Het bericht ‘Zorgpersoneel op dievenpad’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgpersoneel op dievenpad?1
Het bericht is mij bekend.
Klopt het dat tweederde van de diefstallen in ziekenhuizen door het eigen ziekenhuispersoneel gepleegd wordt ? Is dit in verpleeghuizen ook het geval? Zo nee, hoe ligt de verhouding tussen diefstal door personeel en personen van buitenaf in verpleeghuizen?
Er zijn mij geen cijfers bekend over diefstal door personeel in ziekenhuizen en verpleeghuizen in Nederland. De bron die vermeld wordt in het artikel, het bedrijf Trigion Beveiliging, kon de cijfers uit het artikel desgevraagd niet bevestigen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat onze ouderen bestolen worden door het personeel door wie zij verzorgd worden en zodoende moeten kunnen vertrouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat stelend personeel altijd op staande voet ontslagen moet worden? Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat stelend personeel, net als winkeldieven, altijd een proces verbaal en een geldboete ter hoogte van 151 euro moeten krijgen?
Het bedrag van € 151 dat bij winkeldieven wordt geïnd naast een strafrechtelijke boete is een standaard schadevergoeding voor de tijd die een winkelier aan de aanhouding en afhandeling moet besteden. Zorginstellingen kunnen ook een schadevergoeding verhalen op de dader. Een standaardregeling voor zorginstellingen acht ik niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat dit personeel nooit meer werkzaam mag zijn in de zorg? Acht u de recent verplicht gestelde «Verklaring omtrent gedrag» voor zorgpersoneel voldoende om dit te garanderen?
Stelen van zorgcliënten is onacceptabel. Zorgpersoneel dat steelt van cliënten hoort niet werkzaam te zijn in de zorg. Het is evenwel aan zorginstellingen zelf om actie te ondernemen. Het ontslagrecht biedt voldoende mogelijkheden om stelend personeel te ontslaan. Voor nieuw aan te trekken personeel vind ik de verklaring omtrent gedrag een goed middel voor een werkgever om op de hoogte te raken van het relevante justitiële verleden van betrokkene. Daarom heb ik in de onlangs aan uw kamer verzonden nota van wijziging bij het wetsvoorstel wet cliëntenrechten zorg de verplichting voor een verklaring omtrent gedrag wettelijk verankerd.
Artsen die maanden moeten wachten op een oordeel over uitvoering van euthanasie |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat artsen momenteel gemiddeld drie en een halve maand moeten wachten op een oordeel van de toetsingscommissie euthanasie over een uitgevoerd euthanasieverzoek?1
Ja, in de eerste helft van 2011 was het gemiddeld aantal dagen tussen ontvangst van de melding en verzending van het oordeel 103 dagen.
Wanneer ontvangt de Kamer uw oordeel of de commissie voldoende geld heeft om tijdig te oordelen over uitgevoerde euthanasieverzoeken?
Sinds 2007 is er sprake van een toename van het aantal meldingen van euthanasie en hulp bij zelfdoding. In 2009 is onderzocht welke uitbreiding er nodig was om te voorkomen dat de doorlooptijden van de meldingen de wettelijke termijn zouden overschrijden. Hierop is in 2010 extra personele uitbreiding toegezegd. Door de substantiële toename van het aantal meldingen en de langdurige uitval van een aantal secretarissen, bleek de uitbreiding niet voldoende om de doorlooptijden terug te dringen. Daarop zijn in januari 2011 extra financiële middelen toegezegd. Gezien de inhoudelijke complexiteit van het werk is het echter niet eenvoudig gebleken om op korte termijn nieuwe medewerkers zodanig in te werken dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van de doorlooptijden.
Daarnaast hebben de RTE’s het initiatief genomen om een werkgroep samen te stellen die met voorstellen komt om de werkwijze van de RTE’s nog efficiënter te laten verlopen. Deze werkgroep is reeds met een voorstel gekomen waarvan momenteel in een aantal regio’s een pilot loopt. De eerste resultaten hiervan zijn positief.
Ten slotte zal ik in de komende maanden wederom in overleg treden met de RTE’s over de invulling van de uitbreiding en de invoering van de nieuwe werkwijze in de overige regio’s.
Ik ga er vooralsnog vanuit dat de regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s) met de huidige middelen en personele uitbreiding in staat moeten zijn om in eerste instantie de achterstanden weg te werken en de doorlooptijden terug te dringen tot de wettelijke termijn. Eind van dit jaar kan beoordeeld worden of dit ook het geval is.
Wat is het criterium voor tijdigheid van het oordeel dat u hierbij hanteert?
De toetsingscommissies hanteren de wettelijke termijn van 6 weken met een eenmalige verlenging van 6 weken, ingevolge artikel 9 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL). Ik acht het onwenselijk om deze termijn te verlengen. Er zullen dan ook oplossingen gevonden worden om in 2012 de achterstanden terug te brengen, zodat de doorlooptijden weer binnen de wettelijke termijn zullen vallen.
Gezien de huidige doorlooptijden wordt de arts reeds bij de ontvangstbevestiging door de RTE’s geïnformeerd wanneer de melding door de commissie ter vergadering zal worden besproken. Op deze manier wordt de arts over de procedure en het tijdsverloop aangaande de behandeling van de melding geïnformeerd.
Het aanstellen van een interim-bestuurder in het Maasstad ziekenhuis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Peter Weeda interim-bestuurder Maasstad Ziekenhuis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een lid van de Raad van Toezicht van het Maasstad ziekenhuis nu interim-bestuurder is van datzelfde ziekenhuis?
Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de benoeming van een bestuurder. De raad van toezicht is primair verantwoordelijk voor de benoeming van leden van de raad van bestuur. Bij de benoeming van een bestuurder hebben de cliëntenraad en de ondernemingsraad een adviesrecht. Uit het hierboven aangehaalde artikel en uit het persbericht van het Maasstad ziekenhuis zelf, blijkt dat beide raden betrokken zijn geweest bij de benoeming van de interim-bestuurder. De Zorgbrede Governance code van de brancheorganisatie Zorg stelt dat een voormalig lid van de Raad van Toezicht van de zorgorganisatie gedurende een periode van drie jaar na het einde van zijn toezichthoudende functie niet benoembaar is tot lid van de Raad van Bestuur. Deze code is zelfregulerend. De overheid kan deze code niet afdwingen.
Bent u van mening dat dit een juiste stap is om het vertrouwen van patiënten en andere betrokkenen in het ziekenhuis te herstellen?
Het besturen van een zorgaanbieder en het beeld dat een zorgaanbieder naar buiten wil uitdragen is een zaak van het bestuur van de zorgaanbieder. Echter, aangezien zowel de ondernemingsraad als de cliëntenraad betrokken zijn geweest bij de benoeming van de interim-bestuurder, ga ik ervan uit dat er vertrouwen is bij patiënten en werknemers in het ziekenhuis. De benoeming voldoet niet aan de Governance Code van de eigen sector. Daarop zijn overigens wel uitzonderingen mogelijk. Het Maasstad ziekenhuis zal dit zelf moeten toelichten.
Vindt u deze aanstelling in overeenstemming met de governance code?
Deze code is een initiatief van de brancheorganisaties. Volgens de Zorgbrede governancecode van de Brancheorganisaties Zorg (hierna: de code) is een voormalig lid van de raad van toezicht van de zorgorganisatie gedurende een periode van drie jaar na het einde van zijn toezichthoudende functie niet benoembaar tot lid van de raad van bestuur.2 Er bestaan in de code waarborgen tegen het handelen in strijd met de code. Zo hanteert de code het «pas toe of leg uit» principe, wat betekent dat wanneer een zorgaanbieder van de code afwijkt, deze afwijking verantwoord zal moeten worden. In de regel zal in het komende jaarverslag van de zorgaanbieder verantwoording volgen. Relevant is dat elke belanghebbende, zoals de cliëntenraad, terecht kan bij de governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. De governancecommissie behandelt klachten met betrekking tot de naleving van de code. Als uiterste middel kan het lidmaatschap van de desbetreffende zorgaanbieder worden opgezegd door de brancheorganisatie, wat ten minste reputatieschade tot gevolg heeft.
Deelt u de mening dat hier een onwenselijke situatie is ontstaan, mede gezien het feit dat de rol van de Raad van Toezicht in de infectie uitbraak nog onderzocht moet worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat kunt u doen om de kennelijke bestuurscrisis in het Maasstad ziekenhuis op te lossen?
Het is niet aan mij om bij individuele ziekenhuizen in te grijpen bij een mogelijke bestuurscrisis. De verantwoordelijkheid voor het besturen van een ziekenhuis ligt bij de raad van bestuur van dat ziekenhuis. Ik stel de kaders vast zodat anderen hun rol goed kunnen spelen. De raad van toezicht kan extra toezicht op het bestuur houden en als uiterste middel het bestuur ontslaan. Patiënten kunnen naar aanleiding van berichtgeving wegblijven omdat zij geen vertrouwen meer hebben in het ziekenhuis. Cliëntenraden, ondernemingsraden, maar ook brancheorganisaties en verzekeraars kunnen extra kritische vragen stellen. De Cliëntenraad kan naar de Ondernemingskamer stappen als hij van mening is dat er sprake is van wanbestuur. Verder zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ingrijpen als de verantwoorde zorg in het geding is. De IGZ houdt op dit moment verscherpt toezicht op het Maasstad ziekenhuis.
Bent u op de hoogte van het salaris van deze interim bestuurder?
Nee, op dit moment niet. De verantwoording van het inkomen van de interim-bestuurder zal plaatsvinden in het jaarverslag over 2011. Ik verwacht dat dit medio 2012 zal verschijnen.
Zwangerschapsafbrekingen op de BES-eilanden |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het hoogst twijfelachtig is of de Wet Afbreking Zwangerschap werkelijk op 10 oktober aanstaande voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal gelden?1 Zo ja, klopt dit bericht? Hoe verhoudt zich dit tot deze door de Kamer aangenomen wet2 waarin is bepaald dat uiterlijk een jaar nadat de nieuwe staatkundige verhoudingen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba in werking zijn getreden, abortuswetgeving wordt ingevoerd?
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel. Het klopt niet dat het twijfelachtig is of de Wet afbreking zwangerschap (Waz) werkelijk op 10 oktober aanstaande voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal gelden. De Wet afbreking zwangerschap zal conform het amendement op 10 oktober 2011 inwerkingtreden en vanaf die datum onderdeel uitmaken van de Aanpassingswet Openbare Lichamen BES. Echter pas vanaf het moment dat er op de eilanden een kliniek of praktijk is die beschikt over een Waz-vergunning is er toegang tot een legale abortus.
Welke voorbereidingen zijn getroffen om zwangerschappen conform de nieuwe regels af te kunnen breken? Hoeveel artsen en/of medische instellingen op de BES-eilanden hebben een abortusvergunning aangevraagd en hoeveel van hen zullen vanaf 10 oktober a.s. beschikken over de voor zwangerschapsafbrekingen benodigde vergunningen? Kunnen artsen op en na 10 oktober a.s. op de BES-eilanden in het algemeen legale abortussen verrichten of riskeren ze, zoals in het bericht wordt gesuggereerd, een boete, oplopend tot € 76 000,–?
Er is in opdracht van VWS onderzoek gedaan naar de praktijk van abortus op de eilanden. Ook hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met betrokken partijen zoals het ziekenhuis op Bonaire, het Zorgkantoor op de BES, de eilandraden en met de huisartsen. De resultaten hiervan laten zien dat de implementatie van de Wet afbreking zwangerschap op de eilanden om diverse redenen niet eenvoudig is. Deze resultaten zal ik Uw Kamer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 10 oktober a.s., doen toekomen.
Het uitvoeren van een abortus wordt legaal indien aan de vereisten van de Wet afbreking zwangerschap wordt voldaan. Dat betekent dat de behandeling wordt uitgevoerd door een arts in een ziekenhuis of praktijk met een vergunning.
Momenteel is er geen zorgaanbieder op de BES die per 10 oktober 2011 over de vereiste vergunning beschikt. Totdat er een Waz-vergunning is toegekend kunnen er dus geen legale abortussen worden verricht. Het verrichten van abortussen zonder vergunning is conform de Wet afbreking zwangerschap inderdaad strafbaar. De IGZ is belast met het handhaven van de Wet afbreking zwangerschap.
Het is overigens niet aan de Nederlandse overheid om een Waz-vergunning te initiëren, noch om abortusvoorzieningen op te zetten. Dit dient een particulier initiatief te zijn.
Ik zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 10 oktober a.s., tezamen met de resultaten van het hiervoor genoemde onderzoek, ook uitgebreider informeren over het beleid ten aanzien van de inwerkingtreding van de abortuswetgeving op de BES.
Kunt u ervoor instaan dat de wet inzake legale zwangerschapsafbrekingen op de BES-eilanden gehandhaafd wordt en dat op 10 oktober aanstaande de Wet Afbreking Zwangerschappen óók op de BES-eilanden geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Is het waar dat u besloten heeft om vanwege financiële redenen lapatinib niet (meer) te vergoeden bij vrouwen met gemetastaseerde borstkanker met HER 2+ kenmerk waarbij behandeling met trastuzumab heeft gefaald?1 2 Kunt u uw besluit toelichten?
Nee, deze weergave is niet correct. De betreffende vergoedingsaanvraag van lapatinib was niet afgewezen omdat het te duur zou zijn. Doorslaggevend was de vraag of de therapeutische waarde van dit middel bij de behandeling is aangetoond. Het CVZ heeft uitgebreid de beschikbare gegevens bestudeerd en ziet geen plaats voor Tyverb bij de betreffende indicatie. Op basis van de onderzoeksgegevens is niet aangetoond dat het gebruik van Tyverb resulteert in een verlengde levensduur van de patiënt. Naar het oordeel van het CVZ heeft lapatinib in vergelijking met de standaardbehandeling therapeutische minderwaarde.
Is hier geen sprake van willekeur, aangezien lapatinib in combinatie met een aromataseremmer wel wordt vergoed?
Nee, er is geen sprake van willekeur. Het CVZ heeft in de betreffende rapporten beargumenteerd waarom het voor lapatinib bij de ene toepassing wel een plaats ziet en bij de andere toepassing niet. Hierbij heeft het CVZ zich gebaseerd op resultaten uit klinische studies.
Is het niet zo dat oncologen voor deze indicatie maar zelden de combinatie van lapatinib met een aromataseremmer geven maar meestal dan eerst een hormonale behandeling zonder lapatinib en bij progressie hieronder een behandeling met trastuzumab in combinatie met een taxane? Klopt het dat u hiermee oncologen suggereert lapatinib voor te schrijven in een situatie waarin ze dat normaal gesproken niet zouden doen, omdat immers lapatinib door de Nederlandse oncologen gereserveerd wordt voor een kleine groep patiënten bij wie eerdere behandelingen hebben gefaald? Dient lapatinib bij patiënten met een voorbehandeld mammacarcinoom niet toch voor vergoeding in aanmerking te komen aangezien lapatinib in combinatie met een aromataseremmer niet onderling vervangbaar is met enig ander in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) opgenomen middel? Zo neen, waarom niet?
Lapatanib is niet gereserveerd voor een kleine groep patiënten bij wie andere behandelingen hebben gefaald. Lapatinib is voor twee verschillende indicaties geregistreerd, waaronder de behandeling van postmenopauzale vrouwen met hormoongevoelige borstkanker die niet in aanmerking komen voor chemotherapie. Hoewel deze indicatie een relatief kleine patiëntenpopulatie betreft, heeft de fabrikant GSK na registratie hiervan een vergoedingsaanvraag ingediend. Het CVZ is voor deze groep tot een positief oordeel gekomen omdat het middel therapeutisch gelijke waarde heeft als de huidige standaardtherapie.
Met de positieve vergoedingsbeslissing suggereer ik echter niet dat lapatinib bij deze indicatie de voorkeur verdient boven de huidige standaardtherapie. De beslissing die ik heb genomen heeft enkel betrekking op de vraag of lapatinib vergoed moet worden als het wordt voorgeschreven voor deze indicatie. Of een geneesmiddel al of niet voorgeschreven wordt, blijft een beslissing van de behandelend arts.
Welke rol heeft u gespeeld bij de besluitvorming van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gezien het verslag van het CVZ van 23 mei 2011?3
Het College voor zorgverzekeringen brengt zijn adviezen geheel zelfstandig uit. Dat is in het geval van lapatinib niet anders geweest. Namens VWS was een waarnemer aanwezig die in de vergadering op procedurele zaken kan wijzen. De waarnemer heeft erop gewezen dat de uitspraak van de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) betekent dat er via bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering nadere voorwaarden aan de vergoeding zullen moeten worden gesteld.
Hoe beoordeelt u de rol van het CVZ dat kennelijk enorm worstelde met het oordeel gezien de diverse bijeenkomsten en het nog negatieve advies van 1 jaar geleden? Is het niet veel verstandiger het CVZ alleen te laten toetsen op werkzaamheid en therapeutische meerwaarde en het kostenaspect in beeld te laten brengen, zonder dat het college een uitspraak doet of iets al dan niet in het pakket thuishoort, aangezien dit het primaat van de politiek is?
Voor de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab heeft het traject bij het CVZ inderdaad lang geduurd. Een van de redenen hiervoor was dat ik had verzocht om voor dit middel een bestuurlijk traject uit te voeren, wat niet gebruikelijk is. Tijdens dit bestuurlijk traject kregen alle partijen de gelegenheid om zowel schriftelijk als mondeling bij een hoorzitting hun mening te geven over het CVZ advies. Ik vond het van belang dat alle veldpartijen nog een extra kans kregen om hun zienswijze naar voren te brengen, zodat CVZ een goed gewogen advies kon uitbrengen.
Vanuit zijn rol als pakketbeheerder en vanwege de inhoudelijke kennis die aanwezig is bij het CVZ ligt het voor de hand dat het CVZ adviseert over opname van geneesmiddelen in het pakket. Aangezien ik de mogelijkheid heb om van het CVZ advies af te wijken, zal het niet uitmaken of CVZ expliciet of impliciet opname in het GVS adviseert. Voor de helderheid lijkt het mij gewenst dat CVZ een dergelijk advies expliciet maakt. De uiteindelijke pakketbeslissing ligt bij mij en is daarmee wel degelijk het primaat van de politiek.
Hoe beoordeelt u de rol van producent GSK, die na aanvankelijk het middel gratis te hebben verstrekt nu plots daarmee is gestopt?4 Vindt u deze handelwijze ethisch aanvaardbaar? Kunt u dit toelichten?
GSK heeft lapatinib voor een lange periode kosteloos verstrekt in het kader van een Named Patient Programma. Dit deed GSK op eigen initiatief, om de tijd te overbruggen tot mijn besluit over de vergoedingsstatus. Dit programma loopt ten einde in die zin dat er geen nieuwe patiënten meer in worden opgenomen. Er is dus geen sprake van het plots stoppen van de verstrekking. GSK blijft het middel verstrekken aan patiënten die al in het programma zitten zolang de arts dit voorschrijft.
Wat is uw oordeel over de volgende zinsnede in de brief van GSK over de tweedelijnsbehandeling met lapatinib die niet vergoed wordt: «Lapatinib is overigens voor die indicatie op voorschriften via de apotheek wel gewoon beschikbaar voor uw patiënten. Dit betekent dat patiënten lapatinib zelf dienen te bekostigen voor dezen indicatie.»? Vindt u het wijzen op de mogelijkheid dat het middel voor eigen rekening wel kan worden verstrekt bij patiënten die door hun ziekte in grote spanning en onzekerheid leven getuigen van een hoogstaande ethisch normbesef bij GSK? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Als een geneesmiddel wordt afgewezen voor opname in het basispakket, betekent dat niet dat het niet beschikbaar is. GSK wijst hier op, omdat het bedrijf patiënten de mogelijkheid wil bieden toch lapatinib te gebruiken. Aangezien GSK zelf wel een positief oordeel heeft over de therapeutische waarde van het middel, is dat begrijpelijk.
Klopt het dat door uw vergoedingsbesluit circa 20 patiënten wel maar ongeveer 200 patiënten met een vergevorderd stadium van borstkanker per jaar niet meer in aanmerking komen voor vergoeding van behandeling met lapatinib? Kunt u aan patiënten duidelijk maken waarom dat zo is?
Het CVZ heeft uitgebreid de beschikbare gegevens bestudeerd, en ziet geen plaats voor lapatinib bij de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is bij deze indicatie geen verlenging van de levensduur aangetoond en heeft lapatinib therapeutische minderwaarde ten opzichte van de standaardbehandeling. Er was hier naar het oordeel van het CVZ geen groep patiënten aan te wijzen waarvoor is aangetoond dat ze baat zouden hebben bij opname van lapatinib in het basispakket en het is zelfs mogelijk dat patiënten die lapatinib toegediend krijgen er vanwege de bijwerkingen slechter aan toe zijn dan bij de gebruikelijke behandeling.
Wat is de vergoedingsstatus in de ons omringende landen als België, Frankrijk en Duitsland? Zo ja, wat waren de afwegingen aldaar om tot vergoeding over te gaan?
Voor zover ik kon nagaan wordt lapatinib in genoemde landen wel vergoed. Naast mogelijke verschillen in de standaardbehandeling, zijn er verschillen in de vergoeding die o.a. afhankelijk is van hoe de zorgsystemen zijn ingericht. Zo werden in Duitsland tot 1 januari 2011 geneesmiddelen na registratie automatisch vergoed en heeft er daar naar mijn weten geen beoordeling plaatsgevonden van het middel lapatinib.
Gedeeltelijk kan er ook een verschil in inzicht zijn over de manier waarop bewijs moet worden beoordeeld. Zo deelt de Nice in het Verenigd Koninkrijk de conclusie dat enige verlenging in de levensduur niet is aangetoond bij het gebruik van lapatinib, maar geven ze een andere weging aan de klinische eindpunten «time to progression» en «progression free survival». De CFH is hier van mening dat de geringe verbetering die voor deze eindpunten te zien was, niet voldoende was om een positief oordeel te geven, mede omdat er geen informatie beschikbaar is of dit zich vertaalt in verbetering van de kwaliteit van leven.
Aangezien in de EU beslissingen over de gezondheidszorg per individueel land genomen worden, is niet te verwachten dat beslissingen in alle landen gelijk zijn.
Is het waar dat Nice in het Verenigd Koninkrijk na een aanvankelijk negatieve beoordeling de vergoeding heroverweegt waardoor locale gezondheidsautoriteiten thans het middel lapatinib doorgaans vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat in Zweden het middel intramuraal wel vergoed wordt en dat de keuze voor vergoeding bij de behandelend arts in de ziekenhuizen ligt? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
In Zweden is de extramurale vergoeding van lapatinib – na een inhoudelijke beoordeling – gemotiveerd afgewezen. De autoriteit in Zweden had dus geen afwijkend oordeel van het CVZ in Nederland.
Omdat in Zweden financiering van de ziekenhuiszorg meer decentraal gereguleerd is, kan het zijn dat lapatinib via ziekenhuizen wel gefinancierd wordt.
Is lapatinib niet een middel dat gedurende een aantal jaren bij bepaalde indicaties voor vergoeding in aanmerking dient te komen bijvoorbeeld via een experimenteerartikel om klassengeneeskunde te voorkomen, aangezien eigen betaling voor de lagere inkomens gezien de medicijnkosten van circa 2 500 euro per maand niet te dragen zijn? Zo neen, waarom niet?
Het CVZ is in zijn advies ingegaan op de mogelijkheid om voor lapatinib een voorwaardelijke opname te realiseren met onderzoeksverplichting. Het CVZ was van mening dat lapatinib hiervoor geen geschikte kandidaat is. Het was naar het oordeel van het CVZ in een dergelijke constructie niet te verwachten dat er nog nieuwe onderzoeksresultaten zullen verschijnen die de onzekerheden over de therapeutische waarde van dit product kunnen oplossen.
Hoe beoordeelt u het standpunt van behandelende Nederlandse oncologen die vinden dat ook lapatinib in combinatie met capecitabine bij gevorderde of gemetastaseerde borstkanker bij tumoren Her2-overexpressie bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met een antracyclinederivaat, een taxaan en trastuzumab voorlopig moet worden vergoed totdat duidelijk is welke patiëntengroepen baat hebben bij deze behandeling?5
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u niet dat de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenverenigingen (NFK) en Borstkankervereniging Nederland (BVN) een punt hebben als ze stellen dat de richtlijn borstkanker van het CBO en de conceptrichtlijn van de Nederlandse kankerspecialisten een plaats heeft ingeruimd voor lapatinib, zodat lapatinib voor vergoeding in aanmerking dient te komen?6 7 8
Ik onderschrijf het belang van richtlijnen. Het gegeven dat een bepaalde zorgvorm in een richtlijn is opgenomen is echter niet voldoende om het te vergoeden. De wetenschappelijke onderbouwing blijft doorslaggevend. Tijdens de beoordeling van lapatinib achtte het CVZ de onderbouwing van de vermelding van Tyverb in de richtlijn onvoldoende, o.a. omdat deze was gebaseerd op inmiddels gedateerde onderzoeksgegevens.
Wat is uw oordeel over de prijsstelling van lapatinib door GSK? Bestaat de prijs uit de kostprijs en een redelijke marge of betaalt de patiënt hiervoor de «hoofdprijs»? In hoeverre maakt GSK misbruik van de ernst van de aandoening waardoor ze lapatinib tegen een hoge prijs in de markt kan zetten?
Ik heb geen oordeel over de prijsstelling van lapatinib. De prijs van een geneesmiddel wordt o.a. bepaald door de ontwikkelingskosten. Ik heb hier geen inzicht in.
Bent u bereid met GSK te onderhandelen over een reële prijsstelling tijdens de situatie van voorlopige vergoeding tijdens de in vraag 8 voorgestelde experimenteerstatus? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in vraag 1 heb toegelicht, is lapatinib niet afgewezen omdat de prijs te hoog zou zijn. Er was naar het oordeel van het CVZ bij de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab geen groep patiënten aan te wijzen waarvoor is aangetoond dat ze baat zouden hebben van opname van lapatinib in het basispakket. Ik vind het niet verantwoord collectief geld te besteden aan een toepassing waarvan de meerwaarde niet is aangetoond.
Welk prijskaartje mag er volgens u hangen aan de mogelijke levenswinst bij de behandeling van dure geneesmiddelen als lapatinib?
Die vraag is hier niet van belang. Er is bij de behandeling van lapatinib geen verlenging van de levensduur aangetoond.
Klopt het dat er nu reeds ziekenhuizen zijn die binnen het ziekenhuisbudget overgaan of zullen overgaan tot het vergoeden van lapatinib, maar dit niet naar buiten brengen om een aanzuigende werking van patiënten te voorkomen zodat er sprake is van postcodegeneeskunde in Nederland? Vindt u dit acceptabel? Is deze handelwijze toegestaan? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo neen, wat gaat u hier dan aan doen?
Dit is mij niet bekend. Zoals gezegd vind ik het niet verantwoord collectief geld te besteden aan een toepassing waarvan de meerwaarde niet is aangetoond. Het is aan zorgverzekeraars om hierop toe te zien.
Is het toegestaan aan ziektekostenverzekeraars om via de aanvullende verzekering tot vergoeding over te gaan? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Ik heb geen zeggenschap over het aanvullend pakket van zorgverzekeraars. De eisen die gelden voor het basispakket, zoals de eis dat het moet gaan om bewezen effectieve en noodzakelijke zorg, gelden niet voor het aanvullend pakket.
Dient niet bij de behandeling van ernstige aandoeningen, zoals borstkanker met uitzaaiingen, te allen tijde te worden voorkomen dat klassengeneeskunde ontstaat? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit borgen in de kwestie lapatinib?
Als een middel therapeutische meerwaarde heeft voor een ernstige aandoening, en is opgenomen in het basispakket, wordt het voor iedereen vergoed dus kan er geen sprake zijn van klassengeneeskunde. Aangezien de meerwaarde van lapatinib bij betreffende toepassing niet is aangetoond, is de discussie over klassengeneeskunde hier niet relevant.
Wilt u deze vragen voor 1 september 2011 beantwoorden?
Hoewel ik mijn best heb gedaan om zo deze antwoorden snel mogelijk aan te leveren, heb ik voor de beantwoording tijd nodig gehad om informatie in te winnen bij andere partijen. Om deze reden is het niet gelukt om voor 1 september 2011 de antwoorden aan te leveren.
De daling van het aantal rokers sinds de introductie van de stoppen-met-roken-vergoeding |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van TNS Nipo, waaruit blijkt dat het percentage rokende Nederlanders in het tweede kwartaal van 2011 is gedaald naar 24,3% vergeleken met 26,5% een jaar eerder?1
In het eerste kwartaal van dit jaar was het percentage rokers al gedaald naar 24%. Dat deze trend zich nu voortzet, is natuurlijk zeer goed nieuws. De belangrijkste doelstellingen binnen mijn tabaksontmoedigingsbeleid blijven de daling van het aantal rokers, het voorkomen dat jongeren beginnen met roken en het zorgen voor een rookvrije publieke ruimte.
Deelt u de inschatting dat de daling van het percentage rokers (mede) wordt veroorzaakt door de introductie van de stoppen-met-roken-vergoeding sinds 1 januari 2011?
Dat is nog niet met zekerheid te zeggen. Het aantal stoppogingen lijkt tot nu toe niet hoger dan in andere jaren. Wel is het beroep op gedragsmatige ondersteuning toegenomen. Overigens werd die ondersteuning in 2010 ook al vergoed, maar dit was bij weinig verzekerden bekend. Recentelijk zijn er ook signalen, vanuit de farmaceutische bedrijven dat het gebruik van ondersteunende medicatie en nicotinevervangende middelen is gestegen. Het is nog te vroeg voor een echte onderbouwing, maar het lijkt erop dat de stoppogingen, waarbij dus vaker gebruik gemaakt wordt van ondersteuning, effectiever zijn dan stoppen zonder hulp.
Verwacht u dat door het schrappen van de vergoeding voor de stoppen-met-rokenprogramma’s het percentage rokers zal stijgen? Zo ja, in welke mate verwacht u dat de ziektekosten ten gevolge van een groter aantal rokers in de bevolking zullen stijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat verwacht ik niet. Voor alle duidelijkheid: niet alle stoppen met roken ondersteuning wordt geschrapt. De korte stopadviezen zoals huisartsen, medisch specialisten, klinisch-psychologen en verloskundigen geven als onderdeel van hun gebruikelijke zorgcontacten en de intensievere vormen van begeleiding gericht op gedragsverandering (een serie van tenminste vier contacten, alleen of in groepsverband) komen nog steeds voor vergoeding in aanmerking. Begeleiding van gemotiveerde stoppers met roken blijft dus verzekerde zorg.
In de afgelopen twee jaar is bovendien veel gedaan aan het ontwikkelen van goede stoppen met roken zorg. Ook is een kwaliteitsregister opgezet, waardoor het voor zorgverzekeraars eenvoudiger wordt om goede stoppen met roken zorg in te kopen. De mogelijkheden voor ondersteuning bij een stoppoging zijn bij rokers nu veel beter bekend dan voorheen.
Deze ontwikkelingen worden niet teruggedraaid doordat stoppers vanaf volgend jaar medicatie of nicotinevervangers zelf moeten betalen of wellicht via hun aanvullende verzekering vergoed krijgen.
Bent u, na het zien van deze positieve effecten, bereid op uw besluit ten aanzien van het schrappen van de vergoeding van stoppen-met-roken-programma’s terug te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Alleen de kosten voor ondersteunende geneesmiddelen worden niet meer vergoed (zorgverzekeraars kunnen deze vergoeding wel opnemen in de aanvullende verzekering). Het wegvallen van de vergoeding voor de kosten van de geneesmiddelen kunnen mensen zelf opvangen met het geld dat ze besparen door niet meer te roken.
Op welke wijze gaat u vanaf 1 januari 2012 het aantal rokers en de schade door tabaksgebruik terugdringen?
Een groot deel van het tabaksontmoedigingsbeleid blijft vanaf 2012 onveranderd van kracht, zoals de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van tabak, belasting- en prijsbeleid gericht op vermindering van tabaksgebruik, een volledig reclameverbod en de bescherming tegen meeroken op het werk, in het openbaar vervoer, horeca en andere openbare ruimten. Ook blijf ik volwassenen en jongeren informeren over de schadelijke gevolgen van roken.
Het tabakontmoedigingsbeleid zal, als onderdeel van het leefstijlbeleid, nog meer dan voorheen, integraal worden vormgegeven. Bijvoorbeeld de informatie en voorlichting aan jongeren zal gaan over de weerbaarheid in relatie tot middelengebruik. Tabak is daarbinnen één van de onderwerpen. Ook zullen bestaande (zorg)structuren beter worden benut voor advies op maat.
Fixatiebeleid in de thuissituatie naar aanleiding van de Wet zorg en dwang |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deskundigen vrezen groei thuisfixatie»? Heeft u gesproken met de genoemde deskundigen en organisaties? Zo nee, waarom niet?1
Jazeker. Met de in het artikel genoemde deskundigen vindt met enige regelmaat (ambtelijk) goed overleg plaats, over het terugdringen van fixatie en andere vormen van onvrijwillige zorg.
Wat is uw reactie op de mening van de heer Duijf van de innovatiekring Dementie, dat de nieuwe Wet zorg en dwang de deur wagenwijd openzet naar fixatie in de thuissituatie, en daarmee het probleem van fixatie verschuift? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is goed dat dit aan de orde wordt gesteld, omdat het een kans biedt bepaalde beeldvorming rondom het wetsvoorstel recht te zetten. Bovendien geeft het duidelijk aan dat er komend jaar een stevig voorlichtingstraject over het wetsvoorstel nodig is.
Mevrouw Duijf stelt dat het nieuwe wetsvoorstel fixatie in de thuissituatie zal stimuleren. Met het wetsvoorstel beoog ik echter juist het omgekeerde, door heldere eisen te stellen aan vrijwillige en onvrijwillige zorg in zowel de intramurale als de extramurale zorg. Een vorm van vrijheidsbeperking moet in mijn ogen altijd aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen, ongeacht de plaats waar het zich afspeelt. Dezelfde, strenge eisen waarmee fixatie in intramurale voorzieningen wordt teruggedrongen, gelden straks ook in de extramurale zorg.
Het is dus uitdrukkelijk niet het doel van dit wetsvoorstel om vrijheidsbeperkingen in de thuissituatie zomaar, of te allen tijde, mogelijk te maken. Een vrijheidsbeperking kan alleen worden ingezet als laatste redmiddel. Dat betekent dat wat nu niet nodig is, straks ook niet moet of mag gebeuren. Mijn verwachting is dan ook omgekeerd aan die van mevrouw Duijf. Door in het wetsvoorstel grenzen te stellen komt er een eind aan de huidige onduidelijkheid rond onvrijwillige zorg in extramurale situaties.
Wat is uw reactie op de vrees van de heer Duijf dat het onmogelijk wordt op te letten of de wet overtreden wordt, omdat duizenden huizen relatief moeilijk te controleren zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Via dit wetsvoorstel komt er een einde aan het onduidelijke (gedoog) beleid dat nu voor extramurale zorg bestaat. Is vrijheidsbeperking kwalitatief niet verantwoord dan zal de Inspectie zonder meer handhaven. Het wetsvoorstel vereist dat de zorgaanbieder regelmatig een overzicht per cliënt verstrekt aan de IGZ van de onvrijwillige zorg die is verleend, onder vermelding van de aard en de frequentie daarvan en een motivering van de noodzaak daartoe. Deze verplichting geldt vooral zowel extra- als intramurale zorg. De IGZ zal dus na invoering van de nieuwe wet beter en sneller dan in de huidige situatie zicht krijgen op de toepassing van onvrijwillige zorg op het niveau van de individuele cliënt. Dat deze zorg op veel locaties kan worden gegeven is voor de Inspectie zeker geen nieuwe situatie, daarvan is nu al sprake in de extramurale zorg, dagcentra en in vele andere zorgsectoren.
Op welke wijze denkt de Inspectie voor de Gezondheidszorg voldoende toezicht te kunnen houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het acceptabel dat zorgvragers thuis gefixeerd mogen worden, terwijl toezicht door mantelzorgers en zorgverleners niet constant mogelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel Zorg en dwang zal er in de praktijk toe leiden dat fixatie in zowel extra- als intramurale zorg alleen nog onder zeer strikte voorwaarden kan worden toegepast. Een belangrijke eis daarbij is bijvoorbeeld dat fixatie slechts kan worden toegepast als er geen beter alternatief voorhanden is om ernstig nadeel voor de cliënt of diens omgeving te voorkomen. Ook ontbrekend of onvoldoende toezicht betekent dat fixatie of andere vormen van onvrijwillige zorg sowieso niet zijn toegestaan in zowel extramurale als intramurale situaties.
Deelt u de mening van de heer Hertogh van de Vrije Universiteit, dat de nieuwe Wet zorg en dwang mankementen kent, waaronder het ontbreken van deskundigheid van verzorgers met betrekking tot het wel of niet fixeren? Zo nee, waarom niet?1
In het wetsvoorstel Zorg en dwang worden de randvoorwaarden gesteld, die moeten voorkomen dat hulpverleners met onvoldoende deskundigheid voor het vraagstuk van «wel of niet dwang toepassen» worden gesteld. Het wetsvoorstel maakt toepassing van fixatie of andere onvrijwillige zorg slechts mogelijk na bespreking in een multidisciplinair team van het zorgplan voor de onvrijwillige zorg. Door deze wettelijke verplichting tot multidisciplinair overleg in het wetsvoorstel op te nemen beoog ik dus juist te zorgen dat de juiste deskundigheid betrokken wordt. Zo kan worden voorkomen dat zorgverleners in hun eentje moeten besluiten over onvrijwillige zorg.
In het wetsvoorstel Zorg en dwang is er niet voor gekozen om de deskundigheid van verzorgers en andere hulpverleners wettelijk tot in detail te verankeren, in lijn ook met het wetsvoorstel Wcz waarbij de zorgaanbieder het primaire aanspreek-punt is. Dit geeft de ruimte aan zorgaanbieders, cliënten(organisaties), zorgverzekeraars en beroepsgroepen om in goed onderling overleg zelf te komen tot een goede invulling van de kaders die de wet schept. De richting daarvan is helder.
Deelt u de mening dat fixatie in de thuissituatie zoveel mogelijk moet worden teruggedrongen, en door middel van goede kwalitatieve zorgverlening naar alternatieven gezocht moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven hebben uw voorkeur?
Ja, ik ben het geheel met u eens. Terugdringen van fixatie en andere onvrijwillige zorg is juist de intentie van het wetsvoorstel Zorg en Dwang. Een algemene uitspraak voor een alternatief voor fixatie is niet te geven. Dat is afhankelijk van de cliënt en de situatie waarin deze zich bevindt. Een voorbeeld is de fixatie of het gebruik van bedhekken ter voorkoming van valincidenten bij bedlegerige cliënten in de psychogeriatrie. Een in hoogte verstelbaar bed is een zo veilig mogelijk alternatief. Het hek kan de cliënt, die het echter niet begrijpt, het gevoel van dwang geven. Als een cliënt in verwardheid over het hek heen klimt valt hij nog verder. Daarom brengt de verzorging het bed in de laagste stand en doet de bedhekken naar beneden. Dat soort afwegingen worden bedoeld met het multidisciplinair overleg.
Het inzetten van ongediplomeerde zomerhulpen in de thuiszorg |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat in de regio Arnhem ongediplomeerde zomerhulpen worden ingezet in de thuiszorg? Deelt u de mening dat de hiervoor verantwoordelijke zorgaanbieders de veiligheid en gezondheid van de cliënten op het spel zetten? Zo nee, waarom niet?1
Voor de zorgaanbieders en mij staan de veiligheid en gezondheid van de cliënt uiteraard voorop. Ik deel de mening echter niet dat de in het artikel aangehaalde zorgaanbieders de veiligheid en gezondheid van cliënten op het spel zetten.
In het bericht komen twee thuiszorgorganisaties ter sprake. Bij één instelling wordt aangegeven dat soms niet-gekwalificeerde huishoudelijke hulpen worden ingezet bij gebrek aan gediplomeerde krachten. Uit navraag blijkt dat het hierbij gaat om thuishulpen. Dat zijn medewerkers die uitvoering geven aan basistaken huishoudelijke hulp, aangezien cliënten nog zelf de regie kunnen voeren. In de aanbestedingen voor thuishulp zijn geen kwalificaties opgenomen.
Daarnaast geeft het artikel aan dat personen die een opleiding in de zorg volgen door beide thuiszorgorganisaties worden ingezet voor verzorgende activiteiten. In het algemeen kan ik stellen dat het niet acceptabel is als mensen handelingen moeten verrichten waarvoor ze niet bekwaam zijn, omdat de veiligheid en gezondheid van cliënten in het gedrang kunnen komen. Uit navraag blijkt echter dat de betreffende studenten alleen zijn ingezet voor handelingen waarvoor zij bekwaam zijn. Bovendien zijn zij begeleid.
Wat is uw verklaring voor het jaarlijks terugkerende fenomeen van onderbezetting in de zorg met als gevolg een verdere daling van de kwaliteit? Berust u in deze situatie of bent u voornemens structurele maatregelen te treffen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is ieder jaar voor iedere werkgever, wat hij ook produceert, weer een uitdaging om het werk en de vakantie van medewerkers zo te organiseren dat er geen onoverkomelijke gaten vallen in de productie. Een tijdelijke collectieve sluiting van een sector, zoals jarenlang gebruikelijk was in de bouwsector, is in de zorg uiteraard onmogelijk. Dankzij de extra aandacht die werkgevers jaarlijks aan deze uitdaging besteden, voorkomen zij dat vakantiegebonden tekorten schrijnend uitwerken voor de cliënten.
Instellingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Het opleidingsbeleid en de inzet van medewerkers maken daar onderdeel van uit. De IGZ toetst of er sprake is van verantwoorde zorg door gekwalificeerd personeel.
Deelt u de mening dat zorginstellingen die vanwege slechte planning te kampen hebben met onderbezetting en die ongekwalificeerd personeel inzetten moeten worden aangepakt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u toelichten op welke wijze maatregelen worden genomen en welk effect die maatregelen de afgelopen jaren hebben gesorteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat zorgaanbieders die niet in staat zijn om tijdens vakantieperiodes adequate personeelsbezetting te organiseren, ook in de rest van het jaar zwak zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de IGZ te verzoeken om na te gaan in hoeverre bij deze zorgaanbieders risico’s bestaan voor de veiligheid en gezondheid van cliënten en de bevindingen aan de Kamer te rapporteren?
Ik vind het belangrijk dat alle zorgaanbieders gedurende het gehele jaar goede zorg verlenen. Ik zie dan ook geen reden om de IGZ te verzoeken zich specifiek te richten op zorgaanbieders die tijdens een vakantieperiode moeite hebben om een adequate personeelsbezetting te organiseren.
Deelt u de mening dat zorginstellingen tijdig zomerplannen zouden moeten opstellen om onderbezetting en daling van de kwaliteit in de vakantieperiode te voorkomen, en dat de IGZ hierop streng dient toe te zien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u gaat bevorderen dat zorgbehoevende mensen de zomerperiode voortaan met vertrouwen tegemoet kunnen zien?
Zorginstellingen zelf zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Zij hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid aan te kunnen en te werken aan het verminderen van periodes van onderbezetting. Voor de rol van de IGZ in deze verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Het anoniem melden van misstanden door zorgpersoneel aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de enquête van CNV Publieke Zaak waaruit blijkt dat misstanden in ziekenhuizen vaak niet worden gemeld door het personeel?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat een derde van de vijfhonderd ondervraagden aangeeft een situatie te hebben meegemaakt die aan de IGZ had moeten worden gemeld, zoals een val uit bed of toediening van verkeerd bloed?
Ik deel uw mening dat het zorgelijk is dat twee derde van de ondervraagden kennis heeft van situaties waarbij de veiligheid van patiënten in het geding is en dit niet meldt. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn voor het bevorderen van patiëntveiligheid in ziekenhuizen onmisbaar. Zij staan immers dicht bij de patiënt en voorkómen in veel gevallen dat fouten in de zorg tot schade aan de patiënt leiden. Zorgpersoneel heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid met betrekking tot het observeren, begeleiden, verplegen en verzorgen van patiënten die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Deze verantwoordelijkheid strekt zich ook uit tot het signaleren en melden van incidenten, ook als een dergelijke melding leidt tot eventuele nadelige gevolgen voor het betreffende ziekenhuis of individuele zorgprofessional(s).
Alle ziekenhuizen in Nederland hebben, als onderdeel van het veiligheid managementsysteem (VMS), een meldsysteem voor het melden van incidenten en calamiteiten.
Onderzoek suggereert dat er sprake is van onderrapportage ten aanzien van het melden van incidenten aan directies van ziekenhuizen (dossieronderzoek EMGO/NIVEL, 2007 en 2010). De directie van een ziekenhuis is sterk afhankelijk van de meldingsbereidheid van medisch specialisten en verpleegkundigen. Uit het onderzoek van CNV publieke zaak blijkt dat in veel ziekenhuizen het melden van incidenten of calamiteiten kennelijk nog als zodanig bedreigend wordt ervaren dat het melden en signaleren achterwege wordt gelaten.
Het melden van calamiteiten bij de IGZ is belangrijk en wettelijk verplicht. De maatregelen van de IGZ zijn erop gericht dat het ziekenhuis voldoende maatregelen neemt om herhaling te voorkómen. Daarnaast zet de IGZ zich in om de geleerde lessen te verspreiden naar andere ziekenhuizen of zorginstellingen.
Wat vindt u van de bevinding dat slechts vier op de tien medewerkers, uit angst voor de reacties van collega’s en leidinggevenden, aan de bel trekt als zij getuige zijn van onverantwoord optreden van specialisten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgmedewerkers beter op de hoogte worden gebracht van de klokkenluidersregeling voor de zorg en dat deze hen bij melding goed beschermd?
Zorginstellingen dienen over een klokkenluidersregeling te beschikken. Het initiatief hiertoe komt van de brancheorganisaties in de zorg en is verplicht gesteld via de Zorgbrede Governancecode (hierna: code). Deze klokkenluidersregeling moet volgens de code door de bestuurders van de instellingen algemeen bekend gemaakt worden. De modelregeling klokkenluiden biedt waarborgen om klokkenluiders te beschermen.
Wat vindt u van het standpunt dat medewerkers in de zorg anoniem hun klachten moeten kunnen melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, die deze individuele klachten moet onderzoeken?
De IGZ ontvangt regelmatig anonieme meldingen over misstanden in de zorg, zowel van cliënten maar ook van zorgpersoneel zelf. Indien de inspectie bij een anonieme melding (dan wel melding waarvoor de melder geen toestemming geeft deze door te sturen aan betreffende zorgverlener), sterk het vermoeden heeft dat sprake is van een ernstige situatie waarbij risico’s bestaan voor de patiëntveiligheid, dan neemt de IGZ deze melding in behandeling. In alle andere gevallen worden anonieme meldingen primair gebruikt om patronen te herkennen die wijzen op structurele tekortkomingen in de zorg. Wanneer dat het geval is dan betrekt de inspectie dat bij haar (onaangekondigd) toezicht.
Het bericht dat kinderen die ernstig bedreigd worden in hun ontwikkeling te weinig hulp krijgen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam tientallen kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd te weinig hulp krijgen?1
In het artikel in het AD van 11 augustus jl. wordt gerefereerd aan het feit dat kinderen die in Rotterdam onder toezicht zijn gesteld niet in een team voor jeugdbescherming komen maar in het beheerteam waar de caseload aanzienlijk hoger is.
Zoals ik in juni jl., in antwoord op de Kamervragen van lid Kooiman (Kamerstukken II, 2010/11, nr. 2996) aangaf, vind ik het instellen van een beheerteam onwenselijk. Kinderen waarover een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken moeten direct de noodzakelijke zorg en toezicht krijgen.
Er kunnen zich situaties voordoen waardoor de verantwoordelijke partijen tijdelijk een wachtlijst of beheerteam instellen. Het gaat hierbij om zaken waarbij sprake is van een onder toezichtstelling en dus een noodzaak tot toezicht en zorg, maar waarbij het veiligheidsrisico minder acuut is. De veiligheid van de kinderen mag niet in gevaar komen. BJZ moet de veiligheid blijven monitoren en indien nodig direct ingrijpen.
Deelt u de mening dat een kind waarvan is aangetoond dat hij of zij zeer ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd niet in een beheerteam horen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om dit op te lossen en voor de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen voor kinderen en hun ouders als gezinsvoogdijwerkers niet meer met de Deltamethode voor de gezinsvoogdij kunnen werken, omdat deze is ontwikkeld voor een gemiddelde caseload van 15 kinderen? Als dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de Deltamethode in 2010 komt naar voren dat de toepassing van de Deltamethode positieve effecten met zich meebrengt voor het onder toezicht gestelde kind. Uw kamer is hierover bij brief d.d. 6 oktober 2010 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 202, nr. 6) geïnformeerd. Daarom heb ik op verschillende momenten uitgesproken dat ik belang hecht aan het kwalitatief goed uitvoeren van de Deltamethode, en dus het handhaven van de daarbij behorende caseload. Het instellen van beheerteams is per definitie een tijdelijke situatie.
Ik zal geen tijd en geld beschikbaar stellen teneinde de gevolgen van het tijdelijk instellen van beheerteams in kaart brengen.
Bent u van mening dat het instellen van een beheerteam ook consequenties heeft voor andere kinderen omdat de overige gezinsvoogdijwerkers enkel zware zaken mogen begeleiden die veel tijd en aandacht nodig hebben? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te verbeteren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Met de Bureau’s Jeugdzorg is de afspraak dat de gemiddelde caseload van de gezinsvoogdijwerkers 1:15 is. Dit betreft een gemiddelde, waarbij soms meer en soms minder zaken worden behandeld. Op deze wijze kan afhankelijk van de zwaarte van de zaak worden gedifferentieerd in aanpak.
Bent u bereid aan de ontwikkelaars van de Deltamethode voor te leggen wat het effect is op de DeltaMethode bij het instellen van het beheerteam zoals bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam? Zo ja, wilt u de uitkomsten hiervan dan naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen, waarbij de kinderrechter heeft beoordeeld dat een kind zeer ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd, niet begeleid moeten worden door een medewerker van het beheerteam die nog 39 andere kinderen moet begeleiden? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat een kind waarbij een rechter heeft geoordeeld dat het in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd door een gezinsvoogd met een gemiddelde caseload van 1:15 moet worden begeleid.
Het is aan de gemeente en het Bureau Jeugdzorg om structurele maatregelen te nemen waardoor een beheerteam niet nodig is.
Overigens zal de Algemene Rekenkamer in november resultaten van haar onderzoek naar de tekorten in de jeugdbescherming presenteren. Ik heb aangeboden om bureaus die dit jaar in acute financiële nood komen, te ondersteunen. Bureau Jeugdzorg Rotterdam heeft een aanvraag gedaan voor steun in het kader van acute financiële problematiek. Op korte termijn zal daartoe een financiële doorlichting plaatsvinden van Bureau Jeugdzorg Rotterdam. Ik wil mij er namelijk van vergewissen dat de middelen die de Bureaus Jeugdzorg beschikbaar hebben doelmatig worden besteed en dat sprake is van een goede bedrijfsvoering.
In hoeverre heeft u ervoor kunnen zorgen dat Bureau Jeugdzorg Amsterdam niet meer hoeft te werken met wachtlijsten bij de gezinsvoogdij? Als er nog wachtlijsten zijn, wanneer heeft u deze dan weggewerkt?
In het kader van de acute financiële problematiek hebben zowel de stadsregio Amsterdam als mijn Ministerie middelen beschikbaar gesteld om acute problemen op te lossen. Het is aan de provincie, stadsregio en Bureau Jeugdzorg om wachtlijsten weg te werken.
De korting op het huisartsenbudget na overschrijding bij de geïntegreerde eerstelijnszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe en op basis van welke cijfers en bronnen heeft u een overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010 berekend, waarvan € 35 miljoen in 2011 wordt geredresseerd bij de huisartsen? Waar werd in de begroting VWS 2010 aangegeven welk bedrag precies was gereserveerd voor de geïntegreerde eerstelijnszorg en welke activiteiten hier onder vielen?
Onder de geïntegreerde eerstelijnszorg vallen zowel de prestaties van de drie keten DBC’s voor chronische ziekten (COPD, vasculair risicomanagement en diabetes), als de prestaties die vallen onder de beleidsregel ten behoeve van nieuwe zorgprestaties (hierna: beleidsregel innovatie) en de beleidsregel Geïntegreerde Eerstelijns Zorg (hierna: beleidsregel GEZ).
In totaal was in 2010 voor de geïntegreerde eerstelijnszorg € 171 miljoen beschikbaar: € 36, 9 miljoen was bestemd voor beide beleidsregels, voor de ketens was € 134,1 miljoen gereserveerd. In 2010 is volgens de CVZ cijfers (levering maart 2011) voor de drie keten DBC’s en de beleidsregel Innovatie en GEZ een totaal bedrag van € 241 miljoen gedeclareerd. Dit betekent een overschrijding van € 70 miljoen.
In de begroting 2010 was voor keten DBC’s € 241,5 miljoen gereserveerd. Dit bedrag is in de loop van 2010 aangepast omdat de keten hartfalen niet van start ging, de keten COPD pas op 1 juli 2010 van start ging en de praktijkondersteuner somatiek (hierna: POH-s), in tegenstelling tot het eerdere voornemen, pas met ingang van 1 januari 2011 is komen te vervallen als separaat declarabel consult. Hiervoor is het oorspronkelijke bedrag van € 241,5 miljoen neerwaarts bijgesteld, dit ten gunste van met name het huisartsenkader. Een deel van deze bijstelling is ten gunste van het kader medisch specialisten en diëtetiek gekomen. Deze neerwaartse bijstelling heeft geleid tot een bedrag van € 134,1 voor chronische keten DBC’s in 2010. Dit bedrag is terug te vinden in de begroting 2011.
Voor de onderdelen innovatie en GEZ binnen de post geïntegreerde eerstelijnszorg was in 2010 € 36,9 miljoen beschikbaar. De geïntegreerde eerstelijnszorg vindt haar oorsprong in de gezondheidscentra. Voor 2010 was hiervoor € 18,6 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is onderdeel van het huisartsenkader zoals terug te lezen is in de ontwerpbegroting 2010. Verder heeft VWS voor 2010 een reservering aangelegd voor de introductie van de ketens. Als gevolg van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen de ketens is deze reservering ten gunste van de geïntegreerde eerstelijnszorg gebracht. Met deze reservering is een bedrag van € 18,3 miljoen gemoeid.
Naar aanleiding van uw stelling dat de huisartsen een disproportioneel groot aandeel hebben gehad in de overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010; wat was het aandeel van huisartsen dan precies? Wat waren de aandelen van de overige zorgverleners in de eerstelijnszorg? Op welke bronnen baseert u deze berekeningen?
Welke aanbieders bijdragen aan de zorg varieert per chronische aandoening en is afhankelijk van het zorgprogramma dat door de verzekeraar wordt gecontracteerd. Binnen de keten DBC voor diabetes hebben de huisarts en de POH-s een prominente plek in de levering van zorg. Dit is terug te vinden in zowel de beschreven zorg in de zorgstandaard diabetes als ook in de inkooprichtlijnen van verzekeraars.
Bij de start van de keten DBC’s in 2010 was al duidelijk dat een substantieel deel van de integrale zorg huisartsenzorg betrof. Bij het vaststellen van het begrote bedrag voor de keten DBC’s is € 95 miljoen vanuit het huisartsenkader overgeheveld naar de post chronische keten DBC’s. Daarnaast zijn vanuit de kaders voor medisch specialistische zorg (€ 38 miljoen) en de diëtetiek (€ 3,8 miljoen) bedragen overgeboekt. Daarnaast zien we dat ook de zorg die in het kader van de beleidsregel innovatie en de beleidsregel GEZ wordt geleverd een aanzienlijk deel huisartsenzorg betreft. Met name via de beleidsregel innovatie werden nog veel ketenzorgprojecten diabetes, die voor 2010 waren gestart, bekostigd.
Mijns inziens is de veronderstelling dat meer dan de helft van de uitgaven aan geïntegreerde eerstelijnszorg op het conto komt van huisartsenzorg dan ook verantwoord.
Klopt het dat de overschrijding op de geïntegreerde eerstelijnszorg buiten de basiszorg van de huisartsen valt, namelijk het segment van vrij onderhandelbare prestaties en tarieven, maar de € 35 miljoen korting via het abonnements- en consulttarief wel op het budget voor de basishuisartsenzorg wordt toegepast? Zorgt deze maatregel niet voor een vertraging in de ontwikkeling van een geïntegreerde eerste lijn, aangezien huisartsen nu weten dat een eventuele overschrijding op het toekomstig huisartsenbudget in mindering wordt gebracht en een groei zo wordt afgestraft?
Bij het terughalen van overschrijdingen bezie ik de basiszorg als één geheel. Chronische zorg is ook basiszorg. Juist bij de zorgverlening aan chronisch zieken moet de zorgverlening goed op elkaar afgestemd zijn en – waar mogelijk – dichtbij de patiënt worden aangeboden. De chronische zorg buiten de basishuisartsenzorg plaatsen doet mijns inziens afbreuk aan de rol die huisartsenzorg heeft in ons stelsel. Naast de geïntegreerde eerstelijnszorg kent de huisartsenbekostiging nog meer onderdelen waarvoor vrije tarieven gelden, ook deze worden niet los gezien van het reguliere huisartsenkader.
Vanwege de problematische economische toestand zie ik mij genoodzaakt de overschrijding op de basiszorg binnen de daarvoor beschikbare bedragen terug te halen. Voor de komende jaren is er ondanks deze korting binnen de begroting nog steeds groei mogelijk voor de basiszorg. Deze groei maakt mijns inziens de ontwikkeling van een geïntegreerde eerstelijnszorg nog steeds goed mogelijk.
Kunt u in de begroting VWS 2012 de post geïntegreerde eerstelijnszorg opnemen, met daarbij het gereserveerde bedrag en een beschrijving welke zorgverleners en activiteiten hier precies onder vallen? Kunt u deze post dan scheiden van het budget huisartsenzorg en alle betrokken ketenzorgverleners bij een eventuele overschrijding in 2012 aanslaan?
De ontwerpbegroting van VWS voor 2012 wordt bij Prinsjesdag aangeboden aan het Parlement. Op de cijfers wil ik niet vooruitlopen. Wel zal voortaan de geïntegreerde eerstelijnszorg niet als onderdeel van het huisartsenkader worden weergegeven.
Vallen de (chronische) keten-dbc’s (Diagnose Behandelingcombinaties) voor u onder de geïntegreerde eerstelijnszorg? In de begroting VWS 2010 werd € 241,5 miljoen geraamd, terwijl het College voor zorgverzekeringen (CVZ) stelt dat de kosten van de keten-dbc’s in 2010 € 144 miljoen bedroegen: hoe kan dit dan bijdragen aan een overschrijding van € 70 miljoen? Hoe heeft u in 2010 de € 97,5 miljoen ingezet die niet zijn gebruikt voor de bekostiging van keten-dbc’s?1
Zie mijn reactie op vraag 1.
Welke argumentatie heeft u om een structurele overschrijding van € 30 miljoen op de huisartsenzorg in 2009, waarop in de jaren 2009, 2010 en 2011 met goedkeuring van het parlement door de minister van VWS geen actie op ondernomen is, per 2012 toch nog in mindering te brengen op het abonnementstarief van de huisartsen? Hoe vaak is een dergelijk late budgetcorrectie eerder bij de huisartsenzorg voorgekomen?
Door de druk die er dit jaar ligt op de Rijksfinanciën en doordat er binnen de eerstelijn al twee jaar lang meer is uitgegeven dan de groeiruimte die toebedeeld was, moet ik dit jaar maatregelen nemen. Iedereen draagt daarin bij, want wat ik niet wil is de rekening alleen bij de burger neerleggen.
Ik heb per sector bekeken wat nodig en mogelijk was. Om de toegankelijkheid van de huisartsenzorg voor de patiënt volledig vrij te houden kies ik niet voor eigen bijdragen of pakketverkleining, maar maak ik de keuze om de uitgaven die er de afgelopen jaren bovenop de toegestane groei van het kader zijn gedaan, terug te halen. Hoewel ik me ervan bewust ben dat dit een ingrijpende keuze is, ben ik van mening dat die keuze verantwoord is als ik kijk naar de uitkomsten van het kostenonderzoek van de NZa uit 2008. Dat onderzoek liet een overwinst zien van € 366 miljoen. Later is dit bedrag als gevolg van een aantal correcties, waaronder een correctie voor de introductie van keten-dbc´s en een correctie voor M&I/verrichtingen, bijgesteld naar € 172 miljoen. Mijn voorganger heeft in 2009 met de sector afgesproken dit bedrag niet te korten op de tarieven. Daar stond tegenover dat de sector werk zou maken van het beter inzichtelijk maken van prestaties, zodat er beloning naar prestatie mogelijk zou worden. Tot op heden acht ik de voortgang op dit gebied onvoldoende.
Is de korting van € 132 miljoen op de huisartsenzorg in 2012 niet strijdig met het kabinetsdoel om zorg goedkoper, dichtbij in de wijk aan te bieden, zoals geformuleerd in de beleidsbrief «Zorg die werkt»? Hoe komt het kabinetsdoel om eerstelijnszorg in de wijk te versterken dichterbij als u de budgettaire problematiek van € 1,1 miljard naar aanleiding van de Voorjaarsnota oplost door disproportionele kortingen in de eerstelijnszorg bij de huisartsen en de Geestelijke Gezondheidszorg (ggz), terwijl de overschrijdingen in 2010 in de tweedelijnszorg bij ziekenhuizen (€ 384 miljoen), medisch specialisten (€ 283 miljoen) en zelfstandig behandelcentra (ZBC)’s (€ 209 miljoen) in 2012 grotendeels ongemoeid worden gelaten.
De tariefmaatregel op de huisartsenzorg leg ik niet op omdat ik vind dat de huisartsen te veel of onnodig werk hebben gedaan. Integendeel, ik vind de versterking van geïntegreerde zorg in de buurt een hele goede ontwikkeling. Er is echter geen financiële ruimte om de extra uitgaven die zijn gedaan, bovenop de reeds toegekende groei, te faciliteren.
Dit mag het beleid dat ik wil voeren omtrent basiszorg echter niet in de weg staan. Juist nu moeten we zoeken naar slimmere oplossingen om de kwaliteit van zorg hoog te houden, de organisatie van de eerstelijn te versterken en de rol van de patiënt bij zijn of haar behandeling te vergroten. En ik denk ook dat dit kan. Immers, hoewel de groeiruimte komend jaar minder groot is dan voorheen, komt er nog steeds geld bij voor de eerstelijnszorg. Ik vind het onze plicht om het geld dat er is op een zo slim mogelijke manier in te zetten. Wanneer de sector echter aantoonbare bewijzen heeft dat door substitutie in andere sectoren kosten worden bespaard, ben ik uiteraard bereid om in de toekomst meer geld vrij te maken voor de huisartsenzorg.
Met betrekking tot overschrijdingen in de tweedelijns somatische zorg kan worden opgemerkt dat deze niet ongemoeid blijven. Voor de vrijgevestigde medisch specialisten treedt met ingang van 2012 een beheersmodel in werking. Binnen dit model wordt uitgegaan van instellingsbudgetten, die op macroniveau inpasbaar zijn in het beschikbare budgettaire kader. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de Orde van Medische Specialisten.
Daarnaast is onlangs het Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord gesloten tussen de vertegenwoordigers van de ziekenhuizen, ZN en VWS. In dit hoofdlijnenakkoord zijn onder andere afspraken gemaakt over een beheerste kostenontwikkeling van de ziekenhuiszorg van 2,5% vanaf 2012 (exclusief loon- en prijsbijstelling). Onderdeel van de afspraken is het redresseren van de meerjarige doorwerking van de overschrijdingen 2010. Deze afspraak leidt ertoe dat instellingen en verzekeraars per 2012 maatregelen moeten nemen voor een bedrag van € 265 miljoen.
De ZBC’s lopen met betrekking tot het kostendeel mee in het hoofdlijnenakkoord met de ziekenhuiszorg en ten aanzien van het honorariumdeel mee in de afspraken van medisch specialisten. De doorwerking van overschrijdingen worden binnen de afspraken meerjarig grotendeels gemitigeerd.
De riante ontslagvergoeding voor de directeur van het Maasstad Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het aftreden van directeur S. van het Maasstad Ziekenhuis en in het bijzonder op het feit dat hij een vertrekvergoeding ontvangt van € 235 898?1
Deelt u de mening dat een dergelijke beloning na overduidelijk disfunctioneren volkomen ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het rechtsgevoel van mensen wordt aangetast indien deze bestuurder op basis van een contract uit 2004 een onverdiende gouden handdruk opstrijkt, terwijl hardwerkende en reeds slecht beloonde thuiszorgmedewerkers ondanks cao-afspraken 20% loon moeten inleveren? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om deze misplaatste beloning ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de directeur van het Maasstad Ziekenhuis oper direct zijn functie neerlegt en een vertrekbonus krijgt van 2,5 ton |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Directeur Maasstadziekenhuis weg»?1
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat deze man na het door hem gevoerde wanbeleid met 2,5 ton de deur uitloopt?
Deelt u de mening dat iemand die opzettelijk mensenlevens in gevaar brengt strafrechtelijk vervolgd dient te worden in plaats van beloond?
Welke actie gaat u ondernemen om dit ongedaan te maken?
De vergoeding van de mammaprint vanuit de zorgverzekering |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) dat de mammaprint kwalificeert als een voorziening die bij de behandeling van mammacarcinoom niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en derhalve niet behoort tot de te verzekerde prestatie geneeskundige zorg? Zijn er inmiddels meer gegevens beschikbaar op basis waarvan het CVZ tot een ander advies zou kunnen komen?1
Op grond van de Zorgverzekeringswetgeving is een interventie van geneeskundige aard een te verzekeren prestatie als deze voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en, bij ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten. Dit is één van de voorwaarden om voor vergoeding op grond van de basisverzekering in aanmerking te komen. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft tot wettelijke taak om die beoordeling te doen. Voor zover het de beoordeling van testen betreft: het CVZ heeft zeer recent een rapport uitgebracht dat beschrijft wat hierbij komt kijken2. De volgende passage is een rechtstreeks citaat uit dat rapport:
«Het CVZ beoordeelt als pakketbeheerder interventies op basis van gezondheidsuitkomsten voor patiënten. Dat geldt zowel voor therapeutische interventies, als ook voor tests. We gaan er vanuit dat medische tests niet alleen beoordeeld moeten worden op hun intrinsieke waarde, maar vooral ook op hun gevolgen voor de gezondheid van de patiënt. Het CVZ is als pakketbeheerder van opvatting dat betaling vanuit de basisverzekering (collectieve middelen), waarvoor een beroep op de solidariteit van alle verzekerden wordt gedaan, alleen gerechtvaardigd is als de interventie (in casu ook de medische test) daadwerkelijk nuttig is voor de gezondheid van degenen die de interventie ondergaan. Dat betekent dat in de visie van het CVZ een medische test alleen beschouwd kan worden als zorg conform «de stand van de wetenschap en praktijk» als aangetoond of aannemelijk gemaakt is dat toepassing van de test tot gezondheidswinst bij patiënten leidt. De medische test moet – kort gezegd – klinisch nut (clinical utility) hebben.
Klinisch nut doelt op een verbetering van de gezondheid van patiënten die de test ondergaan. Of er klinisch nut zal zijn hangt mede af van de behandeling in brede zin, die de patiënt krijgt nadat deze de test heeft ondergaan. De behandeling in brede zin die volgt op de test zal dus ook in de beoordeling van klinisch nut meewegen. Dit betekent dat voor het CVZ onderwerp van beoordeling zal zijn: de test-plus-behandelingstrategie. De term «behandeling in brede zin» omvat alle interventies die op basis van de test toegepast worden en invloed hebben op de uiteindelijke uitkomst voor de patiënt. Deze interventies kunnen zeer divers zijn en bijvoorbeeld bestaan uit therapeutische ingrepen, medicatie, aanvullende tests of wachtperiodes.» (Einde citaat).
Uit dit beoordelingskader komt helder naar voren dat het «klinisch nut» van de Mammaprint dus bepaald moet worden. Een enkelvoudige vergelijking tussen de Mammaprint en andere genexpressietesten op prijs of testresultaat geeft daarop geen bruikbaar antwoord.
Het CVZ heeft op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan met betrekking tot het klinisch nut van de Mammaprint en merkte daarbij onder meer het volgende op:
«De beschikbare literatuur is uitsluitend gebaseerd op retrospectief onderzoek, die de uitkomsten van de Mammaprint, de standaard risicoprofileringstests en de werkelijke overlevingsuitkomsten beschrijft. Belangrijk nadeel hierbij is dat de geïncludeerde patiëntengroepen verschillende behandelingen hebben ondergaan die mogelijkerwijs de overleving hebben beïnvloed en daarmee tevens de associatie van de Mammaprint-uitkomst en de prognose op ziektebeloop.» (Einde citaat).
Er zijn kortom nog geen gegevens beschikbaar die aantonen dat wel of geen behandeling met chemotherapie naar aanleiding van de Mammaprint-uitslag daadwerkelijk leidt tot gezondheidswinst en dus «klinisch nut» heeft. Daarmee voldoet de medische test Mammaprint niet aan het criterium stand van wetenschap en praktijk. Het CVZ kon op grond van het gehanteerde toetsingskader voor diagnostische tests en de beschikbare gegevens niet tot een ander oordeel komen. Het CVZ is de deskundige ter zake, ik heb daar dus geen oordeel over.
Uit de nu lopende MINDACT-trial, een prospectieve gerandomiseerde multicenter studie, waarbij toepassing van de Mammaprint wordt vergeleken met standaard klinische risicoschattingen, zal moeten blijken of toepassing daadwerkelijk zal leiden tot gezondheidswinst (klinisch nut).
Zolang klinisch nut niet bepaald is, is de vraag of de kosten opwegen tegen de gezondheidswinst niet aan de orde. Het is – in dit stadium – derhalve nog geen financieel vraagstuk.
Wat is uw opvatting over het feit sommige zorgverzekeraars er zelf voor hebben gekozen mammaprint te vergoeden? Waarom zouden zij dit doen als het volgens het CVZ niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk? Heeft u hiervoor een verklaring?2
Omdat de Mammaprint niet voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» mag deze niet worden vergoed op grond van de in de Zorgverzekeringswet geregelde zorgverzekering. Verzekeraars mogen de Mammaprint wel vergoeden uit hun eigen middelen, bijvoorbeeld de aanvullende verzekering. Dat doen ook enkele ziektekostenverzekeraars.
De pakketten van de aanvullende ziektekostenverzekeringen verschillen alle in onder meer omvang van de dekking en de kosten. Het is aan de ziektekostenverzekeraars zelf om hier keuzes in te maken en daarmee te proberen een aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden die aantrekkelijker is voor potentiële verzekerden dan die van de andere ziektekostenverzekeraars. Dit kwalificeer ik niet als ongewenste ongelijkheid voor verzekerden. Bij de keuzes welke zorg uit eigen middelen wordt bekostigd en hoe het aanvullend pakket wordt ingericht spelen diverse overwegingen een rol. Enkele van de overwegingen van enkele ziektekostenverzekeraars die hebben besloten de Mammaprint uit eigen middelen te vergoeden zijn gegeven op de internetpagina waarnaar u in voetnoot 2 verwijst.
Ook als zorgverzekeraars niet betalen kunnen aanbieders van zorg, als zij dat zouden willen, de Mammaprint toepassen. Dan betalen zij dat zelf, die budgetvrijheid hebben zij.
Van welk geld betalen de zorgverzekeraars die zelf besloten hebben mammaprint te vergoeden dit? Is dit toegestaan? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er sprake is van ongewenste ongelijkheid tussen verzekerden indien een mogelijk waardevolle zorginnovatie door de ene zorgverzekeraar niet wordt vergoed en door de andere wel? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met de zorgverzekeraars en het CVZ over het beleid ten aanzien van mammaprint? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder uiteenzetten op basis van welk criterium de mammaprint niet in aanmerking komt voor vergoeding? Is het niet werkzaam? Zijn er goedkopere genexpressietesten of andere toepassingen met betrekking tot biomarkers die hetzelfde resultaat bewerkstelligen of zelfs beter werken? Of is het een centenkwestie, namelijk dat het CVZ de gezondheidswinst of winst aan levensverwachting niet vindt opwegen tegen de kosten? Wat is uw opvatting in dezen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de huidige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die zich toendertijd als Kamerlid sterk maakte voor de mammaprint en zich ergerde aan de trage implementatie van zorginnovaties?3 Zo ja, deelt u de mening dat deze innovatie dan toegankelijk moet worden voor alle burgers via de basisverzekering? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de heer Zijlstra dat de procedure voor toelating van innovaties tot het pakket van de basisverzekering dient te worden verbeterd. In het Regeerakkoord is reeds vastgelegd dat over de toelating van nieuwe behandelmethoden tot het verzekerd pakket meer eenduidig, samenhangend en consequent zal worden besloten.
Evenals voor reeds bestaande behandelmethoden het geval is dienen ook nieuwe behandelmethoden echter wel in overeenstemming te zijn met de stand van wetenschap en praktijk en tevens aan de vier pakketcriteria te voldoen (noodzakelijk, effectief, kosteneffectief en uitvoerbaar) om voor vergoeding op basis van de zorgverzekering in aanmerking te komen. Dit is nodig om het solidariteitsbeginsel in stand te kunnen houden, de kosten van de gezondheidszorg beheersbaar te houden en de kwaliteit van de verzekerde zorg te garanderen.
Aangezien de Mammaprint niet aan de bovenstaande criteria voldoet komt deze vooralsnog niet in aanmerking voor vergoeding op grond van de basisverzekering. De mening dat dit wel het geval zou moeten zijn deel ik derhalve niet. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn antwoord op de vragen 1 en 5.
De voorwaardelijke toelating kan een goed instrument zijn om te kunnen beslissen over de toelating van nieuwe behandelmethoden tot het pakket van de basisverzekering. Op dit moment ligt er een voorstel voor advies bij de Raad van State tot wijziging van het Besluit Zorgverzekering, waarin de voorwaardelijke toelating wordt geïntroduceerd. Dit voorstel heb ik per brief van 10 juni 2011 aan de Tweede Kamer voorgelegd.5
Herinnert u zich de dringende oproep van bovengenoemd voormalig Kamerlid aan de toenmalige minister om «eens wat aan mammaprint te doen»? Op welke wijze is door uw voorganger aan deze oproep gehoor gegeven en op welke wijze geeft u hier een vervolg aan nu u zelf aan het roer staat?4
Ja. Het ZorgInnovatiePlatform (ZIP), een samenwerkingsverband van het Ministerie van VWS, het CVZ, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en ZonMw, heeft laten onderzoeken wat de redenen waren waarom de Mammaprint niet was toegelaten tot het basispakket. De conclusie die werd getrokken was dat de Mammaprint niet voldeed aan de voorwaarden voor opneming in de zorgverzekering omdat deze niet voldeed aan het criterium «stand van wetenschap en praktijk», dat uitsluit dat zorg die zich in een experimentele fase bevindt vergoed kan worden vanuit de basisverzekering.
Op 29 oktober 2010 heeft het CVZ officieel advies uitgebracht over het klinisch nut van de Mammaprint, dat wil zeggen of de behandeling naar aanleiding van de test zodanig wordt beïnvloed dat dit gezondheidswinst oplevert voor de patiënt. In mijn antwoord op de vragen 1 en 5 ben ik uitgebreid ingegaan op dit advies. Daar heb ik ook reeds opgemerkt dat de volgende stap is om het klinisch nut van de Mammaprint aan te tonen, en dat dit zal moeten blijken uit de nu lopende MINDACT-trial.
Deelt u de mening dat het zinvol kan zijn om innovatieve behandelingen en hulpmiddelen in ieder geval tijdelijk op te nemen in de basisverzekering totdat er meer gegevens beschikbaar zijn over de stand van wetenschap en praktijk? Zo ja, wilt u toelichten of u het zinvol vindt om mammaprint op te nemen in de basisverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee ik deel die mening niet. Het verzekerde pakket zou op die wijze op onacceptabele wijze verbreed worden met zorgaanspraken waarvan niet eens vaststaat of ze uiteindelijk werkzaam zullen zijn en wat hun klinisch nut is. Dit is geheel contrair ook aan de afspraken in het Regeerakkoord waarin gesteld wordt dat er juist sprake dient te zijn van stringent pakketbeheer.
Ik neem het oordeel van CVZ over en ben met hen van mening dat de Mammaprint gelet op de thans beschikbare informatie nu niet in het verzekerde pakket thuishoort. In mijn antwoord op de vragen 1 en 5 ben ik nader ingegaan op het toetsingskader dat door CVZ bij het trekken van die conclusie is toegepast.
Het stranden van de ketenzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Noodklok zorggroepen: ketenzorg strandt»1 en op het bericht «Contractering Zorggroepen in Nederland» van de Adviesgroep Ketenzorg (LHV, VHN) en De Landelijke Vereniging Georganiseerde eerste lijn (LVG)?2
Het feit dat de contractering van de zorgprogramma’s rond longaandoeningen (COPD) en vasculair risicomanagement (VRM) voor een aantal zorggroepen niet vlekkeloos verloopt heeft er naar mijn mening mee te maken met het feit dat pas sinds vorig jaar de nieuwe wijze van bekostigen is ingevoerd. Met diabetes is de afgelopen jaren al meer ervaring opgedaan dan bij COPD en VRM en hierbij verloopt contractering, volgens achterliggende rapportage, bij 94% van de zorggroepen dan ook goed.
Wat vindt u van de signalering dat zorggroepen vaak grote problemen ondervinden bij het sluiten van contracten met zorgverzekeraars?
Ik zou het betreuren als contracteringsproblemen het verlenen van integrale zorg in de weg staan. Goede integrale basiszorg in de buurt is essentieel voor mensen en hun gezondheid, zeker voor mensen met een chronische aandoening. Integrale (keten- of netwerk)zorg vind ik ook van belang om op termijn zorgkosten te kunnen vermijden. Ik vind het daarom van groot belang dat ontwikkelingen worden voortgezet en verwacht van partijen dat de ervaren problemen goed worden bekeken en besproken en dat op basis daarvan oplossingen voor gesignaleerde knelpunten gevonden worden.
Deelt u de mening dat de genoemde problemen gewenste ontwikkelingen in de ketenzorg in de weg staan, die zowel de zorg kunnen verbeteren als de kosten voor de geleverde zorg kunnen verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat zorgverzekeraars allemaal hun eigen eisen stellen en weinig flexibel zijn?
Van zorgverzekeraars verwacht ik dat zij lokaal en regionaal zorg inkopen in een goede kwaliteit/prijsverhouding, die aansluit bij de zorgbehoeften van hun verzekerden. Het is logisch dat zorgverzekeraars ten aanzien van de inkoop verschillende eisen kunnen stellen. Voor zover de verschillende eisen betrekking hebben op basaliteiten als bereikbaarheid, kwaliteit en veiligheid, doorverwijsgedrag et cetera, valt op de diversiteit naar mijn mening niets af te dingen. Ik ga er in zijn algemeenheid wel vanuit dat zorgverzekeraars rekening houden met de uitvoerbaarheid van hun contracteerbeleid voor zorgaanbieders.
Deelt u de mening dat het naast elkaar bestaan van integrale bekostiging en financiering met behulp van een koptarief remmend werkt op de verdere ontwikkeling van de ketenzorg?
Bij de invoering van integrale bekostiging is afgesproken dat tijdens de overgangsperiode (2010 tot en met 2012) ketenzorg zowel via integrale bekostiging als via een koptarief bekostigd mag worden. Ik realiseer mij dat twee bekostigingssystemen naast elkaar in sommige gevallen tot problemen kunnen leiden. Op dit moment is de evaluatiecommissie Integrale Bekostiging bezig met de evaluatiestudie naar de integrale bekostiging voor ketenzorg. De commissie kijkt ook naar de uitvoeringsaspecten van de huidige situatie. Ik verwacht de eindevaluatie van de commissie medio 2012. Mede op basis van die evaluatie zal ik een besluit nemen over het al dan niet eindigen van de overgangssituatie.
Welke stappen gaat u nemen om het afsluiten van contracten in de ketenzorg te verbeteren, of zelfs om te voorkomen dat ketenzorg strandt?
De begeleidingscommissie integrale bekostiging ondersteunt veldpartijen bij de invoering en contractering van ketenzorg, onder meer door een instrument te ontwikkelen waarmee de transparantie over de gecontracteerde zorg, zoals zorgzwaarte van de populatie, wordt vergroot. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars bezien momenteel in hoeverre dit instrument al bruikbaar is voor de contracteerronde 2012.
Zijn er cijfers beschikbaar over de gemiddelde kosten voor een behandeling die wordt uigevoerd door een zorggroep, in vergelijking met de gemiddelde kosten voor een zelfde behandeling in de tweede lijn? Zo ja, kunt u de Kamer deze cijfers toezenden? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Op dit moment beschik ik niet over actuele cijfers over gemiddelde kosten van zorg voor chronisch zieken in de eerste lijn of de tweede lijn. In het kader van vraagstukken rondom substitutie en ketenzorg worden er op dit moment wel verschillende onderzoeken verricht, onder andere door het RIVM. De Evaluatiecommissie Integrale bekostiging zal deze gegevens ook meenemen in de eindevaluatie.
De privacyschending van medische persoonsgegevens door zorgverzekeraars |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars medische dossiers kunnen inzien zonder dat toestemming van de verzekerde wordt gevraagd? Zo nee, waarom niet?1
Er is voor de toegang van zorgverzekeraars tot medische gegevens een zorgvuldige regeling getroffen. Die regeling geldt zowel voor de Zvw, de AWBZ als de aanvullende verzekering. Deze regeling is afgestemd met de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (KNMG), GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en vastgesteld op basis van advisering door het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Heeft u inzicht in welke mate de regels omtrent privacy van medische persoonsgegevens worden nageleefd door zorgverzekeraars? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
De NZa heeft in 2007 een uitgebreide nulmeting verricht op de naleving van de privacyregelgeving door zorgverzekeraars. Het doel van de nulmeting was om inzicht te verkrijgen in de organisatorische en technische maatregelen die zorgverzekeraars hadden getroffen voor de bescherming van persoonsgegevens, hoe deze maatregelen werden gewaarborgd en of de getroffen maatregelen voldeden aan wat bij wet- en regelgeving is bepaald. Naar aanleiding van de bevindingen van de nulmeting heeft de NZa in 2008 een follow up onderzoek verricht. Dit had als doel om vast te stellen of alle zorgverzekeraars (inmiddels) de noodzakelijke organisatorische maatregelen hadden getroffen om op een adequate wijze uitvoering te kunnen geven aan de naleving van de privacyregelgeving. Dat bleek in voldoende mate het geval te zijn.
Voorts verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het met het oog op de zorgvuldigheid en veiligheid wenselijk dat zorginstellingen medische gegevens uit dossiers per post opsturen naar de zorgverzekeraar die de controle houdt? Zo nee, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo ja, wilt u toelichten waarom?
Het is niet ongebruikelijk deze gegevens per post te versturen. Binnen de post zijn voldoende waarborgen (aangetekend versturen, track & trace) mogelijk voor een zorgvuldige en veilige verzending van deze gegevens.
Onderschrijft u, met het oog op de medische privacy, dat medische dossiers alleen op locatie van de gecontroleerde zorginstellingen en met toestemming van de verzekerde te bezichtigen zijn door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Niet is in te zien waarom detailcontrole uitsluitend moet plaatsvinden bij de instelling. In de regelingen bedoeld in het antwoord op de eerste vraag is vastgelegd dat de detailcontrole steeds plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar. Uit dit voorschrift vloeit voort dat deze bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. Hiermee is gewaarborgd dat bij de uitvoering van de detailcontrole voldoende deskundigheid beschikbaar is en adequaat (door de medisch adviseur) wordt gemotiveerd.
De zorgverzekeraar legt voorafgaand aan de detailcontrole aan de zorgaanbieder uit wat het doel is van de controle. De zorgaanbieder kan daarover vragen stellen die de verzekeraar met inachtneming van de regeling naar beste weten beantwoordt. Een zorgaanbieder kan in een voorkomend geval gemotiveerd aangeven bij een verzekeraar waarom hij van mening is dat in dat geval niet aan de in de regeling gestelde eisen is voldaan. De verzekeraar zal naar aanleiding daarvan de noodzaak tot inzet van het controle-instrument nader motiveren en toelichten. Waar bij nader inzien blijkt dat het controledoel ook zonder het betreffende instrument kan worden gerealiseerd, is een andere oplossing aangewezen. Het voorgaande laat onverlet dat de zorgaanbieder ook de medisch adviseur van de zorgverzekeraar om een (nadere) toelichting kan vragen. Mocht de verzekeraar in voorkomend geval van mening blijven dat de inzet van het betreffende controle-instrument noodzakelijk is en de zorgaanbieder blijft van mening dat niet aan de eisen van de regeling is voldaan, dan zal de verzekeraar in overweging nemen of hij een juridische procedure zal entameren.
Bovenstaande procedure is geheel in overeenstemming met de regeling.
Deelt u de mening dat medische dossiers uitsluitend in behandeling zouden mogen worden genomen door medisch geschoolde adviseurs die gebonden zijn aan het medisch beroepsgeheim en niet door andere kantoormedewerkers? Zo nee, waarom niet?
In de regeling is bepaald dat detailcontrole plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar en dat deze op verzoek van de zorgaanbieder bij de detailcontrole aanwezig is. Hieruit vloeit voort dat de medisch adviseur bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. De daarbij ingeschakelde medewerkers hebben een van de medisch adviseur afgeleide geheimhoudingsplicht.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) intensiever toe op de uitvoering van materiële controles met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens door zorgverzekeraars, sinds zorgverzekeraars ingevolge de nieuwe ministeriële regeling op basis van de Zorgverzekeringswet geen toestemming meer nodig hebben van verzekerden om deze gegevens in te kunnen zien?2
De nieuwe regeling heeft hierin geen beleidswijziging gebracht. Ook onder de oude regeling was geen toestemming van de verzekerde nodig.
De NZa besteedt intensiever aandacht aan materiële controles vanwege het in het regeerakkoord opgenomen onderwerp over intensivering van het rechtmatigheidsonderzoek. Dit krijgt bij het lopende onderzoek Zvw 2010 gestalte door het aspect materiële controle verdiepend te onderzoeken. Via het informatiemodel uitvoeringsverslag 2011 en het controleprotocol 2011 heeft de NZa de verantwoording en controle voorschriften voor de zorgverzekeraars over de materiële controle aangescherpt. Ten algemene valt het op dat zorgverzekeraars in beperkte mate verdiepende controles aan de hand van medische dossiers uitvoeren. Tegelijkertijd constateren we dat er – wellicht door de in de regeling omschreven heldere procedure en bevoegdheden – een countervailing power van de zorgaanbieders bestaat waarbij in het algemeen alleen goed onderbouwde verzoeken van de zorgverzekeraars tot inzage in de medische dossiers leiden.
Deelt u de mening, met het oog op de privacy, dat een verzekerde te allen tijde toestemming gevraagd dient te worden zodra (medische) gegevens gecontroleerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens die door zorgverzekeraars tijdens controles worden ingezien?
In de Zvw is de wettelijke basis gelegd voor (onder omstandigheden ook) inzage in medische dossiers door zorgverzekeraars indien en voor zover een dergelijke verwerking van medische persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Zvw. In de Regeling zorgverzekering is nader uitgewerkt hoe en onder welke omstandigheden zorgverzekeraars van die mogelijkheid gebruik kunnen maken bij materiële controle. In de regeling wordt beoogd een zorgvuldige en proportionele werkwijze van zorgverzekeraars te waarborgen door het voorschrijven van een stapsgewijze opbouw van die materiële controle. De zorgverzekeraar mag stappen in een volgende fase (met instrumenten die een grotere inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van patiënten) niet eerder zetten dan nadat is vastgesteld dat met de stappen in de voorgaande fase niet kan worden volstaan om het door de zorgverzekeraar vastgestelde doel van de materiële controle te bereiken. Detailcontrole (in laatste instantie ook in de vorm van inzage in medische dossiers) is daardoor slechts mogelijk als de zorgverzekeraar kan aantonen dat minder ingrijpende stappen het doel van de materiële controle niet kan worden bereikt. Inzage in medische dossiers kan dus uitsluitend plaatsvinden als uiterste middel, indien de proportionaliteit daarvan kan worden gemotiveerd. Het aldus inbouwen van waarborgen voor zorgvuldigheid en proportionaliteit is conform de advisering van het CBP ter zake.
Het hoge aantal vrijspraken in zaken tegen (vermeende) loverboys |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «de bewijsproblematiek van loverboypraktijken»?1
Ja.
Deelt u de mening en kwantitatieve analyse dat verdachten van loverboypraktijken relatief vaak worden vrijgesproken? Zo nee, waarin is in deze mening en analyse dan niet waar?
Ja, zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Hoe komt het dat het aantal vrijspraken bij het nieuwe artikel 273a/f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) relatief hoger ligt dan ten opzichte van het vorige oude artikel 250av Sr? Acht u het mogelijk dat doordat in het nieuwe artikel andere vormen van uitbuiting dan seksuele vormen van uitbuiting zijn opgenomen, het artikel te onoverzichtelijk is geworden en dat dit nadelig uitwerkt voor een correcte tenlastelegging?
Als een van de mogelijke redenen voor het relatief toegenomen aantal vrijspraken op basis van art. 273a/f Sr. in vergelijking met art. 250 av Sr. in loverboy-zaken noemt de auteur de complexiteit van het eerstgenoemde artikel. Uit haar onderzoek blijkt overigens niet dat er als zodanig iets mis is met de strafbaarstelling van art. 273a/f Sr. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) constateert in haar zevende rapportage (2009) dat het een complex artikel betreft. Zij stelt dat het onderscheid tussen de aard van verschillende soorten werk c.q. dienstverlening, en tussen meerderjarige en minderjarige slachtoffers, maakt dat er een groot aantal subonderdelen nodig was om alle strafbaar te stellen gedragingen te beschrijven. Derhalve meent de NRM dat het artikel niet eenvoudig te doorgronden is, hetgeen volgens haar mede het gevolg is van het gebruik van een aantal termen – afkomstig uit internationale regelingen die ten grondslag liggen aan de mensenhandelbepaling – die niet nader zijn uitgelegd.
Dit behoeft evenwel geen belemmering voor succesvolle vervolging te zijn. Wel vergt het bijzondere aandacht. Zo is het van belang dat mensenhandelzaken – niet alleen loverboy-zaken – worden behandeld door functionarissen met voldoende (specialistische) kennis en expertise. De toenmalige Minister van Justitie is daarop al ingegaan in zijn reactie op bovengenoemde 7de rapportage van de NRM (5630171/10). Bij het Openbaar Ministerie is in iedere regio een specialistische mensenhandelofficier aangesteld. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht in cursussen ook specifieke aandacht te besteden aan het opstellen van tenlasteleggingen in mensenhandelzaken.
Juist vanwege de complexiteit van het artikel wordt door de specialistische officieren voortdurend gewerkt aan het verhogen van de kwaliteit van het requisitoir met het oog op het sorteren van maximaal rendement op de zitting. Belangrijk is het goed uiteenrafelen en interpreteren van het artikel, het maken van gerichte keuzes bij de opsporing en vervolging, mede met het oog op een goede en verantwoorde uitleg ter zitting.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat, zoals reeds is aangegeven in het (op rechtspraak.nl gepubliceerde) advies van de Raad over het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart van 18 februari 2011, de Raad van mening is dat, aangezien het gaat om ongeveer 150 zaken per jaar met een zeer specialistisch karakter, het voor de hand ligt dat zaken op het gebied van mensenhandel voorlopig ressortelijk geconcentreerd worden. Dat wil zeggen in eerste aanleg bij de rechtbanken Rotterdam, Oost-Nederland, Amsterdam en Oost-Brabant en in tweede aanleg bij de gerechtshoven 's-Gravenhage en Arnhem-Leeuwarden.
Is het waar dat er vrijspraken zijn geweest vanwege onjuiste, niet volledige en/of opmerkelijke tenlasteleggingen? Zo ja, hoe vaak hebben rechters vanwege een dergelijke tenlastelegging verdachten vrijgesproken en wat zegt dit over de kennis van de desbetreffende officier van justitie? Zo nee, wat is er op dit punt dan niet waar aan het in het artikel gestelde?
Het is lastig te zeggen in welke mate er sprake is geweest van fouten in tenlasteleggingen en in welke mate eventuele fouten en/of niet volledige tenlasteleggingen hebben geleid tot vrijspraken. Immers, soms waardeert een rechter een tenlastelegging anders dan het Openbaar Ministerie. Daarmee is niet perse sprake van een fout. Ook is niet altijd duidelijk of een andere waardering steeds de (enige) reden voor een vrijspraak is. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de in het artikel geconstateerde problemen bij het bewijzen dat slachtoffers zich daadwerkelijk onvrijwillig beschikbaar hebben moeten stellen voor prostitutie?
Uit de hiervoor genoemde rapportage van de NRM blijkt dat de aangiftes en belastende verklaringen ten aanzien van verdachte(n) van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen een belangrijke rol als bewijsmiddel spelen in mensenhandelzaken. Gebleken is dat slachtoffers vaak tijdens het opsporingsonderzoek, in tegenstelling tot slachtoffers van andersoortige delicten, nog op één of andere manier onder invloed zijn van de vermeende daders waarbij liefdes- of angstgevoelens vaak nog lange tijd een rol spelen. De NRM meent dan ook dat dit problemen kan opleveren voor het vergaren van bewijs, aangezien het slachtoffers ervan kan weerhouden aangifte te doen of anderszins een belastende verklaring af te willen leggen.
Is het waar dat rechters de instemming van een slachtoffer met de prostitutie regelmatig als een serieuze instemming lijken aan te merken en daarmee voorbij lijken te gaan aan de listige werkwijzen van loverboys en de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en/of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, heeft dit te maken met een gebrek aan goede en volledige kennis omtrent de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en /of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze kennis wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Mij past geen oordeel over de wijze waarop rechters individuele zaken beoordelen en de beslissingen die daarin worden genomen. Wel constateer ik dat de auteur van het in vraag 1 genoemde artikel in enkele gevallen het oordeel van de rechter niet lijkt te delen. Onderbouwing voor die twijfel aan de beoordeling van de rechters in die zaken, wordt niet gegeven. Hierbij dient ook in ogenschouw te worden genomen dat de rechter bij de beoordeling van een zaak, in hoge mate afhankelijk is van de bewijsmiddelen die hem worden gepresenteerd. Die middelen zullen toegesneden dienen te zijn op het maken van een afweging op het lastige terrein van de relatie tussen het (vermoedelijke) slachtoffer en de verdachte. Dat vergt ook bij de politie en het Openbaar Ministerie een specialistische aanpak. Ik verwijs u daaromtrent naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre komen de bevindingen in het genoemde artikel overeen met de bevindingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar laatste rapportage en in hoeverre niet?
Als gezegd bevestigt de NRM de complexiteit van artikel 273f Sr. Daarnaast deelt de NRM het beeld dat het percentage volledige vrijspraken voor mensenhandel in het algemeen, in vergelijking met het percentage vrijspraken voor het delict verkrachting relatief hoog ligt. Tevensconstateert de NRM dat (zware) geweld- en zedendelicten het meest frequent naast mensenhandel ten laste zijn gelegd en deze zware delicten daarmee ook als dwangmiddelen van een mensenhandelfeit beschouwd kunnen worden. Voorts meent de NRM dat door de bewijsproblematiek (zie het antwoord op vraag 5), verklaringen van slachtoffers, en met name consistentie daarin, een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van het bewijs.
Het bericht dat normaal gedrag in het nieuwe psychologenhandboek als ziek wordt benoemd |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel waarin wordt gemeld dat in de nieuwe Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) de drempel voor aandoeningen wordt verlaagd en nieuwe aandoeningen worden toegevoegd?1
Ja.
Acht u het denkbaar dat in Nederland als gevolg van deze veranderingen in de DSM de medicalisering van normaal gedrag eveneens gaat toenemen?
Vanwege de groeiende wetenschappelijke kennis over oorzaak, aard en ernst van psychische klachten wordt met enige regelmaat de Diagnostic Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) als classificatiesysteem herzien. Het is gebruikelijk dat de American Psychiatric Association hiervoor wereldwijd expertgroepen van beroepsbeoefenaren raadpleegt. Eerstvolgende publicatie van een herziene versie (de DSM V) wordt medio 2013 verwacht. Belangrijkste wijziging is het voorstel om over te stappen van een dichotome beoordeling (er zijn wel/ niet psychische klachten), naar een meer dimensionele beoordeling van ziekte (er is meer/ minder sprake van psychische klachten).
Met een classificatiesysteem als de DSM kan door professionals in de ggz met een en dezelfde (internationale) taal over de klinische presentaties van een psychiatrische stoornis worden gesproken. Het is aan hen om zorg te dragen voor een in de praktijk eenduidig te hanteren instrument. Daar waar dit bij herziening tot onderlinge controverse leidt, zullen zij zelf een oplossing moeten vinden. Ik wil daarom geen beleidsmatig oordeel vellen over de discussie, zoals die is gepubliceerd in de Volkskrant.
Voor zover deze discussie raakt aan de door mij gevoelde behoefte om geneeskundige geestelijke gezondheidszorg, die valt onder de Zorgverzekeringwet (Zvw), beter af te bakenen ben ik wel geïnteresseerd in de uitkomst hiervan. Ik deel met u volledig de opvatting dat onnodige medicalisering moet worden voorkomen. Zowel uit oogpunt van kwaliteit voor de cliënt/patiënt als uit een oogpunt van kostenbeheersing. Medicalisering hangt echter niet primair af van wie, welk classificatiesysteem gebruikt, maar vooral van de professionele wijze waarop de noodzaak tot medisch handelen wordt afgewogen.
Volgens het voorstel van de APA zullen bij herziening van de DSM V verschillende ziektecategorieën worden toegevoegd, dus in die zin is er sprake van uitbreiding van het behandeldomein voor de ggz. Hoe specifieker de bijbehorende gedragskenmerken op wetenschappelijke gronden in de DSM V echter zijn omschreven, hoe beter professionals in staat zijn de noodzaak tot behandeling te bepalen. Dit betekent dat een nieuwe ziektecategorie, niet alleen patiënten insluit, maar ook sommige patiënten kan uitsluiten op basis van de klinische presentatie van hun klachten.
Training in de toepassing van de dit classificatiesysteem is onderdeel van het opleidingscurriculum van zowel psychiaters, psychologen als psychotherapeuten. Daardoor zijn zij in staat om in individuele gevallen een adequaat diagnostisch oordeel te vellen. Vooruitlopend op publicatie van de DSM V heb ik geen reden om aan te nemen dat bij herziening van dit classificatiesysteem deze diagnostische zorgvuldigheid in het gedrang komt. Maar ik zal zeer kritisch blijven kijken naar mogelijke gevolgen voor het verzekerd pakket en het «gepast gebruik» daarvan.
Acht u de kans groot dat het aantal te vergoeden behandelingen zal toenemen als gevolg van de nieuwe DSM criteria en vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze ontwikkeling te voorkomen?
Zoals ik hierboven stelde, zal ik zeer kritisch kijken naar eventuele gevolgen voor het verzekerde pakket en het gepast gebruik daarvan. Eventuele toename van te vergoeden behandeling is echter in beginsel niet (eenzijdig) afhankelijk van het door professionals gehanteerde classificatiesysteem. Voor vergoeding van behandeling voor psychiatrische patiënten is binnen het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) het basispakket leidend. Ik stel dit jaarlijks vast, mede op basis van adviezen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Om duidelijkheid te scheppen over (de grenzen van) het basispakket voor de geneeskundige ggz heb ik hen d.d. 7 maart 2011 gevraagd om een uitvoeringstoets met betrekking tot ziektelast en een pakketadvies (Z-VU-3052198). Het CVZ heeft toegezegd dit in de loop van 2012 aan mij te leveren en op basis hiervan zal ik mijn beleid zo nodig aanpassen.
Binnen de huidige functionele aanspraak onder de Zvw zijn alleen de inhoud en omvang van zorg en de bijbehorende indicatiegebieden in de regelgeving opgenomen. Het is aan de zorgverzekeraars om te bepalen wie en waar de zorg geleverd wordt.
Vindt u dat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) zich bij de indicatiestelling, ook in de toekomst, moet laten leiden door de zogenaamde International Classification of Function ing, Disability and Health (ICF)?
Indicatiestelling door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) is voor de tweedelijns ggz aan de orde zodra een patiënt langer dan een jaar intern verblijft. Het CIZ bepaalt het benodigde zorgzwaartepakket ter bekostiging van behandeling en verblijf. Het daarbij gehanteerde classificatiesysteem ICF is bedoeld om het menselijk functioneren in kaart te brengen.
De huidige formulierenset, die door het CIZ wordt gehanteerd bij indicatieonderzoek, is mede gebaseerd op de ICF-classificatie voor het vaststellen van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen.
In reactie op en in lijn met de door de Kamer aanvaarde motie-Wiegman-Van Meppelen Scheppink (32 123 XVI, nr. 60) heeft het CIZ experimenten uitgevoerd. Het beleid met betrekking tot de indicatiestelling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is gericht op het geven van vertrouwen en het van daaruit actief betrekken van de zorgaanbieders/-professional bij het proces van indicatiestelling AWBZ. Daartoe is een verdere vereenvoudiging van het proces van indicatiestelling AWBZ gewenst, waardoor de administratieve lasten c.q. handelingen verder worden teruggebracht. Dit zal mede toetssteen zijn voor de beoordeling van de uitkomsten van de experimenten met het ICF.
Ziet u mogelijkheden om de invloed van de DSM classificatie terug te dringen? Zo ja, bent u van plan dit te doen?
Ik ben niet in de positie om te bepalen welk classificatiesysteem voor psychiatrische stoornissen professionals in de geneeskundige ggz gebruiken voor het beoordelen van de aard en ernst van psychische klachten. Het is aan de beroepsverenigingen van psychiaters, psychologen en psychotherapeuten om te stimuleren dat gebruik wordt gemaakt van een wetenschappelijk goed onderbouwd instrument dat eenduidig te hanteren is in de praktijk. Mijn aangrijpingspunten liggen bij het verzekerd pakket en (via het CVZ) de duiding van het gepast gebruik daarvan.
Zou het kunnen dat een deel van de overdiagnosticering wordt veroorzaakt door het feit dat degene/de organisatie die diagnosticeert vaak ook bepaalt hoe de behandeling eruit moet zien (indiceert) en vervolgens de behandeling uitvoert? Bent u voornemens deze belangenketen te doorbreken? Zoekt u alternatieven? Zo ja, in welke richting?
Ik vind het bezwaarlijk om zonder harde bewijzen de integriteit van behandelaar ten aanzien van de diagnosestelling in twijfel te trekken. Niettemin zie ik uw punt van «moral hazard». Dat is echter niet uniek voor de ggz, maar geldt breed in de curatieve zorg. Dat is ook de reden dat ik opdracht heb gegeven om een «kwaliteitsinstituut» bij het CVZ in het leven te roepen dat een eenduidige taal zal ontwikkelen, vastgelegd in professionele standaarden, waarin indicatiestelling, gepast gebruik van zorg, richtlijnen, kwaliteitsnormen, kwaliteitsindicatoren en uitkomstindicatoren voor het gehele zorgpad worden opgenomen. De informatie daaruit zal ook publiek worden gemaakt, zodat verzekeraars scherper kunnen inkopen, patiënten/cliënten beter kunnen kiezen en de Inspectie beter kan handhaven.
Financiële malaise in de AWBZ-zorg door afwaardering van vastgoed |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Zorg voelt malaise vastgoed»? Zijn de signalen van zorginstellingen voor u reden tot zorg? Zo nee, waarom niet?1
Is het waar dat door uw nieuwe boekhoudkundige spelregels honderden miljoenen euro’s dreigen te verdampen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u dit uit aan de belastingbetaler?
Deelt u de mening dat een efficiënte inzet van zorggeld vereist dat zorginstellingen zich primair met zorgverlening bezighouden en niet met andere activiteiten? Zo nee, welke activiteiten dienen naar uw oordeel nog meer van zorggeld te worden betaald? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om de overheid de financiering en het beheer van het vastgoed te laten organiseren zodat de zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg?
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen door de toenemende financiële risico’s geld gaan oppotten in plaats van te investeren in verbetering van de zorg en het wegwerken van personeelstekorten? Zo ja, waarom?
Hoeveel euro winst hebben de 50 grootste AWBZ-instellingen vorig jaar in totaal geboekt? Waar komt dat geld vandaan?1
Bij de opstelling van de «top 50», is uitgegaan van ook AWBZ zorg leverende instellingen/concerns. Deze leveren voor een deel ook ZVW zorg. Tot sommige behoort bijvoorbeeld een ziekenhuis. Met de beschikbare informatie is geen eenduidige splitsing te maken, tussen AWBZ, ZVW en overig.
De 50 grootste AWBZ-zorg leverende instellingen (niet uitsluitend AWBZ zorg) hebben een positief resultaat gehaald van € 190,49 mln. Dit is 1,57% van de totale inkomsten (niet uitsluitend AWBZ zorg). Voor alle AWBZ zorgleverende instellingen is dit 1,89%.
Wel is de herkomst van de inkomsten van de 50 grootste AWBZ zorg leverende instellingen aan te geven.
Bron
Inkomsten top 50 AWBZ
Aandeel
1
Wettelijk budget voor aanvaardbare kosten (uit AWBZ/Zvw-zorg, exclusief subsidies)
77,3%
2
Niet-gebudgetteerde zorgprestaties (exclusief DBC B-segment, inclusief Wmo-huishoudelijke hulp)
6,5%
3
Omzet DBC B-segment
3,9%
4
Subsidies (exclusief Wmo-huishoudelijke hulp; inclusief overige Wmo-prestaties)
6,6%
5
Overige opbrengsten
5,6%
Hoe verhoudt de kabinetsdoelstelling van het aantrekken van private investeerders in de zorg door middel van winstuitkeringen zich met het voorspelbare oppotten van geld door zorginstellingen als reactie op de toenemende risico’s op onder meer vastgoed? Wilt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen vooral zullen bezuinigen op hun personeel, gebouwenonderhoud en het woon-/leefklimaat van de bewoners, aangezien zij gedwongen zijn reserves aan te leggen en gebonden zijn aan solvabiliteitseisen van banken en andere investeerders? Zo ja, is dit wat het kabinet beoogt met zijn beleid? Zo nee, waar verwacht u dat de instellingen dan op bezuinigen en wilt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen door het kabinetsbeleid financieel beloond worden voor het aantrekken van doelgroepen die veel geld opleveren en juist financieel worden gestraft indien zij zich uit medemenselijkheid richten op probleemgroepen zoals daklozen, zorgmijders en mensen zonder geld? Zo nee, wat is uw inhoudelijke reactie op de verklaring die de financieel secretaris van het Leger des Heils geeft voor het slechte financiële resultaat in vergelijking met andere AWBZ-instellingen?1
Kent u de brief van Revalidatie Nederland (RN) aan de Kamer, waarin deze aangeeft dat de kapitaallasten van revalidatiecentra gemiddeld 11,3% van de omzet bedragen volgens onderzoek in 2007 en 2008 van uw voorganger?2 Wilt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot de 8,7% opslag die genoemd wordt in het document Invoering prestatiebekostiging medisch specialistische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Wat is uw reactie op de argumenten van RN?
Een ggz-instelling die overweegt het personeel om een loonoffer te vragen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Raad van Bestuur van ggz-instelling Mondriaan overweegt het personeel te vragen 5 tot 10% van hun loon in te leveren? Keurt u dit goed?1
Zoals ik over de gang van zaken lees, heeft Mondriaan besparingsideeën geïnventariseerd, rijp en groen. Zoiets, het laten opborrelen van rijpe en groene ideeën, hoort bij brainstormen. Daarna moet dan de fase van besluitvorming nog komen waarin het kaf van het koren wordt gescheiden. Die besluitvormingsfase was bij Mondriaan voorzien voor ná Prinsjesdag. Inmiddels is bekend dat dit idee daar niet in zal worden meegenomen.
Deelt u de mening dat van «vrijwilligheid» nauwelijks sprake kan zijn als medewerkers tegen elkaar worden uitgespeeld of worden gechanteerd met mogelijke financiële problemen voor hun instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit mijn antwoord op uw eerste vraag bleek dat het idee kennelijk nog onvoldragen was en niet verder is uitgewerkt door Mondriaan. Het heeft dus geen zin om te speculeren over «ins and outs» van mogelijke uitwerkingen.
Bezuinigt u op de geestelijke gezondheidszorg (ggz) omdat u de salarissen van de medewerkers te hoog vindt? Zo nee, hoe voorkomt u dat uw bezuinigingen leiden tot salarisachteruitgang van zorgpersoneel?
Ik bezuinig niet op de ggz omdat ik de salarissen te hoog vind. Over de hoogte van de salarissen onderhandelen werkgevers- en werknemersorganisaties bij de cao-onderhandelingen. Daar sta ik volkomen buiten. Zie ook het antwoord op uw vraag 1, de verwijzing naar de uitzondering van de zorg in het Regeerakkoord voor de nullijn in 2011 in de collectieve sector.
Deelt u de mening dat cao-afspraken moeten worden nageleefd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht de trend dat zorgpersoneel steeds vaker tussentijds onder druk wordt gezet om loon in te leveren, zoals eerder ook al in de thuiszorg?
Afspraken moeten worden nagekomen.
Is de Raad van Bestuur voornemens zelf een loonoffer te brengen? Zo ja, in welke mate?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u het gepast dat directeur N.E spreekt van solidariteit en hiermee insinueert dat medewerkers die niet akkoord gaan met verslechtering van de arbeidsvoorwaarden niet solidair zijn? Is dit ook uw opvatting van solidariteit?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Onderschrijft u het bekende gezegde dat de trap altijd van bovenaf moet worden schoongeveegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te laten onderzoeken hoeveel de ggz kan besparen door het aantal bestuurders en managers te verminderen en de Kamer hier over voor Prinsjesdag te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat beleid zoveel mogelijk passend moet zijn bij het specifieke onderwerp. Mijn ombuigingen op de ggz passen binnen de kaders die in het regeerakkoord zijn aangekondigd. Zie overigens mijn antwoord op uw vraag 4.
Hoe verhoudt het systematisch uithollen van arbeidsvoorwaarden in de zorg zich tot het streven van het kabinet om de zorg aantrekkelijker te maken teneinde meer arbeidskrachten te werven? Waarom laat u dit allemaal gebeuren?
De arbeidsvoorwaarden in de zorg worden niet systematisch uitgehold. Zie daarover ook de verwijzing naar het Regeerakkoord in mijn antwoord op uw vraag 1.
Erkent u dat ook voor ggz-patiënten het sociale grondrecht op zorg geldt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer per brief informeren over de wijze waarop u als systeemverantwoordelijke een stelsel van goede en toegankelijke geestelijke gezondheidszorg waarborgt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Net als voor alle patiënten geldt, hebben ook patiënten met ggz-aandoeningen recht op zorg. Dit recht op zorg is in het huidige stelsel gewaarborgd.
Bent u bereid te onderzoeken wat de maatschappelijke gevolgen en kosten zullen zijn van het door bezuinigingen en eigen bijdragen verminderen respectievelijk ontmoedigen van ggz? Zo nee, wilt u toelichten op grond waarvan u het verantwoord vindt om te bezuinigen zonder inzicht in de maatschappelijke effecten?
Ik heb de Kamer tijdens het AO GGz van 30 juni jl. toegezegd dat ik de effecten van zorgmijding door introductie van de eigen bijdrage ga monitoren. Ik zal de Kamer daarover in oktober nog een brief sturen.