Het bericht dat vier vijfde van de verplichte veiligheids- en gezondsheidsplannen (V&G) niet op orde is bij de aanbesteding van infraprojecten |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat vier vijfde van de verplichte veiligheids- en gezondheidsplannen (V&G) niet op orde is bij de aanbesteding van infraprojecten?1
Dat is een teleurstellend bericht. Een Veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan) is van belang bij omvangrijke werken waar meerdere werkgevers werkzaamheden uitvoeren. Op basis van onderzoek en inspecties is bekend dat lang niet alle V&G-plannen in voldoende mate zijn toegesneden op de specifieke gevaren van de projecten.
Bent u bereid om uw collega-ministers, gemeenten en provincies hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Als daar, bij het toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, aanleiding toe is, worden opdrachtgevers door de inspectie SZW op hun verplichtingen aangesproken. Dat zijn ook de opdrachtgevers namens collega-ministers, gemeenten en provincies.
Het toezicht op de verplichtingen van de Arbeidsomstandighedenwet voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden heeft in de afgelopen jaren meer inhoud en vorm gekregen. Enkele inspectieprojecten zijn specifiek gericht op de naleving van de verplichtingen van opdrachtgevers. De resultaten hiervan zijn weergegeven in factsheets als «Handhaving bij opdrachtgevers van GWW projecten», «Arbeidsomstandigheden in de Wegenbouw» en «De gemeente als opdrachtgever».
Overleg vanuit mijn ministerie met de departementen die grote bouwopdrachten geven, heeft gunstig uitgewerkt op de wijze van contracteren en de dialoog met opdrachtnemers. Initiatieven als de «Governance Code Veiligheid in de bouw», «Partners in veilig bouwen» en «Railalert», waarbij opdrachtgevende en opdrachtnemende partijen met elkaar de samenwerking zoeken voor gezonde en veilige uitvoering van werken zijn goede voorbeelden, evenals instrumenten als de V&G ontwerpwijzer, de V&G-planner van Stichting arbouw, het model V&G-plan van de CROW, de brochures «Samen veilig en gezond bouwen» en «Bouwprocesbepalingen van de Arbowet in een notendop» van Inspectie SZW, die opdrachtgevers en ontwerpende partijen ondersteunen bij het opstellen van V&G-plannen. Er is nog veel te verbeteren. De toenemende focus van het toezicht op de aanbesteding van werken en de genoemde positieve ontwikkelingen dragen daar aan bij.
Bouwend Nederland is van mening dat de Inspectie SZW extra aandacht moet hebben voor het op orde hebben van V&G’s; bent u bereid om de Inspectie SZW hiertoe opdracht te geven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW inspecteert risicogestuurd. Zij richt haar toezicht op zaken waar de meeste gezondheid- en veiligheidwinst is te halen. Zoals in antwoord 2 aangegeven is ook de naleving van verplichtingen voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden, en daarmee het V&G-plan, onderwerp van het toezicht, omdat verbetering nodig en mogelijk is.
Onverlet het gegeven dat bij bepaalde werken opdrachtgevers in belangrijke mate bepalen onder welke voorwaarden het werk wordt uitgevoerd, zijn het de opdrachtnemende werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Die verantwoordelijkheid strekt ook tot het aannemen van werk dat gezond en veilig uitgevoerd kan worden.
Ik heb in het overleg met de Kamer laten weten dat ik belang hecht aan goed opdrachtgeverschap. Behalve het V&G-plan hebben opdrachtgevers bij het aanbesteden van werk nog andere verplichtingen en verantwoordelijkheden. Ik wil de rol en de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers in de bredere context van de keten bezien. Ik heb met de Kamer afgesproken van gedachten te wisselen over een ketenaanpak voor gezond en veilig werken. Ik verwacht de Kamer medio 2015 nader te informeren.
Het opnemen van het investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS) in het Vrijhandelsakkoord van de EU met Canada (CETA) |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomsten van de openbare raadpleging van de Europese Commissie over ISDS en de opmerking van Commissaris Malmström dat er «gigantische scepsis bestaat onder Europeanen over ISDS»?1
Ik ben bekend met het rapport van de Europese Commissie over de online publieke consultaties over investeringsbescherming en investeerder-Staat geschillenbeslechting (ISDS) in het Transatlantic Trade and Investment Partnership Agreement (TTIP).De Europese Commissie heeft een groot aantal reacties op de publieke consultaties ontvangen, waarvan een groot aantal kritisch is over TTIP en ISDS. De opmerking van Commissaris Malmström plaats ik in dat licht.
Deelt u de opvatting dat wanneer de ISDS-clausule in CETA onveranderd blijft, de EU geen sterke onderhandelingspositie meer heeft tegenover de VS in de onderhandelingen over het Vrijhandelsakkoord van de EU met de VS (TTIP), waardoor geen recht kan worden gedaan aan de legitieme zorgen van Europeanen over ISDS?
De Europese Commissie heeft aangegeven dat de resultaten van de publieke consultaties over investeringsbescherming en ISDS in TTIP onderdeel zijn van een breder debat over ISDS. Doel van dat debat is te komen tot een verbeterde standaard, die de bestaande zorgen voldoende adresseert. Dit debat is ook van belang in het kader van CETA. Uitstel van de ondertekening van CETA tot in de tweede helft van 2016, zoals onlangs aangekondigd door de Europese Commissie, biedt ruimte om de ISDS-clausule in CETA nog tegen het licht te houden. Ik ben van mening dat het voeren van een gefocust debat om tot een EU-benadering van ISDS te komen, de onderhandelingspositie van de EU tegenover de VS zal versterken.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Duitsland en Frankrijk mogelijkheden willen om CETA op sommige punten alsnog te kunnen wijzigen, bijvoorbeeld als het gaat om ISDS?2
Ik ben bekend met de gezamenlijke verklaring van Duitsland en Frankrijk op 21 januari 2015. Hierin is het belang uitgesproken dat de uitkomsten van de publieke consultaties in TTIP en het vervolgdebat dat de Europese Commissie over ISDS in TTIP zal voeren een aanmoediging zou moeten zijn om verdere technische verbeteringen in CETA aan te brengen.
Hoe beoordeelt u deze stap van de ministers van Handel van Frankrijk en Duitsland?
Ik zie deze stap als een constructieve bijdrage aan het ISDS-debat in de Europese Unie. Deze bijdrage sluit nauw aan bij de Nederlandse opstelling ter zake, zoals verwoord in de Kamerbrief van 25 juni 2014 over het Nederlandse onderzoek naar de risico’s van ISDS in TTIP (Kamerstuk 21501–02, nr. 1397).
Bent u van plan Nederland actief bij dit verzoek te laten aansluiten? Zo nee, waarom niet?
Op 30 januari en 12 februari jl. sprak ik onder anderen met mijn Franse en Duitse collega’s over ISDS en de uitkomsten van de publieke consultaties. Diverse andere collega’s hebben belangstelling getoond om in deze gesprekken te participeren.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van de resultaten van de openbare raadpleging om de zorgen van het maatschappelijk middenveld over ISDS mee te nemen in de Nederlandse positie?
Op basis van de consultaties heeft de Commissie een aantal terreinen geïdentificeerd waarop het vervolgdebat gefocust moet worden. Het gaat hierbij om:
Deze terreinen komen overeen met de punten die ik eerder heb aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer in juni 2014 over het Nederlandse onderzoek naar de risico’s van ISDS in TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397). Ik juich het dan ook toe dat het debat wordt gevoerd om tot een EU-benadering te komen die bijdraagt aan het tot stand komen van een verbeterde standaard. Ik zal dat debat ook in Nederland voortzetten met de relevante stakeholders. De uitkomsten van dat debat zijn van belang voor de vorming van de Nederlandse positie op dit terrein.
Grondwaterproblemen in de Vliettunnel Leidschendam |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vliettunnel bij Leidschendam in de richting van A44 dicht: grondwater komt daar omhoog»1?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat: «Temperatuurschommeling veroorzaakt problemen Vliettunnel»»1, over soortgelijke problemen in 2012, 2013 en 2014?
Ja.
Deelt u de mening dat de Vliettunnel een belangrijke verbinding is van en naar de Leidse regio en de Bollenstreek en dat het afsluiten van deze tunnel nadelige effecten heeft voor inwoners en ondernemers uit genoemde regio’s?
Ja.
Bent u bereid om te kijken naar een duurzame oplossing en in overleg te treden met de provincie en het hoogheemraadschap om te kijken of het (tijdelijk) verlagen van het grondwaterpeil tot de mogelijkheden behoort?
De afgelopen jaren zijn de voegen in de Vliettunnel verschillende keren gerepareerd door ze te injecteren met siliconenmateriaal en door de afwatering te verbeteren. De afgelopen tijd hield dit stand maar bij grote schommelingen in temperatuur blijkt de reparatie bij bepaalde voegen toch kwetsbaar te zijn. Daarom laat ik nu onderzoek doen naar een structurele oplossing. Hierin zal ook het verlagen van het grondwaterpeil als mogelijkheid worden onderzocht. Zoals gebruikelijk zal dit worden gedaan in afstemming met de betrokken overheden. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in de zomer van dit jaar zijn afgerond.
Indien het verlagen van het grondwaterpeil niet tot de mogelijkheden behoort, bent u bereid andere definitieve oplossingen te onderzoeken?
Ja, ook andere oplossingen worden meegenomen in het genoemde onderzoek.
De lage scores van Nederland in de ‘Index of Economic Freedom’ |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de «Index of Economic Freedom 2015», opgesteld door de Amerikaanse Heritage Foundation?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland slecht tot zeer slecht scoort als het gaat om de mate van vrijheid op de arbeidsmarkt (73ste), de hoogte van de overheidsuitgaven (168ste) en de mate van fiscale vrijheid (174ste van de 178 onderzochte landen)?
Er wordt gerefereerd aan de Nederlandse positie op de «Index of economic freedom» als het gaat om de hoogte van de overheidsuitgaven, de mate van fiscale vrijheid (in feite een indicator voor de collectieve lastendruk) en vrijheid op de arbeidsmarkt (onder meer ontslag- en arbeidsrecht). Dat Nederland op deze terreinen en op de totale lijst van de Heritage Foundation lager scoort dan sommige andere landen hangt één op één samen met de Nederlandse sociale zekerheid. Tegelijkertijd behoort Nederland tot de meest welvarende en de meest competitieve landen ter wereld zoals onder andere blijkt uit het hoge productiviteitsniveau, de 4de plaats op de Human Development Index van de Verenigde Naties en de 8ste plaats op de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Verder behoort Nederland in termen van arbeidsparticipatie en werkloosheid tot de best presterende landen in de Europese Unie.
Een vergelijking met andere landen, zoals Zwitserland, Estland en Litouwen, op basis van (elementen uit) de «Index of economic freedom» heeft dus beperkte meerwaarde.
Hoe duidt u het feit dat Nederland op de «Index of Economic Freedom» een lagere plaats inneemt dan voormalige Sovjetrepublieken als Estland en Litouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het feit dat van alle Europese landen uitgerekend Zwitserland – dat geen lid is van de Europese Unie – het beste scoort op de «Index of Economic Freedom»?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat Nederland behoefte heeft aan meer economische vrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een vlaktaks van nog geen 23 procent, uniformering van het BTW-tarief op 15 procent, verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting en flexibilisering van de arbeidsmarkt, in combinatie met inkrimping van de staat en veel lagere overheidsuitgaven, de uitgelezen route is naar veel hogere economische groei en op termijn honderdduizenden extra banen?
Mogelijke aanpassingen in de loon- en inkomstenbelasting – zoals een vlaktaks – en de btw-tarieven worden bezien in het kader van de voorgenomen herziening van het belastingstelsel. De btw is één van de keuzes die het kabinet heeft benoemd en de loon- en inkomstenbelasting komt in beeld bij het verlagen van de lasten op arbeid.
De stelselherziening is gericht op het bevorderen van de werkgelegenheid en economische groei en complexiteitsreductie. Daar zal bij de nadere uitwerking van de keuzes dan ook de focus op liggen. Reductie van het aantal schijven in de loon- en inkomstenbelasting is voor het kabinet geen doel op zich.
Pensioenopbouw door IB-ondernemers bij een beroepspensioenregeling |
|
Ed Groot (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat voor IB-ondernemers1 die verplicht deelnemen in een beroepspensioenregeling de winst uit onderneming – uit het kalenderjaar drie jaar voorafgaand aan het jaar van pensioenopbouw – tot uitgangspunt wordt genomen bij het bepalen van de omvang van de fiscale faciliëring van hun pensioenopbouw?2
Voor ondernemers in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 («IB-ondernemers») die deelnemen aan een beroepspensioenregeling geldt vanaf 2015 – net als voor werknemers – een fiscaal maximum voor de fiscale faciliëring van het op te bouwen pensioen. Dit fiscale maximum komt onder andere tot uiting in het maximaal in aanmerking te nemen pensioengevend inkomen. Om IB-ondernemers voldoende tijd te geven voor de vaststelling van dit voor de fiscale faciliëring bepalende (maximale) pensioengevend inkomen wordt in principe aangesloten bij de winst uit onderneming (met enige correcties) in het derde voorafgaande kalenderjaar («t-3»). Het gaat hierbij dus om de vaststelling van het maximale inkomen dat voor de fiscale faciliëring in aanmerking mag worden genomen; het is fiscaal toegestaan om van een lager bedrag uit te gaan.
Klopt het dat het referentiejaar (t-3) is gekozen om de IB-ondernemers voldoende tijd te geven om hun pensioengevend inkomen vast te stellen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre kunnen IB-ondernemers afwijken van het referentiejaar?
In beginsel wordt voor het maximum aangesloten bij de winst uit onderneming in het derde voorafgaande kalenderjaar (artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001). In een aantal gevallen is het toegestaan om een andere referentieperiode in aanmerking te nemen. Hierbij gaat het om deelnemers waarvan het pensioengevend inkomen is verlaagd als gevolg van tussentijdse ziekte of arbeidsongeschiktheid (artikel 11d van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001) en starters (artikel 11e van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001). Tevens wordt voor het bepalen van het bereikbaar pensioengevend inkomen bij partner- en wezenpensioen een andere referentieperiode gehanteerd (artikel 11f van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001). Zoals hiervoor is aangegeven is het fiscaal bovendien altijd toegestaan om van een lager bedrag uit te gaan dan het bedrag dat volgens de hiervoor genoemde bepalingen ten hoogste als pensioengevend loon in aanmerking mag worden genomen.
In hoeverre is rekening gehouden met tussentijdse arbeidsongeschiktheid en bijbehorende teruggang in inkomen?
Om de gevolgen van een tussentijdse ziekte of arbeidsongeschiktheid op het fiscale maximale inkomen te mitigeren geldt een speciale regeling. Voor mensen voor wie het inkomen in het jaar «t-3» is verlaagd als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid, mag voor het fiscale maximum uitgegaan worden van de gemiddelde (gecorrigeerde) winst uit onderneming in de vijf kalenderjaren voorafgaande aan de ziekte of arbeidsongeschiktheid (artikel 11d van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001). Hiermee wordt voorkomen dat een inkomensteruggang als gevolg van tussentijdse ziekte of arbeidsongeschiktheid voor het fiscale maximum automatisch resulteert in een lagere pensioenopbouw. Ook hier geldt echter dat het fiscaal altijd is toegestaan om van een lager bedrag uit te gaan dan het bedrag dat ten hoogste als pensioengevend loon in aanmerking mag worden genomen.
Deelt u de mening dat het referentiejaar in volgende casus erg ongelukkig uitpakt, en ook niet de bedoeling kan zijn van de genomen maatregel? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er voor betrokkene om de pensioenpremie te (laten) verlagen?3
Het is fiscaal altijd toegestaan om van een lager bedrag uit te gaan dan het bedrag dat ten hoogste als pensioengevend loon in aanmerking mag worden genomen. Verder is het aan sociale partners om te bepalen of men een bepaald risico wil dekken en hoe men dat wil doen. Zo zijn in veel pensioenregelingen afspraken gemaakt over een premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Dat betekent dat de opbouw van het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen wordt voortgezet, waarbij de deelnemer zelf geen premies hoeft af te dragen.
In hoeverre heeft een pensioenfondsbestuur discretionaire bevoegdheid om in vergelijkbare casussen maatwerk te kunnen leveren aan deelnemers die zich in vergelijkbare situaties bevinden? Indien het bestuur deze bevoegdheid niet heeft, bent u bereid deze ruimte te scheppen? Zo nee, waarom niet?
Pensioenfondsbestuurders hebben die ruimte als die in de pensioenregeling is opgenomen. Het is aan sociale partners om hier afspraken over te maken.
De financiële risico's van leaseconstructies voor zonnepanelen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «zonne-energie voor de massa»?1
Ja.
Bent u van mening dat de beloofde besparing op de energierekening voor de duur van het 17-jarige leasecontract door de leverancier gegarandeerd kan worden? Zo ja, waarom?
Ik ben niet bekend met de contractvoorwaarden van de aanbiedende partij en kan om die reden hier geen uitspraken over doen.
Bent u van mening dat het redelijk is om ervan uit te gaan dat de bestaande belastingvoordelen voor zonne-energie de komende 17 jaar gegarandeerd zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is het financiële risico voor particulieren die een dergelijk leasecontract afsluiten?
In het AO Decentrale Energie van 2 juli 2014 (Kamerstuk 29 023, nr. 175) heb ik de zekerheid gegeven dat de salderingsregeling tenminste tot 2020 zal blijven bestaan en dat deze regeling in 2017 zal worden geëvalueerd. Uit het antwoord op vraag 2 volgt dat ik het financiële risico voor particulieren die een dergelijk contract afsluiten niet kan inschatten, aangezien ik niet bekend ben met de contractvoorwaarden.
Deelt u de mening dat het in het artikel genoemde leasecontract sterk lijkt op een belegging in zonne-energie met alle daaraan verbonden risico’s? Zo nee, waarom niet?
Uit de website van de aanbieder BigSolar valt op te maken dat bij de aangeboden leaseconstructie de consument geen eigenaar wordt van de zonnepanelen. Er is hier sprake van «operational lease». Bij «operational lease» wordt de lessee geen eigenaar. Deze leasevorm is derhalve vergelijkbaar met huur. Net als huurovereenkomsten is deze leaseovereenkomst uitgezonderd van de Wet op het financieel Toezicht (Wft). De Minister van Financiën heeft in de Wetgevingsbrief 20142 toegezegd om in overleg met de AFM overkreditering en andere risico’s rond leasing te onderzoeken en daarbij te kijken naar de bredere context. De AFM voert op dit moment een verkenning uit naar de omvang van het gebruik van leaseconstructies bij auto’s en het mogelijke risico op overkreditering voor de consument.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te verzoeken om te beoordelen of deze constructie goedkeuring van de AFM nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De stop op Duitse wapenexport naar Saoedi-Arabië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat Duitsland een stop heeft afgekondigd voor wapenexport naar Saoedi-Arabië?1 Wat zijn de gronden daarvoor?
In verschillende media stond te lezen dat Duitsland stopt met de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië. Uit navraag bij de Duitse autoriteiten is gebleken dat het hier gaat om een foutieve weergave in de media.
Het Duitse wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is niet gewijzigd. Duitsland toetst, net als Nederland, alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië op individuele basis aan de hand van de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Zowel Nederland als Duitsland wijzen in de praktijk ook vergunningen af op basis van de toetsing aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt.
Heeft Duitsland de Nederlandse regering op enigerlei wijze geïnformeerd over (het voornemen tot) deze stap en de gronden daarvoor? Zo neen, bent u bereid daarover inlichtingen in te winnen en die vóór het eerstvolgende Algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de in de media genoemde overweging van Duitsland, dat de situatie in de regio te instabiel is?
De regionale situatie is op dit moment zorgwekkend. Het toenemend geweld in de bredere regio, de situatie in Syrië en Irak en de opmars van ISIS, baren het kabinet zorgen. Ook Saudi-Arabië ervaart deze situatie als zorgwekkend. Saudi-Arabië maakt samen met Nederland en nog zo’n 60 andere landendeel uit van de internationale coalitie tegen ISIS.
Ziet u aanleiding om ook een Nederlandse stop op wapenexport naar Saoedi-Arabië af te kondigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van een algehele stop op wapenexport naar Saudi-Arabië. Zoals ook aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Wapenexport van 11 december jl. worden alle aanvragen voor Saoedi-Arabië met terughoudendheid in behandeling genomen. Het kabinet acht een volledige stop op de export van militaire goederen niet zinvol en niet effectief, gezien het unilaterale karakter daarvan.
Op basis van de toets aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport wordt zorgvuldig gekeken naar de aard van de goederen, het eindgebruik en de eventuele betrokkenheid van de eindgebruiker bij mensenrechtenschendingen. Er wordt geen vergunning afgegeven indien de goederen kunnen worden ingezet bij mensenrechtenschendingen of interne repressie, danwel een risico vormen voor de regionale stabiliteit, ook al bestaat er een legitieme veiligheidsbehoefte in Saoedi-Arabië.
Het artikel ‘ICT-sector trekt weg’ |
|
Michiel van Veen (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ICT-sector trekt weg»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de boodschap in het artikel «ICT-sector trekt weg» klopt met de werkelijke cijfers? Trekken er inderdaad bedrijven uit de ICT-sector uit Nederland weg? Om hoeveel bedrijven en arbeidsplaatsen gaat het dan? Wat is het netto saldo van nieuwe bedrijven die zich vestigen en vertrekken?
Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat de ICT-sector wegtrekt uit Nederland. Nederland staat te boek als een sterk ICT-land. Nederland staat al een aantal jaren in de top vijf van de internationale rankings op het gebied van ICT, zoals die van het World Economic Forum (Global Information Technology Report). De ICT-sector is een dynamische markt die groeit en bovendien sterk internationaliseert. We zien ook dat ICT-bedrijven zich in Nederland vestigen. Denk aan de vestiging van het IBM-servicecentrum en Microsoft data-centrum in Groningen. Meer recent heeft Google de start van de bouw van een nieuw data-centrum aangekondigd in de provincie Groningen, wat gepaard ging met een investering van 600 miljoen euro. We zien ook ICT-bedrijven in Nederland die werk maken van internationale groei.
De onderstaande figuur bevat gegevens over het starten en opheffen van ICT-bedrijven in Nederland. Hieruit blijkt dat in de jaren 2007–2013 het totaal aantal oprichtingen van ICT-bedrijven varieert tussen de 6.000 en de 8.000 bedrijven en het aantal opheffingen tussen 3.000 en de 6.000. Het betreft voor een groot deel heel kleine bedrijven: het aantal opheffingen van bedrijven met meer dan 10 werknemers varieert van 20 tot 75 per jaar3.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit het startsein is van een uittocht van ICT-bedrijven uit Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat er in Nederland een tekort aan ICT-personeel is? Waardoor komt dit?
Het klopt dat het aantal leerlingen dat instroomt in ICT-opleidingen lager is dan het aantal benodigde vakmensen in de ICT. Er is sprake van een mismatch op de arbeidsmarkt voor ICT-professionals: de instroom van ICT-vakmensen met de juiste kwalificaties is nog steeds onvoldoende om te voldoen aan de vraag van de werkgevers. De vraag naar ICT-professionals blijft toenemen, mede door de versnelling van technologische ontwikkelingen zoals Clouddiensten, Big data, Internet of Things, 3D-printing. Zo steeg in 2014 het aantal ontstane vacatures naar 34.0004.
De instroom in ICT-opleidingen vertoont de laatste jaren weer een stijging, met name in het hbo (+13%) en wetenschappelijk onderwijs (+40%). Voor het mbo is het beeld verschillend, op niveau 4 is een stijging waar te nemen, maar op niveau 2 en 3 is sprake van een daling5.
Het is echter van belang dat er blijvend aandacht is voor een betere aansluiting van het onderwijsaanbod op de vraag vanuit het ICT-bedrijfsleven, zodat de mismatch op de arbeidsmarkt voor ICT-professionals wordt verkleind. Dat vraagt bijvoorbeeld om, nog meer dan nu, de mogelijkheden voor opleiding en voor om- en bijscholing te benutten.
In het Techniekpact werken bedrijfsleven en onderwijs in de regio samen om tekorten in de techniek en de ICT op te lossen, onder andere via publiek-private samenwerkingsverbanden in de vorm van Centres of expertise en Centra voor innovatief vakmanschap. Inmiddels zijn ruim 60 van de deze PPS-samenwerkingsverbanden operationeel waarin mbo, hbo en het bedrijfsleven nauw samenwerken om onderwijs aan te bieden dat aansluit op de wensen van het regionale bedrijfsleven ten aanzien gewenste bekwaamheden en voorziene tekorten. Ook binnen het publiek-private programma Digivaardig wordt aandacht besteed aan een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van ICT-professionals.
Verder heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bijdrage van 4,7 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het sectorplan voor de ICT-sector. De sector zelf draagt ook 4,7 miljoen euro bij aan het sectorplan. In dat kader worden 2.500 ICT-professionals extra bij- en omgeschoold en krijgen 200 mbo-ers en hbo-ers aanvullende modules naast de reguliere opleiding, met garantie op een baan in de ICT. Tevens heeft de sector een scholings- en ontwikkelplatform opgezet.
Om beter in te kunnen spelen op de wensen van het bedrijfsleven en werknemers te stimuleren om te blijven leren, is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van plan om onderwijs meer vraaggestuurd te maken. Dit draagt bij aan een dynamische arbeidsmarkt, waarbij het onderwijs beter inspeelt op de concrete wensen van het bedrijfsleven, en werknemers ook in de huidige baan makkelijker vaardigheden kunnen aanleren die van nut zijn voor de toekomst («leven lang leren»). ICT vormt vanzelfsprekend een onderdeel van deze vaardigheden.
Tenslotte is het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt een actiepunt voor het nieuwe Team ICT, onder leiding van het boegbeeld de heer René Penning de Vries. Hij ontwikkelt, in samenwerking met onder andere Techniekpact en de branchevereniging Nederland ICT, een Human Capital Agenda ICT & Innovatie. Hiermee wil het team een bijdrage leveren aan:
Klopt het dat het aantal leerlingen dan momenteel instroomt lager is dan het aantal benodigde vakmensen? Hoe gaat u zich samen met het bedrijfsleven en onderwijsveld inspannen om het aantal jongeren dat met een technische opleiding start, te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de discussie tussen onderwijsinstellingen en de ICT-sector de afgelopen dagen in de media over de schijnbare uittocht van ICT-bedrijven?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties onderneemt u al om het tekort aan ICT-personeel aan te pakken en welke maatregelen zouden er nog in gang gezet kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u eerder signalen ontvangen waaruit blijkt dat bedrijven in Nederland naar het buitenland vertrekken of voornemens zijn om dit te doen vanwege een tekort aan ICT-personeel, en zo ja, welke?
De beschikbaarheid van voldoende en gekwalificeerd (ICT-)personeel is een van de locatiefactoren die belangrijk is voor het vestigingsklimaat. Over het algemeen is het vestigingsklimaat in Nederland goed: Nederland heeft een aantrekkelijke belastingstructuur, beschikt over een uitstekende infrastructuur, en werknemers zijn goed opgeleid en meertalig. Voor ICT-bedrijven is ook van belang dat Nederland een uitstekende ICT-infrastructuur heeft die ook intensief wordt gebruikt door de Nederlandse burgers en het bedrijfsleven. Daarmee is Nederland een uitstekende basis voor ICT-bedrijven.
Het kabinet zet zich ervoor in om nieuwe ICT-bedrijven te motiveren zich in Nederland te vestigen. De aanpak «Nederland, Digital Gateway to Europe» is erop gericht de vestiging van 20 ICT-bedrijven Nederland te realiseren in de periode 2013 tot en met 2016. In de eerste 2 jaar van de aanpak hebben al circa 10 bedrijven in dit kader een bedrijf in Nederland gevestigd.
Ook het uitvoeren van de Actieagenda Smart Industry is erop gericht om door ICT Nederland nog aantrekkelijker te maken voor bedrijven. Het kabinet zet in op vestiging van buitenlandse industriebedrijven die de ontwikkelingen uit de Smart Industry in hun bedrijf implementeren. Daarvoor wordt een aanpak voor strategische acquisitie opgezet.
Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat de door u genoemde landen beter inspelen op de vraag van de markt. Een verschil tussen Nederland en de zuidelijke landen die u noemt is dat de werkloosheid in die landen relatief hoog is. Mogelijk dat daardoor ook meer mensen beschikbaar zijn met de benodigde ICT-opleiding dan in Nederland.
Wat is het effect van een tekort aan ICT-personeel op het vestigingsklimaat voor Nederlandse en buitenlandse bedrijven in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn naast het tekort aan goedgeschoold ICT-personeel redenen voor bedrijven om ons land te verlaten? Wat kunt u er aan doen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe Spanje, Portugal en Polen beter inspelen op de vraag van de markt, zoals het artikel aangeeft, en wat Nederland daarvan kan leren?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zijn de banenplannen voor de ICT-sectoren die afgelopen jaar zijn gelanceerd en waarin € 5 miljoen is geïnvesteerd nuttig ingezet voor deze problematiek?
Zie antwoord vraag 4.
De opkomst van Apple en Google in het betalingsverkeer |
|
Arnold Merkies (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Banken vrezen opkomst Apple» en «Pas op, de Amerikanen komen eraan»?1
Ja.
Bent u het met de banken eens dat er een ongelijk speelveld dreigt te ontstaan in het betalingsverkeer, gezien het feit dat banken en verzekeraars wel en IT-bedrijven niet onder de gedragscode verwerking persoonsgegeven financiële instellingen vallen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Alle genoemde partijen, dus zowel financiële instellingen als andere bedrijven, moeten voldoen aan dezelfde privacywetgeving. De EU-richtlijn bescherming persoonsgegevens en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gelden in volle omvang. De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen is geen overheidsregelgeving, maar een vrijwillig overeengekomen nadere invulling van de regels waaraan de partijen die tot deze gedragscode zijn toegetreden zich vrijwillig houden. De Gedragscode is geen van de Wbp afwijkende regelgeving, maar een nadere invulling. Zo beschrijft bijvoorbeeld § 5.4 van de Gedragscode in welke specifieke gevallen financiële instellingen persoonsgegevens mogen gebruiken voor directmarketingactiviteiten. Instellingen of bedrijven die geen partij zijn bij de Gedragscode zullen hun beleid terzake rechtstreeks op grond van de Wbp moeten vaststellen.
Klopt het dat IT-bedrijven, nadat zij zich laten registreren als betaalinstelling, met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens aan andere regelgeving moeten voldoen dan banken en verzekeraars? Kunt u uitleggen in hoeverre deze regelgeving afwijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat enkel en alleen de klant moet kunnen beslissen wat er met zijn data gebeurt, en dat banken enerzijds en IT-bedrijven als Google en Apple anderzijds, de informatie die zij verkrijgen alleen mogen gebruiken waarvoor deze is bedoeld, zoals beschreven in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen?
De Wbp biedt het kader waarbinnen persoonsgegevens mogen worden verwerkt, het is niet zo dat uitsluitend persoonsgegevens met toestemming vna de betrokkene mogen worden verwerkt. Gebruik van persoonsgegevens is wel altijd toegestaan als er instemming is van de betrokkene. De Wbp biedt ook andere mogelijkheden om persoonsgegevens te verwerken. Cliënten en hun betaaldienstverleners kunnen afspraken over het gebruik van klantgegevens ook vastleggen in een overeenkomst. De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen geeft daarnaast een nadere invulling aan de Wbp voor die instellingen die, op vrijwillige basis, bij de Gedragscode zijn aangesloten. Instellingen of bedrijven die geen partij zijn bij de Gedragscode stellen hun beleid rechtstreeks op grond van de Wbp vast.
Bent u voornemens dit ongelijke speelveld weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven moeten alle partijen voldoen aan dezelfde privacywetgeving.
In de richtlijn betaaldiensten 2, die momenteel nog in onderhandeling is, wordt waarschijnlijk een registratie-eis opgenomen voor organisaties die betaaldata van klanten opvragen met toestemming van die klanten. Deze organisaties staan onder toezicht en moeten net als anderen voldoen aan de privacyregelgeving.
In hoeverre zou de nieuwe Europese betaalrichtlijn, PSD2, dit ongelijke speelveld wegnemen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw opvatting over het feit dat betaaldata in de privacyrichtlijn geen verhoogde bescherming genieten? Bent u bereid u ervoor in te zetten dat ook betaaldata een verhoogde bescherming genieten? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat persoonsgegevens met betrekking tot betalingen in de EU-privacyrichtlijn niet als bijzondere persoonsgegevens zijn aangemerkt. Bijzondere persoonsgegevens, zoals bijvoorbeeld politieke overtuiging of religie of etnische achtergrond, hebben een ander regime gekregen om bescherming te bieden tegen ongelijkheid en discriminatie. Dit soort bijzondere persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien de Europese privacyregelgeving daarvoor een uitdrukkelijke grondslag biedt. Betaalgegevens worden niet beschouwd als bijzondere persoonsgegevens. Dat wil niet zeggen dat onrechtmatige verwerking van betaalgegevens geen vervelende consequenties zou kunnen hebben. Mede om deze reden wordt in de nieuwe Privacyverordening, die momenteel nog in onderhandeling is, een risico-georiënteerde benadering opgenomen voor de verwerking van persoonsgegevens. Uit deze risicobeoordeling kan volgen dat zwaardere verplichtingen worden opgelegd bij de verwerking. Eén van de risicofactoren is de kans op het ontstaan van financieel nadeel bij de betrokkene wanneer zijn persoonsgegevens onrechtmatig worden verwerkt. De zwaardere verplichtingen voor verantwoordelijken die dan kunnen worden opgelegd kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een documentatieplicht, de verplichting om privacy impact assessments op te stellen of de verplichting om voorafgaand aan het starten van de gegevensverwerking overleg te voeren met de toezichthouder. Nederland heeft zich voor het toepassen van deze risico-georiënteerde benadering bijzonder ingespannen.
De gevolgen van eenvoudiger bouwregels |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Te huur: woning zonder uitzicht?»1
Ja.
Is het door de vereenvoudiging van de bouwregels waarmee er voor uitbouw van woningen in de eigen tuin van ten hoogste 2,5 meter diep en maximaal 50% van de tuinoppervlakte geen vergunning meer nodig is, ook de mogelijkheid geschapen om bestaande bouwwerken die niet tot het hoofdverblijf behoren, dienovereenkomstig vergunningsvrij te mogen uitbouwen? Zo nee, kunt u aangeven op basis van welke regels het wel mogelijk is om dergelijke bijgebouwen in deze mate vergunningsvrij te mogen uitbouwen?
De regeling voor bouwvergunningsvrij bouwen staat reeds sinds 2003 uitbreiding toe van een bestaand bij een hoofdgebouw behorend bouwwerk. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het vergroten van een tuinschuurtje in de achtertuin van een woning. Bij die uitbreiding moeten de in de regeling opgenomen randvoorwaarden in acht worden genomen. Die randvoorwaarden betreffen onder meer de toegestane maximale hoogte en oppervlakte van dergelijke bouwwerken. Deze regels staan in het Besluit omgevingsrecht.
Zie ook het informatieblad dat hiervoor is gemaakt http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/documenten-en-publicaties/brochures/2014/12/03/bij-een-hoofdgebouw-behorende-bouwwerken.html.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om woongelegenheden te realiseren zonder ramen? Kunt u toelichten wat de wettelijke eisen zijn aan lichttoetreding in woongelegenheden?
Uit het Bouwbesluit 2012 vloeit de eis voort dat in een woonfunctie altijd daglicht moet kunnen toetreden. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt, ook met dakramen en hoge ramen waar men niet door naar buiten kan kijken.
Welke rol ziet u in de toekomst voor de brandweer of het bouw- en woningtoezicht weggelegd om bij dergelijke – al dan niet vergunningsvrije – bouwprojecten de constructieve- en brandveiligheid te waarborgen?
De rol van brandweer of het bouw- en woningtoezicht zal bij dergelijke bouwprojecten die vergunningvrij zijn niet veranderen. De bouwer en de eigenaar moeten ook zorgen dat vergunningsvrije bouwprojecten voldoen aan het Bouwbesluit 2012, waaronder de voorschriften voor constructieve veiligheid en brandveiligheid. Bouw- en woningtoezicht houdt toezicht op de naleving en handhaaft als wordt geconstateerd dat er in strijd met het Bouwbesluit 2012 is gebouwd.
De rol ten aanzien van vergunningplichtige bouwwerken kan wel veranderen bij inwerkingtreding van het nieuwe stelsel voor kwaliteitsborging. Ik heb daarover een wetsvoorstel in voorbereiding. De brandweer blijft in de wetsvoorstel adviseur van de gemeente en zal ook betrokken worden bij inrichting van de toelatingsorganisatie ten aanzien van brandveiligheid. Bij vergunningverlening toetst de gemeente of van een geschikt instrument gebruik wordt gemaakt en of het instrument wordt toegepast door een kwaliteitsborger. Tijdens de bouw kijkt de gemeente of aan de omgevingsvergunning wordt voldaan en de kwaliteitsborger verklaart of er naar zijn oordeel wordt voldaan aan de bouwvoorschriften. Wel kan de gemeente ook tijdens de bouw ingrijpen als blijkt dat er gevaar ontstaat voor de veiligheid of gezondheid. De rol van de gemeente (bouw- en woningtoezicht) verandert niet ten aanzien van bestaande bouwwerken. In het wetvoorstel zal uitgebreider ingegaan worden op de rollen van beide partijen in het nieuwe stelsel. Ik hoop het wetsvoorstel voor de zomer van 2015 aan uw Kamer aan te bieden.
De ontwikkelingen rond het Vrijhandelsakkoord tussen de EU en de VS (TTIP) |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening van Jeronim Capaldo dat we nog altijd de mogelijkheid hebben om geen handelsverdrag met de VS (TTIP) af te sluiten?1
Als de onderhandelingen zijn afgerond, zal de Europese Raad, het Europees parlement het akkoord nog moeten goedkeuren. Daarnaast ben ik, samen met de Tweede Kamer en de ander EU-lidstaten, van mening dat TTIP een gemengd akkoord is. Daarmee moeten ook alle parlementen van EU-lidstaten het akkoord ratificeren.
Welke sociale rechten moeten volgens u compromisloos beschermd worden in de EU, met of zonder TTIP?
Ik hecht grote waarde aan de sociale verworvenheden in Europa. Door de EU wordt in elk vrijhandelsakkoord een zogenaamde labour clause opgenomen. In deze clausule staat dat regelgeving op het gebied van werkgelegenheid en sociale zekerheid geldig blijft, ongeacht wat in het akkoord wordt opgenomen. De EU heeft daarmee de ruimte om haar sociale model in stand te houden.
Welke conclusies verbindt u aan het paper van Capaldo, dat onder meer stelt dat 600.000 banen in Europa verloren gaan? Wat voor gevolgen hebben de conclusies voor uw standpunt over TTIP?
In de Kamerbrief van 28 januari jl. heb ik uw Kamer een appreciatie gegeven van deze studie. We volgen alle onderzoeken en studies nauwgezet om te bekijken of ze consequenties moeten hebben voor onze inzet.
Welke uitkomst acht u wenselijk als het gaat om de onderhandelingen over TTIP, met name als het gaat om arbeidsrechten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 zal TTIP niks afdoen aan de sociale verworvenheden in Europa. Daarnaast is de Nederlandse inzet dat in het duurzaamheidshoofdstuk afspraken worden gemaakt met de VS over het respecteren en het uitvoeren van de ILO-afspraken over arbeidsrechten. Deze inzet wordt gedeeld door de Europese Commissie, zoals ook te lezen is in de recent gepubliceerde position papers over het duurzaamheidshoofdstuk.2
Bent u bereid om met de vakbonden in gesprek te gaan over hun zorgen inzake de gevolgen van TTIP voor werkgelegenheid, arbeidsrechten en sociale zekerheid? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 14 december jl. tijdens een bijeenkomst in de Rode Hoed aangegeven dat ik graag met de vakbonden in gesprek ga over TTIP. Op 14 januari jl. heeft overleg plaatsgevonden met de vertegenwoordigers van de drie vakcentrales FNV, CNV en VcP. We hebben hierbij gesproken over de impact van TTIP op werkgelegenheid, over het investor-to-state dispute settlement (ISDS), arbeidsrechten en sociale zekerheid. Ik zal in dialoog blijven met de vakcentrales, net zoals ik met andere belanghebbenden in dialoog ben.
Hoe oordeelt u over het feit dat ruim één miljoen Europese burgers de petitie hebben getekend die oproept om de onderhandelingen over TTIP te staken? Op welke manier houdt u rekening met deze breed gedeelde oproep?2
Zoals eerder aangegeven, hecht ik veel waarde aan het betrekken van alle belanghebbenden bij de TTIP-onderhandelingen: alleen door een continue dialoog kunnen we een deal bereiken die voor de EU het beste resultaat oplevert en maatschappelijk breed gedragen wordt. De petitie «Stop TTIP», die na afwijzing van het officiële burgerinitiatief gestart is, is daarbij een belangrijk maatschappelijk signaal. De initiatiefnemers van de petitie uiten hun zorgen over onder meer ISDS, arbeidsrechten, verlaging standaarden en transparantie. Dit zijn allemaal zorgen waar we inderdaad scherp op moeten zijn en die ik ook aan de orde stel in mijn gesprekken met andere EU-lidstaten, de Europese Commissie en de VS.
Echter, het staken van de onderhandelingen steun ik niet. Ik ben ervan overtuigd dat als we de zorgen kunnen adresseren, we een fair en duurzaam handelsakkoord kunnen sluiten tussen de EU en de VS dat positief is voor de Nederlandse burger. Daarom moeten de onderhandelingen voortgezet worden, zodat we het uiteindelijke akkoord op de inhoud kunnen beoordelen.
Hoe oordeelt u over de publieke consultatie van de Europese Commissie over het investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS), waaruit blijkt dat een grote meerderheid van de 150.000 respondenten zeer kritisch is over ISDS? In hoeverre beïnvloedt dit uw standpunt ten aanzien van ISDS?
De Europese Commissie heeft een groot aantal reacties op de publieke consultatie over investeringsbescherming en het investeerder-Staat geschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS) ontvangen. Dit illustreert dat ISDS een complex onderwerp is en zorgvuldig geadresseerd moet worden.
De reacties geven een duidelijk signaal af. Om die reden verwelkom ik dat de Europese Commissie het debat over ISDS verder wil voeren met de EU-lidstaten, het Europees parlement en betrokken stakeholders.
Op basis van de consultaties heeft de Commissie een viertal terreinen geïdentificeerd waarop het vervolgdebat gefocust moet worden. Het gaat hierbij om:
Deze terreinen komen overeen met de punten die ik eerder heb aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer in juni 2014 over het Nederlandse onderzoek naar de risico’s van ISDS in TTIP (Kamerstuk 21 501-02-1397). Ik juich het dan ook toe dat in dit kader een gefocust debat gevoerd wordt om zo tot een EU-benadering te komen die bijdraagt aan het tot stand komen van een verbeterde standaard, die de bestaande zorgen voldoende adresseert.
Klopt het, dat de onderhandelingen over ISDS voorlopig zijn opgeschort? Deelt u de mening dat dit zeer terecht is, vanwege de grote zorgen?3
De onderhandelingen over ISDS in TTIP waren al opgeschort sinds de start van de publieksconsultatie begin 2014. De Europese Commissie heeft aangegeven dat de resultaten van de consultatie onderdeel zijn van een breder debat over ISDS. Ik vind het goed dat er op deze manier ruimte is om alle zorgen omtrent ISDS te bespreken.
Klopt het, dat Frankrijk en Duitsland zich bezinnen op een gezamenlijke strategie tegen ISDS in TTIP? Gaat u zich hierbij aansluiten? Zo nee, waarom niet?4
Mijn collega’s in Frankrijk, Duitsland en verschillende andere EU-lidstaten delen mijn opvatting dat het huidige ISDS-mechanisme verbeterd kan worden. Net als Nederland kijken ook die landen naar specifieke punten die in TTIP geadresseerd zouden moeten worden. Daarom spreek ik hen ook regelmatig over dit onderwerp.
De verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars voor juiste informatievoorziening via vergelijkingssites |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de conclusie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat er op dit moment op een aantal vergelijkingssites nog informatie te vinden is die consumenten op het verkeerde been kan zetten? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de opmerking van de NZa dat de interpretatie vaak niet transparant is, en in sommige gevallen zelfs onjuist is, en de opmerking dat met name in de vrije zorgkeuzen en in de uitleg van de restitutiepolis fouten worden gemaakt?1
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn beleidsreactie op de onderzoeken van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Autoriteit Financiële Markten (AFM) en Autoriteit Consument en Markt (ACM) over vergelijkingssites2, acht ik het onwenselijk dat consumenten door informatie op vergelijkingssites op het verkeerde been worden gezet. Zorgverzekeraars moeten niet alleen zorg dragen voor een juiste informatieverstrekking aan vergelijkingssites, maar ook achteraf nagaan of de daarop vermelde informatie over hun polissen juist is verwerkt. Zij moeten dus ook controleren of de interpretatie van algemene termen zoals restitutie- en combinatiepolis, vrije keuze en selectieve inkoop door de vergelijkingssite juist is. Hierin schieten zorgverzekeraars nu nog te kort.
Om de informatievoorziening voor consumenten te verbeteren, heb ik in eerdergenoemde beleidsreactie en in mijn brief «Kwaliteit loont»3 toegezegd dat ik de NZa zal verzoeken nadere regels op te stellen ten aanzien van de controle door zorgverzekeraars van de informatie op vergelijkingssites. In het jaar van de transparantie verwacht ik dat zorgverzekeraars hun verantwoordelijkheid ten aanzien van informatieverstrekking steviger oppakken.
Op welke vergelijkingssites, en voor welke polissen, heeft er tot 31 december 2014 foutieve informatie gestaan?
Het onderzoek van de NZa richt zich op de rol van de zorgverzekeraars ten aanzien van informatieverstrekking aan consumenten. De NZa houdt geen toezicht op vergelijkingssites voor zorgverzekeringen. Om die reden worden in het onderzoek geen vergelijkingssites bij naam genoemd.
Welke vergelijkingssites hebben volgens het onderzoek van de NZa geen transparante interpretaties gegeven, en wanneer hebben zij deze informatie gecorrigeerd? Welke vergelijkingssites hebben volgens het onderzoek van de NZa onjuiste informatie gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u ook het risico dat door verkeerde informatieverstrekking verzekerden nu ten onrechte kunnen denken dat zij een polis met volledig vrije zorgkeuze hebben afgesloten, waardoor ze mogelijk tegen onverwachte zorgkosten oplopen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor onvolledigheden of onjuistheden op vergelijkingssites die namens hen informatie verstrekken, ook als het gaat om de interpretatie van algemene termen. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 moeten zorgverzekeraars controleren of de interpretatie van die algemene termen door de vergelijkingssite juist is. Als zij dit niet doen, dan lopen zorgverzekeraars het risico dat de NZa hen hierop aanspreekt. Ook bestaat het risico dat consumenten op grond van onvolledige of onjuiste informatie hun keuze voor een zorgverzekering bepalen. Daarom heb ik eerder aangegeven dat ik de Nza zal verzoeken nadere regels op te stellen om zorgverzekeraars te bewegen de informatie op vergelijkingssites beter te controleren.
Hoeveel mensen hebben dan op foutieve gronden een zorgverzekering afgesloten?
Ik ben hiermee niet bekend.
Indien uw antwoord op vraag 4 en 5 bevestigend is, wie is er dan verantwoordelijk voor de geleden schade?
In mijn brief van 28 januari 20154 heb ik Uw Kamer reeds geïnformeerd over de wettelijke bedenktermijn van 14 dagen die consumenten hebben als zij een polis hebben afgesloten.
Als een consument op basis van onjuiste informatie via een vergelijkingssite een polis heeft afgesloten en de wettelijke bedenktermijn is verstreken, dan bestaat wellicht bij de zorgverzekeraar waarmee een contract is gesloten toch nog vóór 1 februari van elk jaar de mogelijkheid om de polis te wijzigen. De mogelijkheden hiertoe verschillen per zorgverzekeraar. Als onderling geen oplossing wordt gevonden en een klacht bij de zorgverzekeraar niet tot het gewenste resultaat leidt, dan kan een klacht worden ingediend bij Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. Ook staat de gang naar de rechter open.
Kunnen verzekerden die een polis hebben afgesloten op basis van verkeerde en/of misleidende informatie alsnog van polis veranderen? Zo nee, wilt u dit dan mogelijk maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oordeel over de conclusie van de NZa dat verzekeraars meer zouden moeten bijdragen aan verbetering van de informatie? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de opmerking dat verzekeraars nog geen verantwoordelijkheid voor zichzelf zien om de vergelijkingssites aan te spreken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke verzekeraars zouden volgens het onderzoek van de NZa meer moeten bijdragen aan verbetering van de informatie op vergelijkingssites?
De NZa heeft mij laten weten dat de conclusie van het onderzoeksrapport geldt voor alle zorgverzekeraars.
Welke sancties kan de NZa opleggen aan zorgverzekeraars die niet voldoen aan de Beleidsregel Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014?2
Als een zorgverzekeraar niet voldoet aan de Beleidsregel Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten, dan is dit een overtreding van artikel 40 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). In dat geval kan de NZa een aanwijzing geven op grond van artikel 76 Wmg. Houdt de verzekeraar zich niet binnen de gestelde termijn aan de aanwijzing, dan kan de NZa een last onder bestuursdwang opleggen. Zij kan ook openbaar maken dat de verzekeraar in strijd handelt met artikel 40 Wmg en dat aan de verzekeraar een aanwijzing is gegeven dan wel een last onder dwangsom is opgelegd. Tot slot kan de NZa ook de verzekeraar een boete opleggen conform artikel 85 Wmg.
Deelt u de mening dat het van belang is dat ook zorgverleners makkelijk te weten kunnen komen welke polis een patiënt heeft, zodat ook de zorgverlener de patiënt kan informeren over het al dan niet vergoeden van zorg?
Verzekerden, zorgverzekeraars en zorgverleners hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het inwinnen en verstrekken van informatie over vergoeding van zorg.
De verzekerde moet zich voordat hij een bepaalde polis afsluit, goed informeren over de inhoud van de polis en welke gevolgen dit voor hem kan hebben. De verzekeraar heeft de plicht om een verzekerde te informeren over het gecontracteerde aanbod en de gevolgen voor het eigen risico voorafgaand aan een behandeling. Zorgverleners moeten zich er op hun beurt ook voor inspannen om hun patiënten te informeren, omdat als zij niet zijn gecontracteerd de patiënt de kosten aan hen moet betalen. Als zij de patiënt hierover niet informeren, lopen zij een debiteurenrisico.
Om het voor zorgverleners gemakkelijker te maken hun patiënten direct te informeren over de vergoeding van de te leveren zorg, heb ik eerder in mijn brief van 17 december 20146 aangegeven dat de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) de mogelijkheid bekijkt om bij afsprakenbureau’s in ziekenhuizen een systeem te implementeren waarmee het ziekenhuis bij het inplannen van een afspraak op basis van de polis van de verzekerde kan zien of er sprake is van een contract. Betrokken partijen hebben mij laten weten bezig te zijn met een technische oplossing, waarin het UZOVI-nummer een rol speelt.
Klopt het dat de Unieke Zorgverzekeraarsidentificatie (UZOVI) die zorgverleners moeten gebruiken bij het indienen van declaraties geen onderscheid maakt tussen soorten polissen?
Zie antwoord vraag 11.
Betekent dit dat ziekenhuizen en andere zorgverleners niet in hun systeem kunnen nagaan of zorg wel of niet gecontracteerd is?
Zie antwoord vraag 11.
Indien het antwoord op vraag 12 bevestigend is, bent u dan bereid in overleg met zorgverzekeraars te gaan om in de UZOVI-nummers duidelijk te maken wat voor polis de verzekerde heeft, zodat ook de zorgverlener de patiënt kan informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom heeft u er voor gekozen om dit rapport pas begin januari naar de Kamer te sturen, terwijl het rapport van 18 november 2014 is, en u heeft toegezegd dit zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?3 Aangezien er ook nog geen beleidsreactie bij het rapport is gevoegd, wat is dan de reden dat u pas na de overstapperiode het rapport naar de Kamer heeft gestuurd?
Het leek mij goed om met mijn beleidsreactie te voldoen aan mijn toezegging tijdens de begrotingsbehandeling in Uw Kamer om samen met het Ministerie van Financiën te kijken of er maatregelen mogelijk c.q. nodig zijn met betrekking tot vergelijkingssites. Ook wilde ik hierin mijn standpunt weergeven ten aanzien van een provisieverbod voor bemiddeling in zorgverzekeringen. Hiervoor heb ik besloten in overleg te treden met de ACM, AFM, NZa en het Ministerie van Financiën. Het overleg met partijen en de afstemming die daaruit voortvloeide, heeft langer geduurd dan ik van tevoren had voorzien. Om die reden heb ik de rapporten niet direct voorzien van een beleidsreactie.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, aangezien aanmelden bij een nieuwe zorgverzekeraar nog mogelijk is tot het eind van januari, en klanten mogelijk geïnformeerd moeten worden over het feit dat zij misleid zijn?
Het is tot mijn spijt niet gelukt om Uw vragen binnen een week te beantwoorden.
Het bericht ‘Storing op mijnRVO.nl’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Storing op mijn RVO.nl» op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland waarin wordt aangegeven dat de website rvo.nl helaas niet optimaal werkt?
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang van de storing is, hoe lang deze al duurt en wanneer u verwacht dat de storing verholpen is?
Op woensdag 14 januari jl. zijn er problemen geconstateerd met de bereikbaarheid van MijnRVO.nl. Ondernemers konden aanvraagformulieren niet openen en «handelen namens» (de machtigingsvoorziening) werkte niet. De storing was donderdag 15 januari jl. verholpen.
Er doet zich op dit moment nog een aantal kleinere technische storingen voor die meteen worden hersteld. Deze storingen komen één tot meerdere malen per dag voor. Er wordt door alle betrokkenen hard gewerkt aan een definitieve oplossing. Het betreft een storing van infrastructurele aard, de gegevens van de ondernemers worden niet aangetast.
Ik vind het bijzonder vervelend, en dat geldt ook voor mijn diensten, dat ondernemers hinder ondervinden van deze storing. Alle energie is erop gericht om dit zo spoedig mogelijk op te lossen.
Bent u op de hoogte van het feit dat nu het wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij is aangenomen, melkveehouders vanaf 2015 te maken krijgen met een fosfaatreferentiewaarde en dat zij op mijn.rvo.nl de referentiegegevens 2013 en de berekening van de fosfaatreferentiewaarde kunnen inzien? Bent u daarnaast op de hoogte van het feit dat indien deze gegevens niet juist zijn dat een melkveehouder de juiste gegevens dan via Direct regelen kan doorgeven vóór 1 februari 2015?
Ja.
Kunt u aangeven of ondernemers in de problemen komen doordat zij niet tijdig de gegevens kunnen bereiken en eventuele wijzigingen door te kunnen geven? Bent u bereid om de mogelijkheid om gegevens te corrigeren met 2 weken te verlengen, ingaande na het wederom optimaal functioneren van de website? Zo nee, waarom niet?
Tussen 15 en 24 december 2014 zijn de ondernemers geïnformeerd via een brief dat zij hun gegevens kunnen raadplegen op MijnRVO.nl. De reactietermijn voor fosfaatreferentiewaarde liep tot 1 februari. Om de ondernemers tegemoet te komen heb ik besloten om de reactietermijn voor de fosfaatreferentiewaarde met twee weken te verlengen tot en met vrijdag 13 februari 2015. De fosfaatreferentie wordt uiteindelijk vastgelegd in een beschikking waartegen ondernemers bezwaar en beroep kunnen aantekenen.
Hoeveel klachten heeft RVO inmiddels ontvangen over deze storing?
Over deze storing heeft RVO vier klachten en enkele tientallen signalen ontvangen.
Bent u van mening dat de verwijzing bij het niet optimaal functioneren van de website naar het later opnieuw proberen tot frustraties kan leiden? Zo ja waarom en zo nee, waarom niet?
Ik ben mij er terdege van bewust dat storingen op de website hinder voor de ondernemer veroorzaakt. De inzet van mijn diensten is er op gericht storingen te voorkomen en, als deze zich onverhoopt toch voordoen, zo snel mogelijk te verhelpen en hierover duidelijk te communiceren.
In hoeverre is de site voldoende duidelijk voor melkveehouders om de fosfaatreferentiewaarde te vinden? Bent u bijvoorbeeld bereid om ondernemers op de eerste pagina een duidelijkere verwijzing te geven naar de fosfaatreferentiepagina?
Alle betrokken ondernemers zijn per brief geïnformeerd over de fosfaatreferentie en over hoe zij hun gegevens kunnen inzien. Daarnaast staat «verantwoorde groei melkveehouderij» op de themapagina mest ook in de lijst met «meest gebruikt».
Betreft het alleen het technisch niet optimaal functioneren van de website of treden er ook inhoudelijk problemen op, zoals bijvoorbeeld bij berekeningen of op andere onderdelen in het programma? Kunt u aangeven welke problemen dit zijn en wat de oorzaak hiervan is? Wanneer zijn deze problemen opgelost en hoe gaat zij om met ondernemers die hiermee te maken hebben?
De problemen van 14 en 15 januari jl., en de kleinere storingen daarna, betroffen alleen het niet optimaal functioneren van de website. De ondernemer kon zijn fosfaatreferentiewaarde niet inzien door problemen van technische aard.
Daarnaast is op 18 december 2014 geconstateerd dat voor een deel van de ondernemers niet de juiste gegevens beschikbaar waren op de website, door een fout in de berekening van hun fosfaatreferentiegetal. Op 24 december 2014 was deze fout volledig hersteld.
Als er een storing is, zal dit zo snel mogelijk worden vermeld op mijn.rvo.nl en/of www.rvo.nl, eventueel aangevuld met andere kanalen.
Kunt u aangeven hoeveel storingen zich afgelopen jaar hebben voorgedaan? Hoeveel klachten zijn er bij eerdere storingen gedaan en verschilde de oorzaak van de storing?
In 2014 zijn 4 verstoringen geweest met een maximale duur van één dag. Daarnaast zijn er ook enkele kortstondige verstoringen geweest.
Over deze storingen zijn 10 klachten ontvangen. De oorzaak van de storingen is, evenals de verstoring van 14 en 15 januari jl., van technische aard.
Gemeenschappelijke Marktordening subsidies en de rol van de Nederlandse overheid |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Nederland verliest landbouwzaak bij het EU-Hof en de uitspraak van het Hof in zaak C-610/13 P?1
Ja.
Bent u van plan om de beslissing van voormalig Staatssecretaris Bleker in zijn brief van 29 mei 2012 (Kamerstuk 28 625, nr. 150), waarin hij stelde dat correcties bij operationele programma’s groente en fruit 2006–2008 te wijten zijn aan de Nederlandse overheid en deze kosten niet te vorderen bij begunstigden, gestand te doen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van mijn ambtsvoorganger van 29 mei 2012 wordt beschreven hoe tot op dat moment met bepaalde correcties van de Europese Commissie is omgegaan. Correcties die zijn voortgevloeid uit tekortkomingen die de overheid konden worden toegerekend en waarbij onvoldoende verband kon worden gelegd met bij begunstigden aangetroffen onregelmatigheden, zijn voor rekening van de lidstaat Nederland gekomen en hebben niet geleid tot terugvorderingen bij begunstigden.
Voor de operationele programma’s groente en fruit 2006 – 2008 is in dezelfde brief echter ook aangegeven dat daarover nog een procedure liep bij het Hof van Justitie. Met de uitspraak van het Hof van 6 november 2014 in hoger beroep is het besluit van de Europese Commissie om Nederland een financiële correctie op te leggen van € 22,7 miljoen definitief geworden. Als gevolg van dit besluit worden van Nederland corrigerende maatregelen geëist. Nederland is op grond van de Europese regelgeving in beginsel verplicht om de onrechtmatig geoordeelde steun bij de eindbegunstigden terug te vorderen. De onrechtmatig geoordeelde steun betreft steun die (aan diverse producentenorganisaties) is verleend voor bedrukkingskosten van verpakkingen en de steun die aan een producentenorganisatie is verleend die niet aan de erkenningsvoorwaarden voldeed. Deze uitspraak heeft ook tot gevolg dat de intrekking van de erkenning van deze producentenorganisatie vervroegd moet worden.
Deelt u de mening dat onzekerheid over de terugvordering van GMO-gelden in verschillende zaken ongunstig is voor de ontwikkeling van de Nederlandse tuinbouwsector? Zo ja, wat wilt u hieraan doen?
Ik ben van mening dat de langdurige onzekerheid over de uitkomsten van de audits, en daarmee samenhangend eventuele terugvorderingen waarmee Nederland de afgelopen jaren is geconfronteerd, onwenselijk is en ik heb de Europese Commissie daar ook verschillende malen op aangesproken. Op diverse niveaus wordt overleg met de Europese Commissie gevoerd hoe aan deze onzekerheid een einde te maken en zo spoedig mogelijk uitsluitsel te geven over de nog lopende auditprocedures. Met het oog op de toekomst blijft Nederland daarnaast, ook in samenwerking met andere lidstaten, zich bij de Europese Commissie inzetten op verbetering (waaronder verkorting) van de auditprocedures en op vereenvoudiging en verduidelijking van de GMO-regelgeving.
Deelt u de mening dat langslepende rechtszaken het functioneren van de Gemeenschappelijk Marktordening geen goed doen? Zo ja, hoe wilt u dit zo veel mogelijk voorkomen?
Op de duur van rechtszaken heb ik in principe geen invloed. De keuze om al of niet de gang naar het Hof te maken, en al dan niet in hoger beroep te gaan, hangt af van de mate waarin Nederland van mening verschilt met de Europese Commissie over de juistheid van de opgelegde correctie en, in verband daarmee, de uitleg van de toepasselijke regelgeving naar aanleiding van een audit. Het Hof is uiteindelijk als enige bevoegd om uitspraken over de rechtmatigheid van de opgelegde correctie te doen.
Welke inzet pleegt of onderneemt het kabinet ten behoeve van de doelen van de Gemeenschappelijk Marktordening, bijvoorbeeld door het ondersteunen van Producenten- en brancheorganisaties bij hun oprichting of bij maatregelen die deze organisaties nemen?
Het kabinet heeft er voor gekozen om geen steun uit de POP3-middelen te verlenen voor de oprichting van producenten- en brancheorganisaties. Wel worden samenwerkingsverbanden van landbouwers met andere partijen voor innovaties in het kader van samenwerkingsmaatregel van artikel 35 (maatregel 16) ondersteund. Daarbij kan gedacht worden aan de ontwikkeling van nieuwe markt- en ketenconcepten om bedrijfsmarges te vergroten.
Heeft u inzicht in gebruik, financiële inzet en mogelijke terugvorderingsbedragen ten aanzien van de Gemeenschappelijke Marktordening Groenten en Fruit in Duitsland, Frankrijk en België en de eventuele problemen die ondernemers en of organisaties in deze landen ermee ervaren? Zo ja, zou u deze willen delen met de Kamer?
Ik heb geen inzicht in de terugvorderingspraktijk van andere lidstaten naar aanleiding van opgelegde financiële correcties van de Europese Commissie. Hoewel de uiteindelijke als financiële correcties opgelegde bedragen op lidstaatniveau worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn de correctiemaatregelen, inclusief de terugvorderingen waartoe de lidstaten gehouden zijn, vertrouwelijk van aard en worden alleen met de Europese Commissie gedeeld.
De uitspraak van AFM dat ZZP’ers verplicht aan pensioensparen moeten doen |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht over de uitspraak van Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat ZZP’ers verplicht aan pensioensparen moeten doen?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het voorbarig is om daar nu al uitspraken over te doen, aangezien het vrijwillige pensioensparen voor ZZP’ers nog moet gaan starten?
De AFM stelt in het kader van de Nationale Pensioendialoog de meer principiële vraag aan de orde waarom de verplichte pensioendeelname wel voor de ene en niet voor de andere groep werkenden geldt. Een vraag als deze, evenals andere fundamentele vragen, past bij een discussie over de toekomst van het pensioenstelsel. Tegelijkertijd brengt de AFM in zijn bijdrage expliciet naar voren dat zij een algemene verplichtstelling pas aan de orde acht als blijkt dat zelfstandigen onvoldoende gebruik maken van de mogelijkheden van vrijwillige pensioenopbouw. Ik acht dit een open en constructieve bijdrage aan de Nationale Pensioendialoog.
Verder wijs ik erop op dat pensioenopbouw door zelfstandigen niet pas mogelijk is geworden door de recente initiatieven van pensioenregelingen die op deze groep zijn gericht. Deze zijn een aanvulling op de bestaande mogelijkheden als levensverzekeringen en banksparen.
In hoeverre vindt u het gepast dat door de AFM als toezichthouder hierover wordt geadviseerd?
Het is mij bekend dat verschillend wordt gedacht over de vraag of een toezichthouder wel een inhoudelijke positie dient in te nemen. Ik heb alle betrokkenen opgeroepen een bijdrage te leveren aan de Nationale Pensioendialoog, die een open en breed karakter kent. Vanuit die optiek acht ik het waardevol dat ook een toezichthouder als de AFM een bijdrage levert aan de discussie over de toekomstige inrichting van het stelsel, mede gezien de brede blik die deze op het pensioenveld heeft.
Het artikel ‘Beveiligingslek banken maakte phishing mogelijk’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Beveiligingslek banken maakte phishing mogelijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de websites van banken zo eenvoudig aan te passen zijn door kwaadwillenden? Bent u er ook zo van geschrokken dat bij alle grote Nederlandse consumentenbanken dit beveiligingslek is geconstateerd?
De websites van banken dienen robuust te zijn en een veilig betalingsverkeer te waarborgen. Het is goed dat de onderzoeker het betreffende lek heeft gemeld. Dit maakt dat banken maatregelen kunnen nemen om het probleem te verhelpen. De Nederlandse banken en de overheid spannen zich in om een zo veilig mogelijke dienstverlening te leveren. De beveiliging zal in de praktijk echter nooit voor honderd procent waterdicht zijn.
De bancaire sector heeft onder meer een beleid voor responsible disclosure opgesteld en dit breed ingevoerd.2 In dit openbaringsbeleid kunnen personen die kwetsbaarheden signaleren in een bancair systeem op een verantwoordelijke wijze dit melden bij de betreffende bank, waarna het vervolgens wordt opgelost. In deze casus is gehandeld conform het door de banken opgestelde responsible disclosure beleid.
Gezien de ontwikkeling van cyberdreigingen heeft DNB de eisen die zij stelt aan onder toezicht staande instellingen wat betreft de analyse en beheersing van IT-risico’s vanaf dit jaar verzwaard. Banken moeten aantonen hun beheersprocessen continu te evalueren en (indien nodig) te verbeteren. De complexiteit van de IT-infrastructuur en de maatregelen die de detectie van en reactie op cyberdreigingen verbeteren, zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.
Is dit beveiligingslek gebruikt door criminelen voor phishingpraktijken? Volgens het artikel komen soortgelijke beveiligingslekken vaak voor; in hoeverre is die constatering correct? Bent u bekend met eerder gebruik van soortgelijke beveiligingslekken?
De banken testen zelf op beveiligingslekken en zorgen dat hun systemen regelmatig worden geüpdate. Banken nemen bij het testen voor de invoering van software mitigerende maatregelen om kwetsbaarheden in productie te voorkomen. Het probleem van de in het artikel genoemde «cross site scripting» is vaker geconstateerd en eerder aangepakt door de banken. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven niet bekend te zijn met aanvallen waarin gebruik werd gemaakt van het aangekaarte lek of vergelijkbare lekken.
Wordt er gegarandeerd dat iedere consument of ondernemer die middels deze phishingpraktijken gedupeerd is snel en volledig de schade door banken vergoed krijgt?
Volgens de Betaalvereniging Nederland zal bij de aangekaarte vorm van phising er niet snel sprake zijn van grove nalatigheid. Het uitgangspunt is dat indien consumenten schade leiden, de banken de schade vergoeden tenzij er sprake is van grove nalatigheid. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar de Kamerbrief «Initiatiefnota over veilig en betrouwbaar bankieren in de 21e eeuw» d.d. 18 december 2014.(Kamerstuk 34 033, nr. 3)
Vindt u dat banken genoeg investeren in het beveiligen van hun ICT-infrastructuur? In hoeverre werken banken samen op het gebied van digitale beveiliging? Zijn banken verplicht beveiligingsproblemen die zij ontdekken te delen met concurrerende banken? Zou dit de veiligheid van online bankomgevingen ten goede kunnen komen?
Banken en andere schakels in het betalingsverkeer investeren in het beveiligen van de interbancaire infrastructuur. DNB beoordeelt als toezichthouder op de bedrijfsvoering van banken in hoeverre deze investeringen afdoende zijn. Banken bewaken zelf continu de veiligheid van hun websites en gebruiken tevens het responsible disclosure beleid hiervoor.
Het delen van informatie en samenwerking tussen banken op dit terrein vindt al plaats. Banken hebben diverse overleggen, waarin ze onderling, maar ook samen met de overheid overleggen over potentiële beveiligingsproblemen en mogelijk te nemen maatregelen. Hier wordt ook informatie gedeeld over het responsible disclosure beleid en de ervaringen hiermee.
In het verleden heeft ook DigiD vergelijkbare beveiligingsproblemen gehad; in hoeverre zijn dit soort beveiligingsproblemen uit te sluiten? Hoe kwetsbaar zijn andere overheidsloketten, zoals van gemeentes, provincies en de politie?
Dergelijke beveiligingsproblemen zijn nooit helemaal uit te sluiten. Voor het veiliger ontwikkelen, beheren en aanbieden van webapplicaties en bijbehorende infrastructuur kunnen partijen binnen maar ook buiten de overheid gebruik maken van de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Deze ICT- beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC zijn in samenwerking met de Auditdienst Rijk (ADR), Logius, OWASP Nederland, Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING), Belastingdienst, diverse gemeenten en marktpartijen tot stand gekomen.3
Banken die hun cliënten dwingen niet-geoormerkte kopieën van hun identiteitsbewijzen af te geven en deze vervolgens bewaren |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende banken in Nederland hun cliënten verzoeken om een kopie van hun identiteitsbewijs af te geven en deze kopie vervolgens bewaren zonder dat zij cliënten de mogelijkheid geven op de kopie te vermelden dat het om een kopie gaat, die op een bepaalde dag voor een bepaalde gelegenheid is verstrekt?1 Zijn banken wettelijk verplicht om een kopie van een identiteitsbewijs op te slaan in hun administratie?
Is het terecht dat banken hun cliënten weigeren om op de afgegeven kopie te schrijven voor welk doel en op welke datum de kopie is gemaakt? Mogen banken weigeren om de foto op het identiteitsbewijs bij een kopie af te dekken? Zo ja, hoe kunnen burgers er dan op vertrouwen dat zij niet een verhoogd risico lopen het slachtoffer te worden van identiteitsfraude?
Deelt u – gezien het advies2 waarin de rijksoverheid stelt: «Schrijf op de kopie dat het een kopie is, voor wie het bedoeld is en de datum waarop u de kopie afgeeft.» en «U kunt uw pasfoto afschermen of onzichtbaar maken» – de mening dat het onwenselijk is indien burgers c.q. cliënten van banken op de door hen aan de bank af te geven kopie niet mogen vermelden dat het een kopie betreft en op welke datum en met welk doel deze is verstrekt?
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat banken hun cliënten hun diensten weigeren indien deze cliënten slechts een kopie wensen te verstrekken volgens de door de rijksoverheid gegeven adviezen (zie vraag 3)? Meent u dat het terecht is dat burgers als cliënt van een bank op deze manier gedwongen worden van bank te veranderen, en zo ja, hoeveel kans hebben burgers vervolgens om wederom met dezelfde problematiek te worden geconfronteerd?
Bent u bereid aan zowel burgers als banken nadere uitleg te verschaffen over de plicht voor banken om de identiteit van hun cliënten vast te stellen, alsook over de verplichtingen om in de administratie van banken en andere financiële instellingen bewijzen van deze identiteiten op te slaan, en over de wijze waarop dit mag en moet gebeuren met inachtneming van de Wwft (Wet voorkoming witwassen en financiering terrorisme) alsmede de Wbp (Wet bescherming persoonsgegevens)?
De gestegen inkomens van accountants |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Inkomen accountants stijgt weer»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de partnerinkomens stevig zijn gestegen, terwijl de sector kampt met forse kwaliteitsproblemen en er juist geïnvesteerd moet worden om deze het hoofd te bieden?
Accountantsorganisaties zijn private, commerciële partijen, waarbinnen zelf de beloning wordt vastgesteld. Accountantsorganisaties kampen met een kwaliteitsprobleem. Van belang is daarom dat de kwaliteit van de wettelijke controle omhoog gaat. Het NBA-rapport bevat een pakket aan maatregelen die dat dient te bereiken.2 Maatregelen ten aanzien van de beloning maken hiervan onderdeel uit en houden in dat bij het beloningssysteem de beloning van kwaliteit voorop moet staan en dat dit ook een cruciaal element is bij het promotiebeleid van medewerkers in de controlepraktijk. Daarnaast gaat de sector een claw-back regeling invoeren, op basis waarvan een deel van de betaling van de winstrechten zes jaar wordt uitgesteld en niet wordt uitgekeerd bij verwijtbare tekortkomingen. Ook wordt een vaste winstonafhankelijke beloning voor bestuurders van accountantsorganisaties geïntroduceerd met een variabel deel van maximaal 20% gebaseerd op lange termijn kwaliteitsdoelstellingen. Het is nu zaak dat de sector de noodzakelijke verbetermaatregelen uit het NBA-rapport voortvarend en effectief implementeert. In dat kader zullen de komende jaren de nodige investeringen gedaan moeten worden door accountantsorganisaties om de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) zal nauwgezet toezien op zowel de voortgang van de implementatie van de maatregelen als de kwaliteit van de wettelijke controle. De AFM zal daarbij gebruik maken van de handhavingsinstrumenten waarover zij beschikt. Dit zijn onder meer het geven van een aanwijzing, het opleggen van een boete en het geven van een openbare waarschuwing. Ik merk verder op dat het artikel gaat over alle partnerinkomens van de betreffende accountantsorganisatie. Niet alle partners binnen een accountantsorganisatie verrichten accountantscontroles. Bij de partnerinkomens in het artikel zijn dus ook de inkomsten betrokken uit andere opdrachten dan accountantscontroles. De totale winst van een accountantsorganisatie wordt verdeeld over de partners en bestaat dus voor een deel uit werkzaamheden ten behoeve van een publieke taak (accountantscontroles).
Wat vindt u een redelijke beloning voor de uitoefening van een publieke taak, namelijk een onafhankelijke accountantscontrole? Passen daar inkomens bij van meer dan zes ton?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de inkomens zich tot de afspraken die de sector zelf maakte, zie het rapport «In het publieke belang», om meer te investeren in kwaliteit, opleiding en controlewerkzaamheden?
Het artikel in het Financieele Dagblad van 29 december 2014 ziet op de inkomens van de partners van de Big 4-accountantsorganisaties over het afgelopen boekjaar 2013–2014. De meerderheid van de Big-4 accountantsorganisatie heeft een gebroken boekjaar en een balansdatum die vóór de publicatie van het NBA-rapport van 25 september 2014 ligt. De implementatie van de maatregelen op basis van het NBA-rapport is nog niet zichtbaar in de inkomens van de partners zoals weergegeven in het artikel. Eerst na afsluiting van het lopende boekjaar 2014–2015 kan worden bezien of de investeringen in kwaliteit, opleiding en controlewerkzaamheden hebben geleid tot een aanpassing van de partnerinkomens. De accountantssector heeft zich gecommitteerd aan de uitvoering van de maatregelen in het NBA-rapport. Ik ga er daarom vanuit dat noodzakelijke investeringen ter verbetering van de accountantscontrole zullen worden gedaan. Daarbij geldt dat het hier niet alleen om financiële investeringen gaat. Een deel van de verbetervoorstellen bestaat uit andersoortige maatregelen (zoals de maatregel dat het promotiebeleid is gebaseerd op aantoonbare vaktechnische kennis, een professioneel-kritische instelling en kwaliteit van de werkzaamheden) en de noodzakelijke cultuurverandering. Accountantsorganisaties dienen naar aanleiding van het AFM-rapport van 25 september 2014 en het NBA-rapport een verbeterplan op te stellen waarin zij aangeven welke maatregelen zij nemen om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren. De AFM gaat toezicht houden op de verbeterplannen en de uitvoering daarvan.
Had het niet voor de hand gelegen gezien de situatie in de sector dat er geld was gereserveerd om noodzakelijke investeringen te doen en de controles op orde te brengen in plaats van de eigen inkomens te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de daling van het aantal partners bij verschillende kantoren zich tot de ambitie van de sector om het aantal uren dat partners besteden aan controles te verhogen en niet alles door medewerkers te laten doen, de zogenoemde beperking van de leverage?
Ook hiervoor geldt dat het artikel ziet op het afgelopen boekjaar, waarin de maatregelen uit het NBA-rapport niet zichtbaar zijn. Het NBA-rapport bevat voorstellen om de betrokkenheid van partners bij de uitvoering van de accountantscontrole te vergroten. Zo moet de accountant aan de raad van commissarissen van de controlecliënt melden hoeveel partneruren en uren van andere medewerkers hij verwacht te besteden aan de uitvoering van de accountantscontrole (voorcalculatie) en hoeveel daadwerkelijk zijn besteed (nacalculatie). De accountant dient verder te onderbouwen hoe de inzet van deze uren, in combinatie met andere controlemethodieken, tot een kwalitatief goede controle leidt. Deze maatregel moet er mede toe leiden dat de betrokkenheid van partners bij de uitvoering van de accountantscontrole wordt vergroot.
Het bericht “Waddenfonds: versterking economie in Waddengebied blijft achter” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waddenfonds: versterking economie in Waddengebied blijft achter», waarin wordt gesteld dat de versterking van de economie in het Waddengebied achterblijft, terwijl het Waddenfonds daar ook voor is bedoeld?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de investeringen in de economie vanuit het Waddenfonds achterblijven, juist in een periode waarin de economie dat hard nodig heeft?
Uit recente cijfers van het Waddenfonds blijkt dat de toekenningen uit het Waddenfonds bestemd voor de economie zich goed hebben ontwikkeld (zie antwoord 3).
Wat is de exacte verdeling van de besteding van de middelen uit het Waddenfonds tot nu toe ten aanzien van economie en ecologie, onderverdeeld in de periode vóór en na de decentralisatie van het Waddenfonds?
Voor de verdeling van de besteding van de middelen uit het Waddenfonds ten aanzien van economie en ecologie in de periode vóór de decentralisatie verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 27 april 2011 (Kamerstuk 29 684, nr. 98)). In die brief wordt uiteengezet dat in deze periode de verdeling ecologie/economie 60/40% was. Na de decentralisatie wordt conform het bestuursakkoord van
14 december 2011 eveneens gestuurd op de gelijke verdeling van de middelen aan het eind van de periode van het Waddenfonds (2026).
Door het Waddenfonds wordt gewerkt met subsidieplafonds voor ecologie en economie per openstellingperiode van één jaar of korter. Uit recente cijfers van het Waddenfonds blijkt dat de verdeling van de subsidieplafonds na decentralisatie voor de periode 2012 t/m 2014 over ecologie/economie 47/53% was. Over deze periode was de verdeling bij toekenningen over ecologie/economie 56/44%.2
Het Waddenfonds is er op gericht de beschikbare middelen zodanig in te zetten dat zo veel mogelijk wordt bijgedragen aan een positieve wisselwerking tussen ecologie en economie. Dat ligt besloten in de gestelde doelen (zie bijgevoegd bestuursakkoord) en de aard van het fonds zowel voor als na de decentralisatie.
Het Waddenfonds heeft aangegeven dat projecten die worden gerangschikt als «ecologie» ook een economisch effect kunnen hebben. Dit geldt in ieder geval voor alle projecten die tijdens de realisatie een aanzienlijk werkgelegenheidseffect hebben. Ook leveren veel ecologisch gerichte projecten een kwaliteitsimpuls die tevens een economisch effect hebben in de sfeer van recreatie en toerisme. Deze effecten worden niet meegenomen in bovengenoemde percentages.
Wat zijn de oorzaken van het achterblijven van de investeringen in de economie vanuit het Waddenfonds?
Zie antwoord 3.
Welk overleg heeft u nog met de provincies Fryslân, Groningen en Noord-Holland na de decentralisatie van het Waddenfonds? Welke informatie ontvangt u nog over de besteding van de middelen uit het Waddenfonds?
Bestuurlijk overleg vindt plaats in het Regie College Waddengebied. De rijksoverheid ontvangt van de Gemeenschappelijke regeling Waddenfonds jaarlijks de begrotingen en rapportages in de vorm van Jaarrekening en Jaarverslag op grond van artikel 47 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Conform het Bestuurakkoord draagt het Waddenfonds zorg voor monitoring. In de Jaarverslagen wordt jaarlijks openbaar gepubliceerd over de voortgang en de besteding van middelen in relatie tot de doelen. Daarbij is de Commissie Kwaliteitstoetsing Waddenfonds belast met de taak van monitoring en evaluatie van het beheer van het Waddenfonds en de besteding van de middelen ten laste van het fonds. De Commissie vervult deze taak in de vorm van advisering van het Algemeen Bestuur over Jaarverslag en Jaarprogramma.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de afspraak uit het Bestuursakkoord Decentralisatie Waddenfonds dat de middelen uit het Waddenfonds voor minimaal 50% naar de economie gaan, niet alleen op de lange termijn en op de einddatum, maar ook op de korte en middellange termijn wordt nageleefd?
Het Waddenfonds is in 2012 gedecentraliseerd naar de Waddenprovincies. Dat betekent dat de Waddenprovincies de autonome bevoegdheid hebben gekregen om de middelen te besteden. Uit de in vraag 3 genoemde cijfers constateer ik dat de afspraak uit het bestuursakkoord wordt nageleefd.
Bent u bereid om het nakomen van de afspraak uit het Bestuursakkoord in een bestuurlijk overleg over de Wadden aan te kaarten of anderszins actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 6.
De veronderstellingen van het Centraal Planbureau (CPB) |
|
Arnold Merkies (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het CPB, machtig instituut met een tunnelvisie»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat bij een organisatie als het CPB tunnelvisie ontstaat?
Er zijn in de werkwijze van het CPB veel checks and balances aangebracht om het ontstaan te voorkomen van een eenzijdige, niet op wetenschappelijke consensus en op feiten gebaseerde visie. Dit begint bij de interne werkwijze, waarbij analyses in teams worden uitgevoerd. Deze worden in verschillende stadia aan een bredere kring critici voorgelegd in seminars. Hieraan nemen zowel CPB medewerkers en het CPB management deel, als externe deskundigen. Ten slotte wordt bij veel projecten gewerkt met een klankbordgroep waarin ook externe deskundigen zitting hebben.
Voor alle programma’s zijn academic partners aangesteld, 16 hoogleraren in totaal, met relevante expertise. Zij worden betrokken bij (beoordeling van) het onderzoek.
Het CPB presenteert zijn werk regelmatig op (inter)nationale conferenties en via het peer-review systeem worden de wetenschappelijke publicaties van het CPB voortdurend gecontroleerd.
Voorts wordt de directie bijgestaan door een permanente begeleidingscommissie, de Centrale Plancommissie.
Een ander belangrijk element in de kwaliteitscontrole zijn de periodieke visitaties door externe commissies, zowel op wetenschappelijke kwaliteit als op beleidsgerichtheid. In 2010 heeft de commissie Hellwig bijvoorbeeld expliciet gekeken naar de wetenschappelijke kwaliteit van het CPB en deze ruim in orde bevonden. In 2013 werd een zelfde oordeel geveld over de beleidsgerichtheid van het CPB, door de commissie Frijns. Deze en andere evaluatierapporten zijn beschikbaar op de website van het CPB.
Door deze manier van werken streeft het CPB er altijd naar om economische en beleidsmatige vraagstukken van verschillende kanten te beoordelen.
Kunt u uitleggen hoe het CPB te werk gaat bij het maken van een keuze over wetenschappelijk onderzoek dat wordt meegenomen bij de beoordeling en/of doorrekening van voorstellen?
Het CPB maakt in principe gebruik van zoveel mogelijk wetenschappelijk onderzoek. Daar waar keuzes gemaakt moeten worden, wordt uitgegaan van de huidige wetenschappelijke consensus of wordt op basis van beschikbare data en op basis van eigen expertise een weging gemaakt. Als de wetenschappelijke literatuur onvoldoende bewijs geeft voor een kwantitatieve beoordeling van een voorstel schroomt het CPB niet om dit expliciet te vermelden.
Onderschrijft u de conclusie van Storm en Naastepad dat onze achterblijvende productiviteit bijna helemaal is toe te schrijven aan loonmatiging?
De productiviteit is in Nederland internationaal gezien juist hoog. Volgens de meest recente cijfers van de Conference Board is de productiviteit per gewerkt uur in Nederland de 5e van de wereld, na Noorwegen, Luxemburg, de Verenigde Staten en België. Er kan dus moeilijk over een achterblijvende productiviteit worden gesproken.
In een recent kader in het Centraal Economisch Plan 2014 (Van verantwoorde loonontwikkeling naar loonmatiging?) laat het CPB bovendien zien dat de ontwikkeling van lonen en productiviteit sterk samenhangen. Er is dus geen sprake van lonen (om preciezer te zijn loonkosten) die achterblijven bij de productiviteit.
Sowieso moeten we de omvang van loonmatiging niet overschatten, de arbeidsinkomensquote is anno 2013 nagenoeg gelijk aan de quote in 1982.
Onderschrijft u de conclusie van Storm en Naastepad dat de investeringen in de jaren ’80 weliswaar aantrokken, maar dat dit niet dankzij – maar ondanks loonmatiging het geval was?
De econoom Schumpeter heeft er bijna een eeuw geleden al op gewezen dat bedrijven winst moeten maken om te kunnen investeren in innovatie waarvan de uitkomsten onzeker zijn. Dit suggereert dat loonmatiging ruimte vrij kan maken bij bedrijven om extra te investeren.
De investeringen zijn in Nederland in de vier jaar na het Wassenaar akkoord met percentages tussen de 6 en 8% stevig gegroeid, na enkele jaren te zijn gedaald. Waardoor deze stijging precies wordt gedreven is niet met zekerheid te zeggen. Wel zagen we direct na het Wassenaar akkoord de prijsconcurrentiepositie van Nederland verbeteren. Tegelijkertijd trok in die periode de consumptie van huishoudens significant aan en nam de uitvoer sterk toe. Deze factoren zorgden samen voor een toenemende vraag naar investeringen.
Data van de OESO laat tevens zien dat de investeringen in de eerste vier jaar na het Wassenaar akkoord in Nederland forser stegen dan in vergelijkbare landen zoals Finland, Frankrijk en België.
Kunt u bevestigen dat in de periode waarin de loonmatiging zijn werk deed het Nederlandse exportaandeel op de wereldmarkt is gedaald? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak daarvan?
In de afgelopen decennia is op verschillende momenten sprake van een gematigde loonontwikkeling, waarbij de loonkosten minder sterk groeien dan de arbeidsproductiviteit en de arbeidsinkomensquote daalt. Zo is in de periode 1982–1986 de arbeidsinkomensquote met 5%-punten gedaald, maar het Nederlandse exportaandeel vrijwel stabiel gebleven op 3,5%. Over een langere periode van 1982 t/m 2013 zijn zowel de arbeidsinkomensquote als het Nederlands exportaandeel op de wereldmarkt nagenoeg stabiel gebleven. Volgens cijfers van de WTO is het Nederlandse aandeel in de totale goederenexport van de wereld gestegen van 3,5% in 1982 naar 3,6% in 2013. Dit ondanks de sterke opkomst van China die in dezelfde periode haar aandeel in de goederenexport zag groeien van 1,2% naar 11,7%.
Hoe verklaart u dat het exportaandeel op de wereldmarkt van Oostenrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden, landen die juist veel minder op loonmatiging hebben ingezet, juist toenam in deze periode?
Dit beeld klopt niet. Volgens cijfers van de WTO is het aandeel van Oostenrijk in de wereldwijde goederenexport in de periode 1982–2013 gestegen van 0,8% naar 0,9%. Echter, het aandeel van Duitsland is gedaald van 9,4% naar 7,7%. Dat van Denemarken van 0,8% naar 0,6% en dat van Zweden van 1,4% naar 0,9%.
Welke onderzoeken neemt het CPB mee bij de beoordeling van de effecten van loonmatiging?
Loonmatiging is een complex en veelzijdig fenomeen. In het algemeen zijn de lonen de uitkomst van onderhandelingen tussen werkgevers en vakbonden. Bij hoge werkloosheid is een gematigde loonontwikkeling een logische uitkomst. Het is dan niet het resultaat van een expliciete beleidsmaatregel.
Voor de analyses van loonmatiging maakt het CPB gebruik van theoretische en empirische literatuur en verricht ook eigen empirische analyses. In 2004 heeft het CPB een – nog steeds relevante – studie2 gepubliceerd naar de effecten van loonmatiging op arbeidsproductiviteit, voornamelijk op basis van theoretische literatuur. De conclusie is dat een door een loongolf veroorzaakte hogere arbeidsproductiviteit tijdelijk van aard en inefficiënt is. Op lange termijn schaadt een loongolf de arbeidsproductiviteit eerder. Loonmatiging is wel effectief als middel om de werkloosheid te bestrijden, omdat het de opwaartse druk op lonen vanuit decentrale onderhandelingen tegengaat. Loonmatiging is hierbij een second-best instrument. Beter zou het zijn als bij het bepalen van de lonen en werkgelegenheid alle relevante effecten worden meegenomen, waaronder het negatieve effect van hoge lonen op de arbeidsvraag en daarmee op de werkloosheid.
Voor een kwantitatieve analyse van loonmatiging maakt het CPB gebruik van het empirisch macro-model Saffier. Hierin zijn bovengenoemde inzichten uit de theoretische literatuur verwerkt, waarbij de relaties zijn geschat op basis van Nederlandse data.
Hoe vaak wordt geëvalueerd of veronderstellingen die het CPB baseert op wetenschappelijk onderzoek moeten worden herzien, bijvoorbeeld vanwege het feit dat nieuw wetenschappelijk onderzoek een andere kant uit wijst? Wie is hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.