid te stoppen met de onderhandelingen met Tata Steel, gebaseerd op het achterhaalde, kostbare en risicovolle (voor milieu, gezondheid en belastingebetaler) Groen Staal Plan? Zo nee, waarom gokt u met geld van belastingbetalers?
Kunt u de vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
De verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het historische advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 inzake de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Bent u ermee bekend dat het advies stelt dat het nalaten van een staat om passende maatregelen te nemen tegen klimaatverandering, onder meer door het verstrekken van subsidies voor fossiele brandstoffen, «een internationale onrechtmatige daad kan vormen die aan die staat kan worden toegerekend»?
Erkent u dat elke vorm van staatssteun aan fossiel niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs en daarmee een schending van internationale afspraken is? Bent u voornemens uw beleid op gebied van fossiele steun te analyseren naar aanleiding van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de Nederlandse staat nog steeds voor rond de 40 miljard aan verschillende vormen van steun aan de fossiele sector geeft? Zo nee, hoeveel steun geeft de Nederlandse overheid op dit moment aan de fossiele sector?
Zijn de juridische risico’s voor het verlenen van die steun toegenomen door het advies van het IGH? Zo ja, waarom en hoe gaat u deze risico’s verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Is het u bekend dat het IGH in paragraaf 252 van haar advies benadrukt dat staten de verplichting hebben om bedrijven zo te reguleren dat 1,5°C niet onmogelijk wordt? Op welke wijze voldoet de Nederlandse staat aan die verplichting?
Klopt het dat het recente besluit van de Europese Unie om klimaatplannen niet verplicht te maken en geen resultaatverplichtingen op het gebied van klimaat aan bedrijven te stellen, ingaat tegen deze verplichting? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met paragraaf 482 van het advies waarin het IGH staten medeverantwoordelijk houden voor de activiteiten van de in hun land gevestigde bedrijven? Kunt u beiden aangeven hoe dit oordeel zich verhoudt tot de huidige beleidspraktijk van Nederland? Op welke wijze spreekt de Nederlandse overheid bedrijven aan? Welke consequenties verbindt u aan het schenden van internationale afspraken op gebied van klimaat, milieu en mensenrechten door bedrijven?
Kent u paragraaf 282 van het advies, waarin het IGH stelt dat adaptatiemaatregelen getoetst moeten worden op de mogelijke schade die ze aanrichten op mens en milieu? Kunt u bevestigen dat de effecten op mens en milieu meegewogen worden bij besluitvorming over adaptatiemaatregelen die Nederland steunt in het buitenland?
Erkent u dat het IGH in paragraaf 449–455 bevestigt dat staten verplicht zijn om schade door klimaatverandering te voorkomen, en dat bij het niet naleven van deze plicht sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad die herstel, waaronder compensatie, vereist? Hoe verhoudt dit zich tot het recente Nederlandse besluit om niet meer bij te dragen aan het VN-fonds voor klimaatschade (Fund for Responding to Loss & Damage)? Kan het uitblijven van een dergelijke bijdrage juridische en diplomatieke risico’s met zich meebrengen?
Erkent u dat het advies bevestigt dat rijke landen als Nederland volgens het principe van klimaatrechtvaardigheid een extra verantwoordelijkheid hebben voor het terugdringen van klimaatuitstoot en aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij niet aan deze afspraken voldoen? Onderschrijft u dat deze invulling van klimaatrechtvaardigheid concrete handelingsperspectieven biedt? Zo nee, waarom niet?
Voldoet Nederland aan de afspraken onder het Parijs-akkoord voor het terugdringen van de klimaatuitstoot? Zo nee, zijn de juridische risico’s van het niet voldoen aan de internationale afspraken toegenomen door de uitspraken van het IGH?
Heeft dit advies invloed op uw inzet voor de COP30 dit najaar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat Nederland als laaggelegen delta zelf zeer kwetsbaar is voor klimaatverandering en aanzienlijke investeringen in adaptatie moet plegen? Ziet u kansen om landen die hun uitstoot onvoldoende terug te brengen aan te klagen na het advies van het IGH? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Klimaat en Energie op 3 september?
Het bericht dat ambtenaren regels omzeilden om PFAS-grond van Schiphol weg te werken |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman , Thierry Aartsen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren «omzeilden» de regels om pfas-grond van Schiphol weg te werken»1?
Klopt het dat miljoenen kilo’s zwaar vervuilde PFAS-grond van Schiphol is gebruikt bij de Aalsmeerderbrug?
Klopt het dat de grond daar is toegepast door dit in eerste instantie als tijdelijk voor zes maanden toe te staan en later tijdelijk voor drie jaar, terwijl het van meet af aan de bedoeling was om de grond daar permanent toe te passen?
Klopt het dat de concentratie PFAS in deze grond de normen met een factor 1500 overschrijdt?
Komt het vaker voor dat vervuilde grond «tijdelijk» wordt verplaatst, maar in de praktijk wordt toegepast voor een permanent project? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Wat zijn de bestuurlijke en strafrechtelijke gevolgen van het op deze manier storten van vervuilde grond? Gaat u hier actie op ondernemen?
Klopt het dat een ambtenaar ernstig en minder ernstig vervuilde grond administratief heeft gemiddeld en zo gelegaliseerd? Mag dit?
Bestaat door het storten van de vervuilde grond gevaar voor de volksgezondheid?
Kunt u reflecteren op de uitspraak van dr. ir. Jonker dat de stoffen zeker zullen uitspoelen en in het water terecht zullen komen waarmee boeren hun akkers besproeien of in de Noordzee in de vissen die we eten?
Kunt u reflecteren op de uitspraak van prof. dr. Timmermans dat ambtenaren meteen in de houding springen als Schiphol in het geding is? En dat er sprake is van een «beleidsmonopolie»?
Wat gaat u of de provincie doen om de grond bij de Aalsmeerderbrug weer schoon te maken en zo te voorkomen dat de vervuiling in de voedselketen terechtkomt?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Leefomgeving en Externe veiligheid van 30 september?
Het artikel 'In deze Filipijnse baai groeide koraal en werd volop gevist. Toen kwam de Nederlandse baggeraar Boskalis' |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In deze Filipijnse baai groeide koraal en werd volop gevist. Toen kwam de Nederlandse baggeraar Boskalis» in Trouw van 19 augustus jongstleden?1
Klopt het dat op 24 mei 2022 de Nederlandse exportkredietverzekeraar Atradius DSB heeft aangekondigd een verzekering (EKV) van 1,5 miljard euro aan Boskalis te verschaffen voor de commerciële landaanwinning in Manila Bay? Klopt het dat dit voor zowel de Nederlandse exportkredietverzekeraar als voor Boskalis, de grootste verzekering ooit is?2 Hebben zowel de Ministers van Financiën als voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking, daar akkoord op gegeven?
Bent u bekend met de milieueffectrapportages voor andere commerciële landaanwinningsprojecten bij de Filipijnse kust die begin mei dit jaar, na jaren van geheimhouding, openbaar zijn gemaakt? Is het u bekend of Nederlandse partijen betrokken waren bij deze geheimgehouden rapportages? Zo ja, welke partijen waren dat? Is het u bekend of Nederlandse partijen betrokken waren bij de projecten waar deze geheimgehouden rapportages, betrekking op hebben? Zo ja, welke partijen waren dat? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Terwijl de openbaar geworden rapportages geen betrekking hebben op het project van Boskalis, waarschuwen zij wel dat vergelijkbare landaanwinningsprojecten voor de Filipijnse kust «enorme milieu en veiligheidsrisico’s voor de bevolking» zullen hebben – heeft dit volgens u relevantie voor het door de Nederlandse staat gesteunde project van Boskalis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke relevantie ziet u?
Welke studies heeft uw ministerie voorafgaand aan de uitgifte van de verzekering en tijdens de uitvoering van het project van Boskalis laten uitvoeren en door wie?
Komt er uit de geheimgehouden en recent in mei vrijgegeven documenten informatie die tot nu toe onbekend was bij uw ministerie? Zo ja, welke?
Had het EKV contract met Boskalis voorwaarden op het gebied van mitigatie en compensatie van natuurschade? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken? Zijn die allemaal afdwingbaar?
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de activiteiten die Boskalis heeft uitgevoerd zoals in het artikel worden beschreven («Boskalis heeft het koraalrif bij de «San Nicolas shawls» kapotgemaakt. Het koraal is weg, en dus ook de mosselen, krabben en vissen.»)? Oordeelt u dat Boskalis voldoende heeft gedaan aan mitigerende maatregelen? Zo ja, op basis van welke informatie komten u tot dat oordeel? Oordeelt u dat aan de contractuele voorwaarden heeft voldaan? Zo nee, kunt u aangeven of en welke consequenties dit voor de verzekeringnemer heeft?
Hoe kan het dat Nederland een project heeft ondersteund dat heeft geleid tot een permanent verlies van inkomstenbronnen en overstromingsbescherming door het leeg baggeren van de gehele San Nicolas Shawl – een zandbank die diende als belangrijk visgebied en buffer tegen golven? Is het Ministerie van mening dat kortdurende financiële compensatie afdoende is om deze blijvende schade te compenseren? Zo ja, op welke basis velt u dit oordeel?
Klopt het dat hiervoor meerdere keren gewaarschuwd is, zowel voor uitgifte van de EKV als tijdens de werkzaamheden? Wat waren toen de overwegingen om wel door te zetten?
Deelt u de analyse dat volgens internationale standaarden zoals de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, de primaire verantwoordelijkheid voor het mitigeren en compenseren van negatieve effecten ligt bij de actoren die deze effecten met hun bedrijfsactiviteiten veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Boskalis, die middels zijn baggerwerkzaamheden de San Nicholas Shawl heeft vernield, verantwoordelijk is voor de negatieve effecten op de lokale visserij en klimaatbestendigheid van kustgemeenschappen in Cavite? Zo nee, waarom niet?
Wat is er concreet terecht gekomen van de Nederlandse belofte – door ASDB en door Boskalis – om grootschalige natuurcompensatie te regelen? Kent u het openbaargemaakte Biodiversity Action Plan Non Technical Summary van SMC en Boskalis, dat spreekt van een offset gebied van 1000–1700 hectaren? Hoeveel hectaren telt het huidige offset gebied? Op basis van welke informatie doet u deze uitspraak? Is de kwestie van natuurcompensatie – dat voor ADBS een belangrijke voorwaarde was om de EKV te verstrekken – contractueel vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke voorwaarden zijn gesteld?
Hoe oordeelt u over de rol van Nederland bij landaanwinningen in Manila en de bijbehorende negatieve effecten op gemeenschappen, biodiversiteit en klimaatbestendigheid, gegeven de toenemende zorgen en protest vanuit Filipijnse burgers en overheid, zoals o.a. te lezen is in het recente artikel «Manila Bay is Alive» van het Filipijnse Department of Environment and Natural Resources?3 Bent u van mening dat Nederlandse betrokkenheid bij deze controversiële sector gunstig is voor het aanzien van het Nederlandse bedrijfsleven? Zo ja, kunt u dat dan toelichten? Zo nee, welke consequenties ziet u?
Het stikstofplan 'Bouwstenendocument emissiereductie landbouw' |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het op 10 juli 2025 door LTO, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) gepresenteerde «Bouwstenendocument emissiereductie landbouw» (het bouwstenendocument)?1
Herinnert u zich dat u in april 2025 het zogenoemde «Startpakket» presenteerde en aankondigde in augustus met een vervolg te komen? Bent u voornemens (delen van) het genoemde bouwstenendocument over te nemen? Zo ja, welke onderdelen, en hoe verhoudt dit zich tot de wettelijke natuurdoelen (Wet stikstofreductie en natuurverbetering) en rechterlijke uitspraken?2
Erkent u dat het bouwstenendocument expliciet voorstelt om wettelijke emissiedoelen te hanteren in plaats van sturing op depositie en kritische depositiewaarden (KDW’s)? Deelt u de analyse dat het loslaten van KDW-sturing op gespannen voet staat met de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, die lidstaten verplichten tot het beschermen van Natura 2000-gebieden tegen daadwerkelijke overschrijding van ecologisch onderbouwde drempelwaarden? Erkent u dat emissiesturing, zonder expliciete borging van depositiereductie onder de KDW’s, het risico in zich draagt dat het voorzorgsbeginsel uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?3
Bent u bereid om wettelijk een bindend emissiereductiedoel én een bindend depositiedoel voor 2030 vast te leggen, conform de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de Greenpeace-zaak, die de overheid verplicht uiterlijk in 2030 minimaal 50 procent van de stikstofgevoelige natuur onder de KDW te brengen, met prioriteit voor de meest kwetsbare natuur gezien het feit dat de initiatiefnemers voorstellen om een tussendoel in 2030 te koppelen aan het reductiedoel voor 2035? Zo nee, waarom niet?4
Erkent u dat dergelijke instrumenten vooraf ondubbelzinnig en wettelijk moeten zijn geborgd om juridisch houdbare natuurdoelen te garanderen gezien het feit dat de initiatiefnemers van het bouwstenendocument voorzien dat, indien in 2030 blijkt dat de uitvoering onvoldoende stikstofreductie oplevert, gebruik kan worden gemaakt van dwingende maatregelen zoals wettelijke herverkaveling, intrekking van vergunningen of korting van dier- of fosfaatrechten? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de verhouding van het bouwstenendocument tot de uitspraken van de Raad van State in het stikstofdossier en tot het advies van de landsadvocaat van 22 april 2025, waarin wordt gesteld dat zonder gebiedsgerichte doorrekening van effecten en aanvullende gebiedsspecifieke bron- en natuur(herstel)maatregelen, inclusief tijdige uitvoering en borging, geen sprake kan zijn van juridisch houdbare vergunningverlening?5, 6
Deelt u de opvatting dat de emissiedoelstellingen in het bouwstenendocument, die zijn gebaseerd op reducties ten opzichte van 2019, in strijd zijn met de rechterlijke uitspraak in de Greenpeace-zaak? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat het plan expliciet beoogt vergunningruimte te creëren voor nieuwe economische activiteiten, zoals woningbouw, infrastructuur en uitbreiding van landbouw, en dat dit het risico met zich meebrengt dat de gerealiseerde reducties direct weer teniet worden gedaan door nieuwe stikstofuitstoot? Zo ja, hoe voorkomt u dit? Zo nee, waarom niet?
Heeft u bij de beoordeling van het bouwstenendocument advies gevraagd aan terreinbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer, die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het overgrote deel van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden? Zo ja, wat was hun oordeel? Zo nee, waarom niet?7
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk één voor één beantwoorden?
In uw brief1 schrijft u over economische en geopolitieke omstandigheden (p. 2): op welke omstandigheden doelt u daarmee? Hoe staat de concurrentiepositie van de maatwerkbedrijven in Nederland onder druk? Bedoelt u hiermee het verschil in energieprijzen tussen Nederland en landen in het Midden-Oosten, de Verenigde Staten en China? Zo ja, wat is het verschil in energieprijzen? Zo nee, wat bedoelt u dan? Bedoelt u hiermee ook het verschil in energieprijzen tussen Nederland en de omringende landen? Zo ja, wat is het verschil in energieprijzen? Zo nee, wat bedoelt u dan?
Hoe kan het zijn dat bedrijven geen of weinig ruimte zien om te investeren in grootschalige verduurzamingsprojecten terwijl zij vallen onder het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS), waarvan de uitgegeven emissies tussen nu en 2040 afbouwen naar nul? Betekent dit immers niet dat de huidige bedrijfsvoering richting 2040 veel te duur zal worden om de kosten van CO2-emissies te hoog worden? Hoe kan het volgens u dat dit een onvoldoende prikkel geeft tot verduurzaming?
U schijft in beantwoording op Kamervragen (Kamerstuk 2025Z13346) dat de industrie te kampen heeft met ongunstige marktcondities vanwege gesubsidieerde overproductie, bijvoorbeeld uit China; hoe groot is het effect van deze ongunstige marktcondities, bijvoorbeeld in vergelijking met hogere energiekosten of de, nu op nul gezette, CO2-heffing? Op welke termijn kunt u hiertegen actie ondernemen en Nederlandse bedrijven beschermen tegen deze oneerlijke concurrentie?
Welke zorgen bedoelt u als u schrijft over het tijdig op orde zijn van de noodzakelijke randvoorwaarden voor verduurzaming (p. 5)? Als dit gaat over het volle elektriciteitsnet, is het dan niet zo dat voor bedrijven in clusters aan de kust deze problematiek beperkt kan worden als tegelijkertijd windparken op zee worden aangelegd? Gaat dit ook over de stikstofproblematiek? Zo ja, betekent dit dat investeringen van de industrie niet door kunnen gaan vanwege het stikstofslot waar Nederland op zit?
U schrijft, onder verwijzing naar het rapport van Draghi, dat verduurzaming de enige route is voor bedrijven om ook op lange termijn in Europa te kunnen blijven produceren; waarom bent u deze mening toegedaan? Is het dan niet raar dat u maar niet tot maatwerkafspraken komt met die industrie?
Zou het kunnen zijn dat sommige maatwerkbedrijven nog een aantal jaren met hun fabrieken in Nederland willen produceren en winst willen maken, maar op termijn hun productie naar buiten Nederland verhuizen? Zo ja, wat betekent dit voor de mensen die bij deze fabrieken werken? Vindt u dat u een verantwoordelijkheid heeft in deze?
Hoe weet u dat met het gelijk maken van het speelveld en het verder op orde brengen van de randvoorwaarden er wel geïnvesteerd zal worden in verduurzaming?
Kan het zijn dat deze stevige investeringen van het kabinet (door onder andere de Subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie (IKC-ETS) met drie jaar te verlengen en het voornemen om de randvoorwaarden voor het opzetten van een amortisatieoptie uit te werken richting Prinsjesdag 2025, de CO2-heffing op korte termijn te verlichten en mogelijk zelfs af te schaffen) de bedrijven de vrijgekomen financiële middelen niet zullen uitkeren aan de buitenlandse moederbedrijven en niet investeren in verduurzamingprojecten in Nederland? Bent u bereid maatwerk per bedrijf te leveren, zoals verzocht in een aangenomen motie (Kamerstuk 29 826, nr. 236) en de investeringen afhankelijk te maken van de verduurzamingsplannen van het bedrijf?
U schrijft dat bij investeringsbeslissingen in Nederland ook wordt gekeken naar de mondiale investeringsstrategie en rendementseisen van de vaak buitenlandse moederbedrijven; wat zijn de rendementseisen van de buitenlandse moederbedrijven? Zijn de rendementen waar deze bedrijven mee rekenen voor hun fossiele fabrieken en voor hun (in de toekomst) verduurzaamde fabrieken vergelijkbaar? Zo nee, hoe groot is het verschil in deze rendementen? Zijn deze rendementen waarmee gerekend mag worden bij het verlenen van staatssteun vergelijkbaar? Gebeuren de verduurzamingsinvesteringen niet omdat de bedrijven met hun fossiele fabrieken simpelweg hogere rendementen maken?
U schrijft dat de energieprijzen en de CO2-beprijzing belangrijk zijn voor het investeren in een nieuwe, verduurzaamde fabriek; hoe kan nu waar zijn aangezien die nieuwe fabriek niet draait op huidige (dure) fossiele brandstoffen en geen of in elk geval veel minder last zal hebben van CO2-beprijzing? Kijken bedrijven niet vooral naar de rendementen die de nieuwe fabriek in de toekomst zal maken? Zo ja, wat zijn de belangrijkste determinanten voor dat rendement? Waarom lukt het via de maatwerkafspraken niet om die rendementen op voldoende niveau te krijgen?
U schrijft dat u zich blijft inzetten op het sluiten van maatwerkafspraken, maar wat is er dan nu anders dan de afgelopen jaren waardoor het sluiten van de maatwerkafspraken wel zou lukken? Wat is uw plan B als de maatwerkafspraken niet tot resultaten leiden? En waarom zet u dat plan B niet nu al in?
Bent u bekend met het artikel van Follow The Money van 29 juli jl. over het afschaffen van de CO2-heffing?2 Bent u het eens met de stelling in het artikel dat, met het afschaffen van de CO2-heffing, de stok achter de deur om de industrie te bewegen om te verduurzamen is weggevallen? Klopt het dat het verduurzamen van de industrie middels de maatwerkafspraken duurder is geworden omdat een deel van de CO2-reductie nu niet meer door de CO2-heffing wordt geregeld? Bent u het eens met de expert in het artikel die stelt dat er geen sprake van een concurrentienadeel voor de hele Nederlandse industrie maar dat het nadeel alleen bestaat voor de meest vervuilende bedrijven, ofwel degene die geen zin hebben om te vergroenen?
Kunt u deze vragen ruim voorafgaand aan het commissiedebat Verduurzaming Industrie op 10 september beantwoorden?
De rechterlijke uitspraak dat Nederland burgers onvoldoende beschermt tegen landbouwgif |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof van Den Bosch, waarbij werd bevestigd dat lelieteelt naast woonwijken wegens het vele gebruik van landbouwgif onwenselijk is en dat de wetgever en de toelatingsorganisatie (het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)) steken laten vallen in het beschermen van bewoners tegen landbouwgif?1
Weet u nog dat de Partij voor de Dieren (Kamerstuk 27 858, nr. 714) en wetenschappers eerder ook kritiek hebben geuit op het gebrek aan handelen van het kabinet om de gezondheid van burgers te beschermen, maar dat de Minister en de Staatssecretarissen wilden wachten op nog jarenlang onderzoek totdat 100 procent zekerheid was dat bestrijdingsmiddelen inderdaad gevaarlijk waren voor mensen?2, 3, 4
Weet u nog dat de Partij voor de Dieren in het commissiedebat Gewasbeschermingsmiddelen van 15 mei 2025 stelde dat dat geen juiste toepassing was van het voorzorgsbeginsel door het kabinet en dat het kabinet meer verboden en beperkingen moest instellen, eventueel in afwachting van resultaten van verder onderzoek (Kamerstuk 27 858, nr. 714)?
Wat is uw reactie op de kritiek van de rechter op de regering over het feit dat Nederland het voorzorgsbeginsel niet goed toepast en de Europese richtlijn omtrent duurzaam gebruik van pesticiden niet goed heeft ingevoerd en daarmee kwetsbare groepen zoals kinderen en ouderen onvoldoende beschermt?
Hoe gaat u deze fout precies op korte termijn corrigeren?
Weet u nog dat de Partij voor de Dieren en wetenschappers eerder ook kritiek hebben geuit (Kamerstuk 2025D28474) (Kamerstuk 2024D43678) op de werkwijze van het Ctgb, waarbij onvoldoende werd getoetst op de gevaren voor de gezondheid van burgers, maar de Minister altijd bleef herhalen dat ze blijft volgen wat het Ctgb zegt?
Wat is uw reactie op de uitspraken van de rechter over het gebrekkige handelen van het Ctgb, waaronder het niet toetsen op risico’s op ziektes als Parkinson en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en het niet vragen om een risicobeoordeling bij wetenschappelijke deskundigen?
Welke snelle stappen gaat u ondernemen om deze fout te corrigeren?
Wat gaat u precies op welke termijn doen naar aanleiding van de uitspraak van de rechter?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat kinderen en andere mensen op korte termijn alsnog voldoende worden beschermd tegen landbouwgif en andere bestrijdingsmiddelen en biociden?
Gaat u in ieder geval met uw collega’s een landelijk verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen nabij woonwijken instellen, zoals omwonenden dat willen? Zo nee, waarom speelt u bewust met mensenlevens?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden vlak na het zomerreces 2025 weer naar de Kamer wordt gestuurd, waarbij recht wordt gedaan aan de genoemde uitspraak van de rechter en de roep vanuit de wetenschap en burgers om mensen en dieren beter te beschermen tegen bestrijdingsmiddelen en biociden, gezien het feit dat deze wet met een amendement succesvol is gewijzigd door de Partij voor de Dieren (Kamerstuk 35 756, nr. 8, waardoor deze wet een flinke reductie had van het gebruik van schadelijke gif in de landbouw en erbuiten en zo de gezondheid van mensen echt beschermt, maar werd ingetrokken door het huidige kabinet? Zo ja, wat komt er dan in die wet te staan en welke middelen (binnen en buiten de landbouw) worden verder verboden of aan banden gelegd en op welke termijn? Zo nee, waarom speelt u bewust met mensenlevens?
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak met betrekking tot de andere teelten waarvoor veel gif wordt gebruikt (zoals tulpen en pootaardappelen)? Op welk wetenschappelijk en juridisch advies baseert u uw antwoord en kunt u dit advies of deze adviezen meesturen)?
Erkent u dat de kans groot is dat als de overheid niet snel in actie komt tegen landbouwgif, er meer mensen na deze uitspraak terecht naar de rechter zullen stappen om hun gezondheid en die van hun kinderen te beschermen?
Deelt u de mening, van ons en omwonenden, dat het de taak van de overheid is om snel alsnog duidelijkheid en goede bescherming van gezondheid van mensen en dieren te regelen, zodat burgers niet worden gedwongen om agrariërs voor de rechter te slepen en om te voorkomen dat spanningen tussen burgers en agrariërs op het platteland verder oplopen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de vragen één voor één, zo snel mogelijk en in ieder geval binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Kunt u juridisch onderbouwen waarom er volgens «uw mening» geen sprake is van onzorgvuldig bestuur of misbruik van uw bevoegdheden, wat betreft het vertragen van de openbaarmaking van emissiegegevens (Kamerstuk 2025D34630)?1
Kunt u toelichten hoe uw intenties, ondanks de door u geachte zuiverheid daarvan, zich verhouden tot de wet?2
Bent u het met het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) eens dat «emissiegegevens belangrijk zijn voor de gehele bevolking» en dat «de wet heel duidelijk is over de openbaarheid daarvan»? Zo ja, waarom heeft u er dan voor gekozen deze van de Nederlandse bevolking te onthouden, ondanks andere mogelijke routes?3
Hoe kijkt u naar het advies van het ACOI en de uitspraak van de rechter, dat de impact van schadelijke stoffen groot kan zijn op de leefomgeving van mensen en hun gezondheid, en dat de wet daarom heel duidelijk is over de openbaarheid van emissiegegevens: «die gaat boven alles»?4 5
Hoeveel en welke (juridische) experts en betrokkenen heeft u geconsulteerd toen u de inschatting maakte dat een publicatie over de openbaring van gegevens in de Staatscourant «onvoldoende» is, ondanks de duizenden reacties van boerenondernemers op Minister Adema’s besluit?6
Kunt u toelichten hoe uw inschatting in vraag vijf, zich verhoudt tot de wet?
Kunt u toelichten hoe u het, volgens u, belangrijke thema van het beschermen van de persoonlijke (adres)gegevens (Kamerstuk 2025D34630) heeft afgewogen tegen de adviezen van het ACOI, adviezen van uw eigen ambtenaren en een uitspraak van de rechtbank Overijssel?7 8
Klopt het dat u zich zorgen maakt over de sociale veiligheid van boeren bij het publiceren van (adres)gegevens van de ondernemers? Zo ja, hoe frequent heeft u contact hierover met de Minister van Jusitie en Veiligheid (J&V)? Welke maatregelen, naast het negeren van de wet, heeft u naar aanleiding van die gesprekken genomen om de veiligheid te verbeteren?
Deelt u de mening dat u zich aan de wet kan houden en tegelijkertijd de sociale veiligheid van boeren kan waarborgen? Zo ja, hoe kijkt u naar het advies van het ACOI dat u, in plaats van de wet te negeren, «in overleg zou moeten gaan met alle betrokken partijen en experts over hoe u de emissiegegevens kunt publiceren, en tegelijkertijd kan investeren in (onderzoek naar) de sociale veiligheid van boeren»?9 Zo nee, waarom niet?
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat «u het standpunt deelt dat er geen duidelijke toegevoegde waarde is van het opnieuw informeren van veehouders, als al vaststaat de de gegevens gepubliceerd moeten worden», en «uw handelen daardoor geen rechtens te respecteren doel heeft»?10
Vindt u dat een Minister boven de wet staat? Zo nee, kunt u toelichten waarom u ervoor kiest uw intenties en uw politieke, dan wel persoonlijke, overwegingen zwaarder te laten wegen dan de wet, door routinematig, rechtmatige, Wet open overheid (Woo)-verzoeken te blokkeren?11
Deelt u de mening dat deze gang van zaken (onnodig) meer druk zet op de rechterlijke macht, die al te maken hebben met een gigantische werklast? Zo nee, kunt u toelichten hoe een hoger beroep de werklast vermindert of gelijk houdt?
Vindt u het van belang dat belastinggeld zorgvuldig en verantwoord wordt uitgegeven? Zo ja, kunt u toelichten hoe het besteden van vijf tot 14 miljoen euro aan het overdoen van een proces waarbij het volgens de rechter »ondenkbaar» is dat het zal leiden tot een andere uitkomst, een zorgvuldige en verantwoorde uitgave is?12
Bent u van mening dat u opkomt voor het algemeen belang, in plaats van het specifieke belang? Zo ja, hoe kan het dat u zich alleen hard maakt voor uw inschatting van welke informatie boeren nodig hebben, in plaats van het recht dat burgers, belangenbehartigers en de journalistiek hebben op informatie om hun overheid te controleren?
Bent u, alles overwegend, bereid het hoger beroep in te trekken?
Kunt u toezeggen onderzoek te doen naar de sociale veiligheid van boeren en daarin te investeren?
Kunt u toezeggen deze vragen één voor één, uiterlijk voor het Commissiedebat Stikstof en mestbeleid op 10 september 2025 te beantwoorden?
Het bericht 'Provincie wil PFAS-lozing op riolering Weert tegen adviezen in, toestaan: “Grote impact op het milieu”' |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het genoemde bericht in dagblad De Limburger van 31 juli jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Provincie Limburg voornemens is deze vergunning te verlenen, terwijl de Rijksinspectie (Inspectie Leefomgeving en Transport – ILT), het Waterschap Limburg en een drinkwaterbedrijf stroomafwaarts hier fel op tegen zijn?
De provincie Limburg is bevoegd gezag voor de beoordeling van de aanvraag van het bedrijf CFS, dat industriële afvalwaters van derden verwerkt. Zij is van mening dat binnen de huidige kaders een vergunning kan worden afgegeven.
Bent u van mening dat ook de Provincie Brabant iets van deze vergunning moet vinden in verband met het feit dat het vervuilde water via de rioolwaterzuivering en de Zuid-Willemsvaart uiteindelijk ook in deze provincie zal belanden?
De provincie Limburg is in dit geval het bevoegd gezag en is daarmee ook verantwoordelijk voor het beoordelen van de vergunningsaanvraag. Zij neemt in deze beoordeling de impact mee die een emissie kan hebben op gebieden buiten de eigen provincie. De provincie kan de vergunning alleen verlenen als deze verenigbaar is met onder andere het beschermen van de chemische waterkwaliteit en het beschermen van de doelmatige werking van de RWZI.
Hoe verhoudt zich deze situatie tot het besluit dat er een minimalisatieplicht geldt voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zoals PFAS?
Het beleid voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) waar PFAS onder vallen kenmerkt zich enerzijds door het opleggen van emissiebeperkende voorzieningen via een vergunning (toepassing van best beschikbare technieken (BBT)) en anderzijds door een beleid dat is gericht op continu verbeteren (de minimalisatieverplichting).
De minimalisatieverplichting verplicht de vergunninghouder om te beoordelen of er nieuwe, innovatieve mogelijkheden zijn om vergunde emissies verder te reduceren. Over de voortgang van het verbeterproces wordt het bevoegd gezag eens in de vijf jaar geïnformeerd aan de hand van een vermijdings- en reductieprogramma (VRP). Beide instrumenten bestaan naast elkaar, een minimalisatieplicht verzet zich niet tegen het vergunnen van ZZS-emissies.
Wat vindt u ervan dat PFAS zoals GenX, PFOS en PFOA via het riool bij de rioolwaterzuivering (RWZI) terecht zullen komen, wetende dat de RWZI niet volledig toegerust is om deze stoffen uit het verontreinigde water te halen (en deze dus in het milieu zullen belanden)?
Voor PFAS geldt, net als voor andere ZZS, een minimalisatieverplichting. Zie ook het antwoord op vraag 4. Daarom wordt bij het beoordelen van vergunningen nadrukkelijk gekeken naar het minimaliseren van emissies aan de bron en het toepassen van de best beschikbare technieken om de emissies te beperken. De zuivering door een rioolwaterzuivering (RWZI) kan niet worden gezien als invulling van de minimalisatieverplichting of BBT. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag van CFS moet ook rekening worden gehouden met de uiteindelijke gevolgen voor oppervlaktewater en grondwater.
Vindt u het in dit geval een taak van het bedrijf CFS of van de RWZI (het Waterschap) om verontreiniging van het milieu/water met PFAS te voorkomen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf CFS om lozingen van PFAS zoveel mogelijk aan de bron te voorkomen, conform de minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen. Tegelijkertijd is het waterschap als beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallatie verantwoordelijk voor de lozing vanuit de RWZI op het oppervlaktewater. Beide partijen hebben dus een verantwoordelijkheid: CFS voor het beperken van de lozing van PFAS in het riool, en het waterschap voor de zorgvuldige behandeling en uiteindelijke lozing van het afvalwater op oppervlaktewater.
Hoe denkt u over bronzuivering («wat er niet in komt hoeft er ook niet uit»)?
Bronaanpak is het meest effectieve en gewenste manier om impact op de leefomgeving te voorkomen. Door verontreiniging zoveel mogelijk aan de bron te voorkomen, wordt voorkomen dat restemissies van schadelijke stoffen zoals PFAS via complexe zuiveringsprocessen alsnog in het milieu terechtkomen. Dit sluit aan bij het nationale beleid gericht op minimalisatie van emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Bent u bereid om bronzuivering zo veel als mogelijk te gaan verplichten? Zo niet, waarom niet?
Bronaanpak, waaronder bronzuivering, is al verplicht. Vergunningverleners toetsen of het bedrijf alle technisch en economisch haalbare maatregelen neemt om emissies aan de bron te voorkomen of te beperken. Dit principe wordt dus al toegepast binnen het huidige wettelijke kader.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf heeft aangegeven dat het niet kan garanderen dat er naast GenX, PFOS en PFOA ook nog andere, niet-vergunde PFAS-soorten geloosd gaan worden op het riool?
CFS verwerkt diverse afvalwaterstromen van derden, waardoor het complex is een uitputtend overzicht te hebben van alle op enig moment aanwezige stoffen. Desondanks is het belangrijk dat CFS samen met haar leveranciers streeft naar maximale transparantie en zo veel mogelijk maatregelen neemt om lozingen van PFAS-soorten waarvan nu nog niet bekend is dat deze aanwezig kunnen zijn te identificeren en daarna de emissies te beperken. Het bevoegd gezag weegt deze situatie zorgvuldig mee bij de vergunningverlening en toetst of aan de wettelijke verplichtingen voor bronaanpak en minimale emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen wordt voldaan. Op basis hiervan wordt door het bevoegd gezag besloten of en onder welke voorwaarden de lozing kan worden toegestaan. De minimalisatieverplichting en eventueel andere opgenomen vergunningvoorschriften ten aanzien van monitoring en informatie blijven gelden nadat de vergunning is verleend.
Hoe kunnen we in Nederland voorkomen dat er naast de bekende PFAS ook andere niet-vergunde PFAS-typen geloosd worden met het argument «een algemeen verbod voor andere PFAS is niet naleefbaar omdat er steeds nieuwe PFAS ontdekt worden»?
Door nieuwe, verbeterde meetmethodes kunnen we steeds meer dan voorheen onbekende PFAS herkennen. Hierdoor kan het bevoegd gezag gerichter optreden tegen lozingen van deze stoffen. Tegelijkertijd zijn PFAS inmiddels wijdverspreid in het milieu waardoor het voorkomen van alle emissies, zeker van nog niet geïdentificeerde PFAS-typen, praktisch gezien vrijwel onmogelijk is. Daarom ligt de nadruk op het zoveel mogelijk beperken van emissies via bronaanpak en minimalisatie, met als doel de milieubelasting en risico’s zo laag mogelijk te houden.
De specifieke zorgplicht is een vangnet voor gevallen waarbij tijdens de vergunningverlening nog geen rekening mee kan worden gehouden, zoals onbekende stoffen, onbekende nadelige gevolgen van stoffen, of toekomstige technische ontwikkelingen. Deze blijft altijd gelden en verplicht de initiatiefnemer het milieu naar de laatste inzichten zo goed als mogelijk te beschermen.
Is het dus in het algemeen in Nederland zo dat er onbekende PFAS-soorten geloosd (mogen) worden buiten vergunningen omdat «dat onvermijdelijk is»? Zo ja, wat vindt u daarvan en hoe gaat u dat probleem oplossen?
De aanwezigheid van PFAS in industriële afvalstromen vraagt om voortdurende aandacht, zeker gezien de ontwikkeling van nieuwe stoffen en verbeterde detectiemethoden. Het Nederlandse vergunningenstelsel werkt met het principe van verbodsbepalingen en een minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen, waaronder PFAS, die steeds blijft gelden ook als een vergunning is verleend. Hierdoor moeten emissies zoveel als mogelijk beperkt worden, ook van onbekende PFAS.
Het probleem wordt aangepakt door voortdurende verbetering van meetmethoden, bezien en herzien van vergunningen, versterkte bronaanpak en het updaten van regelgeving om nieuwe inzichten te integreren. Zo wordt de emissie van PFAS, bekend of onbekend, steeds beter beheerst.
Hoe verhoudt het lozen van bekende en nog onbekende typen PFAS zich tot het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water?
In de Kaderrichtlijn Water (KRW) is alleen PFOS benoemd als prioritaire stof vanwege de schadelijke eigenschappen. Een lozing van PFOS moet daarom altijd getoetst worden aan de KRW-doelen. Voor andere, bekende en onbekende PFAS-typen geldt dat deze (nog) niet in de KRW zijn opgenomen.
Hoe verhoudt het lozen van bekende en nog onbekende typen PFAS zich tot de Kaderrichtlijn Afvalstoffen?
De Kaderrichtlijn Afvalstoffen (2008/98/EG) ziet niet op afvalwater, voor zover reeds vallend onder andere communautaire regelgeving (zie artikel 2, tweede lid, onder a, van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen). De Richtlijn Stedelijk Afvalwater (2024/3019) ziet toe op indirecte lozingen.
Hoe verhoudt zich deze situatie tot de door de Kamer aangenomen motie-Gabriëls2 die oproept tot een algemeen PFAS-lozingsverbod?
De motie verzoekt het kabinet een plan op te stellen voor een algemeen nationaal verbod op PFAS-lozingen. In de Kamerbrief van 21 juli 20253 is uiteengezet hoe het kabinet een dergelijk plan beschouwt, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen. De belangrijkste conclusie die daaruit volgde is dat een volledig lozingsverbod geen realistisch scenario is.
Wel zijn er mogelijkheden voor een gedeeltelijk lozingsverbod voor bijvoorbeeld specifieke sectoren of activiteiten met een hoge PFAS-uitstoot. Een verdere uitwerking van deze optie is nodig om te zien of een gedeeltelijk verbod juridisch en uitvoerbaar vorm kan krijgen.
Hoe verhoudt zich deze situatie (lozing verschillende typen niet-vergunde PFAS naast GenX, PFOS en PFOA) tot het door u aangekondigde onderzoek tot het gericht gaan verbieden van lozingen van PFAS?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 juli jl., start het kabinet een juridisch en beleidsmatig onderzoek naar de mogelijkheden om met een gerichte aanpak bepaalde lozingen van PFAS te verbieden. De situatie waarin naast vergunde stoffen als GenX, PFOS en PFOA ook andere PFAS worden geloosd, onderstreept het belang van dit onderzoek. Daarbij is het van belang om eerst zorgvuldig te analyseren in hoeverre het huidige beleid en instrumentarium toereikend zijn. Op de uitkomsten van dit onderzoek kan nog niet worden vooruitgelopen.
Is deze vergunning op basis van een toekomstig gericht lozingsverbod te weigeren?
Bij vergunningverlening wordt uitgegaan van de geldende wet- en regelgeving.
Een vergunning kan niet worden geweigerd op basis van beleid of regels die nog niet zijn behandeld via het parlementaire proces en nog niet zijn vastgesteld.
Is deze vergunning te weigeren op basis van het voorzorgsprincipe? Waarom wel/niet?
Het voorzorgsprincipe houdt in dat de overheid maatregelen moet nemen als er gegronde redenen zijn dat een activiteit ernstige schade zal opleveren voor mens of milieu. Het beoordelingskader voor vergunningverlening geeft uitvoering aan het voorzorgprincipe. Het bevoegd gezag moet een vergunning weigeren wanneer er sprake is van een reëel, ernstig en onvoldoende beheersbaar risico voor mens en milieu. Dit principe wordt toegepast op basis van beschikbare kennis over stoffen, emissies en effecten. Als risico’s kunnen worden beperkt met passende maatregelen, wordt een vergunning met voorwaarden verleend.
In dit geval is de provincie Limburg het bevoegd gezag en zij is voornemens de vergunning te verlenen. De provincie is van mening dat de risico’s zorgvuldig beoordeeld zijn en heeft vastgesteld dat deze beheersbaar en acceptabel zijn binnen het beoordelingskader.
Wat vindt u van het voornemen van de Provincie Limburg om deze vergunning voor onbepaalde tijd te verstrekken?
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of een vergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt verleend. Het verlenen van een vergunning voor onbepaalde tijd betekent echter niet dat de lozing voor altijd op dezelfde manier is toegestaan. Zowel in het geval van een vergunning voor bepaalde tijd als een vergunning voor onbepaalde tijd geldt de wettelijke verplichting dat de vergunning periodiek wordt bezien. Ook aanpassing van Europese en nationale regels werken in deze vergunningen door.
Kan het zijn dat er sneller betere technieken verschijnen die ervoor zorgen dat er sneller en beter PFAS verwijderd kan worden vóór lozing? Vindt u dan ook dat vergunningen als deze niet voor onbepaalde tijd verstrekt moeten worden maar veel sneller herzien moeten kunnen worden?
De ontwikkeling van technieken om PFAS uit afvalstromen of afvalwater te verwijderen staat niet stil. Nieuwe of verbeterde technieken kunnen in de toekomst leiden tot effectievere verwijdering van PFAS voorafgaand aan lozing. Zie ook de beantwoording op vraag 27 hoe het Rijk hieraan bijdraagt. De regelgeving voorziet er daarom in dat vergunningen periodiek worden bezien. Daarbij kan worden getoetst of, mede gezien de stand van de techniek, strengere eisen mogelijk zijn. Dit geldt zowel voor vergunningen die voor bepaalde als voor onbepaalde tijd zijn verleend.
Eerder heeft het lid Gabriëls gevraagd de Kamer te informeren over de mogelijkheden voor het aanpassen van de huidige termijn voor het bezien en indien nodig herzien van vergunningen voor lozingen4. De Kamer is op 18 juli 2025 geïnformeerd over de stand van zaken en de hieraan gerelateerde Europese inbreukprocedure5.
Hebben het bedrijf CFS en de Provincie Limburg of de omgevingsdienst Zuid-Limburg al deelgenomen aan de zogenaamde «Tafel Uitvoering ZZS» in het kader van het impulsprogramma Chemische stoffen? Waarom wel/niet?
Nee, deze partijen hebben niet individueel deelgenomen aan deze tafel. Deze tafel is ingericht met vertegenwoordigers/afgevaardigden van bedrijfsleven (o.a. VNO, VNCI), omgevingsdiensten (OD-NL), en provincies (IPLO). Deze vertegenwoordigers en afgevaardigden kunnen vragen of casussen inbrengen die spelen bij hun achterban.
Is het een idee om deelname aan deze tafel te verplichten in deze casus? Waarom wel/ niet?
Nee. De Uitvoeringstafels onder het Impulsprogramma zijn bedoeld om in gezamenlijkheid producten op te leveren. Zo voorziet de Uitvoeringstafel «PFAS als ZZS» in het opleveren van een wegwijzer voor het omgaan met PFAS als ZZS. Deze wegwijzer kan gebruikt worden door individuele bedrijven en bevoegde gezagen. Hiermee wordt de uitvoering en beoordeling geüniformeerd.
Wat is de rol van het Rijk in deze situatie op het moment dat een decentrale overheid bevoegd gezag is maar er risico’s ontstaan voor milieu, (drink)water en gezondheid door lozingen van verschillende soorten PFAS in een groter gebied?
Zie het antwoord bij vraag 30.
Als deze vergunning verleend wordt, gaat er dan precedentwerking van uit en mogen dan ook op andere plekken PFAS-typen geloosd worden buiten de vergunde PFAS-typen?
Nee, er is geen sprake van precedentwerking. Een vergunning vereist een beoordeling in een individueel geval. Het hangt af van de omstandigheden van het geval of de vergunning kan worden verleend. Denk daarbij aan de toestand van het ontvangende waterlichaam, de stoffen of de hoeveelheden.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf CFS niet de best beschikbare technieken gebruikt om PFAS te verwijderen vóór lozing op het riool, zoals ook de ILT aangeeft?
Het is aan de provincie Limburg om te beoordelen of BBT wordt toegepast. Het staat de ILT vrij om net als andere partijen een zienswijze in te dienen. We gaan ervanuit en hebben er vertrouwen in dat het bevoegd gezag deze adviezen meeweegt in haar besluit.
Bent u van mening dat deze vergunning niet verleend kan worden als de best beschikbare technieken voor PFAS-verwijdering NIET gebruikt worden? Waarom wel/niet?
Deze vergunning (voor een milieubelastende activiteit) kan alleen worden verleend als de BBT wordt toegepast. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of deze inderdaad worden toegepast.
Hoe wordt precies bepaald wanneer een bedrijf de best beschikbare technieken heeft gebruikt als een bedrijf zelf aangeeft dat het onvermijdelijk is dat er ook onbekende PFAS-typen geloosd zullen gaan worden?
Bij de beoordeling of een bedrijf BBT toepast, geldt dat de initiatiefnemer in alle gevallen verplicht is om de technisch en economisch haalbare maatregelen toe te passen die het meest doeltreffend zijn om emissies, waaronder bijvoorbeeld PFAS, te beperken.
BBT zijn methoden die als effectief en haalbaar worden beschouwd binnen de sector en praktijk, gelet op onder andere de aard van de emissie, de beschikbare technologie en de economische haalbaarheid. Hoe schadelijker de betrokken stoffen, des te zwaarder de eisen die het bevoegd gezag zal stellen aan de inspanningen van de initiatiefnemer. Dit geldt ook wanneer (deels) onbekende PFAS worden geloosd: ook dan moet de initiatiefnemer aantonen dat alle economisch redelijke maatregelen zijn genomen om de emissie zoveel mogelijk te beperken.
Na toepassing van BBT wordt via een immissietoets beoordeeld of de resterende emissie leidt tot overschrijding van milieukwaliteitsnormen, bijvoorbeeld voor de ecologische toestand of de kwaliteit van drinkwaterbronnen. Als op basis van die toets blijkt dat de normen worden overschreden, moet de emissie verder worden beperkt voordat lozing kan worden toegestaan.
Schematische weergave van de beoordelingssystematiek
Bent u bereid bij te dragen aan onderzoek en gebruik van innovaties om wél zoveel mogelijk PFAS verwijderd te krijgen?
Ja, vanuit het Nationaal Groeifonds is er € 135 mln. beschikbaar gesteld om een impuls te geven aan de innovatiekracht, groei en het exportvolume van de Nederlandse watertechnologiesector. Het Uppwater-project richt zich op het hele innovatietraject (onderzoeksfase, pilotfase, demonstratiefase en marktontwikkeling). Binnen Uppwater zijn er vijf focusgebieden gedefinieerd. Een van de focusgebieden is Waterbehandeling 4.0. Binnen dit focusgebied staat kennis en innovatie op het gebied van microverontreiniging (waaronder PFAS) centraal.
Welke rol kunt u pakken, wilt u pakken en gaat u pakken om het milieu gezond te houden en de onrust in het gebied tegen te gaan?
De provincie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de vergunningverlening en het stellen van voorwaarden aan lozingen. Zij is daarmee primair aan zet bij de bescherming van het milieu en het afwegen van belangen. Dat is ook het geval bij de aanvraag van CFS.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft de systeemverantwoordelijkheid voor het nationale beleid. Het Rijk ondersteunt bevoegde gezagen in hun taak door het bieden van kaders, kennis en samenwerking via onder andere het impulsprogramma Chemische stoffen en de aanpak van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Als het noodzakelijk is, met het oog op een samenhangend en doelmatig waterbeheer, kan de Minister van IenW, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, van de Omgevingswet in het uiterste geval gebruik maken van de instructiebevoegdheid over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op het gebied van het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer op grond van artikel 2.34 van de Omgevingswet. Dat is echter geen instrument dat lichtvaardig wordt ingezet.
Het ministerie is in nauw contact met de betrokken partijen in de regio en zet zich in om de kennis over de situatie te verzamelen, bij te dragen aan transparantie, en waar nodig te ondersteunen bij het maken van zorgvuldige afwegingen in het belang van een gezonde leefomgeving.
Bent u bereid om contact op te nemen met het Waterschap Limburg, drinkwaterbedrijf Evides, de Provincie Limburg en de gemeente Weert?
Ja, er contact geweest met bovenstaande organisaties ter voorbereiding op de beantwoording van deze Kamervragen.
Gaat u een zienswijze indienen namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vóór 26 augustus? Waarom wel/niet?
Nee, het ministerie vervult een adviserende rol bij het wettelijke kader rond vergunningverlening door medeoverheden, die als bevoegd gezag zelfstandig besluiten nemen binnen het wettelijke kader.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft wel de taak om toe te zien op correcte toepassing van BBT bij vergunningen door bevoegde gezagen. Dit is vastgelegd in artikel 4.34 van het Omgevingsbesluit. De ILT is onafhankelijk in haar oordeel over bij welke vergunningen een advies ingediend wordt. In dit geval is door de ILT gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot een advies. Het is aan het bevoegd gezag om dit advies te betrekken bij de besluitvorming.
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed, vóór 26 augustus, beantwoorden?
Ja.
Nederlandse subsidies voor waterstofprojecten waarvan het klimaatvoordeel in het buitenland belandt |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Air Liquide circa 50 miljoen euro subsidie uit de Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse (OWE) ontvangt voor de bouw van een waterstoffabriek op de Maasvlakte?
Ja. Alle toegekende subsidiebedragen zijn inmiddels gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).1
Klopt het dat 65% van de geproduceerde waterstof wordt geleverd aan TotalEnergies in Antwerpen?
Air Liquide en TotalEnergies hebben in een eigen persbericht aangekondigd dat TotalEnergies in Antwerpen 130 megawatt (MW) van de capaciteit van de elektrolyser gaat afnemen. Dat is 65% van de totale capaciteit van 200 MW, een van de grootste in Europa. Deze investering van Air Liquide levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de waterstofmarkt en ons verdienvermogen, die zonder de OWE-regeling niet had plaatsgevonden. De OWE is dus naast klimaatwinst ook van belang voor onze economie.
Klopt het dat de CO2-reductie die daaruit voortvloeit, in België wordt geboekt en niet in Nederland?
Nee, dat klopt niet per se. Het is goed mogelijk dat de CO2-reductie in Nederland plaatsvindt, omdat Air Liquide nu ook in Nederland fossiele waterstof maakt. In welk land de CO2-reductie wordt geboekt hangt af van waar de productie van fossiele waterstof vermindert als gevolg van de realisatie van de elektrolyser, en hangt niet af van de locatie van de afname. Met de elektrolyser vervangt Air Liquide de productie van fossiele waterstof uit aardgas door hernieuwbare waterstof geproduceerd met hernieuwbare elektriciteit afkomstig van Nederlandse windparken op de Noordzee.
Air Liquide heeft meerdere productie-installaties in Nederland waarvan de waterstof wordt ingevoed op het distributienetwerk van Air Liquide en geleverd aan klanten in Nederland, België en Frankrijk. Als zo de productie van fossiele waterstof in Nederland wordt vervangen door hernieuwbare waterstof, vindt de gerealiseerde CO2-reductie in Nederland plaats.
Kunt u aangeven welk deel van de klimaatwinst van dit project aan Nederland kan worden toegerekend?
Nee, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De toerekening van CO2-reductie is afhankelijk van de plek van de productie-installaties van fossiele waterstof uit aardgas die minder gaan produceren. Air Liquide rapporteert over de CO2-uitstoot van deze productie-installaties van fossiele waterstof voor het Europese emissiehandelssysteem (ETS) aan de Nederlandse Emissieautoriteit (de NEa, toezichthouder), dus uiteindelijk wordt op die manier duidelijk hoeveel CO2-reductie Air Liquide in Nederland realiseert.
Voor hoeveel van de overige OWE-projecten geldt dat (een deel van) de waterstofexport leidt tot CO2-winst buiten Nederland?
Bij de subsidieaanvragen geven de aanvragers verschillende bedrijven op als mogelijke afnemers. Van de elf projecten die subsidie krijgen zijn er drie projecten waarvoor aanvragers aangegeven hebben (een deel van de) waterstof te willen leveren aan buitenlandse afnemers. Aan welke afnemer(s) deze aanvragers uiteindelijk waterstof gaan leveren is nu nog onbekend, de projecten zijn immers nog in een relatief vroeg stadium. Om die reden is het niet duidelijk of de geproduceerde waterstof daadwerkelijk naar het buitenland gaat. Dat hangt ook af van aanwezigheid van grensoverschrijdende infrastructuur. Bovendien hangt de realisatie van CO2-winst – zoals toegelicht in antwoord op vraag 3 – af van de plek waar de productie van fossiele waterstof uiteindelijk vermindert. Als de productie van fossiele waterstof in Nederland wordt vervangen door hernieuwbare waterstof, vindt de CO2-winst plaats in Nederland, ook wanneer de waterstof aan het buitenland geleverd wordt.
Heeft u bij de subsidieverlening eisen gesteld over waar de klimaatwinst moet neerslaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen eisen gesteld over waar de klimaatwinst moet neerslaan, net zoals bij andere subsidies waarvoor geldt dat subsidieontvangers hun producten kunnen exporteren. Punt 33 van het CEEAG-staatsteunkader, op basis waarvan de OWE is getoetst en goedgekeurd, stelt dat steun niet met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard als de gesteunde activiteit, steunmaatregel of de daaraan gekoppelde voorwaarden leiden tot een schending van bepalingen van het Unierecht. Kwantitatieve uitvoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking zijn eveneens verboden onder artikel 35 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Het stellen van een voorwaarde dat bijvoorbeeld de geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof uitsluitend in Nederland mag worden gebruikt, kan kwalificeren als een dergelijke maatregel. Een dergelijke voorwaarde is naar verwachting daarmee juridisch niet te rechtvaardigen, omdat een doel van de maatregel het verminderen van broeikasgassen is, en deze doelstelling zowel nationaal als grensoverschrijdend in de EU kan worden gerealiseerd.
Onder welke Europese regels is het verboden om bij subsidies te eisen dat de opbrengst in Nederland wordt benut?
Zie het antwoord op vraag 6. Daarnaast heeft het project van Air Liquide ook subsidie gekregen onder de IPCEI (Import Project of Common European Interest) Waterstof. De Europese Commissie vereist voor deze subsidie dat nationale projecten integreren op Europese schaal en een aanzienlijke bijdrage leveren aan de interne markt met als doel een Europese waardeketen voor waterstof te creëren. Door schaalvoordelen kan zo productie en het gebruik van hernieuwbare waterstof sneller concurrerend worden ten opzichte van fossiele alternatieven.
Deelt u de mening dat Nederlandse subsidie niet moet leiden tot buitenlandse CO2-reductie? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deelt het kabinet niet. In algemene zin ziet het kabinet het verminderen van de CO2-uitstoot als een mondiale opgave, klimaatverandering is immers een grensoverstijgend probleem. De effectiviteit van klimaatbeleid is er sterk bij gebaat als landen gebruik kunnen maken van elkaars sterke punten en samen schaalvoordelen realiseren. Europese kaders stimuleren daarom ook samenwerking over landsgrenzen heen. Subsidies die bijdragen aan emissiereductie binnen de EU kunnen dus niet los worden gezien van bredere Europese afspraken.
Daarnaast ontlenen veel Nederlandse bedrijven in de energiesector en industrie juist hun waarde aan de export. In die zin verschillen zij niet veel van andere sectoren die profiteren van de export, zoals de landbouw. Nederlandse producenten leveren duurzame energie, zoals hernieuwbare waterstof, en duurzame materialen en producten aan buitenlandse afnemers. Als deze afnemers door de Nederlandse bijdrage kunnen verduurzamen, leidt dat op een efficiënte wijze tot CO2-reductie in de gehele keten. Juist dit type samenwerking is cruciaal voor de transitie van energie-intensieve industrieën; het beperken van subsidies tot nationale grenzen staat de effectiviteit van beleid in de weg. Bovendien geldt dat export gepaard kan gaan met het vervangen van fossiele productie in Nederland door duurzame productie. In dat geval vindt de CO2-reductie in Nederland plaats, ook als de afnemer zich over de grens bevindt.
In het bijzonder is deze dynamiek ook van toepassing op de OWE. De OWE stimuleert de productie van hernieuwbare waterstof in Nederland en draagt daarmee bij aan CO2-reductie, de opbouw van een duurzaam energiesysteem en de realisatie van een volwassen waterstofmarkt. Door productie te stimuleren, versnelt de regeling de verlaging van de kostprijs van hernieuwbare waterstof. Tegelijkertijd versterkt de subsidie de internationale concurrentiepositie van Nederland als aantrekkelijke vestigingsplaats voor waterstofprojecten en daaraan verbonden waardeketens, en versterkt het de leveringszekerheid. Dit komt ten goede aan werkgelegenheid, innovatie en groene groei in Nederland. Ook wanneer een deel van het OWE-budget uiteindelijk ten goede komt aan een buitenlandse afnemer is de subsidie daarom van strategisch belang voor de Nederlandse economie.
Hoeveel Nederlandse bedrijven zijn bij deze subsidieronde buiten de boot gevallen ten gunste van buitenlandse spelers?
Alle projecten die in deze subsidieronde hebben meegedaan en niet op inhoudelijke gronden zijn afgewezen, hebben subsidie gekregen. Er is dus geen verdere rangschikking geweest. Het is verder ook de vraag of dat juridisch zou kunnen (zie antwoord vraag 6) en wat een Nederlands bedrijf is: veel bedrijven die al jaren actief zijn in Nederland en hier werken aan waterstofprojecten hebben een buitenlandse aandeelhouder. Hun projecten kunnen desalniettemin bijdragen aan CO2-reductie in Nederland (zie antwoord vraag 7). Het kabinet vereist bij de OWE-regeling en vergelijkbare subsidies wel altijd dat de projecten in Nederland plaatsvinden om zo de investeringen ook hier neer te laten slaan.
Hoeveel van de 700 miljoen euro aan OWE-subsidie komt terecht bij projecten die hoofdzakelijk leveren aan het buitenland?
De totale subsidie voor projecten die volgens de subsidieaanvragen de waterstofproductie hoofdzakelijk beogen te exporteren is circa € 120 miljoen. Een deel van de productie van deze projecten is echter ook bestemd voor Nederlandse afnemers. Deze projecten noemen namelijk bij subsidieaanvraag verschillende bedrijven als mogelijke afnemers in het buitenland en in Nederland. Aan welke afnemer(s) deze aanvragers uiteindelijk waterstof gaan leveren is nu nog onbekend, de projecten zijn immers nog in een relatief vroeg stadium.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, Nederland bij dit soort grensoverschrijdende projecten recht houdt op de CO2-reductie in internationale of ETS-boekhouding?
Voor grensoverschrijdende projecten geldt dat wordt gekeken waar de CO2-reductie (scope 1 emissiereductie) plaatsvindt. In het geval van Air Liquide zal de hernieuwbare waterstof, geproduceerd in Rotterdam, in worden gezet ter vervanging van fossiele waterstof die op verschillende locaties in Nederland, België of Frankrijk kan worden geproduceerd. De emissiereductie die daar het gevolg van is, zal meetellen in de nationale emissieregistratie van het land waar de installatie voor fossiele waterstofproductie is gevestigd. Het ETS, en de monitoring en rapportage van emissies, geldt op bedrijfsniveau.
Bent u bereid om de Nederlandse subsidies waarmee buitenlandse CO2-reductie wordt gerealiseerd, per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 8.
Gerommel met stikstofcijfers voor de bouw bij Natura2000 van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Karremans , Rummenie |
|
![]() |
Kent u het AERIUS-rapport dat recreanten van camping Sandevoerde door RGP Consult hebben laten maken om de stikstofcijfers die worden gebruikt voor het herstructureren van de camping onafhankelijk te laten toetsen?1
Bent u van mening dat het ronduit schokkend is dat blijkt dat de stikstofdeposities op Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid veel hoger liggen dan door de eigenaren van de camping worden voorgesteld en de norm tot 134 keer wordt overschreden?
Bent u van mening dat de herstructurering van camping Sandevoerde moet worden gestopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat er te vaak geen stikstofruimte is voor bijvoorbeeld de bouw van woningen of PAS-melders, maar er wel luxe vakantieparken worden gebouwd met stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden als gevolg?
Hoe kan het dat er nog steeds zonder volledig plan door gemeenten en provincies akkoord wordt gegaan met de herstructurering van vakantieparken cq. de bouw van luxe vakantiehuizen terwijl dat stikstofruimte inneemt?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen (luxe) vakantieparken meer worden gebouwd of ontwikkeld zonder dat er eerst een volledig plan is gemaakt inclusief natuurvergunning voor stikstofdeposities? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn en derhalve niet gebruikt mogen worden voor de herontwikkeling van Sandevoerde? Zo ja, wat betekent dit? Zo nee, waarom niet, gezien de wet voorschrijft dat op het moment van vergunningverlening de AERIUS-berekening dient te zijn doorgerekend in de laatste versie van de AERIUS-calculator en dat is hier toch niet het geval?
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat in de berekening van Witteveen+Bos de referentiesituatie voor de verkeersbewegingen onjuist is ingevoerd? Deelt u voorts de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn omdat zowel voor de aanleg als voor de gebruiksfase intern salderen is toegepast, wat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 niet meer is toegestaan?
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de aanlegfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de gebruiksfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de aanlegfase de norm 26 keer wordt overschreden?
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de gebruiksfase de norm maar liefst 134 keer wordt overschreden?
Komt u tot de conclusie dat gelet op de significante toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelig Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, dit project moet worden aangemerkt als Natura 2000-activiteit en derhalve vergunningplichtig is? Zo ja, welke stappen wilt u zetten? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat initiatiefnemers voor de herstructurering van vakantieparken zelf stikstofdepositieberekeningen mogen laten maken die lang niet altijd worden getoetst door het bevoegd gezag?
Bent u bekend met het feit dat er niet alleen plannen zijn voor de herstructurering van camping Sandevoerde, maar dat voor nog twee parken nabij Kennemerland-Zuid (Westeinder en Vogelenzang) er plannen zijn voor herstructurering waardoor de stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied, met instandhoudingsdoelen, toeneemt?
Bent u van mening dat ook deze plannen on hold moeten worden gezet gezien het ontbreken van goede stikstofdepositieberekeningen?
Herkent het kabinet dat het een groter probleem betreft, waarbij de herstructurering van vakantieparken in grote delen van Nederland zonder vergunning zorgt voor stikstofdeposities op kwetsbare Natura 2000-gebieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2022 concludeerden de onderzoeksjournalisten van Pointer dat de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur in vijf jaar met 90 procent was gestegen, welke stappen zijn sindsdien door het kabinet gezet?2
Bent u van mening dat wanneer de trend van de bouw van steeds meer luxe vakantiehuisjes en zelfs vakantievilla’s nabij Natura2000-gebieden niet gestopt wordt, dit niet alleen ten koste gaat van vaste recreanten, natuur en omgeving, maar ook ten koste van andere initiatieven met grote maatschappelijke waarde waarvoor stikstofruimte noodzakelijk is?
In juni werd de motie van het lid Van Nispen aangenomen waarbij de Kamer uitsprak een onafhankelijk onderzoek te willen naar alle langetermijneffecten bij een beoogde herstructurering van een camping of vakantiepark, welke stappen heeft het kabinet gezet om deze motie uit te voeren?3
De evaluatie van de Omgevingswet |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de kern van de Omgevingswet bestaat uit het vergroten van integraliteit, bestuurlijke afwegingsruimte en het optreden van overheden als één overheid bij fysieke opgaven?1
Ja, hier ben ik mij terdege van bewust.
Deelt u de analyse dat de Wet versterking regie volkshuisvesting uitgaat van precies diezelfde uitgangspunten die al in de Omgevingswet zitten? Zo niet, waarom niet?
Het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting wijzigt meerdere wetten: de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet. Met het wetsvoorstel wordt de volkshuisvesting een expliciet onderwerp in de Omgevingswet. Hierdoor kunnen ook de instrumenten van de Omgevingswet worden ingezet voor de regie op de volkshuisvesting.
Daar waar het wetsvoorstel de Omgevingswet wijzigt is dit gedaan in aansluiting op de uitgangspunten die van toepassing zijn op de Omgevingswet en de daarin opgenomen instrumenten. Zo draagt het wetsvoorstel op voorspelbare wijze eraan bij dat overheden als één overheid werken aan dezelfde doelen als het gaat om het realiseren van voldoende betaalbare woningen. In het volkshuisvestingsprogramma beschrijven gemeenten, provincies en Rijk daarvoor het samenhangende beleid dat wordt ingezet om die doelen te realiseren.
Ziet u de uitkomsten van de evaluatie van de Omgevingswet dan ook als belangrijke graadmeter voor het succes van de Wet versterking regie volkshuisvesting straks?
Graadmeter voor het succes van het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting is de bijdrage aan de doelstellingen van de wet: de bouw van 100.000 woningen, waarvan twee derde betaalbaar en 30% sociale huur, de versnelling van procedures en gelijke kansen voor urgent woningzoekenden. Er zal ook geëvalueerd worden of dit wetsvoorstel bijdraagt aan het realiseren van deze doelen. In de tussentijd houd ik natuurlijk steeds zicht op de voortgang van de woningbouw en bespreek de resultaten daarvan bestuurlijk. Dit doe ik onder meer via de CBS cijfers over de realisatie van de woningbouw en de vergunningverlening, maar ook bijvoorbeeld via de interbestuurlijke planmonitoring.
De Monitor Werking Omgevingswet gaat in op het gebruik van de kerninstrumenten van de Omgevingswet. Dit betekent dat de vastgestelde volkshuisvestingsprogramma’s in de monitoring zichtbaar worden. De gegevens uit de monitoring worden o.a. gebruikt voor de evaluatie. De onafhankelijke Evaluatiecommissie Omgevingswet evalueert de Omgevingswet. Deze evaluatie ziet op de doeltreffendheid en de effecten van de Omgevingswet in de praktijk te evalueren.2 De scope van de evaluatie is het juridisch stelsel van de Omgevingswet en de zes kerninstrumenten daarin. De evaluatie zal niet specifiek zien op de werking van de Wet versterking regie volkshuisvesting.
Kunt u aangeven in hoeverre de eerste monitoringsresultaten van de Omgevingswet laten zien dat overheden op dit moment daadwerkelijk functioneren als één overheid en opgaven integraal benaderen?
De Monitor Werking Omgevingswet bevat kwantitatieve beschrijvende informatie over het gebruik van de kerninstrumenten door alle overheden.3 De resultaten laten zien dat in 2024 nog niet alle overheden alle kerninstrumenten in gebruik hadden. Het gebruik van de kerninstrumenten is belangrijk voor het tot stand brengen van een integrale benadering. Naarmate meer overheden bijvoorbeeld een omgevingsvisie vaststellen, krijgt het integraal benaderen van opgaven meer gestalte.
De monitor bevat ook kwalitatieve beschrijvende informatie over hoe overheden het gebruiken van de Omgevingswet in de praktijk ervaren. Betrokken provincies geven aan dat het integraal benaderen van opgaven nog «work in progress» is. Zij werken hier vooral aan bij het opstellen en actualiseren van hun omgevingsvisies. Betrokken gemeenten hebben vergelijkbare ervaringen met het integraal benaderen van opgaven: zij ervaren dit als een uitdaging, met name waar het gaat om de doorwerking van omgevingsvisies naar omgevingsplanregels die tevens werkbaar zijn voor handhaving en toezicht.
De bij de monitor betrokken provincies en gemeenten geven aan dat zij vooral bij het opstellen van hun omgevingsvisies proberen samen te werken met andere overheden. De betrokken waterschappen zeggen veel in gesprek te zijn met andere overheden over hun omgevingsvisies, maar zij geven ook aan dat deze samenwerking niet anders is dan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Hoe ver staat u af van het bereiken van het beoogde en gewenste resultaat?
Alle bevoegde gezagen doen in de komende jaren in hun eigen tempo ervaring op met het leren werken met de instrumenten van en volgens de uitgangspunten van de Omgevingswet. Dit komt onder andere doordat er voor de verschillende overheden andere overgangstermijnen gelden voor de omgevingsvisie, het omgevingsplan, de omgevingsverordening of waterschapsverordening. Daarnaast wordt het Digitaal Stelsel Omgevingswet de komende periode doorontwikkeld. De snelheid en mate waarin alle beoogde doelen voor de stelselherziening van het omgevingsrecht in praktijk dan ook bereikt worden is mede afhankelijk van hoe én hoe snel alle betrokken partijen hun verdere transitie- en veranderopgave voltooien. Via de ingerichte monitoring blijf ik hier ook naar kijken en aandacht voor hebben.
Hoe verklaart u het gegeven dat gemeenten in 2024 in veruit de meeste gevallen hebben gekozen voor het instrument van de BOPA, en veel minder voor planvorming via het omgevingsplan?
Laat ik vooropstellen dat beide instrumenten, de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (hierna: BOPA) en het (wijzigen van het) omgevingsplan, reguliere kerninstrumenten zijn van de Omgevingswet en gebruikt kunnen worden om activiteiten mogelijk te maken. Daarbij kennen beide instrumenten hun eigen verplichtingen en beperkingen (voor- en nadelen) en is het aan ieder bevoegd gezag zelf om te bepalen welk instrument in welk geval wordt ingezet c.q. toegepast. Dat in de mate van het gebruik van deze twee instrumenten op dit moment grote verschillen te zien zijn kent meerdere redenen. Een eerste oorzaak is dat gemeenten bij «kleinschalige» ontwikkelingen, die onder de oude wetgeving4 onder de zogenaamde kruimellijst vielen, nu nog gebruikmaken van de BOPA.5 Een tweede oorzaak is dat gemeenten in veel gevallen ook bewust voor een BOPA kiezen, omdat dit instrument hun relatief snel en eenvoudig – in vergelijking met een wijziging van het omgevingsplan – in staat stelt om een activiteit, welke in strijd is met het omgevingsplan, mogelijk te maken.6 Ook zie ik dat gemeenten gebruik maken van de BOPA, omdat zij helaas nog niet altijd in staat zijn om hun eigen omgevingsplan (technisch) te wijzigen. Nog niet alle bevoegde gezagen beschikken in hun eigen lokale plansoftware over de benodigde functionaliteiten om in samenspel met de STOP-1.3 standaard in het DSO-LV te werken.7 Tot slot zie ik dat gemeenten in de overgangsfase waarin zij nu zitten om voor 1 januari 2032 te komen tot één omgevingsplan, bewust – en zeker in deze beginfase – kiezen voor het gebruik van de BOPA. Gemeenten kiezen dus strategisch voor de inzet van de BOPA tijdens hun overgangsfase waarin zij toewerken naar één omgevingsplan.8
Betekent dit niet dat de beoogde integraliteit wordt omzeild via tijdelijke oplossingen zoals de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA)?
Zoals ik recent ook al aangaf in mijn appreciatie op het eerste reflectierapport van de evaluatiecommissie, is het nu nog te vroeg om te beoordelen of en zo ja in hoeverre het vele gebruik van de BOPA leidt tot een gebrek aan samenhang (integraliteit).9 Ik, maar zeker ook de evaluatiecommissie, zullen hier de komende jaren in het kader van de monitoring en evaluatie aandacht voor blijven hebben. Daarbij geldt dat de BOPA een regulier instrument is onder de Omgevingswet en dat het bevoegd gezag bij de verlening van een BOPA, net als bij een wijziging van het omgevingsplan, aan dient te tonen dat er sprake is van een zogenoemde evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Tot slot dient de BOPA uiteindelijk ook (integraal) verwerkt te worden in het omgevingsplan van de betreffende gemeente.10
Is het juist dat veel van de nu vastgestelde omgevingsplannen technisch-juridische omzettingen betreffen, en nog niet de integrale en strategische koers die met de wet is beoogd?
Het klopt dat veel van de huidige omgevingsplannen technisch-juridische omzettingen betreffen. Alle gemeenten hebben per 1 januari 2024 van rechtswege één omgevingsplan. Dit omgevingsplan bestaat uit een tijdelijk deel, waarin vooral de eerdere bestemmingsplannen zijn vastgelegd en een nieuwe deel waarin de zogenoemde «bruidsschat» staat. Door de bruidsschat in beheer te nemen, creëert de gemeente in haar eigen lokale plansoftware de juiste startsituatie voor de eerste én daaropvolgende planwijzigingen.11 De gemeenten hebben tot 2032 de tijd om te komen tot één omgevingsplan dat voldoet aan de eisen van de Omgevingswet.
Acht u dit een risico voor de transitie naar de gewenste integrale gebiedsgerichte aanpak?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 8 al aangegeven is een dergelijke technisch-juridische omzetting (een noodzakelijk) onderdeel van de gehele transitie die een gemeente doormaakt op weg naar één omgevingsplan. Daarnaast zien we ook dat er inmiddels wijzigingen (omzettingen) van het omgevingsplan plaatsvinden gericht op de integrale en strategische koers die met de wet is beoogd. Hierbij blijf ik telkens benadrukken dat gemeenten tot 2032 hebben om toe te werken naar één omgevingsplan dat voldoet aan de eisen van de Omgevingswet.
Ziet u hierin het risico dat overheden binnen de contouren van een nieuwe wet toch zo lang mogelijk in een «oude wereld» blijven opereren omdat de daadwerkelijke transitie in de praktijk moeilijker is dan wellicht vooraf voorzien?
Elke wetswijziging en zeker een grotere stelselherziening als de Omgevingswet vereist gewenning en tijd om er mee te leren werken. Daarbij zal er altijd sprake zijn van voorlopers en achterblijvers, dat geldt ook voor de implementatie van de Omgevingswet.12 De implementatie van én het leren werken met de Omgevingswet is immers een grote veranderopgave. Een opgave die ieder bevoegd gezag, maar ook bijvoorbeeld (keten)partners, in hun eigen tempo doorlopen. Daarbij zijn er altijd gevallen aan te wijzen waar, om verschillende redenen, nog volgens de oude systematiek(en) wordt gewerkt. Overigens wordt een deel hiervan verklaard door het overgangsrecht. Ik constateer echter dat steeds meer gezagen de overstap, zij het soms met vallen en opstaan, maken naar het nieuwe werken. De uitvoeringsondersteuning vanuit (inmiddels) mijn departement en die van de koepels is hier ook nadrukkelijk op gericht. Daarnaast worden ook concrete stappen gezet om het werken volgens de oude systematiek uit te faseren. Een belangrijke stap hierin is het eerder dit jaar genomen besluit om bijvoorbeeld vast te houden aan het definitief beëindigen van de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM) per 1 januari 2026.13
Is voorzien in het operationaliseren van de Omgevingswet nu (en de Wet versterking regie volkshuisvesting straks) via een cultuurveranderingstraject?
De Omgevingswet beoogt een paradigmawisseling, waarbij de ontwikkelingen en de opgaven in de fysieke leefomgeving centraal staan.14 Gelet hierop is er dan ook nadrukkelijk aandacht voor de beoogde cultuurverandering. De cultuurverandering vormt een integraal onderdeel van het ondersteuningsaanbod vanuit het (inmiddels) voormalige interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet en de koepels.15 Hierover zijn in het Bestuursakkoord 2015 ook afspraken gemaakt tussen de betrokken bestuurlijke partijen. Daarbij geldt dat het uiteindelijk wel aan alle bevoegde gezagen zelf is om vorm te geven aan hun eigen werkwijze en (bestuurs)cultuur.16 Vanuit de uitvoeringsondersteuning, vanuit inmiddels de lijnorganisatie van mijn ministerie, blijf ik aandacht hebben voor deze cultuurverandering. Hetzelfde geldt uiteraard voor de koepelorganisaties.
Ik ben mij ervan bewust dat het realiseren van de doelstellingen in het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting voor veel gemeenten en provincies een enorme inspanning zal zijn. Ik zie ook dat het sturen op deze doelstellingen het nodige vraagt van de samenwerking en solidariteit tussen gemeenten en provincies. Dat vraagt op onderdelen ook om een cultuuromslag. Ik vind het daarom belangrijk dat de medeoverheden voor de invoering van deze wet ondersteuning krijgen. Vanuit mijn departement wordt, in samenwerking met de medeoverheden, daarvoor ondersteuning aangeboden. Zo heeft het ministerie in de eerste helft van 2025 vijf landelijke bijeenkomsten georganiseerd en wordt er een handreiking opgesteld over het volkshuisvestingsprogramma. Uiteraard zet ik deze ondersteuning ook de komende periode voort.
Bent u bereid een cultuuromslag actief te faciliteren?
Zoals in het antwoord op vraag 11 al aangegeven is uiteindelijk ieder bevoegd gezag zelf verantwoordelijk voor de eigen cultuuromslag. Daarbij kijk ik samen met de bestuurlijke partners nadrukkelijk waar wij deze cultuuromslag verder kunnen stimuleren, faciliteren en ondersteunen.
Kunt u bevestigen dat uit de rapportages blijkt dat participatie en samenwerking tussen overheidslagen formeel worden benoemd in de wet, maar inhoudelijk en in de dagelijkse praktijk nog nauwelijks worden ingevuld?
Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief bij de monitoringsrapportage 2024 en mijn appreciatie op het eerste reflectierapport van de onafhankelijke Evaluatiecommissie Omgevingswet al aangaf vormde 2024 het eerste jaar na inwerkingtreding. Een jaar dat zich kenmerkte als een jaar waarin alle partijen daadwerkelijk in de praktijk aan de slag moesten met de Omgevingswet en de (kern)instrumenten. Gelet op het feit dat de rapportages slechts zien op (een deel van) het eerste jaar ben ik dan ook voorzichtig met het nu al trekken van conclusies.17
Ik deel niet uw kwalificatie dat participatie en samenwerking tussen overheidslagen in de dagelijkse praktijk nog nauwelijks wordt ingevuld. Ook voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet waren gemeenten al actief bezig met bewonersparticipatie, participatie hoort bij goede besluitvorming. In 2025 is de wet Versterking participatie op decentraal niveau van kracht geworden waardoor de medeoverheden verplicht zijn een «participatieverordening» op te stellen met heldere kaders voor participatie. Daarin leggen overheden vast hoe inwoners betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering én evaluatie van beleid. Zo constateert de VNG dat veruit de meeste gemeenten inmiddels beschikken over participatiebeleid en hiervoor ook handige hulpmiddelen hebben opgesteld om initiatiefnemers op weg te helpen.18
Volgens de evaluatiecommissie zijn er nog weinig grote veranderingen zichtbaar in de dagelijkse praktijk, omdat er in het eerste jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet vooral sprake was van kleinere initiatieven met relatief weinig impact op de omgeving, waardoor volstaan kon worden met beperktere vormen van participatie. Ook was participatie, zeker bij grotere projecten, al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet belangrijk.19 Daarnaast blijkt uit de deskstudy, onderdeel van de Monitor Werking Omgevingswet, dat de betrokken bevoegde gezagen in 2024 juist veel aandacht hadden voor participatie. Tegelijkertijd gaven sommige gezagen ook aan dat participatie in de praktijk soms nog lastig is.20 Ook hiervoor geldt dat dit onderdeel is van hun veranderopgave en bevoegde gezagen ook de tijd en ruimte moeten krijgen om hier de komende tijd meer ervaring mee op te doen.
Wat zijn hier belemmerende factoren en hoe kunt u die (helpen) wegnemen?
Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het vormgeven van participatie onderdeel van de veranderopgave van bevoegde gezagen, waar zij de tijd en ruimte voor moeten krijgen om ervaring mee op te doen. Zo is er nog weinig ervaring met de participatie door initiatiefnemers. Samen met mijn bestuurlijke partners heb ik vanuit de uitvoeringsondersteuning veel aandacht voor participatie. Daarbij wordt ingezet op kennisdeling, maar ook op het bieden van handvatten en praktische voorbeelden. Zo heeft de VNG een nieuwe model participatieverordening opgesteld, is er een Inspiratiegids Participatie uitgebracht en een Wegwijzer succesvolle participatie ontwikkeld. Daarnaast draagt ook de Wet versterking participatie op decentraal niveau bij aan meer concrete participatiekaders op lokaal niveau en zodoende beter uitvoerbare participatie.
Deelt u de zorg dat het risico bestaat dat we in de uitvoering van de Wet versterking regie volkshuisvesting dezelfde vertraging en terugval naar oude werkwijzen gaan zien als nu zichtbaar is bij de toepassing van de Omgevingswet?
Er is geen sprake van vertraging en terugval naar oude werkwijzen bij de toepassing van de Omgevingswet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven vereist een grote stelselherziening als de Omgevingswet gewenning en tijd om mee te leren werken. De implementatie van én het leren werken met de Omgevingswet is een grote veranderopgave, die ieder bevoegd gezag in eigen tempo doorloopt. Daarbij zijn er altijd gevallen aan te wijzen, waar om verschillende redenen, nog volgens de oude systematiek(en) wordt gewerkt. Een deel hiervan wordt verklaard door het overgangsrecht dat geldt voor de omgevingsvisie, het omgevingsplan, de omgevingsverordening of waterschapsverordening. Ik constateer echter dat steeds meer gezagen de overstap, zij het soms met vallen en opstaan, maken naar het nieuwe werken.
De uitvoering van het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting vraagt om een continue inspanning die niet stopt bij de invoering van het wetsvoorstel. Het zicht houden op de voortgang, via onder meer landelijke monitoring is onderdeel daarvan. Ik heb ook periodiek overleg met de medeoverheden over deze voortgang.
Bent u bereid om – vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet versterking regie volkshuisvesting – actief te bevorderen dat bij de toepassing van de Omgevingswet al gestuurd wordt op de werkwijze die nodig is voor die regierol en het samenwerken als één overheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 11 aangegeven is bij de Omgevingswet sprake van een cultuurverandering. Bevoegde gezagen zijn zelf aan zet om de eigen werkwijze en (bestuurs)cultuur vorm te geven. Vanuit de uitvoeringsondersteuning, vanuit inmiddels de lijnorganisatie van mijn ministerie, blijf ik aandacht hebben voor deze cultuurverandering. Ook het realiseren van de doelstellingen in het wetsvoorstel versterking regie vraagt op onderdelen om een cultuuromslag. Ook hiervoor vind ik het belangrijk dat de medeoverheden voor de invoering van deze wet ondersteuning krijgen. Vanuit mijn departement wordt, in samenwerking met de medeoverheden, daarvoor ondersteuning aangeboden. Zo heeft het ministerie in de eerste helft van 2025 vijf landelijke bijeenkomsten georganiseerd en wordt er een handreiking opgesteld over het volkshuisvestingsprogramma. Uiteraard zet ik deze ondersteuning ook de komende periode voort.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zoals door u verzocht heb ik al uw vragen één voor één beantwoord.
De toekenning van de extra middelen voor het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD), Nobel |
|
![]() |
Hoe staat het met de uitvoering van het amendement Grinwis c.s. dat € 50 miljoen extra toevoegt aan het Tijdelijk Noodfonds Energie?1
Hoe staat het met de verwerking van de 210.000 ontvangen aanvragen die waren binnengekomen alvorens het loket werd gesloten op 29 april jl.? Hoeveel van de aanvragen kon aanvankelijk niet worden gehonoreerd met het budget van € 56,3 miljoen, maar nu wel met de € 50 miljoen extra?
Hoeveel budget resteert er nog na de verwerking van de ontvangen aanvragen? Wanneer en voor hoe lang wordt het aanvraagloket voor het Noodfonds weer opengesteld, zodat rechthebbenden die niet in de gelegenheid waren om tijdens de eerdere korte openstelling van het fonds een aanvraag in te dienen, dit alsnog kunnen doen?
Staan de private partijen klaar om operationele uitvoering te geven aan het honoreren van de extra aanvragen?
Aangezien enkele kabinetsleden geen trek leken te hebben in het aangenomen amendement, hoe ziet u erop toe dat het amendement nog in 2025 wordt uitgevoerd en de middelen benut worden en dat het budgetrecht van de Tweede Kamer dus wordt geëerbiedigd?
In hoeverre draagt deze € 50 miljoen bij aan de instandhouding van de systematiek van het Tijdelijk Noodfonds Energie?
Kunt u deze vragen vraag voor vraag beantwoorden voor aanvang van de augustusbesluitvorming?
Militaire oefeningen met bekabelde drones in Natura 2000-gebieden |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Vinden er militaire oefeningen plaats in Natura 2000-gebieden met drones die via of met een glasvezelkabel worden bestuurd?
Nee, Defensie beschikt op dit moment niet over glasvezel aangestuurde (ook wel fiber optic) drones en heeft hier niet mee geoefend in Natura 2000-gebieden. Defensie heeft bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van onbemenste systemen en werkt strategisch samen met bedrijven, kenniscentra en andere partners. In dat kader kunnen demonstratie- of testvluchten plaatsvinden.
Heeft u onderzoek laten doen naar de schade op de natuur en het milieu door gebruik van deze glasvezelkabels? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanschaf van nieuw materieel wordt gekeken naar de gevolgen hiervan op de leefomgeving, waaronder de effecten op de natuur. Mocht de Nederlandse krijgsmacht de beschikking krijgen over fiber optic drones, zal dit niet anders zijn. Bij de aanschaf hiervan wordt dan gekeken naar de manier waarop glasvezelkabels worden opgeruimd.
Hoe worden Natura 2000-gebieden opgeruimd na een oefening van deze bekabelde drones? Worden de glasvezelkabels die worden gebruikt bij deze oefeningen opgeruimd of achtergelaten?
Binnen Defensie zijn gedrags- en gebruiksregels opgesteld die waarborgen dat restproducten na een oefening worden opgeruimd. Of dit nu bijvoorbeeld gaat om losse hulzen, verpakkingen van voedsel of, indien de Nederlandse krijgsmacht dat type drones zou gebruiken, glasvezelkabels.
Deelt u de mening dat militaire oefeningen in Natura 2000-gebieden nooit langdurige schade aan het gebied mogen veroorzaken, en dat Defensie uiterst netjes om moet gaan met onze natuur?
Verspreid over het land beschikt Defensie over militaire oefenterreinen. Deze militaire oefenterreinen dienen primair om de geoefendheid van de Nederlandse krijgsmacht op peil te houden. Door het militaire gebruik is op meerdere terreinen een unieke dynamiek ontstaan met voor Nederland bijzondere natuur. Een deel van deze militaire terreinen heeft vanwege de daar aanwezige natuurwaarden de status als Natura 2000-gebied gekregen. Bij het beheer en het militaire gebruik van de terreinen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de natuurwaarden. Hiervoor is onder andere het Defensie natuurbeleid opgesteld. Dit zorgt bij multifunctioneel gebruik van gronden voor een balans tussen militair gebruik en natuurbehoud en bevat maatregelen om de biodiversiteit te versterken en ecosystemen te beschermen. Tegelijkertijd is verstoring van de natuur door het militaire gebruik van de terreinen niet altijd uit te sluiten, maar Defensie probeert dit – mede als terreinbeheerder van natuurgebieden – zo veel mogelijk te voorkomen en waar mogelijk wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de natuur.
Het IPCC en weersextremen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat op pagina 1585 van het laatste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)1 het volgende staat: «There is low confidence in most reported long-term (multi-decadal to centennial) trends in TC frequency- or intensity-based metrics due to changes in the technology used to collect the best-track data.»?
Ja.
Wat betekent deze bewering van het IPCC? Beweert het IPCC hier niet mee dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat de frequentie en intensiteit van orkanen zou zijn toegenomen? Zo nee, wat staat er volgens u dan wel?
Zoals door IPCC in de zin na de geciteerde tekst wordt aangegeven mag deze bevinding niet worden geïnterpreteerd als dat er geen trends in de fysieke waarnemingen zijn. Wel betekent het dat de kwaliteit en/of tijdsduur van de waarnemingen nog onvoldoende zijn om een robuuste trend vast te kunnen stellen, met name door de variabiliteit op multi-decadaletijdschaal. Om die reden is er nog «weinig vertrouwen» («low confidence») dat de frequentie en intensiteit van orkanen zou zijn toegenomen.
Is het correct dat op pagina 1569 van het laatste IPCC-rapport het volgende staat: «In summary there is low confidence in the human influence on the changes in high river flows on the global scale.»?
Ja.
Wat betekent deze bewering van het IPCC? Beweert het IPCC hier niet mee dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat veranderingen in overstromingen door mensen zouden worden veroorzaakt?
IPCC geeft aan dat extreme neerslagvoorvallen een belangrijke, maar niet de enige factor is die van invloed is op het optreden van overstromingen van rivieren. Het IPCC geeft ook aan dat er – voorafgaand aan het AR6 WG I rapport van 2021 – maar weinig studies waren die specifiek naar de attributie van langetermijnveranderingen in overstromingen hadden gekeken. Om die reden (het feit dat er maar weinig studies zijn) stelt het IPCC in het AR6-rapport dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat veranderingen in overstromingen door menselijke klimaatverandering zouden worden veroorzaakt. Sindsdien zijn daarover veel meer studies verschenen, die in het 7e IPCC assessment rapport zullen worden meegenomen2.
Bent u (nog steeds) van mening dat er meer weersextremen zijn en dat dit wordt veroorzaakt door mensen? Zo ja, kunnen we daaruit dan concluderen dat u het IPCC niet zo serieus neemt?
Ja en dat is geheel in lijn met wat IPCC stelt. Door IPCC is in haar AR6 WG 1 rapport al aangegeven dat door de mens veroorzaakte klimaatverandering een vaststaand feit is en door klimaatverandering extreem weer wereldwijd is toegenomen en bij voortgaande klimaatverandering zal blijven toenemen. Zoals verwoord in hetzelfde hoofdstuk 11 op pagina 1517:
«Het is een vaststaand feit dat door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen heeft geleid tot een verhoogde frequentie en/of intensiteit van bepaalde weers- en klimaatextremen sinds de pre-industriële tijd, met name wat betreft temperatuurextremen.»; en in de beleidssamenvatting onder A.3
«Door de mens veroorzaakte klimaatverandering heeft al invloed op veel weer- en klimaatextremen in elke regio ter wereld. Het bewijs van waargenomen veranderingen in extremen zoals hittegolven, hevige neerslag, droogtes en tropische cyclonen, en met name de toeschrijving ervan aan menselijke invloed, is sinds AR5 sterker geworden.»; en onder B2.2. «Met elke verdere toename van de opwarming van de aarde worden de veranderingen in extremen steeds groter.(…).»
De MER Tata Steel en misleidende communicatie over uitstootcijfers |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Joris Thijssen (PvdA), Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Natascha Wingelaar (NSC), Ilana Rooderkerk (D66), Marieke Koekkoek (D66), Geert Gabriëls (GL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Tieman |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tata Steel op 30 juni 2025 het milieueffectrapport (MER) voor het project HeraCless-Groen Staal heeft ingediend bij de provincie Noord-Holland, en dat de MER openbaar is gemaakt op de website van Tata Steel?1
Bent u bekend met het feit dat volgens het onlangs gepubliceerde MER van Tata Steel de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van het feit dat het RIVM concludeert dat fijnstof en NOx de grootste boosdoeners zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Vindt u het acceptabel dat de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, waarom en op welke gezondheidsexperts baseert u zich dan?
Wat vindt u ervan dat uit het MER blijkt dat ziekmakende stoffen, zoals ultrafijnstof, benzeen, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nauwelijks worden teruggedrongen en dat veel technieken die Tata noemt om emissies te beperken worden afgedaan als «nog in onderzoek», «niet verplicht» of «niet gebruikelijk»? Welke harde reductiedoelen en toetsbare resultaatsverplichtingen zijn er voor deze stoffen dan?
Bent u het ermee eens dat dit te veel onzekerheid met zich meebrengt en dat omwonenden – die jarenlang moesten vechten tegen een Tata Steel en een overheid, die lang wegkeken en de ziekmakende effecten van Tata ontkenden – garanties moeten krijgen over de exacte reducties van emissies van zulke ziekmakende stoffen (in absolute cijfers)?
Bent u het ermee eens dat alle relevante mitigerende maatregelen (oftewel maatregelen die de schadelijke effecten beperken) in het MER moeten worden opgenomen, dus ook de overkappingen en maatregelen die in het buitenland al worden toegepast bij staalfabrieken? Zo nee, waarom niet? Hoe worden dan maatregelen die niet in het MER worden doorgerekend, maar wel worden toegepast via bijvoorbeeld maatwerkafspraken, onderworpen aan een verplichte toets op de effectiviteit en milieugevolgen?
Zijn cruciale technieken voor de overkapping van de schrootverwerking, het slaktransport en de aanvoer en opslag van grondstoffen voor de «direct reduced iron» (DRI) meegenomen in het MER? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om uit te spreken dat het nodig is om dit alsnog op te laten nemen in het MER?
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat Tata met het MER feitelijk een soort vorm van salderen in de tijd toepast: verslechtering van de leefomgeving in de komende jaren wordt goedgepraat met beloften over latere verbetering, maar zonder juridische garanties dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt? Zo nee, welke juridische garanties zijn er dan concreet voor reductie van ziekmakende stoffen?
Welke concrete, juridisch bindende normen per stofsoort met resultaatverplichtingen op korte termijn – ook voor de bouw- en transitiefase – worden gehanteerd om gezondheidswinst te garanderen?
Erkent u dat in de bouw- en transitiefase, waarin oude vervuilende installaties (zoals kooksgasfabriek 2 en de hoogovens) nog jaren blijven draaien naast nieuwe bronnen als «electric arc furnace» (EAF) en DRI, de uitstoot en hinder toenemen? Kunt u ook aangeven welke maatschappelijke kosten en effecten op de gezondheid dit met zich mee zal brengen? Kunt u een oproep doen om ook de bouw- en transitiefase te laten meenemen in het MER?
Wat is de planning, nu recent een coördinator is aangesteld om een gezondheidseffectrapportage (GER) te (laten) maken, het MER er is en de systematiek van de GER ook is ontwikkeld, om te komen tot een GER en worden omwonenden daar ook bij betrokken?
Wanneer verwacht u dat er adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond voor de omwonenden in IJmond op basis van de GER kunnen liggen? Bent u bereid te wachten met het maken van een maatwerkafspraak met Tata, totdat deze adviezen er zijn, zoals een meerderheid van de Kamer u heeft verzocht? Zo nee, waarom niet?
Als u niet gaat wachten op deze adviezen, hoe weten de omwonenden wat de gezondheidswinst precies zal zijn en hoe gaat u dan de door u in het vooruitzicht gestelde gezondheidswinst voor omwonenden waarmaken? En als u niet bereid bent te wachten op de adviezen van de expertgroep, beseft u dan dat u een meerderheid van de Kamer negeert, terwijl u veel belastinggeld wilt uitgeven aan een Indiaas bedrijf? Waarom doet u dat dan toch?
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Stikstofdepositie behorend bij het MER van Tata Steel2 (tabel 10.3) er zowel in de aanlegfase, de transitiefase, de operationele fase met aardgas als in de operationele fase met waterstof, sprake is van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat? Welke gevolgen heeft dit, ook in het licht van de Greenpeace-uitspraak?
Klopt het dat dit betekent dat met de aanleg niet kan worden begonnen, totdat de stikstofdepositie op Natura 2000 daalt? Wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn? Zo nee, op welke juridische adviezen baseert u zich daan? Kunt u deze juridische adviezen meesturen?
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Externe Veiligheid – QRA Heracless, behorend bij het MER van Tata Steel3, is aangegeven dat het gifwolkaandachtsgebied van Tata Steel, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, zich uitstrekt over diverse gemeentes? Wat gaat u met die informatie doen en welke maatregelen gaat u treffen op korte termijn?
Klopt het dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen voor de belangrijkste schadelijke stoffen, zoals fijnstof, stikstofoxiden en dioxines, maar slechts informatie over toe- of afname ten opzichte van het huidige niveau en acht u een MER zonder absolute emissiegegevens voldoende om de milieueffecten goed te beoordelen? Als dit klopt, hoe rijmt u dit dan met a) het advies van Commissie m.e.r dat er absolute emissiecijfers moeten zijn en b) de expertsessie GER waaruit bleek dat zonder goede cijfers over emissie, depositie en immissie geen GER mogelijk is? Heeft u de Expertgroep Gezondheid hiernaar laten kijken en wat adviseert de Expertgroep precies over de bruikbaarheid van het huidige MER?
Kent u de door Tata Steel eerder gecommuniceerde en beloofde reductiecijfers?4 Welke absolute uitstootcijfers horen bij de daarin genoemde percentages?
Hoe verklaart u het grote verschil tussen deze eerder door Tata Steel gecommuniceerde reductiecijfers voor NOx en fijnstof uit puntbronnen5, en de daadwerkelijke cijfers in het MER?
Hoeveel emissiereductie voor NOx en fijnstof uit puntbronnen is gerealiseerd (in absolute uitstootcijfers) en zal naar verwachting nog worden gerealiseerd met Roadmap Plus, volgens de meest recente cijfers van de omgevingsdienst?
Acht u het aannemelijk (en op basis waarvan) dat Tata Steel niet wist dat deze cijfers niet klopten, gezien in het verleden Tata ook cijfers heeft gedeeld die misleidend waren of niet klopten (zie o.a. de uitspraak van Reclame Code Commissie, bevestigd door de omgevingsdienst) en welke consequenties verbindt u hieraan?
Welke stappen onderneemt u om gegarandeerd te voorkomen dat bedrijven als Tata Steel misleidende informatie verspreiden over hun uitstoot en de verwachte effecten van verduurzamingsmaatregelen?
Hoe wilt u, gelet op het feit dat Tata door de omgevingsdienst wordt gekwalificeerd als «calculerend en opportunistisch», een stap boven «crimineel», met dit bedrijf afspraken maken die worden nagekomen, waarbij u rekening houdt met de analyse van de Algemene Rekenkamer dat toezicht en handhaving tekortschieten? Welke waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken, of welke waarborgen gaat u toevoegen, om ervoor te zorgen dat nauwkeurige onafhankelijke metingen, toezicht en handhaving op orde zijn?
Vindt u het ook onverstandig om afspraken te maken met bestuurders naar wie het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek doet en met een bedrijf waar meerdere rechtszaken tegen lopen? Zo nee, waarom vindt u dit dan wel een verstandige keuze en hoe neemt u daar het risico voor de belastingbetaler in mee?
Hoe bent u van plan om te gaan met een eventuele vervolging door het OM en wellicht veroordeling van Tata Steel-bestuurders?
Kunt u bevestigen dat de maatwerkafspraken alleen doorgang vinden als er harde, afdwingbare, concrete prestatieafspraken komen, volledig in lijn met alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies van o.a. kankerverwekkende stoffen zoals PAK's (met concrete reductiedoelen), zoals door de Kamer geëist?
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de totale uitstoot – en daarmee de depositie – van NOₓ als gevolg van de cijfers in het MER minder hard zal dalen dan eerder door het PBL werd geraamd, zodat nog méér moet worden gedaan om aan het bevel van de rechtbank in de zaak van Greenpeace te voldoen, hiervoor concreet zorgdragen?
Kunt u bevestigen dat de verwachte CO₂-reductie van het Groen Staal-project maximaal 5 megaton per jaar bedraagt, maar dat de werkelijke uitstoot van Tata Steel de afgelopen jaren dusdanig lager lag dan eerder verondersteld, dat de feitelijke reductie dichter bij de 3,5 megaton ligt? Wat wordt de jaarlijkse CO₂-emissie, nadat HeraCless-Groen Staal is uitgevoerd en de hoogoven is gesloten?
Wat is de verwachte chemische samenstelling van de EAF-slakken die vrijkomen bij het elektrisch smelten van staal, en hoe verhoudt deze zich tot de samenstelling van de huidige hoogovenslakken in termen van milieu en gezondheidsrisico’s (graag met bronvermelding)?
Bent u bekend met het feit dat in het technisch rapport Detailstudie secundaire stromen en afval, behorend bij het MER van Tata Steel6, is aangegeven dat Tata Steel momenteel nog de mogelijkheden onderzoekt voor de nuttige toepassing van EAF-slakken, wat volgens Tata Steel vanwege het zinkgehalte niet intern gerecupereerd kan worden, maar extern verwerkt en gestort moet worden? Hoe beoordeelt u dit?
Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de EAF-slakken toegepast kunnen gaan worden als secundaire bouwstof, gelet op de huidige maatschappelijke zorgen, de aangenomen motie-Teunissen c.s. (Kamerstuk 29 383, nr. 428) om in ieder geval tijdelijk te stoppen met het gebruik van staalslakken en de gebrekkige borging van milieuveiligheid bij bestaande toepassingen van staalslakken?
Deelt u de opvatting dat een nog niet bestaande of getoetste verwerkingsmethode geen geldige basis mag vormen voor een positief oordeel over de milieueffecten in een MER? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan en is hierover advies gegeven door Expertgroep Gezondheid IJmond?
Bent u in het licht van bovenstaande constateringen – toename van schadelijke immissie, het ontbreken van emissiegegevens, onduidelijkheid over staalslakken, mogelijk overschatte CO₂-winst, juridische risico’s en misleidende communicatie – bereid om de onderhandelingen over de maatwerkafspraken te heroverwegen of ten minste aanvullende eisen te stellen, voordat verdere financiële steun aan Tata Steel wordt verstrekt met belastinggeld van Nederlandse burgers?
Bent u bekend met het persbericht van Tata Steel Nederland van 9 april jl. waarin wordt aangekondigd dat een op de vijf werknemers zijn of haar baan zal verliezen om het bedrijf toekomstbestendig te maken en dus ook om de groenstaalplannen mogelijk te maken? Wat vindt u van dit persbericht?
Vindt u het acceptabel dat dit bedrijf mogelijk miljarden aan subsidie gaat ontvangen en ondertussen een op de vijf werknemers ontslaat? Zo ja, waarom is dit voor u acceptabel? Zo nee, welke voorwaarden omtrent werkgelegenheid en inspraak bent u voornemens af te spreken bij de maatwerkafspraken?
Onderschrijft u dat een belangrijke voorwaarde voor steun vanuit de overheid naast harde garanties voor gezondheid van omwonenden, commitment vanuit de directie voor goede, gezonde en groene werkgelegenheid zou moeten zijn?
Zou het, ondanks de recente uitwisselingen tussen het bedrijf, de medewerkers en vakbonden, die de plannen lijken te hebben afgezwakt, volgens u mogelijk zijn dat volgend jaar (of ergens de komende jaren) alsnog een op de vijf medewerkers ontslagen wordt? Vindt u dit acceptabel?
Bent u bereid om als voorwaarde te bedingen dat de medewerkers betrokken worden en een finale stem krijgen bij het eventueel herstructureren van het bedrijf? Bent u bereid om als voorwaarde te stellen dat kerntaken van het bedrijf niet uitbesteed gaan worden?
Gaat u er met de maatwerkafspraken ook voor zorgen dat omwonenden en werknemers meer zeggenschap krijgen in het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en vóór het CD Verduurzaming Industrie dat begin september staat ingepland?
Het bericht ‘Lauwersmeer vervuild door slib uit Reitdiep, ecologen bezorgd’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Tieman |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Lauwersmeer vervuild door slib uit Reitdiep, ecologen bezorgd»?1
Welke regels zijn er voor het storten van slib in Natura2000-gebieden? Voldoen de plannen van de provincie Groningen hier aan? Bent u bereid dit te toetsen?
Hoe reageert u op de claim van lector Janneke Ottens, dat het storten van slib in het Lauwersmeer de voedingsketen zal verstoren, door mosselen ontoegankelijk te maken voor vogels en licht te blokkeren voor fytoplankton?
Deelt u de mening dat het slib niet zonder vergunning in het meer zou mogen gestort, aangezien uit testen blijkt dat het slib vervuild is?
Welke stappen gaat u nemen om verdere vervuiling van het water te voorkomen en hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water zal voldoen aan de Kaderrichtlijn Water?
Bent u bereid de provincie Groningen op te roepen de storting stop te zetten en samen met Staatsbosbeheer, omwonenden en lokale belanghebbenden verder onderzoek te doen naar de effecten van de slibstort op het ecosysteem, waterkwaliteit en milieueffecten in het Lauwersmeer?
Het Eindrapport Plastic Tafel |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre tellen de maatregelen in het pakket op tot de kabinetsnorm van 30% circulaire plastics in 2030, conform de brief van Minister Hermans?1 2
In de kamerbrief van de Minister van Klimaat en Groene Groei is aangekondigd dat de eerder beoogde circulaireplasticnorm niet door zal gaan3. In het bij die brief gevoegde ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 Klimaatfonds is bij de middelen die bestemd zijn voor de ondersteuning van circulaire plastics eveneens vermeld dat de norm niet doorgaat en dat de plastictafel wordt gevraagd met voorstellen te komen. Daarbij is vermeld dat het uitgangspunt tot 30% circulaire plastics in Nederland in 2030 blijft. Dit is dus geen norm maar een streven.
De alternatieve voorstellen die zijn gedaan aan de Plastictafel bevorderen een markt voor circulair plastic. Het is echter onzeker of de maatregelen zullen leiden tot de inzet van 30 procent circulair plastic in 2030. Het grootste deel van de maatregelen is gebaseerd op vrijwilligheid, ter uitvoering voor de sector en niet juridisch bindend. Het is daardoor niet met zekerheid te zeggen dat de beoogde effecten worden behaald. Daarnaast ontbreekt voor sommige maatregelen een kwantificering van de beoogde effecten. Om meer zekerheid te bieden voor de ontwikkeling van een markt voor circulair plastic bestudeert het Ministerie van IenW welke voorstellen uit het eindrapport van de Plastictafel kunnen worden overgenomen in beleid, bijvoorbeeld door middel van wetgeving, en zo bij te dragen aan het realiseren van de beleidsdoelen uit het Nationaal Programma Circulaire Economie4. Over de vervolgacties wordt u met Prinsjesdag nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel investeringen, patenten en capaciteit er verdwenen zijn door recente faillissementen op het gebied van chemische recycling en biobased productie en welke geplande investeringen uiteindelijk niet gerealiseerd werden? Welke regio’s worden daarbij specifiek geraakt?
Er is geen overzicht beschikbaar van het aantal investeringen, patenten en capaciteit van chemische recycling en biogebaseerde productie van plastics. Wel kan uit gesprekken met de sector worden afgeleid dat deze sectoren in Europa onder moeilijke marktomstandigheden opereren, de Kamer is hierover geïnformeerd op 9 april jl.5 Daarom zijn structurele maatregelen nodig om deze markten te ondersteunen. Nederland zet zich hier ook voor in, onder andere door het bepleiten van ambitieuze doelstellingen voor recyclaat en biogebaseerd plastic in Europese regelgeving.
Bent u in gesprek met banken en investeerders om na te gaan of deze met het normerende pakket aan maatregelen weer vertrouwen voelen in de rol van de overheid in de circulaire economie? Zo nee, bent u bereid dit te doen en hierover voor het commissiedebat circulaire economie te rapporteren aan de Tweede Kamer? Kunt u daarbij specifiek nagaan of circulaire bedrijven met deze maatregelen naar de bank kunnen, zodat er weer investeringen kunnen worden gedaan?
Via het Platform voor Duurzame Financiering ben ik in gesprek met de financiële sector over het bevorderen van circulaire verdienmodellen. Met de kopgroep circulair financieren werken overheid en financiële instellingen er aan om circulair investeren de norm te maken in 2030, dus ook voor circulair plastic. Over deze gesprekken wordt de Kamer nader geïnformeerd bij de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, dat naar verwachting dit jaar nog met de Kamer wordt gedeeld. Of de door de Plastictafel voorgestelde maatregelen bijdragen aan de investeringsbereidheid van financiële instellingen in specifieke bedrijven is op voorhand niet te zeggen en zal per casus verschillen.
Vrijblijvende afspraken in het Plastic Pact werden eerder niet nagekomen, in hoeverre is de hefboom binnen dit pakket van normerende maatregelen essentieel om te voldoen aan het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving)-advies voor «dwingende en dringende stappen»?
Het voorstel voor een circulaire hefboom geeft bruikbare aanknopingspunten voor het doorontwikkelen van circulair beleid. Tegelijkertijd is het belangrijk om zorgvuldig te kijken naar een passende vorm voor een hefboom. Het Ministerie van IenW bekijkt de komende tijd of, en zo ja op welke wijze, een circulaire hefboom kan worden vormgegeven. Daarbij is het belangrijk dat de maatregel substantieel bijdraagt aan circulariteit, goed uitvoerbaar is en dat de economische effecten ervan proportioneel zijn. Vrijwillige afspraken kunnen een transitie op gang helpen, maar voor een structurele beweging is vaak wet- en regelgeving nodig, zoals in het PBL-rapport wordt adviseert.6
Bent u bereid het hele pakket van normerende maatregelen integraal over te nemen om te recht te doen aan de volledige consensus aan tafel? Zo nee, waarom niet?
Het overnemen van het voorgestelde maatregelenpakket is een gedeelde opgave van bedrijven en overheden. Een deel van de maatregelen zijn acties die de sector zelf moet doen. Die juich ik toe, maar het is aan de sector om die afspraken na te komen. Het Ministerie van IenW gaat zich samen met het Rijk en medeoverheden inzetten voor meer afname van recyclaat en biogebaseerd plastic bij de overheidsinkoop. Daarnaast wordt naar de circulaire hefboom gekeken (zie vraag 4). Ook zal het Ministerie van IenW samen met het Ministerie van KGG en de Staatssecretaris van Financiën wegen of de voorgestelde maatregelen robuust genoeg zijn om hier klimaatfondsmiddelen voor toe te kennen ter ondersteuning van de markt voor circulair plastic.
Het industriealarm wordt stevig geluid, gaan uw gedachten daarbij ook uit naar de gamechangers in de circulaire industrie? Zo ja, op welke manier wordt hier de komende tijd aandacht aan besteed?
Ja. Het kabinet vindt het belangrijk dat de verduurzaming van de plasticsector en de bijbehorende chemische industrie wordt versneld, inclusief de zogeheten circulaire gamechangers. Innovatieve bedrijven zijn cruciaal voor het succes van Circulaire Economie. Daarom zet het kabinet in op het verbeteren van de Europese markt voor circulaire plastics (recyclaat, biogebaseerd plastic en CCU) en stelt het kabinet subsidies beschikbaar voor de ontwikkeling en opschaling van bedrijven die een circulaire plasticketen mogelijk maken. Vanuit de Kamer is enkele malen op problemen van met name plasticrecyclingbedrijven gewezen. Momenteel werkt de Minister van KGG in het kader van de motie van het lid Koekkoek aan de uitwerking van een overbruggingskrediet. Met de sector wordt ook gekeken naar andere mogelijkheden om bedrijven perspectief te bieden. Een overzicht van bestaande subsidies voor circulair plastic is terug te vinden op het kennisplein plastics van RVO.7