Het bericht 'Ladingen afgekeurd wegens inklimmers' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel getiteld «Ladingen afgekeurd wegens inklimmers»?1
Ja.
Is er een indicatie van de schade die wordt geleden door de transportsector door de afgekeurde ladingen vanwege inklimmers? Wie is er aansprakelijk voor de geleden schade?
De overheid heeft geen inzicht in de omvang van de schade die wordt geleden in de transportsector door het afkeuren van ladingen vanwege inklimmers. Ook Transport en Logistiek Nederland (TLN) heeft geen inzicht in de exacte omvang hiervan. De aansprakelijkheid van partijen is geregeld in hun vervoersovereenkomst. De vraag wie aansprakelijk is, kan daarom niet in algemene zin worden beantwoord. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval.
Hoeveel afgekeurde ladingen zijn er bekend bij de Koninklijke Marechaussee? Hoeveel personen zijn er in 2019 aangetroffen in ladingen van Nederlandse transporteurs?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft geen inzicht in het aantal afgekeurde ladingen van Nederlandse Transporteurs. Daarnaast houdt de KMar niet bij hoeveel inklimmers in ladingen van Nederlandse transporteurs worden aangetroffen.
Kunt u aangeven hoeveel inklimmers in de afgelopen drie jaar zijn aangetroffen, wat hun land van herkomst was, wat er gebeurt met de aangetroffen inklimmers en in hoeverre het per geval is gelukt om hen uit te zetten naar het land van herkomst?
De KMar heeft in 2019 ongeveer 910 personen aangetroffen die via een Nederlandse haven illegaal het Verenigd Koninkrijk probeerden te bereiken. In heel 2018 ging het om ongeveer 860 personen. In 2017 zijn er 910 personen aangetroffen. De top drie nationaliteiten in de afgelopen drie jaar door de KMar zijn aangetroffen zijn Albanezen, Afghanen en Vietnamezen.
In 2019 zijn circa 570 mensen aangetroffen door de Zeehavenpolitie (ZHP). De top drie aan nationaliteiten over 2019 die door de ZHP zijn aangetroffen bestaat uit Albanezen, Afghanen en Syriërs. Begin 2019 is de ZHP begonnen met het mogelijk maken van het bijhouden van registraties van inklimincidenten in het kader van het vreemdelingentoezicht. Deze registraties worden nog kwalitatief verbeterd.
Wanneer personen worden aangetroffen als zij illegaal het land proberen uit te reizen dan moeten ze Nederland onmiddellijk verlaten. Als deze personen niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Deze personen zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij betrokkenen onmiddellijk het land kunnen verlaten. Zij krijgen ook een inreisverbod voor de Europese Unie opgelegd. Daarnaast wordt er opgetreden als er sprake is van strafbare feiten zoals het in bezit zijn van een vals paspoort, vernieling of het illegaal verblijven in andermans voertuig of op andermans terrein.
Wanneer personen met verblijfsrecht tijdens hun visumvrije termijn het land illegaal proberen uit te reizen dan eindigt daarmee hun visumvrije periode en moeten betrokkenen Nederland onmiddellijk verlaten. Als deze personen niet vrijwillig vertrekken worden zij gedwongen uitgezet. Zij zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Deze personen krijgen ook een inreisverbod opgelegd.
Wat wordt er met afgekeurde ladingen gedaan, aangezien met name voedsel en kleding worden afgekeurd na het aantreffen van inklimmers?
Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. Een lading kan in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s vernietigd worden.
Wat vindt u van het advies van Transport en Logistiek Nederland aan chauffeurs die onderweg naar de haven zijn om zo min mogelijk te stoppen? Is het wenselijk dat chauffeurs minder stoppen? Komt hiermee de verkeersveiligheid niet in het geding?
Chauffeurs dienen zich, ook volgens TLN, te houden aan de regels omtrent rij- en rusttijden voor chauffeurs, zoals neergelegd in de Europese verordening met betrekking tot rij- en rusttijden en het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Deze regels zijn opgesteld mede met het oog op de verkeersveiligheid. Het advies heeft in die zin dan ook geen gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Is iedere chauffeur in het bezit van de voertuigenchecklist van de Border Force van het Verenigd Koninkrijk, een zogeheten Code of Practice, met eisen voor chauffeurs die naar het Verenigd Koninkrijk afreizen? Is het verplicht om deze checklist ingevuld te overhandigen bij binnenkomst in het Verenigd Koninkrijk?
De Code of Practice is voor werkgevers en chauffeurs beschikbaar op de website van de Britse Border Force. Werkgevers en chauffeurs hebben hier (online) toegang toe. Het overhandigen van de checklist is geen formele voorwaarde bij binnenkomst in het Verenigd Koninkrijk. Wanneer echter inklimmers gevonden worden, heeft het niet invullen van de checklist invloed op (de hoogte van) de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd door de Britse autoriteiten.
Welke maatregelen zijn er in 2016 genomen toen de grenscontroles werden aangescherpt door het toenemende aantal inklimmers? Zijn er in de tussentijd maatregelen bij gekomen gezien het feit dat de aantallen weer beginnen te stijgen? Bent u van plan meer maatregelen in te gaan voeren?
Naar aanleiding van de piek in 2016 zijn de controles op het detecteren van inklimmers die de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk willen maken verscherpt. In dat verband zijn er extra migratiehonden ingezet die de KMar en de Zeehavenpolitie bij de controles ondersteunen. Daarnaast wordt bij de grenscontroles meer gebruik gemaakt van technologische instrumenten zoals CO2-meters (zgn. warmtedetectie meters) en de inzet van een helikopter.
Verder zijn voor de uitvoeringsorganisaties (KMar, ZHP en AVIM) verschillende handelingskaders opgesteld op het terrein van de handhaving van de vreemdelingenwet alsmede een handhaving van de strafwetgeving.
Ook wordt nauw samengewerkt met de rederijen en de exploitanten van de maritieme grensdoorlaatposten en is de infrastructuur op sommige locatie aangepast, zoals het verhogen van het hekwerk in Hoek van Holland.
Voor de aanpak van het inklimmersvraagstuk heeft Nederland met België en het VK specifieke Memorandum of Understanding (MoU) afgesloten waarin verschillende activiteiten zijn benoemd om de inklimmersproblematiek tegen te gaan. Het betreft onder andere maatregelen voor het kunnen delen van informatie over mogelijke modus operandi, trends, gebruik van technologische detectiemateriaal en best practices.
Verder wordt dit moment samen met de uitvoeringsorganisaties verkend welke extra maatregelen ingevoerd moeten worden, zoals bijvoorbeeld de inzet van nog meer migratiehonden.
Kunt u aangeven welke gegevens u heeft over de mate waarin mensensmokkelnetwerken schuil gaan achter het probleem van de inklimmers en wat u er, ook in samenwerking met andere landen, aan doet om deze (ook via de gegevens van de aangetroffen inklimmers) op te rollen en te straffen?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt uitgegaan van de definitie van «inklimmer»: een persoon die een transportmiddel gebruikt om heimelijk en wederrechtelijk Nederland in, uit of door te reizen. Er wordt geen registratie bijgehouden van het aantal mensensmokkelonderzoeken waarbij specifiek door middel van «inklimmen» wederrechtelijk de grens is over gegaan. Wel worden in Nederland jaarlijks (enkele) tientallen onderzoeken naar mensensmokkel verricht n.a.v. het aantreffen van illegale vreemdelingen in voertuigen. In deze onderzoeken vindt regelmatig samenwerking plaats met andere Europese landen, onder meer gericht op de ontmanteling van criminele samenwerkingsverbanden die zich bezighouden met mensensmokkel.
Indien bij het aantreffen van inklimmers concrete signalen van mensensmokkel aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van beschadigingen, wordt een opsporingsinspanning verricht. Deze strafrechtelijke aanpak van de inklimproblematiek is gericht op het verbeteren van de informatiepositie en is bedoeld om zicht te krijgen op eventuele mensensmokkelaars en/of mensensmokkelnetwerken die het inklimmen hebben gefaciliteerd en om die reden strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Daarnaast leiden (gezamenlijke) controleacties niet alleen tot operationele resultaten, maar gaat daarvan ook een preventieve werking uit.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Recente berichtgeving omtrent het Marginal da Corimba-project in Angola |
|
Bart Snels (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Veel vraagtekens bij Angolees project van Van Oord»1 en «De Prijs van een Miljoenenproject»2?
Ja.
Bent u van mening dat het gegeven dat commerciële prijsstelling geen onderdeel is van de due diligence van exportkredietverzekeraar Atradius het risico met zich meebrengt dat corrupte geldstromen van directe zakenpartners van klanten van Atradius uit het zicht blijven van Atradius?
De staat verzekert enkel het Van Oord-deel van het contract. Een onderzoek naar commerciële prijsstelling maakt geen onderdeel uit van de due diligence. Wel is gekeken naar andere zaken binnen de contractprijs zoals: het lokaal bestanddeel, de Nederlandse content en de verhoudingen van de uit te voeren werkzaamheden binnen het consortium. Over de verhoudingen van de uit te voeren werkzaamheden binnen het consortium, is Atradius DSB toentertijd geïnformeerd dat de werkelijke kosten van Urbinvest naar verwachting 30–31 miljoen USD zouden bedragen. Hiervan moesten onder andere de werkzaamheden voor gerenommeerde advies- en consultancybureaus, die door Urbinvest waren ingehuurd, betaald worden, alsmede de lokale belastingen. Dit bedrag en de verklaring over de aanwending daarvan is meegewogen in de beoordeling en gaf geen aanleiding om de aanvraag niet in verzekering te nemen.
Kunt u van Atradius eisen onderzoek te doen naar commerciële prijsstelling als onderdeel van het due diligence beleid op het moment dat zij voor rekening en naam van de Nederlandse Staat exportkredieten verzekert?
Bij contracten die verzekerd worden is het niet goed mogelijk om prijsstelling diepgaand te onderzoeken; prijzen komen immers op een markt tot stand en het is niet aan mij als verzekeraar om een oordeel te hebben over bijvoorbeeld een winstmarge.
In de besluitvorming over het al dan niet verzekeren van transacties moeten alle relevante risico’s in beeld zijn alvorens de staat een besluit kan nemen. In de regel komen die allemaal aan bod in de adviezen van Atradius DSB.
Welke transparantie wilt u voortaan afdwingen in de integriteit van commerciële prijsstellingen als Atradius voor rekening en naam van de Nederlandse Staat handelt?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3. Contractbedragen worden overigens niet openbaar gemaakt omdat dit concurrentiegevoelige informatie betreft.
Bent u van mening dat Atradius, naast ING en Van Oord, een verantwoordelijkheid heeft in het compenseren van de slachtoffers van het Marginal da Corimba-project? Waarom wel of waarom niet? Op welke manier wilt u uw invloed op dit punt aanwenden?
Laat ik voorop stellen dat de berichtgeving mij zorgen baart.
Op basis van eigen onderzoek is niet gebleken dat de Nederlandse staat via Atradius DSB rechtstreeks betrokken is bij de vermeende mensenrechtenschendingen in juni 2013 in Luanda. Gebleken is dat de gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied (Areia Branca) dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren. Bij geen van de Nederlandse partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden. In de milieu- en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niet gebleken van gedwongen verhuizingen, ook niet in het verleden.
De Nederlandse staat als verzekeraar zal zelfstandig en via Atradius DSB als uitvoerder van de exportkredietverzekering (ekv) Van Oord en ING ondersteunen bij het invloed uitoefenen op de Angolese autoriteiten om een passende oplossing en mogelijke compensatie te verlenen.
Heeft de Nederlandse Staat weet gehad van en goedkeuring moeten geven voor het eenmalig ophogen van de financieringsdrempel door Atradius in Angola van 190 miljoen euro tot 750 miljoen euro? Zo nee, waarom heeft de Nederlandse Staat geen zicht gehad op de verhoging van de drempelwaarde op het moment dat Atradius voor naam en rekening van de Nederlandse Staat handelt? Zo ja, waarom heeft de Nederlandse Staat geen aanleiding gezien het Marginal da Corimba-project nader te onderzoeken?
De zogeheten landenplafonds zijn onderdeel van het landenbeleid ten aanzien van de exportkredietverzekering (ekv) dat door mij en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt vastgesteld. Het landenbeleid voor alle landen wordt periodiek herzien. De aanleiding kan zijn dat het beleid verouderd is, maar ook grote belangstelling voor verzekeringen op een bepaald land of het op de agenda staan van een handelsmissie met een bewindspersoon kan aanleiding zijn het landenbeleid opnieuw te beoordelen. In de Commissie Advisering Risicobeheer wordt dan het advies van Atradius DSB besproken met vertegenwoordigers van de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken, waarna de staat het beleid vaststelt.
De economische omstandigheden en de betalingscapaciteit van Angola gaven in 2015 aanleiding het landenplafond te verhogen, waarmee voldoende ruimte ontstond voor de transactie van Van Oord en voor een aantal andere transacties.
Sinds een beleidswijziging eind 2017 worden landenplafonds mechanisch vastgesteld op basis van OESO-landenklasse en omvang van de economie; voor Angola is dit 900 miljoen euro (zie de website van Atradius DSB). Naast de hoogte van het landenplafond omvat het landenbeleid ook een status (zoals open zonder of met beperkingen, dekking bij uitzondering) en de eventuele beperkingen. Daarnaast worden alle transacties altijd individueel getoetst aan het overige beleid en op alle relevante risico’s.
Ziet u aanleiding om voortaan grondiger due diligence onderzoek te doen naar projecten op het moment dat Atradius de drempelwaarde voor financieringen verhoogt en voor rekening en naam van de Nederlandse Staat handelt? Waarom wel of waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 6 uitgelegd stelt de staat het landenbeleid vast, niet Atradius DSB. Alle verzekeringsaanvragen worden altijd getoetst (due diligence) en voor grote transacties zoals de Van Oord-transactie neemt de staat het besluit tot verzekeren. Deze toetsing staat los van de hoogte van het landenplafond waardoor ik geen reden zie om tot een grondiger due diligence proces over te gaan.
Heeft de Nederlandse Staat, vanuit het gegeven dat Atradius voor naam en rekening van de Staat betrokken was bij het Marginal da Corimba-project, op enig moment weet gehad van de betaling van de Angolese overheid aan Banco BIC, waar Van Oord een centrale rol in gespeeld heeft?
Nee, niet voor de berichtgeving in het FD en Trouw. Tevens wil ik u erop wijzen dat de staat als verzekeraar optreedt en dat deze transactie een aanbetaling betreft. Hoewel aanbetalingen in principe buiten de dekking van de verzekeringspolis vallen, dient de betreffende exporteur zich wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden.
Bent u bekend met het bericht «Minister wil opheldering van Van Oord over ontruimde woonwijk in Angola»3?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Demolições ilegais em Luanda fizeram dez mortos diz SOS Habitat»4 van 24 juli 2013?
Niet op het moment van het verschijnen van dit artikel; ik ben inmiddels bekend met de inhoud van dit bericht
Hoe kan het dat uit het due diligence beleid van ING, Van Oord en Atradius niets naar voren is gekomen over gedwongen verhuizingen in het kader van het Marginal da Corimba-project, terwijl dit, zoals uit de in vraag 10 genoemde berichtgeving blijkt, in Angola zelf algemeen bekend was?
Het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering is erop gericht om de projectgerelateerde risico’s voor mens, dier en milieu in kaart te brengen. Hiertoe doorloopt Atradius DSB een zorgvuldige due diligence, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit dit proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering.
Uit de voor ons destijds beschikbare bronnen, zijn er geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis (ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen.
Hoe kan het dat de Nederlandse Staat niets wist over de in Angola uitgebreid in het nieuws besproken misstanden, terwijl Atradius voor naam en rekening van de Nederlandse Staat voor honderden miljoenen aan financiering verzekerde die direct in verband stond met deze misstanden?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 11.
Hoe kan het dat de Nederlandse ambassadeur en het ambassadepersoneel aangegeven hebben niets geweten te hebben van de gedwongen verhuizing van mensen in het kader van het Marginal da Corimba-project, terwijl dit, zoals uit de in vraag 10 genoemde berichtgeving blijkt, algemeen bekend was in Angola?
De grootschalige urbanisatie en stadsvernieuwingsplannen van de Angolese overheid voor de stad Luanda dateren van het begin van deze eeuw. Plannen om de vele sloppenwijken te ontruimen en delen van de bevolking te hervestigen in nieuwe of nieuw te bouwen wijken waren in het algemeen bekend, ook bij de Nederlandse ambassade.
In de loop van de projectontwikkeling was er contact tussen Van Oord en de Nederlandse ambassade in Luanda. In dit contact is een link tussen de genoemde ontruimingen op Areia Branca in juni 2013 en het landaanwinningsproject, waar Van Oord middels contractverlening bij betrokken zou raken, niet gelegd.
Is het gebruikelijk dat de Nederlandse ambassade niet betrokken wordt bij due diligence onderzoek op het moment dat Atradius voor rekening en naam van de Nederlandse Staat handelt?
Het is wel gebruikelijk dat de ambassade betrokken wordt. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het due diligence proces ligt bij Atradius DSB. Hierbij maakt Atradius DSB in de praktijk gebruik van een verscheidenheid aan informatiebronnen, waaronder mogelijke informatie van en via de desbetreffende Nederlandse ambassade. In het kader van onderhavig project is dit ook het geval geweest.
Welke rol zouden ambassades kunnen spelen in due diligence beleid op het moment dat Atradius voor naam en rekening van de Nederlandse Staat handelt? Welke rol wenst u dat ambassades hierin spelen?
Zie het antwoord op vraag 14. Dit is ook de gewenste rol die ambassades spelen.
Ziet u in algemene zin naar aanleiding van de Marginal da Corimba-casus reden stappen te zetten om het due diligence beleid van exportkredietverzekeringen voor naam en rekening van de Nederlandse staat aan te scherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze aanscherping eruit?
Zoals ik ook bij vraag 11 heb aangegeven, zijn de gedwongen verhuizingen niet tijdens het due diligence proces naar voren zijn gekomen, ondanks dat het toen vigerende beleid volledig is doorlopen. Het mvo-beleid is in 2018 vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse bv’s van schatrijke Isabel dos Santos onder de radar»5 en «Dubieuze klanten vertrekken bij trustkantoren door strenger toezicht»6?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe kan het dat DNB al in 2012 onderzoek deed naar Melbourne Investments BV en deze brievenbusfirma van Isabel dos Santos nog steeds in Nederland actief is? Waarom is Melbourne Investments BV nog niet geweerd uit Nederland?
DNB houdt toezicht op trustkantoren en de wijze waarop zij hun rol van poortwachter invullen. Melbourne Investments B.V. is geen trustkantoor. De mediaberichtgeving gaat onder andere over situaties waarbij Nederlandse trustkantoren geen diensten meer willen verlenen aan bepaalde cliënten. In zijn algemeenheid wil ik benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van trustkantoren zelf is om goed onderzoek te doen naar de integriteitsrisico’s van hun cliënten en die risico’s te mitigeren. Indien DNB constateert dat een trustkantoor de toepasselijke regelgeving overtreedt, kan DNB handhavend optreden. Ook kan er bij een geconstateerde overtreding strafrechtelijk worden opgetreden. Daarnaast gelden er algemene regels voor alle bedrijven, ongeacht of zij trustdiensten afnemen. Denk hierbij o.a. aan regels op zowel strafrechtelijk als fiscaal gebied. Als bedrijven die regels overtreden kunnen de bevoegde autoriteiten (Belastingdienst, Openbaar Ministerie) handhavend optreden.
Ziet u in lijn met de in vraag 17 genoemde berichtgeving dat naast een toename aan signalen over illegale trustkantoren er mogelijk andere waterbedeffecten optreden als gevolg van de aanscherping van het toezicht op trustkantoren? Hoe zien deze waterbedeffecten er volgens u uit?
Het aantal trustkantoren neemt al jaren af. Uit het toezichtbeeld van DNB dat ik uw Kamer op 14 januari jl. heb toegezonden7, blijkt dat onder andere door de strengere eisen van de Wet toezicht trustkantoren 2018 die gelden vanaf januari 2019, meer trustkantoren hun diensten beëindigen. Juist omdat ik een beeld wil krijgen of er ook dienstverlening in de illegaliteit verdwijnt, heb ik in mijn brief van 14 januari aangekondigd dat ik onderzoek hiernaar ga doen. Op dit moment heb ik geen beeld van andere mogelijke waterbedeffecten.
Ziet u een thematische samenhang tussen de manier waarop invulling gegeven zal worden aan de aangenomen motie-Snels/Groothuizen (Kamerstuk 31 477, nr. 46) en het onderzoek dat u heeft aangekondigd naar signalen over een mogelijke toename van illegale trustkantoren?
De motie Snels/Groothuizen ziet op de relatie tussen witwassen en belastingontwijking in Nederland. Het door mij aangekondigde onderzoek naar illegale trustdienstverlening ziet op partijen die in strijd met de wet zonder vergunning van DNB trustdiensten verlenen.
Bent u bereid invulling te geven aan de motie-Snels/Groothuizen door separaat onderzoek te doen naar de gevolgen van de aanscherping van trustwetgeving, waarbij zowel signalen over toename aan illegale trustkantoren aan bod komt als de samenhang tussen het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat, het faciliteren van witwassen en terrorismefinanciering, en manieren waarop brievenbusfirma’s de aangescherpte trustwetgeving ontwijken? Zo ja, hoe wordt dit onderzoek procesmatig aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de motie betrekken bij de nationale risicobeoordeling voor witwassen in Nederland. Het genoemde onderzoek naar illegale trustdienstverlening start ik mede naar aanleiding van signalen van DNB over meldingen van illegale trustdienstverleners. Eerst wil ik een goed beeld krijgen van de aard en omvang van de illegale trustdienstverlening in Nederland, alvorens ik besluit of nadere stappen ondernomen moeten worden.
Welke mogelijkheden heeft u om, anders dan in vraag 20 en 21 gesuggereerd is, actie te ondernemen naar aanleiding van de in vraag 17 genoemde berichtgeving over waterbedeffecten als gevolg van aanscherping van wetgeving in de trustsector? Welke van deze mogelijkheden wilt u benutten? Hoe bent u van plan hier invulling aan te geven?
Voor de betrokken bedrijven gelden alle regels zoals voor elk ander bedrijf, denk hierbij o.a. aan regels op fiscaal en op strafrechtelijk gebied. Zoals aangekondigd in mijn brief van 18 februari 2018 over de aanpak van belastingontduiking en -ontwijking, neemt het kabinet maatregelen tegen bedrijven zonder economische activiteit in Nederland. Eén van de maatregelen die voorgesteld is in de brief is het belasten van dividend-, rente- en royaltystromen naar zogenoemde low tax jurisdictions om te voorkomen dat Nederland primair wordt gebruikt om de belastinggrondslag van andere landen uit te hollen. Daarnaast wil ik met het eerdergenoemde onderzoek een goed beeld krijgen van de aard en omvang van de illegale trustdienstverlening in Nederland.
Bent u in staat de Kamer voor het zomerreces 2020 te informeren over voortschrijdende inzichten en concrete acties ten aanzien van het voorkomen van waterbedeffecten als gevolg van aanscherping van de wetgeving in de trustsector?
Ik zal de kamer voor het zomerreces van 2020 informeren over de voortgang van het onderzoek naar illegale trustdienstverlening. Dit zal een tussenrapportage van het onderzoek zijn, omdat het onderzoek vermoedelijk nog langer zal doorlopen.
Hoe verklaart u de lage positie van Nederland op de Exporting Corruption Index 2018?7 Wat is uw appreciatie van het gegeven dat Transparency International op basis van uitgebreid onderzoek aangeeft dat Nederland slechts zeer beperkt handhaaft bij buitenlandse omkoping?8
Het idee dat in Nederland onvoldoende zou worden gehandhaafd op buitenlandse omkoping komt voort uit het rapport Exporting Corruption van Transparency International. Deze conclusie is gebaseerd op het aandeel dat Nederland heeft in de wereldexport en het aantal buitenlandse omkoping strafzaken uit de jaren 2014–2017. Het aandeel van Nederland in de wereldexport is relatief hoog. Onze belangrijkste handelspartners zijn landen met relatief beperkte corruptierisico’s. Het is belangrijk dit op te merken omdat deze factor in het rapport niet is meegewogen bij het beoordelen van de verhouding van het aantal buitenlandse omkopingszaken tot het aandeel in de wereldexport.
De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in de bestrijding van buitenlandse corruptie. Het betreft onder andere een extra investering in de bestrijding van corruptie in 2016. De FIOD heeft in 2016 een Anti-corruptie Centrum opgericht en het Openbaar Ministerie kent sinds 2017 een themateam corruptie. Vanaf dat moment is ingezet op het onderzoeken van nieuwe zaken met betrekking tot buitenlandse corruptie. Het aantal zaken op het gebied van buitenlandse corruptie dat door de opsporing en het OM is onderzocht sinds 2013 is dan ook toegenomen.
Zaken met betrekking tot buitenlandse corruptie zijn per definitie ingewikkeld en kosten de nodige tijd. Het resultaat van de genoemde inspanningen zal dus op termijn zichtbaar worden.
Welke stappen wilt u zetten om de positie van Nederland op de Exporting Corruption Index te verbeteren?
Het merendeel van de aanbevelingen van Transparency International is reeds uitgevoerd, in lijn met het huidige kabinetsbeleid. Zie voor maatregelen voor de strafrechtelijke aanpak van corruptie ook het antwoord op vraag 24.
Voor wat betreft de aanbeveling betreffende bewustmaking bij ondernemingen: Ik wil graag benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf is om risico’s, zoals op het gebied van corruptie, te identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen. Het bevorderen van integriteit en bewustzijn bij het internationaal opererende bedrijfsleven is van groot belang als preventieve maatregel om buitenlandse corruptie te bestrijden. De overheid helpt bedrijven om deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker en via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades. Verder hebben ICC-Nederland, VNO-NCW, MKB Nederland samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid, de brochure «Eerlijk zakendoen zonder corruptie» gepubliceerd, die erop is gericht om corruptie in het buitenland tegen te gaan.
Verder, voor wat betreft de andere aanbevelingen, staat er dit voorjaar een evaluatie gepland van de Wet Huis voor Klokkenluiders. De uitkomsten van de evaluatie worden meegenomen in het implementatietraject van de nieuwe EU Richtlijn voor Klokkenluidersbescherming. Deze Richtlijn dient uiterlijk op 17 december 2021 geïmplementeerd te zijn. Ook vinden in 2020 twee internationale evaluaties plaats van de corruptieverdragen van de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO) en de VN Commissie tegen Corruptie (UNCAC). Hieruit zullen naar verwachting aanbevelingen volgen, op basis waarvan Nederland kan bezien waar aanscherping of aanvulling van beleid en regelgeving gewenst is.
De wijziging van historische temperatuurdata door het KNMI |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Waarom zijn de parallelmetingen van de Pagodehut en de Stevensonhut, die zijn uitgevoerd tussen 1947 en 1950, niet gebruikt bij de homogenisatie van temperatuurdata in De Bilt?
De parallelmetingen die zijn uitgevoerd in de periode 1947–1950 zijn niet gebruikt omdat ze niet geschikt zijn om de correcties te bepalen die passen bij de veranderingen die rondom 1950 in De Bilt zijn opgetreden. De parallelmetingen betreffen de verandering in meetopstelling (van Pagodehut naar Stevensonhut). De parallelmetingen staan los van de verandering van de meetlocatie. Dit is gedocumenteerd in twee KNMI publicaties uit 2011 en 2019.
Bent u het ermee eens dat de parallelmetingen uit 1947–1950 en 2016–2018 bevestigen dat er sprake is geweest van een forse overcorrectie door het KNMI, aangezien de warmste dagen tot wel 1,9 graad Celsius naar beneden zijn gecorrigeerd terwijl de parallelmetingen tijdens tropische dagen warmer dan 30 graden Celsius uitwijzen dat het verschil tussen de oude meethut en de nieuwe meethut maar 0,4 tot 0,45 graad Celsius is?
Nee, er is geen sprake van een overcorrectie. De parallelmetingen waar u naar verwijst hebben betrekking op de verandering van de meetopstelling en niet op de verandering van de meetlocatie die rondom 1950 is doorgevoerd. Vergelijking van de temperatuurreeksen van De Bilt met de temperatuurreeksen van de andere Nederlandse hoofdstations laat zien dat er geen sprake is van overcorrectie van De Bilt, ook niet op de warmste zomerse dagen. Een recente onafhankelijke publicatie in het vaktijdschrift Meteorologica (T. Pulles, 2020) bevestigt dat er geen sprake is van een overcorrectie.
Waarom heeft het KNMI ervoor gekozen om slechts één referentiestation te gebruiken, namelijk Eelde, en niet meerdere, wat volgens de literatuur de voorkeur heeft wanneer er wordt gecorrigeerd aan de hand van een elders gelegen weerstation? Heeft het KNMI gevoeligheidsanalyses uitgevoerd en onderzocht hoe de homogenisatie zou uitpakken als er andere referentiestations zouden zijn gebruikt en, zo ja, wat kwam daar dan uit? Waarom zijn die analyses niet gemeld in het betreffende rapport?
In het KNMI rapport TR-356 is de keuze voor referentiestation Eelde toegelicht. Het belangrijkste argument voor deze keuze is dat de klimatologische omstandigheden in Eelde het best overeenkomen met die in De Bilt. Er is gekozen om naast Eelde geen andere stations te gebruiken omdat de elders gelegen stations niet voldoende geschikt zijn bevonden om als referentiestation te dienen, onder andere omdat de klimatologische omstandigheden op deze locaties teveel afwijken van De Bilt.
Wie controleert eigenlijk het KNMI? Waarom wil het KNMI niet inhoudelijk reageren op het rapport van CLINTEL?1 Kunt u toezeggen dat er alsnog een inhoudelijke reactie komt van het KNMI, dat uiteindelijk onder uw verantwoordelijkheid valt, dan wel dat er een objectieve second opinion komt van een aantal onafhankelijke deskundigen waarin men zich buigt over deze kwestie?
Het KNMI is een onafhankelijke Rijkskennisinstelling. Op de wetenschappelijke kwaliteit, de onderzoeksmethodiek en de onafhankelijkheid van het onderzoek van het KNMI wordt toegezien door een Raad van toezicht, conform de Wet op de Taken voor Meteorologie en Seismologie. Daarnaast moeten uitgevoerde metingen, wetenschappelijk onderzoek en de kwaliteit van de dienstverlening van het KNMI voldoen aan nationale en internationale kwaliteitsstandaarden en worden daarom regelmatig onderworpen aan controles. Dit vindt plaats door middel van inspectiebezoeken aan meetstations, het ijken van meetapparatuur, validatie van de waarnemingen, peer reviews van wetenschappelijke artikelen en technische rapporten, internationale visitaties (najaar 2017, ook gepubliceerd op de KNMI-website) en frequente audits (zoals voor de luchtvaart aan de hand van internationale regelgeving of voor het kwaliteitsmanagement in de vorm van de ISO 9001 certificering van februari 2019).
De methode en resultaten van de homogenisatie zijn beschreven in een technisch rapport van het KNMI, met daarin de referenties naar de wetenschappelijke literatuur waarop de aanpak zich baseert. Het KNMI heeft de resultaten van experimenten die zijn uitgevoerd ter onderbouwing van de homogenisatie gepubliceerd, inclusief de bijbehorende data. De methode en (tussen)resultaten zijn gedeeld in presentaties op congressen en bijeenkomsten van wetenschappers en meteorologen. Dit is ook gedeeld met de CLINTEL groep in reactie op het rapport van CLINTEL. Naast de publicatie van de methode en gehomogeniseerde reeksen zijn de brondata openbaar. Wetenschappers en geïnteresseerden hebben daarmee alle informatie voorhanden om zich een objectief en onafhankelijk oordeel te vormen over de homogenisatie. Dat is ook gebeurd zoals in het vakblad Meteoroogica.
Wilt u het KNMI de opdracht geven om haar rekenprogramma’s openbaar te maken en de volgende informatie beschikbaar te stellen: ten eerste de R-code die is gebruikt voor de homogenisatie van Groningen met de parallelle metingen in Eelde, ten tweede de R-code die is gebruikt voor de homogenisatie van De Bilt met Eelde als vergelijkingsstation en ten derde de wijze waarop de resultaten zijn afgerond en het moment in het proces waarop dit is gebeurd (bijvoorbeeld de correctiefactoren per maand/percentiel of de einduitkomsten per dag)?
Het KNMI maakt volgens de principes van open science bij publicatie van wetenschappelijke resultaten de data en methoden en, waar mogelijk, ook de broncode die gebruikt is om de methode toe te passen openbaar.
Het KNMI zal de broncode (in de vorm van de R-scripts) die is gebruikt voor de homogenisatie binnen enkele weken publiek beschikbaar maken.
Hoe Nederlandse bedrijven een mogelijk zeer schadelijke rol spelen bij uitbuiten van Angola |
|
Joost Sneller (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «How U.S. Firms Helped Africa’s Richest Woman Exploit Her Country’s Wealth»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw eerste indruk kijkend naar de zogeheten «Luanda Leaks» en de rol die Nederlandse (financiële) bedrijven hierin spelen?
Indien Nederlandse BV’s daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij corruptie vind ik dat zeer ernstig. Deze bedrijven zijn echter niet strafrechtelijk veroordeeld en ik ben ook niet op de hoogte of er een strafrechtelijk onderzoek loopt. Het is aan het OM en de betrokken Angolese autoriteiten en eventueel andere daartoe bevoegde autoriteiten om hier al dan niet onderzoek naar te doen. Ik kan geen uitspraken doen over eventuele lopende onderzoeken.
Biedt de huidige wetgeving en opsporings- en handhavingspraktijk voldoende instrumenten om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders betrokken bij corruptie zoals beschreven in de zogenaamde «Luanda Papers»? Zo ja, zijn er zaken opgepakt door de Fiscale Inlichtingen en OpsporingsDienst (FIOD), het Openbaar Ministerie (OM) of andere toezichthouders, dan wel rechtshandhavers, met betrekking tot Angola? En hoe zit het met het aanpakken van Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders met betrekking tot corruptie in andere landen? Hoe gaat het hiermee? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom dit adequaat is?
Het Nederlandse instrumentarium om strafrechtelijk op te treden tegen buitenlandse corruptie is vervat in het Wetboek van Strafrecht (arts. 177–178a; 362–264a) en het Wetboek van Strafvordering (art. 162). De Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland (2012A020) geeft de strafrechtelijke aanpak nadere invulling. Dit geheel biedt op dit moment voldoende handvatten om Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders die betrokken zijn bij ambtelijke corruptie op te sporen en te vervolgen. Deze wet- en regelgeving wordt periodiek geëvalueerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO), de Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO) en de VN Commissie tegen Corruptie (UNCAC). Uit deze evaluaties kunnen aanbevelingen volgen, op basis waarvan Nederland kan bezien waar aanscherping of aanvulling van beleid en regelgeving gewenst is.
De afgelopen jaren zijn reeds investeringen, specifiek voor de aanpak van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke omkoping, gedaan om corruptie tegen te gaan. In september 2016 is het anti-corruptie centrum (ACC) binnen de FIOD opgericht en in 2017 is een themateam corruptie bij het OM gestart. Verder werkt FIOD/ACC nauw samen met o.a. de Rijksrecherche die zich richt op de binnenlandse ambtelijke corruptie. Er lopen bij de FIOD en het Functioneel en het Landelijk Parket van het OM dientengevolge op dit moment onderzoeken op het gebied van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke corruptie. Met name die laatste onderzoeken zijn internationale en daarmee complexe langlopende onderzoeken. Ik kan geen uitspraken doen over het oppakken van individuele onderzoeken, en dus ook niet over de onderliggende casus m.b.t. Angola.
De aanpak van corruptie is verder versterkt via effectieve strafrechtelijke sanctionering. In 2015 zijn de strafmaxima voor financieel-economische delicten verhoogd om corrupte bedrijven en personen zwaarder te sanctioneren. Daarnaast wordt er ingezet op internationale samenwerking in strafzaken. Met samenwerking wil Nederland voorkomen dat gevallen van buitenlandse omkoping vanwege het internationale karakter en complexiteit niet worden aangepakt.
Kunt u nader ingaan op de rol die zogeheten brievenbusmaatschappijen2, ook wel «shell-companies», gevestigd in Nederland spelen in de «Luanda Papers»? Klopt het dat via deze Nederlandse brievenbusmaatschappijen honderden miljoenen euro’s onttrokken zijn aan de Angolese staatskas?
Uit de berichtgeving in verschillende kranten blijkt dat deze BV’s onder andere zijn gebruikt voor het beheren van belangen in andere entiteiten. Het vestigen van een BV in Nederland en het zelfstandig beheer daarvan is toegestaan. Bij het beroeps- of bedrijfsmatig uitbesteden van het beheer door deze BV’s aan een derde partij is sprake van een trustdienst en dient de aanbieder van deze dienstverlening over een vergunning te beschikken. Trustkantoren met een vergunning zijn verplicht om onderzoek te doen naar hun cliënten. Onderdeel daarvan is ook om onderzoek in te stellen naar de bron van de middelen die worden gebruikt. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke vereisten door trustkantoren en doet daarbij geen nader onderzoek naar de BV’s die door het trustkantoor worden beheerd. We zien dat ondanks zeer strenge regelgeving in de trustsector integriteitsrisico’s blijven bestaan. Daarom is er in de voortgangsbrief plan van aanpak witwassen een onderzoek naar illegale trustdienstverlening aangekondigd. Het is niet de bedoeling dat de strenge regelgeving in Nederland ertoe leidt dat de activiteiten worden verplaatst naar de illegaliteit en dat aanbieders van trustdiensten zich onttrekken aan het toezicht.
Uit het bericht in Trouw blijkt dat de desbetreffende BV’s niet (langer) worden beheerd door een trustkantoor, maar zelfstandig worden beheerd. Dat betekent dat er geen toezicht plaatsvindt. Indien en voor zover deze BV’s zijn gebruikt om geld te onttrekken aan de Angolese staatskas is het aan de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of zij hier onderzoek naar doen.
Klopt het dat deze brievenbusmaatschappijen nog altijd actief zijn?3 Kunt u bevestigen dat met de aankomende wetgeving aangaande trustkantoren, dergelijke constructies niet meer mogelijk zijn? Kunt u nader ingaan op de vraag hoe dit precies onmogelijk gemaakt zou worden? Indien deze constructie nog wel mogelijk zou zijn, bent u bereid de wet op dit punt aan te scherpen?
Uit de berichtgeving begrijp ik dat deze bedrijven zelfstandig werken en geen dienstverlening ontvangen van een Nederlands trustkantoor. De wetgevingsmaatregelen die ik heb aangekondigd in de voortgangsbrief plan van aanpak witwassen4 richten zich op dienstverlening door trustkantoren. Dit betekent dat die maatregelen geen effect hebben op de wijze waarop brievenbusfirma’s zelf zijn ingericht. Deze bedrijven zullen in de regel wel via andere wegen in aanraking komen met andere poortwachters van het financiële stelstel, zoals banken, advocaten en notarissen. Op grond van de huidige regels, die de afgelopen jaren zijn aangescherpt, dienen deze partijen cliëntenonderzoek te verrichten en daarbij ook onderzoek te doen naar de herkomst van middelen.
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders die een rol spelen bij het met lokale partners verkopen van diensten aan lokale (staats-)ondernemingen tegen kunstmatig opgehoogde prijzen? Hoe vaak zijn deze mogelijkheden in de afgelopen jaren toegepast?
Het betalen van steekpenningen via een lokale tussenpersoon (agent) is een bekende vorm van omkoping. De steekpenningen die door bedrijven betaald worden om op die manier zaken te kunnen doen in betreffende landen, worden veelal doorberekend in de prijs van hun producten. Als voorbeeld hiervan kan de bekende corruptiezaak «Odebrecht» in Brazilië genoemd worden, waar de verkoopprijs standaard verhoogd werd met 3%. Dergelijke constructies kunnen leiden tot een strafrechtelijk onderzoek. Zie voor de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden de beantwoording van de vragen 3 en 11. Zoals in de beantwoording van deze vragen is vermeld, lopen er op dit moment onderzoeken bij het OM en de FIOD op het gebied van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke corruptie.
Hoe wordt omgegaan met situaties waarin het Nederlandse bedrijf weliswaar diensten verleent tegen mogelijk marktconforme tarieven, maar de lokale partner onder het mom van mede-aannemerschap in werkelijkheid een vergoeding krijgt voor het verkopen van het project aan een «bevriend inkoper»? Vindt u een dergelijke situatie wenselijk? Zo nee, welke mogelijkheden zijn er om hiertegen op te treden?
Bij het bestrijden van corruptie komen we verschillende verschijningsvormen tegen. Indien er sprake is van omkoping in de vorm van een vergoeding voor «mede-aannemerschap» is dat niet wenselijk en ook strafbaar. Corruptie ondermijnt eerlijke concurrentieverhoudingen en kost de maatschappij en burger veel geld. Zie voor de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden de beantwoording van de vragen 3 en 11.
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders die betalingen ontvangen voor diensten via werkmaatschappijen die buiten de betreffende landen gevestigd zijn, waarmee middelen onttrokken worden aan het rechtsgebied van het land waar de corrupte activiteiten plaatsvinden? Hoe vaak zijn deze mogelijkheden in de afgelopen jaren toegepast?
Ook in het geval Nederlandse (rechts)personen faciliterend optreden in buitenlandse corruptiestructuren, wordt strafrechtelijk opgetreden. Een voorbeeld hiervan is vorig jaar in een perspublicatie naar buiten gebracht.5 Zie voor een verdere toelichting het antwoord op de vragen 3, 6 en 11.
Zijn er schattingen bekend van wat de financiële impact is van corruptie wereldwijd, met name ook kijkend naar ontwikkelingssamenwerking? Klopt het dat als gevolg van corruptie de verwachte kosten van het halen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen, ook wel Sustainable Development Goals, omtrent water en sanitaire voorzieningen met $ 48 miljard zijn gestegen?4
Er zijn aanzienlijke kosten verbonden aan corruptie. Ten eerste is er de financiële impact, doordat geld als gevolg van omkoping weglekt, of doordat bijv. een spoorbrug niet wordt aangelegd op de plek waar het rendement het hoogst zou zijn, maar elders. Daarnaast zijn er ook gevolgen die minder goed in cijfers zijn weer te geven: zo kan corruptie de legitimiteit van en het vertrouwen in overheidsinstellingen ondermijnen. Ook kunnen gemarginaliseerde en kwetsbare groepen onevenredig geraakt worden, waardoor ongelijkheid wordt vergroot. Corruptie kan dus op verschillende manieren een beperkende factor zijn bij de implementatie van de Sustainable Development Goals. Omdat corruptie zich grotendeels aan het zicht onttrekt, is het niet mogelijk om schattingen van de verwachte kosten van corruptie bij het behalen van de SDG’s, zoals in geval van water en sanitatie, te verifiëren.
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft in 2016 geraamd dat corruptie in de publieke sector de wereldwijde economie meer dan «$ 1,5 trillion» kost. Dat is ongeveer 10 keer zoveel als het geld dat de Wereldbank in dat jaar uitgaf aan ontwikkelingshulp.
Hoe verklaart u de Nederlandse positie op de Exporting Corruption Index van Transparancy International, waar de Nederlandse justitie als «beperkt actief» wordt geïndexeerd?5
Het rapport Exporting Corruption van Transparency International stelde in 2018 inderdaad dat Nederland onvoldoende handhaafde op buitenlandse omkoping. Deze conclusie was gebaseerd op het aandeel dat Nederland heeft in de wereldexport en het aantal strafzaken omtrent buitenlandse omkoping in de jaren 2014–2017. Echter, het aandeel van Nederland in de wereldexport is relatief hoog. Onze belangrijkste handelspartners zijn landen met relatief beperkte corruptierisico’s. Het is daarom van belang om de risico’s en resultaten in verhouding te bezien.
Deelt u de mening dat de Nederlandse justitie en Belastingdienst prioriteit moeten geven aan onderzoek naar mogelijke corruptie in het buitenland? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is voor Nederland van groot belang om corruptie te voorkomen en te bestrijden. Dit doen wij vanuit een brede en integrale benadering, waar een groot aantal diensten (zoals het OM, de FIOD en de Belastingdienst) bij is betrokken. Ook onderzoek en vervolging van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping, waarbij er een link met Nederland kan worden gelegd, hoort bij deze benadering. Zoals in het antwoord op vraag 3 reeds is vermeld, zijn er in de afgelopen jaren investeringen gedaan om de opsporing en vervolging van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping nog verder te verstevigen. Deze investeringen tonen het belang dat Nederland geeft aan de aanpak van deze vormen van corruptie. De intensivering van corruptiebestrijding betekent dat er meer aandacht is voor bronnen en signalen op het terrein van corruptie. Dit leidt ook tot meer strafrechtelijke onderzoeken. Deze concrete onderzoeken zijn – mede door het internationale karakter – vaak langdurig en complex van aard.
Een aantal grote internationale corruptieonderzoeken door de FIOD heeft inzicht gegeven in de structuren en verschijningsvormen van corruptie en de betrokkenheid daarbij vanuit Nederland. Deze kennis en ervaring wordt gebruikt om dergelijke corruptieonderzoeken nu met meer effect en impact te kunnen uitvoeren. Op dergelijke internationale strafrechtelijke onderzoeken wordt nu extra capaciteit geïnvesteerd. De focus ligt daarbij op de betrokkenheid van Nederlandse (rechts)personen. Momenteel zijn er buitenlandse ambtelijke corruptieonderzoeken onderhanden. Over individuele onderzoeken of betrokkenheid van individuele landen kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Daarnaast investeert FIOD/ACC in het ontwikkelen en delen van kennis op het gebied van corruptie, het samenwerken met publieke en private partijen (zowel nationaal als internationaal) en het vergroten van awareness.
Verder worden dit jaar de inspanningen van de Nederlandse overheid om corruptie effectief te bestrijden, beoordeeld door leden van de Working Group on Bribery van de OESO en van de VN Commissie tegen Corruptie. Naar verwachting leidt tot voor de zomer 2020 tot een openbaar rapport met eventuele aanbevelingen.
Hoe beoordeelt u de rol die een aantal bekende consultancykantoren die ook werkzaam zijn in Nederland, zoals de Boston Consulting Group, McKinsey & Company en PwC, spelen in de «Luanda Papers»? Wat zegt dit volgens u over de «due dilligence»-processen die doorlopen zijn bij deze kantoren, zeker in het licht van het feit dat sommige banken weigerden om zaken te doen met deze klanten?
Consultancybureaus vallen als zodanig niet onder de reikwijdte van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Dit betekent dat zij niet hoeven te voldoen aan de verplichtingen in de Wwft, zoals het verrichten van cliëntenonderzoek (due diligence-processen) en monitoren van transacties. Ook als consultancybureaus niet onder de reikwijdte van de Wwft vallen, vind ik het van belang dat zij een integere bedrijfsvoering voeren. Dit betekent dat zij hun best doen om hun klanten te leren kennen zodat zij in staat zijn om dienstverlening aan niet-integere klanten zoveel mogelijk te voorkomen. Indien consultancybureaus ook accountancyactiviteiten verrichten of belastingadvies verstrekken, moeten zij wel voldoen aan de verplichtingen in de Wwft. Ik vind het zeer belangrijk dat alle Wwft-instellingen zich hieraan houden en gedegen onderzoek doen naar hun cliënten, om te voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen, terrorisme of andere vormen van criminaliteit.
Verlopen deze «due dilligence»-processen anders voor het consultancybureau PwC, daar zij ook in de accountancysector zitten, dan voor consultancybureaus met enkel een adviesafdeling, zoals Boston Consulting Group en McKinsey & Company?
Zoals blijkt uit het voorgaande antwoord vallen consultancybureaus die enkel adviesdiensten verlenen, niet onder de reikwijdte van de Wwft. Dit betekent dat zij niet verplicht zijn om onderzoek te doen naar hun cliënten. De risico’s op witwassen en financieren van terrorisme zijn bij adviesdienstverlening laag, onder andere omdat zij geen tegoeden aanhouden of transacties uitvoeren voor hun klanten. Consultancybureaus worden dan ook niet genoemd als risicosector in de nationale risicoanalyse (NRA) of supranationale risicoanalyse (SNRA). Bovendien zullen de partijen aan wie consultancybureaus advies verlenen, al dan niet als zij dat advies ten uitvoer brengen, met andere poortwachters van het financiële stelsel in aanmerking komen, zoals accountants, trustkantoren, belastingadviseurs of banken. Deze laatstgenoemde dienstverleners dienen uiteraard wel onderzoek te doen naar die partijen. Dit voortdurende cliëntenonderzoek moet hen in staat stellen om te beoordelen of de transacties van die partijen passen binnen hun risicoprofiel. Zo nodig dient daarbij ook een onderzoek plaats te vinden naar de bron van de middelen die voor die transacties gebruikt worden.
Hoe is de regulering van consultancybureaus in Nederland en internationaal geregeld? Denkt u dat dit, gezien hetgeen door de «Luanda Papers» openbaar is gemaakt, voldoende is? Zo nee, bent u bereid dit op Europees en internationaal niveau, bijvoorbeeld bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), aan te jagen?
Nederland neemt deel aan verschillende internationale werkgroepen tegen corruptie, en in het bijzonder de OESO «Working Group on Bribery» (WGB). Deze werkgroep ontwikkelt en monitort de implementatie van verschillende instrumenten en maatregelen voor de aanpak van buitenlandse omkoping. Daarnaast is Nederland lid van tal van andere gremia die zich inzetten tegen corruptie, zoals de hiervoor beschreven GRECO, de EU en de VN. Middels deze lidmaatschappen zet Nederland steevast in op integriteitsbevordering en corruptiebestrijding. Wij proberen onze «best practices» met andere landen te delen en nieuwe thematiek op te brengen.
Deelt u de mening dat, gezien de grote rol die consultancybureaus spelen in de «Luanda Papers», het een omissie is dat het woord «consultancy» slechts eenmaal voorkomt in de, op 2 januari 2019 gewijzigde, Leidraad Wwft, Wwft BES en Sanctiewet?6 Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vraag 12 en 13 zijn consultancybureaus als zodanig niet aangemerkt als een instelling in de zin Wwft. Dit betekent dat zij niet onder de reikwijdte van Wwft vallen en om die reden ook niet hoeven te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit die wet. Desalniettemin vind ik het belangrijk dat consultancybureaus hun klanten kennen en dienstverlening aan personen of bedrijven met verkeerde bedoelingen zoveel mogelijk proberen te voorkomen.
De algemene Leidraad Wwft en Sanctiewet 1977 heeft als doel om instellingen behulpzaam te zijn bij de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft, zoals het verrichten van cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties. Indien consultancybureaus tevens een accountantskantoor zijn of belastingadvies verstrekken, kwalificeren zij wel als Wwft-instelling en moeten zij zich ook houden aan de verplichtingen van de Wwft. In die gevallen is de Leidraad op hen van toepassing.
Denkt u dat, gelijk aan binnen de accountancysector is gebeurd door de instelling van de Monitoring Commissie Accountancy en de Commissie Toekomst Accountancysector, het ook wenselijk is om te kijken naar de kwaliteit van de consultancysector? Zo ja, hoe wilt u hier actief uitvoering aan gaan geven, daarbij rekening houdend met het feit dat «consultant» een vrij beroep is? Zo nee, waarom niet?
Accountants maken onderdeel uit van een gereglementeerde beroepsgroep en vervullen een publieke taak in de samenleving met de uitvoering van de wettelijke controles. Voor het uitvoeren van deze publieke taak dienen accountants aan wettelijke vereisten te voldoen en accountantsorganisaties in het bezit te zijn van een vergunning. De commissies hebben onderzoek gedaan gericht op deze publieke en wettelijke taak. Het is mijns inziens niet mogelijk, ook niet met nader onderzoek, met zekerheid te zeggen wie welke adviezen geeft als vrije beroepsbeoefenaar. Een commissie met een onderzoeksopdracht hiernaar lijkt me dan ook niet doeltreffend. Bovendien zijn consultancybureaus niet langer als «vrij beroep» aan te merken indien zij naast adviestaken ook activiteiten als accountant of belastingadviseur verstrekken. Zij zijn dan gehouden aan de verplichtingen in de Wwft. Toezicht op de naleving van deze Wwft-verplichtingen wordt uitgeoefend door het Bureau Financieel Toezicht. Een onderzoek naar het introduceren van deze verplichtingen voor de consultancysector is niet aan de orde omdat de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme in deze sector laag zijn. De consultancysector wordt namelijk niet als risico aangemerkt in de NRA of SNRA. Bovendien zijn er andere partijen zoals banken, accountants, trustkantoren en belastingadviseurs die de noodzakelijke poortwachtersrol vervullen.
Denkt u dat, naar aanleiding van de bekendmakingen van de «Luanda Papers», een IMVO-convenant7 voor de consultancy van toegevoegde waarde kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Er zijn op dit moment negen sectoren met een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant. Bij deze IMVO-convenanten is er sprake van een samenwerkingsverband tussen de sector, maatschappelijk middenveld en overheid, en zijn er afspraken vastgelegd om samen de negatieve effecten op mens, dier en milieu zo veel mogelijk te mitigeren en adapteren door te handelen volgens de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding Principles (UNGP’s). Een IMVO-convenant is vrijwillig maar niet vrijblijvend. Om een zo effectief mogelijk resultaat te boeken is het van belang dat het initiatief voor een convenant uit de sector zelf komt. Het is daarom zaak om eerst te bezien welke maatregelen (bindend en niet bindend) er al bestaan en in hoeverre een dergelijke maatregel als noodzakelijk wordt beschouwd vanuit de consultancy sector zelf, voordat ik mij kan uitspreken over de mogelijk toegevoegde waarde van een IMVO-convenant voor de consultancy sector. Overigens evalueert het kabinet op dit moment het IMVO-beleid en kijkt zij daarbij ook of er additionele (dwingende) maatregelen genomen moeten worden.
Zou u, als additioneel drukmiddel voor goed gedrag, consequenties overwegen voor de dienstverlening van bij buitenlandse corruptie betrokken bedrijven aan de Nederlandse overheid?
U bent in april 2019 geïnformeerd over het idee om een «verbeterprogramma» voor bedrijven te introduceren, wat mijns inziens tot structurele verbetering binnen een bedrijf kan leiden.10 Nieuwe strafbare feiten kunnen worden voorkomen, of eerder worden gedetecteerd. Daarnaast heb ik toegezegd te onderzoeken op welke wijze de kosten die aan een verbeterprogramma zijn verbonden kunnen worden betaald, en door welke organisaties kan worden gecontroleerd of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd, ook indien de betreffende rechtspersoon niet onder het toezicht van een toezichthouder valt. Dit onderzoek is lopende, en over de conclusies kan ik nog geen uitspraak doen.
Hoe beoordeelt u de stelling van corruptie-experts Pyman, Horowitz en Vermeulen dat het in Nederland nog vaak moeilijk blijkt overtreding van de wet, bijvoorbeeld omtrent omkoping, wettig aan te tonen?8
Mark Pyman, Brook Horowitz en Geert Vermeulen stellen dat autoriteiten in Nederland moeite hebben om voldoende bewijs te vinden om bedrijven effectief te kunnen vervolgen voor (betrokkenheid bij) omkoping. Uit de gegeven voorbeelden doelen ze vooral op buitenlandse omkoping. Zoals ik heb vermeld in mijn antwoord op vraag 3 en 11, is het strafrechtelijk onderzoek naar buitenlandse corruptie per definitie arbeids- en tijdsintensief. De resultaten van de verhoogde inspanningen, mede in het kader van de gedane investeringen bij de FIOD en het OM, zijn pas op termijn zichtbaar. Het OM verwacht dat er een stijgende lijn is in het aantal strafrechtelijke onderzoeken.
In algemene zin geldt dat omkoping lastig te detecteren en te bewijzen is omdat zowel de omkoper als de omgekochte er belang bij hebben de omkoping te verhullen. Beide partijen zijn immers strafbaar. Ook worden de verhullingsmethodieken steeds complexer en internationaler. In meerdere nog lopende onderzoeken, loopt de FIOD/ACC er tegenaan dat de betalingen niet rechtstreeks worden gedaan aan een buitenlandse ambtenaar, maar aan een derde partij. Hoewel ook indirecte betalingen strafbaar zijn gesteld in het Nederlands Wetboek van Strafrecht, is het in de praktijk lastig gebleken om de betreffende betaling in verband te brengen met een ambtenaar. Het verband tussen de betaling aan een derde partij in het buitenland en een ambtenaar is moeilijk achterhalen. Een extra complicerende factor is dat de informatie over de uiteindelijk belanghebbende(n) achter een tussengeschoven onderneming niet altijd beschikbaar of te achterhalen is. Als deze informatie wel aanwezig is, dan kan het zo zijn dat door tussenkomst van een advocaat of notaris de stukken niet inzichtelijk zijn voor opsporingsinstanties op grond van het geheimhoudingsrecht.
Wat is uw standpunt met betrekking tot de mogelijkheden om, net als in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Brazilië, vervolging van bedrijven al mogelijk te maken wanneer bewezen kan worden dat bedrijven onvoldoende maatregelen hebben genomen om omkoping en corruptie te voorkomen?
Ik heb kennisgenomen van de mogelijkheden in andere landen om bedrijven te vervolgen wanneer zij niet of onvoldoende compliant zijn met te nemen maatregelen om omkoping en corruptie te voorkomen. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 14, neemt Nederland deel aan tal van internationale gremia waarin effectieve manieren van corruptiebestrijding worden gedeeld. Daarnaast heb ik u reeds in april 2019 geïnformeerd12 over hoe ik bijzonderheden van de buitenlandse aanpak van corruptie voor zover relevant in ogenschouw kan nemen bij de doorontwikkeling van het Nederlandse anti-corruptiebeleid.
Zijn eventuele boetes, schadevergoedingen en schikkingen waartoe bedrijven veroordeeld worden of die bedrijven treffen, aftrekbaar van belastingen in Nederland? Zo ja, vindt u het acceptabel dat de Nederlandse burger daarmee meebetaalt aan corrupt gedrag van deze bedrijven?
Hoewel de Nederlandse heffing over winst in beginsel waardevrij is, kan ik in zijn algemeenheid opmerken dat dit kabinet en voorgaande kabinetten, daartoe aangespoord door uw Kamer, hebben gemeend paal en perk te moeten stellen aan de aftrekbaarheid van bepaalde geldsommen. Zo kent de Nederlandse wet onder meer een aftrekuitsluiting voor kosten en lasten die verband houden met geldboeten opgelegd door een strafrechter, geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging, in het kader van een strafbeschikking (of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze van bestraffing), bestuurlijke boeten (en daarmee vergelijkbare buitenlandse boeten). Tevens geldt een aftrekuitsluiting voor kosten en lasten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld en misdrijven ter zake waarvan een strafbeschikking onherroepelijk is geworden.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
De eHerkenning en het artikel ‘MKB en VNO-NCW: gedupeerden nieuw aangiftesysteem compenseren’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat er intern bij de Belastingdienst weerstand is tegen de onduidelijkheid en de hoge kosten die eHerkenning met zich meebrengt?1 Waar is de interne weerstand tegen de implementatie van eHerkenning op gebaseerd?2 Wat is er met deze weerstand gedaan? Deelt u de mening dat er onvoldoende is geluisterd naar de mensen op de werkvloer die tegen de implementatie van eHerkenning zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De zorgen over een betaald inlogmiddel zijn meegewogen en geadresseerd in de implementatie en tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wet digitale overheid. De Belastingdienst is nadrukkelijk betrokken bij de Rijksbrede implementatie en mediacampagne rond eHerkenning en de implementatie bij het UWV. Bij leveranciers is aangedrongen op een passend prijsbeleid.
Hoeveel vragen en klachten heeft de Belastingdienst ontvangen? Wat is hiermee gedaan?
De Belastingdienst heeft circa 60 klachten ontvangen van ondernemers. Ook zijn brieven ontvangen van FNV en het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO). Met het CIO is zowel de Belastingdienst als het Ministerie van Binnenlandse Zaken in gesprek om spoedig tot een oplossing te komen. De Belastingdienst zal alle klachten zo snel mogelijk behandelen.
Hoe duidt u de zorgelijke signalen uit het bedrijfsleven? Op welke manier is het bedrijfsleven betrokken bij de regelgeving rond eHerkenning? Wat waren hun reacties op de voorliggende voorstellen en wat is er met deze reacties gebeurd?
MKB-Nederland en VNO-NCW heeft het idee van eHerkenning, het gemak daarvan en de verhoogde betrouwbaarheid van de online identiteit altijd ondersteund. VNO-NCW en MKB-Nederland voert ook in nauwe afstemming met BZK/Logius campagne voor het gebruik van eHerkenning. Tegelijk maakt zij ook bezwaar tegen de verplichtstelling daarvan door de Belastingdienst.
Zie ook:
en
Bij de consultatie van het wetsvoorstel Generieke Digitale Infrastructuur3 heeft VNO-NCW aangegeven voorstander te zijn van de acceptatieplicht voor erkende middelen. Het redeneerde dat door de verplichting van bestuursorganen om erkende middelen te accepteren ondernemers gebruik kunnen maken van de voor hun meest relevante en optimale authenticatieservice. Het betoog daarbij was dat deze keuzevrijheid op zichzelf weer marktwerking in de markt van authenticatiemiddelen stimuleert, waardoor ook continue innovatie en prijs-optimalisatie plaatsvindt. Dit zou telkens een versnelling in de digitale dienstverlening teweeg kunnen brengen.
eHerkenning als inlogmiddel bestaat al sinds 2009. Overheidsbreed is er al ruime ervaring opgedaan met het gebruik door ondernemers. De Belastingdienst heeft voorafgaand aan de invoering van eHerkenning onderzoek gedaan. Deze onderzoeken zijn tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer gestuurd. Ondernemers geven aan positief te staan tegenover het verhogen van de betrouwbaarheid van inlogmiddelen maar blijven kritisch over de kosten.
Kunt u verklaren waarom het bedrijfsleven nog steeds kritisch is op eHerkenning en dan met name op het feit dat er geen rekening wordt gehouden met de negatieve impact ervan op ondernemers en het geen wettelijke grondslag lijkt te kennen?
Zoals ook geantwoord op de vragen die 23 december 2019 zijn gesteld door de leden Omtzigt en Lodders moeten overheidsinstanties, waaronder de Belastingdienst, in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) handelen. Informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken, behoren aan bepaalde eisen te voldoen ten aanzien van toegangsbeveiliging. Op grond van artikel 5, eerste lid, letter f, van de AVG moeten passende technische beveiligingsmaatregelen worden genomen. De Belastingdienst stelt daarom dat organisaties voor het doen van de aangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting via het ondernemersportaal per 1 januari 2020 een inlogmiddel dienen te gebruiken dat ingevolge Verordening (EU) nr. 910/2014 (de zogeheten eIDAS-verordening) voldoet aan het beveiligingsniveau «substantieel» en bij de Europese Commissie is genotificeerd. Op dit moment is eHerkenning (niveau 3) het enige inlogmiddel dat hieraan voldoet. Eenmanszaken kunnen op het Mijn Belastingdienst zakelijk portaal met DigiD inloggen.
Het bedrijfsleven lijkt niet zozeer kritisch over eHerkenning in algemene zin- zie ook het standpunt van VNO-NCW en MKB NL – maar vooral over de kosten en de betrokkenheid van commerciële aanbieders. Onderzoek van de Belastingdienst wijst uit dat een deel van de kritische houding voortkomt uit onbekendheid met dit inlogmiddel. Daarnaast is in het kabinetsbeleid de overweging gemaakt dat de voordelen van een beveiligde communicatie met de overheid deze kosten rechtvaardigt.
Met name ondernemers die aangifte omzetbelasting doen zijn kritisch ten aanzien van de kosten van eHerkenning. Voor hen blijft het oude portaal van de Belastingdienst beschikbaar en kunnen zij inloggen met de bekende combinatie van gebruikersnaam en wachtwoord.
Hoeveel ondernemers moeten de eHerkenning nog aanvragen?
Er is geen exact beeld te geven, omdat een deel van de doelgroep inmiddels al over een passend eHerkenningsmiddel beschikt (maar dit nog niet heeft gebruikt). Het is ook mogelijk dat een deel besloten heeft om de aangifte voortaan uit te besteden of gebruik te maken van een professioneel aangiftepakket. In deze gevallen hebben ondernemers geen eHerkenning nodig om aangifte te doen.
Wel bekend is dat:
Klopt het dat ondernemers naast de aanschaf van eHerkenning ook nog op extra kosten worden gejaagd bijvoorbeeld door een identificatiecheck paspoort door een derde?
Nee, dat klopt niet. De Identificatiecheck zit in principe in de prijs inbegrepen. In uitzonderlijke gevallen kan extra fysieke identificatie ter plekke nodig zijn. Dan rekenen sommige leveranciers wel een meerprijs.
Op welke manier kunnen ondernemers uitstel aanvragen bij de Belastingdienst voor het doen van aangifte via eHerkenning?
Zoals toegezegd in de brief over de invoering van eHerkenning d.d. 29 januari jl.4 informeer ik u hierbij nader over de verschillende mogelijkheden die ik heb om uitstel te verlenen en zo onterechte boetes te voorkomen.
De Belastingdienst verleent proactief uitstel voor ondernemers die aangifteplichtig zijn voor de loonheffingen, rechtspersoon zijn en hun laatst ingediende aangifte hebben gedaan via het oude ondernemersportaal van de Belastingdienst. Dit geldt voor ondernemers die overstappen naar Mijn Belastingdienst Zakelijk en daarvoor eHerkenning aanschaffen, maar ook voor ondernemers die voortaan een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen. Ondernemers die hun laatst ingediende aangifte hebben gedaan via een fiscaal dienstverlener of marktsoftware komen niet in aanmerking voor proactief uitstel. De groep, die in aanmerking komt voor proactief uitstel, ontvangt van de Belastingdienst binnenkort een brief waarin staat dat uitstel tot 1 juli wordt verleend voor de loonaangifte 2020 en de betaling daarvan. Deze groep hoeft daarvoor niet zelf een verzoek om uitstel te doen. De aangifteplichtige kan ook afzien van het proactief verleende uitstel.
Eenmanszaken kunnen inloggen met DigiD en krijgen geen uitstel. Voor overige werkgevers geldt dat zij een verzoek tot uitstel voor de aangifte loonheffing kunnen indienen voordat de uiterste inleverdatum van de aangifte verstreken is. Uitstel aanvragen kan door een schriftelijk verzoek te sturen (aan postbus 8738, 4820 BA Breda) onder vermelding van het loonheffingsnummer, de aanleiding van de aanvraag, de tijdvakken waarvoor uitstel wordt gevraagd en of uitstel wordt gevraagd voor het doen van de aangifte en/of de betaling.
Ondernemers kunnen voor 1 juni uitstel voor het doen van de aangifte vennootschapsbelasting aanvragen via het ondernemersportaal van de Belastingdienst of door op het openbare gedeelte van de website van de Belastingdienst het uitstelformulier te downloaden, in te vullen en per post te retourneren. Het reguliere uitstel wordt altijd verleend en is vijf maanden. Voor langer uitstel moet het verzoek worden onderbouwd.
Waarom wordt er gestopt met het oude Belastingdienst-portaal en wat zijn de alternatieven?
Het portaal van de Belastingdienst is technisch zeer verouderd. Wijzigingen in de omzetbelasting als gevolg van nieuwe wetgeving kunnen hierop niet meer worden doorgevoerd. Wijzigingen voor de loonaangifte en Vennootschapsbelasting kunnen worden doorgevoerd op het nieuwe portaal.
Het oude portaal voor ondernemers blijft ook in 2020 nog beschikbaar voor de omzetbelasting. Vanaf januari 2020 is het echter niet meer mogelijk om nieuwe aangiftes Loonheffingen en Vennootschapsbelasting via het oude portaal te doen. Dit kan op het nieuwe Mijn Belastingdienst Zakelijk portaal.
Ondernemers die geen gebruik kunnen of willen maken van het nieuwe portaal kunnen gebruik maken van een fiscaal dienstverlener of professionele administratie- en aangiftesoftware aan te schaffen om aan hun aangifteverplichtingen te voldoen.
Klopt het dat er een «Restgroep» van ongeveer 60.000 ondernemingen bestaat die niet de mogelijkheid heeft om eHerkenning aan te vragen? Deelt u de mening dat er klaarblijkelijk onvoldoende is nagedacht over de gevolgen van eHerkenning voor deze groep omdat de gangbare inlogprocessen niet geschikt zijn voor hen om de aangifte te kunnen doen? En deelt u de mening dat de overheid met de invoering van eHerkenning op deze manier juist meer problemen creëert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Er zijn ongeveer 540 organisaties die geen eHerkenningsmiddel kunnen krijgen om de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting te doen. Het aantal van 60.000 omvat de restgroep voor de aangifte omzetbelasting voor het geval dat eHerkenning vereist zou worden voor de aangifte omzetbelasting. Echter, voor het doen van aangifte omzetbelasting is de gangbare inlogmethode beschikbaar (gebruikersnaam en wachtwoord); eHerkenning is hiervoor nu niet vereist.
Ik ben van mening dat de aanloopproblemen van de implementatie zorgvuldig zijn afgewogen tegen het belang dat de toegang tot informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, ingevolge de AVG passend zijn beveiligd zodat onbevoegden geen toegang krijgen tot gegevens van ondernemers.
Wat gaat u doen om zorg te dragen dat (kleine) ondernemers kosteloos, zoals nu ook het geval is, hun belastingaangifte kunnen doen?
De meeste kleine ondernemers (eenmanszaken) kunnen gebruik maken van DigiD. Kleine ondernemers met rechtspersoonlijkheid kunnen gebruik maken van eHerkenning. Bij de behandeling van de Wet Digitale Overheid op 5 februari 2020 is toegezegd dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen 4 weken met een nadere brief kom waarin wij ingaan op een mogelijke oplossing om tijdelijk tegemoet te komen aan de zorgen van kleine bedrijven over de (aanschaf)kosten van een herkennings-middel.
Het bericht ‘Baggerbedrijf Van Oord betrokken bij mensenrechtenschendingen in Angola’ |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Baggerbedrijf Van Oord betrokken bij mensenrechtenschendingen in Angola»1 en «Minister wil opheldering van Van Oord over ontruimde woonwijk in Angola»?2
Ja.
Kunt u bevestigen of het klopt dat Nederlandse bedrijven zijn betrokken bij een project in Angola waar mensenrechten zijn geschonden? Hoe duidt u dit?
Laat ik vooropstellen dat de berichtgeving mij zorgen baart.
Gebleken is dat de gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied (Areia Branca) dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren. Bij geen van de Nederlandse partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen zouden hebben plaatsgevonden. Ook in de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niets van gedwongen verhuizingen gebleken, ook niet in het verleden.
Klopt het dat op de projectlocatie de woningen van drieduizend families met geweld zijn ontruimd en de bewoners niet zijn gecompenseerd? In hoeverre is er volgens u sprake van het schenden van mensenrechten?
Recentelijk is ons via mediaberichtgeving bekend geworden dat in 2013 gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in Areia Branca. Deze verhuizingen vonden overigens plaats in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren.
Hoe beoordeelt u de rol van Van Oord, ING en Atradius bij het project?
Er zijn gesprekken gevoerd met deze partijen. Bij geen van deze partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden. Ook in de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niets van gedwongen verhuizingen gebleken, ook niet in het verleden.
Hoe verklaart u dat Atradius meldt dat «de gedwongen verhuizingen plaatsvonden voordat de kredietverzekeraar bij het project betrokken raakte, en zegt dat het geen onderzoek heeft gedaan naar Urbinveste, noch naar de prijsstelling van het consortium»?3
Atradius DSB heeft in 2014 een aanvraag voor een exportkredietverzekering ontvangen. De verzekering is in 2016 verstrekt. De gedwongen verhuizingen waarover nu bericht wordt, vonden plaats in 2013, dus voordat Atradius DSB betrokken raakte.
Het klopt dat er niet gekeken is naar de prijsstelling van het consortium. De staat verzekert enkel het Van Oord-deel van het contract. Een onderzoek naar commerciële prijsstelling maakt geen onderdeel uit van de due diligence. Wel is gekeken naar andere zaken binnen de contractprijs zoals het lokaal bestanddeel, de Nederlandse content en de verhoudingen van de uit te voeren werkzaamheden binnen het consortium. Het is echter niet juist dat gesteld wordt dat Atradius DSB geen onderzoek naar Urbinvest heeft gedaan: zowel Urbinvest als diens Ultimate Beneficial Owner, Isabel dos Santos, zijn meegenomen in de due diligence door Atradius DSB.
Hoe kan het dat Atradius niet op de hoogte was van de gedwongen verhuizingen, terwijl deze al hadden plaatsgevonden ten tijde van het verlenen van de kredietverzekering?
Het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering is erop gericht om de projectgerelateerde risico’s voor mens, dier en milieu in kaart te brengen. Hiertoe doorloopt Atradius DSB een zorgvuldige due diligence, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit dit proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering.
Bij due diligence destijds beschikbare bronnen, zijn er geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis(ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen.
Vindt u dat Atradius voldoende onderzoek heeft gedaan als deze gedwongen verhuizing over het hoofd is gezien?
Zoals ik ook bij vraag 6 heb aangegeven, zijn de gedwongen verhuizingen niet tijdens het due diligence proces naar voren zijn gekomen, ondanks dat het toen vigerende beleid volledig is doorlopen. Het mvo-beleid is in 2018 vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Klopt het dat de beoordeling voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van dit project zeer negatief was?4 Zo ja, waarom is besloten om het project alsnog doorgang te laten vinden?
Nee, dat klopt niet. Voor iedere exportkredietverzekering (ekv)-aanvraag geldt dat bekeken wordt of er een mvo-beoordeling nodig is. Deze screening geschiedt op basis van in het mvo-beleid vastgelegde criteria. Als een mvo-beoordeling nodig is, wordt de ekv-aanvraag geclassificeerd. De classificatie geeft aan hoe uitgebreid het mvo due diligence proces zal zijn. Het project waarvoor Van Oord een ekv heeft ontvangen, heeft de classificatie A ontvangen. Dit betekent dat de meest uitgebreide due diligence is doorlopen. Als dit proces had geleid tot een negatieve beoordeling, was er geen ekv verstrekt.
Vindt u dit screeningscriterium effectief als blijkt dat de risico’s omschreven als in de MVO-beoordeling worden genegeerd?
De screening heeft geleid tot een uitgebreid due diligence proces. Dat de hierboven omschreven misstanden niet naar voren zijn gekomen in het due diligence proces, ondanks dat het destijds vigerende beleid volledig is doorlopen, is betreurenswaardig. In 2018 is het mvo-beleid echter vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Wie ziet toe op de naleving van beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bij bedrijven zoals Atradius, van Oord en ING?
De overheid verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Op de naleving van deze richtlijnen en principes door bedrijven wordt echter geen toezicht gehouden, dat is eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven. Ook behoren bedrijven zich te houden aan wet- en regelgeving in Nederland en de landen waar zij opereren. Het is de taak van de overheid om deze wet- en regelgeving te handhaven.
Het mvo-beleid en anti-omkopingsbeleid dat Atradius DSB voor de ekv toepast worden vastgesteld door de staat.
Bent u het eens dat een bedrijf als Atradius met behulp van een zorgvuldig en nageleefd IMVO-beleid betrokkenheid bij dergelijke omstandigheden te allen tijde zou moeten voorkomen? Hoe duidt u de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven in deze?
Het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering is erop gericht om de projectgerelateerde risico’s voor mens, dier en milieu in kaart te brengen. Hiertoe doorloopt Atradius DSB een zorgvuldige due diligence, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit dit proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering.
Bij due diligence destijds beschikbare bronnen, zijn er geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis(ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen.
Het mvo-beleid is in 2018 vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het mvo due diligence proces is doorlopen, zijn er geen signalen over de gedwongen verhuizingen naar boven gekomen. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in het licht van de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Hul5 over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade?
Ten tijde van de mvo-beoordeling door Atradius DSB over de opdracht van Van Oord is uitgebreid onderzoek gedaan naar eventuele risico’s voor mens en milieu. Ook mensenrechtenrisico’s maakten hier onderdeel van uit. Bij het onderzoek destijds is geen informatie over gedwongen verhuizingen naar voren gekomen. Als dat wel zo was geweest, en alle informatie meewegende bepaald was dat de risico’s op mvo-gebied onaanvaardbaar waren, had de staat geen ekv verstrekt. Dit is in lijn met de genoemde motie.
Welke instrumenten heeft de Nederlandse regering voorhanden om Nederlandse bedrijven te wijzen op vermeende mensenrechtenschendingen in landen waar zij actief zijn? Op welke wijze kunt u deze bedrijven tot verandering aanzetten? Wat is de rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hierbij?
De overheid heeft verschillende manieren om bedrijven te wijzen op vermeende mensenrechtenschendingen in de landen waar zij actief zijn. Zo kunnen posten in hun gesprekken met bedrijven deze hierop wijzen. Ook financiert het Ministerie van Buitenlandse Zaken de MVO Risico Checker, waarmee bedrijven kunnen nakijken welke IMVO-risico’s zij lopen met hun handelsactiviteiten. Tevens kan de overheid, waaronder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als convenantpartij informatie delen binnen bestaande IMVO-convenanten en het gesprek aangaan met bedrijven over wat dit betekent voor hun gepaste zorgvuldigheid. In handelsmissies is bewustwording van IMVO een vast onderdeel en wordt met bedrijven gesproken over mogelijke IMVO-risico’s in het doelland en hoe zij hiermee om kunnen gaan.
Het due diligence onderzoek van Atradius DSB besteedt ook aandacht aan mensenrechten. Dit wordt vormgegeven op basis van de OESO Common Approaches en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Zowel de staat, via Atradius DSB, als verzekerden wenden hierbij hun invloed aan om de kans op mensenrechtenschendingen zoveel mogelijk te beperken.
Was de Nederlandse ambassade op de hoogte van de mensenrechtenschending in Luanda? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welk contact hierover is geweest tussen de ambassade en de betreffende bedrijven over het project?
De grootschalige urbanisatie en stadsvernieuwingsplannen van de Angolese overheid voor de stad Luanda dateren van het begin van deze eeuw. Plannen om de vele sloppenwijken te ontruimen en delen van de bevolking te hervestigen in nieuwe of nieuw te bouwen wijken waren in het algemeen bekend, ook bij de Nederlandse ambassade.
In de loop van de projectontwikkeling was er contact tussen Van Oord en de Nederlandse ambassade in Luanda. In dit contact is een link tussen de genoemde ontruimingen op Areia Branca in juni 2013 en het landaanwinningsproject, waar Van Oord middels contractverlening bij betrokken zou raken, niet gelegd.
Klopt het dat Nederlandse ambassades in de regel bij dergelijke grote projecten, zeker wanneer de Nederlandse staat via Atradius betrokken is, wel betrokken zijn, onder andere in de vorm van advisering? Wat is hiervoor de reguliere procedure?
Ja, dat klopt. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het due diligence onderzoek ligt bij Atradius DSB. Hierbij maakt Atradius DSB in de praktijk gebruik van een verscheidenheid aan informatiebronnen, waaronder informatie van en via desbetreffende Nederlandse ambassade. In het kader van onderhavig project is dit ook het geval geweest.
Bent u bereid namens de Nederlandse overheid schadevergoeding te bieden aan slachtoffers van de betreffende misstanden in Angola? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade zal in contacten met de Angolese autoriteiten en NGO’s aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie rondom de gedwongen verhuizingen gekoppeld aan de stadsvernieuwing, inclusief passende oplossingen en mogelijke compensatie in overleg met de verantwoordelijke partijen.
Klopt het dat Van Oord miljoenen vanuit Angola heeft doorgestort naar een rekening op de Kaapverdische eilanden, bij een bank die in handen is van de toenmalige presidentsdochter?
Volgens de berichtgeving van het FD en Trouw heeft Van Oord hier een uitspraak over gedaan. Tevens wil ik u erop wijzen dat de staat als verzekeraar optreedt en dat deze betaling een aanbetaling betreft. Hoewel aanbetalingen in principe buiten de dekking van de verzekeringspolis vallen, dient de betreffende exporteur zich wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden.
Is corruptie in Nederland ook strafbaar als die in het buitenland is gepleegd? Kunnen Nederlandse bedrijven worden aangesproken vanwege corruptie door andere bedrijven, waaronder zakenpartners? In hoeverre valt dit onder de wettelijke taak van bedrijven om corruptie tegen te gaan?
Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is strafbaar voor de Nederlandse wet. Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. De bestrijding van corruptie is onderdeel van de OESO-richtlijnen.
Handelingen van (buitenlandse) (tussen)personen, zoals handelsagenten en vertegenwoordigers, kunnen op grond van in jurisprudentie ontwikkelde criteria aan een rechtspersoon worden toegerekend. Dit zal per geval op basis van de feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van corruptie wanneer Van Oord zaken doet met Urbinveste, een onderneming van de dochter van de president in een land dat qua corruptie een zeer slechte naam heeft?
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van corruptie wanneer Van Oord in het contract met Angola $ 189 miljoen inboekt voor Urbinveste, met een minimale omschrijving van de werkzaamheden?
Zie antwoord op vraag 19.
Kan Van Oord mede verantwoordelijk gehouden worden voor mogelijke corruptie als blijkt dat het bedrijf onvoldoende onderzoek heeft gedaan?
Zie antwoord op vraag 19.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Helaas was het niet mogelijk om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. De reden hiervoor is dat het verzamelen van informatie ten behoeve van de beantwoording meer tijd heeft gevergd. Inmiddels is een aantal gesprekken met de betrokken partijen gevoerd.
Het bericht ‘Sorry, alle IP-adressen zijn al vergeven’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sorry, alle IP-adressen zijn al vergeven»?1
Ja.
Bent u bekend met het probleem rondom het opraken van IPv4 IP-adressen? Welke kortetermijnoplossingen ziet u?
Ja, het opraken van IPv4-adressen is al geruime tijd een bekend onderwerp.
De Europese organisatie die IP-adressen beschikbaar stelt, RIPE NCC, heeft in november 2019 bekend gemaakt dat alle voor Europa gereserveerde IPv4-adressen gebruikt zijn en dat er voor organisaties in Europa alleen nog de mogelijkheid is om op de wachtlijst te komen als adressen weer vrijkomen.
Er zijn geen goede korte termijn oplossingen. Er is echter een markt ontstaan waar niet gebruikte adressen verhandeld worden voor vaak hoge bedragen.
Daarnaast is een technische workaround bedacht (zoals een hulpmiddel bekend als Network Address Translation) dat het mogelijk maakt een IPv4-adres te gebruiken voor meerdere toepassingen, gebruikers of componenten in plaats van de oorspronkelijk bedoelde enkele toepassing, gebruiker of component. Een dergelijke workaround heeft mogelijk enig voordeel zolang IPv6-adressen nog niet veel gebruikt worden, maar beperkt bij verdere digitalisering (Internet of Things, AI) de mogelijkheden op gebied van veiligheid en dienstverlening die IPv6-adressen wel bieden.
Klopt het dat (semi-)overheidsinstellingen grote hoeveelheden ongebruikte IPv4-adressen bezitten? Ziet u het vrijgeven van dergelijke IPv4-adressen als mogelijke oplossing om de nood op de korte termijn te verlichten?
De overheid heeft in het verleden IPv4-adressen aangevraagd en toegewezen gekregen. In theorie zou de overheid IPv4-adressen die niet meer nodig zijn kunnen verkopen aan andere partijen. Dit is echter onwenselijk en gebeurt dus ook niet, omdat dit zou bijdragen aan het in gebruik blijven van IPv4-adressen en de overgang naar IPv6-adressen belemmert. Deze overgang is dringend gewenst vanwege de verwachte toename van op internet aangesloten apparatuur en programmatuur. Al deze apparatuur en programmatuur moet van een internetadres kunnen worden voorzien.
Deelt u de mening dat de echte oplossing zit in de overgang naar IPv6? Waar zit nu de belemmering in de overgang naar IPv6? Welke stappen neemt u, in overleg met de sector, om de overgang naar IPv6 te bevorderen? Bent u bereid om hiervoor een deadline af te dwingen?
Ja, de echte oplossing zit in de overgang door alle partijen en gebruikers naar IPv6.
De overgang naar IPv6 vergt investeringen door enerzijds alle leveranciers die de technische componenten ontwikkelen (zoals emailsoftware, netwerkapparatuur voor routering of interconnectie, enz.) en anderzijds de internetgebruikers -zowel organisaties, bedrijven als particulieren- die componenten moeten aanschaffen en installeren. Een bijkomend aspect hierbij is dat een zeer groot deel van de leveranciers buiten Nederland of zelfs de EU gevestigd zijn.
Met andere woorden, aan de overgang naar IPv6 zijn kosten verbonden, terwijl de voordelen, die op het gebied van veiligheid en dienstverlening liggen, pas duidelijk worden naarmate meer partijen overgaan op IPv6. Het dilemma hierbij is wie als eerste start met aanpassen en dus moet investeren. Een toepassing die alle partijen noodzaakt over te gaan op IPv6 adressering, is er niet of nog niet. Dit draagt ook bij aan de situatie dat IPv4 en IPv6-adresseringen lange tijd naast elkaar zullen blijven bestaan.
Gezien het zeer grote aantal private en publieke partijen dat een investering moet doen en deze investering moet inpassen in hun eigen investeringsplannen, laat de overheid het initiatief voor overgang naar IPv6 primair aan deze partijen. Wel stimuleert de overheid al geruime tijd de overgang naar IPv6 door voorlichting via het Platform Internetstandaarden waaraan marktpartijen, bedrijven en overheden deelnemen. Het Platform biedt onder andere kennis aan partijen ter ondersteuning bij de overgang naar IPv6 en daarnaast heeft het Platform de website Internet.nl ontwikkeld waar iedereen de door hem of haar gebruikte website of email voorziening kan laten testen op daadwerkelijk gebruik van onder meer IPv6. De overheid zelf hanteert bij inkopen de «pas toe of leg uit» lijst van standaarden en let er bij aanschaf van telecom en ICT-componenten op dat deze componenten IPv6 gebruiken.
Daarnaast zal op korte termijn een overheidsbrede afspraak gemaakt worden met het Forum Standaardisatie over de inspanningsverplichting om eind 2021 alle overheidswebsites en emailvoorzieningen bereikbaar te maken via IPv6 adressering. De overheid heeft hierin dus een stimulerende rol, geen afdwingende.
De publicatie van het tarievenbesluit warmteleveranciers 2020 |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waar is de enorme stijging van het vaste bedrag voor ruimteverwarming en tapwater (+47%) op gebaseerd? Deelt u de mening dat deze stijging helaas geen aanmoediging vormt voor energiebesparing, aangezien de hogere vaste lasten slechts voor een deel worden gecompenseerd door de lagere prijs per gigajoule (GJ)? Kunt u bevestigen dat voor huishoudens met een gemiddeld verbruik van 35 GJ, de prijsdaling van de afleverset en de kosten per GJ in overweging genomen, de kosten per saldo zijn gestegen?
ACM stelt maximum tarieven vast voor de volgende onderdelen:
Dit jaar worden de maximumtarieven voor de eerste maal gebaseerd op de meest recente wijziging van de Warmtewet (aangenomen in 2018) en de onderliggende regelgeving. ACM heeft als gevolg van deze wijzigingen een grotere rol gekregen bij het vaststellen van de parameters voor de maximumtarieven. Daarnaast wordt een aantal nieuwe tariefonderdelen gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten en niet op basis van de gasreferentie. Deze nieuwe opzet draagt bij aan meer transparantie rondom de warmtetarieven en sluit aan bij de door uw Kamer onderschreven wens om de warmtetarieven al meer op basis van werkelijke kosten te reguleren. Tegelijkertijd wordt met het handhaven van de gasreferentie voor de belangrijkste tariefcomponenten bereikt dat verbruikers op basis van het maximumtarief gemiddeld gesproken niet meer betalen dan een verbruiker van aardgas.
Het meest relevant voor een verbruikers is wat hij in totaal moet betalen voor de aan hem geleverde warmte. In onderstaande tabel zijn voor het in de vraag genoemde gebruik van 35 GJ de totale jaarkosten (gebruiksonafhankelijk tarief, variabele kosten, huur afleverset en meetkosten) weergegeven voor 2019 en 2020 op basis van het maximumtarief van ACM. In de vergelijkingstabel staan ook de daadwerkelijke tarieven van de 5 grotere in Nederland actieve warmteleveranciers.
Op basis van de gepresenteerde gegevens kan worden geconstateerd dat uitgaande van 35 GJ de door ACM vastgestelde maximumtarieven tot een kleine verlaging van de totale kosten hebben geleid (van € 1.543 in 2019 naar € 1.534 in 2020). Wanneer we kijken naar de genoemde leveranciers dan kan worden geconcludeerd dat de totale kosten in 2020 bij 35 GJ bij alle genoemde warmteleveranciers niet alleen lager zijn dan op basis van het maximum van ACM toegestaan, maar ook lager dan de daadwerkelijke kosten bij die leveranciers in 2019.
Warmtetarief
2020
2019
Vastrecht
Afleverset
Meetkosten
Variabel tarief
Verbruik (GJ)
Totale kosten 2020
Vastrecht
Afleverset
Meetkosten
Variabel tarief
Verbruik (GJ)
Totale kosten 2019
Verschil 2020 – 2019 (€)
Verschil kosten 2020 – 2019 (%)
Verschil kosten bedrijf met tarief ACM 2020 (%)
ACM (max.)
469,17
126,19
26,63
26,06
35
1.534,21
318,95
201,73
25,89
28,47
35
1.543,02
– 8,81
– 0,57%
Eneco
362,65
126,19
26,63
25,43
35
1.405,52
284,45
170,61
25,89
28,47
35
1.477,40
– 71,88
– 4,87%
– 8,39%
SVP
351,17
126,19
26,63
26,06
35
1.416,09
318,95
173,47
25,89
28,47
35
1.514,76
– 98,67
– 6,51%
– 7,70%
Ennatuurlijk
379,67
126,19
26,63
23,99
35
1.372,14
303,21
196,73
25,89
26,65
35
1.458,58
– 86,44
– 5,93%
– 10,56%
HVV
371,73
101,24
26,63
24,77
35
1.366,55
251,93
179,59
25,89
27,04
35
1.403,81
– 37,26
– 2,65%
-10,93%
Vattenfall
322,79
126,19
26,63
25,90
35
1.382,11
268,63
181,09
25,89
26,15
35
1.390,86
– 8,75
– 0,63%
– 9,91%
Het klopt dat een stijging van vaste kosten geen stimulans is voor het verminderen van het gebruik, omdat deze kosten los van het gebruik sowieso moeten worden betaald. De stijging is een gevolg van de door ACM vastgestelde maximale vaste kosten op basis van de gasreferentie. In de wet is vastgelegd dat het maximumtarief opgebouwd is uit de gemiddelde jaarlijkse vaste kosten van het transport, de levering en de aansluiting van gas vermeerderd met het verschil tussen de gebruiksonafhankelijke overige kosten bij het gebruik van aardgas en de gebruiksonafhankelijke overige kosten bij het gebruik van warmte. Het in de vraag genoemde stijgingspercentage van 47% gaat over het gebruiksonafhankelijke deel van het door ACM vastgestelde maximumtarief. ACM heeft een stijging vastgesteld bij de onderhoudskosten bij aardgas en een daling van de gemiddelde kosten van een afleverset. Als gevolg hiervan is het verschil tussen de overige kosten bij aardgas en de overige kosten bij warmte gestegen en dat is de voornaamste oorzaak van de stijging van het gebruiksonafhankelijke tarief.
Naast dit deel spelen er bij warmtelevering ook nog andere vaste kosten, namelijk de huurkosten van de afleverset en de meetkosten. Als deze kosten worden meegenomen, dan bedroeg het totaal van de door ACM vastgestelde maximale vaste kosten in 2019 € 547 en in 2020 € 622. Per saldo gaat het dan dus om een stijging van de totale vaste kosten met ruim 13%.
Waar is de stijging voor de aansluitbijdrage van ruim 300% op gebaseerd? Reflecteert de stijging de reële aansluitkosten? Met andere woorden, kunnen bewoners met deze informatie een transparante afweging maken tussen de verschillende warmte-opties wanneer ze van het gas afgaan? Als alle kosten voor de aansluiting zijn inbegrepen, waarom zijn de vaste kosten dan ook gestegen?
Met ingang van 2020 wordt het maximumtarief voor de fysieke aansluiting door ACM gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten bij warmte. Daarmee wordt voorkomen dat een warmtebedrijf meer in rekening brengt bij hun klanten dan deze gemiddelde werkelijke kosten. In 2019 was het maximumtarief voor de aansluiting nog gebaseerd op de aansluitkosten bij aardgas. De stijging van het maximumtarief voor de aansluitbijdrage reflecteert het verschil tussen de aansluitkosten bij aardgas en de werkelijke kosten bij warmte. Bewoners kunnen deze informatie betrekken in hun afweging tussen verschillende warmte-opties. Bij de gereguleerde aansluitkosten gaat het om de werkelijke kosten van de fysieke aansluiting van een woning op het distributienet. Het gaat daarbij om eenmalige kosten. Net als bij aardgas staat dit verder los van het vastrecht dat jaarlijks in rekening wordt gebracht.
Op welke wijze beschermt u de consumentenbelangen en voorkomt u dat warmtebedrijven daadwerkelijk de maximale aansluitingskosten doorberekenen aan hun klanten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de bindende afspraak die door de warmtegebruikers zelf al met twee van de drie grote warmteleveranciers (Eneco en Ennatuurlijk) was gemaakt om de kosten voor permanente afsluiting vast te stellen op 350 euro niet overgenomen, maar er juist voor gekozen om de afsluitbijdrage te laten stijgen tot bijna het tienvoudige namelijk 3.088 euro?
Net als bij de aansluitkosten wordt met de wijziging van de Warmtewet het maximale tarief voor afsluiting gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten. Ook hier geldt dat het om een maximumtarief gaat en dat het partijen vrij staat om een lager tarief te hanteren. Het nu door ACM vastgestelde maximum doet dus niets af aan de afspraken die partijen hier over hebben gemaakt.
Deelt u de stelling van de Vereniging Eigen Huis dat de monopoliepositie van de warmtebedrijven een van de oorzaken is van het exorbitante maximum aansluitbedrag? Op welke wijze beschermt u de consument tegen een monopolist?
De maximumtarieven voor de aansluitkosten worden door ACM vastgesteld op basis van de werkelijke kosten. Met het vaststellen van deze en andere maximumtarieven beoog ik de consument te beschermen tegen monopoloïde warmteleveranciers.
Op welke wijze voorkomt u dat het vergoeden van de maximale aansluitingskosten gedekt moet worden uit duurzaamheidssubsidies, zodat subsidiegelden juist ingezet kunnen worden om de comfort van een huis te verhogen, bijvoorbeeld voor isolatiemaatregelen?
In het kader van de uitwerking van het Klimaatakkoord wordt bezien hoe de kosten van de energietransitie, waaronder ook de kosten van aansluiting op een warmtenet of de kosten van isolatie, gedekt moeten worden. Daarbij moet vanzelfsprekend aandacht zijn voor de totale opgave en de kosten daarvan. Indien de aansluiting op een warmtenet bijdraagt aan de energietransitie, horen de werkelijke kosten van die aansluiting daar wat mij betreft ook bij.
Wat is de reden dat voor de afleverset het maximale tarief juist is verlaagd? Hebben mensen jarenlang te veel betaald? Worden ze daarin gecompenseerd door de warmtebedrijven?
Met de wijziging van de Warmtewet is er voor gekozen om het maximumtarief voor de afleverset door ACM te laten vaststellen. Tot 2020 was er geen maximumtarief voor de afleverset, maar gold de regel dat leveranciers de redelijke kosten voor een afleverset in rekening mochten brengen. Alleen ten behoeve van het vaststellen van het vastrecht werd uitgegaan van een gemiddeld huurbedrag voor de afleverset. Dat bedrag werd tot 2019 niet gebaseerd op werkelijke kosten, maar op de parameters die in de warmteregeling werden vastgesteld. Dit voor de berekening van het maximum vastrecht gebruikte huurbedrag was in 2019 € 201,73. Voor 2020 heeft ACM het maximale huurbedrag vastgesteld op € 126,19. Zoals de tabel bij vraag 1 laat zien, hebben de meeste warmteleverancier dit tarief overgenomen. De tabel laat ook zien dat de vijf grotere warmteleveranciers in 2019 voor de afleverset een lager bedrag in rekening hebben gebracht dan het voor dat jaar in de Warmteregeling opgenomen bedrag voor de afleverset.
De vraag of de klant niet teveel betaalt voor zijn geleverd warmteproduct is in de huidige systematiek nog (grotendeels) gekoppeld aan de kosten die een gemiddelde gasgebruiker heeft. Met een meer op kosten gebaseerd tariefsysteem, zoals voorzien met Warmtewet 2, wordt de relatie tussen werkelijke kosten voor warmtelevering en de tarieven beter zichtbaar. Dit voorbeeld illustreert overigens, net als de andere voorbeelden in deze Kamervragen (aansluitkosten, afsluitkosten) dat een meer kostengebaseerde tariefsystematiek zowel tot hogere als lagere tarieven kan leiden voor verschillende onderdelen. In dit specifieke voorbeeld van de afleverset zijn de kosten gedaald en dat is gunstig voor de gebruiker.
Op welke wijze zijn gebruikersgroepen als Stichting Niet Meer Dan, Stichting Reeshofwarmte, Stichting Woekerwarmte en Stadverarming geconsulteerd?
Ter voorbereiding op het nemen van het tariefbesluit heeft de ACM diverse informele bijeenkomsten gehouden met partijen die de belangen vertegenwoordigen van leveranciers of verbruikers. De ACM heeft zich daarbij gericht tot verbruikersorganisaties die landelijk opereren. Zo heeft de ACM onder andere Aedes, Consumentenbond, NVDE, Vereniging Eigen Huis, VEMW en de Woonbond uitgenodigd. Op deze manier heeft de ACM een beeld kunnen krijgen van de belangen van de verbruikers. Voor zover de in de vraag genoemde partijen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht konden zij binnen de daarvoor geldende termijn een bezwaar bij de ACM indienen en op deze manier een inbreng leveren.
Hoe verhouden de nieuwe warmtetarieven zich tot de doelstelling «betaalbaarheid voor consumenten» in de voorgenomen Warmtewet 2.0?1
De huidige maximum warmtetarieven zijn nog grotendeels gebaseerd op het uitgangspunt van de gasreferentie. Het is de bedoeling om in bij de uitwerking van Warmtewet 2 geleidelijk over te stappen naar een meer op kosten gebaseerde vorm van tariefregulering. Het aspect betaalbaarheid is dan afhankelijk van de ontwikkeling van de werkelijke kosten van een warmtenet. De bovengenoemde voorbeelden (aansluitkosten, afsluitkosten, afleverset) laten zien dat een meer kostengebaseerde tariefsystematiek zowel tot hogere als lagere tarieven kan leiden voor verschillende onderdelen. Per collectief warmtesysteem zal dat beeld ook gaan verschillen, afhankelijk van de (lokale) kenmerken van dat systeem. Meer inzicht in de werkelijke kosten van warmtelevering geeft een betere basis voor een afweging over de betaalbaarheid voor consumenten.
Heeft u reeds gesproken met de warmtebedrijven over de rendementen? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, wanneer staat dit gesprek gepland?
Ja, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling ben ik in gesprek gegaan met enkele grotere warmtebedrijven. Een eerste gesprek heeft plaatsgevonden in december 2019. De definitieve tariefstelling van de bedrijven voor 2020 was toen nog niet bekend. Daarom heb ik in januari 2020 een tweede gesprek met de warmtebedrijven gevoerd. Over de uitkomst van deze gesprekken bent u geïnformeerd met mijn brief over de tariefregulering in Warmtewet 2.
Het bericht dat duizenden families in Angola verjaagd zijn voor project van Nederlandse bedrijven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden families in Angola verjaagd voor project van Nederlandse bedrijven»?1
Ja.
Hoe kan het dat er € 360 miljoen aan garanties van de Nederlandse staat is gegaan naar een project in Angola, dat nummer 165 (van de 180) inneemt op de corruptie index van Transparency International2, met een bedrijf onder leiding van een omstreden persoon als Isabel dos Santos, zonder voldoende onderzoek?
Met de exportkredietverzekering (ekv) worden betalingsrisico’s van exporttransacties door Nederlandse bedrijven en politieke risico’s van buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven verzekerd. Door het verzekeren van deze risico’s worden exporttransacties van Nederlandse bedrijven mogelijk gemaakt. Dit betreft transacties die door hun aard niet op de private markt verzekerd worden. Om te bepalen of het te verzekeren risico acceptabel is voor de staat, onderneemt Atradius DSB zorgvuldige due diligence procedures op financieel en milieu en sociaal terrein. Dat is ook gebeurd voor de ekv die aan Van Oord is verstrekt voor het project in Angola.
Bent u het eens met de experts die stellen dat Van Oord, ING en Atradius te weinig hebben gedaan om corrupte betalingen en gedwongen huisuitzettingen te voorkomen? Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse staat in deze?
Gebleken is dat de gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied (Areia Branca), dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren. Bij geen van de Nederlandse partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden. In de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niet gebleken van gedwongen verhuizingen, ook niet in het verleden.
Atradius DSB heeft hiervoor zorgvuldig het due diligence proces doorlopen, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit een due diligence proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering. In dit geval heeft Atradius DSB volledig het destijds vigerende beleid gevolgd.
Tijdens de due diligence zijn er uit de destijds beschikbare bronnen geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis (ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen. Verder wil ik u erop wijzen dat Atradius DSB uitvoering geeft aan het ekv-beleid. De verantwoordelijkheid voor vaststelling van het ekv-beleid en het verstrekken van verzekeringen ligt bij Staatssecretaris Vijlbrief en mijzelf. Verder is het mijn verantwoordelijkheid om in gesprek te blijven met Van Oord, ING en Atradius DSB.
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
Was Atradius niet op de hoogte van de lopende corruptiezaken naar de bedrijven en persoon van Isabel dos Santos?3
Het lopende onderzoek door het internationale journalistencollectief, waar het artikel in The Guardian aan refereert, is gestart in 2019. De aanvraag voor een ekv werd reeds in 2014 ingediend. De daarvoor benodigde due diligence, waarin Urbinvest en Isabel dos Santos werden betrokken, werd in 2015 en 2016 verricht.
Is het volgens procedure dat de Nederlandse kredietverzekeraar Atradius geen eigen onderzoek doet naar de bedrijven waarmee wordt samengewerkt in derde landen? Zo ja, moet een dergelijke procedure dan niet worden ingesteld? Zo nee, waarom heeft dit niet plaatsgevonden?
Atradius DSB doet wel degelijk onderzoek naar de bedrijven waarmee wordt samengewerkt. Dit is vast onderdeel van de due diligence die Atradius DSB uitvoert. Ook voor de aan Van Oord verstrekte ekv is dit gebeurd: er is zowel naar Urbinvest als diens Ultimate Beneficial Owner (UBO), Isabel dos Santos, onderzoek gedaan.
Kan Atradius, naast Van Oord en ING, ook verantwoordelijk gehouden worden voor mogelijke corruptie als blijkt dat er te weinig onderzoek is gedaan, zoals gesteld wordt door Transparency International Nederland?
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
Gaat u toezien op de belofte van Van Oord en ING dat de slachtoffers van geweld en gedwongen uithuiszetting in Luanda worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer daarover blijvend informeren?
In een publieke verklaring en in gesprekken met het Ministerie van Buitenlandse Zaken geven Van Oord en ING aan hun invloed aan te zullen wenden om 1) in hun engagement met de overheid van Angola te achterhalen wat er is gebeurd bij de hervestiging in 2013 en 2) te bereiken dat alsnog tot een passende oplossing en mogelijke compensatie wordt overgegaan.4 5 Ik zal dit onderwerp in toekomstige gesprekken met deze bedrijven bespreken, maar zal hierbij niet optreden als toezichthouder.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het gesprek dat u aangaat met Van Oord? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Gesprekken met Van Oord hebben reeds plaatsgevonden, waarin vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken op hoog ambtelijk niveau is deelgenomen. Van Oord is hierin gevraagd zijn zienswijze te geven op de mediaberichtgeving over vermeende betrokkenheid van Van Oord bij mensenrechtenschendingen en corruptie bij een landaanwinningsproject in Angola.
Van Oord heeft in het gesprek aangegeven niet betrokken te zijn, noch te zijn geweest, bij mensenrechtenschendingen en mogelijke corruptie, zoals in de media wordt bericht. Met betrekking tot corruptie heeft Van Oord aangegeven strikt volgens de compliance regels te hebben gehandeld en bevestigde Van Oord dat due diligence is uitgevoerd naar onder andere de consortiumpartner Urbinvest van Isabel dos Santos. Uit dit onderzoek is niets naar voren gekomen waardoor niet aan het project meegewerkt zou kunnen worden.
Van Oord heeft aangegeven tot eind 2019 niet op de hoogte te zijn geweest van de gedwongen verhuizingen van de bewoners in juni 2013, die worden gezien als schending van mensenrechten. Van Oord heeft ook aangegeven dat in de milieu en sociale beoordeling (ESIA), uitgevoerd door een extern bureau in opdracht van de Angolese overheid, en vervolgens voor de financiering is beoordeeld door een onafhankelijk internationaal bedrijf, geen (historische) informatie is verstrekt over (grootschalige) uitzettingen binnen het projectgebied van Van Oord.
Van Oord keurt de werkwijze van de gedwongen verplaatsingen (voor het project waar Van Oord niet bij betrokken was) zonder compensatie af en vindt dat de mensen die indertijd gedwongen moesten verplaatsen hiervoor een vergoeding zouden moeten krijgen. Van Oord heeft toegezegd dat het, ondanks dat het bedrijf niet betrokken is bij de verplaatsingen, zijn invloed zal uitoefenen om compensatie mogelijk te maken en hierover al in gesprek te zijn met de Angolese overheid.
Van Oord is momenteel bezig met een evaluatie naar aanleiding van de casus.
Wordt deze zaak meegenomen in de lopende evaluatie van de convenanten op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gecommuniceerd in de Kamerbrief van 28 oktober 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 317) biedt de evaluatie van de IMVO-convenanten inzicht in de elementen van het beleid die goed werken en de elementen die voor verbetering vatbaar zijn. De evaluatie moet ook inzicht opleveren in de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) door hoog-risicosectoren zonder IMVO-convenant, zoals de bouwsector, en de doeltreffendheid van de IMVO-convenanten met betrekking tot de naleving van de OESO-Richtlijnen en UNGP’s. De evaluatie gaat echter niet in op specifieke zaken.
Deelt u de mening dat stellingname van ING dat er voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar het Angolese bedrijf in kwestie, Urbinveste, ten opzichte van de uitspraak van hoogleraar Leen Paape dat «het volledig onduidelijk [is] of Urbinveste wel prestatie lever in ruil voor het geld» een indicatie is dat de huidige IMVO-convenanten onvoldoende effectief zijn?
Het due diligence proces dat is uitgevoerd door ING in relatie tot dit financieringsbesluit heeft volgens ING plaatsgevonden in de periode tussen 2014 en 2016. Dit onderzoek gaf ING geen aanleiding om de financiering eind 2016 niet te verstrekken.7 Ik kan niet oordelen over de due diligence die ING zelf heeft uitgevoerd. Deze periode is ook voorafgaand aan de looptijd van het IMVO-convenant van de bancaire sector dat op 7 december 2016 van start is gegaan.
Het evaluatieonderzoek van de IMVO-convenanten waarover u in de Kamerbrief van 28 oktober 2019 (Kamerstuk 26 485, 317) bent geïnformeerd en wat in november 2019 van start is gegaan, zal inzicht geven in de effectiviteit van de IMVO-convenanten. Het eindrapport zal naar verwachting in het zomerreces 2020 opgeleverd worden. Op basis van een individuele casus kunnen geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de effectiviteit van de huidige IMVO-convenanten.
Worden conform de motie Alkaya/van den Hul de bedrijven ING en van Oord nu uitgesloten van deelname aan handelsmissies, totdat zij hun controles en gepaste zorgvuldigheid op orde hebben?5
Conform het IMVO-kader voor handelsmissies heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken gesprekken gevoerd met Van Oord en ING. De bedrijven geven aan de zaak serieus te onderzoeken en kritisch naar hun eigen rol in de Angola-casus kijken. Op basis van de gesprekken en publieke statements van de bedrijven is er geen aanleiding om de bedrijven uit te sluiten van deelname aan handelsmissies. Het uitgangspunt van het IMVO-kader is verbeteren in plaats van uitsluiten. Ik blijf in contact met de bedrijven om te bespreken welke lessen er uit de eigen onderzoeken komen en hoe deze worden toegepast. Als een van de bedrijven zich weer aanmeldt voor een missie, zal het IMVO-kader weer worden toegepast.
Het bericht dat er in Zaandam een biomassacentrale zonder vergunning in gebruik is genomen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omstreden biomassacentrale Zaandam gestart zónder vergunning: «Maar die komt er aan»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom een biomassacentrale zonder vergunning in bedrijf genomen mag worden? Kunt u aangeven hoe lang een biomassacentrale zonder vergunning zou mogen draaien? Hoe wordt die periode bepaald?
Vanuit verschillende onderdelen van de regelgeving worden eisen gesteld aan het bedrijf Bio forte BV in Zaanstad:
De biomassacentrale wordt de warmtebron van een warmtenet dat 2.200 flatwoningen van warmte gaat voorzien. Als deze woningen overgaan op het warmtenet worden de gasketels in deze flats uitgeschakeld. De Wnb-vergunning kan alleen worden verleend indien de stikstofdepositie als gevolg van de biomassacentrale (meer dan) gecompenseerd wordt door de afname van de stikstofdepositie als gevolg van het afschakelen van de gasketels in vijf woongebouwen in Zaandam-Oost.
Bio Forte heeft daarom een aantal maatregelen bij de biomassa-installaties genomen die zorgen dat de verwachte uitstoot aan stikstofverbindingen (NOx en ammoniak) van de biomassacentrale zeer laag is.
De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (Hierna: OD NHN) heeft daarop geoordeeld, dat de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden «Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske» niet toeneemt. Op basis van dat oordeel heeft de provincie Noord-Holland 27 januari 2020 een vergunning Wnb afgegeven voor de biomassacentrale.
De provincie Noord-Holland heeft aangeven dat de OD NHN op 6 december 2019 per mail aan Bio Forte BV heeft laten weten dat de OD NHN bezig was met het opstellen van een conceptbesluit Wnb voor Bio Forte BV, en dat er geen belemmeringen waren voor het afgeven van een natuurvergunning. Dit zicht op een vergunning was voor de OD NHN de reden om niet te handhaven toen Bio Forte BV. voor eigen rekening en risico ging testen. De wet biedt geen uitzondering voor proefdraaien.
Bevoegd gezag is de gemeente Zaanstad. Voor de bouw van de biomassacentrale in Zaanstad is in 2018 een omgevingsvergunning verleend. Vanwege de strengere stikstofeisen heeft de eigenaar van de biomassacentrale (Bio Forte) lopende de bouw, haar installaties aangepast om minder stikstof uit te stoten. Deze aanpassing in de installatie heeft ook een aanpassing in het ontwerp van het bouwwerk tot gevolg gehad, namelijk een andere plek voor de schoorstenen.
Deze aanpassing moet nog verwerkt worden door de gemeente in de omgevingsvergunning door middel van een revisievergunning. De gemeente Zaanstad heeft aangegeven dat het noodzakelijk was om te testen om te kunnen voldoen aan de garantietermijnen die overeengekomen zijn met de leveranciers van de installatie.
Vanwege de emissie-eisen in het Abm behoeft in principe geen omgevingsvergunning (milieu) te worden aangevraagd voor de emissies naar de lucht. Toch heeft gemeente Zaanstad gezien de locatie van de centrale via een zogeheten maatwerkbesluit het bedrijf, strengere eisen opgelegd met betrekking tot de uitstoot van de centrale. De centrale voldoet hieraan. Hierdoor wordt dan tevens ruimschoots voldaan aan de emissie-eisen uit het Abm.
Vanuit zowel het Abm, het maatwerkbesluit, als de Wnb gelden dus regels voor het uitstoten van stikstof.
Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk is dat het proefdraaien gebeurt voordat de vergunning is afgegeven? Waarom kan er niet gewacht worden met opstarten tot er daadwerkelijk een vergunning is verleend?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op basis van welke wetgeving de vergunning wordt verleend? Op basis van welke wetgeving wordt de stikstofuitstoot van deze centrale vergund?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is aansprakelijk mocht de vergunning onverhoopt niet worden verleend?
De ondernemer is aansprakelijk.
Klopt het dat de vergunningverlening weer op gang kwam na het aannemen van de spoedwet Stikstof?
De provincie Noord-Holland heeft aangeven dat dit het geval is.
Is de bouw van biomassacentrales naar uw mening de gewenste invulling van de met pijn en moeite gerealiseerde stikstofreductie?
Omdat de centrale warmte levert aan omringende woningen kunnen gasketels afgeschakeld worden. Hierdoor is per saldo geen sprake van een toename van depositie in Natura 2000 gebieden.
Daarnaast voldoet de centrale in Zaandam aan de gestelde wettelijke eisen en is één van de schoonste biomassacentrales in zijn vermogenscategorie door moderne techniek.
Op korte termijn is het noodzakelijk om verschillende hernieuwbare energiebronnen, waaronder biomassa, te gebruiken om deels de doelstellingen te halen voor de energietransitie. Het kabinet werkt aan een integraal duurzaamheidskader voor alle soorten biomassa en alle toepassingen hiervan. Dit duurzaamheidskader beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing (inclusief fair share) voor biomassa wordt vormgegeven.
Is al bekend hoe de provincie gereageerd heeft op de door Mobilisation for the Environment ingediende zienswijze?
Er is een Nota van beantwoording zienswijzen opgesteld door de OD NHN, waarin o.a. de 16 zienswijzen van Mobilisation for the Environment op de natuurvergunning voor de Biomassacentrale van Bio Forte BV. worden beantwoord, zie bijlage2.
Is het naar uw mening verstandig om een biomassacentrale (met bijbehorende luchtvervuiling) te bouwen in de directe omgeving van een ziekenhuis, een middelbare school, sportvelden en een groot aantal woningen, zeker als dichtbij ook al een snelweg en een klaverbladknooppunt (A7/A8) liggen?
Het is aan de gemeente als bevoegd gezag om hierin een afweging te maken. Mede door de locatie van de centrale zijn er extra eisen opgelegd via het maatwerkbesluit voor de uitstoot.
Als onderdeel van het Schone Lucht Akkoord ben ik aan het kijken of wet- en regelgeving en vergunningseisen aangescherpt moeten worden. Daarmee wordt tevens invulling gegeven aan de motie van Bruins c.s. om voor biomassa-installaties met een vermogen van minder dan 15 MW een milieuvergunning opnieuw verplicht te stellen. Dit doe ik in overeenstemming met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Bent u bekend met wetenschappelijke studies die de schadelijke effecten van een verslechterde luchtkwaliteit aantonen, zoals bijvoorbeeld de studie die het verband aantoont tussen de luchtkwaliteit en het concentratievermogen van scholieren?2
Ik ben bekend met deze studies. Ik vind het dan ook belangrijk om me in te zetten voor schone lucht. Daarbij moet het kabinet uiteraard ook rekening houden met andere maatschappelijke opgaven.
Kunt u aangeven of er meer biomassacentrales in Nederland zijn die in gebruik zijn genomen zonder de benodigde vergunning? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren?
Ik heb geen informatie hierover. Vergunningverlening en handhaving is aan gemeenten en provincies als bevoegd gezag. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 4.
Op RVO.nl is een overzicht is gepubliceerd waar de huidige Biomassacentrales in Nederland staan:
Verwacht u dat het in de toekomst vaker zal voorkomen dat biomassacentrales zonder vergunning in gebruik worden genomen? Acht u dit wenselijk?
Zie voor de kaders waaraan centrales moeten voldoend het antwoord op vraag 4. Nieuwe centrales moeten voldoen aan de geldende wetgeving. Het bevoegd gezag ziet er op toe dat dit het geval is.
Kunt u aangeven of er meer biomassacentrales in Nederland gebouwd worden in de directe omgeving van ziekenhuizen, scholen, sportvelden, woningen en andere locaties waar luchtvervuiling extra ongewenst is? Zo ja, waar en wat gaat u daar aan doen?
Zie ook het antwoord op vraag 9. Het is primair aan gemeenten als bevoegd gezag om invulling te geven hieraan, binnen de gestelde wettelijke kaders. Hierbij ondersteund de rijksoverheid gemeentes, bijvoorbeeld bij het komen tot warmtetransitievisies.
In dit traject bepalen gemeenten hoe wijken die voor 2030 van het aardgas af gaan van warmte worden voorzien. In dit traject kunnen eventuele nieuwe biomassacentrale aan de orde komen.
Ik werk met EZK samen om de juiste kaders voor biomassacentrales te bepalen en gemeentes te informeren over mogelijkheden om zodanig te verduurzamen dat de luchtkwaliteit er het minst onder leidt.
Het bericht 'Wouter Bos over Invest-NL: voor minder dan 5 miljoen hoef je hier niet aan te kloppen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wouter Bos over Invest-NL: voor minder dan 5 miljoen hoef je hier niet aan te kloppen»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Hoe duidt u de uitspraak van de directeur van Invest-NL dat ondernemers voor financiering van minder dan vijf miljoen euro niet bij Invest-NL hoeven aan te kloppen? Vindt u deze uitspraak geen valse start van het mooie initiatief dat Invest-NL is?
Laat ik voorop stellen: er is geen minimale investeringsdrempel voor Invest-NL.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief over de start van Invest-NL van 16 januari jl. ligt de focus bij aanvang op de klimaat- en energietransitie en doorgroei van scale-ups daar waar financiering door de markt tekortschiet. De meeste partijen binnen dit focusgebied, die marktfalen bij financiering ondervinden, behoren tot het mkb. Ook beneden de € 5 miljoen zijn directe investeringen mogelijk. Invest-NL moet additioneel zijn aan het aanbod van marktpartijen en het reeds bestaande overheidsinstrumentarium en werkt samen met andere partijen, zoals regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Met die focus is Invest-NL mijns inziens een waardevolle aanvulling op de bestaande financieringsmogelijkheden en het beschikbare instrumentarium voor het mkb.
Klopt het dat er een minimale financieringsdrempel van vijf miljoen euro ligt op financiering door Invest-NL en dat een midden- en kleinbedrijf (mkb), gegeven de verplichting dat bij een financieringsaanvraag een even zo hoog bedrag via andere wegen moet worden ingebracht, dus voor tenminste tien miljoen euro moet investeren om in aanmerking te komen voor financiering? Beschouwt u een dergelijke financieringsdrempel als een reële mogelijkheid voor het mkb om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt?
Nee, er is geen minimale investeringsdrempel voor Invest-NL.
Invest-NL heeft veel mogelijkheden om het mkb te bedienen; zowel binnen de financieringstak alsook de ontwikkeltak. Het overgrote deel van de financieringsaanvragen die Invest-NL op dit moment in de pijplijn heeft, is van mkb-bedrijven. In recent overleg heeft Invest-NL mij bovendien bevestigd dat het opzetten van mkb-fondsen met marktpartijen tot de mogelijkheden behoort. Vanuit zulke fondsen zouden daarin gespecialiseerde marktpartijen mede namens Invest-NL kleinere investeringen kunnen doen.
Deelt u de mening dat deze financieringsdrempel en voorwaarden tegen de unaniem aangenomen motie-Amhaouch/Veldman (Kamerstuk 28 165, nr. 292), en dus tegen de wens van de voltallige Kamer, ingaan «om Invest-NL in de uitvoering en organisatie zo vorm te geven dat het mkb reële mogelijkheden krijgt om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt»? Hoe legt u dit uit aan zowel de Kamer als het mkb?
Ik deel deze mening niet, want er is geen financieringsdrempel en de voorwaarden van Invest-NL, bijvoorbeeld marktfalen en additionaliteit, zijn in de wet opgenomen.
Het mkb is van groot belang voor de Nederlandse economie, en toegang tot financiering is essentieel om te kunnen ondernemen. Daar waar de markt knelpunten vertoont, is er een breed instrumentarium om het mkb te ondersteunen2. Aansluitend daarop is het van groot belang dat het mkb reële mogelijkheden krijgt om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt. Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 is er geen minimale investeringsdrempel en richt Invest-NL zich op dit moment grotendeels juist op projecten van mkb’s en scale-ups.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de directeur van Invest-NL niet te rijmen is met uw eigen toezegging in het plenaire debat over de Machtigingswet oprichting Invest-NL op 15 mei 2019, waarin u zei dat het mkb «een eigenstandig doel» is van Invest-NL en dat iedere mkb-ondernemer die een verantwoorde investering wil doen bij Invest-NL moet kunnen aankloppen? Deelt u de mening dat bij financiering uit Invest-NL niet financieringsdrempels, maar juist bijdragen aan maatschappelijke opgaves, die impact maken, leidend zouden moeten zijn?
Ik ben het met u eens dat het bijdragen aan de oplossing van maatschappelijke opgaves en het mkb eigenstandige doelen zijn voor Invest-NL. Dit komt ook tot uitdrukking in de doelstellingen en focus van de organisatie, waarin het maken van zoveel mogelijk impact leidend is als ook aan de vereiste van een positieve rendementsverwachting wordt voldaan. Daarbij zijn investeringen met een relatief kleine omvang toegestaan. Daarnaast bestaat er een instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met onder andere de garantieregelingen en Qredits. Invest-NL heeft samenwerkingsafspraken met onder andere de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROMs), Techleap en de Kamer van Koophandel om partijen naar de juiste plek door te verwijzen.
Deelt u de mening dat deze uitspraak en de huidige wijze waarop Invest-NL haar taakstelling richting het mkb invult eveneens niet stroken met uw toezegging dat er «geen ondergrens is van Invest-NL», waarmee u destijds aangaf dat iedere mkb-ondernemer, ongeacht de hoogte van de financieringsaanvraag, voor financiering bij Invest-NL terecht moet kunnen?
Deze mening deel ik niet, omdat er geen ondergrens is van Invest-NL. Zie hiervoor de toelichting onder vraag 5.
Welke acties gaat u ondernemen richting Invest-NL, indachtig uw reactie op de oproep van het lid Amhaouch tijdens het plenaire debat over de Machtigingswet oprichting Invest-NL op 15 mei 2019 dat vijf miljoen euro geen bodem moet zijn, «(m)aar the crux of the matter is dat ik dat nou juist niet vanaf hier ga bepalen, maar dat ik dit, in antwoord op de verstandige vraag van de heer Amhaouch, ook onderdeel maak van de wetsgeschiedenis, en daarmee de directie op pad stuur»?
Samen met de Minister van Financiën als aandeelhouder ben ik voortdurend in overleg met de instelling over haar ontwikkeling en de plaats die Invest-NL heeft in het financieringslandschap. In de aanvullende overeenkomst die met Invest-NL is gesloten is ook «fondsen voor mkb-financiering» expliciet opgenomen als een van de investeringsdomeinen waarop de instelling zich kan richten, en in een recent overleg heeft Invest-NL dit nog bevestigd.
Deelt u de mening dat de randvoorwaarden waaronder het mkb in aanmerking kan komen voor financiering uit Invest-NL van dien aard moeten zijn, dat aanvullende financieringsinstrumenten overbodig zijn? Bent u derhalve bereid de huidige randvoorwaarden voor het mkb opnieuw tegen het licht te houden?
Zoals aangegeven is Invest-NL aanvullend op het bestaande instrumentarium; de organisatie versterkt dit juist doordat er bijvoorbeeld € 1,7 miljard risicokapitaal beschikbaar komt voor specifiek transitiedoeleinden en de groei van het mkb en scale-ups. Op deze terreinen is namelijk nog relatief beperkt aanbod van private financiering en van ondersteunend instrumentarium, dus kan Invest-NL daar een grote toegevoegde waarde bieden. Randvoorwaarden waaraan Invest-NL moet voldoen zijn dat de investeringen passen binnen de staatssteuncriteria, financiering in principe tegen marktconforme voorwaarden wordt verstrekt en dat er voldoende private investeerders meedoen. Dit zijn ten dele ook de randvoorwaarden die zijn gesteld door de Europese Commissie en CBS/Eurostat. Veel andere financieringsinstrumenten voor het mkb hebben geen positieve rendementseis of hebben juist een specifiek regionale focus, zoals de ROMs. Invest-NL heeft goede samenwerkingsafspraken om doubleringen te voorkomen en vormt door het eigen karakter een waardevolle aanvulling op de bestaande instrumenten. Ik zal de aangekondigde voortgangsrapportages en evaluaties benutten om randvoorwaarden bij te stellen waar dat nodig is.
Het bericht ‘Miljoenenroof bij corporatie’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenenroof bij corporatie»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Klopt het dat er een miljoenenroof heeft plaatsgevonden bij corporatie Stadgenoot? Kunt u de omvang van deze roof omschrijven?
Ik heb de berichtgeving gelezen dat een inmiddels ontslagen medewerker van de woningcorporatie Stadgenoot – naar het zich laat aanzien – voor persoonlijk gewin geld van de corporatie heeft weggenomen. Stadgenoot heeft aangifte gedaan, en het Openbaar Ministerie heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek loopt. Ook loopt er momenteel in opdracht van Stadgenoot een forensisch onderzoek door een extern bureau, waaruit moet blijken wat er precies is gebeurd en wat de precieze omvang van de vermeende fraude is.
Kunt u verklaren hoe het kan dat deze fraude jarenlang heeft kunnen plaatsvinden en hoe het kan dat uiteindelijk de bank en niet de corporatie zelf het ontdekt heeft?
Deze vraag is onderdeel van de forensische onderzoeksopdracht. De bankensector heeft een zorgplicht om verdachte transacties op basis van data-analyse te melden aan de organisatie die het betreft. De vermeende fraude bij Stadgenoot is gesignaleerd doordat de bank een verdacht transactiepatroon bij de corporatie signaleerde.
Kunt u verklaren hoe het kan dat noch de Raad van Bestuur noch de Raad van Toezicht, de accountant of de Autoriteit Woningcorporaties de fraude hebben ontdekt?
Uit het forensisch rapport zal moeten blijken in hoeverre de accountant, het bestuur en de Raad van Commissarissen (RvC) goede invulling hebben gegeven aan hun rol. Uit het forensisch onderzoek zal naar verwachting duidelijk worden wat er is gebeurd, en – als er inderdaad fraude aan de orde is – hoe het kon gebeuren dat de situatie in dit geval niet door hen is opgemerkt.
De Autoriteit Woningcorporaties (Aw) ziet onder andere toe op de kwaliteit van de interne organisatie, en de werking van de interne controlemechanismen van woningcorporaties. Centraal in het toezicht staat de wijze waarop het interne toezicht en de «checks and balances» functioneren. De Aw baseert zich daarbij mede op de bevindingen van de accountant hierover. De Aw houdt geen toezicht op individuele transacties. Het is in eerste instantie aan de corporatie zelf om te communiceren over de uitkomsten van het forensisch onderzoek dat in opdracht van de corporatie wordt uitgevoerd. De Aw zal de opvolging van de bevindingen uit het forensisch onderzoek meenemen in haar oordeelsbrief over Stadgenoot.
Is er bij Stadgenoot een vierogenprincipe gehanteerd? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gezien dat in de media werd geschreven dat Stadgenoot een zogenaamd vier-ogenprincipe hanteert. Of dit inderdaad zo is, en zo ja, wat er precies is gebeurd, zijn vragen die verband houden met het onderwerp van het forensisch onderzoek. Als de vermeende fraude wordt vastgesteld, dan zal uit het forensisch onderzoek naar verwachting duidelijkheid komen hoe het heeft kunnen gebeuren dat de vermeende fraude, ondanks de (interne) controles, ongemerkt heeft kunnen plaatsvinden. Ten aanzien van de vraag over een functionele scheiding van front- en back-office en de auditfunctie geldt hetzelfde: hoe dit precies zit zal uit het forensisch onderzoek moeten blijken.
Is er bij Stadgenoot een functionele scheiding van front- en back-office geweest? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er bij Stadgenoot een audit functie geweest? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Screent Stadgenoot medewerkers wel of niet op het hebben van een gokverslaving? Hoe staat dit bij andere corporaties? Kunt u een lijst met de Kamer delen waarop aangegeven is welke corporaties wel en welke corporaties geen screeningsbeleid hanteren ten aanzien van een gokverslaving?
Voor de groep van corporatiebestuurders en -toezichthouders is in de Woningwet geregeld dat zij worden getoetst op respectievelijk geschiktheid en betrouwbaarheid.
Voor het overige zijn corporaties zelf verantwoordelijk voor de selectie en aanname van medewerkers en het screenen. Er bestaat om deze reden geen lijst waarop is aangegeven welke screeningscriteria corporaties hanteren. Een eventueel screeningsbeleid dient te voldoen aan de wettelijke voorwaarden die daarvoor gelden, zoals bijvoorbeeld de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.
eHerkenning |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wilt u zo spoedig mogelijk alle eerdere vragen over eHerkenning beantwoorden aangezien wij ernstige twijfels hebben over de juridische basis onder de verplichtstelling?
Uw vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord, maar vergden vanwege de diverse aspecten van dit onderwerp en de samenhang met andere Kamervragen de nodige voorbereidingstijd.
Klopt het dat voor buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen de aanvraag van eHerkenning onmogelijk is, ook als ze Nederlands personeel hebben waarvoor Nederlandse sociale lasten worden ingehouden, aangezien zij niet staan ingeschreven bij de Nederlandse Kamer van Koophandel?
Een aanvraag voor eHerkenning is binnen het huidige stelsel niet mogelijk als een organisatie niet is ingeschreven in het Handelsregister. De meeste buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen zijn ingeschreven in het Handelsregister of zijn in de gelegenheid om zich in te schrijven. Buitenlandse bedrijven en organisaties met personeel in Nederland zullen veelal omzet en een vestiging in Nederland hebben. Deze categorie kan zich inschrijven in het Handelsregister en dus ook eHerkenning aanvragen. De overige buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen moeten gebruik maken van een fiscaal dienstverlener.
Klopt het dat in de volgende situatie door de nieuwe regeling de vereniging nu genoodzaakt is een duur boekhoudpakket aan te schaffen of een bureau in te huren voor een handeling die vroeger slechts vijf minuten per maand in beslag nam: «Een Nederlander verricht enige advieswerkzaamheden bij een vereniging zonder winstoogmerk, gevestigd te Antwerpen. Daarvoor krijgt hij een bescheiden salaris. Hij is bovendien boven de 65, waardoor de maandelijkse afdracht aan sociale lasten meestal € 3 bedraagt (tweemaal per jaar € 6). Hij is de enige Nederlandse werknemer.»?
Het klopt dat deze vereniging geen gebruik kan maken van Mijn Belastingdienst zakelijk. De Belastingdienst heeft gevraagd of gebruik kan worden gemaakt van software of een fiscaal dienstverlener.
Is de wijze waarop eHerkenning geregeld gaat worden niet strijdig met het Europese gelijkheidsbeginsel? Moeten in de EU gevestigde ondernemingen/stichtingen/verenigingen door de Nederlandse Belastingdienst voor hun Nederlandse werknemers niet op dezelfde wijze behandeld worden als in Nederland gevestigde ondernemingen/stichtingen/verenigingen? Kunt u dit toelichten?
eHerkenning is een in de Europese Unie erkend eID-middel waarmee Nederlandse ondernemers met hun eHerkenningsmiddel binnenkort ook bij Europese dienstverleners kunnen inloggen. Ondernemers uit andere lidstaten kunnen ook met een EU-erkend eigen nationaal inlogmiddel bij Nederlandse overheidsdienstverleners inloggen. Er is dus een gelijk speelveld en dus geen sprake van een schending van het Europese gelijkheidsbeginsel. Een en ander is wettelijk geregeld in de eIDAS-Verordening1, die stapsgewijs verder wordt geëffectueerd wanneer meer lidstaten hun nationale middel Europees laten erkennen. Het ontsluiten van digitale dienstverlening aan ondernemers die in de Europese Unie zijn gevestigd is daarnaast aan verordeningen zoals de Dienstenrichtlijn2 en de Single Digitale Gateway3 gebonden waarmee het opwerpen van extra barrières die ongelijkheid met zich zouden kunnen brengen, wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoe kerkgenootschappen, wiens bestuurders niet bij de Kamer van Koophandel staan ingeschreven, gebruik kunnen maken van eHerkenning?
Er is een procedure samen met de kerkgenootschappen ontwikkeld waarbij kerkgenootschappen zonder de identiteit van de bestuurder worden ingeschreven in het Handelsregister en de bestuurder op vertrouwelijke wijze wordt vastgesteld. Deze blijkt echter niet voor alle kerkgenootschappen even goed werkbaar. De procedure wordt daarom in overleg met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) zo spoedig mogelijk nog aangepast.
Welke groep ondernemingen zit in de restcategorie van 60.000 ondernemingen die niet in het handelsregister staan ingeschreven? Kunt u per categorie aangeven hoe groot die is en welk handelingsperspectief zij hebben?1
Er zijn ongeveer 540 organisaties die geen eHerkenningsmiddel kunnen krijgen om de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting te doen. Deze groep heeft daarover in november een brief ontvangen. Hen is gevraagd een commercieel administratiepakket aan te schaffen of de aangifte uit te besteden aan een fiscaal adviseur. Het aantal van 60.000 omvat de restgroep voor de aangifte omzetbelasting voor het geval dat eHerkenning vereist zou worden voor de aangifte omzetbelasting. Echter, voor het doen van aangifte omzetbelasting is de gangbare inlogmethode beschikbaar (gebruikersnaam en wachtwoord); eHerkenning is hiervoor nu niet vereist.
Samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken – als stelselverantwoordelijke voor eHerkenning – Kamer van Koophandel en de erkende eHerkenning leveranciers is gezocht naar oplossingen. Voor een aanzienlijk deel van de bekende groepen is een oplossing mogelijk. Zoals ook in onze brief van 29 januari jl. geschetst, wordt er gewerkt aan zowel tijdelijke als een structurele oplossing voor deze groepen. De Minister van BZK en ik informeren uw Kamer op korte termijn meer in detail over deze oplossingen en wanneer deze beschikbaar komen.
Wat is de logica om eHerkenning verplicht te stellen voor pensioen-bv’s en stamrecht-bv’s? Zou het niet veel logischer zijn geweest de eigenaar van zo’n bv de mogelijkheid te geven om met tweetrapsauthenticatie bij DigiD in te loggen en aangifte te laten doen?
DigiD geldt als een overheidsbreed geaccepteerd inlogmiddel voor natuurlijke personen. Daarbij kan het gaan om particulieren die hun aangifte inkomstenbelasting doen maar ook om zzp'ers die voor hun eenmanszaak hun belastingzaken willen regelen. Rechtspersonen zoals bv's en stichtingen zijn geen natuurlijk persoon en kunnen daarom geen gebruik maken van DigiD. Zij kunnen gebruik maken van eHerkenning. De Belastingdienst volgt daarmee het kabinetsbeleid om voor ondernemers één sleutel te hanteren voor communicatie met de overheid: eHerkenning. De Belastingdienst heeft er bewust voor gekozen om inloggen met DigiD voor eenmanszaken mogelijk te houden: dit betreft een heel grote groep belastingplichtigen die voor geen andere overheidsorganisatie dan de Belastingdienst kwalificeert als ondernemer (voor de omzetbelasting). Denk hierbij aan particulieren die btw-aangifte moeten doen voor restitutie van btw over zonnepanelen of vanwege beperkte verkoop via internet. Voor deze kleine ondernemers die alleen voor omzetbelasting aangifte moeten doen, is het aanschaffen van eHerkenning een onevenredig geavanceerde en dure oplossing.
In de casus van de pensioen-bv en stamrecht-bv handelt degene die inlogt niet als natuurlijke persoon, maar als vertegenwoordigingsbevoegde van een rechtspersoon. Die vertegenwoordigingsbevoegdheid moet geverifieerd worden in het Handelsregister. Deze check is dan ook een essentieel onderdeel van het uitgifteproces van bedrijfsmiddelen zoals eHerkenning. Bij DigiD gebeurt dit niet. Per natuurlijke persoon kan er slechts één eenmanszaak geopend worden, waardoor per definitie duidelijk is dat de natuurlijk persoon ook bevoegd is te handelen namens zijn eenmanszaak.
Kunt u aangeven welke professionele administratiesoftware beschikbaar is en wat daarvan de kosten zijn voor zeg een kleine onderneming, een kerkgenootschap, een al opgeheven bv waarvoor nog een keer aangifte gedaan moet worden, gegeven de volgende tekst op de website van de Belastingdienst: eHerkenning geldt niet voor werkgevers die hun loonaangifte uitbesteden of gebruikmaken van professionele administratiesoftware.»?2
Er zijn veel verschillende aanbieders van administratie- en aangiftesoftware die de mogelijkheid bieden om belastingaangifte te doen. De tarieven voor gebruik van deze software zijn zeer divers en sterk afhankelijk van dienstenpakket dat door de softwareleverancier wordt aangeboden. De Belastingdienst heeft geen zicht of invloed op de prijsstelling.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in het tactisch en strategisch beraad behoorlijke zorgen zijn over het niet beschikbaar zijn van eHerkenning (bij een provider of bij meerdere providers) waardoor ondernemers niet kunnen inloggen bij de overheid en bijvoorbeeld geen belastingaangifte kunnen doen, niet kunnen inschrijven bij een openbare aanbesteding of geen e-Cert kunnen krijgen bij de NVWA – waardoor verse producten niet ingevoerd en uitgevoerd kunnen worden?
De essentie van eHerkenning is juist om zo min mogelijk kwetsbaar te zijn voor verstoringen. Het is opgezet als stelsel met meerdere aanbieders, waardoor de kans op onbeschikbaarheid van het gehele stelsel erg klein is. Ook kunnen overheidsinstanties voor zeer (tijd)kritische diensten kiezen om een back-up makelaar te contracteren en kunnen klanten ervoor kiezen een back-up inlogmiddel aan te schaffen. Voor «normale» diensten is dit niet nodig.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Belastingdienst hebben in de interbestuurlijke Taskforce eHerkenning aandacht gevraagd voor de gevolgen van eventuele momenten van onbeschikbaarheid van eHerkenning en de consequenties voor diensten zoals TenderNed en e-Cert. Er is toen besloten opdracht te geven tot een onafhankelijk (extern) onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning en mogelijke oplossingen.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning, waartoe in juni 2019 bij het strategisch en tactisch beraad is besloten, gestart is en wat daarvan de uitkomsten zijn? Kunt u het onderzoek met de Kamer delen?
Er is een begeleidingscommissie voor het onderzoek ingericht. Deze heeft de onderzoeksvragen recent verder aangescherpt. De opdracht wordt op korte termijn gegund. Een eerste (concept)rapportage wordt rond mei 2020 verwacht. Ik zal de uitkomsten daarvan met uw Kamer delen.
Kunt u de calamiteitentest over het niet beschikbaar zijn van eHerkenning die bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) gedaan is, aan de Kamer doen toekomen? Wat waren de resultaten van die test?
Het stuk dat in de taskforce eHerkenning is behandeld, treft u bijgaand aan6. Het memo gaat in op de resultaten van een oefening bij RvO. Het gaat in op een aantal aandachtspunten en mogelijke oplossingen. Om redundantie in te bouwen, wordt ook op de optie van een eigen middel als back-up genoemd.
Heeft u ook een calamiteitentest bij de Belastingdienst gedaan naar wat de gevolgen zijn als eHerkenning van een provider voor wat langere tijd niet beschikbaar is? Kunt u de uitkomsten van de test aan de Kamer doen toekomen? Indien zo’n test niet gedaan is, wat is daarvan dan de reden?
Voor de invoering van eHerkenning is door de Belastingdienst geen calamiteitentest gedaan. Een oplossing die vanuit het stelsel wordt aangereikt voor mogelijke onbeschikbaarheid van een provider is het contracteren van een tweede provider als back-up. Deze maatregel heeft de Belastingdienst genomen.
De Belastingdienst heeft samen met RVO verzocht om een breed onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van makelaar- en middelen leveranciers. Ook is gevraagd om te onderzoeken of en hoe de bestaande afspraken omtrent incident management versterkt kunnen worden, zodat iedere partij in de keten invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid op het moment dat dat nodig mocht zijn. De Belastingdienst zal op basis van de uitkomsten van het stelsel brede onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning eventueel aanvullende tests uitvoeren en zo nodig extra maatregelen nemen.
Is er een eis om minimaal zeg 99,9% in de lucht te zijn als provider van eHerkenning? Zo ja, wat is die eis en wat gebeurt er als daaraan niet voldaan wordt? Zo nee, waarom is het dan acceptabel dat de overheid niet bereikbaar is?
In het Afsprakenstelsel eHerkenning is een eis van 99,2% beschikbaarheid opgenomen. Als de toegelaten leveranciers deze normen niet zouden halen, kan Agentschap Telecom als toezichthouder handhavend optreden richting de desbetreffende leverancier(s).
Deelt u de mening dat gezien het feit dat er geen duidelijke wettelijke basis is voor eHerkenning en het feit dat een aantal zaken nog niet is opgelost, het wenselijk is om het oude portaal van de Belastingdienst/zakelijk nog in de lucht te houden?
Deze mening deel ik niet. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen op 17 december 2019 is er sprake van een wettelijke basis voor het gebruik van eHerkenning om gegevens adequaat te beveiligen.7
Het oude portaal van de Belastingdienst blijft open voor btw-aangifte. Er is nog geen datum vastgesteld waarop wordt overgegaan naar het nieuwe portaal. Voor de groep ondernemers die nog geen eHerkenningsmiddel kan aanvragen, omdat zij niet ingeschreven zijn in het Handelsregister, is toegezegd dat de Tweede Kamer voor de zomer over de aanpak wordt geïnformeerd met tussenrapportages.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 31 januari beantwoorden (wanneer het oudere portaal eruit zou gaan) en in ieder geval ook 24 uur voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Digitale Overheid?
In verband met de zorgvuldigheid van de beantwoording, waarvoor ook nadere afstemming met de Minister van BZK noodzakelijk was, is het niet haalbaar gebleken om deze vragen één voor één en voor 31 januari 2020 te beantwoorden.
Het bericht dat de prijs van elektriciteit van snelladers wordt verhoogd naar 79 cent/kWH voor passanten |
|
Helma Lodders (VVD), Matthijs Sienot (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Ionity, dat de prijs van elektriciteit van snelladers verhoogt naar 79 cent/kWh voor passanten, waardoor het volledig laden van een elektrische auto zeker drie tot vijf keer duurder wordt?1 2
Ja.
Tegen welke prijs koopt Ionity elektriciteit in (ongeveer) en tegen welke prijs verkoopt zij deze elektriciteit? Wat is de brutowinstmarge?
Voor welke prijs Ionity zijn elektriciteit inkoopt valt niet precies te zeggen. De inkoopprijs van elektriciteit hangt af van de specifieke situatie en bestaat uit verschillende componenten waaronder de groothandelsprijs, energiebelasting en nettarieven.
Ionity heeft in de beginfase een introductietarief gehanteerd van € 8,– per laadsessie. Vanaf 31 januari 2020 gaan zij voor gast-laadsessies een prijs hanteren van € 0,79/kWh. Dit is dus het «gast»-tarief voor mensen zonder laadpas of speciaal abonnement. Voor mensen met een abonnement bij bepaalde aanbieders kunnen veel lagere tarieven per kWh gelden.
Over de brutowinstmarge valt niets te zeggen. Zo zijn er kosten voor onder andere personeel, onderhoud, afschrijving, energiebelasting, huur aan het Rijksvastgoedbedrijf en kosten voor de (aanleg van) de snellaad infrastructuur. In deze opkomende markt van het snelladen zien we een groeiende groep aanbieders en toenemende concurrentie. Aanbieders moeten grote investeringen doen om tot de markt toe te treden.
Is het u opgevallen dat de aanbieders van snelladers allemaal hun tarieven zeer fors verhoogd hebben de afgelopen maanden en jaren?
Het is mij niet opgevallen dat alle aanbieders van snelladers hun tarieven zeer fors hebben verhoogd in de afgelopen maanden en jaren. Gekeken naar de grootste aanbieders in Nederland zien we dat zij eind 2016 hogere tarieven hanteerde. Bij Allego kostte snelladen € 0,50 per minuut, en Fastned hanteerde € 0,79/kWh. Begin 2017 veranderde Allego de prijs voor snelladen in € 0,69/kWh en verlaagde Fastned het tarief naar € 0,59/kWh. Drie jaar later zijn dit nog steeds de tarieven voor gast-laadsessies. Voor mensen met een abonnement bij bepaalde aanbieders kunnen veel lagere tarieven per kWh gelden.
In deze jaren waarin de tarieven gelijk zijn gebleven is er juist een hoogwaardiger snellaadnetwerk ontstaan in Nederland. De netwerken zijn gegroeid en de snelheden en vermogens zijn verhoogd.
Bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een onderzoek te laten doen naar marktmacht en kartelvorming bij de aanbieders van snelladers?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is een onafhankelijke toezichthouder. Zij gaat zelf over haar prioriteiten en heeft mij laten weten verscherpte aandacht te hebben voor de sector. De ACM doet geen uitspraken over eventuele specifieke onderzoeken die zij doet in het kader van marktmacht of kartelvorming.
Gaat het zo zijn dat de overheid op allerlei manieren elektrisch rijden stimuleert en subsidieert (via de belasting op personenauto's en motorrijwielen (bpm), motorrijtuigenbelasting (mrb), bijtelling, etc.) en dat private partijen excessieve monopoliewinsten gaan maken?
Nee, dat is niet de bedoeling en daar lijkt in de markt van het snelladen ook geen sprake van te zijn. Zie ook de antwoorden vraag 2 en 3. Vanuit ACM wordt er op toegezien dat bedrijven eerlijk concurreren en worden consumentenbelangen beschermd.
Bent u bereid een maximumprijs voor snelladers en voor laadpalen in te voeren? Of ziet u andere manieren om ervoor te zorgen dat consumenten niet met extreem hoge prijzen geconfronteerd worden?
Elektrisch rijden wordt het nieuwe normaal, en uiteindelijk moet het laden van je auto net zo makkelijk zijn als het laden van je mobiele telefoon. Daarbij hoort dat de tarieven helder en transparant moeten zijn.
Samen met regionale overheden, netbeheerders en het bedrijfsleven zetten we daarom in op een groei van de laadinfrastructuur in Nederland. Een uitgangspunt bij deze uitrol van laadinfrastructuur is om dit zoveel mogelijk aan de markt te laten, waarbij marktpartijen zich vanzelfsprekend dienen te houden aan de wettelijke kaders van bijvoorbeeld het mededingings- en consumentenrecht. Een goede marktwerking is hierbij belangrijk. Voor de markt van het snelladen is er sprake van een open markt met concurrentie. Zie hiervoor ook de bovenstaande antwoorden. En zoals gezegd heeft de ACM verscherpte aandacht voor de sector.
Het instellen van een maximumprijs voor laadpalen – al dan niet langs de snelweg – is dan ook (nog) niet aan de orde.
Bent u bereid om bij het veilen van nieuwe locaties langs snelwegen voor laadpalen een maximumprijs in te voeren, die aanbieders in rekening mogen brengen?
Zie antwoord vraag 6.
De cofinanciering door ING van een Indonesische kolencentrale |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Indonesian Coal-fired Power Exposed to Corruption»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ING en enkele Aziatische banken een nieuwe kolencentrale in Indonesië financieren en hierbij op 66 punten internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen schenden? Zo nee, hoe zit het dan?
Het onderzoek «Indonesian Coal-fired Power Exposed to Corruption» van de Fair Finance Guide International (FFGI) concludeert dat ING de standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zou hebben geschonden en dat richtlijnen van onder meer de Wereldbank, de VN en de OESO niet zouden zijn opgevolgd. ING heeft zich gecommitteerd aan het respecteren en implementeren van deze IMVO-standaarden en heeft aangegeven haar financieringsportefeuille in deze branche af te bouwen.3
In haar ESG-beleid geeft ING aan dat zij in het algemeen bij financieringsprojecten periodieke monitoring laat uitvoeren op IMVO door een onafhankelijke consultant (een environmental social impact assessment). Als in dit monitoringsrapport tekortkomingen worden geconstateerd op IMVO, dan gaat ING het gesprek aan met de klant en volgen indien noodzakelijk mitigerende maatregelen. Wat die maatregelen zijn, ligt aan het geconstateerde tekort en verschilt per project. De uiterste maatregel is het stopzetten van verdere projectfinanciering.4 Ik verwacht van ING (en andere banken) dat zij onderzoeken zoals het onderzoek van FFGI meenemen in hun afwegingen. Ik zal dit ook onder de aandacht brengen bij ING.
Kunt u bevestigen dat het hier gaat om onder meer de schending van de Equator Principles (EP's), IFC Performance Standards, het Global Compact van de Verenigde Naties (UNGP) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, op het gebied van mensenrechten, corruptie, klimaat, vervuiling en gebrek aan compensatie van de lokale bevolking voor de te verwachten negatieve impact op hun levensonderhoud als gevolg van de nieuwe kolencentrale?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van de Japanse ngo’s dat ING het contract voor financiering van deze nieuwe kolencentrale niet had moeten tekenen omdat er op het moment van ondertekening geen garanties waren dat de EP's, het Global Compact van de VN en de OESO-richtlijnen nageleefd zouden worden? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid verwacht ik van banken dat zij bij hun financieringsbeleid rekening houden met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en invulling geven aan hun verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren onder deUnited Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit geldt dus ook voor ING en ook voor deze casus. Bovendien heeft ING zich eind 2016 gecommitteerd aan het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector. Binnen dit samenwerkingsverband van de overheid, de bancaire sector, vakbonden en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zijn afspraken gemaakt over de toepassing en naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in de praktijk. Uit dit convenant volgt onder andere dat banken beleid opstellen met betrekking tot IMVO, gepaste zorgvuldigheid toepassen in hun financieringsbeslissingen, eventuele negatieve effecten voorkomen en mitigeren, en de voortgang hiervan monitoren en rapporteren. Ook behoren zij bij niet-naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door het bedrijf dat zij financieren een engagementtraject te voeren en als laatste redmiddel deze klant uit te sluiten.
ING geeft in haar beleid aan dat zij de projecten waarin zij financiert regelmatig laat monitoren, onder andere op de naleving van IMVO-principes, door een onafhankelijke partij en dat zij bij vermeende schendingen het gesprek aangaat met de klant. In dit project is dit proces volgens ING ook gevolgd.
Op dit moment zijn er geen dwingende maatregelen op het gebied van IMVO in financieringsbeslissingen van banken. Ter uitvoering van het regeerakkoord wordt bekeken of en zo ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden binnen het IMVO-beleid.
Deelt u de oproep van Japanse ngo’s dat ING en andere betrokken banken nu ten minste eerst goededue diligence dienen uit te voeren voordat men tot enige nieuwe uitbetaling van de lening voor deze kolencentrale overgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen van de lokale Indonesische bevolking, die bevreesd is voor lucht- en watervervuiling en al jaren demonstreert tegen de bouw van deze nieuwe kolencentrale in Cirebon (Java) naast een bestaande centrale die in 2012 in gebruik is genomen en tot mensenrechtenschendingen en schade aan het milieu heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Te allen tijde dienen bedrijven en banken die zakendoen in het buitenland rekening te houden met mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu. Deze berichten laten eens te meer zien wat het belang is van goede naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Wat is uw reactie op het interview met een lokale Indonesische boer die vertelt dat de bouwers van de nieuwe kolencentrale in Indonesië hem dreigden neer te schieten als hij zijn land niet zou verkopen ten behoeve van de bouw van de nieuwe kolencentrale?3
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen moet ING, volgens u, nemen om de lokale bevolking te steunen tegen geweld en te helpen compenseren voor verlies van bezittingen als gevolg van de mede door ING gefinancierde kolencentrale?
Zoals aangegeven verwacht ik dat banken handelen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Hieronder versta ik ook dat in het geval van daadwerkelijke negatieve effecten, de bank haar invloed aanwendt om het bedrijf dat het negatieve effect heeft veroorzaakt of eraan bij heeft gedragen te bewegen om herstel te bieden of mee te werken aan herstelmaatregelen. Bij daadwerkelijke negatieve effecten moet ING zelf beslissen hoe zij hieraan voldoet en welke maatregelen zij neemt.
Waarom vindt u het acceptabel dat ING de financiering van de nieuwe kolencentrale in Cirebon continueert, ondanks protesten van de lokale bevolking en herhaaldelijke klachten tegen ING hierover van Indonesische ngo's?4 Wanneer en onder welke voorwaarden zou u dit niet acceptabel vinden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat ING inhoudelijk dient te reageren op klachten van Indonesische ngo's als gevolg van ING’s financiering van een nieuwe kolencentrale? Zo nee, waarom niet?
Banken hebben de verantwoordelijkheid voor het bieden, meewerken aan of invloed aanwenden voor herstel voor slachtoffers conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Deze verantwoordelijkheid is ook vastgelegd in het bankenconvenant. De individuele banken, waaronder ING, hebben zich verplicht om bij projectfinanciering klanten de voorwaarde te stellen tot het opzetten van- of participeren in een klachtenmechanisme voor (potentiële) slachtoffers van mensenrechtenschendingen. Ook hebben deelnemende banken zich gecommitteerd aan het instellen van een klachtenmechanisme dat toegankelijk is voor derden. De monitoringscommissie van het bankenconvenant, stelt in haar laatste rapport dat alle banken hieraan hebben voldaan.10 De OESO-richtlijnen en de UNGP’s schrijven bovendien voor dat bedrijven moeten zorgen voor een legitiem herstelmechanisme. Gelet op het commitment aan het bankenconvenant en deze verplichtingen vind ik het van belang dat ING de klachten van NGO’s en de lokale bevolking ter harte neemt. Hoe zij dit doet en hoe zij zich hier extern over uitlaat, is in eerste instantie aan ING.
Hoe heeft ING inhoudelijk gereageerd op klachten over negatieve impact op het lokale milieu en mensenrechtenschendingen?5
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de klacht van Indonesische ngo's over negatieve impact voor mensenrechten als gevolg van de financiering van een nieuwe kolencentrale door ING in het kader van dit klachtenmechanisme serieus beantwoord had moeten worden door ING?6 En als dit nog niet het geval zou zijn, ING dit volgens de letter en geest van het bankenconvenant alsnog dient te doen?7 Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om de aanbeveling van monitoringscommissie van het bankenconvenant in haar monitoringsrapport8, ten aanzien van het belang van bindende wetgeving (op banken en mensenrechten), expliciet mee te nemen in de evaluatie van de IMVO-convenanten, die voor zomer 2020 gepubliceerd zal worden? Zo nee, waarom niet?
De monitoringscommissie geeft in deze aanbeveling aan dat het essentieel is dat eventuele obstakels voor de multistakeholdersamenwerking binnen het bankenconvenant worden aangepakt. Zij geeft hierbij het voorbeeld van mededingingsregelgeving en stelt dat bindende wetgeving een voor de hand liggend alternatief is als mededingingsobstakels niet worden opgelost.
In het regeerakkoord is afgesproken dat de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Naar aanleiding van deze afspraak is het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gestart waarin wordt onderzocht of een aanpassing van het beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen nodig is en zo ja, hoe een doordachte mix van maatregelen, dwingend en vrijwillig, vormgegeven kan worden. Onderdeel van dit project is de evaluatie van de IMVO-convenanten. In de Terms of Reference van deze evaluatie is de vraag opgenomen welke factoren de uitvoering van een convenant belemmeren. Hierbij wordt onder andere mededinging genoemd als belemmering. De aanbeveling van de monitoringscommissie wordt hierbij meegenomen.
Bent u bereid om u uit te spreken dat banken geen fossiele energiecentrales of andere projecten dienen te financieren als er geen garanties zijn dat tenminste de OESO-richtlijnen en de UNGP's gerespecteerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier verhoudt financiering door een Nederlandse bank van een nieuwe kolencentrale die in 2020 operationeel zal worden en naar verwachting zeker dertig jaar operationeel zal blijven, zich in letter en geest met de oproep van de Secretaris-Generaal van de VN om geen nieuwe kolencentrales meer te bouwen vanaf 2020?9
Ik deel de mening van de Secretaris-Generaal dat het voor het behalen van de klimaatdoelstellingen noodzakelijk is dat energieopwekking via kolencentrales wordt afgebouwd. Om die reden ben ik ook van mening dat financiële instellingen het aandeel aan koleninvesteringen in hun portefeuille navenant zullen moeten afbouwen. ING heeft aangegeven dat zij haar uitzettingen op kolencentrales in de komende jaren verder wil afbouwen, en geen nieuwe kolencentrales meer zal financieren (behalve reeds bestaande toezeggingen).13
Ik vind het van belang dat financiële instellingen plannen maken om hun klimaatimpact terug te dringen. Enerzijds is dit van belang zodat financiële instellingen een bijdrage leveren aan de transitie naar een klimaat neutrale energievoorziening. Als financiers van de economie spelen financiële instellingen hierin een belangrijke rol. Anderzijds is het voor de financiële stabiliteit van belang dat financiële instellingen tijdig inspelen op de transitie. Immers, klimaatbeleid gaat tot activa-afwaarderingen leiden in sectoren die gevoelig zijn voor de transitie. Ik denk daarbij ook nadrukkelijk aan de kolensector.
Ik ben daarom verheugd dat Nederlandse financiële instellingen zich in het kader van het klimaatakkoord hebben gecommitteerd om voor 2022 actieplannen te presenteren hoe zij hun uitstoot, voor al hun relevante financieringen en beleggingen, zullen reduceren en ik onderschrijf dit van harte. Ik ga ervanuit dat zij daarbij ook nadrukkelijk zullen kijken naar hun financieringen en beleggingen in kolencentrales.
Bent u bereid om, gelet op onder meer de ernst van klimaatverandering en grote schaal van verlies van biodiversiteit, zich in te zetten voor de verdere aanpassing van de huidige «groene» taxonomie naar een bruine taxonomie voor activiteiten die juist aanzienlijke schade veroorzaken aan mens, dier en milieu, in lijn met de aangenomen motie-Van Raan?10 Zo nee, waarom niet?
In het recent overeengekomen akkoord over de taxonomie is afgesproken dat de Commissie voor 31 december 2021 een rapport uitbrengt over de uitbreiding van het toepassingsbereik van de taxonomie naar activiteiten die significant schade toebrengen aan een van de milieudoelstellingen. Ik deel de mening dat het gezien de ernst van klimaatverandering noodzakelijk is dat ook sneller gekeken wordt naar activiteiten die significante schade aanrichten aan milieudoelstellingen. Ik zal er bij de Commissie op aandringen om het rapport zo snel mogelijk af te ronden, en de deadline zoals gesteld in de verordening niet af te wachten. Ik zal hiervoor ook gelijkgestemde landen opzoeken om hier samen voor te pleiten.
Overigens geldt nu al dat energieopwekking doormiddel van kolen expliciet is uitgesloten van de duurzame taxonomie. Hiertoe is door de Raad en het Europees parlement besloten omdat deze vorm van energieopwekking als zeer vervuilend wordt gezien. Ik span mij ervoor in dit signaal bij financiële instellingen onder de aandacht te brengen zodat zij hun investeringen in kolencentrales verder gaan terugdringen.
Het Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De EU heeft in stilte een crisis uitgeroepen in 26 Afrikaanse landen. En omzeilt zo de eigen aanbestedingsregels», van De Correspondent?1
Ja.
Deelt u de strekking van het artikel dat de EU haar eigen aanbestedingsregels in het European Union Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) omzeilt door te verklaren dat de meeste landen waar het EUTF actief is in een staat van crisis verkeren? Zo nee, waarom niet?
Het Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) is en marge van de Valletta migratietop van november 2015 opgericht om snel en flexibel in te kunnen spelen op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie en om te werken aan een verbeterd migratiemanagement. Ten tijde van de oprichting was sprake van diverse crises, zoals onder meer in Libië, Zuid-Soedan en de regio rond het Tsjaadmeer. Ook nu nog is de situatie in deze gebieden zorgelijk. Instabiliteit, irreguliere migratiestromen en gedwongen ontheemding kunnen evenwel niet altijd voorspeld worden. De EU en partnerlanden hebben bij de oprichting van het EUTF en marge van de Valletta migratietop daarom besloten meerdere landen in de EUTF-landenlijst op te nemen. Hierdoor kan het EUTF snel en flexibel activiteiten in deze landen ontplooien binnen de inhoudelijke focusgebieden van het trustfonds. Van meet af aan was duidelijk dat het instrument ertoe diende situaties het hoofd te bieden waar de reguliere externe financieringsinstrumenten, zoals het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), ontoereikend voor waren.
Artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften geeft aan onder welke voorwaarden openbare aanbesteding achterwege gelaten kan worden. Een van de redenen is als landen in een crisissituatie verkeren en vanwege acute noden snel hulp behoeven. Crisissituaties worden hier in brede zin bedoeld waar ook «uitzonderlijke omstandigheden met vergelijkbare gevolgen» onder vallen, zoals aangegeven in artikel 190 van het Financieel Regelement. De Europese Commissie licht in haar reactie op het artikel van De Correspondent4 toe dat het de volgende uitgangspunten hanteert bij de selectie van uitvoerders: flexibiliteit, snelheid en expertise. Per project wordt bepaald op welke manier de uitvoerder wordt geselecteerd. Voorop staat artikel 10 van het oprichtingsdocument van het EUTF5, waarin de voorkeur wordt uitgesproken voor zogeheten gedelegeerde samenwerking, om flexibiliteit te waarborgen en expertise van donoren optimaal te benutten. Gedelegeerde samenwerking houdt in dat de Europese Commissie geen aanbesteding hoeft te doen maar direct programma’s in beheer kan geven aan geaccrediteerde organisaties van EU-lidstaten en bijvoorbeeld VN-organisaties, op basis van hun expertise en specialisme. Of een land zich in een crisissituatie bevindt waardoor een openbare aanbesteding kan worden vermeden, speelt dus een ondergeschikte rol, maar biedt in sommige gevallen wel de mogelijkheid om snel en flexibel te handelen waar reguliere aanbestedingsregels niet toereikend zijn.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU flexibele instrumenten tot haar beschikking heeft om snel in te kunnen springen op crises en veranderende omstandigheden, als gevolg van instabiliteit, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie. Evenwel hecht het kabinet eraan dat het EUTF complementair is aan de reguliere instrumenten en zier erop toe dat het alleen wordt aangewend voor de situaties en de doelstellingen waarvoor het EUTF werd opgericht.
Hoe beoordeelt u het feit dat het besluit van de Europese Commissie van 20 oktober 2015 om het EUTF op te richten2 in Artikel 3 bepaalt dat een groot aantal Afrikaanse landen in een staat van crisis verkeert, met verwijzing naar paragraaf 2 van Artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften voor de financiële regels van de Europese Unie?3
Zie antwoord vraag 2.
Is dit besluit van de Europese Commissie toentertijd voorgelegd aan het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Nederlandse parlement?
Ja, de Commissie heeft een voorstel voor oprichting van het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) in oktober 2015 ter goedkeuring aan lidstaten voorgelegd. Nederland heeft hiermee ingestemd onder andere omdat met dit instrument snel en flexibel ingespeeld kan worden op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 3. Dit in aanvulling op de doorlopende inzet op ontwikkelingssamenwerking via reguliere externe financieringsinstrumenten. Na goedkeuring door lidstaten werd het fonds aangekondigd tijdens de Valletta Migratietop van 11 en 12 november 2015.
De Eerste en Tweede Kamer zijn geïnformeerd over de oprichting van het EUTF, de Valletta Top en de Nederlandse inzet daarbij. Zie bijvoorbeeld de eerste appreciatie van de Commissievoorstellen op het gebied van migratie (Kamerstuk 32 317, nr. 321), de nadere Kabinetsappreciatie van het EU-migratiepakket van september 2015 (Kamerstuk 32 317, nr. 2004), de Kabinetsinzet voor de Valletta top op 11 en 12 november 2015 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1049) en het verslag van de Valletta Top (Kamerstuk 21 501-20 nr. 1052).
Deelt u de opvatting van de Europese Commissie dat de betreffende Afrikaanse landen in een crisissituatie verkeerden in 2015, zoals gedefinieerd in paragraaf 2 van Artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften voor de financiële regels van de Europese Unie? Zo ja, kunt u dat, met expliciete verwijzingen naar Artikel 190, nader toelichten voor Senegal, Tanzania en Marokko?
Het doel van het EUTF is om de EU, de lidstaten en andere donoren in staat te stellen om sneller en flexibeler in te kunnen spelen op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie en om te werken aan een verbeterd migratiemanagement. Het kabinet vindt het daarom begrijpelijk en wenselijk dat er naar snellere procedures is gekeken. Als de reguliere procedures voldoende waren geweest, was het immers niet nodig geweest het Trustfonds op te zetten. Het EUTF is complementair aan, en dient niet ter vervanging van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en andere externe financieringsinstrumenten. Dit blijkt ook uit de inzet in de landen die u noemt. Het grootste deel van de programma’s in deze landen wordt gefinancierd vanuit het EOF (Senegal en Tanzania) en het Europees Nabuurschapsinstrument (Marokko) en niet uit het EUTF. Voor Senegal betreft dit EUR 347 mln over de periode 2014–2020 (in vergelijking met ca. EUR 170 mln uit het EUTF), voor Tanzania EUR 626 mln over de periode 2014–2020 (alleen regionale projecten uit het EUTF) en voor Marokko EUR 1.399 mln over de periode 2014–2020 (in vergelijking met ca. EUR 77 mln uit het EUTF).
Bedoelt de Commissie, voor wat betreft de bepaling in artikel 3 van Commissie besluit C(2015) 7293 dat de landen waaraan wordt gerefereerd in Paragraaf 4 van Artikel 1 in crisissituatie verkeren, specifiek de landen die in die paragraaf bij naam worden genoemd, of ook hun buurlanden, waar dezelfde paragraaf aan refereert zonder deze bij naam te noemen?
De Commissie verwijst hiermee alleen naar de landen die in paragraaf 4 van artikel 1 bij naam worden genoemd.
Wat is de reden dat de Commissie heeft besloten om te bepalen dat al die landen in een crisissituatie verkeren? Wat zijn de voordelen en nadelen van dat besluit?
Ten tijde van de oprichting van het EUTF, in 2015, hadden verschillende landen waar het EUTF ingezet wordt te maken met crises, dan wel de gevolgen van crises in de regio. Voorbeelden zijn de situatie in Libië, conflicten in Zuid-Soedan, Mali en rondom het Tsjaadmeer, evenals fragiele situaties in Soedan en Somalië. Negatieve gevolgen van deze instabiliteit zijn merkbaar in omringende landen en regio’s. Vier jaar na het oprichten van het EUTF, blijven de regio’s die vanuit het EUTF ondersteund worden een belangrijke zorg, ook voor de EU. Het EUTF stelt de EU, de lidstaten en andere donoren in staat om sneller en flexibeler in te spelen op deze negatieve gevolgen.
Nederland heeft er consequent op aangedrongen dat het EUTF wordt ingezet daar waar het voor bedoeld is: een gerichte inzet op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie en om te werken aan een verbeterd migratiemanagement. Lange-termijn projecten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking moeten bij voorkeur vanuit reguliere instrumenten zoals het EOF gefinancierd worden. Overigens behoort gedelegeerde samenwerking daar ook tot de opties.
Deelt u de mening dat crisissituaties zoals beschreven in Artikel 190 per definitie van tijdelijke aard zijn, en dat de Europese Commissie daarom niet bij voorbaat kan bepalen dat landen de komende jaren in dergelijke crisissituaties zullen verkeren? Zo ja, wat betekent dat voor uw appreciatie van Commissie Besluit C(2015) 7293?
Het kabinet deelt de mening dat een noodfonds gericht op de aanpak van crisissituaties resulterend uit instabiliteit en irreguliere migratie en ontheemding in principe van tijdelijke aard zou moeten zijn. Tegelijkertijd lag het niet in de lijn der verwachting dat de redenen voor oprichting van het fonds op zeer korte termijn niet meer relevant zouden zijn. Het kabinet kon daarom instemmen met een looptijd van vijf jaar, namelijk tot eind 2020.
Bent u bereid om de Europese Commissie te verzoeken om Besluit C(2015) 7293 zo snel mogelijk aan te passen en deze situatie recht te zetten? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft voorgesteld om de externe dimensie van migratie vanaf 2021 voornamelijk te financieren vanuit het instrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI). Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de NDICI-verordening vindt het kabinet de door de Commissie voorgestelde mainstreaming van migratie in geografische en thematische programma’s niet voldoende. Het kabinet vindt dat er ook specifieke fondsen voor migratie gereserveerd zouden moeten worden, bij voorkeur binnen de EU-begroting. Dit zou de oprichting van een noodfonds vergelijkbaar met het EUTF of de voortzetting ervan overbodig moeten maken. Het kabinet is dan ook niet voornemens de Europese Commissie te verzoeken Besluit C(2015) 7293, dat binnen een jaar afloopt, aan te passen.
Deelt u de mening van de auteurs van het artikel dat het uitroepen van de crisissituatie heeft gefaciliteerd dat de middelen van het EUTF vooral werden weggezet via officiële kanalen, terwijl het de toegang voor NGOs en lokale Afrikaanse organisaties en overheden heeft bemoeilijkt?
Om flexibiliteit te waarborgen en expertise van donoren optimaal te benutten is binnen het EUTF gekozen voor zogeheten gedelegeerde samenwerking, zoals bepaald in Artikel 10 van de Constitutive Agreement van het EUTF. Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven is het uitroepen van crisis binnen het EUTF niet de enige factor die het selectieproces bepaalt. De Commissie geeft aan dat 14% van het bedrag dat aan lidstaten is gecontracteerd is uitgevoerd door lokale of internationale maatschappelijke organisaties. Nederland heeft consequent gepleit voor meer eigenaarschap van Afrikaanse landen en organisaties binnen het EUTF.
Deelt u de mening dat lokaal eigenaarschap fundamenteel is voor succesvolle ontwikkelingssamenwerking, zoals onderstreept in de Paris Declaration on Aid Effectiveness, de Accra Agenda for Action en de Busan Partnership Agreement?
Het kabinet is van mening dat lokaal eigenaarschap een belangrijke factor is voor succesvolle ontwikkelingssamenwerking. Daarom heeft Nederland hier vanaf de oprichting van het EUTF ook expliciet voor gepleit. Het fonds zet immers in op de aanpak van een gedeeld probleem met gedeelde verantwoordelijkheden. Nederland verwelkomde daarom in 2015 de opzet van het EUTF waarbij wordt voortgebouwd op bestaande gezamenlijke strategieën en betrokken landen als waarnemer plaatsnemen in de strategische board en betreffende uitvoeringscomités (Operational Committees). Tijdens de Top in Valletta werd bovendien gezamenlijk besloten over de invulling en strategie van het fonds.
Deelt u de mening dat het EUTF en andere vormen van Europese en Nederlandse ontwikkelingssamenwerking gericht op migratie geen of weinig recht doen aan deze eigenaarschapsagenda? Zo ja, wat bent u van plan om dat te verbeteren? Zo nee, kunt u beschrijven op welke manier lokaal eigenaarschap is vormgegeven binnen deze programma’s, met specifieke verwijzing naar het EUTF?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat Afrikaanse partnerlanden slechts deelnemen aan deStrategic Board en Operational Committee van het EUTF als waarnemers? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de Overeenkomst van Cotonou, waarvan de beginselen stellen dat de partners gelijk zijn en dat de landen in Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan (ACS) hun eigen ontwikkelingsbeleid bepalen?
Het klopt dat partnerlanden als waarnemers deelnemen aan bijeenkomsten van de Strategic Board en de Operational Committees van het EUTF. Dit was een bewuste keuze bij de oprichting van het fonds, juist om partnerlanden blijvend te betrekken bij de besluitvorming rondom het EUTF. Aan het beheerscomité van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waaruit activiteiten voortvloeiend uit het verdrag van Cotonou worden gefinancierd, nemen partnerlanden niet deel.
Welk percentage van de financiële middelen in het EUTF kwam oorspronkelijk uit andere fondsen en middelen bestemd voor ontwikkelingssamenwerking?
Het totale volume van het EUTF is momenteel EUR 4,7 miljard. Het EUTF wordt gefinancierd vanuit overdrachten van EU instrumenten zoals het Europees Ontwikkelingsfonds, het Europees Nabuurschapsinstrument en het Development Cooperation Instrument (ca. EUR 4,1 miljard, 87%), bijdragen van lidstaten (ca. EUR 600 miljoen) en bijdragen via co-financiering (ca. 190 miljoen). Een groot deel van de overdrachten uit EU-instrumenten komt uit reserves van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF, ca. EUR 2 miljard). Het 11e EOF (dat loopt van 2014 tot en met 2020) heeft in het totaal een volume van ca. EUR 30,5 miljard.
Bent u voorts bekend met het artikel «Europe spends billions stopping migration. Good luck figuring out where the money actually goes» van De Correspondent?4
Ja.
Deelt u de strekking van het artikel dat de besteding van ontwikkelingsgelden van de Europese Unie en de lidstaten, waaronder Nederland, niet transparant en overzichtelijk is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom hebben zelfs onderzoeksjournalisten zoveel moeite om de bestemming en besteding van de middelen te achterhalen?
Zowel de Europese Commissie als Nederland rapporteren op transparante wijze over de besteding van ontwikkelingsgelden. In lijn met de motie Becker-Bouali (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209) wordt de Kamer tevens ten minste jaarlijks geïnformeerd over de externe financieringsinstrumenten van de Europese Unie.7
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks uitgebreid over de resultaten die middels het externe financieringsinstrumentarium van de Unie zijn bereikt.8 In de financiële annexen van de rapportage wordt inzicht gegeven in de verdeling van de fondsen op geografisch en thematisch gebied. Naast deze jaarlijkse rapportage bestaat er voor verschillende programma’s, trustfondsen en initiatieven een aparte website. Dit is ook het geval voor het EUTF.9
De besteding van ontwikkelingsgelden van de EU en lidstaten is daarnaast grotendeels terug te vinden via EU Aid Explorer10, een online tool waarmee informatie kan worden verkregen over zowel ontwikkelingssamenwerking door de EU als door haar lidstaten. Op deze website is informatie te vinden over programma’s en projecten sinds 2007.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking informeert uw Kamer jaarlijks over de voortgang en resultaten van het Nederlandse beleid. Als aanvulling op dit jaarverslag wordt er met de Resultatenrapportage een online overzicht van behaalde resultaten gepresenteerd, geïllustreerd met voorbeeldprojecten.11
De publiekelijk gedeelde informatie is veelal overkoepelend van aard. Het blijft een uitdaging om over ieder project en uitgave op publieke wijze te rapporteren, ook gezien de hoeveelheid aan informatie.
Kunt u aangeven hoeveel middelen van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2019 zijn gereserveerd voor migratie-gerelateerde projecten in Nigeria?
In 2019 is er vanuit het budget «Migratie en Ontwikkeling» (BHOS begrotingsartikel 4) in Nigeria EUR 2,6 miljoen besteed aan migratieprojecten. Dit betreft bijvoorbeeld projecten die de capaciteit van relevante Nigeriaanse autoriteiten versterken om mensenhandel en -smokkel tegen te gaan en bewustwordingscampagnes over de risico’s van irreguliere migratie. Daarnaast wordt ook het Local Employment in Africa for Development (LEAD) programma in Nigeria uitgevoerd. Met LEAD wordt perspectief geboden aan jongeren door het creëren van werkgelegenheid. In Nigeria betrof dit in 2019 een bedrag van EUR 1,3 miljoen.
Deelt u de mening van de auteurs dat de coördinatie tussen de verschillende lidstaten en de Europese Commissie op landniveau, in Nigeria in dit geval, veel te wensen overlaat, en zich veelal beperkt tot een passieve vorm van coördinatie door elkaar op de hoogte te houden van de verschillende programma’s, maar dat proactieve coördinatie tekortschiet? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen om dat te verbeteren? Zo nee, kunt u aangeven hoe proactieve coördinatie plaatsvindt in het geval van Nigeria?
Nee, deze mening deelt het kabinet niet. Ten minste elk kwartaal wordt er een zogeheten Migration & Mobility Meetingbelegd door de EU-vertegenwoordiging in Abuja, waarbij door lidstaten en de EU informatie over projecten wordt uitgewisseld en input wordt gegeven op geplande programmering van de EU en van individuele lidstaten. Ook wordt er door de EU delegatie een overzicht bijgehouden van lopende en geplande migratieprogramma’s van EU lidstaten die actief zijn in Nigeria. Daarnaast is er in Abuja regelmatig contact tussen de verschillende ambassades die actief zijn op het gebied van migratie en relevante Nigeriaanse overheidsagentschappen. Er bestaan bovendien verschillende andere coördinatieplatforms en consultatiefora op het gebied van migratie in Nigeria, op zowel federaal als statelijk niveau. Hieraan nemen donoren, implementatiepartners en de Nigeriaanse overheid deel. Binnen deze samenwerkingsverbanden is sprake van proactieve coördinatie en consultatie; onder andere over geplande programmering, beleid, en «lessons learned». De Nigeriaanse overheid consulteert en informeert donoren en implementatiepartners met een zekere regelmaat. Zo organiseert het een jaarlijkse nationale migratiedialoog en een aantal van de eerder genoemde consultatiefora wordt georganiseerd en gecoördineerd door Nigeriaanse overheidsagentschappen. Naast verhoogde transparantie en een kleiner duplicatierisico, faciliteren deze overlegstructuren de duurzaamheid van de gezamenlijke inzet.
Het bericht dat de Consumentenbond de noodklok luidt om illegale datahandel |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Consumentenbond luidt noodklok om illegale datahandel» van 14 januari 2020?1
Ja
Wat is uw appreciatie van het rapport «Out of Control» van de Noorse consumentenbond? Deelt u de strekking van het rapport dat illegale datahandel staande praktijk is in Europa?
Het rapport schetst een uitgebreid beeld van de handel in data en kaart terecht aan dat het voor burgers vaak zeer lastig is om controle te houden over wat er met hun persoonsgegevens gebeurt, zeker wanneer wet- en regelgeving niet worden nageleefd door de partijen die de gegevens verwerken. Het rapport focust met name op een aantal specifiek onderzochte apps, maar benoemt in brede zin ook dat de handel in data in Europa en daarbuiten wijdverspreid is. Het rapport zet vervolgens vraagtekens bij de kwestie in hoeverre deze grootschalige handel legaal kan zijn.
Ik zie net als de opstellers van het rapport dat er enorme hoeveelheden data worden verhandeld, maar vind het tevens belangrijk dat er per zaak wordt bepaald of de data in kwestie rechtmatig wordt verwerkt. Ik juich het dan ook toe dat dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar document «Focus AP 2020–2023» datahandel als één van de drie focusgebieden voor de komende jaren aanmerkt.2
Deelt u de mening dat de groeiende handel in persoonsgegevens een risico vormt door individuen kwetsbaar te maken voor manipulatie en discriminatie?
Het illegaal verhandelen en verkopen van persoonsgegevens vind ik een zeer kwalijke zaak. Deze handel draait om het creëren van gedetailleerde profielen van individuen door hun gedrag te monitoren. Wanneer er gedetailleerde profielen worden samengesteld die terug te voeren zijn op specifieke individuen kan er een vergroot risico op discriminatie en manipulatie ontstaan. Dit manifesteert zich met name wanneer de transparantie en informatieverplichtingen uit de relevante wetgeving worden geschonden, omdat betrokkenen zich in dat geval niet bewust zijn van het feit dat zij worden geprofileerd. Het is om die reden van groot belang dat de AP, zoals hiervoor aangegeven, datahandel als een focusgebied heeft aangemerkt.
Wanneer betrokkenen wél bekend zijn met de verwerking van hun gegevens hebben zij de mogelijkheid op te treden tegen mogelijke discriminatie of manipulatie door bijvoorbeeld een klacht in te dienen bij de toezichthouder.
Klopt het dat het doorverkopen of doorgeven van persoonsgegevens aan derden, zonder toestemming van de consument, een schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) betreft?
Het is in dit kader van belang om onderscheid te maken tussen enerzijds het doorgeven van gegevens en anderzijds het doorverkopen van gegevens.
Bij het doorgeven van persoonsgegevens is het afhankelijk van de specifieke situatie of het doorgeven van gegevens rechtmatig is. Het doorgeven van gegevens is een «verwerking» in de zin van de AVG en mag in ieder geval nooit zonder grondslag. De AVG biedt zes grondslagen waarop een verwerking van persoonsgegevens rechtmatig kan zijn. Het is afhankelijk van de specifieke situatie welke grondslag van toepassing is en of de verwerkingsverantwoordelijke voldoet aan alle eisen om de verwerking rechtmatig te laten zijn.
Voor de doorverkoop van persoonsgegevens ligt dit anders. Recent heeft de AP haar normuitleg over de rechtsgrond «gerechtvaardigd belang» gepubliceerd.3 Hierin overweegt de AP onder meer dat bijvoorbeeld het enkel dienen van zuiver commerciële belangen of winstmaximalisatie geen «gerechtvaardigd belangen» van de verwerkingsverantwoordelijke kunnen zijn in de zin van artikel 6 AVG. Dit brengt met zich mee dat de doorverkoop van persoonsgegevens in beginsel alleen rechtmatig kan zijn wanneer de betrokkene hier toestemming voor heeft gegeven.
Bieden de AVG en UAVG voldoende handvatten om ongewenste datahandel te bestrijden? Zo ja, hoe is het mogelijk dat illegale datahandel nog altijd staande praktijk is volgens het rapport van de Noorse consumentenbond? Zo nee, op welke punten zou additionele wetgeving wenselijk kunnen zijn?
De AVG en de UAVG bieden voldoende handvatten om onrechtmatige handel in persoonsgegevens te bestrijden. De opstellers van het rapport betogen dat de onderzochte activiteiten veelal niet in overeenstemming zijn met de bestaande normen. Dit duidt er tevens op dat er voldoende normen zijn die de handel in persoonsgegevens reguleren, en dus om ongewenste handel in persoonsgegevens te bestrijden. Verder wil ik u er graag op wijzen dat de handel in gegevens in sommige gevallen ook wordt geraakt door de normen uit de Telecommunicatiewet. Het is dan ook goed om te vernemen dat de AP samenwerkt met haar collega toezichthouders om de onrechtmatige handel in data tegen te gaan.4
Klopt het dat de privacyverklaringen van sommige van de onderzochte apps stellen dat gegevens als leeftijd, sekse en gedragsinformatie niet onder de categorie persoonsgegevens vallen? Is dat een overtreding van de AVG en UAVG? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze overtredingen aan te pakken?
Het begrip «persoonsgegeven» wordt in de jurisprudentie breed ingevuld. Het omvat alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Het is logischerwijs niet mogelijk om naar eigen inzicht van deze definitie af te wijken. Of dit al dan niet een overtreding van de AVG of UAVG betreft, is aan de bevoegde toezichthouder.
In uw brief van 11 juni 2019 schreef u dat de aandacht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2019 nadrukkelijker uit zou gaan naar handhaving en sanctieoplegging; in hoeverre heeft die extra aandacht zich vertaald in concrete resultaten en opgelegde boetes of andere sancties voor het illegaal delen van data?2
De AP heeft mij desgevraagd laten weten dat er inmiddels verschillende onderzoeken lopen op dit terrein. Deze onderzoeken kunnen mogelijk leiden tot handhaving. Gelet op een effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de AP kan ik u geen concretere informatie geven over de hoeveelheid onderzoeken of handhavingstrajecten. De AP heeft op dit moment nog geen boetes of andere sancties voor het illegaal delen van persoonsgegevens gepubliceerd. Verder wil ik u er nogmaals op wijzen dat datahandel centraal staat in de strategie van de AP voor de komende jaren (Focus 2020–2023).4
Hoe vaak is de AP al een formeel handhavingstraject gestart naar aanleiding van het illegaal doorverkopen of doorgeven van persoonsgegevens aan derden, sinds de inwerkingtreding van de UAVG?
Zie de beantwoording vraag 7.
Bent u van plan om gehoor te geven aan de oproep van de Consumentenbond om meer te doen om illegale datahandel tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen?
De oproep van de Consumentenbond om meer te doen tegen de illegale handel in data is zeer begrijpelijk. Ik juich het dan ook toe dat de AP zich hier de komende jaren specifiek op zal gaan richten.
In het rapport wordt verder aanbevolen om voldoende waarborgen op te nemen in de E-Privacy verordening, waarover in Brussel wordt onderhandeld. Zelf zal ik mij in samenwerking met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in blijven zetten voor een E-Privacy verordening die burgers voldoende bescherming biedt.
Verder steun ik de oproep die de Noorse consumentenbond doet aan de verschillende toezichthouders op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht, maar ook op consumenten- en mededingingsrecht, om waar nodig gezamenlijk op te treden tegen illegale datahandel.
De Bilateral Investment Agreement tussen de EU en Taiwan |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de Europese Unie en Taiwan in gesprek zijn om te komen tot een investeringsovereenkomst (Bilateral Investment Agreement)?
Er wordt niet onderhandeld tussen de EU en Taiwan over een investeringsovereenkomst. De Commissie heeft geen mandaat van de Raad om te onderhandelen en heeft hier ook geen voorstel toe gedaan.
Wat is de stand van zaken van deze gesprekken? Is inmiddels de formele procedure hiertoe gestart en zo nee, wat is daar de reden voor?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van invloed vanuit Chinese zijde op de totstandkoming van deze investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan? Welke signalen hierover zijn bij u bekend en hoe duidt u deze?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de handelsstroom en wederzijdse investeringen tussen zowel de EU en Taiwan als tussen Nederland en Taiwan momenteel zijn? In welke sectoren vinden hierbij de meeste economische betrekkingen en wederzijdse investeringen plaats?
De EU exporteerde in 2018 voor 21,4 miljard euro aan goederen naar Taiwan en importeerde voor 30,4 miljard euro aan goederen. Belangrijke exportcategorieën betreffen chemische en farmaceutische producten, (telecom)apparatuur en machines en transportmiddelen. Belangrijke importcategorieën zijn machines, transportmiddelen en (telecom)apparatuur. In 2017 exporteerde de EU voor 6,8 miljard euro aan diensten naar Taiwan en importeerde voor ruim 3,4 miljard euro aan diensten uit Taiwan. In 2017 investeerde de EU 21,2 miljard euro in Taiwan, en Taiwan 3,8 miljard euro in de EU. De meeste EU-investeringen gaan naar productie van elektronische onderdelen en chemicaliën en de financiële en verzekeringssector. Taiwan investeert voornamelijk in de financiële en verzekeringssector in de EU.
Nederland exporteerde in 2018 voor ruim 4,1 miljard euro aan goederen en diensten naar Taiwan en importeerde voor ruim 3,7 miljard euro aan goederen en diensten uit Taiwan. De import en export bestaan voor het grootste deel uit machines, elektronica, onderdelen en hightech producten. Volgens data van de Investment Commission van Taiwan, investeerde Nederland in 2018 en 2019 respectievelijk ruim 3,5 miljard USD en 2,3 miljard USD in Taiwan (respectievelijk circa 3 en 2 miljard euro). De investeringen vonden plaats met name op het gebied van de productie van (elektronische) onderdelen en financiële dienstverlening. Op zijn beurt investeerde Taiwan in 2018 en 2019 respectievelijk ruim 1,1 miljard USD en 4,9 miljoen USD in Nederland (respectievelijk circa 0,9 miljard en 4,3 miljoen euro). Deze investeringen vonden met name plaats op het gebied van productie en groot- en detailhandel.
Op welke wijze dragen naar uw mening economische betrekkingen met Taiwan bij aan diversificatie van handelsstromen tussen de EU en Aziatische landen en aan een stevige relatie tussen de EU en Azië?
Het economisch belang voor Europa en Nederland zit met name in Taiwan als afzetmarkt voor high-tech en dan specifiek in chip-/IC-fabricage. Voor Nederlandse bedrijven is Taiwan een van de belangrijkste afzetmarkten van chipfabricage-apparatuur. Daarnaast zijn de Europese en Nederlandse investeringen in Taiwan in de offshore windindustrie sterk groeiende. Er zijn nu zo’n tien Nederlandse bedrijven betrokken bij projecten, met een totale orderwaarde van tegen de 1 miljard euro. Taiwan draagt dus in belangrijke mate bij aan het versterken van de Europese en Nederlandse handelsbelangen in de sectoren marine engineering en high-tech.
Bent u het eens dat een investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan voor beide zijden een stap in de goede richting zou zijn, zowel economisch als geopolitiek? Zo nee, waarom niet?
Uit de intensieve investeringsbetrekkingen tussen zowel de EU en Taiwan als tussen Nederland en Taiwan blijkt een groot wederzijds vertrouwen in de instituties en rechtssystemen aan beide zijden. Het kabinet ziet daarom geen dringende noodzaak om er bij de Commissie op aan te dringen om onderhandelingen met Taiwan over een investeringsovereenkomst te starten.
Bent u bereid er bij de commissie op aan te dringen de formele onderhandelingen met Taiwan zo snel mogelijk te starten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Strop webshops: buitenlandse brief mag van PostNL alleen nog papier bevatten’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Strop webshops: buitenlandse brief mag van PostNL alleen nog papier bevatten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze tariefverhoging een direct gevolg is van een verplichting vanuit de Wereldpostunie om per 1 januari 2020 een strikt onderscheid te maken tussen het versturen van brieven en goederen? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke wijziging in de internationale regelgeving deze verplichting geldt?
In 2016 zijn er binnen de Wereldpostunie afspraken gemaakt waardoor nationale postvervoerders in de wereld (zowel binnen als buiten de EU) vanaf 2018 onderscheid dienen te maken tussen internationale postzendingen met goederen en zendingen met alleen documenten. Internationale brievenpost die goederen bevat, dient in vervolg voorzien te zijn van een barcode. Het doel daarvan is onder andere een verbetering van de operationele afhandeling van internationale zendingen alsmede het beter kunnen controleren van de sterk toenemende stroom e-commerce zendingen en het gebruik van postverkeer voor het vervoer van verboden of gevaarlijke goederen. Vanaf 2021 zal deze verplichting uitgebreid worden, waardoor ook «Electronic Advanced Data» gekoppeld moet zijn aan deze barcode (informatie over inhoud, waarde, afzender en geadresseerde). Die informatie kan alleen van de verzender komen en zal gekoppeld moeten worden aan de barcode.
Het is aan elke nationale postvervoerder op welke wijze deze nieuwe eisen worden doorgevoerd. De wijze waarop PostNL de internationale afspraken heeft geïmplementeerd hangt niet alleen samen met de verplichte introductie van de barcode, maar ook met voorbereiding op verdere aanscherping van nationale douaneregels en de inschatting van PostNL van het risico dat internationale zendingen vanuit Nederland elders lopen (vertraging, retouren, schade, boetes). PostNL heeft mij laten weten dat zij van verschillende buitenlandse postbedrijven heeft vernomen dat zendingen met goederen op basis van aangescherpte nationale douaneregels (o.a. VS, Brazilië, Rusland, Turkije) reeds nu al alleen nog maar samen met digitaal beschikbare informatie mogen worden aangeleverd. PostNL is erbij gebaat om internationaal te worden gezien als een betrouwbare logistieke dienstverlener (zowel bij autoriteiten als bij klanten). Een tariefwijziging hangt derhalve niet alleen samen met de aansluiting op de internationale afspraken uit 2016, maar ook met de operationele processen van PostNL.
Kunt u aangeven welke andere gevolgen deze wijziging heeft voor het bedrijfsleven?
Lichte zendingen met goederen die nu als enkelstuks internationale brievenpost worden verstuurd, zullen duurder worden. Voor pakjes tot 350 gram heeft PostNL wel een variant aan het productaanbod toegevoegd: «pakje zonder track & trace tot 350 gram». Bedrijven die meer dan 50 internationale zendingen per jaar versturen kunnen ook zakelijke klant worden van PostNL met een bijbehorend zakelijk account en voordeligere tarieven. Hoe dat qua kosten uitpakt voor deze bedrijven is situationeel afhankelijk. Dit kan ook positief zijn ten opzichte van de huidige situatie.
Kunt u aangeven of postbedrijven in andere (Europese) landen op vergelijkbare wijze per 1 januari 2020 hun tarieven voor het versturen van brievenbuspakketten naar het buitenland verhoogd hebben? Zo ja, welke landen hebben hun tarieven verhoogd en hoe hoog was deze verhoging per land?
Deutsche Post heeft haar voorwaarden voor internationale zendingen per 1 januari 2019 op soortgelijke wijze als PostNL gewijzigd. Goederen mogen in Duitsland sinds vorig jaar niet meer worden verzonden als briefpost, maar hiervoor moet een pakketdienst worden gebruikt. Dit kan in voorkomende gevallen kostenverhogend werken, afhankelijk van mogelijke (groot)zakelijke oplossingen waar een klant gebruik van kan maken. Ter illustratie: in 2018 was het mogelijk om een DVD via een brief met Deutsche Post naar het buitenland te sturen voor € 3,70. Vanaf 1 januari 2019 worden Duitse klanten doorverwezen naar DHL en kost deze zending (tot 2 kg) € 8.89.
De nationale postvervoerders in alle overige lidstaten moeten ook voldoen aan de eisen ten aanzien van het middels een barcode meegeven van informatie over de inhoud van een zending met goederen. In o.a. het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk hebben de postvervoerders hun productportfolio daar vooralsnog niet op aangepast.
Kunt u aangeven of er ook bij deze wijziging een onderscheid is gemaakt tussen ontwikkelingslanden en niet-ontwikkelingslanden? Kunt u in het verlengde daarvan aangeven wat deze wijziging betekent voor de verzendkosten van pakketjes uit China?
De wijziging geldt voor alle landen die lid zijn van de Wereldpostunie. De tarieven voor pakjes vanuit China worden verhoogd op basis van afspraken die gemaakt zijn tijdens hetzelfde Congres van de Wereldpostunie in 2016.
Bent u bekend met een onderscheid dat in andere (Europese) landen gemaakt wordt ten aanzien van de toepassing van deze regels tussen zakelijke gebruikers en particulieren?
Vanuit de internationale regelgeving wordt geen onderscheid gemaakt tussen zakelijke gebruikers en particulieren. Alle Europese postvervoerders hanteren verschillende tarieven voor enkelstuks postzendingen (die meestal door particulieren worden gebruikt) en volumekortingen voor (zakelijke) klanten die frequent grotere aantallen zendingen aanbieden.
Kunt u aangeven of u bekend bent met eventuele compensatiemaatregelen voor ondernemers die voordat de wijziging van de regels bekend werd postzegels hebben aangeschaft die als gevolg van de wijziging van de regels niet meer te gebruiken zijn in hun normale bedrijfsvoering? Vindt u dat een dergelijke compensatieregeling wenselijk is?
Ik heb begrepen dat PostNL een coulance periode hanteert. Mocht hier verandering in komen dan zal PostNL dit tijdig en gericht communiceren, zodat klanten de gelegenheid hebben om de zegels op te maken. Deze zendingen dienen in dat geval vanaf 1 januari dit jaar aangeboden te worden bij een retailer (in plaats van in de brievenbus) zodat PostNL ze alsnog kan voorzien van een barcode.
Voor zendingen met goederen buiten de EU adviseert PostNL haar klanten om hun zending via het online loket voor te bereiden. Op deze manier worden deze zendingen naast de barcode, ook voorzien van de noodzakelijke, digitaal voorgemelde data. Postvervoerders uit verschillende landen, zoals de Verenigde Staten, stellen deze informatie inmiddels verplicht. Bij tekortkomingen kunnen de postzendingen vertraagd of geretourneerd worden. De verwachting is dat steeds meer landen dit zullen eisen in de nabije toekomst. Zendingen van zakelijke klanten die meer dan 50 stuks versturen en een zakelijk account hebben, worden automatisch voorzien van de juiste verzendlabels met barcode en digitaal voorgemelde data.
Op welke wijze zijn ondernemers geïnformeerd over de gewijzigde regels omtrent het invullen van een douaneformulier voor verzending van brievenbuspakketten naar het buitenland?
PostNL heeft deze wijziging op diverse manieren onder de aandacht gebracht. Onder andere door berichtgeving op de website, via nieuwsbrieven en door informatievoorziening via de PostNL servicepunten. Ondernemers met een zakelijk PostNL account zijn naast bovenstaande kanalen ook geïnformeerd via de jaarlijkse tariefcommunicatie.
Hoe verhoudt de gewijzigde regelgeving met betrekking tot het invullen van douaneformulieren en het verhogen van de tarieven voor het versturen van brievenbuspakketten zich tot de Europese regelgeving met betrekking tot vrij verkeer van goederen?
Binnen de EU worden geen douaneformulieren gebruikt en is er dus ook geen impact op het vrij verkeer van goederen. Het vaststellen van de verzendtarieven voor eindgebruikers is een zaak van de nationale postvervoerder en de geldende nationale regelgeving. Dat is niet anders geworden door de gewijzigde afspraken binnen de Wereldpostunie.
De nieuwe Kleine Ondernemersregeling (KOR) |
|
Helma Lodders (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minder aanmelders nieuwe btw-vrijstelling kleine ondernemers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle kleine ondernemers onder de nieuwe Kleine Ondernemersregeling (KOR) zouden moeten kunnen vallen? Deelt u de mening dat dit niet het geval is en dat dit aangepast zou moeten worden omdat de administratieve lasten voor de kleine ondernemer door de nieuwe KOR niet zijn afgenomen en de nieuwe KOR daarmee zijn doel niet bereikt? Graag een toelichting hierop.
Ik deel de mening dat alle kleine ondernemers onder de nieuwe kleineondernemersregeling (KOR) zouden moeten kunnen vallen. Het gaat om ondernemers bij wie de omzet die voor die regeling als maatstaf geldt, maximaal € 20.000 per jaar is. De nieuwe KOR is daarom in vergelijking met de oude KOR uitgebreid in die zin dat niet alleen natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen gebruik kunnen maken van de regeling. Zo kunnen bijvoorbeeld ook de vele kleine Nederlandse stichtingen en verenigingen van de nieuwe KOR gebruikmaken. Dit betekent dat alle ondernemers die op basis van de KOR als kleine ondernemer worden aangemerkt de regeling kunnen toepassen wanneer zij dat willen. Naast het financiële voordeel van maximaal € 4.200 (21% x € 20.000) betekent de nieuwe KOR automatisch ontheffing van administratieve verplichtingen zoals het indienen van aangiften en het uitreiken van facturen. In de oude regeling was dit alleen mogelijk als op jaarbasis minder dan € 1.345 btw was verschuldigd en de ondernemer om ontheffing van administratieve verplichtingen had verzocht. Overschrijdingen van de KOR-drempel gedurende een jaar leiden niet meer tot correcties over voorbije tijdvakken van dat jaar. De nieuwe KOR is in al deze aspecten een administratieve vereenvoudiging, waarvoor de ondernemer zelf kan kiezen. Voor een aanpassing van de KOR zie ik geen aanleiding. Dit laat onverlet dat ondernemers bijvoorbeeld niet kiezen voor de nieuwe KOR wanneer zij zakelijke klanten hebben die aan hen berekende btw kunnen verrekenen. Of wanneer zij niet op voorhand voor drie jaar willen kiezen voor een vrijstelling zonder recht op aftrek of als (startende) ondernemer grote investeringen voorzien. De btw daarover is alleen als voorbelasting aftrekbaar indien de ondernemer valt onder de reguliere btw-heffing. Zo kunnen er diverse redenen zijn waarom ondernemers (nog) niet kiezen voor de nieuwe KOR, ondanks de administratieve vereenvoudiging.
Waarop heeft het kabinet het aantal van 200.000 ondernemers gebaseerd?
De herkomst van het aantal van 200.000 ondernemers, genoemd in het FD-artikel, is mij niet bekend. Bij het vaststellen van de hoogte van een omzetgrens is budgetneutraliteit het uitgangspunt geweest. Op basis van aangiftegegevens omzetbelasting 2017 en aannames over de gedragseffecten van ondernemers is geraamd dat dit het geval zou zijn bij een omzetgrens van ongeveer € 20.000. Bij deze grens was de verwachting dat zo’n 169.000 btw-plichtige ondernemers gebruik zouden gaan maken van de nieuwe KOR. Dit aantal is exclusief degenen die al onder de oude KOR vrijgesteld waren en exclusief de particuliere zonnepaneelhouders.
Herinnert u zich dat in de antwoorden van 17 september 2019 op schriftelijke vragen van de leden Lodders en Aartsen is vermeld dat het doel van de nieuwe KOR een vereenvoudigde vrijstellingsregeling is om de administratieve lasten te verlichten?
Ja.
Kunt u verklaren waarom kleine ondernemers, gezien het tegenvallende aantal kleine ondernemers dat gebruik maakt van de nieuwe KOR in vergelijking met de verwachtingen van het kabinet, dit blijkbaar niet als zodanig zien?
Uit de meest recente cijfers van de Belastingdienst blijkt dat 108.000 ondernemers zich actief hebben aangemeld voor de nieuwe KOR per 1 januari 2020, en nog eens 32.000 per 1 april 2020. Dit laatste aantal ontwikkelt zich nog, nu de aanmeldtermijn loopt tot 4 weken voorafgaand aan 1 april. Pas begin 2021 kan vastgesteld worden of het aantal ondernemers dat gebruik wil maken van de nieuwe KOR al dan niet significant afwijkt van het eerder geschatte aantal.
Bent u het eens met de genoemde ondernemingsorganisaties, die zeggen dat ondernemers door de nieuwe regeling afgeschrikt worden? Zo nee, hoe kunt u aantonen dat dit niet klopt?
In de memorie van toelichting bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling is een evaluatie in de loop van 2021 aangekondigd van de nieuwe regeling. Op dat moment ben ik in staat vast te stellen in hoeverre het aantal aangemelde ondernemers (positief of negatief) afwijkt van het verwachte aantal en inzicht te krijgen in de mogelijke oorzaken daarvan.
Wat is de rol van het niet weergeven van de btw op een factuur op het aantal kleine ondernemers die geen gebruik maken van de nieuwe KOR?
Het niet weergeven van de btw op de factuur bij toepassing van de KOR betekent dat de afnemer kennis krijgt van de beperkte jaaromzet van de ondernemer. Dit aspect zal de ondernemer moeten afwegen tegen het administratieve voordeel van de nieuwe KOR en kan reden zijn voor ondernemers om ervoor te kiezen de KOR niet toe te passen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 zijn er ook diverse andere redenen die kunnen maken dat een ondernemer niet kiest voor toepassing van de nieuwe KOR, zoals veel zakelijke klanten met aftrekrecht of veel investeringen met btw. Daarbij moet opgemerkt worden dat het niet berekenen van btw en de hiervoor opgesomde gevolgen niet afwijken van de oude KOR indien daarbij ontheffing van administratieve verplichtingen was verkregen.
Een kleine ondernemer die de KOR toepast, is overigens voor de btw niet verplicht een factuur uit te reiken voor de goederenleveringen en diensten die hij in Nederland verricht.
Waarom heeft het kabinet de suggestie van de branche tot een onderzoek naar de effecten van het weglaten van de btw op de factuur naast zich neergelegd?
De nieuwe KOR is een vrijstellingsregeling die voortvloeit uit de BTW-richtlijn 2006. In deze richtlijn staat dat ondernemers die de KOR toepassen geen btw op hun facturen mogen vermelden. Ten aanzien van dit punt bestaat geen beleidsvrijheid voor Nederland. Het doen van onderzoek naar de effecten van het weglaten van de btw op de factuur is daarom achterwege gelaten. Het is ook moeilijk om voorafgaand aan de inwerkingtreding van een nieuwe regeling alle gedragseffecten van deze regeling in kaart te brengen. Of een ondernemer gebruik zal maken van de nieuwe KOR is een individuele keuze waarbij verschillende aspecten een rol spelen. Daarbij mocht een kleine ondernemer die onder de oude KOR was ontheven van administratieve lasten ook al geen btw op zijn factuur vermelden en is in zoverre sprake van voortzetting van een bestaande voorwaarde.
Waarom is er gekozen voor een termijn van drie jaar?
Het is ongewenst dat belastingplichtigen strategisch gedrag vertonen en bijvoorbeeld per aangiftetijdvak of investering kunnen kiezen of zij de nieuwe KOR willen toepassen. Om ongewenst jojo-effect tegen te gaan, ook bezien vanuit de daarmee samenhangende uitvoeringsaspecten, is voorzien in een bezinningsperiode van drie jaar.
Herkent u het beeld dat ondernemers te laat doorkregen dat de KOR ging veranderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manieren, naast de in de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen genoemde publiekscampagne, kunnen in de toekomst tijdig alle ondernemers bereikt worden?2
Nee, ik herken dat beeld niet. Al vanaf 2018 is richting fiscale dienstverleners aandacht besteed aan de nieuwe KOR tijdens de Intermediairdagen en op het Forum Fiscaal Dienstverleners. De communicatiecampagne is op 1 juni 2019 gestart met het aanbod van informatie en het aanmeldformulier op de website van de Belastingdienst, na de zomer gevolgd door een grote landelijke mediacampagne. Omdat de nieuwe KOR pas op 1 januari 2020 in werking trad was een eerdere start van de massamedia communicatie niet zinvol/effectief. Met een campagne effectonderzoek heeft de Belastingdienst vastgesteld dat eind 2019 76% van de doelgroep bekend was met de nieuwe KOR door de communicatiecampagne. Ook voor 2020 is een communicatieplan opgesteld met daarin aandacht voor bekendheid met de regeling en handhavingscommunicatie, zoals attendering van ondernemers op de € 20.000 omzetgrens.
Herkent u het beeld dat het voor veel ondernemers onder de nieuwe KOR niet duidelijk is aan welke factuureisen moet worden voldaan? Kunt u een toelichting geven op de factuureisen waaraan een factuur moet voldoen?
Nee, dat beeld herken ik niet. Op de website van de Belastingdienst zijn de factuur- en administratie-eisen te vinden. Daar is ook uitgelegd dat een ondernemer bij toepassing van de nieuwe KOR geen btw meer mag berekenen en zelfs geen factuur hoeft uit te reiken voor de btw. Als de ondernemer onder de nieuwe KOR wel wil factureren of zijn afnemer vraagt daarom, dan moet hij op de factuur vermelden dat een vrijstelling van toepassing is. Zoals aangegeven mag op deze factuur geen btw vermeld worden.
Moeten ondernemers onder de nieuwe KOR wel het btw-nummer op de factuur vermelden, nu de btw niet op de factuur vermeld hoeft te worden?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 11 is de ondernemer ontheven van de verplichting om een factuur uit te reiken. Als een kleine ondernemer onder de nieuwe KOR toch ervoor kiest een factuur uit te reiken, dan hoeft hij geen btw-nummer op de factuur vermelden. Zie hiervoor ook de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen d.d. 17 september 2019.
Waarom heeft u gekozen voor een omzetgrens van 20.000 euro, die gezien de omzetgrens in andere Europese lidstaten de op een na laagste van Europa is?
Het kabinet heeft gekozen voor een omzetgrens van € 20.000 per kalenderjaar, omdat de nieuwe KOR met deze grens budgetneutraal is ten opzichte van de oude KOR. Dat betekent dat de kosten voor de schatkist van de nieuwe KOR naar verwachting even hoog zijn als de kosten van de oude KOR.
Wat doet deze relatief lage omzetgrens met de concurrentiepositie van kleine ondernemers die handelen met het buitenland?
De concurrentiepositie van kleine ondernemers die handelen met het buitenland kan beïnvloed worden (zowel positief als negatief) door alle verschillen die tussen lidstaten bestaan. De KOR is daar geen uitzondering op. Daarbij is de omzetgrens van € 20.000 niet veel lager dan de gemiddelde omzetgrens in de EU en redelijk in lijn met de omzetgrens van de omliggende landen. De gemiddelde omzetgrens is € 26.000. In België geldt een omzetgrens van € 25.000, in Luxemburg van € 30.000, in Denemarken van DKK 50.000 (ongeveer € 6.700, in Duitsland van € 17.500 en in Oostenrijk van € 30.000.
In dit verband wordt nog opgemerkt dat in november 2019 een politiek akkoord is bereikt over een wijziging van de huidige regelgeving in de BTW-richtlijn 2006 voor kleine ondernemers, waarbij lidstaten de KOR-vrijstelling die lokale ondernemers genieten ook moeten toestaan aan ondernemers uit andere lidstaten. Het gevolg hiervan is dat de concurrentieverschillen tussen buitenlandse en binnenlandse kleine ondernemers zullen verminderen. De nieuwe regeling treedt per 1 januari 2025 in werking.
Op welke manier blijft u de nieuwe KOR monitoren? En op welke manier wordt ook de Kamer meegenomen in de voortgang van de nieuwe KOR?
Het aantal ondernemers dat gebruik maakt van de nieuwe KOR wordt constant gemonitord. Na evaluatie (zie het antwoord op vraag 16) zal het evaluatierapport aan de Kamer gezonden worden.
Bent u bereid over te gaan tot een evaluatie van de KOR in 2021, hoewel het kabinet in de memorie van toelichting bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling heeft aangegeven de nieuwe KOR niet eerder dan het eerste jaar van inwerkingtreding te evalueren?3
De nieuwe KOR zal in de loop van 2021 geëvalueerd worden, zodra de volledige gegevens over het eerste jaar van inwerkingtreding (2020) beschikbaar zijn. Dit is in de memorie van toelichting bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling door het kabinet ook aangekondigd.
Kunt u toezeggen dat indien er inderdaad een afschrikwekkend effect van de nieuwe regeling uitgaat u de regeling zult aanpassen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6 kan pas na afloop van de aangekondigde evaluatie vastgesteld worden in hoeverre het aantal aangemelde ondernemers (positief of negatief) afwijkt van het verwachte aantal en wat daar mogelijk de oorzaak van is. Verder merk ik op dat de Wet op de omzetbelasting 1968 is gebaseerd op de BTW-richtlijn 2006. Het is niet mogelijk een regeling voor kleine ondernemers te introduceren die afwijkt van deze richtlijn. Wel biedt de richtlijn de ruimte om een derogatieverzoek bij de Europese Commissie in te dienen voor een hogere omzetgrens, mocht de lidstaat daar behoefte aan hebben.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.