De hack op het Groene Hart Ziekenhuis |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht dat journalist Brenno de Winter gevraagd is te getuigen over de hack op Groene Hart Ziekenhuis, waar documenten op een publiek toegankelijke internetserver stonden? Kunt u dit uitleggen hoe dit mogelijk is?1
De heer de Winter is door de politie uitgenodigd als getuige om in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een hack bij het Groene Hart Ziekenhuis een aantal vragen van de politie te beantwoorden.
Een ieder waarvan wordt vermoed dat diens getuigenverklaringen kunnen bijdragen aan het oplossen van (ernstige) strafbare feiten, kan worden uitgenodigd voor een getuigenverhoor bij de politie. Zo’n getuigenis in de opsporingsfase gebeurt op basis van vrijwilligheid. Daarnaast geldt voor journalisten onverminderd het recht op bronbescherming waar zij zich op kunnen beroepen.
Bent u bekent met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 2007 over de zaak Koen Voskuil?
Ja. In deze zaak werd een journalist tijdens de behandeling van een strafzaak in hoger beroep op vordering van de verdediging gegijzeld door het Hof Amsterdam omdat hij zijn bron niet bekend wilde maken. Het Hof in Straatsburg oordeelde dat de gijzeling een disproportionele schending had opgeleverd van het recht op bronbescherming van de journalist.
Ik zie geen samenhang met de kwestie waarop deze Kamervragen betrekking hebben, namelijk de uitnodiging aan de journalist Brenno de Winter om vragen van de politie te beantwoorden in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Van inbreuk op de bronbescherming van de journalist is in dit geval geen sprake. Dit geldt in het bijzonder nu de aangehouden hacker zichzelf reeds aan de politie kenbaar had gemaakt als bron van de journalist.
Hoe staat het in Nederland met het verschoningsrecht van journalisten als gevolg van onder andere deze uitspraak? In hoeverre is de betreffende uitspraak in wetgeving omgezet?
De diverse uitspraken van het EHRM over de bronbescherming en het verschoningsrecht van journalisten worden als leidend beschouwd bij het opsporings- en vervolgingsbeleid van de politie en justitie in Nederland voor zover hierbij een journalist betrokken is. Zo is in 2012 de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten van het College van procureurs-generaal aangepast mede naar aanleiding van het Sanoma-arrest van het EHRM van 14 september 2010.
Eveneens naar aanleiding van het Sanoma-arrest is een aanvulling van het wetsvoorstel Bronbescherming in voorbereiding genomen, waarin voorafgaande rechterlijke toetsing van dwangmiddelen tegen verschoningsgerechtigden is opgenomen. Zoals in de brief van 7 december 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens mij, is aangekondigd, is inmiddels een aanvullend advies gevraagd aan de Raad van State (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 30977, nr.2. De voorbereiding van het wetsvoorstel is aangehouden omdat wij de uitspraak van het EHRM in de zaak van De Telegraaf tegen de Staat wilden afwachten teneinde met de resultaten daarvan tijdig rekening te kunnen houden. In dezelfde brief treft u de conclusies die wij aan het arrest hebben verbonden.
Weet u dat in een korte tijd meerdere kwetsbaarheden bij zorggerelateerde instellingen aan het licht zijn gebracht? Is het beleid om iedereen die een misstand aan het licht brengt te vervolgen? Zijn er ook omstandigheden denkbaar waarbij u samenwerkt met deze personen met als hoger doel kwetsbaarheden in de beveiliging van computersystemen te voorkomen en bestrijden?
Ja, dat is bekend. Het is goed wanneer kwetsbaarheden bij zorggerelateerde instellingen aan het licht worden gebracht. Dat neemt niet weg dat, indien het aantonen van kwetsbaarheden gepaard gaat met een strafbaar feit, dit strafrechtelijk kan worden onderzocht door het openbaar ministerie. Dit vloeit voort uit het zeer zwaarwegend maatschappelijk belang dat gemoeid is met de bescherming van gevoelige persoonsgegevens zoals medische informatie.
Bij een hack uit «ethische» motieven kan sprake zijn van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, dat wil zeggen dat de verdachte het feit bewijsbaar heeft begaan maar dat hij hiervoor niet strafbaar is. Er moet dan wel zijn gebleken dat er voor de hacker geen andere (minder ingrijpende) methoden voorhanden waren om de kwetsbaarheden aan te tonen en dat hij hierbij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht; belangen van derden mogen niet onnodig zijn geschonden. In deze zaak waren er redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de ethische motieven van de verdachte.
Bij het Team High Tech Crime van de Nederlandse Politie werken personen die over dezelfde vaardigheden beschikken als hackers. Zij spelen een belangrijke rol in de opsporing van ernstigere vormen van cybercrime.
Bent u bekend met het richtsnoer van het College bescherming persoonsgegevens met betrekking tot de NEN-7510 norm (de door het Nederlands Normalisatie-instituut ontwikkelde norm voor Informatiebeveiliging voor de zorgsector in Nederland)? Deelt u de visie van experts dat de NEN-norm de minimale basis voor beveiliging in de zorg vormt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de Richtsnoeren Beveiliging van het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de juistheid, actualiteit en beveiliging van de zorginhoudelijke gegevens. In artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) staat deze verplichting tot beveiliging in algemene zin opgenomen. Specifiek voor informatiebeveiliging in de zorg zijn normen beschikbaar van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN-normen 7510 tot en met 7513. Op 21 december 2012 is het wetsvoorstel inzake cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens aangeboden aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33509, nr.3. Naar de genoemde NEN-normen zal in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 26 Wbp dwingend worden verwezen.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt zorgbreed risicogericht toezicht. Er worden geen lijsten bijgehouden van zorgverleners en zorginstellingen waar is getoetst op de NEN-norm. Uiteraard wordt wel een overzicht bijgehouden van zorgaanbieders waar de IGZ inspecties heeft uitgevoerd. In haar toezicht op de informatiebeveiliging door zorginstellingen betrekt de IGZ ook de NEN-normen. In 2003 en in 2007 heeft de IGZ telkens bij 20 Nederlandse ziekenhuizen een onderzoek uitgevoerd naar de mate van informatiebeveiliging. Het onderzoek in 2007 heeft de IGZ overigens samen met het CBP uitgevoerd. De onderzoeksresultaten waren voor de IGZ aanleiding om vervolgens aan alle ziekenhuizen te vragen zich in 2010 extern te laten auditen op de mate van informatiebeveiliging. Alle ziekenhuizen hebben hieraan gehoor gegeven en hebben toen uiteindelijk een voldoende score laten zien.
Voorwaarde voor aansluiting op de zorginfrastructuur (voorheen het Landelijk Schakelpunt) is dat het zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder, en het gebruik daarvan, voldoet aan de eisen van een goed beheerd zorgsysteem (GBZ). Deze GBZ-eisen zijn onder andere gebaseerd op relevante onderdelen van de NEN-norm 7510. Op sommige onderdelen zijn specifiekere eisen gesteld. Het is aan de zorgaanbieder om aan deze eisen te voldoen.
Het is overigens aan de verantwoordelijke van het informatiesysteem om te borgen dat de informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders voldoet aan geldende wet- en regelgeving. Hier wordt ook strikt op toegezien; enerzijds ziet het CBP toe op de naleving van de Wbp en aanverwante wetten, anderzijds ziet de IGZ erop toe dat er verantwoorde zorg wordt geleverd en dat de beveiliging van medische dossiers op orde is. Het toezicht op de informatiebeveiliging is momenteel voldoende belegd bij de IGZ en het CBP en de huidige wettelijke bepalingen en bestaande veldnormen bieden voldoende aanknopingspunten voor toezicht op de beveiliging van medische dossiers.
Kunt u een actuele lijst samenstellen van zorgverleners en zorginstellingen waar is getoetst op de NEN-norm, waar deze toetsing niet heeft plaatsgevonden en wat de resultaten van de toetsing is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het mogelijk is te beginnen met een Landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD) of een Landelijk Schakelpunt op het moment dat een aangesloten zorgverlener of zorginstelling niet aan de NEN-norm voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke capaciteit wordt door de overheid ingezet voor het afdwingen van deze NEN-norm en het verlenen ondersteuning daarbij?
Zie antwoord vraag 5.
Welk prioritering geeft de overheid aan het naleven van beveiligingsnormen binnen het zorgdomein in relatie tot het aanpakken van hackers die actief lekken kenbaar maken?
Dit onderwerp krijgt momenteel nadrukkelijk de aandacht van de overheid en van het veld. Zoals ik reeds heb aangegeven in de «Leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 26 643, nr. 264) kan responsible disclosure een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan ICT-beveiliging. Door een kwetsbaarheid op een meer besloten wijze en in samenwerking met de getroffen organisatie kenbaar te maken (de verantwoorde of «responsible» disclosure) kunnen de gevolgen voor deze organisatie beperkt worden terwijl ook het publieke belang wordt gediend. Dit heeft nadrukkelijk de voorkeur boven het direct volledig publiekelijk bekend maken van een kwetsbaarheid (full disclosure). De door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) opgestelde leidraad dient dan ook om het toepassen van responsible disclosure bij alle partijen te stimuleren. Deze zal in de Zorg Information Sharing and Analysis Center (ISAC) onder de aandacht worden gebracht van het zorgveld.
Overigens wordt er gewerkt aan een meldplicht voor datalekken die inhoudt dat datalekken onder meer moeten worden gemeld bij het CBP. Dit is verwerkt in het wetsvoorstel «Gebruik camerabeelden en meldplicht datalekken» van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Hoeveel opsporingscapaciteit is ingezet bij het opsporen van hackers die kwetsbaarheden bij het Groene Hart Ziekenhuis hebben aangetoond?
Het onderzoek naar de hack op het Groene Hartziekenhuis is nog niet afgerond. Om die reden kan ik geen uitspraken doen over de hoeveelheid opsporingscapaciteit die is ingezet bij het opsporen van de hackers.
De gevolgen van de overname van Deutsche Bank voor diverse klantengroepen |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deutsche Bank is drama voor boeren en winkeliers»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de in dit artikel genoemde klanten vanwege de overname door Deutsche Bank (opgelegd door de Europese Commissie) eigenlijk buiten hun schuld in een lastige situatie zijn gebracht?
Deutsche Bank is in Nederland actief geworden door een onderdeel van ABN Amro te kopen, dat ABN Amro van de Europese Commissie ter goedkeuring van de verleende staatssteun diende af te stoten. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 3 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532, zijn in materiële zin de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank daarbij dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken. Wel is het mogelijk dat Deutsche Bank, wanneer vervolgens de looptijd van (een van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpast, bijvoorbeeld als onderdeel van een wijziging van haar strategie. Hierdoor kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terecht komen. Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven, heeft Deutsche Bank echter richting mij aangegeven, per klant naar een passende oplossing te zoeken indien de klant door een strategiewijziging van Deutsche Bank in de problemen komt.
Zouden door de overnemende partij Deutsche Bank de bestaande financieringsvoorwaarden niet gerespecteerd behoren te worden? Waarom is dan in dit geval eenzijdige wijziging van deze voorwaarden toch toegestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het er ook mee eens dat het dan ook eigenlijk onterecht en onwenselijk is dat de in het artikel genoemde klanten van Deutsche Bank mogelijk gedwongen worden om forse boetes te betalen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533, waarin wordt ingegaan op de rol van boeteclausules en de specifieke situatie bij Deutsche Bank.
Welke rol ziet u voor de overheid om deze klanten schadeloos te stellen? Ziet u mogelijkheden om hierbij verder te gaan dan een vrijblijvende oproep in de richting van Deutsche Bank (zoals in het antwoord op de eerdere vragen werd aangegeven)?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 6 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532 is de strategiewijziging van Deutsche Bank een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing en is het niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank. Ik zie nu dan ook geen rol voor de overheid hierbij. Mocht er sprake zijn van overtreding van wettelijke normen dan kunnen partijen zich altijd tot de rechter wenden. Een speciaal onderzoek door een onafhankelijke instantie acht ik nu niet aan de orde. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank zo snel mogelijk samen met deze klanten op zoek gaat naar een passende oplossing. Dit heeft Deutsche Bank ook zo richting mij aangegeven, en ik ga er daarom van uit dat Deutsche Bank hier op een adequate wijze werk van zal maken.
Welke onafhankelijke instantie zou deze problematiek eventueel nog eens kunnen bekijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Kredietmarkt op 20 maart 2013?
Ja.
Schaarse grondstoffen |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft de Nederlandse overheid er voldoende zicht op welke schaarse grondstoffen kritiek zijn voor de Nederlandse economie? Zo ja, welke grondstoffen zijn dit?
Graag verwijs ik u naar de stand van zakenbrief van het kabinet over grondstoffen welke het kabinet in april aan u zal sturen. Hierin wordt op bovenstaande vraag ingegaan. Met deze brief wordt tevens uitvoering gegeven aan de moties de Lange (32 852, nr. 4) en de Roon (32 852, nr. 7) die tijdens het notaoverleg op 2 juli 2012 met uw Kamer zijn ingediend.
Wat is de strekking van het plan om bepaalde essentiële grondstoffen veilig te stellen en zo de kwetsbaarheid voor onze economie te verminderen?
Ook hier verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de samenwerking met het bedrijfsleven? In welke mate zijn er reeds bilaterale afspraken gemaakt met herkomstlanden van kritieke grondstoffen (bijvoorbeeld analoog aan de Duitse Rohstoffallianz)?
Ook hier verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief.
Het bericht “ABN biedt toch dividend na meevaller” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel in het Financieel Dagblad waarin wordt gesteld dat de nettowinst van ABN AMRO over 2012 uitkomt op een bedrag van 1285 miljoen euro en dat de stijging van de winst (met 34%) volledig is toe te schrijven aan meevallers, onder meer in de voorzieningen voor slechte kredieten en andere vorderingen? Acht u het verstandig dat ABN AMRO 250 miljoen euro aan dividend uitkeert als de stijging van de winst enkel veroorzaakt wordt door meevallers?1
Dat artikel ken ik. Dividenduitkering is niet afhankelijk van hoeveel de winst stijgt of daalt, maar van de hoogte van de winst. Uit het persbericht van ABN AMRO is op te maken dat de winst ook exclusief eenmalige posten zodanig is dat een dividend op de plaats werd geacht.
ABN AMRO keerde medio 2012 geen interim-dividend uit omdat de vooruitzichten te onzeker waren; wat zijn de vooruitzichten op dit moment? Hoe hoog schat u het risico op tegenvallers het komende half jaar in?
De vooruitzichten blijven zodanig onzeker dat ABN AMRO geen uitspraken doet over toekomstige dividenden, waaronder een eventueel interim--dividend. Een bank moet een zo goed mogelijke schatting maken van de verwachte toekomstige resultaten op haar portfolio. Realisaties van tegenvallers en/of meevallers ten opzichte van de schatting zijn nooit uit te sluiten.
In december 2012 schreef ABN AMRO aan zijn klanten: «De nieuwe Europese regelgeving schrijft voor dat banken meer kapitaal en liquiditeit moeten aanhouden. Het verstrekken van kredieten wordt hierdoor duurder. We ontkomen er niet aan een deel van de kosten aan u door te berekenen.»; dat is ook gebeurd, want vanaf 1 januari 2013 betalen MKB-ondernemers met een doorlopend krediet bij ABN AMRO rente over kredieten die zij niet opnemen; hoe beoordeelt u het doorrekenen van de kosten aan ondernemers door ABN AMRO, terwijl de nettowinst van deze bank uitkomt op 1285 miljoen euro?
De bedrijfsvoering en de besluitvorming ten aanzien van de tariefstelling van producten is een zaak van het bestuur van ABN AMRO. Een gezonde onderneming concurreert op prijs en maakt winst; de precieze afweging is aan de onderneming. Als certificaathouder (het aandeelhouderschap is op verzoek van de Kamer op afstand ondergebracht bij NLFI, de Staat houdt certificaten) heb ik niet de intentie dit type beslissingen te willen beïnvloeden. Ik neem aan dat ABN AMRO doelt op de invoering van het Bazel III-kapitaalakkoord, waarin staat dat banken ook voor niet-getrokken kredietlijnen een hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden. Het verplicht aanhouden van (doorgaans laagrenderende) liquide middelen is voor een bank een kostenpost, die zij – net als andere kostenposten – aan klanten zal trachten door te berekenen. De geharmoniseerde liquiditeitsregels zullen vanaf 2015 van kracht worden maar banken zullen reeds nu, zeker voor langlopende kredietlijnen, kunnen willen anticiperen op de nieuwe regels.
Kunt u uw uitspraak tijdens het debat over de Parlementaire enquêtecommissie financieel stelsel dat systeembanken hogere buffers zouden moeten aanhouden dan de internationale regels voorschrijven concreter maken? Hoe hoog zouden de buffers van systeembanken volgens u moeten zijn?
De Financial Stability Board (FSB) heeft een lijst opgesteld van wereldwijd systeemrelevant bevonden banken, waarop ING voorkomt. Wij gaan nationaal conform die FSB-afspraak een extra buffer vereisen van ING, maar introduceren tegelijkertijd eenzelfde vereiste voor alle banken die in het Nederlandse financiële stelsel systeemrelevant zijn. Dat vereiste wordt ingevuld conform de methodiek van de Financial Stability Board (FSB) en zal resulteren in een extra buffervereiste voor deze banken van maximaal 3 procent van de risicogewogen activa (RWA), afhankelijk van de mate van systeemrelevantie. De Nederlandsche Bank (DNB) zal daarvoor de mogelijk systeemrelevante banken toetsen aan een aantal criteria: de relatieve omvang van de bank ten opzichte van de sector en het bbp, de mate waarin belemmeringen bestaan voor de afwikkelbaarheid, de verwevenheid van de bank met andere (voornamelijk financiële) partijen, de vervangbaarheid van de dienstverlening van de bank en eventuele gedragseffecten die zich kunnen voordoen in de markt als gevolg van informatie over, of een gedraging van de bank in kwestie. Dit beleid maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014, dat momenteel bij de Raad van State ligt en dit voorjaar bij uw Kamer zal worden ingediend.
DNB zal, als het wetsvoorstel wordt aangenomen, vanaf 2014 systeemrelevante banken kunnen aanwijzen en daaraan een buffervereiste koppelen. De totale buffer van een systeemrelevante bank is gerelateerd aan de mate van systeemrelevantie en kan dus per systeemrelevant bevonden bank verschillen. DNB zal deze aanwijzingsbevoegdheid vanaf 2014 gebruiken. Zo krijgen de banken snel duidelijkheid over hun kapitaalbehoefte in de komende jaren zodat ze die beter kunnen plannen.
De FSB-regels zullen vereisen dat de banken tussen 2016 en 2018 elk jaar 25 procent extra van hun systeemrelevantiebuffer opbouwen om zo in 2019 de uiteindelijk vereiste kapitaalbuffer volledig te hebben opgebouwd. Ook de Nederlandse systeemrelevantiebuffer zal vanaf 2016 via dit ingroeipad moeten worden opgebouwd. Met het oog op een soepelere ingroei naar de volledige kapitaalbuffer zullen de banken, doordat ze in 2014 al duidelijkheid krijgen over de hoogte van hun systeemrelevantiebuffer, hier al in 2014 in hun kapitaaltransitieplannen rekening mee kunnen houden.
Wanneer zouden systeembanken aan deze strengere eisen moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoen de buffers van ABN AMRO al aan de door u gewenste norm?
ABN AMRO voldoet aan de op dit moment geldende kapitaalvereisten en zet reeds stappen om te voldoen aan de kapitaal- en buffervereisten die op grond van Bazel III zullen gaan gelden. Die nieuwe vereisten zullen stapsgewijs worden ingevoerd om schokeffecten tegen te gaan en zo banken voldoende tijd te gunnen om de kapitaalpositie te versterken. ABN AMRO is een systeemrelevante bank, maar de hoogte van de systeemrelevantiebuffer voor ABN Amro is nog niet formeel vastgesteld. Ik kan niet treden in de bevoegdheden van het bestuur van de bank ten aanzien van het al dan niet anticiperen op toekomstige hogere kapitaal- en buffereisen en of de bank eventueel eerder dan wettelijk vereist aan die hogere eisen wil voldoen.
ABN AMRO moet zich gedragen als ware het een onderneming met een gewone aandeelhouder, waarbij als wederprestatie voor het ingelegde kapitaal groei en/of dividend wordt verlangd. Het (al dan niet verplicht) versterken van de kapitaalpositie kan er wel toe leiden dat er (gedeeltelijk) wordt afgezien van het uitkeren van dividend.
Zo nee, is de nettowinst over 2012 toereikend om de buffers van de bank op het door u gewenste niveau te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, vindt u het dan wenselijk dat ABN AMRO ervoor kiest een deel van de winst uit te keren als dividend in plaats van de volledige winst in te zetten voor het versterken van zijn kapitaalbuffers?
Zie antwoord vraag 6.
Een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS |
|
Arnold Merkies , Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden die u tijdens het vragenuur van 26 februari jl. gaf over een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS?
Ja.
Wat zijn de overwegingen van het kabinet om geen onderzoek te vragen naar de ondergang van SNS bij de Ondernemingskamer?
Bent u bekend met de uitspraken van de minister-president dat het nationaliseren van SNS noodzakelijk was vanwege het mismanagement aldaar? Waarom blokkeert u dan een onderzoek door de Ondernemingskamer, die juist bij uitstek in staat is om een eventueel wanbeleid te signaleren?
Tijdens het debat over de nationalisatie van SNS REAAL heeft u aangegeven dat er een zeer serieus en gedegen onderzoek komt naar de ondergang van SNS; waarom kan een onderzoek door de Ondernemingskamer hier dan niet gewoon deel van uitmaken?
Bent u zich ervan bewust dat het niet uitvoeren van een onderzoek door de Ondernemingskamer alleen maar leidt tot extra onrust en onzekerheid? Waarom bent u bereid dit op de koop toe te nemen?
Ik zie niet in waarom het niet initiëren van een enquêteprocedure tot onrust of onzekerheid zou leiden. Door de nationalisatie is de situatie rond SNS REAAL gestabiliseerd. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari jl. heeft vervolgens definitieve zekerheid verschaft. Met de uitspraak is komen vast te staan dat de nationalisatie rechtmatig was.
De gevolgen van door medeoverheden verstrekte hypotheken voor de schuldpositie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het van belang is dat de Kamer inzicht heeft in de gevolgen van de door gemeenten, provincies, waterschappen en ZBO’s in het verleden verstrekte hypothecaire leningen aan medewerkers voor de schuldpositie van die organen? Zo nee, waarom niet?1
Sinds 1 januari 2009 is het op grond van Wet FIDO art. 2, 4e lid, niet meer toegestaan dat openbare lichamen contracten afsluiten met betrekking tot het verstrekken van hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking ervan door financiële instellingen. De totale waarde aan voor die tijd uitgegeven hypothecaire leningen aan personeel, neemt daarom komende jaren steeds verder in grootte af, totdat de waarde in zijn geheel op termijn is afgebouwd.
Het verstrekken van hypothecaire leningen aan eigen personeel is een autonome aangelegenheid waarover geen specifieke rapportageplicht bestaat. Verstrekte leningen in algemene zin maken echter wel onderdeel uit van de begroting en verantwoording, waardoor via het stelsel van horizontale verantwoording aan de raad daarover en het reguliere verticale toezicht door de provinciale toezichthouder, risico’s geïdentificeerd en gemitigeerd kunnen worden.
Bij ZBO’s die onderdeel zijn van de Staat en ZBO’s met eigen rechtspersoonlijkheid die de arbeidsvoorwaarden van het Rijk volgen, geldt een iets andere situatie. In de arbeidsvoorwaarden van het Rijk is van het verstrekken van hypotheken door de werkgever nimmer sprake geweest. Wel was er ooit de mogelijkheid tot het verstrekken van garanties op hypothecaire leningen van financiële instellingen, maar dat is lang geleden afgeschaft.
ZBO’s met eigen rechtspersoonlijkheid en andere (eigen) arbeidsvoorwaarden geven zelf inzicht in en leggen verantwoording af over eventueel verstrekte leningen en daarmee gepaard gaande risico’s in hun begroting en jaarrekening en op hun balans. De minister houdt hier toezicht op en de rechtmatigheid en de doelmatigheid worden extern getoetst. Ook hier kunnen dus mogelijke risico’s worden gesignaleerd en – zo nodig – worden geïntervenieerd.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verstrekte hypothecaire leningen aan personeel tot onverantwoorde en onvoorzienbare financiële risico’s leiden bij de medeoverheden en ZBO’s. Ik deel daarom niet de mening dat het van belang is voor de Kamer om inzicht te krijgen in de gevolgen van de door gemeenten, provincies, waterschappen en ZBO’s in het verleden verstrekte hypothecaire leningen.
Deelt u de mening dat het feit dat dit een autonome aangelegenheid betreft een informatieverzoek aan de betreffende organen niet in de weg staat, analoog aan bijvoorbeeld het recente informatieverzoek over de derivatenpositie? 2 Zo nee, waarom niet?
De derivatenposities van medeoverheden zijn inderdaad onlangs in kaart gebracht middels een inventarisatie. In tegenstelling tot (verstrekte) leningen zijn derivatenposities doorgaans geen gangbaar onderdeel van de begroting en verantwoording van medeoverheden, waardoor het minder vanzelfsprekend was er van uit te gaan dat de hieraan verbonden mogelijke risico’s volledig inzichtelijk en beheersbaar waren. Voor de in het verleden verstrekte hypothecaire leningen geldt dit niet (zie antwoord3. Het feit dat het een autonome aangelegenheid betreft voor medeoverheden staat een informatieverzoek niet in de weg. Maar op basis van bovenstaande gronden zie ik helaas geen reële kans een informatieverzoek te doen. Dit geldt ook voor de ZBO’s.
Bent u bereid te inventariseren wat de effecten zijn van eventueel uitstaande hypothecaire leningen voor de schuldpositie van gemeenten, provincies en waterschappen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid te inventariseren welke ZBO’s hypothecaire leningen aan hun medewerkers hebben verstrekt en welke bedragen hier mee gemoeid zijn? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de chemische industrie in Delfzijl niet gebouwd is op het doorstaan van aardbevingen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de bedrijven in Delfzijl niet zijn gebouwd op aardbevingen?1
Welke risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van de bewoners voorliggen?
Kunt u het in het artikel genoemde vervolgonderzoek versnellen, zodat de uitkomsten niet nog een half jaar op zich laten wachten?
Kunt u de door de commissie voor Veiligheid en Justitie gevraagde brief over de veiligheidsregio Groningen in relatie tot de aardbevingen als gevolg van gaswinning voor 1 april 2013 aan de Kamer doen toekomen?
Het bericht dat het onderzoek naar schaliegas niet onafhankelijk genoeg wordt uitgevoerd |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Te weinig tegengas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er zoveel kritiek vanuit de klankbordgroep op de opstelling van het onderzoek is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat aan deze kritiek tegemoet gekomen wordt?
Zoals u weet, heb ik de klankbordgroep ingesteld waardoor geborgd is dat alle betrokken en belanghebbende instanties bij het onderzoek betrokken blijven. Via de bijeenkomsten van klankbordgroep wordt de mogelijkheid geboden om met de uitvoerders van het onderzoek te spreken over de opzet en voortgang van het onderzoek. Ook kan er feedback gegeven worden. In feite is dat wat er nu is gebeurd. Leden van de klankbordgroep hebben aangegeven op welke punten zij denken dat het onderzoeksplan verbeterd kan worden.
Woensdag 20 maart is de tweede versie van het concept onderzoeksplan met de klankbordgroep besproken. De bespreking verliep in een constructieve sfeer. Tijdens de bespreking zijn nog op een aantal punten opmerkingen en verbeterpunten geplaatst. Voor zover deze punten onder de scope van het onderzoek vallen, worden deze meegenomen en verwerkt.
Na afloop heeft de klankbordgroep van de bijeenkomst een gezamenlijk bericht opgesteld. Deze is op de site van de Rijksoverheid geplaatst2.
Deelt u de mening dat het cruciaal is voor het draagvlak dat het onderzoek zo transparant mogelijk wordt uitgevoerd waarbij in ieder geval een aantal zo onafhankelijk mogelijke deskundigen betrokken dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat het onderzoek zo transparant mogelijk uitgevoerd dient te worden. Het gehele proces – vanaf het opstellen van de onderzoeksvragen, de Europese aanbesteding en de klankbordgroep – is hierop ingericht.
Zoals ik eerder heb aangegeven, wordt het onderzoek ook nog aan de commissie voor de milieueffectrapportage voorgelegd. Deze stap heb ik extra ingebouwd, om er zeker van te zijn dat het onderzoek op een gedegen en onafhankelijke wijze is uitgevoerd.
Daarnaast heb ik veel informatie op internet geplaatst3. Zo zijn de verslagen van de consultatierondes, welke de basis zijn geweest voor de formulering van de vastgestelde onderzoeksvragen en de verslagen van de klankbordgroep op deze site te vinden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de suggestie vanuit de klankbordgroep om het ministerie van Infrastructuur en Milieu een (grotere) rol te geven bij de uitvoering van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is er goed regulier contact en vindt er informatie-uitwisseling plaats over onderwerpen die beide ministeries raken om goed gebruik te kunnen maken van elkaars kennis en kunde.
Zo is het ministerie van Infrastructuur en Milieu ook bij het schaliegasdossier en bij het onderzoek betrokken. Zoals is aangekondigd in de brief van 19 december 20114, werkt mijn departement samen met het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan de Structuurvisie Ondergrond. In deze structuurvisie is de diepe ondergrond een van de hoofdthema’s.
De mijnbouw, en dus ook schaliegas, maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. De uitkomsten van het onderhavige onderzoek zullen dan ook een plek krijgen in die Structuurvisie.
Het bericht ‘Klant nog geen koning met het provisieverbod’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Klant nog geen koning met provisieverbod»?1
Ik ken het bericht. In het genoemde artikel schetst de Consumentenbond haar bevindingen dat er dure service-abonnementen worden aangeboden waarvan de inhoud niet altijd even duidelijk is en dat banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten in rekening brengen bij klanten.
Ik deel niet de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod. In de eerste plaats is door het provisieverbod de transparantie van de kosten van dienstverlening nu zodanig dat consumenten nadrukkelijker geconfronteerd worden met prijzen en tarieven. Onder het provisiesysteem betaalden klanten deze kosten (of meer) vaak ook al, alleen was dat niet altijd even inzichtelijk. Ten tweede is het provisieverbod nog niet zo lang van kracht. Marktpartijen zijn nog druk doende om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe regelgeving die zeer ingrijpend is. Ten derde is de transparantie over de aard en reikwijdte van de dienstverlening al wel uitgebreid, maar nog niet gestandaardiseerd. Ik verwacht dat met de introductie van het vernieuwde, gestandaardiseerde dienstverleningsdocument per 1 juli 2013 daar nog een belangrijke stap gezet zal worden. Dan verwacht ik dat de transparantie omtrent kosten en voorwaarden er nog meer toe zal bijdragen dat consumenten in staat zijn te kiezen tussen aanbiedingen en dienstverleners, waardoor marktdiscipline zal leiden tot redelijke prijzen en voorwaarden. Tenslotte is er ook nog een bepaling die de AFM in staat stelt op te treden tegen kennelijk onredelijke adviestarieven.
Deelt u de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod dat 1 januari 2013 van kracht werd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat hypotheekketens dure serviceabonnementen aanbieden waar ze weinig voor doen en banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten rechtstreeks doorberekenen aan hun klanten? Indien ja, wat vindt u hiervan? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moeten klanten vaak apart betalen voor een adviesgesprek of aanpassing van hun lening terwijl ze al een duur servicecontract hebben afgesloten?
In een servicecontract dient duidelijk te worden gemaakt waarvoor een klant betaalt en waarvoor niet. Klanten moeten daarmee in staat worden gesteld een goed geïnformeerde beslissing te nemen over het al dan niet afsluiten van een serviceabonnement. Het is ook in het belang van de dienstverlener de klant niet voor verrassingen te stellen. Dubbel in rekening brengen is uiteraard niet toegestaan. Daartegen kan de AFM optreden uit hoofde van het verbod op kennelijk onredelijke adviesvergoedingen.
Klopt het dat het provisieverbod op het gebied van lijfrentes nog niet heeft geleid tot een transparante verhouding tussen kosten en opbrengsten en dat banken en verzekeraars allerlei kostenposten benoemen, zoals afhandelingskosten en kosten per uitkering? Indien ja, wat kunt hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het provisieverbod zelf leidt tot grotere transparantie over de beloning van de adviseur/bemiddelaar, omdat die rechtstreeks door de klant betaald moet worden. Naast het provisieverbod is er een aantal maatregelen genomen ter bevordering van transparantie over kosten van een financieel product. Banken en verzekeraars dienen de totale productprijs zonder advies- en distributiekosten transparant te maken. Alle financieel dienstverleners, ook banken en verzekeraars, dienen aan de klant de aard en reikwijdte en kosten van hun dienstverlening bekend te maken in de oriëntatiefase, zodat klanten in staat worden gesteld een goed geïnformeerde keuze te maken omtrent de dienstverlening die ze wensen. Aanbieders dienen ook hun advies- en distributiekosten apart en rechtstreeks bij de klant in rekening te brengen. Ook daarmee is de transparantie toegenomen ten opzichte van de periode voor introductie van het provisieverbod.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop het provisieverbod nu wordt uitgevoerd door aanbieders en adviseurs niet bijdraagt aan het oorspronkelijke doel van het provisieverbod, namelijk het belang van de klant centraal stellen? Zo ja, bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te monitoren of het provisieverbod op een juiste wijze wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvatting niet, maar ik begrijp de zorgen die er zijn. Daarom houd ik de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en monitort de AFM de uitvoering van het provisieverbod intensief.
Mogelijke marktverstoring door Keuringsinstituut Kiwa |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kiwa weer in opspraak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Kiwa niet-onderbouwde uitspraken doet over het afnemende rendement van zonnepanelen?
Ik heb hier geen professionele mening over. Kiwa draagt zelf verantwoordelijkheid voor zijn uitspraken.
Deelt u de mening dat Kiwa met de oprichting van een kwaliteitsregister de acties van de overheid, installateurs en leveranciers om de markt voor zonnepanelen transparanter te maken, doorkruist?
De aanvankelijke berichtgeving heeft onmiskenbaar gezorgd voor onduidelijkheid bij consumenten en bedrijven over de kwaliteit van zonnepanelen. Ik constateer dat Kiwa zijn uitspraken inmiddels ook heeft genuanceerd.
Vindt u het wenselijk dat een keuringsinstituut informatie verspreidt, die vooral de eigen commerciële belangen lijkt te dienen?
Dat lijkt niet in alle gevallen handig, zoals deze casus ook lijkt te illustreren. Keuringsinstituten zijn echter reguliere commerciële bedrijven. Zij mogen dus informatie verspreiden die de eigen commerciële belangen dienen.
Wat is het wettelijk kader voor de oprichting van een kwaliteitsregister voor zonnepanelen? Welke rol ziet u daarin weggelegd voor de overheid?
Als bedrijven zonnepanelen op de markt brengen moeten zij zich houden aan de Warenwet en de Richtlijn laagspanning (2006/95/EG), waarin veiligheidsaspecten worden geregeld. De NVWA houdt toezicht op de veiligheid van de producten, waaronder zonnepanelen.
Zou de sector in uw ogen gebaat zijn bij het instellen van een onafhankelijk keurmerk voor zonnepanelen, dan wel het aansluiten bij een Duits keurmerk?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, is de overheid verantwoordelijk voor de naleving van de veiligheid van zonnepanelen. De sector kan zelf het beste de afweging maken of er meerwaarde zit in een keurmerk dat ziet op levensduur of opwekcapaciteit van zonnepanelen. Zonnepanelen zijn in deze zin niet verschillend van andere producten of diensten.
Een steakhouse dat al 63 jaar paard verkoopt als rund |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Piet de Leeuw biecht nu alles maar op: «We serveren paard sinds 1949»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Warenwet niet toestaat vlees als biefstuk te verkopen wanneer het niet afkomstig is van rund? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) opdracht te geven proces verbaal op te maken?
De Warenwet staat toe dat vlees verkocht kan worden als biefstuk terwijl het niet afkomstig is van rund. Er zijn geen specifieke regels waar de benaming «biefstuk» aan moet voldoen.
Wel moet getoetst worden aan artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) 178/2002) en aan de artikelen 4, eerste lid en 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen: algemene vereisten voor de benaming van een levensmiddel en het algemene verbod om te misleiden.
In artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving is bepaald dat de etikettering van, de reclame voor en de aanbiedingsvorm van levensmiddelen, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, de omgeving waarin zij zijn uitgestald en de informatie die erover wordt verstrekt via ongeacht welke kanalen, de consument niet mag misleiden.
Het is ook niet toegestaan om de consument foutief of onvolledig te informeren over de oorsprong van het vlees. In artikel 29 is namelijk bepaald dat het niet is toegestaan informatie over onder andere de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling en de oorsprong of herkomst te verstrekken die een onjuiste indruk kan wekken en derhalve misleidend is voor de consument.
Of er sprake is van misleiding zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Hoe verklaart u dat een restaurant haar klanten ruim 60 jaar bewust in verwarring kan laten over de herkomst van het geserveerde vlees, in strijd met de wettelijke bepalingen, en wat zegt dat voor u over de opsporingsinstanties?
Ik ben niet op de hoogte van het feit dat het restaurant haar klanten bewust in verwarring heeft gelaten over de herkomst van het vlees. Uit de berichtgeving blijkt dat het restaurant biefstuk op de kaart had staan en klanten dit ook zo bestelden.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 al heb aangegeven, dient van geval tot geval beoordeeld te worden of er sprake is van misleiding. Daarbij spelen naast de benaming ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld de wijze van presentatie. De beoordeling of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding is voorbehouden aan de NVWA.
Hoe beoordeelt u het feit dat het personeel van het betreffende restaurant door de eigenaar verplicht werd te zwijgen over de herkomst van het vlees?
Alleen uit de berichtgeving heb ik vernomen dat er onder het personeel sprake was van een soort geheimhoudingsplicht. Het enige dat voor mij daadwerkelijk van belang is het feit dat op grond van de Warenwet de klant niet misleid mag worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat tegen het betreffende restaurant nog steeds geen proces verbaal is opgemaakt wegens misleiding en overtreding van de Warenwet en dat de NVWA heeft aangegeven daaraan geen prioriteit te geven? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en bent u bereid alsnog vervolging in te stellen? Zo nee, wanneer is proces verbaal opgemaakt en op basis van welke verdenking?
Er is tot op heden geen proces verbaal opgemaakt wegens misleiding en overtreding van de Warenwet. De handhaving van de NVWA is risicogebaseerd: hoe meer risico hoe meer prioriteit. Daarom heeft voedselveiligheid de hoogste prioriteit. Maar ook bij vormen van ernstige misleiding treedt de NVWA op. Zoals gemeld is het voorbehouden aan de NVWA om te beoordelen of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding. Zo ook in deze casus. Ik heb de NVWA verzocht hieraan de vereiste aandacht te geven en mij te informeren over hoe zij deze specifieke casus beoordeelt.
De digitale poliskluis |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de voornemens van het Verbond van Verzekeraars om te komen tot een zogenaamde poliskluis of financiële schoenendoos waarmee polisgegevens digitaal inzichtelijk worden gemaakt?1
Ja, ik ben bekend met dit voornemen van het Verbond van Verzekeraars.
Kent u de speech van dhr. Korte, bestuurslid bij de Autoriteit Financiële Markten, die pleit voor meer inzicht en overzicht voor mensen met diverse verzekeringen, de zogenaamde financiële schoenendoos?2
Ja, ik ben bekend met de speech van dhr. Korte waarin hij de digitale ontsluiting van de financiële «schoenendoos» ter sprake brengt.
Deelt u de mening dat oververzekering en het dubbel verzekeren zoveel mogelijk moeten worden bestreden?
Wanneer sprake is van oververzekering en dubbel verzekeren is dit niet in het belang van de consument en lijkt het mij een goede zaak als dit inzichtelijk wordt gemaakt voor de consument zodat hij/zij hierop actie kan ondernemen. De omgekeerde situatie (onbewust niet verzekerd zijn) kan zich ook voordoen. Ook daarin kan de financiële «schoenendoos» inzicht geven, waarna de consument hierop al dan niet actie kan ondernemen.
Hoe oordeelt u over het dilemma tussen het tegengaan van oververzekering door een digitaal overzicht enerzijds en de privacy van burgers anderzijds? Welke alternatieven zijn er voor het gebruik van het burgerservicenummer als grondslag voor het digitale overzicht?
Een digitaal overzicht van alle lopende verzekeringen van een consument kan zoals hierboven uiteengezet consumenten helpen om meer inzicht te krijgen in een verzekeringsportefeuille en oververzekering en onderverzekering tegengaan.
Een initiatief als het Pensioenregister laat zien dat het mogelijk is om consumenten een overzicht te bieden van opgebouwde en nog op te bouwen pensioenaanspraken bij pensioenfondsen en pensioenverzekeraars en van opgebouwde AOW-rechten, waarbij gebruik gemaakt wordt van het burgerservicenummer.
Het Verbond van Verzekeraars geeft aan het gebruik van BSN, DigiD en/of toegang tot GBA als een belangrijke succesfactor voor de poliskluis te zien. Het Verbond onderzoekt als alternatief de mogelijkheden van een identificatie- en klantkoppelingsysteem voor de verzekeringsbranche.
Welke initiatieven neemt u of stimuleert u om oververzekering tegen te gaan? Deelt u de mening dat het bieden van een digitaal overzicht kan helpen bij het tegengaan van overbodige verzekeringen en daarmee samenhangende kosten?
Vanaf 2014 treedt nieuwe wetgeving in werking op het gebied van de vakbekwaamheid van financiële adviseurs, omdat ik vind dat een consument er vanuit moet kunnen gaan dat een adviseur die tegenover hem zit over de juiste diploma’s beschikt. Onderdeel van ieder adviesgesprek over verzekeringen dient het maken van een inventarisatie van de relevante financiële situatie van de consument te zijn, waaronder reeds afgesloten relevante financiële producten. Daarnaast is het platform Wijzer in geldzaken actief om consumenten te helpen om meer inzicht en overzicht te verkrijgen in hun financiële situatie, met diverse checklists op haar website en een aantal grootschalige evenementen zoals «de Week van het geld» en «de Pensioen driedaagse.»
Uit inzichten uit de behavioural finance blijkt dat consumenten open staan voor financiële informatie als deze informatie hen handelingsperspectief biedt en de informatie gelaagd wordt aangeboden in een totaaloverzicht. Een digitale poliskluis zou aan deze voorwaarden kunnen voldoen en op deze manier een totaaloverzicht bieden van afgesloten verzekeringsproducten. Van het Verbond van Verzekeraars heb ik overigens begrepen dat in de haalbaarheidstudie verder gekeken wordt dan een totaaloverzicht. Onder andere kan de digitale poliskluis de consument de nodige algemene informatie over verzekeringsproducten aanbieden (financiële educatie). Ook wordt er nagedacht over de mogelijkheid om de consument in staat te stellen zijn of haar gegevens te exporteren, bijvoorbeeld ook naar een onafhankelijk adviseur van zijn of haar keuze, zodat deze eenvoudiger advies kan geven.
Het bericht dat geen van de tien grootste levensmiddelenconcerns uitblinkt in milieu- en mensvriendelijkheid |
|
Jasper van Dijk , Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Oxfam hekelt voedselgiganten», waarin wordt belicht dat geen van de tien grootste levensmiddelenconcerns uitblinkt in milieu en mensvriendelijkheid?1
Het rapport «Behind the Brands» laat zien dat ondanks een toegenomen streven naar meer duurzaamheid er nog veel verbetering mogelijk is in de productieketens en sourcing gebieden van de multinationals uit de voedingsmiddelenindustrie. De door Oxfam ontwikkelde index kan een goede stimulans zijn voor bedrijven om vooruitgang te boeken op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het betreft hier overigens een gedeelde verantwoordelijkheid van bedrijven, handelaren, overheden, het maatschappelijk middenveld en de consument. Het is constructief dat bedrijven als Unilever en Nestlé positief op het rapport hebben gereageerd en zich inzetten voor versnelde verduurzaming van de eigen productieketens.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat levensmiddelenconcerns producten op de Nederlandse markt aanbieden waarbij de productie van deze middelen ernstige sociale- en milieuschade aanricht? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit voor de toekomst te voorkomen?
De weging van de positieve en negatieve aspecten van het opereren van de levensmiddelenconcerns in ketens is voor rekening van Oxfam Novib. Duidelijk is dat er verbetering mogelijk is en de ranglijst laat zien dat er grote verschillen zitten tussen de bedrijven. Hierdoor worden de bedrijven aangemoedigd om van elkaar te gaan leren in een «race to the top». Het kabinet is van mening dat we van bedrijven mogen vragen dat zij zich inzetten om die verbetering te realiseren. De vernieuwde OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn daarbij het uitgangspunt. De bedrijven dienen de ketenverantwoordelijkheid die daarin wordt beschreven binnen de context van hun eigen ketens in te vullen. Daarbij is transparantie een belangrijke voorwaarde voor dialoog met stakeholders en voorwaarde om consumenten goed te informeren. Daarnaast is het van belang dat claims van producenten op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen daadwerkelijk kunnen worden gestaafd.
Bent u van mening dat consumenten worden misleid doordat deze grote concerns zich voordoen als een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maar dit imago niet vertalen in beleid?
Bedrijven die zich profileren met of voorstaan op Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen doen dit zelden als een manier om consumenten te misleiden. De betreffende bedrijven geven met hun MVO beleid immers aan waarop de samenleving hen mag aanspreken en op welke de doelstellingen ze mogen worden afgerekend. Een aantal grote bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie heeft de laatste jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt ten aanzien van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo heeft Unilever aangekondigd dat voor 2020 de hele productieketen van het bedrijf is verduurzaamd en hebben andere bedrijven vergelijkbare doelstellingen neer gezet. Deze koplopers moeten hiervoor worden geprezen, maar tegelijkertijd geldt dat er nog een lange weg te gaan is, zeker voor de achterblijvers in de sector. De Oxfam-index kan helpen om die bedrijven aan te zetten tot een «race to the top», waarin duurzaamheid tot norm wordt verheven. De rol van onder andere maatschappelijk organisaties blijft daarin cruciaal, zowel in het scherp houden als ondersteunen van bedrijven bij het behalen van hun doelstellingen. Daarnaast bestaat er ook een rol voor de consument, die in veel gevallen de mogelijkheid heeft om een bewuste keuze te maken over de aanschaf van levensmiddelen, bijvoorbeeld door te kiezen voor gecertificeerde producten.
Hoe gaat u transparantie bevorderen over de omvang, scope en inhoud van alle Nederlandse (private) investeringen in land en landverwervende bedrijven, mede gelet op het feit dat westerse bedrijven de grootste betrokkenen blijken te zijn bij landroof?
Nederland ondersteunt organisaties als de International Land Coalition (ILC) en GRAIN als voorvechters van meer transparantie rond land deals. GRAIN was in 2008 de eerste organisatie die wereldwijd het thema landroof agendeerde en ILC heeft vorig jaar de zogenaamde Land Matrix gelanceerd waarin honderden geverifieerde grootschalige landverwervingen beschreven staan. Nederland is daarnaast actief lid van de EU Working Group on Land Issues die streeft naar meer transparantie over landverwerving. Deze groep is voornemens de lancering van een land transparantie initiatief te agenderen voor de volgende G8 bijeenkomst. Langs deze weg wil Nederland ook de transparantie van Nederlandse bedrijven over hun landverwervingen bevorderen.
Bent u bereid om te bevorderen dat voedingsmiddelenbedrijven transparanter worden over de inhoud van landgerelateerde deals (transparantie over contracten, publicatie van sociale en milieu impact assessments etcetera)? Zo nee, waarom niet?
Zie bovenstaande beantwoording van vragen 3 en 4 die zijn gesteld door de leden Maij en Jan Vos (beiden PvdA) en het lid Klaver (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nr.1638).
Bent u bereid deze schriftelijke vragen vóór het algemeen overleg over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van 7 maart 2013 te beantwoorden?
Ja.
De situatie in de haven van Boulogne |
|
Arie Slob (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u er mee bekend dat de Franse havenautoriteiten begin vorige week hebben besloten nog maar maximaal 9 Nederlandse fly shooters toe te laten tot de visserijhaven Loubet bij Boulogne en dat vorige week vrijdag daadwerkelijk Nederlandse schepen de toegang is geweigerd waarop de Nederlandse Kanaalvissers hebben besloten met zijn allen weg te blijven om zich niet tegen elkaar uit te laten spelen?1
Deelt u de mening dat deze nieuwste maatregel van de Franse havenautoriteiten in strijd is met de «code of conduct»?
Heeft u uw Franse ambtgenoot al aangesproken over deze nieuwe situatie en gevraagd alles in het werk te stellen dat vrije toegang tot de haven wordt verschaft conform de «code of conduct» voor alle vissers die deze code hebben ondertekend, waaronder alle Nederlandse Kanaalvissers?
Waarom wordt pas op donderdag 28 februari aanstaande over deze situatie overlegd tussen de betrokken instanties uit Boulogne en de Nederlandse ambassade? Ziet u mogelijkheden dit overleg te vervroegen?
De toename van de kantorenleegstand en de voortgang van de uitvoering van het convenant Actieprogramma Aanpak Leegstand Kantoren |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel »16 procent van de kantoren staat leeg» waarin wordt gewezen op de toenemende leegstand van kantoorruimte; een toename die nog nooit zo groot is geweest als in 2012?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Deelt u de mening dat de fors toenemende (structurele) leegstand op de kantorenmarkt ervoor zorgt dat snelle uitvoering noodzakelijk is van het convenant dat met de kantorentop is gesloten in het kader van het Actieprogramma Aanpak Leegstand Kantoren?
Ja, die mening deel ik.
Wat is uw visie op de voortgang van de uitvoering van het convenant dat in het kader van het Actieprogramma Aanpak Leegstand Kantoren in juni 2012 is gesloten en op de inzet van en samenwerking tussen de partijen in de kantorentop?
Op 1 februari jongstleden zijn de betrokken convenantspartijen bijeen geweest om de voortgang van de in het convenant afgesproken acties te bespreken. Geconstateerd is dat de aanpak van de leegstand van kantoren urgent blijft en tegelijkertijd een lastig vraagstuk is dat blijvende inzet vergt van alle partijen.
Zij hebben alle bevestigd dat ze zich zullen blijven inspannen om de afgesproken acties te realiseren. Door middel van mijn brief van 13 maart 2013 (TK 33 400XII, nr 57) aangaande de voortgang van de uitvoering van het convenant bent u hier nader over geïnformeerd.
In welke kantorenregio’s zijn reeds «een visie en doelstellingen geformuleerd op de bestaande kantorenvoorraad, op nieuwe ontwikkelingen en op de inzet van regionale herprogrammering»?
Tijdens de genoemde bijeenkomst van 1 februari 2013 heeft het IPO de voortgang weergegeven van de provinciale acties met betrekking tot de uitvoering van het convenant: daar waar het van toepassing is, is in een aantal provincies regionale afspraken gemaakt en zijn deze regionale afspraken in een aantal andere provincies in voorbereiding.
Acht van de twaalf provincies hebben de (beperking op) ruimte voor nieuwe ontwikkelingen vastgelegd in hun verordening en/of daarin de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking (of vergelijkbare bepalingen) als verplichting opgenomen.
Zijn er al gebieden waar «stevige ruimtelijke beleidskaders op regionaal niveau» zijn geformuleerd en worden gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 4.
Zijn er al regionale kantorenfondsen gevormd en zijn hier al concrete resultaten mee geboekt? Zo ja, wordt hierin enkel door marktpartijen of ook overheden geïnvesteerd? Zo nee, bent u bereid erop te blijven aandringen dat in alle relevante regio's alsnog kantorenfondsen worden gevormd?
Er zijn nog geen regionale kantorenfondsen ingesteld. Zoals het convenant beschrijft, hebben marktpartijen en overheden de mogelijkheid een kantorenfonds in te stellen. Hierbij is geen sprake van een verplichting. Het fonds is een onderdeel uit een heel pakket aan maatregelen uit het convenant leegstand kantoren. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de wens om te komen tot een kantorenfonds «van onderop komt» en er in een regio voldoende draagvlak bij de betrokken eigenaren is om een heffing aan een eventueel kantorenfonds mee te betalen. In de praktijk blijkt er meer vertrouwen te zijn in regionale afstemming en marktwerking. De gemeente Amsterdam heeft met betrokken marktpartijen een pilot opgezet, maar voor een fonds bleek te weinig draagvlak.
Is het door u in het kader van het convenant aangekondigde onderzoek naar wettelijke mogelijkheden voor een verplichte afdracht aan regionale kantorenfondsen al afgerond? Zo ja, wat zijn de bevindingen van het onderzoek? Zo nee, wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek te presenteren?
Het betreffende onderzoek is inmiddels afgerond en door de minister van
Infrastructuur en Milieu op 22 april 2013 naar uw Kamer gestuurd. Momenteel wordt een beleidsreactie opgesteld. Het streven is -zoals aangegeven door de minister van Infrastructuur en Milieu – deze vóór de zomer naar de Kamer te sturen.
Het H-team2 veronderstelt dat het verlaagde btw-tarief uit het woonakkoord ook van toepassing is op transformaties van leegstaande kantoren; kunt u bevestigen dat dit inderdaad het geval zal zijn?
De specifieke maatregel uit het woonakkoord waarbij een tijdelijke verlaging van de BTW voor renovatie en herstel gerealiseerd wordt, is niet van toepassing op transformaties van leegstaande kantoren. In overleg met de staatssecretaris van Financiën wordt bezien of er mogelijkheden zijn om iets te doen voor de ombouw van kantoorpanden.
De aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de nog niet beantwoorde eerdere vragen over de aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet en vooral de activiteiten van 7Red.com?1 Kent u ook het bericht «Gokreclames 7Red.com verboden»?2
Ja.
Kent u de reclame van het online gokbedrijf Royaalcasino.com zoals uitgezonden op de op Nederland gerichte tv-zender van National Geographic en de websites?3 Zo ja, voldoen deze websites aan de prioriteringscriteria, te weten het hebben van een nl.site of het aanbieden van de site in de Nederlandse taal of reclame maken op radio, televisie en in geprinte media op grond waarvan de Kansspelautoriteit online goksites zegt aan te pakken? Zo nee, zou u zich dan op de hoogte willen stellen van deze reclame en websites?
Het is sinds 1 april 2012 aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen (Wok), waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. De ksa laat mij weten de betreffende reclame te kennen. Het is aan de ksa om te bepalen hoe zij omgaat met de handhaving van de Wok.
Over welke mogelijkheden beschikt de Kansspelautoriteit om illegale gokreclames op te sporen?
De medewerkers van de ksa houden via internet actief zicht op reclame-uitingen. Daarnaast ontvangen zij meldingen van burgers, bedrijven en organisaties over gokreclames.
Op welke wijze kan de Kansspelautoriteit daadwerkelijk boetes opleggen en vooral ook innen bij gokbedrijven die gevestigd zijn in andere landen zoals Costa Rica, Malta of Curaçao? Hoe werken dergelijke inningsprocedures in de praktijk?
De ksa beschikt over een bestuurlijk handhavingsinstrumentarium, waaronder het opleggen van bestuurlijke boetes. Indien buitenlandse illegale aanbieders weigeren een bestuurlijke boete te betalen, is – zonder verhaalsmogelijkheden in Nederland – bestuursrechtelijke handhaving minder effectief. De ksa kan niet in het buitenland de betaling van bestuurlijke boetes afdwingen. Inzetten van het strafrecht is grensoverschrijdend mogelijk, maar wordt gezien als ultimum remedium (in die gevallen waarin sprake is van meervoudige of herhaalde overtredingen, van verwevenheid met andere criminele activiteiten en/of waarin de behoefte bestaat aan de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen en bevoegdheden of het opleggen van specifiek strafrechtelijke sancties). Bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel kansspelen op afstand bekijk ik welke aanvullende bevoegdheden de effectiviteit van de handhaving van de ksa verder kunnen versterken.
Het belastingvoordeel dat gepaard gaat met het aanbieden van hypotheken onder marktrentes |
|
Ed Groot (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het fenomeen dat vele medewerkers in de financiële sector, maar ook daarbuiten, korting krijgen op hun hypotheek?
Ja.
Is het waar dat kortingen op de hypotheek in beginsel vallen onder loon in natura en daarmee in beginsel belast zijn?
Ja, een korting op het rentepercentage van een geldlening van de werkgever is voor de werknemer een voordeel dat in beginsel belast loon oplevert.
Is het waar dat hypotheken die tegen 3% worden aangeboden onbelast zijn, terwijl hier wel degelijk voordeel wordt genoten?
Een dergelijk voordeel is voor de loonheffing zowel onder de oude regeling voor vergoedingen en verstrekkingen als onder de werkkostenregeling echter geen belast loon als de lening wordt aangewend in verband met een eigen woning. Er gelden dan wel enkele voorwaarden waaraan de werknemer moet voldoen en waarbij de werkgever een administratieplicht heeft.
Voor andere renteloze of laagrentende personeelsleningen gelden andere regels. Deze regels verschillen afhankelijk van de vraag of de werkgever reeds is overgestapt op de werkkostenregeling of niet.
In het geval een werkgever nog niet is overgestapt op de werkkostenregeling is een rentevoordeel uit een dergelijke lening alleen vrijgesteld voor zover de werknemer het geleende bedrag gebruikt voor zaken waarvoor volledig of bijna volledig een vrije vergoeding mogelijk is. Te denken is hierbij aan de vergoeding voor de aanschafkosten van een computer die voor 90% of meer voor de dienstbetrekking wordt gebruikt of de inrichtingskosten van een telewerkplek bij de werknemer thuis die voor de dienstbetrekking wordt gebruikt.
Als het rentevoordeel van een personeelslening belast is, wordt dit voordeel berekend met een normpercentage. Deze norm is vastgelegd in artikel 59 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en bedraagt voor het jaar 2013 een percentage van 3,01 en is een uitwerking van hetgeen in artikel 13, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 is geregeld. Met deze norm hoeft dus in de uitvoeringspraktijk niet steeds afzonderlijk de waarde in het economische verkeer te worden vastgesteld.
Een voorbeeld ter verduidelijking
Een werknemer heeft ultimo 2008 een bedrag van € 20.000 tegen een te betalen rente van 2,5% van zijn werkgever geleend. Er zijn geen aflossingen geweest.
In 2009 is dan het belaste loonvoordeel € 480 (2,4% van € 20.000), omdat de norm in dat jaar 4,9% bedraagt en de feitelijk betaalde rente 2,5% is.
In 2010 en 2011 is de feitelijk betaalde rente gelijk aan de voor die jaren geldende norm en is er geen belast loonvoordeel.
In 2012, waarin de norm 2,85% bedraagt, is het belaste loonvoordeel € 70 (0,35% van € 20.000).
In 2013, met een norm van 3%, is het belaste loonvoordeel € 100.
In het per 1 januari 2011 in de Wet op de loonbelasting 1964 ingevoerde systeem van de werkkostenregeling, is deze specifieke waarderingsnorm niet langer afzonderlijk opgenomen. Wel geldt onder de werkkostenregeling – zoals hiervoor al aangegeven – dat het rentevoordeel van een lening in verband met een eigen woning onder voorwaarden buiten beschouwing blijft. Dat is vastgelegd in artikel 3.10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. Het rentevoordeel blijft buiten beschouwing vanwege het feit dat het wel in aanmerking nemen van het rentevoordeel in de loonbelasting vervolgens zou leiden tot renteaftrek van dit rentevoordeel binnen de eigenwoningregeling. Bijtellen heeft dan weinig nut. In het licht van de aanstaande beperkingen van de hypotheekrenteaftrek, zoals voorzien in het Regeerakkoord VVD/PvdA, zal deze regeling nog worden bezien.
Voor andere renteloze of laagrentende personeelsleningen geldt dat het rentevoordeel loon vormt voor de waarde in het economische verkeer. De werkgever mag een dergelijk loonbestanddeel wel buiten het individuele loon van de werknemer houden en als eindheffingsbestanddeel aanwijzen en daarmee gebruiken voor het invullen van de zogenoemde vrije ruimte. Voor zover de vrije ruimte overschreden wordt is de werkgever dan het eindheffingstarief verschuldigd.
Werkgevers zijn derhalve sinds 2011 in de gelegenheid in plaats van de normrente de waarde in het economische verkeer als uitgangspunt te hanteren, dan wel aanpassingen voor te bereiden.
Waarom hanteert de Belastingdienst een normrente van slechts 3% en niet gewoon de waarde in het economisch verkeer voor de verstrekte hypotheken?
Zie antwoord vraag 3.
Is er niet veel voor te zeggen alsnog de waarde in het economisch verkeer als grondslag te nemen, omdat dat beter de reële waarde van het genoten voordeel weerspiegelt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot schat u de totale omvang van de belastingderving in door niet uit te gaan van de waarde in het economisch verkeer, maar van de normrente?
Gelet op het bovenstaande doet zich geen budgettaire derving voor.
De nieuwe financieringsconstructie voor koopwoningen uit het woonakkoord |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een extra lening om de lening voor een mooier huis af te lossen»?1
Ja.
Heeft u nagegaan hoe de notariskosten van de tweevoudige lening zich verhouden tot die voor een klassieke annuïteitenhypotheek? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 februari 20132 is zekerheid vooraf geboden over de wijze waarop met een tweede lening ter (gedeeltelijke) financiering van de aflossing op de (ten minste) annuïtaire lening wordt omgegaan. Voor zover wordt gehandeld in overeenstemming met het bij mijn brief van 28 februari 20133 gevoegde beleidsbesluit wordt zekerheid gegeven dat de Belastingdienst beide leningen niet als één geheel zal beschouwen waarop minder dan 100% in maximaal 30 jaar wordt afgelost. Dat is het belang van deze brief. Het gaat om een standpuntbepaling ten aanzien van een wijze van financieren van de eigen woning. In dat kader ligt het niet in de rede contact te zoeken met partijen over de precieze vormgeving van de binnen deze randvoorwaarden denkbare producten en bijbehorende consequenties.
In algemene zin merk ik op dat niets zich verzet tegen het tegelijk vestigen van beide hypothecaire leningen door middel van één notariële akte. Het is de verwachting dat een dergelijke akte met twee leningen uitvoeriger is dan een akte met alleen de annuïtaire lening. Waarschijnlijk leidt dit tot iets hogere kosten. Wanneer de tweede hypothecaire lening op een later moment wordt gevestigd is een aparte notariële akte nodig.
Is op enige wijze onderzoek gedaan of er banken of andere financiële instellingen in binnen- of buitenland geïnteresseerd zijn om de nieuwe financieringsconstructie daadwerkelijk aan te bieden en zo ja, tegen welke rente (gerelateerd aan de rente op een klassieke annuïteitenhypotheek)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot is het renteverschil?
In lijn met het antwoord op vraag 2 ligt het niet in de rede contact te zoeken met banken of andere financiële instellingen om na te gaan in hoeverre er interesse bestaat om een tweede lening ter gedeeltelijke financiering van het aflossingsgedeelte van de annuïtaire lening aan te bieden. Dat is aan banken en andere financiële instellingen zelf om te beoordelen. De rijksoverheid moet zich niet in die afweging mengen. De rijksoverheid heeft in deze «enkel» een rol door de praktijk vooraf duidelijkheid te bieden over wettelijke gevolgen.
Ik heb van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) begrepen dat banken naar aanleiding van mijn eerdergenoemde brief van 28 februari 2013 beoordelen of zij al dan niet overgaan tot het aanbieden van de tweede lening ter gedeeltelijke financiering van het aflossingsgedeelte van de annuïtaire lening. Derhalve is ook nog niet bekend tegen welke voorwaarden dergelijke producten eventueel zullen worden aangeboden. Er is na publicatie van het Woonakkoord wel contact geweest met de NVB over vragen die de banken hebben. Indien een aanbieder het product wil aanbieden moet worden voldaan aan de randvoorwaarden die ik heb geschetst in de brief over de koopmarktmaatregel uit het Woonakkoord.
Zorgt de tweede lening voor een extra fiscale aftrek in box 3?
De tweede lening is een schuld in de zin van artikel 5.3, derde lid, van de Wet IB 2001 en verlaagt de rendementsgrondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3).4
Kunt u aan de hand van rekenvoorbeelden aangeven wat het verschil in netto contante waarde2 is voor de te betalen termijnen bij een annuïteitenlening en de nieuwe gemengde lening, voor de volgende situaties: een woning van € 100.000 met volledige aftrek in schijf 2 Inkomstenbelasting (IB), een woning van € 200.000 met volledige aftrek in schijf 3 IB en een woning van € 300.000 met een volledige aftrek in schijf 4 IB?
In onderstaande tabellen worden de gevraagde effecten inzichtelijk gemaakt. Het effect van de Hillen-regeling (aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld) is meegenomen.6 In de onderstaande berekeningen is als veronderstelling gehanteerd dat de woning (van € 100.000, € 200.000 onderscheidenlijk € 300.000) is gefinancierd met een annuïtaire lening van € 100.000, € 200.000 onderscheidenlijk € 300.000 die in alle gevallen in 30 jaar tot nihil wordt afgelost. Daarnaast loopt de tweede lening op tot € 50.000, € 100.000 onderscheidenlijk € 150.000 door ieder jaar de helft van het in dat jaar verschuldigde aflossingsgedeelte van de annuïteit te lenen. De discontovoet ten behoeve van de netto contante waarde is 4%. Het eigenwoningforfaitpercentage bedraagt 0,6%. Over beide leningen wordt gedurende de looptijd 5% rente berekend. Ten slotte wordt ervan uitgegaan dat geldverstrekker en consument afspreken dat de tweede lening aan het begin van jaar 36 ineens wordt afgelost.
De in het regeerakkoord per 1 januari 2014 voorziene afbouw van het aftrekpercentage is in bovenstaande tabellen niet meegenomen. Zoals de staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Knops en Van Hijum (CDA)7, worden op dit moment verschillende varianten bestudeerd waardoor nog geen uitspraken kunnen worden gedaan over de vormgeving van die maatregel. Dit neemt niet weg dat in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de aftrekbeperking alleen effect heeft op de aftrekbare annuïtaire lening, en het effect dus niet wordt beïnvloed door het gebruik van een eventuele tweede lening. Zodra een belastingplichtige zal worden geraakt door de aftrekbeperking gaan de netto jaarlasten voor de situatie met en zonder tweede lening voor die belastingplichtige met een gelijk bedrag omhoog.
Is er enig verschil in risico’s voor de hypotheeknemer tussen de klassieke annuïteitenhypotheek en de nieuwe gemengde lening indien de hypotheeknemer de woning tussentijds (na, 5, 10, 15, 20, 25 jaar) moet verkopen, bijvoorbeeld wegens echtscheiding, arbeidsongeschiktheid e.d.?
De aflossingshypotheek met de tweede lening is niet op voorhand voor iedere groep consumenten geschikt. Bij eventuele dienstverlening en aanbieden van producten moet worden voldaan aan de eisen die aan het productontwikkelingsproces gesteld zijn en de eisen die gelden op het gebied van zorgvuldige advisering en overkreditering. Indien direct bij het aangaan van de hypothecaire schuld gebruik wordt gemaakt van een tweede hypothecaire lening zal de totale hypothecaire schuld ten opzichte van de waarde van de woning gedurende (en na) de looptijd op een hoger niveau liggen dan bij consumenten die geen aanvullende lening afsluiten. Indien in zo’n geval een woning tussentijds wordt verkocht, is de kans groter dat de hypothecaire schuld niet volledig kan worden betaald uit de verkoopopbrengst van de woning. Dat vergroot de risico’s voor de consument en de kredietverstrekker. Uiteraard moet wel worden voldaan aan het vereiste uit de Gedragscode Hypothecaire Financieringen dat maximaal 50% van de waarde van woning aflossingsvrij gefinancierd mag worden.
Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen schetst de eisen die worden gesteld aan de productontwikkeling. Zo moet de aanbieder van het product onder andere bepalen voor welke doelgroep het product geschikt is. De toelichting van het Besluit stelt verder dat van afbreuk doen aan de belangen van de consument geen sprake hoeft te zijn wanneer bij een financieel product een risico zich manifesteert, mits dit risico past bij de risicobereidheid van de doelgroep en het in de verplichte en onverplichte productinformatie duidelijk voor het voetlicht is gebracht.
Bij de advisering moet in het kader van de zorgplicht rekening worden gehouden met de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de consument.
Deze vereisten kunnen tot gevolg hebben dat dit product aan bepaalde groepen consumenten niet actief wordt aangeboden en niet geadviseerd wordt aan een individuele consument wanneer dit niet passend is. Naarmate de risico’s van het product toenemen is het aannemelijk dat het product voor een minder grote groep consumenten geschikt is. De AFM zal er op toezien dat ondernemingen aan de wettelijke eisen voldoen.
Hoe denkt u te voorkomen dat de nieuwe gemengde lening, die bedoeld lijkt voor «yuppen» met een riant perspectief op inkomensgroei, in de praktijk ook (of zelfs: vooral) gebruikt gaat worden door eigen woningbezitters aan de onderkant van de koopmarkt, die helemaal geen riant inkomensperspectief hebben en hierdoor op termijn grotere financiële risico’s gaan lopen?
Zie antwoord op vraag 6.
Zou de coöperatieve eigendomsvorm die in Duitsland bekend staat als Genossenschaft ook in Nederland interessant kunnen zijn om de woonlasten van starters op de woningmarkt te drukken, terwijl tegelijk het beheer en onderhoud van de woning beter geregeld is dan bij de Nederlandse vereniging van eigenaren? Kunt u uw antwoord aan de hand van een rekenvoorbeeld onderbouwen?
In Duitsland zijn er meer dan 2000 «Wohnungbaugenossenschaften». Wohnungbaugenossenschaften beheren in Duitsland meer dan twee miljoen woningen en hebben meer dan drie miljoen leden. Een Duitse Wohnungbaugenossenschaft houdt enigszins het midden tussen een Nederlandse Vereniging van Eigenaren (VvE) en een Woningbouwcorporatie. Een Vereniging van Eigenaren is in Nederland een vereniging van de eigenaren van appartementsrechten van de woningen of andere onroerende zaken die tot een gezamenlijk eigendom behoren. De VvE zorgt voor het regelen van het onderhoud van de onroerende zaak en alle andere gemeenschappelijke belangen van de eigenaren. De juridische en economische eigendom van de appartementsrechten is in handen van de afzonderlijke eigenaren. Zij hebben een gezamenlijke plicht tot onderhoud en beheer van de gezamenlijke ruimtes, etc.
Een Duitse Wohnungbaugenossenschaft is een coöperatie van eigenaren die gezamenlijk eigenaar zijn van het onroerend goed, in tegenstelling tot Nederlandse huurders van een corporatiewoning. Ieder lid van de Genossenschaft betaalt een maandelijkse bijdrage aan de Genossenschaft, voor beheer en onderhoud van de opstallen. Het lidmaatschap van de Genossenschaft is een vererfbaar recht.
De vraag van afgevaardigde Jansen is of een Genossenschaft de lasten van starters kan drukken. Dat lijkt mij niet waarschijnlijk. Het oprichten van een Genossenschaft is vergelijkbaar met het in gezamenlijk eigendom verwerven van woningen. De woonlasten voor leden van de nieuwe Genossenschaft zijn lager dan voor gewone koopstarters als de Genossenschaft (als economische entiteit) een hypotheekrente krijgt die lager is dan voor een individuele huiseigenaar zou gelden danwel als de onderhouds- en beheerslasten door de Genossenschaft goedkoper zijn dan door individuele woningeigenaren. Voor beiden zie ik niet echt een reden.
Het is ook denkbaar dat een woningzoekende zich zou kunnen inkopen in een bestaande Genossenschaft. Ten opzichte van koopstarters is inkopen in een coöperatie alleen goedkoper als de zittende coöperatieleden genoegen zouden nemen met toetreding tegen een prijs die onder de marktprijs ligt. Het is onduidelijk waarom dat het geval zou zijn.
Of een woning huren goedkoper is dan een woning kopen hangt af van de persoonlijke omstandigheden van de woningzoekende en de woning die gezocht wordt. Als voor een woningzoekende huren goedkoper is dan kopen zal dat door het gezamenlijk kopen van woningen niet veranderen.
Bent u op de hoogte van een innovatieve eigendomsvorm genaamd huurwoning, waarvan de woonlasten substantieel lager zouden zijn dan van een woning in eigendom, als de laatste niet via een kunstmatige fiscale ingreep structureel bevoordeeld zou worden? Bent u bereid om de eigendomsneutrale fiscale behandeling van de klassieke koopwoning en deze innovatieve huurwoning nader te laten onderzoeken?
In dit antwoord wordt aangenomen dat met «een kunstmatige fiscale ingreep» wordt gedoeld op de hypotheekrenteaftrek (of de gehele eigenwoningregeling in de Wet IB 2001). Echter, door bij de vergelijking tussen koop- en huurwoningen enkel de hypotheekrenteaftrek in de afweging te betrekken, wordt naar de mening van het kabinet geen zuivere vergelijking gemaakt. Het effect van de huurtoeslag en de invloed van de huurregulering dienen dan ook te worden meegenomen.8 Daar komt bij dat de positie van huurders en eigenwoningbezitters niet vergelijkbaar is. Zo dragen eigenwoningbezitters bijvoorbeeld het risico van waardemutaties van de woning, zijn zij verantwoordelijk voor het groot onderhoud aan de woning, is ter zake van de verkrijging van een woning veelal overdrachtsbelasting verschuldigd en is jaarlijks het eigenarendeel van de onroerendezaakbelastingen verschuldigd, terwijl dat voor huurders allemaal niet het geval is. Bovendien zijn – in de gereguleerde sector – huurprijzen en huurprijsstijgingen in beginsel gemaximeerd, terwijl de markt in beginsel de waarde van de koopwoning alsmede het hypotheekrentepercentage bepaalt. Het kabinet meent dat op de woningmarkt vooral duidelijkheid gewenst is, en wil het bij de nu op de huur- en koopmarkt aangekondigde (en deels gerealiseerde) beleidswijzigingen laten.
De problemen die kunnen optreden voor mensen met een eigen woning die in scheiding liggen als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot hypotheekrenteaftrek |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen die kunnen optreden voor mensen met een eigen woning die in scheiding liggen als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot hypotheekrenteaftrek?1
Met het artikel waar in de vraag naar wordt verwezen ben ik bekend. In het artikel wordt beschreven dat bij mensen die gaan scheiden het tegenwoordig vaak zo is dat de woning minder waard is dan de schuld die erop rust. Indien die woning is gekocht op basis van het inkomen van beide echtelieden, dan is het vaak niet mogelijk dat één van beiden de volledige eigenwoningschuld overneemt. De enige optie is dan vaak dat het huis met verlies wordt verkocht. De beide ex-partners moeten dan nog wel de restschuld financieren, aldus de schrijver van dat artikel.
Ik ben mij ervan bewust dat ook mensen die gaan scheiden last kunnen hebben van het feit dat woningen minder waard zijn geworden en het «onder water staan» van woningen. Het kabinet deelt de zorg van het onder water staan van woningen. Om die reden heeft het kabinet op dit punt een aantal maatregelen genomen die mensen in deze situatie kunnen helpen.
Ten eerste is in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet een uitzondering opgenomen voor het meefinancieren van restschulden, waardoor financiële instellingen ruimte hebben om deze mee te financieren in de hypotheek voor een nieuwe woning. Ten tweede zal, door de geleidelijke afbouw van de Loan-to-value-norm, in de toekomst de hoogte van de schuld bij aankoop niet meer uitgaan boven de aankoopwaarde van de woning en wordt het restschuldrisico in de eerste jaren sterk verminderd. Ten derde is enige jaren in de Gedragscode Hypothecaire Financiering bepaald dat de schulden in verband met de eigen woning niet meer dan 50% aflossingsvrij mogen zijn. Het zal hierdoor in de toekomst steeds minder vaak voorkomen dat mensen volledig aflossingsvrije schulden hebben, wat het risico van «onder water staan» verkleint.
Naast deze maatregelen is in de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning voorzien in een tijdelijke fiscale aftrek voor rente van restschulden, zodat de netto lasten daarvan lager worden. Voorts is voorzien in uitzonderingen op de minimum looptijd voor een vrijgestelde kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning, of beleggingsrecht eigen woning voor gevallen van echtscheiding (en beëindiging van fiscaal partnerschap) en in het geval van restschulden.2 Hierdoor kunnen belastingplichtigen die gaan scheiden en die naast een aflossingsvrije lening een bedrag hebben gespaard, deze gespaarde gelden vroegtijdig opnemen en gebruiken voor aflossing van de eigenwoningschuld, zonder dat over de opname van die gespaarde gelden belasting verschuldigd is.
Verder dragen de nieuwe fiscale regels ter zake van het aflossen van de eigenwoningschuld ook bij aan het gedurende de looptijd van de lening terugdringen van het restschuldrisico.
Deze nieuwe regels vormen naar mijn overtuiging een goede bijdrage aan het oplossen van de problemen die zijn ontstaan door de combinatie van prijsdalingen op de huizenmarkt en het aangaan van hoge aflossingsvrije schulden.
Hoe lang duurt het nu gemiddeld in Nederland voordat een woning verkocht wordt vanaf het moment dat het huis in de verkoop wordt gebracht?
Het duurt in Nederland blijkens het Centraal Economisch Plan 2012 (hierna; CEP 2012) vanaf het moment dat het huis in de verkoop gaat, theoretisch, gemiddeld 23 maanden voordat een huis wordt verkocht. De werkelijke verkooptijd is, eveneens volgens het CEP 2012, ongeveer 9 maanden.3
Wat zijn de precieze voorwaarden voor de hypotheekrenteaftrek voor een huis dat op naam staat van twee mensen, als zij op 1 maart 2013 scheiden? Wat zijn volgens u de precieze knelpunten met deze voorwaarden?
Er zijn geen specifieke fiscale voorwaarden voor de renteaftrek in verband met de eigen woning in geval van echtscheiding. Dit geldt zowel voor belastingplichtigen met een bestaande eigenwoningschuld (die onder het overgangsrecht valt) als voor belastingplichtigen met een eigenwoningschuld die onder de gewijzigde eigenwoningregeling valt. Er zijn mij op dit punt geen specifieke knelpunten bekend.
Indien tijdens het huwelijk de woning en de eigenwoningschuld bij echtgenoten in de huwelijksgemeenschap valt, komt aan elk van beide echtgenoten de helft van de woning en de schuld toe. Elke echtgenoot kan dan de helft van de op de lening verschuldigde rente en kosten aftrekken van zijn inkomen, tenzij in de aangifte een andere verhouding gekozen wordt.
Indien deze twee belastingplichtigen op 1 maart 2013 scheiden en zij hadden op 31 december 2012 in de huwelijksgemeenschap een eigen woning en een eigenwoningschuld, geldt voor beide ex-echtelieden voor het bedrag van hun (deel van de) eigenwoningschuld het overgangsrecht. Zij hoeven daarop dus niet af te lossen om in aanmerking te komen voor renteaftrek, ook niet als ze dat deel van de schuld meenemen naar een nieuwe woning. Ieder kan alleen de rente en kosten van de eigen schuld in aftrek brengen, aangezien zij daarvoor geen andere onderlinge verhouding meer kunnen kiezen als ze geen fiscale partners meer van elkaar zijn door de echtscheiding.
Wat zijn de precieze voorwaarden voor de hypotheekrenteaftrek voor een huis dat op naam staat van twee mensen, zodra zij verhuizen naar een nieuw huis en er niet in slagen hun oude huis te verkopen? Wat zijn volgens u de precieze knelpunten met deze voorwaarden?
Ik ben niet bekend met precieze fiscale knelpunten voor belastingplichtigen die verhuizen naar een nieuw huis en er niet in slagen hun oude huis te verkopen. De wet bevat juist op verschillende punten versoepelingen voor mensen met restschulden (zie het antwoord op vraag 1) en bij verhuizingen. Zo kent de eigenwoningregeling een aantal regelingen voor bijzondere situaties waarin die woning geen hoofdverblijf is, zodat deze desondanks toch nog als eigen woning kan worden aangemerkt. Deze regelingen zijn erop gericht om de overgang bij verandering van de woonsituatie te versoepelen en bieden een zekere tegemoetkoming in de periode van tijdelijk dubbele woonlasten. Door de regelingen blijft de schuld ter zake van de woning die geen hoofdverblijf meer is tijdelijk een eigenwoningschuld en blijft dus ook de rente gedurende die periode aftrekbaar.
Voor echtscheidingssituaties zijn met name de regeling bij echtscheiding waarbij de ene ex-echtgenoot in de woning blijft wonen en de reguliere verhuisregeling voor de leegstaande te koop staande eigenwoning relevant. De eerste regeling bij echtscheiding voorziet erin dat de ex-echtgenoot die niet meer in de woning woont de verlaten woning nog twee jaar als eigen woning mag aanmerken in het geval de andere echtgenoot in de voormalige gezamenlijke eigen woning is blijven wonen. Op die manier heeft de echtgenoot die achterblijft in de woning de tijd om bijvoorbeeld de financiering voor het overnemen van het deel van de woning van de voormalige echtgenoot rond te krijgen. Daarnaast biedt de reguliere verhuisregeling versoepeling in echtscheidingsituaties in het geval beide echtgenoten de voormalige eigen woning verlaten en deze te koop zetten. De voormalige eigen woning wordt in dat geval voor beide ex-echtgenoten nog maximaal drie jaren na het jaar van verhuizing aangemerkt als eigen woning, waardoor de rente op de hypotheekschuld die betrekking heeft op die voormalige eigen woning in die periode voor hen aftrekbaar blijft. Normaal gesproken bedraagt de termijn maximaal twee jaar na het jaar van verhuizing, maar deze is tijdelijk tot en met 2013 verruimd tot drie jaar.
Bent u bereid om de scheidingstermijn voor wat betreft de hypotheekrenteaftrek gelijk te stellen aan de termijnen die gelden voor verhuizing? Zo nee, waarom niet?
De twee jaren in de echtscheidingsregeling zien op de overbruggingsperiode van vertrek uit de woning en afwikkeling van de echtscheiding. Deze termijn hangt niet per definitie samen met de verkoop van de voormalige eigen woning en is daarmee ook niet per definitie direct afhankelijk van de situatie op de woningmarkt. Verlenging van die termijn is dan ook niet gewenst. Daar komt bij dat de verlenging van de termijn van de verhuisregeling per 1 januari 2014 vervalt en alle regelingen weer een termijn zullen kennen van twee jaar.
Ter voorkoming van misverstanden wordt er nog op gewezen dat in het geval dat na echtscheiding beide ex-partners verhuizen uit de voormalige echtelijke woning en deze leeg te koop staat, gebruik gemaakt kan worden van de in het antwoord op vraag 4 beschreven reguliere verhuisregeling. In dat geval profiteren de ex-echtgenoten dus ook van de verlengde termijnen. De verhuisregeling en dus ook de termijnverlenging is ook van toepassing op de in de woning achtergebleven (ex-)partner wanneer die op een later moment de woning te koop zet en de woning leeg komt te staan. In dat geval zal ook de als eerste vertrokken (ex-) partner voor zijn resterende termijn nog gebruik kunnen maken van de verhuisregeling en dus ook van de verlengde termijn.
Bent u bekend met het feit dat banken een echtscheiding vaak aangrijpen om nieuwe voorwaarden te stellen aan bestaande hypotheekschulden? Zo ja, wat bent u van plan om daaraan te doen?
Bij het afsluiten van een nieuwe hypotheek waarvan bij echtscheiding (veelal) sprake is, wordt door de adviseur en/of hypotheekverstrekker samen met de klant naar de gehele financiële positie van de klant gekeken. Er wordt gekeken of de klant de financiële lasten van het huis alleen kan dragen. Gekeken wordt, mede op basis van wettelijke regels, naar het inkomen (waaronder alimentatie), overige financiële verplichtingen, toekomstige inkomensstijgingen, vermogen en de waarde van het onderpand. Daarnaast wordt rekening gehouden met fiscale consequenties, de betaalbaarheid van de hypotheek bij arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, pensionering en of de overlijdensrisicoverzekering. Op grond hiervan wordt een individueel aanbod gedaan aan de klant. Dit kan ertoe leiden dat er voor de achterblijvende persoon in het huis andere hypotheekvoorwaarden gaan gelden dan eerder het geval was. Dat is ook logisch, omdat er voorheen sprake was van twee schuldenaren en dat er na de echtscheiding nog maar één is. Er is sprake van een gewijzigde situatie waarbij de financiële positie van de in het huis achterblijvende persoon opnieuw bekeken wordt. Zo wordt voorkomen dat mensen te hoge schulden aangaan die ze niet kunnen dragen.
Bent u bereid om voor scheidingssituaties coulant beleid te ontwikkelen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek bij woningen en schulden die in het kader van een scheiding worden verdeeld, waarbij de lening pas na de verdeling wordt aangepast, en dat beleid spoedig te publiceren?
Zie vraag 8.
Bent u bereid om de eis dat een aflossingsverplichting in de leenovereenkomst moet zijn vastgelegd, te versoepelen voor situaties waarin een woning samen met de bijbehorende schuld wordt verdeeld, zodat aanpassing van de reeds bestaande overeenkomst met de bank niet meer nodig is?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 4 beschreven zijn er thans al verschillende tegemoetkomende regelingen waarvan gebruik kan worden gemaakt in geval van echtscheiding en bij de verwezenlijking van restschulden. Binnen de – door de huidige economische crisis – krappe budgettaire marges is dit op dit moment het maximale dat gedaan kan worden aan het probleem van het «onder water staan» van woningen en de gevolgen daarvan voor belastingplichtigen die aan het scheiden zijn. Overigens geldt voor de onder het overgangsrecht vallende schulden geen aflossingsverplichting, ook niet als de schuld wordt meegenomen naar een nieuwe woning. De overeenkomst wordt dan ook niet vanwege het in die overeenkomst opnemen van de aflossingsverplichting aangepast, maar vanwege het feit dat er niet meer twee schuldenaren zijn, maar nog maar één. Aanpassing van de leenovereenkomst volgt in beginsel uit het feit dat de bestaande lening bij een huwelijksgemeenschap toerekenbaar is aan beide partners en dat de in de eigen woning achterblijvende partner veelal een nieuwe lening moet afsluiten om de waarde van het deel van de eigen woning van de ex-partner te financieren. Nieuwe leningen – dus ook de leningen als gevolg van het financieren van de waarde van het deel van de eigen woning van de ex-partner – vallen onder het nieuwe recht en daarom moet – als voorwaarde voor renteaftrek – op die leningen wel worden afgelost.
Het bericht ‘IJsland wil porno blokkeren’ |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «IJsland wil porno blokkeren»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het besluit van de IJslandse regering om op internet pornografie te blokkeren, om schadelijke effecten voor kinderen die porno zien te voorkomen?
Er zijn nu nog geen vastomlijnde plannen in IJsland om pornografie op internet te blokkeren. Op dit moment worden alleen de mogelijkheden daartoe onderzocht.
Hoe zit de beoogde maatregel in IJsland in elkaar? Wat is de achterliggende gedachte achter deze maatregel? Welk doel dient de blokkade? Op welke wijze kan er een blokkade worden bewerkstelligd?
De IJslandse minister van Binnenlandse Zaken heeft een werkgroep gevormd die hem moet adviseren hoe de verspreiding van pornografie op internet kan worden tegengegaan. Volgens het IJslandse «Commissariaat voor de Media» wordt onder meer gedacht aan media-educatie, aanpassing van de definitie van porno in de bestaande wetgeving, het filteren van websites, het blokkeren van IP-adressen van pornosites en een verbod op het gebruik van IJslandse creditcards voor de toegang tot bepaalde websites. Een eventueel verbod op pornografie op internet zou de huidige IJslandse wet tegen het importeren, publiceren en distribueren van pornografisch materiaal in de fysieke wereld complementeren. In IJsland is veel discussie over de mogelijk schadelijke effecten van gewelddadige vormen van pornografie, met name voor jonge jongens. Uit de nationale consultatie van politici, in zedenzaken gespecialiseerde advocaten en professionals op het gebied van onderwijs en gezondheid is gebleken dat in IJsland draagvlak bestaat voor het blokkeren van porno op internet. Of het blokkeren van pornografie op internet ook technisch waterdicht te realiseren is, zal nog worden bezien.
Bent u bereid het onderzoek waar de IJslandse regering naar verwijst, voorzien van uw reactie, naar de Kamer te sturen? In hoeverre is dit onderzoek van toepassing op de Nederlandse situatie?
De IJslandse regering verwijst naar het boek Pornland. How porn has hijacked our sexuality. Volgens de auteur dr. Gail Dines vertonen kinderen die op jonge leeftijd geconfronteerd worden met gewelddadige porno, dezelfde tekenen van trauma als kinderen die seksueel misbruikt zijn. De betreffende publicatie vormt echter geen weerslag van eigen wetenschappelijk onderzoek, maar biedt een interpretatie van visies op de rol van porno en erotiek vanuit een feministische grondslag. Ons is ook geen ander onderzoek bekend waaruit een vergelijkbaar traumatische effect van gewelddadige porno zou blijken als bij kinderen die seksueel misbruikt zijn. Ook de door ons geraadpleegde experts op het gebied van jeugd en media geven aan dergelijk onderzoek niet te kennen.
Wat is er bekend over de invloed van porno op kinderen in Nederland?
Vanwege ethische bezwaren is in Nederland, noch in het buitenland ooit experimenteel onderzoek gedaan naar de directe invloed van pornografische beelden op kinderen. Wel zijn de statistische verbanden – ook longitudinaal – onderzocht bij vooral jongeren ouder dan 12 jaar die pornografische beelden hebben gezien. Uit onderzoek in 2011 van het kenniscentrum Rutgers WPF en het Nederlands Jeugd Instituut blijkt onder meer een wederkerig verband tussen het kijken naar porno enerzijds en seksuele belangstelling en seksueel gedrag anderzijds: jongens die meer in seks geïnteresseerd zijn en meer ervaring hebben, kijken meer naar porno en het kijken naar porno stimuleert vervolgens ook hun seksuele interesse. Bij meisjes wordt in deze studie nauwelijks een verband met kijken naar pornografische beelden gevonden. Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam uit 2008 en 2009 toont longitudinale verbanden aan tussen het kijken naar porno en een positievere attitude tegenover seks buiten een relatie, minder tevredenheid over het eigen seksleven, meer onzekerheid over seksualiteit en de perceptie van vrouwen als lustobject. Daarbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat er naast het kijken naar porno veel andere factoren zijn die de seksuele ontwikkeling van jongeren beïnvloeden.
Wat is er bekend over de omvang van het aantal kinderen in Nederland dat porno op hun mobiele telefoons bekijkt?
Er zijn wel cijfers over het percentage Nederlandse kinderen dat wel eens porno heeft gezien, maar niet specifiek voor het medium mobiele telefoons. Rutgers WPF en SOA Aids Nederland vonden in hun onderzoek Seks onder je 25ste (2012) dat twee derde van de 12- tot 14-jarige jongens en een vijfde van de meisjes in deze leeftijdscategorie het afgelopen half jaar porno heeft gezien, meestal op het internet. Het Sociaal en Cultureel Planbureau concludeerde op basis van het EU Kids Online onderzoek in 2011 dat ongeveer twee vijfde van de 9- tot 16-jarige internetgebruikers in aanraking komt met pornografische beelden (39%), zowel via internet (22%) als via televisie en film. Van deze jongeren blijkt 5% van streek te raken door het zien van seksueel getinte beelden. Nog lopend onderzoek van het lectoraat Cybersafety van de NHL Hogeschool onder kinderen en jongeren liet in 2012 zien dat 19% van de kinderen op de basisschool wel eens seksueel expliciet beeldmateriaal op internet heeft gezien.
In hoeverre wordt er in Nederland bij hulpverleningsinstanties om hulp gevraagd als het gaat om de schadelijke gevolgen voor kinderen die porno te zien krijgen? In hoeverre is er op dit gebied hulpaanbod?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over dit specifieke beroep op hulpverleningsinstanties. De digitale wereld kent niet alleen veel kansen; aan (verkeerd) gebruik zijn ook risico’s verbonden. Om jongeren op het terrein van seksualiteit meer bewust te maken van de risico’s van social media en internet is er in het lespakket «Lang leve de liefde» een module mediawijsheid «Jij en de media» opgenomen. Dit lespakket wordt op veel middelbare scholen en ROC’s gebruikt. Het is van belang dat jongeren en hun ouders mediawijs zijn. Dit wil zeggen dat jongeren en hun ouders over kennis, vaardigheden en een mentaliteit moeten beschikken, waarmee zij zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in de digitale wereld. Verschillende ministeries zetten zich in om de mediawijsheid te vergroten. Op initiatief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het toenmalige ministerie voor Jeugd en Gezin is in 2008 het expertisecentrum Mediawijzer.net opgezet, dat de mediawijsheid van Nederlandse burgers en organisaties beoogt te bevorderen. Het is van belang dat mediawijsheid ook een onderdeel vormt van de opvoeding. Daarom onderhoudt Mediawijzer.net relaties met organisaties die ouders en opvoeders voorzien van informatie over allerlei thema’s, waaronder seksuele beelden en seksueel gedrag via het internet.
Wordt er in Nederland onderzoek gedaan naar de schadelijke effecten voor kinderen die porno te zien krijgen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo, ja bent u bereid dit onderzoek naar de Kamer te sturen?
Zoals aangeven in antwoord op vraag 5 wordt geen direct experimenteel onderzoek gedaan, maar worden wel de statistische verbanden onderzocht bij kinderen en jongeren die naar pornografische beelden hebben gekeken. Op dit moment loopt het onderzoek van de NHL Hogeschool, die met een tweede meting gestart is. De resultaten van dit onderzoek worden in september 2013 verwacht. Het entameren van aanvullend onderzoek achten de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik niet noodzakelijk.