Onderzoek naar mogelijk misbruik bij zwaar gehandicapten kinderen en jongvolwassenen |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het feit dat de politie een onderzoek gestart is naar mogelijk misbruik bij zwaar gehandicapte kinderen en jongvolwassenen bij zorgstichting Dichterbij?1 2
De zorginstelling Dichterbij heeft juist gehandeld door aangifte te doen van het mogelijke misbruik van een aantal cliënten. Door deze aangifte kan de politie een onderzoek starten.
Hoe is de zorg voor deze kinderen en jongvolwassenen nu geregeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De desbetreffende locatie is gesloten sinds december 2018. De Raad van Bestuur heeft dit besluit op eigen initiatief genomen, omdat zij vond dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg op deze locatie niet voldoende konden worden gewaarborgd. De zeven bewoners en zeven logeercliënten van deze locatie zijn toen verhuisd naar andere locaties. Sommige cliënten hebben toen besloten om naar een andere zorginstelling te gaan.
Wat gebeurt er momenteel met de potentiële daders die mogelijk ingehuurd zijn via een uitzendbureau? Zijn zij in de zorg werkzaam of zijn zij geschorst? Kunt u dit navragen? Zo neen, waarom niet?
De stand van zaken is op dit moment als volgt. De zorgaanbieder heeft op basis van eigen onderzoek naar aanleiding van signalen de werkrelatie met drie zorgverleners beëindigd wegens disfunctioneren. Deze zorgverleners waren ingehuurd via een uitzendbureau. De zorgaanbieder heeft ook de samenwerking met het uitzendbureau beëindigd. De inspectie (IGJ) heeft de zorgverleners onlangs opgeroepen voor hoor en wederhoor in het kader van het onderzoek naar het ontslag wegens disfunctioneren. Twee gesprekken hebben inmiddels plaatsgevonden en een derde gesprek vindt binnenkort plaats. Voorts is de politie een onderzoek gestart naar de vermoedens van misbruik.
Bent u bereid de Kamer te infomeren over de uitkomsten van het onderzoek dat nu gaande is? Zo neen, waarom niet?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan mijn collega de Minister van Justitie en Veiligheid. Wij gaan niet in op individuele (straf)zaken.
Denkt u – in algemene zin – dat er voldoende zicht is op de inzet en de kwaliteit van tijdelijk ingehuurd personeel, zoals uitzendkrachten? Gelden voor hen altijd dezelfde eisen als voor vast personeel? Zijn er situaties denkbaar dat tijdelijke krachten onbevoegd of zonder Verklaring Omtrent het Gedrag met kwetsbare gehandicapten werken?
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en betrekt in haar oordeel ook de inzet en kwaliteit van tijdelijk personeel. Voor tijdelijk personeel gelden dezelfde eisen als voor personeel in dienstverband.
Vanaf 1 januari 2016 geldt in het kader van de Wkkgz dat een zorgaanbieder zich ervan dient te vergewissen dat een zorgverlener geschikt is om goede zorg te verlenen. Dit is de vergewisplicht. Daar hoort ook bij een controle op de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor nieuw aan te nemen of in te huren personeel dat met cliënten in aanraking komt. De VOG-plicht geldt zowel voor medewerkers in vast dienstverband als voor tijdelijk ingehuurd personeel zoals uitzendkrachten. Het voldoen aan de verplichting omtrent de VOG is een onderwerp waar de inspectie (IGJ) op toetst in haar toezicht.
Duizenden jonge varkens en kippen die in hun stal zijn gestorven door de hitte en de afhankelijkheid van de brandweer om oververhitting van stallen te voorkomen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat op woensdag 24 juli 2019 honderden varkens in een stal in Middelharnis zijn gestorven als gevolg van de hitte in combinatie met een falend ventilatiesysteem?1 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, ik heb van dit incident en andere incidenten kennisgenomen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief betreur ik deze incidenten en is mijn inzet erop gericht deze in de toekomst te voorkomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest. Ik ga regelen dat dergelijke incidenten altijd gemeld moeten worden bij de NVWA.
Hoeveel dieren stonden er in de stal?
In de betreffende afdelingen van de stal waren circa 1140 varkens gehuisvest.
Hoe oud waren de dieren?
De varkens hadden een leeftijd van circa 5 maanden.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Gelet op de verklaring van de houder zijn circa 900 dieren doodgegaan.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
De stal waarin de varkens van circa 5 maanden oud verbleven betreft huisvesting van vleesvarkens. In deze stal is de voerverstrekking geautomatiseerd en er is een waterleidingsysteem met drinknippels voor watervoorziening. In de stal is de ventilatie mechanisch geregeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
De betreffende stal is voorzien van luchtwassers.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig, conform uw antwoord op eerdere vragen van de Partij voor de Dieren over varkens die gestikt waren nadat de ventilatie in hun stal was uitgevallen?2 Wanneer heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken. De veehouder beschikt over een alarmsysteem. Uit het logboek van de veehouder blijkt dat het alarmsysteem op 12 juli 2019 voor het laatst is getest. Deze veehouder beschikt daarnaast ook over een noodaggregaat die in het geval van stroomuitval kan worden ingeschakeld.
In 2009 is door de NVWA een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Hoe laat is de ventilatie precies uitgevallen? Hoe laat en hoe werd dit ontdekt?
Het is niet precies bekend hoe laat de ventilatie is uitgevallen. Het alarm is op 23 juli 2019 om 2:30 uur afgegaan.
Hoe laat zijn de dieren gestikt?
Dit is niet bekend.
Konden de dieren die het hadden overleefd wel zomaar «in andere stallen op het terrein» worden bijgezet? Had deze veehouder daar toevallig ruimte voor of heeft hij de maximale stalbezetting in die «andere stallen op het terrein» hiermee overschreden?
De veehouder heeft de ventilatie handmatig weer aan kunnen zetten. Daarna zijn de dode dieren verwijderd en zijn de levende dieren bij elkaar in twee afdelingen van de betreffende stal gezet.
Zijn er dieren vervroegd afgevoerd naar de slacht als gevolg van het uitvallen van het ventilatiesysteem? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Er zijn geen dieren vervroegd afgevoerd naar de slacht als gevolg van het uitvallen van het ventilatiesysteem.
Heeft u er kennis van genomen dat in de nacht van dinsdag 23 op woensdag 24 juli 2019 2.100 varkens in een stal in Maarheze de verstikkingsdood zijn gestorven omdat de ventilatie was uitgevallen?3 Zo ja, wanneer was dit op uw ministerie bekend?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
De stal waarin zij verbleven betreft huisvesting van vleesvarkens met een leeftijd variërend tussen circa 11 weken en 6 maanden. In deze stal is de voerverstrekking geautomatiseerd en er is een waterleidingsysteem voor de verstrekking van water. In de stal is de ventilatie mechanisch geregeld.
Klopt het dat de stal was voorzien van luchtwassers, terwijl er eerder ventilatiekokers op het dak waren die zorgden voor de toevoer van verse lucht?
De betreffende stal is voorzien van luchtwassers.
Onderschrijft u de uitspraak van de betreffende veehouder, die over het plaatsmaken van de ventilatiekokers voor luchtwassers en de toevoer van verse lucht opmerkt: «Nu moeten de luchtwassers daarvoor zorgen. Als dan de stroom uitvalt, zit alles potdicht. Het werd er meer dan 40 graden. Daardoor zijn die varkens gestikt.»?
Ventilatie en luchtwasser zijn twee verschillende systemen in een dierverblijf. Wanneer de stroom uitvalt, vallen zowel de ventilatie als de luchtwasser (naast alle andere installaties die stroom nodig hebben) uit. Het gevolg is dat in dichte stallen geen ventilatie optreedt en geen zuurstof wordt aangevoerd voor de dieren en geen warmte wordt afgevoerd. De luchtwasser is enkel de installatie om de ventilatielucht uit de stal te reinigen. Het ventilatiesysteem zorgt voor afvoeren van de ventilatielucht en het aanvoeren van verse lucht naar de dieren. Ook in mechanisch geventileerde stallen zonder luchtwasser levert dit problemen op bij stroomuitval. Het is wel zo dat dichte stallen kwetsbaarder zijn voor dergelijke incidenten dan (open) stallen waar natuurlijk wordt geventileerd.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken.
Er waren een alarmsysteem en noodsysteem aanwezig op dit bedrijf.
In 2013 is er een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Wat definieert u als een «passend noodsysteem» respectievelijk een adequaat alarmsysteem?
Een passend noodsysteem kan voldoende verse lucht aanvoeren om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Een adequaat alarmsysteem treedt in werking indien het ventilatiesysteem uitvalt.
Kunt u bevestigen dat de volautomatische stallen waarin naar schatting meer dan 90 procent van de biggen in Nederland worden vetgemest voor de slacht op afstand (kunnen) worden bestuurd via een app op de iPad, zoals de betreffende veehouder gewoon was?4
Het is mij bekend dat het mogelijk is om systemen op afstand te besturen. Het is mij niet bekend van welke besturing de betreffende veehouder gebruik maakte.
Hoe laat is de ventilatie precies uitgevallen? Hoe laat en hoe werd dit ontdekt?
Het is niet precies bekend hoe laat de ventilatie is uitgevallen. Het alarm is omstreeks middernacht afgegaan.
Kunt u het relaas van de veehouder bevestigen, die zegt dat het alarm wel is afgegaan, dat hij direct is gaan kijken maar dat er geen redden meer aan was?5 Zo nee, hoe ging het dan?
Wat er precies is voorgevallen wordt nog onderzocht door de NVWA. Hierover kunnen nog geen uitspraken worden gedaan.
Hoe laat zijn de dieren gestikt?
Dit is niet bekend.
Hoeveel dieren stonden er in de stal?
In de betreffende stal waren circa 2.100 dieren gehuisvest.
Hoe oud waren de dieren?
De leeftijd van de betreffende dieren varieerde tussen circa 11 weken en circa 6 maanden.
Heeft u er kennis van genomen dat op donderdag 25 juli 2019 in Neer zo’n 4.000 kippen zijn gestorven als gevolg van de hitte in de stallen waarin ze zich bevonden?6 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Gelet op de cijfers van de pluimveehouder zijn ongeveer 4.000 vleeskuikens dood gegaan.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit zijn? Gaat het ook hier om dichte stallen met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens werden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Het betrof vleeskuikenstallen met geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen. Daarnaast waren de stallen uitgerust met een vernevelingsleiding ten behoeve van koeling van de ingaande lucht.
Waren de stallen voorzien van luchtwassers?
Dit is niet bekend.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
De ventilatie was niet uitgevallen. Gelet op de verklaring van de pluimveehouder was de binnentemperatuur lager dan de buitentemperatuur.
Waren bij deze stallen een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken.
Er waren een alarmsysteem en noodsysteem aanwezig op dit bedrijf.
In 2016 heeft de NVWA een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Kunt u bevestigen dat op woensdag 24 juli 2019 de kritische grens van 34 graden Celsius in de stallen was overschreden?
Dit kan ik niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat de gestorven dieren vleeskuikens van zes weken oud waren, die dus tegen of op hun «slachtgewicht» zaten c.q. waren?
De betreffende vleeskuikens waren van een zogeheten traag-groeiend ras en waren zeven weken oud. Deze dieren zaten op de datum van de calamiteit nog niet op het slachtgewicht.
Kunt u bevestigen dat bij 34 graden Celsius of meer de hartspier van deze dieren het kan begeven? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik ben niet bekend met de literatuur die exact deze omgevingstemperatuur aanhaalt als kritische grens voor de kip. Wanneer een kip zijn warmte niet meer af kan geven aan de omgeving doordat de omgevingstemperatuur al hoog is, kan de temperatuur in de kip hoog genoeg oplopen om schade te veroorzaken aan verschillende organen. Dit heeft de dood van het dier tot gevolg. Naast de omgevingstemperatuur beïnvloeden ook de luchtvochtigheid en de luchtcirculatie de mate waarin het dier zijn warmte kwijt kan.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stallen om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Het betreft een vleeskuikenbedrijf met in totaal 7 stallen, waarin in alle stallen kuikens worden gehouden in categorie 3. Categorie 3 betreft een stal met een bezetting van meer dan 39 kg/m2 en minder dan 42 kg/m2. Echter de afvoer in 2019 over alle stallen is gemiddeld 37,94 kg/m2.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stallen op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
In 2018 zijn 989.143 vleeskuikens afgevoerd naar de slacht.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stallen van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stallen van deze veehouder?
In 2018 betrof de sterfte bij dit vleeskuikenbedrijf 27.970 kuikens. Het sterftepercentage in 2018 komt daarmee op 2,8%.
Was de leeftijd van de kuikens in alle 7 stallen dezelfde, namelijk de eerder genoemde 6 weken? Zo nee, kunt u per stal specificeren hoeveel dieren er precies in de stal zaten, hoe oud de dieren waren en hoeveel van die dieren er gestorven zijn?
In alle stallen was de leeftijd van de dieren dezelfde, namelijk de eerder genoemde zeven weken.
Zijn er op woensdag 24 juli 2019 ook al dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dit is mij niet bekend. Op 26 juli 2019 heeft de NVWA een inspectie verricht op dit bedrijf, gericht op het welzijn van de aanwezige dieren.
Wanneer is de brandweer begonnen met het koelen van de daken, zodat de binnentemperatuur zou dalen?
Dit is mij niet bekend. Brandweerzorg is als taak belegd bij de veiligheidsregio, waarvan er in Nederland 25 zijn. De veiligheidsregio is een vorm van verlengd lokaal bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten. Zij bepalen het beleid van de veiligheidsregio, waaronder de inzet van de brandweer, en leggen over de uitvoering van dit beleid verantwoording af aan de desbetreffende gemeenteraden.
Hoe lang kon de brandweer blijven om de daken te koelen?
Zie het antwoord op vraag 38.
Zijn er, nadat de brandweer was vertrokken op donderdag, nog meer dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dat is mij niet bekend.
Zijn er op vrijdag en verder, in de nasleep van de hitte, nog meer dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dit is mij niet bekend.
Zijn de dieren die het overleefd hebben inmiddels gevangen door een vangploeg, in kratten gestopt en afgevoerd naar de slacht? Zo ja, wanneer, en hoeveel dieren zijn er levend afgevoerd?
Ten tijde van de inspectie door de NVWA op 26 juli 2019 waren de dieren nog op het bedrijf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 33 heeft het betreffende bedrijf 7 stallen. Op 5 en 6 augustus zijn er in totaal 134.610 vleeskuikens afgevoerd.
Hoeveel van de levend afgevoerde dieren zijn dood aangekomen bij het slachthuis?
Op 5 augustus zijn er 64 dode dieren op het slachthuis aangevoerd, op 6 augustus zijn dit 54 dode dieren geweest.
Heeft u er kennis van genomen dat op donderdag 25 juli in Swifterbant zo’n 100 tot 150 kippen zijn gestorven als gevolg van de hitte in de stal waarin ze zich bevonden?7 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Swifterbant zijn drie pluimveebedrijven geregistreerd, waarvan een met twee locaties. Het is mij niet bekend om welke van de vier locaties het gaat en ik heb hier dan ook geen verdere informatie over. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens werden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 45 weet ik niet welk bedrijf (en welke stal) het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 46.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
Zie antwoord vraag 46.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 46.
Kunt u bevestigen dat de gestorven dieren vleeskuikens van zes weken oud waren, die dus tegen of op hun «slachtgewicht» zaten c.q. waren?
Zie antwoord vraag 46.
Kunt u het misverstand wegnemen dat deze dieren het te warm hadden doordat ze een «dik verenpak» zouden hebben, wat de woordvoerder van de brandweer leek te denken? Bent u bereid om aan mensen uit leggen, of in elk geval hier te bevestigen, dat vleeskuikens van 6 weken oud (die dus hun maximale leeftijd hebben bereikt) veelal juist grote gaten hebben in hun verenpak vanwege de omstandigheden waarin ze hebben moeten leven, dat zij vanwege hun zware lichaam sneller last hebben van hittestress dan normale kippen en dat zij bovendien een hoger metabolisme hebben, waardoor ze zelf ook nog eens meer warmte produceren?
Zodra een kuiken uit het ei komt heeft het reeds donsveren, daarna gaan deze donsveren geleidelijk over in een volwassen verenkleed. De mate van isolatie en bevedering is zodoende gedurende het hele leven van de kip gelijk, met uitzondering van de ruiperiode. Over de hoedanigheid van het verenkleed van deze specifieke dieren kan ik niets zeggen. Dieren met een hoog metabolisme produceren meer warmte en zullen eerder maatregelen nemen om warmte kwijt te raken dan dieren met een lager metabolisme. Hoe hoog het metabolisme van een kip is heeft enerzijds te maken met de grootte van de kip, maar ook met bijvoorbeeld de activiteit van de kip.
Kunt u bevestigen dat het de brandweer kennelijk was gelukt om de temperatuur in de stal te verlagen door het dak te koelen, maar dat de dieren alsnog gestorven zijn toen de brandweer was vertrokken?
Dit kan ik niet bevestigen. Zie verder mijn antwoord op vraag 45.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de brandweer dat de luchtvochtigheid de dieren uiteindelijk fataal is geworden? Bedoelt de brandweer dat door het koelen van het dak met water de luchtvochtigheid in de stal is gestegen?
Wat de brandweer bedoelt met de verklaring is mij onbekend. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 32 reeds toelicht beïnvloeden luchtvochtigheid en luchtcirculatie mede hoe een dier zijn warmte kwijt kan.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 45.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 54.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er op woensdag 24 juli 2019 ook al dieren gestorven in deze stal? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er op vrijdag en verder, in de nasleep van de hitte, nog meer dieren gestorven in deze stal? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn de dieren die het overleefd hebben inmiddels gevangen door een vangploeg, in kratten gestopt en afgevoerd naar de slacht? Zo ja, wanneer, en hoeveel dieren zijn er levend afgevoerd?
Zie antwoord vraag 54.
Hoeveel van de levend afgevoerde dieren zijn dood aangekomen bij het slachthuis?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er buiten de gevallen die de media haalden nog meer dieren in hun stal gestorven als gevolg van de hitte? Zo nee, kunt u toelichten op basis waarvan u kunt uitsluiten dat dat is gebeurd? Zo ja, kunt u daar een overzicht van toesturen?
In het centrale meldingssysteem van de NVWA zijn in de periode van 22 juli tot en met 29 juli 2019 zestien meldingen binnen gekomen met betrekking tot hitte betreffende dieren in de stal: 2 over varkens en 14 over pluimvee. Deze meldingen overlappen voor een deel met de gevallen waarover in de media is bericht. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Heeft u gelezen dat een mestkuikenstal in Kootwijkerbroek zo heet is geworden dat de brandweer is ingeschakeld om het dak te koelen?8
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit is? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Kootwijkerbroek zijn 41 pluimveehouders geregistreerd, waarvan 2 vleeskuikenbedrijven. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 63.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stal?
Zie antwoord vraag 63.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 63.
Hoeveel dieren waren er in deze stal?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 63.
Hoe oud waren deze kuikens?
Zie antwoord vraag 67.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 67.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Zie antwoord vraag 67.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 67.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 67.
Heeft u gelezen dat het dak van een pluimveestal in Otterlo donderdagavond 25 juli 2019 door de brandweer is gekoeld, omdat de hitte de kippen in gevaar bracht?9
Ja dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit is? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Otterlo staan 11 pluimveebedrijven geregistreerd. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 74.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stal?
Zie antwoord vraag 74.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 74.
Hoeveel dieren waren er in deze stal?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 74.
Hoe oud waren deze dieren?
Zie antwoord vraag 78.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 78.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Zie antwoord vraag 78.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 78.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 78.
Heeft u gelezen dat donderdagavond 25 juli 2019 op een bedrijf in Nijkerk dat eenden en kalkoenen vetmest voor de slacht een aantal stallen zo warm is geworden dat de brandweer is komen koelen?10
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit betreft? Gaat het ook hier om dichte stallen met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin eenden- respectievelijk kalkoenkuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Waren de stallen voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 85.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
Zie antwoord vraag 85.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 85.
Hoeveel dieren waren er in deze stallen?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Hoe oud waren deze eenden en kalkoenen?
Zie antwoord vraag 89.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 89.
Heeft u gelezen dat op donderdag 25 juli 2019 bij twee varkensstallen in Gewande de stroom was uitgevallen?11
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit zijn? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Zijn de stallen voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe oud zijn de dieren in deze stallen?
Zie antwoord vraag 93.
Welk systeem was c.q. welke systemen waren er precies uitgevallen als gevolg van de stroomstoring?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe laat is de stroom uitgevallen en hoe laat en hoe is dit ontdekt?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe laat is de brandweer gaan koelen?
Dit is mij niet bekend. Zie het antwoord op vraag 38.
Hoe lang heeft de stroomstoring geduurd en hoe lang heeft de brandweer gekoeld?
Zie antwoord vraag 98.
Waren bij deze stallen een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 93.
Bent u bekend met het bericht «Relatief veel aanvragen voor koelen van stallen»12 waarin de Gelderse brandweer vertelt dat het geen kwestie is van «u vraagt, wij draaien»?
Ja dat bericht heb ik gezien.
Kunt u bevestigen dat hulp van de brandweer weliswaar kan worden ingeroepen door de veehouderij, maar dat de brandweer niet de hoogste prioriteit zal geven aan het koelen van stallen als er ergens anders brand is of mensen in nood zijn?
De afweging om wel of niet te koelen, ook in relatie tot inzet van de brandweer bij andere incidenten, is een regionale verantwoordelijkheid. Op grond van de Wet veiligheidsregio’s (art. 25, lid 1), behoort tot de taak van de brandweer onder meer het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand. De veiligheidsregio zal op basis van de op dat moment voorkomende incidenten in haar taken een afweging maken.
Hoeveel verzoeken tot hulp bij het koelen van stallen zijn er de afgelopen week gedaan bij de brandweer?
Zie het antwoord op vraag 38.
Hoeveel daarvan heeft de brandweer kunnen honoreren?
Zie antwoord vraag 103.
Hoe vaak heeft de brandweer de actie moeten afbreken wegens andere prioriteiten of simpelweg om «manschappen en materieel te sparen en inzetbaar te houden», zoals in Swifterbant lijkt te zijn gebeurd?
Zie antwoord vraag 103.
Hoe wordt het al dan niet gebruiken van «duizenden liters water» afgewogen en aan de hand van welke criteria? Speelt de droogte daarbij een rol?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 38.
Hoeveel capaciteit heeft de brandweer beschikbaar om bij hoge temperaturen in de toekomst te helpen bij het koelen van stallen?
Zie het antwoord op vraag 38.
Vindt u het verantwoord om weerloze dieren die al vanaf 26 graden Celsius te lijden hebben van ernstige hittestress, op te sluiten in potdichte stallen die afhankelijk zijn van technische ventilatiesystemen voor de aanvoer van verse lucht, wetende dat de brandweer in geval van oververhitting niet altijd kan bijspringen, en in het geval van brand zelfs bijna nooit kan voorkomen dat de dieren in de stal omkomen door verstikking?
Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden. De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de ondernemer om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken. Ook private kwaliteitssystemen zien toe op deze systemen en via de omgevingsvergunning en verzekeringen zijn vaak aanvullende voorwaarden met betrekking tot deze systemen opgesteld.
Wat gaat u concreet doen om hittestress bij dieren in stallen in de toekomst te voorkomen?
De veehouders zijn degenen die hittestress bij dieren in de stal kunnen voorkomen. Zij zijn voorbereid om hun dieren te beschermen tegen grote warmte en nemen maatregelen zoals extra ventilatoren, het toepassen van nevelkoelinstallaties en wisselen onderling ervaringen en ideeën uit. Tijdens de recente extreme hitteperiode is er door zowel sectorvertegenwoordigers als NVWA extra aandacht gevraagd voor het nemen van maatregelen.
Daarnaast zijn er regels over ventilatie van een stal, en dient iedereen die dieren in stallen houdt te zorgen voor (mechanische) ventilatie, een noodvoorziening en een alarmsysteem. Tijdens de extreme hitteperiode bleken uitval van de systemen in combinatie met de extreme warmte in een aantal stallen te hebben geleid tot grote problemen. De NVWA onderzoekt nu deze bedrijven.
Wanneer kan de Kamer uw plannen hiervoor tegemoet zien?
Op dit moment wordt zowel door sectoren, Vee & Logistiek Nederland als door mijn Ministerie de afgelopen hitteperiode geëvalueerd en wordt bekeken of en welke stappen er kunnen en moeten worden gezet.
De uitzetting van de heer Isbatov |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzetting van de heer Isbatov en zijn gezin naar Azerbeidzjan op 9 juli jl?
Bent u op de hoogte van het feit dat hij na zijn terugkomst in Azerbeidzjan is opgepakt en in de gevangenis is gezet?
Op grond van welke beschuldiging wordt de heer Isbatov vastgehouden? In hoeverre houdt dit verband met zijn acties tegen het regime in Azerbeidzjan? Hoe beoordeelt u dit?
Klopt het, dat de broer van de heer Isbatov ook een asielverzoek in Nederland heeft ingediend en dat de arrestatie van de heer Isbatov in Azerbeidzjan verband houdt met de politieke activiteiten van die broer?
Onderneemt Nederland op dit moment diplomatieke stappen om opheldering te krijgen in deze zaak? Zo nee, bent u dat alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Groothuizen en Voordewind ingezonden op 8 januari en 8 maart jl?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er in korte tijd meerdere asielzoekers zijn uitgezet die politiek asiel hadden aangevraagd, en vervolgens na hun aankomst in het herkomstland zijn gearresteerd? Deelt u de mening dat deze zaken zorgelijk zijn? Welke lering trekt u uit deze zaken? Welke oplossingen en verbeteringen ziet u?
Bent u van mening dat de beoordelingen of iemand recht heeft op asiel op grond van politieke motieven op dit moment naar wens verlopen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke verbeteringen ziet u en wat gaat u daarmee doen?
Welke informatie gebruikt de IND om een asielverzoek op grond van politieke redenen te beoordelen? In hoeverre is de beoordeling die de IND gebruikt voor politieke vluchtelingen uit Azerbeidzjan in het algemeen in lijn met de beoordeling van andere EU-lidstaten voor vergelijkbare zaken?
In hoeverre is het volgens u mogelijk om politieke motieven, als potentieel gegronde asiel reden, goed te kunnen beoordelen? Welke verbeteringen ziet u? Hoe worden politieke asielmotieven in andere EU-lidstaten beoordeeld en welke lering kan Nederland daar uit trekken?
Hoeveel asielverzoeken op grond van politieke motieven zijn er de afgelopen jaren ingediend in Nederland? Hoeveel hiervan zijn gegrond verklaard? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere (vergelijkbare) EU-lidstaten?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Er vindt geen gestructureerde registratie van de asielmotieven plaats in het INDIGO systeem van de IND.
Bent u van mening dat de arrestatie van de asielzoeker uit Azerbeidzjan niets te maken heeft met het afgewezen asielverzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord toelichten hoe u de relatie ziet tussen een politiek gemotiveerd asielverzoek en een verdenking van een misdrijf dat mogelijke politiek van aard is?
Zoals hiervoor aangegeven kan ik niet ingaan op de individuele zaak en de door de betrokken persoon aangevoerde asielmotieven.
In algemene zin kan ik zeggen dat het in het verleden een enkele keer eerder is gebeurd dat kort na terugkeer er berichten waren dat een afgewezen asielzoeker werd vastgezet of (anderszins) behandeld werd in strijd met de mensenrechten. Een relatief kortdurende detentie aan de grens om de identiteit en achtergrond van een persoon vast te stellen zonder dat sprake van onmenselijke behandeling reken ik niet tot zo een gebeurtenis.
Het is daarbij niet altijd mogelijk geweest de juistheid van die berichten vast te stellen. Daarnaast is het ook niet altijd mogelijk gebleken de causaliteit vast te stellen van hetgeen naar voren is gebracht in de doorlopen asielprocedure en de gebeurtenissen na terugkeer.Het is immers mogelijk dat bij terugkeer een persoon wordt vastgezet om andere redenen dan de redenen die de persoon naar voren heeft gebracht in de asielprocedure.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar deze uitzetting? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u al deze vragen individueel beantwoorden?
Aangezien een aantal vragen in elkaars verlengde lagen en dit de beantwoording ten goede kwam is er voor gekozen deze gezamenlijk te beantwoorden.
Het schrappen van zware jeugdzorg voordat alternatieve, dan wel ambulante jeugdzorg beschikbaar is |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over een bezuiniging van 10 miljoen euro door het schrappen van zware jeugdzorg?1
Ja.
Deelt u de zorg van de jeugdzorgaanbieders dat het voornemen van de wethouders jeugd van zestien samenwerkende gemeenten om in 2020 al bedden te schrappen voor jongeren die zware zorg nodig hebben (terwijl er nog onvoldoende alternatieve opvang, zoals zorg thuis met intensieve ambulante begeleiding en bij grotere problemen opvang in een gezinshuis, is geregeld), leidt tot een gebrek aan continuïteit van zorg voor jeugdigen?
Gemeenten zijn hebben een wettelijk vastgelegde jeugdhulpplicht. Zij dienen ervoor te zorgen dat jeugdigen de jeugdhulp krijgen die zij nodig hebben. Wanneer gemeenten veranderingen doorvoeren, moeten zij zorgdragen voor de continuïteit van de jeugdhulp bij jeugdigen die al jeugdhulp ontvangen. Ik ga ervan uit dat de betreffende gemeenten in deze situatie daarvoor zorg dragen.
Hoeveel plekken in de zware jeugdzorg dreigen hiermee in de genoemde regio te verdwijnen? Houdt de opbouw van de ambulante zorg hiermee gelijke tred? Zo nee, welke acties gaat u voor 1 januari ondernemen om de continuïteit van de zorg te garanderen?
Op dit moment valt deze vraag nog niet te beantwoorden. Gemeenten en aanbieders zijn nog in overleg met elkaar.
Bent u het ermee eens dat jongeren nooit de dupe mogen worden van tekorten en transities in de jeugdzorg? Hoe denkt u de continuïteit van zorg te garanderen als gemeenten zonder overeenstemming met de aanbieders miljoenen euro’s korten op specialistische jeugdzorg?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2 meld ik nog dat ik in mijn rol als stelselverantwoordelijke toezie op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Op dit moment beziet het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd wat zij kunnen doen om overeenstemming te bereiken tussen aanbieders en gemeenten.
Erkent u dat de gesignaleerde tekorten in de jeugdzorg – bijvoorbeeld in de centrumgemeente Den Bosch een structureel tekort van 4,5 miljoen euro (14 procent op een budget van 32 miljoen euro) – ertoe leiden dat gemeenten nu tot dit soort overhaaste beslissingen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om het korten op zware jeugdzorg, zonder dat er alternatieven beschikbaar zijn, te voorkomen?
Voor de duiding van de gesignaleerde tekorten verwijs ik naar mijn brief van 27 mei 2019.2 Daarin heb ik u gemeld dat bij het merendeel van de gemeenten het beroep op jeugdhulp veel harder is gestegen dan verwacht. Gemeenten ontvangen de komende jaren extra middelen om de vraag naar jeugdhulp en de stijging van uitgaven op te vangen. Ik zie nu nog geen aanleiding stappen te ondernemen.
Bent u bereid met de getroffen jeugdzorgaanbieders en de verantwoordelijke wethouders in gesprek te gaan over de situatie die nu gaat ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de resultaten van dit gesprek?
Zoals hierboven aangegeven zie ik vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke toe op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Ik zal niet aarzelen in overleg te treden. Op dit moment beziet het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd wat zij kunnen doen om overeenstemming te bereiken tussen aanbieders en gemeenten.
Welke gemeenten en regio’s staan ook op het punt te bezuinigen op zware jeugdzorg zonder dat goede alternatieven voor handen zijn? Om hoeveel bedden gaat het in totaal?
Ik heb geen signalen dat dit gebeurt.
Het lekken en illegaal verhandelen van persoonsgegevens uit het kentekenregister |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vertrouwelijke persoonsgegevens uit het kentekenregister illegaal verhandeld worden?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat dit heeft kunnen gebeuren ondanks de aanscherping van de privacyregels?
Ondanks dat nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk persoonsgegevens rechtstreeks uit het kentekenregister illegaal worden verhandeld neem ik de berichtgeving, net als de RDW, zeer serieus. De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die samen met de RDW (en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV)) een onderzoek naar een mogelijk datalek is gestart. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens uiteraard op de hoogte gesteld.
Kunt u een volledige lijst geven van instanties en personen die toegang hebben tot deze persoonsgegevens?
De RDW verstrekt gegevens uit het kentekenregister aan overheidsorganen voor de uitvoering van hun publieke taken. Het register is een basisregistratie en moet daarom door overheden voor wat betreft de authentieke gegevens verplicht geraadpleegd worden. De kaders voor de gegevensverstrekking en het gebruik liggen vast in de wegenverkeerswetgeving en in algemene wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming. Voor de verstrekking moet onderscheid worden gemaakt tussen overheidsorganen en aangewezen personen of organisaties met een publieke taak enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds.
Voor wat betreft overheidsorganen als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Belastingdienst en gemeenten respectievelijk aangewezen personen of instanties die publieke taken uitvoeren als bedoeld in artikel 41a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals curatoren en bewindvoerders gaat de RDW voorafgaande aan de verstrekking na of er inderdaad sprake is van een overheidsorgaan of een aangewezen persoon of instantie. Na de gegevensverstrekking houdt de RDW geen toezicht op het gebruik van de gegevens. Het overheidsorgaan of de aangewezen persoon of instantie met een publieke taak is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik.
Ten aanzien van verstrekkingen aan beroepsbeoefenaren is in de Wegenverkeerswet 1994 vastgelegd aan welke beroepsbeoefenaren en voor welk doel de RDW persoonsgegevens mag verstrekken. Het gaat dan om door de Minister van IenW aangewezen beroepsbeoefenaren, zoals verzekeraars voor schadeafwikkeling, advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures en auto-importeurs alleen voor de uitvoering van terugroepacties. De RDW houdt toezicht op deze doelbinding. Deze organisaties moeten zelf in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de verkregen persoonsgegevens te beschermen. In het jaarverslag van de RDW is de lijst opgenomen van het aantal informatieverstrekkingen onderverdeeld naar categorie.2 Verstrekking kan daarnaast ook onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden aan buitenlandse autoriteiten en internationale organisaties. Dan gaat het onder meer om met de registratie van voertuigen belaste autoriteiten en autoriteiten die zijn belast met de handhaving van verkeersregels en de opsporing van verkeersovertredingen.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
De RDW heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangifte gedaan bij de politie en deze is samen met de RDW (en het LIV) direct een onderzoek gestart. Het onderzoek moet uitwijzen waar de gegevens vandaan komen en of er sprake is van misbruik. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Totdat de uitkomsten daarvan bekend zijn, kan ik hier geen uitspraken over doen. Ook heeft de RDW naar aanleiding van het vermoeden van RTL nieuws de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar mogelijke extra maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren. De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Wat gaat u doen om na trekken hoe dit kon gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u in overleg met de Rijksdienst voor Wegverkeer en betrokken instanties en personen doen om te voorkomen dat dit blijft gebeuren? Betrekt u daarbij alle betrokken instanties en personen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Actieve handel in privégegevens uit kentekenregister: ‘Schokkend en gevaarlijk’’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 23 juli jl. «Actieve handel in privégegevens uit kentekenregister: «Schokkend en gevaarlijk»»?1
Ja.
Wanneer is dit voor het eerst geconstateerd en hoe kan het dat een journalist dit moest achterhalen? Was al eerder intern bekend dat misbruik kon worden gemaakt van deze gegevens uit de database van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
RTL Nieuws heeft op 15 juli 2019 contact opgenomen met de afdeling persvoorlichting van de RDW met het verzoek om een reactie op hun informatie die zou aantonen dat RDW-gegevens, waaronder NAW-gegevens, online worden verkocht. Het was bij de RDW eerder niet bekend dat er vermoedelijk misbruik wordt gemaakt van gegevens uit een RDW-register.
Hoeveel organisaties, tussenpersonen of partijen hebben inzicht in dergelijke gegevens, waarvan men kan verwachten dat deze privé zijn en blijven? Welke organisaties kunnen allemaal de RDW-gegevens raadplegen? Kunt u een schatting maken van hoeveel mensen toegang zouden kunnen hebben tot dergelijke privégegevens van automobilisten?
De RDW verstrekt gegevens uit het kentekenregister aan overheidsorganen voor de uitvoering van hun publieke taken. Het register is een basisregistratie en moet daarom door overheden voor wat betreft de authentieke gegevens verplicht geraadpleegd worden. De kaders voor de gegevensverstrekking en het gebruik liggen vast in de wegenverkeerswetgeving en in algemene wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming. Voor de verstrekking moet onderscheid worden gemaakt tussen overheidsorganen en aangewezen personen of organisaties met een publieke taak enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds.
Voor wat betreft overheidsorganen als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Belastingdienst en gemeenten respectievelijk aangewezen personen of instanties die publieke taken uitvoeren als bedoeld in artikel 41a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals curatoren en bewindvoerders gaat de RDW voorafgaande aan de verstrekking na of er inderdaad sprake is van een overheidsorgaan of een aangewezen persoon of instantie. Na de gegevensverstrekking houdt de RDW geen toezicht op het gebruik van de gegevens. Het overheidsorgaan of de aangewezen persoon of instantie met een publieke taak is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik.
Ten aanzien van verstrekkingen aan beroepsbeoefenaren is in de Wegenverkeerswet 1994 vastgelegd aan welke beroepsbeoefenaren en voor welk doel de RDW persoonsgegevens mag verstrekken. Het gaat dan om door de Minister van IenW aangewezen beroepsbeoefenaren, zoals verzekeraars voor schadeafwikkeling, advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures en auto-importeurs alleen voor de uitvoering van terugroepacties. De RDW houdt toezicht op deze doelbinding. Deze organisaties moeten zelf in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de verkregen persoonsgegevens te beschermen. In het jaarverslag van de RDW is de lijst opgenomen van het aantal informatieverstrekkingen onderverdeeld naar categorie.2 Verstrekking kan daarnaast ook onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden aan buitenlandse autoriteiten en internationale organisaties. Dan gaat het onder meer om met de registratie van voertuigen belaste autoriteiten en autoriteiten die zijn belast met de handhaving van verkeersregels en de opsporing van verkeersovertredingen.
Welke stappen zijn er al ondernomen nadat is gebleken dat deze data in foute handen kon vallen? Is het lek inmiddels gedicht? Welke stappen worden er ondernomen om het lek boven te krijgen als dit nog niet het geval is?
De RDW heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangifte gedaan bij de politie en deze is samen met de RDW (en het LIV) direct een onderzoek gestart. Het onderzoek moet uitwijzen waar de gegevens vandaan komen en of er sprake is van misbruik. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Totdat de uitkomsten daarvan bekend zijn, kan ik hier geen uitspraken over doen. Ook heeft de RDW naar aanleiding van het vermoeden van RTL nieuws de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar mogelijke extra maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren. De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Is te achterhalen wie, wanneer en vanuit welke organisatie ingelogd is op het RDW-systeem om deze privégegevens te raadplegen, te kopiëren of te delen?
De RDW houdt bij wanneer, aan welke organisatie en welke persoonsgegevens worden verstrekt. Voor beroepsbeoefenaren registreert de RDW in de aanvraag ook het doel (bijvoorbeeld een dossiernummer van de beroepsbeoefenaar). Conform de Algemene verordening gegevensbescherming dient elke organisatie, die persoonsgegevens raadpleegt bij de RDW, een passend beschermingsniveau te hebben, dat wil zeggen dat deze passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen heeft genomen gelet op de omstandigheden die op de doorgifte van toepassing zijn. Bij het gebruik van persoonsgegevens uit het kentekenregister voor de uitoefening van de eigen publieke taken via een applicatie door medewerkers van de RDW zelf wordt op persoonsniveau gelogd wie, wanneer, voor welke taak en welk kenteken heeft bevraagd. Voor een beperkt aantal RDW-beheerders van het kentekenregister, die rechtstreeks de database kunnen bevragen, wordt gelogd door wie en wanneer de database is bevraagd. Voor deze medewerkers geldt dat zij deze bevoegdheid alleen mogen gebruiken om storingen op te lossen of moeten bijhouden in een logboek waarom zij van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt. Voor het toezicht op de bevoegdheden van deze beheerders heeft de RDW organisatorische maatregelen genomen die periodiek worden gecontroleerd, bijvoorbeeld de toepassing van het breaking glass principe (bij calamiteiten of incidenten kan de beheerder alleen op aanvraag tijdelijk extra rechten ontvangen, die ook worden gelogd) of het controleren van het logboek van de beheerder waarin hij alle wijzigingen bijhoudt.
Door wie wordt deze zaak onderzocht? Wat kan er van het onderzoek verwacht worden? Welke juridische stappen kunnen er ondernomen worden om hierop te handhaven?
Deze zaak wordt onderzocht door de politie in samenwerking met de RDW (en het LIV). De politie leidt dit onderzoek. Afhankelijk van de bevindingen uit het lopende onderzoek, zal ik met alle betrokkenen, bezien of, en zo ja, welke stappen genomen moeten worden en of verder onderzoek noodzakelijk is.
Wat kan er in de toekomst gedaan worden om de cybersecurity van systemen van (semi-)overheidsorganisaties te waarborgen en te voorkomen dat privégegevens van mensen op straat komen te liggen?
De RDW heeft een stelsel van securitymaatregelen in werking om de systemen en het register te beveiligen. Het betreft hier maatregelen op organisatorisch, procesmatig en technisch vlak. RDW laat dit jaarlijks extern toetsen door gecertificeerde auditors en beschikt over het erkende keurmerk «Privacy-Audit-Proof» (NOREA) en ISO 27001 certificering voor zijn systemen. Als uit een dergelijke toets blijkt dat aanvullende beveiliging nodig of gewenst is, dan neemt de RDW passende maatregelen. Niet alle risico’s zijn echter uit te sluiten. Afhankelijk van de bevindingen uit het lopende onderzoek zal met alle betrokkenen worden bezien of, en zo ja, welke maatregelen getroffen moeten worden en of verder onderzoek noodzakelijk is.
Is de RDW in staat op korte termijn de toereikende maatregelen te nemen?
De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Wilt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten»?1 Wat vindt u hiervan?
Ja. Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak vindt het kabinet niet acceptabel. Ook zorgverleners in huisartsenposten zijn werknemers met een publieke taak.
Hoeveel aangiftes betreffende agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen zijn er bij de politie gedaan in 2018 en 2019?
Dit wordt niet specifiek bijgehouden. De politie houdt alleen cijfers bij van het totaal aantal aangiften van agressie en geweld tegen de verschillende soorten functionarissen met een publieke taak. Aangiften over agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen maken daar onderdeel van uit en worden niet apart geregistreerd. Uit navraag bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en InEen blijkt dat ook zij geen zicht hebben op het aantal aangiften bij huisartsenposten.
Is er een landelijke protocol of zijn er afspraken gemaakt met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) over hoe om te gaan met agressie tegen hulpverleners, huisartsenposten en huisartsen overdag?
De Stichting Sociaal Fonds Huisartsenzorg (SSFH) heeft op haar website materialen gepubliceerd waar huisartsenposten gebruik van kunnen maken, waaronder het Stappenplan Agressie en geweld op het werk2 en de Handreiking Aangifte doen bij de politie3. Dit gaat onder meer over het voorkomen van agressie incidenten, wat te doen bij agressie en wat te doen na een agressie-incident. Voor alle huisartsenposten in Nederland is de Handreiking Agressie op de post via InEen beschikbaar gesteld. Tot slot biedt de LHV Academie aan huisartsenpraktijken op aanvraag de training «Geen agressie in mijn praktijk» aan. Oefensituaties en teamsamenwerking zijn een belangrijk onderdeel van deze training.
Bent u bereid om in samenwerking met de politie te stimuleren dat zoveel mogelijk aangifte wordt gedaan?
Medewerkers van huisartsenposten vallen onder de doelgroep van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die de politie en het Openbaar Ministerie hebben gemaakt over de afhandeling van aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Een van de afspraken is dat aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak direct opvolging krijgen. In de Handreiking Aangifte doen bij de politie4 benadrukt de SSFH het belang dat aangifte gedaan wordt.
Weet u of momenteel al sancties worden ingesteld tegen mensen die zich agressief gedragen bij huisartsenposten?
Specifiek voor huisartsenposten is dit niet bekend. Huisartsenposten zijn zelf bevoegd om maatregelen te nemen, zoals ontzegging van toegang tot het pand. In het algemeen geldt dat agressie en geweld strafbare gedragingen zijn en derhalve strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast geldt dat bij agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waar werknemers van een huisartsenpost toe behoren, conform de ELA wordt gehandeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Dit houdt onder andere in dat aangiften met prioriteit worden opgepakt, de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders en het Openbaar Ministerie conform de OM Richtlijn voor geweld tegen personen met een publieke taak een hogere straf vordert.
Bent u van mening dat op agressief gedrag richting hulpverleners bij huisartsenposten een sanctie moet staan? Waarom wel, of waarom niet?
Ja, ik vind het onacceptabel dat zorgverleners worden bedreigd tijdens hun werk. Zoals aangegeven bij antwoord 5 geldt een strafrechtelijke zwaardere aanpak van daders conform de ELA. Daarnaast kunnen huisartsenposten zelf bestuurlijke maatregelen nemen. Tevens is het belangrijk dat een slachtoffer goed opgevangen wordt door de werkgever en dat de dader een passende en duidelijke reactie krijgt op zijn grensoverschrijdend gedrag.
Bent u bereid te onderzoeken – in overleg met de LHV- welke sancties mogelijk zijn tegen mensen die zich agressief gedragen op huisartsenposten? Waarom wel, of waarom niet?
Mijn ambtgenoot van JenV en ik nemen de problematiek rondom de agressie tegen huisartsen serieus. Door aangifte te doen wordt een duidelijk signaal afgegeven: onacceptabel gedrag wordt niet getolereerd. Daders kunnen bijvoorbeeld door de huisartsenpost toegang tot het pand worden ontzegd.
Dit lijkt op gespannen voet te staan met de plicht om medische zorg te verlenen, maar het is onder bepaalde omstandigheden mogelijk. De KNMG heeft hiervoor richtlijnen ontwikkeld die beschreven staan in de «Handreiking Beleid waarschuwing en toegangsontzegging».5
In de Handreiking Agressie op de post (zie ook antwoord 3) staat voor huisartsenposten beschreven welke reactiemogelijkheden er zijn. Deze lopen uiteen van het staken van dienstverlening (nadat er geen sprake meer is van een spoedsituatie) tot in een extreme situatie burgerarrest.
Verder is van 2012 tot 2017 door de ministeries van VWS, SZW en JenV en sociale partners in de zorg6 met het actieplan Veilig Werken in de Zorg ingezet op het creëren van een veiliger werkklimaat in de zorg. In het actieplan zijn diverse maatregelen en verbeterpunten voor organisaties geformuleerd. Door de betrokken sociale partners en andere partijen als LHV, KNMG en de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NvdA) is begin dit jaar vastgesteld dat er al veel aanpakken en instrumenten beschikbaar zijn in zorgorganisaties op het gebied van agressie(preventie). Voor het einde van 2019 zullen deze partijen met elkaar, en in overleg met ons, bepalen waar nog concrete behoeften liggen en welke gezamenlijke vervolgacties nodig zijn.
Bent u ermee bekend hoe de situatie in de ons omringende landen is en hoe deze huisartsenposten met agressie omgaan?
In 2010 is door onderzoeksbureau Research voor Beleid een verkennend, vergelijkend onderzoek7 gedaan naar de aard, omvang en aanpak van geweld in vier Europese landen: Nederland, Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Dit rapport gaat niet specifiek in op de huisartsenposten, maar beschrijft wel de situatie in de zorgsector. De experts in alle onderzochte landen zien agressie en geweld tegen medewerkers in de zorgsector als een probleem. Uit het onderzoek blijkt dat de vier onderzochte landen verschillende keuzes maken voor de invulling van het stelsel van gezond en veilig werken (het arbostelsel) en het beleid tegen agressie en geweld. In Nederland en Zweden spelen sociale partners een cruciale rol bij het beleid tegen agressie en geweld. In Duitsland lijken individuele zorginstellingen en verzekeraars de belangrijkste actoren. Anders dan in de andere landen is er in het Verenigd Koninkrijk één landelijk orgaan belast met het ontwikkelen en controleren van veiligheidsbeleid in zorginstellingen. Alle zorginstellingen in het Verenigd Koninkrijk zijn verplicht een veiligheidsmanager in dienst te hebben.
Het bericht dat Vestia schikt met Deutsche Bank voor 175 miljoen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vestia schikt met Deutsche Bank voor 175 miljoen»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat Deutsche Bank aan de derivatenverkoop aan Vestia € 114 mln. heeft verdiend en dat Vestia nu heeft kunnen schikken voor € 175 mln.?
Corporaties, zo ook Vestia, dienen zich in te spannen om geleden schade te verhalen. De Autoriteit woningcorporaties ziet daar op toe. De Aw geeft aan dat het genoemde schikkingsbedrag het resultaat is van een onderhandelingsproces tussen Vestia en Deutsche Bank en is gebaseerd op de hoogte van de schade die Vestia heeft geleden op de derivatenportefeuille Deutsche Bank en de aard en de grondslag van de aansprakelijkheid van Deutsche Bank. Met het schikkingsbedrag van € 175 mln. compenseert Deutsche Bank een deel van de schade en het verlies dat Vestia heeft geleden door de levering van derivaten door Deutsche Bank. In het onderhandelingsproces heeft de Autoriteit Woningcorporaties (Aw) beoordeelt dat Vestia zich in voldoende mate heeft ingespannen om de volkshuisvestelijke schade bij genoemde partij te verhalen.
Kunt u inzicht geven in de status van de open vorderingen bij de andere banken die meededen in het derivatencircus, waaronder de Amerikaanse CitiBank en JPMorgan Chase, de Franse banken BNP Paribas en Société Générale, het Britse Barclays en het Japanse Nomura?
Aangezien dit het verloop met deze partijen niet ten goede komt, kan de Aw hier geen mededelingen over doen.
Is het waar dat Vestia € 675 mln. heeft gekregen van de andere woningcorporaties?
In 2012 is de kamer geïnformeerd (kamerstuk 29 453, nr. 253) dat Vestia haar derivatenportefeuille heeft afgewikkeld middels een overeenkomst waarbij de derivatencontracten zijn afgekocht voor ongeveer € 2 mrd. Ter ondersteuning voor de beëindiging van deze derivatencontracten heeft Vestia in 2012 saneringssteun ontvangen van € 675 mln. Deze saneringssteun is verstrekt vanuit het saneringsfonds. Het saneringsfonds wordt gevuld vanuit saneringsheffingen die aan alle woningcorporaties worden opgelegd. De saneringssteun is verleend in de vorm van een renteloze lening. Deze renteloze lening kan op grond van de vermogenspositie van Vestia aan het eind van haar saneringsperiode (medio 2022) worden omgezet in een gift. Deze beoordeling is aan de gemandateerd saneerder.
Is het waar dat Vestia in zowel 2017 als 2018 een jaarresultaat had van meer dan € 1 mrd.?
Uit de openbare jaarverslagen van Vestia blijkt dat het jaarresultaat van Vestia in zowel 2017 als in 2018 meer dan € 1 mrd. bedroeg. Deze jaarresultaten zijn voornamelijk ontstaan door de niet-gerealiseerde waardeverandering van de vastgoedportefeuille/bezit van Vestia. Alleen bij verkoop van bezit kan deze waardeverandering worden gerealiseerd. Niet-gerealiseerde waardeverandering levert geen kasstromen op.
Het operationele resultaat van Vestia was over 2017 en 2018 respectievelijk circa € 80 miljoen en € 90 miljoen. Dit operationele resultaat moet Vestia inzetten voor het financiële herstel.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Koerhuis c.s. (TK 29 453 nr. 470) waarbij is verzocht te onderzoeken of, hoe en op welke termijn, Vestia de € 675 mln. steun terug kan betalen?
Bij de kamerbrief met kenmerk 2018-0000744685 heb ik u gemeld dat een terugbetalingsregeling reeds onderdeel uitmaakt van het saneringsbesluit voor Vestia (besluit nr. 79). In dit besluit is opgenomen dat de saneringssteun is verstrekt in de vorm van een renteloze lening en dat uiterlijk in 2022 vastgesteld dient te worden welk deel van de verstrekte saneringssteun aan Vestia wordt omgezet in een gift. De beoordeling voor het omzetten van de verstrekte lening in een gift wordt uitgevoerd door de gemandateerd saneerder, het WSW, en dient gebaseerd te worden op de voorwaarden die gesteld zijn in het saneringsbesluit (besluit nr. 79). Op grond van dit kader kan van een corporatie die saneringssteun heeft ontvangen uiterlijk aan het eind van de saneringsperiode verlangd worden de ontvangen steun terug te betalen indien op dat moment sprake is van een verantwoorde vermogenspositie.
Deelt u de mening dat Vestia het gekregen geld moet terug betalen aan de andere woningcorporaties, zodat zij dit geld kunnen gebruiken om bijvoorbeeld goedkope sociale huurwoningen te bouwen?
Uiterlijk in 2022 moet worden beoordeeld of Vestia de saneringssteun die zij heeft ontvangen en daarmee samenhangende kosten terug kan betalen. Verder stelt de regelgeving in algemene zin dat een corporatie saneringssteun ontvangt als zonder deze steun noodzakelijke DAEB-activiteiten verloren zouden gaan die niet op een andere wijze kunnen worden gecompenseerd. Voordat saneringssteun wordt verstrekt, wordt gekeken naar de noodzaak van het behoud van de DAEB-activiteiten van de corporatie. Daarnaast wordt getoetst of de bijdrage die van andere corporaties wordt gevraagd evenredig is ten opzichte van het belang van de volkshuisvesting. Daarmee voorziet de regelgeving in de afweging of het verstrekken van saneringssteun noodzakelijk is en of de steun de bijdrage van andere corporaties rechtvaardigt.
Het bericht ‘De mobiele lokdoos werkt niet met 5G’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De mobiele lokdoos werkt niet met 5G»?1
Ja.
Kent u de opvatting van Europol dat identificatie en lokalisatie van verdachten met 5G complex wordt? Zo ja, deelt u de mening van Europol?
Identificatie en lokalisatie van verdachten, maar ook van personen in acute noodsituaties, zal ook in het 5G-netwerk technisch gezien mogelijk zijn. De huidige werkwijze voor het identificeren en lokaliseren van personen werkt echter niet in het 5G-netwerk. Op dit moment wordt in de ambtelijke werkgroep «5G en opsporing» onder voorzitterschap van de politie met daarin het Openbaar Ministerie, Agentschap Telecom en de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Justitie en Veiligheid uitgewerkt welke aanpassingen in werkwijze noodzakelijk zijn om identificatie en lokalisatie van personen in het 5G-netwerk mogelijk te maken. Waar nodig zal de regelgeving op dit punt moeten worden aangepast. Ook de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn hierbij aangesloten met het oog op de gevolgen van de uitrol van 5G voor de taakuitvoering van deze diensten.
Heeft u contact gehad met Europol naar aanleiding van hun geuite zorgen? Zo ja, kunt u aangeven of naar aanleiding van dit contact besloten is actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hierover contact met Europol. Reeds voordat Europol zorgen uitte is de hiervoor genoemde ambtelijke werkgroep ingericht in opdracht van het kabinet. De werkgroep heeft als opdracht te waarborgen dat de huidige opsporingsmogelijkheden ook in het 5G-netwerk uitgeoefend kunnen worden.
Heeft u naar aanleiding van de geuite zorgen contact gehad met telecomproviders om te bepalen welke mogelijkheden er zijn om opsporings- en veiligheidsdiensten genoeg instrumenten te blijven bieden voor het uitvoeren van hun taken? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact met de telecomproviders over de consequenties van 5G voor de opsporing en de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het uitgangspunt is dat de opsporing en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun wettelijke taken kunnen blijven uitoefenen ten behoeve van de nationale veiligheid en het opsporen en vervolgen van strafbare feiten, ongeacht de technologische ontwikkelingen in de telecommarkt. Dit uitgangspunt wordt gedeeld door de grote telecomproviders.
Herkent u zich in het beeld dat telecomproviders niet zitten te wachten op het verzinnen van een alternatief voor de zogenaamde ISMI-catcher? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit beeld wordt op basis van gesprekken hierover met de grote telecomproviders niet herkend. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wordt bij het onderzoek van de Taskforce 5G ook de geuite zorg van de opsporingsdiensten betrokken dat tap-informatie uit het 5G-netwerk gefragmenteerd wordt aangeleverd of voorzien is van een onbreekbare encryptie? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce 5G onder voorzitterschap van de NCTV richt zich op de vraagstukken van beveiliging van het telecomnetwerk.
De in het antwoord op vraag 2 genoemde ambtelijke werkgroep onder voorzitterschap van de politie richt zich op het behoud van de functionaliteit van de huidige opsporingsbevoegdheden ten aanzien van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken- en diensten. In deze werkgroep worden vragen rondom fragmentatie van het netwerk en diensten – zogenaamde slicing – en encryptie meegenomen.
Heeft u contact met andere landen om de best practices uit te wisselen en te bekijken hoe zoveel mogelijk kan worden samengewerkt teneinde opsporings- en veiligheidsdiensten zoveel mogelijk instrumenten te geven om hun taak uit te voeren, ook na de introductie van 5G? Zo nee, waarom niet?
Er vindt nationaal en internationaal overleg plaats op verschillende niveaus over dit onderwerp waarbij kennis en ervaringen worden gedeeld. Daar waar mogelijk wordt er samengewerkt met andere landen. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Wat is uw mening over het feit dat hobbyisten voor een paar honderd euro een nep-antenne in elkaar kunnen schroeven om IMSI-nummers en soms ook sms’jes en internetverkeer af te tappen?
De huidige regelgeving verbiedt particulieren om een zogenaamde IMSI-catcher te bezitten en/of te gebruiken. Het gebruik van dergelijke apparatuur is slechts voorbehouden aan diensten die taken uitvoeren in het kader van nationale veiligheid en opsporing en is onderworpen aan strikte, bij Telecommunicatiewet geregelde voorwaarden. Een hobbymatig motief valt buiten dit kader en in geval van een overtreding kan strafrechtelijk worden opgetreden. Tevens kan bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Het Agentschap Telecom is als toezichthoudende instantie hiertoe bevoegd.
Klopt het dat afgelopen maand de Europese opsporingsdiensten bij elkaar zijn gekomen om over de consequenties van 5G te spreken? Heeft u naar aanleiding van deze bijeenkomst contact gehad met de opsporingsdiensten om te kijken op welke wijze negatieve consequenties kunnen worden opgevangen en alternatieven kunnen worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Daar is ook gesproken over de consequenties van de uitrol van 5G voor de opsporing en hoe ongewenste gevolgen daarvan op opsporingsmethoden ondervangen kunnen worden. De leden van de hiervoor genoemde werkgroep «5G en opsporing» zijn overigens al langer in goed overleg met opsporings- en inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen over de consequenties van de komst van 5G.
Bpm-fraude bij importauto’s |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u een aantal maatregelen heeft aangekondigd om de problemen bij de import van gebruikte voertuigen aan te pakken?1
Ja.
Wanneer bent u voornemens om deze maatregelen te implementeren?
De mogelijke oplossingsrichtingen zoals omschreven in mijn brief van 31 januari jl.2 worden momenteel uitgewerkt. Dit najaar wordt uw Kamer hierover verder geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel auto’s (parallelimport) de eerste helft van 2019 zijn ingevoerd? Hoeveel auto’s waren dat in 2018 over dezelfde periode?
In totaal zijn in de eerste helft van het jaar 2018 circa 136.700 voertuigen ingevoerd, waarvan 8.400 motoren, 14.100 bestelauto’s en 114.200 personenauto’s. Voor 2019 geldt dat in de eerste helft van het jaar circa 140.800 voertuigen zijn ingevoerd, waarvan 10.000 motoren, 14.700 bestelauto’s en 116.100 personenauto’s.
Hoeveel van deze auto’s zijn in de eerste helft van 2019 gecontroleerd op de juiste waarde van de auto (en daarbij de te betalen bpm) en bij hoeveel auto’s heeft deze controle plaatsgevonden in de eerste helft van 2018?
Het aantal voertuigen waarop een fysieke controle plaatsvindt is voor de eerste helft van 2019 gelijk gebleven ten opzichte van de eerste helft van 2018. Domein Roerende Zaken voert 1.000 controles per half jaar uit voor de Belastingdienst.3 Verder vinden kantoortoetsen en boekenonderzoeken plaats.
De fysieke controles hebben veelal betrekking op aangiften die aan de hand van taxatierapporten (schadeauto’s) zijn ingediend. In veel gevallen blijkt de schade van het personenvoertuig uitvergroot, waardoor een te lage waarde is gehanteerd bij het doen van aangifte.
Wat is de uitkomst van deze controles?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de gecontroleerde auto’s hadden op papier een lagere waarde dan de feitelijke waarde (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt bij geconstateerde onregelmatigheden een naheffingsaanslag opgelegd? Zo ja, hoe verloopt deze route? Zo nee, waarom niet?
Bij de behandeling van de aangiften bpm vindt op basis van een risicoselectie een zogenoemde «uitworp» van aangiften plaats. De uiteindelijke uitworp kan leiden tot het vaststellen van onregelmatigheden in aangiften, zoals het aangeven van een te lage waarde van een geïmporteerd personenvoertuig. Of de uitworp behandeld wordt, is afhankelijk van verschillende factoren. Zo worden zaken geselecteerd die op grond van actuele jurisprudentie opportuun zijn, zal een afweging moeten plaatsvinden op basis van de beschikbare capaciteit en wordt gekeken naar de van belang zijnde geschilpunten en financiële omvang daarvan. In de gevallen waarin de Belastingdienst constateert dat een onjuiste aangifte is gedaan, wordt afhankelijk van de genoemde factoren een naheffingsaanslag opgelegd. Dit kan worden onderbouwd met een hertaxatie. Omdat op dossierniveau verslag wordt gelegd, is het op dit moment niet mogelijk om het totaalbelang van alle geconstateerde onregelmatigheden te kwantificeren.
Hoeveel rapporten over onregelmatigheden zijn er naar de Belastingdienst gestuurd (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)? Wat is de omvang van de misgelopen bpm bij deze geconstateerde onregelmatigheden (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeveel gevallen heeft de Belastingdienst (eerste 6 maanden van 2018 en 2019) een naheffing opgelegd? Wat is de omvang van deze naheffing over beide periodes?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 en 8 kan de benodigde informatie op dit moment nog niet inzichtelijk worden gemaakt omdat verslaglegging op dossierniveau plaatsvindt. Er wordt gewerkt aan het inzichtelijk maken van adequate managementinformatie rondom dit proces.
Kunt u een toelichting geven waarom in het overzicht opgenomen op bladzijde 6 van de Kamerbrief van 31 januari 20192 van een groot aantal bezwaarschriften (862) niet is bijgehouden waartegen bezwaar wordt aangetekend (eigen aangifte of naheffingsaanslag)?
Het is niet mogelijk om in de applicatie waarin de bezwaarschriften landelijk worden geregistreerd dit onderscheid weer te gegeven.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het onderzoek naar de werkwijze van no-cure-no-pay bedrijven?
Ik verwijs graag naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 juli 2019.5 Er is besloten om het onderzoek aan te vragen bij het WODC. Het onderzoek is inmiddels opgenomen in de onderzoeksplanning van het WODC en zal nog dit jaar van start gaan.
De antwoorden op de vragen over het bericht ‘Chinese webgigant AliExpress in strijd met Europese regels' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Zijn er schattingen hoeveel producten – of welk percentage op het totaal aan producten – worden ingevoerd die niet aan consumentenbeschermingsregels en productveiligheidsregels (consumentenregels) voldoen?
Vooraf merk ik op dat ik bij de beantwoording van deze set vragen onderscheid maak tussen productveiligheidsregels en consumentenrechten. Waar het om productveiligheid gaat, doel ik op zaken als brandgevaar of de materialen en stoffen die zijn gebruikt in de productie, net als specifieke risico’s voor speelgoed of elektrische apparaten. Kortom, eigenschappen van producten die tot ernstig letsel of gezondheidsschade kunnen leiden bij de consument en het gelijke speelveld voor het bedrijfsleven verstoren. Wanneer ik spreek van consumentenrechten, betreft dat de rechten die consumenten hebben in relatie tot de handelaar die een product aanbiedt. Hierbij kunt u denken aan het recht op ontbinding en conformiteit, maar ook aan het verbod op misleidende reclame.
In Nederland zijn verschillende toezichthouders aangewezen om te borgen dat producten voldoen aan Europese en nationale wet- en regelgeving.1 Deze toezichthouders houden risicogericht toezicht. Dit houdt in dat zij zich op basis van risicomodellen richten op producten en ondernemers waarvan de verwachting is dat ze niet voldoen aan de regels en daarmee ernstige veiligheidsrisico’s voor de consument veroorzaken. De uitkomsten van inspecties zijn hierdoor niet representatief en onbruikbaar voor het bepalen van het totaal aantal ingevoerde producten dat niet voldoet aan de productveiligheidsregels. Daarnaast verschilt het aandeel producten dat niet voldoet aan de productveiligheidsregels sterk per productcategorie. Zoals de Algemene Rekenkamer ook concludeerde in haar onderzoek naar CE-markering uit 2017, is het daarom moeilijk een eenduidig percentage te geven.2
Hoeveel onderzoeken hebben de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de afgelopen vijf jaar ingesteld om te beoordelen of platforms zich aan de in Europa en Nederland geldende consumentenregels houden?
De ACM en de NVWA hebben de afgelopen vijf jaren regelmatig onderzoek gedaan naar producten die via platforms (zowel binnen als buiten de EU) aangeboden worden. Omdat het platform zelf niet altijd centraal stond in die onderzoeken, kan ik geen concreet aantal onderzoeken noemen. De NVWA focust in haar toezicht namelijk op producten en de ACM ziet toe op het handelen van de verkoper. Dit kan een platform zijn, maar ook een webshop of een fysieke winkel.
De NVWA voert jaarlijks een tiental projecten uit gericht op risicovolle productgroepen. Deze projecten zijn gekozen op basis van risicobeelden, naleefbeelden en trends en ontwikkelingen in de maatschappij. Sinds een aantal jaar zijn aankopen via «webshops» hier specifiek onderdeel van.3 In deze projecten worden, naast monsters van (fysieke en online) aanbieders in Nederland, monsters genomen van aanbieders uit derde landen die hun producten op platforms aanbieden aan de Nederlandse consument. De resultaten van deze projecten worden met vermelding van de onderzochte merken en typen op de NVWA website gepubliceerd.
De ACM heeft in de afgelopen vijf jaren verschillende keren gepubliceerd over acties die gericht waren op aanpassing van de handelspraktijken van platforms en de wijze waarop consumentenrechten werden nageleefd. Voorbeelden hiervan zijn acties tegen Apple en Google (2015), Funda (2017), Google, Twitter en Facebook (2018,) en recent Airbnb (2019).4 Als gevolg van de actie in 2018 hebben Google, Twitter en Facebook hun voorwaarden aangepast rond bijvoorbeeld het recht om een koop te ontbinden, de gang naar een lokale in plaats van Amerikaanse rechter en aansprakelijkheid, ten gunste van de consument. Een recenter voorbeeld is Airbnb, dat na gezamenlijke actie van de Europese consumententoezichthouders beloofde zijn prijzen voortaan inclusief alle onvermijdbare kosten te tonen.
Uit hoeveel van deze onderzoeken is gebleken dat bedrijven de in Europa en Nederland geldende consumentenregels hebben overtreden? Welke regels zijn daarbij overtreden?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, houden de toezichthouders risicogericht toezicht. Dit houdt in dat zij extra aandacht besteden aan ondernemers met de hoogste nalevingstekorten. Omdat hun onderzoeken gericht worden uitgevoerd, blijkt daarom vaak dat er sprake is van een overtreding. Net als hierboven kan ik u echter niet exact antwoorden hoe vaak dat het geval is.
Voor wat betreft de regels die zijn overtreden, blijkt uit de onderzoeken van de NVWA dat in de afgelopen vijf jaren op verschillende punten niet is voldaan aan de productveiligheidsregels. Het gaat daarbij om het niet voldoen aan uiteenlopende veiligheidseisen, zoals de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een product (bijv. nitrosamines in ballonnen). Maar ook zaken als elektrische veiligheid, brandgevaar en verstikkingsgevaar komen aan bod.
Omdat de aanleiding voor deze vragen directe import uit derde landen betreft, acht ik het ook relevant te melden dat hierbij aanzienlijke verschillen bestaan tussen onderzochte productcategorieën. In sommige projecten bleken de monsters van het aanbod via platforms uit derde landen (beduidend) vaker niet aan de productveiligheidsregels te voldoen dan de monsters genomen bij aanbieders in Nederland of in een andere EU-lidstaat. Een voorbeeld hiervan is een onderzoek naar USB-laders waarbij alle rechtstreeks uit derde landen verkregen laders (directe import) niet voldeden aan de regelgeving met als gevolg een risico op (woning)brand.5 In andere productgerichte projecten, waarbij ook online aankopen uit derde landen zijn onderzocht, is echter minder tot geen sprake van (grote) verschillen.
Zoals bij het antwoord op vraag 2 ook is gebleken, hebben acties van toezichthouders op het gebied van consumentenrechten tot slot uitgewezen dat platforms zich de afgelopen jaren op verschillende punten niet hebben gehouden aan de consumentenrechten. Voorbeelden hiervan zijn intransparante prijzen, verboden bepalingen in de algemene voorwaarden, het onterecht niet aanbieden van bedenktijd en misleidende advertenties.
Hoe gaat u schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht door bedrijven uit landen buiten de Europese Unie tegen? Op welke wijze kan het Single Market Scoreboard bijdragen aan het tegengaan van schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht door bedrijven uit derde landen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op uw oorspronkelijke vragen vind ik het van groot belang dat de Nederlandse consument met vertrouwen aankopen kan doen.6 Het tegengaan van schendingen van het Europese consumentenrecht is daar een belangrijk onderdeel van. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de aangewezen toezichthouder(s). In Nederland is dit de ACM.
In diezelfde beantwoording heb ik erkend dat het voor (individuele) toezichthouders lastig kan zijn om naleving af te dwingen bij bedrijven die gevestigd zijn in landen buiten de EU. Zij hebben onder meer de mogelijkheid om gezamenlijk actie te ondernemen in het netwerk van Europese consumententoezichthouders (CPC-verband). Ik heb van de ACM vernomen dat zij de gezamenlijke oproep van de consumentenorganisaties, die aanleiding was voor de vragen van uw leden, inmiddels heeft besproken in dit netwerk. Omdat dit een overleg tussen toezichthouders is, wordt uit dit netwerk geen inhoudelijke informatie gedeeld. Ten slotte spreekt de ACM waar mogelijk ook zelf betrokken bedrijven aan, zoals AliExpress.
Het kabinet heeft de afgelopen tijd een aantal acties ondernomen om verbetering te brengen in de mogelijkheden om naleving af te dwingen. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar mijn eerdere beantwoording (zie voetnoot 6). Hier vindt u een vijftal acties dat het kabinet heeft ondernomen, zowel nationaal als in Europees verband. Kort samengevat zijn dat de volgende:
In aanvulling op deze laatste actie kan ik melden dat de Europese Commissie op 24 juli jl. de eerste voortgangsrapportage van de Product Safety Pledge heeft gepresenteerd.9 Hieruit blijkt onder meer dat de vier betrokken marktplaatsen, Alibaba (namens AliExpress), Amazon, eBay en Rakuten-France, op basis van overheidsmeldingen en op basis van publicaties van terugroepacties in systemen zoals Safety Gate (voorheen RAPEX) respectievelijk 87% en 92% van de aanbiedingen op hun platforms binnen twee werkdagen verwijderen. Ik vind dit een positieve ontwikkeling en hoop dat de betrokken partijen blijven investeren in bescherming van de consument, bijvoorbeeld op het gebied van geautomatiseerd herkennen van niet-conforme aanbiedingen.
Het Interne-Marktscorebord bevat geen indicatoren over schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht. Ik zie hier ook niet direct een rol voor dit instrument. Wel bevat het scorebord informatie over de samenwerking binnen het EU-netwerk van consumentenautoriteiten.10 Acties en informatieverzoeken m.b.t. bedrijven uit derde landen worden in deze cijfers ook gevat.
Deelt u de mening dat «het echt laten werken van wat we met elkaar afgesproken hebben» concreet kan worden toegepast op het handhaven van het consumentenrecht?1 Zo ja, op welke wijze kan het handhaven van de huidige regels, gericht op het consumentenrecht, worden verbeterd? Hoe gaat gaat u ervoor zorgen dat dit tot prioriteit wordt benoemd door de nieuwe Europese Commissie?
Ja, ik deel de mening dat «het echt laten werken van wat we met elkaar afgesproken hebben» toegepast kan worden op het handhaven van het consumentenrecht. Het kabinet hecht er aan dat alle bestaande nationale en Europese wet- en regelgeving wordt nageleefd. Dat geldt ook voor het consumentenrecht. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 voor wat betreft de wijze waarop het kabinet zich inzet om naleving te verbeteren.
Wanneer kan de Kamer de te beziene acties van het kabinet ten aanzien van het naleven van de bestaande wet- en regelgeving zoals genoemd in het verslag van het schriftelijk overleg inzake de informele Raad voor Concurrentievermogen op 4 en 5 juli 2019 verwachten?2
Er zijn op dit moment verschillende trajecten in voorbereiding. Deze zijn zowel nationaal als Europees van aard, en betreffen onder meer het actualiseren van het Europese mededingingskader aan ontwikkelingen op digitaal en mondiaal terrein, het verbeteren van de bescherming van intellectueel eigendom en een handelspolitieke inzet op het versterken van het gelijke speelveld. Uw Kamer wordt geïnformeerd over relevante voortgang op deze onderwerpen.
Kan u het juridisch kader uiteenzetten waaruit volgt dat omdat, zoals in het bovengenoemd verslag wordt gesteld, veel platforms geen van drie rollen van producent, importeur of distributeur vervullen, deze platforms niet gehouden zijn aan de Nederlandse en Europese consumentenregels? Zo ja, is dit volgens u een wenselijke ontwikkeling? Belemmert dit naar uw mening de handhaving in Nederland en Europa?
In het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli ging het over productveiligheidsregels. Ik beantwoord deze vraag daarom gericht op productveiligheidsregels.
Alle producten die worden aangeboden op de Europese markt vallen onder productwetgeving (voornamelijk Europees geharmoniseerde regelgeving) en moeten daardoor voldoen aan de van toepassing zijnde (Europese) veiligheidseisen. Dit geldt ook voor producten die worden aangeboden op platforms. In Europese productwetgeving zijn drie actoren te onderscheiden die verantwoordelijkheden hebben met betrekking tot productveiligheid: de producent (of diens in de EU gevestigde gemachtigde), de importeur en de distributeur, waarbij de producent de primair aan te spreken partij is. Afhankelijk van de route die het product in de toeleveringsketen aflegt, hebben één of meerdere van bovengenoemde actoren verantwoordelijkheden met betrekking tot de veiligheid van het product.13
Bij directe import, wanneer een consument het product (eventueel via een platform) rechtstreeks koopt bij een producent in een derde land, is er geen sprake van een producent, importeur of distributeur die gevestigd is in de EU. Een platform kan doorgaans niet worden aangemerkt als één van deze drie actoren. Bij directe import kan alleen de producent die gevestigd is in een derde land worden aangesproken. Dit is in de praktijk vaak niet mogelijk omdat de bevoegdheden van de toezichthouders zich beperken tot de EU. De toezichthouder kan uiteraard wel steekproefsgewijs producten bij een controle (aan de grens) tegenhouden, terugsturen of vernietigen. Het controleren van alle pakketten is echter onmogelijk. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat dit jaar alleen al uit China en Hong Kong ongeveer 27 miljoen e-commerce zendingen geïmporteerd worden in Nederland (naar schatting van de International Post Corporation).14 Dat zijn er ruim 70 duizend per dag, en dat is nog exclusief pakketten die uit andere landen binnenkomen.
Om verbetering te brengen in de mogelijkheden om naleving af te dwingen, is in de eerdergenoemde nieuwe markttoezichtsverordening voor een groot aantal producten bepaald dat een producent die gevestigd is in een land buiten de Europese Unie voor het aanbieden van een product op de Europese markt een vertegenwoordiger moet hebben in de Europese Unie. Deze draagt de verantwoordelijkheid voor de productveiligheid. In de onderhandelingen over de verordening heb ik mij hier nadrukkelijk voor ingezet.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre handhaving gediend zou kunnen zijn door platforms (mede)verantwoordelijk te stellen voor de via deze platforms in Europa verkochte producten die niet voldoen aan de consumentenregels? In hoeverre is het bij geconstateerde overtredingen opleggen van boetes aan dergelijke platforms voor het schenden van het Nederlandse en Europese recht mogelijk dan wel wenselijk?
Platforms bieden vaak een zeer groot aantal producten aan en hebben in de meeste gevallen geen fysieke beschikking over het product. Dit maakt het moeilijk en weinig effectief om platforms verantwoordelijk te maken voor de veiligheid van de producten die via hen worden aangeboden. In tegenstelling tot het platform, kent de fabrikant of handelaar het product. Hij biedt het immers aan. Het kabinet is daarom van mening dat de primaire verantwoordelijkheid bij de aanbieder dient te liggen. Dat laat onverlet dat platforms door hun unieke rol en positie op de markt een rol kunnen spelen bij effectieve handhaving. Ook zij hebben er belang bij dat de aanbieders op hun platform zich houden aan wet- en regelgeving.
Op het gebied van productveiligheidsregels denk ik daarbij vooral aan de afspraken die met platforms zijn gemaakt, zoals de Product Safety Pledge door de Commissie en recent door de NVWA met de in Nederland actieve platforms Marktplaats en bol.com (zie ook antwoord op vraag 4). Ik zie kansen voor andere platforms om ook soortgelijke afspraken te maken met toezichthouders of de Europese Commissie.
Vanuit het perspectief van consumentenrechten is een platform al gebonden aan de toepasselijke wet- en regelgeving. Toezichthouders kunnen in dat kader tot handhaving overgaan wanneer dat nodig is. Bijvoorbeeld wanneer platforms bij de verkoop aan consumenten onvoldoende transparant zijn over belangrijke productinformatie en voorwaarden. Hier gelden dus al wettelijke eisen.
Kunt u uw appreciatie delen over de besprekingen van mei, juni en juli 2019 van het Commissievoorstel getiteld «EU PROPOSAL FOR WTO DISCIPLINES AND COMMITMENTS RELATING TO ELECTRONIC COMMERCE» van 26 april 2019 tussen de Europese Commissie en de World Trade Organisation (WTO)?3
Na de Gezamenlijke Verklaring van 76 WTO-leden op 25 januari 2019 te Davos om de e-commerce onderhandelingen te starten, hebben in mei, juni en juli 2019 de eerste drie onderhandelingsrondes over e-commerce plaatsgevonden. In deze rondes zijn niet alleen het voorstel van de Commissie van 26 april 2019 besproken maar eveneens de voorstellen van andere WTO-leden die de Gezamenlijke Verklaring hebben ondertekend zoals die van de VS, Japan, Canada en Zuid-Korea. Daarbij zijn verschillende thema’s behandeld, zoals consumentenbescherming, privacy en toegang tot data en hebben de betreffende WTO-leden hun respectieve voorstellen gepresenteerd en toegelicht. Dat was ook het geval voor het voorstel van de Europese Commissie. Tijdens de besprekingen is duidelijk naar voren gekomen dat er op een aantal onderwerpen een zekere mate van overeenstemming is, maar op een aantal belangrijke thema’s nog grote verschillen van inzicht bestaan. Daarbij gaat het met name om de bescherming van persoonlijke gegevens en privacy. Het voorstel van de Europese Commissie bevat daarvoor de meest vergaande bescherming. De daadwerkelijke onderhandelingen op grond van concrete tekstvoorstellen zullen waarschijnlijk dit najaar starten. De onderhandelingen vinden plaats op grond van het mandaat dat de Raad aan de Europese Commissie heeft verleend voor de Doha Ontwikkelingsagenda. Aanvullende onderhandelingsrichtlijnen zijn door de Raad op 27 mei jl. aangenomen.
Welke verbeteringen zijn getroffen binnen het handelsakkoord tussen de EU en Japan met betrekking tot het consumentenrecht in vergelijking met afspraken met derde landen?
Het handelsakkoord tussen de EU en Japan dat op 1 februari 2019 in werking is getreden, bevat een aantal nieuwe elementen inzake consumentenrechten in vergelijking met eerdere handelsakkoorden die de EU met derde landen heeft afgesloten. Zo zijn in het EU-Japan handelsakkoord specifieke zelfstandige artikelen over consumentenbescherming en bescherming tegen ongewenste elektronische post (spam) opgenomen, terwijl er in eerdere handelsovereenkomsten van de EU met derde landen enkel in algemene bewoordingen naar de bescherming van consumenten werd verwezen. Daarmee is de basis gelegd voor concrete afspraken over bijvoorbeeld informatieverplichtingen over verkoopvoorwaarden voor verkopers van goederen en diensten via internet, voor schadeloosstellingen voor consumenten bij internetaankopen of voor het tegengaan van frauduleuze verkooppraktijken. Andere niet eerder in handelsovereenkomsten van de EU met derde landen als zodanig opgenomen bepalingen in het hoofdstuk over e-commerce komen eveneens consumenten ten goede zoals de bepalingen die elektronische authenticatie en de elektronische handtekening regelen of die over het kunnen sluiten van overeenkomsten via elektronische weg.
Wanneer start de bewustwordingscampagne «recht hebben, recht halen», zoals aangekondigd in de Consumentenagenda «houvast bij voortdurende verandering' van 8 oktober 2018?4
De campagne «recht hebben, recht halen» start deze maand met een samenwerking met VNO-NCW in het kader van een trainingsprogramma over consumentenrechten voor MKB-ondernemers. Vanaf november ga ik, met een ander onderdeel van de campagne, consumenten informeren over de risico’s die zij lopen bij directe import uit landen buiten de EU, waaronder China. Daarbij gaat het zowel om risico’s op het terrein van (verminderde) consumentenbescherming als om risico’s op het gebied van productveiligheid. De uiteindelijke keuze om direct uit derde landen te kopen is aan de consument, maar ik vind het belangrijk dat die beseft dat hij bij aankopen binnen de EU in de praktijk betere bescherming geniet. Bij deze campagne trek ik onder andere samen op met de NVWA en de ACM.
Wat vindt u, met het oog voor de belangen van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb), van het feit dat op de website van de consumentenbond onder het kopje «houdt rekening met extra kosten» niet alleen actief wordt gewezen dat aankopen onder 22 euro geen btw, invoerrechten en afhandelingskosten meebrengen, maar ook dat de douane slechts steekproefsgewijs controleert waardoor de kans dat je bij moet betalen niet heel groot is?5
Ik vind het goed dat de Consumentenbond aandacht besteedt aan dit onderwerp en tips geeft voor het doen van aankopen bij Chinese webwinkels. Het is aan de Consumentenbond zelf om te beoordelen welke informatie daarbij het beste kan worden verstrekt. Ik constateer dat de informatie op de betreffende pagina voor een groot gedeelte uit waarschuwingen bestaat. Ik heb zelf vorig jaar tijdens de presentatie van mijn Consumentenagenda ook gewaarschuwd dat consumenten goed op moeten letten bij aankopen die zij doen buiten de EU.18 Consumenten kunnen op basis hiervan zelf een inschatting maken of zij het soms aanzienlijke risico willen nemen om een product bij een Chinese webwinkel te kopen.
Voor wat betreft de extra kosten waar consumenten mogelijk mee worden geconfronteerd, wijs ik er op dat webwinkels in derde landen met ingang van 2021 ook btw gaan afdragen voor cross-border zendingen met een orderwaarde lager dan € 22,–. Hierdoor zal in 2021 ook op dit vlak een gelijk speelveld zijn ontstaan met betrekking tot de verzending van e-commerce producten.
Het bericht dat er minder festivals georganiseerd moeten worden om drugsgebruik tegen te gaan |
|
Vera Bergkamp (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer nodig tegen drugscriminaliteit»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de uitspraak dat er minder festivals georganiseerd moeten worden om drugsgebruik tegen te gaan?
Ik pleit niet voor een afname van het aantal festivals als zodanig. In het artikel heb ik gezegd dat we met elkaar kritisch moeten zijn op de vraag of we de handhaving van het verbod op het bezit van harddrugs tijdens festivals aan kunnen. Daar sta ik nog steeds volledig achter. Veel festivals kennen een «zero tolerance» beleid ten aanzien van harddrugs. Dit kan vooralsnog niet verhinderen dat het gebruik van harddrugs op festivals hoog is. De mate waarin politiecapaciteit kan worden ingezet om strafrechtelijk op te treden tegen bezoekers die meer dan de gebruikershoeveelheid bij zich hebben verschilt per festival, maar is niet onbegrensd. Voorafgaand aan het organiseren van een festival zou daarom nadrukkelijker de vraag kunnen worden gesteld of het verbod op bezit van harddrugs en de handel daarin effectief zal kunnen worden gehandhaafd. Dit is echter een afweging die lokaal moet worden gemaakt. Afhankelijk van de beantwoording van die vraag zou het gevolg kunnen zijn dat het aantal festivals afneemt.
Deelt u de mening dat het organiseren van festivals een gemeentelijke aangelegenheid is waar het Rijk niets over te zeggen heeft?
Het is aan de lokale driehoek om afspraken te maken over de benodigde politie-inzet bij evenementen. Ook bepalen gemeenten zelf welke eisen zij stellen aan de organisatoren van festivals. Ik ga met al deze partijen het gesprek voeren over de wijze waarop tot een meer eenduidig en effectief beleid ten aanzien van de aanpak van drugs op festivals kan worden gekomen, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juli jl. heb geschreven.2
Deelt u voorts de mening dat festivals positieve en gezellige uitingen van cultuur zijn, waar mensen naartoe komen om van hun favoriete muziek te genieten en te ontspannen met gelijkgestemden? Zo nee, waarom niet?
Dat kunnen festivals zijn, waarbij ik opmerk dat het gebruik van illegale drugs geen voorwaarde is om van een festival te kunnen genieten.
Kunt u ingaan op het inzicht van experts dat het organiseren van minder festivals kan leiden tot een grotere underground scene waar nog minder controle is op het gebruik van drugs en op de gezondheid van aanwezigen?
Als gezegd pleit ik niet voor een afname van het aantal festivals. Wel zou, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, voorafgaand aan het organiseren van een festival de vraag moeten worden gesteld of het verbod op bezit van harddrugs en de handel daarin effectief zal kunnen worden gehandhaafd op een festival.
Deelt u de mening dat het minder organiseren van festivals om drugsgebruik te voorkomen zijn doel voorbij schiet, net zoals wij mensen ook niet oproepen minder de weg op te gaan om inzet van de verkeerspolitie te beperken?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad’ |
|
Arno Rutte (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de resultaten van het onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), die lijken te suggereren dat er sprake is van een verband tussen frauderen in de zorg en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten? Deelt u de mening dat het onderzoek waardevol is voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg voor kwetsbare mensen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het waardevol dat het IKZ heeft onderzocht of fraudeurs in de zorg ook een strafblad hebben. Het is schokkend om te lezen dat er een verband lijkt te zijn tussen bestuurders die frauderen met geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten. Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het zorgstelsel onder druk. Wij zien het vervolgonderzoek van het IKZ dan ook graag tegemoet.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders op dit moment een rol bij de vergunningsprocedure voor nieuwe zorgaanbieders? Brengt de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) daar verandering in? Geven de resultaten van het IKZ onderzoek aanleiding om de Wtza verder aan te scherpen? Zo ja, waarom en hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige WTZi-toelating spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders geen rol. Met de invoering van de Wtza bestaat de mogelijkheid de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze mogelijkheid tezamen met de mogelijkheid om de vergunning te weigeren of in te trekken op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), voorkomen dat door het verlenen van vergunningen fraude wordt gefaciliteerd. De resultaten van het IKZ-onderzoek geven geen aanleiding om de Wtza aan te scherpen.
Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 20192 zullen we de vergunningplicht in de Wtza in de toekomst wel verder uitbreiden. Gezien de complexiteit en impact pakken we dit op in een apart traject dat moet uitmonden in een nieuw aanvullend wetsvoorstel dat voortbouwt op de Wtza. Bij deze verdere uitbreiding en inrichting is van belang een goede balans te vinden tussen regeldruk en uitvoeringslasten en de effectiviteit van de vergunningplicht.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders een rol bij de bestrijding van fraude met PGB’s? Mag de inspectie SZW om strafrechtelijke antecedenten vragen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van fraude met Pgb’s vindt in eerste aanleg plaats door verstrekkers (gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars). Het Pgb kenmerkt zich door het feit dat de cliënt een overeenkomst sluit met een zorgaanbieder. De verstrekker is geen partij bij deze overeenkomst. Indien er sprake is van fraude waarbij de cliënt het slachtoffer is van de zorgaanbieder kan de verstrekker een civielrechtelijke procedure starten teneinde het geld dat niet is besteed aan zorg terug te vorderen van de zorgaanbieder. De ISZW verricht strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan een strafrechtelijke procedure starten als de cliënt of zorgaanbieder strafbare feiten heeft gepleegd, zoals valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen, fiscale delicten. Daarbij kunnen door de ISZW strafrechtelijke antecedenten worden opgevraagd.
Hoe worden zorgbestuurders die eerder bewezen zorgfraude hebben gepleegd gecontroleerd als zij elders in de zorg opnieuw aan de slag willen bij een bestaande zorgorganisatie of een nog op te richten zorgorganisatie? Indien die controle niet plaatsvindt, deelt u dan de mening dat dit wel zou moeten? Vindt u dat het mogelijk moet zijn om mensen die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten te verbieden om een zorgbedrijf te starten? Kunt u uitleggen waarom wel of niet?
De raad van toezicht van een zorginstelling dient op basis van de Governancecode Zorg 2017 zich voorafgaand aan de benoeming van een bestuurder te vergewissen van het werkverleden van de bestuurder, diens integriteit, kwaliteit en geschiktheid voor de functie. Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, is in de Wtza de mogelijkheid opgenomen de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze wet biedt tevens de mogelijkheid om een onderzoek te starten op grond van de Wet Bibob, waarna ook op basis van die bevindingen tot weigering of intrekking van een vergunning kan worden overgegaan. Daarnaast geldt onder de Wet kwaliteit, klachten geschillen zorg (Wkkgz) een vergewisplicht voor zorgaanbieders. Zij dienen zich ervan te vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd niet in de weg staat aan het inzetten van de zorgverleners bij het verlenen van zorg. Tot slot moeten zorgaanbieders op grond van de Wkkgz een VOG overleggen voor alle zorgverleners en andere personen die met cliënten in contact kunnen komen, indien zij langdurige zorg leveren of ggz zorg verlenen in een instelling waar mensen ook ’s nachts kunnen verblijven.
Hoe kan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) bijdragen aan de aanpak van zorgfraude? Wat kan de zorg daarbij leren van het onderwijs als het gaat om het inzetten van de Wet Bibob, waar het instrument onlangs is ingezet (in geval van het Haga lyceum) maar wel als ongebruikelijk werd gezien?
Met het wetsvoorstel Wtza en bijbehorend wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders wordt de Wet Bibob van toepassing op de vergunningverlening voor het leveren van zorg (artikel 5, tweede lid Wtza). Daarnaast wordt het met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bibob mogelijk om de Wet Bibob toe te passen op alle overheidsopdrachten, waaronder ook die in de zorgsector.3 Dit wetsvoorstel is op 4 maart 2019 aan uw Kamer verzonden. De toepassing van de Wet Bibob geeft bestuursorganen de mogelijkheid om haar eigen integriteit te beschermen door te voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert. Een Bibob-onderzoek kan gestart worden wanneer een bestuursorgaan een vermoeden heeft dat er een risico bestaat op misbruik van een vergunning of een subsidie, een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen en geeft hen ruimte om in concrete individuele gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen.
Wat betreft het leren van de inzet van de Wet Bibob op andere domeinen kan ik in algemene zin opmerken dat bestuursorganen zich hierbij kunnen laten voorlichten, adviseren en/of ondersteunen door het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Het LBB heeft een belangrijke rol in het bewaken en waarborgen van een uniforme toepassing van de Wet Bibob en de kwaliteit van het onderzoek door bestuursorganen en heeft daarmee in de loop der tijd veel kennis, expertise en ervaring opgebouwd. Voorts valt ook onderwijsbekostiging onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Met het voorliggende voorstel tot wijziging van de Wet Bibob wordt dit voor de rechtszekerheid geëxpliciteerd.4
Neemt u de aanbevelingen van het IKZ over vervolgonderzoek over? Zo ja, hoe gaat dit vervolgonderzoek er uit zien en wanneer kunnen we de publicatie hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de aanbevelingen van het IKZ over een vervolgonderzoek over. Het IKZ beslist echter zelf wanneer en in welke vorm zij tot publicatie van dit vervolgonderzoek zullen overgaan.
Desgevraagd heeft het IKZ aangegeven dat zij ernaar streven om deze zomer een voorstel voor een vervolgonderzoek uit te werken en dat dit voorstel in het najaar van 2019 aan haar partners zal worden voorgelegd. Zodra de uitkomsten van dit vervolgonderzoek bekend zijn, zullen wij dit delen met uw Kamer.
Het melden van seksueel geweld |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat slachtoffers seksueel geweld vaker kort na het misdrijf melden?1 Zo ja, Is een vergelijkbare stijging ook waarneembaar in het aantal aangiftes van seksueel geweld bij de politie? Zo nee, waarom niet? En is een vergelijkbare stijging ook waarneembaar in het aantal zaken door het Openbaar Ministerie (OM) geïnitieerde rechtszaken met betrekking tot seksueel geweld? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend.
De politie heeft mij geïnformeerd dat het totaal aantal aangiften van fysiek seksueel geweld en seksueel misbruik in 2018 licht is gestegen ten opzichte van 2017 (2.869 resp. 2.800).2 De politie kan – op basis van hun gegevens – niet nagaan of deze aangiften vaker kort na het misdrijf worden gedaan.
Het OM heeft mij geïnformeerd dat de instroom van verdachten bij het OM een daling, van 2.480 in 2017 naar 2.292 in 2018, laat zien.3 Het aantal verdachten dat door het OM in dezelfde periode is gedagvaard vrijwel gelijk gebleven (1.158 in 2018 ten opzichte van 1.163 in 2017).
Waarom de stijging van de cijfers van het CSG’s zich niet vertaalt in een vergelijkbare stijging van de cijfers van de politie en het OM is niet bekend.
Bij zedenzaken bestaat een vaste werkwijze. Tijdens of naar aanleiding van het bezoek aan een CSG kan een zedenrechercheur al in de acute fase een informatief gesprek voeren met het slachtoffer. In het informatieve gesprek na een melding vertellen zedenrechercheurs het slachtoffer wat het doen van aangifte inhoudt en wat zij van het strafproces kunnen verwachten. Dit gesprek leidt ertoe dat een slachtoffer desgewenst weloverwogen aangifte kan doen en daarvoor zelf het moment kiest. Juist omdat een aangifte niet ingetrokken kan worden, is het van belang dat een slachtoffer van te voren weet wat het behelst. Als geen aangifte wordt gedaan, beoordeelt de politie (waar nodig in overleg met het OM) of ambtshalve opsporing nodig is. Dat kan er eventueel toe leiden dat het OM ambtshalve vervolgt.
Deelt u de mening dat slachtoffers van seksueel geweld zo min mogelijk drempels moeten ervaren om zich te melden bij de Centra Seksueel Geweld? Zo ja, vindt u dat er op dit moment voldoende capaciteit bij de zestien locaties van het Centrum Seksueel Geweld voorhanden is? En wat vindt u van de naamsbekendheid van het Centrum Seksueel Geweld?
Ja, ik deel de mening van de vraagstellers dat er zo min mogelijk drempels moeten zijn om hulp te zoeken bij een CSG. Dat is juist de reden waarom ik, samen met de Minister van VWS en de Minister voor Medische Zorg, in januari 2020 een pilot start om gedurende een jaar het eigen risico van de zorgkosten te vergoeden, dat een bezoek aan het CSG kan kosten. Ik heb uw Kamer eerder bericht over deze pilot.4 Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van seksueel geweld de hulp zoeken en krijgen die zij nodig hebben.
Wat betreft uw vraag over de beschikbare capaciteit, heb ik navraag gedaan bij het CSG. Het CSG heeft mij geïnformeerd dat alle slachtoffers die zich melden bij één van de zestien CSG’s direct worden geholpen. Ik sta in nauw contact met gemeenten en met de landelijke coördinatie van het CSG. Als er knelpunten zijn ten aanzien van de capaciteit van de CSG’s dan kunnen die voor dat overleg worden geagendeerd.
Het jaarverslag van het CSG laat een aanzienlijke jaarlijkse stijging van meldingen in de acute fase zien. Het is goed dat slachtoffers van seksueel misbruik en geweld steeds vaker de weg naar een CSG weten te vinden. Dit toont aan dat het CSG steeds meer naamsbekendheid krijgt. In het najaar start ik een meerjarige campagne om de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel geweld te vergroten. In de campagne wordt aandacht besteed aan het CSG als een zeer belangrijk handelingsperspectief voor slachtoffers van seksueel geweld. Daarnaast is de Minister van VWS met de Landelijke Huisartsen Vereniging, het Koninklijk Nederlands Medisch Genootschap en GGZ Nederland in gesprek over wat er nodig is om de bekendheid van de CSG’s onder professionals verder te vergroten.
Deelt u de zorgen over de constatering van klinisch psycholoog en coördinator van het Centrum Seksueel Geweld Iva Bicanic dat slachtoffers nog steeds schromen om over seksueel geweld te praten? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om hen te overreden om hulp te zoeken en aangifte te doen?
Helaas voelen nog te veel slachtoffers van seksueel geweld een drempel om over hun ervaring te spreken, hulp te zoeken en het te melden. Dat kan komen omdat zij vrezen niet geloofd te worden of omdat iemand uit hun omgeving aan victim blaming doet. Ik onderstreep het belang dat hulpverleners en ook de omgeving van slachtoffers van seksueel geweld, naar hen luisteren en hen helpen.
Voorop staat daarom voor mij dat seksueel geweld niet mag en niet kan. Een ieder heeft het recht op zijn of haar fysieke integriteit, die een ander niet mag schenden. Slachtoffers van seksueel geweld hebben hulp en zorg nodig. De voormelde campagne laat zien dat een slachtoffer van seksueel geweld hulp kan en mag zoeken. De mogelijkheden die een slachtoffer heeft om hulp te zoeken en het feit te melden, worden tijdens de campagne onder de aandacht gebracht. De campagne moet ertoe leiden dat meer slachtoffers van seksueel geweld hulp en zorg zoeken, het feit melden en hiervan desgewenst aangifte doen.
De brief van de minister van Justitie en Veiligheid 'Zaak Julio Poch' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid de reisverslagen van januari 2008 en mei 2008 openbaar te maken? Zo nee, bent u dan wel bereid de reisverslagen ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen?
Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20191 heb aangegeven, beschik ik sinds 24 juni 2019 alleen over het reisverslag van de tweede dienstreis in mei 2008. Zoals ik ook in die brief heb aangegeven is bij de beslissing op het Wob-verzoek over de mate van openbaarheid van dit document beslist. Dit besluit ontvangt u heden per apart schrijven.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht2 heb ik dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het betreffende reisverslag van mei 2008 is ten behoeve van dit onderzoek aan hem verstrekt. Zoals ik toen ook heb aangegeven zal ik uw Kamer te gelegener tijd informeren over de resultaten van zijn onderzoek.3
Mocht in het kader van het in de kamerbrief genoemde WOB-verzoek een gelakte versie van het reisverslag van mei 2008 openbaar worden gemaakt, bent u dan bereid een niet-gelakte versie ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, gelet op uw opvatting dat «waarheidsvinding [..] in een reeds lang lopende zaak als de onderhavige dermate belangrijk [is] dat een uiterste inspanning hiertoe op zijn plaats is»1, de politie en het openbaar ministerie verzocht alle documenten met betrekking tot de zaak van de heer Poch aan u toe te doen komen? Zo ja, wanneer heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom waren de reisverslagen dan niet eerder bij u bekend?
Ik heb dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het openbaar ministerie (hierna: OM) is op 27 mei 2019 verzocht de benodigde maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dhr. Machielse over alle stukken van OM en politie kan beschikken.
Ik heb het betreffende reisverslag niet eerder dan 24 juni 2019 ontvangen, de beslissing over het verstrekken hiervan lag bij het OM.
Zijn de reisverslagen van de dienstreizen in 2008 eerder aan u toegekomen? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Sluit u uit dat er nieuwe documenten gevonden worden die nieuwe feiten in deze zaak aan het licht kunnen brengen?
Nee. Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 18 januari 2019 heb aangegeven, hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten in deze zaak. Om die reden heb ik opdracht gegeven tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het dossier.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Sjoerdsma en Groothuizen van 1 december 20172, en uw antwoorden op vragen van dezelfde leden van 14 maart 2018?3 Klopt het, dat de vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten in mei 2008, dus vóór afronding van hun eigen onderzoek, vóór het horen van de Nederlandse getuigen in december 20084, en vóórdat de Argentijnse onderzoeksrechter in maart 2009 de aanhouding van de heer Poch beval5, al een «expliciete voorkeur heeft uitgesproken voor uitlevering van de heer Poch aan Argentinië»?6 Klopt het dus, dat er over uitlevering is gesproken vóórdat Argentinië zelf onderzoek had verricht naar deze zaak, en dat dit enkel was gebaseerd op informatie vanuit Nederland? Bent u het in het licht van deze nieuwe informatie nog steeds van mening dat deze gang van zaken «niet ongeoorloofd» is?7
Ja, die herinner ik mij. Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2019 hierover heb aangegeven blijkt dat sprake is geweest van verkennende gesprekken waarin met verschillende Argentijnse gesprekspartners is gesproken over mogelijkheden van rechtshulp, de mogelijkheden met betrekking tot uitlevering daaronder begrepen.
Ook heb ik hierbij aangegeven dat uit het verslag blijkt dat een vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten richting de Nederlandse delegatie een expliciete voorkeur zou hebben uitgesproken voor uitlevering aan Argentinië ter fine van vervolging aldaar. Daarbij werd tevens door deze Argentijnse vertegenwoordiger aangegeven dat er geen bezwaar bestond als dhr. Poch in Nederland zou worden vervolgd.
Op grond van de mij bekende feiten ben ik nog steeds van mening dat deze gang van zaken niet ongeoorloofd is.
Waarom werd er in mei 2008 gesproken over rechtshulp én over uitlevering nog voordat een onderzoek was ingesteld door de Argentijnse autoriteiten? Op wiens initiatief werd over de uitlevering gesproken?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag of door het bezoek in mei 2008, dat buiten de officiële routes om plaatsvond, de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure konden worden gegarandeerd, en uw antwoord daarop: «De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.»?8 Bent u een andere mening toegedaan na het lezen en het beoordelen van de gespreksverslagen, waaruit blijkt dat er wel degelijk gesproken is over uitlevering? Zo ja, welke mening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitsluiten of tijdens de dienstreis in januari 2008 óók gesproken is over uitlevering aan Argentinië?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht strekte het werkbezoek in januari 2008 tot voorbereiding voor de latere dienstreis in mei van datzelfde jaar ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.12 Wat exact tijdens de dienstreis in januari 2008 is besproken, is mij niet bekend.
Hoe heeft u gereageerd op de gesprekken zoals die hebben plaatsgevonden tijdens de dienstreis in mei 2008, specifiek op de voorkeur van Argentijnse kant tot uitlevering?
Ik heb het reisverslag ten behoeve van zijn onderzoek aan dhr. Machielse verstrekt en uw Kamer erover geïnformeerd.
Welke acties zijn in de periode na mei 2008 door u ondernomen teneinde aan deze voorkeur te voldoen?
Nederland heeft in deze zaak na mei 2008 diverse inkomende rechtshulpverzoeken behandeld. Zodoende heeft Nederland in het kader van deze rechtshulpverzoeken op verschillende manieren medewerking verleend aan het Argentijnse onderzoek. Tegelijkertijd liep ook het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de heer Machielse afgerond is? Zal dit onderzoeksrapport na afronding per direct naar de Kamer worden gestuurd?
Het onderzoek van de heer Machielse is niet aan een termijn gebonden. Over zijn bevindingen zal ik uw Kamer informeren. Tevens zal ik uw Kamer blijven informeren wanneer ik op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
Meer dan 100.000 ouders die de komende maanden meer dan 1000 euro kindgebonden budget krijgen nabetaald en mogelijk geen enkele band meer hebben met hun kind(eren) |
|
Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u aan het parlement gemeld heeft (meer dan 12 weken nadat de vragen gesteld werden) dat in 2019 en 2020
Ja, er zal in totaal ongeveer 420 miljoen euro uitbetaald worden.
Klopt het dat het kindgebonden budget als overweging heeft dat het bedoeld is om gezinnen te ondersteunen in de kosten van kinderen, namelijk: «Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat personen voor wie de kosten van kinderen in verhouding tot hun inkomen een te zware last vormen, een financiële bijdrage in die kosten ontvangen»?1
Ja.
Krijgt alleen de ouder die recht heeft op de nabetaling (de ouder die in het betreffende jaar de kinderbijslag ontving) een beschikking over de nabetaling of krijgt ook de andere ouder die beschikking? En kan de andere ouder dan bezwaar maken tegen uitbetaling?
Alleen de ouder die recht heeft op de nabetaling (dat is volgens artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget de ouder wiens recht op kinderbijslag werd uitbetaald conform het gestelde in artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet, zie ook het antwoord op de vragen 5 en 6) ontvangt een beschikking. Als de andere ouder de toeslagpartner is van de ouder die de nabetaling ontvangt, dan kan de andere ouder indien zij een gezamenlijke huishouding hebben bezwaar maken tegen uitbetaling bij de Belastingdienst.
Indien de ouders ondertussen gescheiden zijn, heeft dan de niet-ontvangende ouder recht op de helft van het bedrag? Zo ja, hoe kan hij/zij dat dan opeisen?
De ouder die op grond van het uitbetaalde recht op kinderbijslag in de betreffende periode aanspraak had op het kindgebonden budget, is ook de ouder die het volledige bedrag van de nabetaling van kindgebonden budget over de desbetreffende periode ontvangt. Het kindgebonden budget kan niet gesplitst worden uitbetaald. Dat geldt ook voor deze nabetaling.
Is het mogelijk dat een ouder, die ondertussen uit de ouderlijke macht ontzet is, de nabetaling krijgt? Zo ja, deelt u dan de mening dat het wenselijk is dat het bedrag uitbetaald wordt aan de ouder die niet ontzet is uit de ouderlijke macht?
Ja, beide situaties kunnen voorkomen. Vanaf de introductie is de verstrekking van het kindgebonden budget en zijn voorloper de kindertoeslag gekoppeld aan de uitbetaling van de kinderbijslag. De kinderbijslag is gekoppeld aan een verzekerde ouder, dat houdt in dat een persoon verzekerd is als diegene ingezetene is van Nederland of loonbelasting betaalt (of in het geval van een zelfstandige inkomstenbelasting). Daarmee is de verzekerde ouder in principe rechthebbende voor de kinderbijslag. Om echter dubbele uitbetaling te voorkomen, is in de AKW in artikel 18 bepaald dat het ouderpaar – als sprake is van een gezamenlijke huishouding – één ouder aanwijst wiens recht wordt uitbetaald. Als het kind tot het huishouden behoort van één ouder wordt diens recht uitbetaald. Ook als het kind niet thuis woont, zijn er regels voor de uitbetaling. Het kindgebonden budget wordt (overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget) uitbetaald aan de ouder die in de betreffende periode het recht op de kinderbijslag kreeg uitbetaald. Omdat de uitbetaling van kindgebonden budget ziet op de nabetaling van een recht over een eerdere periode, wordt in lijn met de reguliere werkwijze bezien welke ouder op dat moment recht had op kinderbijslag. Dat is de ouder aan wie het kindgebonden budget wordt nabetaald.
Is het mogelijk dat een ouder, die ondertussen veroordeeld is voor een delict tegen het kind zoals mishandeling of verwaarlozing of een ander misdrijf, de nabetaling krijgt? Zo ja, deelt u dan de mening dat het wenselijk is dat het bedrag uitbetaald wordt aan de ouder die niet veroordeeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Indien een ouder overleden is en de kinderen leven met de (nieuwe) partner van de overleden ouder, krijgt dan de overlevende biologisch ouder de nabetaling of de nieuwe partner van de overleden ouder? Is de uitkomst in dit geval rechtvaardig?
In situaties dat de ouder die aanspraak maakt op de nabetaling van het kindgebonden budget is overleden dan zal de nabetaling (zoals gebruikelijk conform de regels die gelden bij erfrecht) uitbetaald worden aan de erven van de overleden ouder.
Hoeveel mensen die nu in het buitenland wonen, hebben recht op nabetaling? Kunt u de top tien van landen geven waar mensen wonen aan wie nabetaald wordt en de aantallen en bedragen waarom het gaat?
Polen
5.000
15,2 mln
Bondsrepubliek Duitsland
1.500
6,6 mln
België
1.500
6,9 mln
Verenigd Koninkrijk
300
0,7 mln
Turkije
300
0,3 mln
Spanje
300
0,8 mln
Curaçao
200
0,3 mln
Roemenië
200
0,5 mln
Verenigde Staten van Amerika
200
0,3 mln
Frankrijk
150
0,4 mln
Aantallen (en bedragen) afgerond op honderdtallen, omdat het een raming betreft. Zie voor de factoren die spelen bij deze raming ook het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de anti-cumulatiebepaling (met buitenlandse kindregelingen) wordt nageleefd?
Anticumulatie gaat over het voorkomen van meervoudige rechten voor hetzelfde kind uit verschillende landen en via al of niet verschillende rechthebbenden. Over de werkwijze voor de gevallen waarin sprake is van anticumulatie tussen Nederlandse kindregelingen en kindregelingen in het buitenland, worden nog afspraken gemaakt tussen de Belastingdienst en de SVB. De uitwisseling van informatie over de rechten op gezinsuitkeringen in het buitenland, gezinsuitkeringen in het verleden en de herstelactie kindgebonden budget is complex vanwege de noodzaak om samen te werken tussen de SVB, de Belastingdienst/Toeslagen en de verschillende zusterorganen in het buitenland. Daar bovenop kunnen wettelijk gezien nabetalingen in Nederland tot vorderingen in het buitenland leiden. De praktische aanpak zal in overleg met de uitvoerders Belastingdienst/Toeslagen en de SVB bepaald worden.
Er kan geen beslag gelegd worden op het kindgebonden budget; kan er ook geen beslag gelegd worden op een nabetaling van het kindgebonden budget?
Het beslagverbod geldt ook voor nabetalingen van het kindgebonden budget.
Wat gebeurt er met de nabetaling bij mensen die in de schuldsanering zitten? Komt de nabetaling bij hen ten goede aan de kinderen?
In situaties dat de ouder die de nabetaling ontvangt in de wettelijke schuldsanering zit, geldt de reguliere wet- en regelgeving omtrent schuldsanering. Dat betekent dat de nabetaling in de boedel valt. Bij de berekening van het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB) zal met de nabetaling rekening worden gehouden of is al rekening gehouden met het recht op kindgebonden budget. Alle leden van de NVVK, branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren, volgen bij een minnelijke schuldregeling ook de methodiek van het VTLB.
Kunt u deze vragen een voor en binnen tien dagen beantwoorden, omdat er nu allerlei voorbereidingen getroffen worden voor de uitbetaling?
Op 11 juli heeft de Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer een uitstelbrief gestuurd. Wel hebben wij deze vragen beantwoord voordat de Belastingdienst/Toeslagen start met uitbetaling in het kader van de hersteloperatie. Deze zal starten op 9 september met de eerste beschikkingen en de eerste uitbetalingen starten eind september.
Het bericht ‘Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe»?1
Ja.
Zijn uw ambassade in Islamabad en uw Ministerie op de hoogte van de laatste stand van zaken rond Gulalai Ismail en de berichten van intimidatie tegen haar familie door Pakistaanse veiligheidsdiensten? Zo ja, kunt u deze berichten bevestigen en de situatie beschrijven? Klopt het dat zij moet onderduiken om arrestatie te voorkomen?
Vooralsnog is niet met zekerheid vast te stellen of Gulalai Ismail is gearresteerd of ondergedoken zit. Berichten over haar situatie spreken elkaar tegen. Wel is bekend dat de Pakistaanse politie recent meerdere malen huiszoeking heeft gedaan in het ouderlijk huis van Gulalai Ismail.
Klopt het dat deze casus past in een breder beeld van aanvallen op mensenrechtenverdedigers, journalisten en activisten in Pakistan?
Ja, deze casus past in een breder beeld van activiteiten gericht tegen mensenrechtenverdedigers en illustreert de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Pakistan.
Het kabinet heeft veel bewondering voor de moed van Gulalai Ismail die een sterk pleitbezorgster is voor vrouwenrechten in Pakistan.
Bent u het eens dat mensenrechtenverdedigers die bedreigd worden extra bescherming verdienen, en dat internationale aandacht voor hun zaak kan helpen hun veiligheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de veiligheid van mensenrechtenverdedigers voorop. Het is echter afhankelijk van het land, van de context en van de individuele casus, of internationale aandacht de veiligheid van de betrokken mensenrechtenverdediger vergroot of verder in het geding brengt. Stille diplomatie is in bepaalde gevallen effectiever, aangezien publieke aandacht een negatieve impact kan hebben op de veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in het algemeen over te brengen aan de Pakistaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens bereid hen te verzoeken aanklachten tegen haar te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
In de dialoog met Pakistan wordt waar mogelijk, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband, gesproken over de mensenrechtensituatie in het land. Laatstelijk was dit in gesprek tussen de EU en de Pakistaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Makhdoom Shah Mahmood Qureshi, in verband met de ondertekening van het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan op 25 juni a.s. In dat gesprek werden onder meer door Nederland de zorgen over de situatie van Gulalai Ismail, de onderdrukking van de Pashtun Tahafuzz Movement (PTM), gearresteerde leden van het parlement en de situatie van mensenrechtenverdedigers aangekaart.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in Pakistan in het algemeen in multilaterale fora aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u de mogelijkheid om te onderzoeken of er voor Gulalai Ismail een veilige plek via Shelter Cities kan worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, is de situatie van Gulalai Ismail niet duidelijk op dit moment, waardoor er geen gelegenheid is om met haar in contact te komen. Shelter City staat open voor mensenrechtenverdedigers die tijdelijk een veilige haven zoeken, en Gulalai Ismail zou daarvoor in principe in aanmerking kunnen komen als zij dat wenst.
Gedetineerdenbegeleiding Buitenland |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Michiel van Nispen (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u het eens dat Nederlandse gedetineerden die vastzitten in het buitenland, juridische bijstand moeten kunnen krijgen vanuit Nederland?
Bij de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland in het kader van consulaire bijstand, gaat het Nederlandse beleid uit van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden om te voorzien in hun verdediging. Dit in combinatie met de plicht van het land van detentie om een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Die uitgangspunten zijn vastgelegd in de «Staat van het Consulaire 2018».
Directe juridische bijstand in een strafzaak in het buitenland vindt zelden vanuit Nederland plaats. In de regel zijn alleen lokale advocaten bevoegd en toegelaten om op te treden voor een rechtbank in het buitenland. Een verdachte kan wel de hulp van een buitenlandse advocaat, die niet voor de rechtbank kan optreden, inroepen voor advisering en ondersteuning op de achtergrond.
Op grond van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland» geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie voor onder meer aanvullende juridische ondersteuning ten behoeve van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Het gaat hier om het verschaffen van algemene juridische ondersteuning ten behoeve van een eerlijke en goede rechtsgang, bijvoorbeeld door aan gedetineerden informatie te verlenen over de lokale rechtsgang in het buitenland, de inzet van een lokale advocaat en verzoeken onder de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (Wots). Aanvullend betekent dat juridische ondersteuning wordt gegeven bovenop hetgeen de eigen lokale advocaat van de gedetineerde doet of over aspecten die niet tot de verdediging en de primaire taak van de lokale advocaat behoren.
Bent u het eens dat Nederlandse gedetineerden die vastzitten in het buitenland, niet de dupe mogen worden van het feit dat de subsidiesamenwerking tussen PrisonLaw en het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 juli 2019 is beëindigd?
Op verzoek van Stichting PrisonLAW zelf ontvangt deze organisatie sinds 1 juli 2019 geen subsidie meer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uw kamer is hierover uitvoerig schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk 30 010, nr. 40, 25 oktober 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 650, Kamerstuk 30 010, nr. 41, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1263, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1568). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was door de opzegging van de subsidierelatie door Stichting PrisonLAW genoodzaakt per 2019 subsidie te verstrekken aan een andere organisatie voor het verlenen van aanvullende juridische ondersteuning aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Voor een goede overgang heeft het ministerie in de eerste helft van 2019 zowel de oude als de nieuwe organisatie subsidie verstrekt voor dezelfde activiteit. Het ministerie heeft hierbij het voorstel gevolgd van Stichting PrisonLAW ten aanzien van onder meer de afbouw en overdracht.
Klopt het dat DutchAdvocates in 2019 530.000 euro subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangt om Nederlandse gedetineerden in het buitenland juridisch te ondersteunen?1 Aan welke eisen moet DutchAdvocates voldoen om een dergelijke subsidie in ontvangst te mogen nemen?
Nee, het aan de Stichting DutchAdvocates voor het jaar 2019 toegekende subsidiebedrag bedraagt € 352.196,36 en niet, zoals de vraag suggereert, € 530.000. Het bedrag van € 352.196,36 komt grotendeels overeen met het subsidiebedrag van € 325.000 dat Stichting PrisonLAW in 2017 en 2018 voor dezelfde activiteit en een zelfde periode ontving, waarbij het subsidiebedrag aan de Stichting DutchAdvocates voor 2019 is vermeerderd met een eenmalig bedrag aan investerings- en oprichtingskosten.
De eisen voor de subsidieontvanger staan vermeld in het subsidiekader en de subsidiebeschikking. De algemene eisen vloeien voort uit het subsidiekader, zoals gepubliceerd in de Staatscourant, en de subsidiekavel en zijn gelijk voor alle subsidieontvangende organisaties onder een gelijke kavel.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie er verleend is en aan wie voor gedetineerdenbegeleiding in 2016, 2017, 2018 en 2019 en hoeveel er de komende jaren verleend zal worden en aan wie in elk van die jaren?
De Kamer is bij eerdere gelegenheden verscheidene malen geinformeerd over de omvang en ontvangers van subsidieverlening. Hieronder volgt voor de gevraagde jaren een gedetailleerd overzicht.
In de periode 1 april 2015 – 31 december 2016 werden ten behoeve van de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland navolgende subsidies toegekend:
Onder het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019» (Stcrt. nr. 42301 van 11 augustus 2016; nr. 44085 van 2 augustus 2017 en nr. 214 van 3 januari 2019) zijn vanaf 2017 navolgende subsidies toegekend:
Naast hogergenoemde subsidies is aan de Stichting Epafras voor de periode 1 april 2015 tot en met 31 december 2017 een subsidie toegekend ter hoogte van € 476.875 voor de financiering van vaste kosten en voor investeringen voor een aanpassing naar een nieuwe organisatorische vorm die moest passen in de Nederlandse vorm van gedetineerdenbegeleiding per 2015.
De inschrijving onder het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» moet nog worden geopend; er zijn per 2020 derhalve nog geen subsidies toegekend.
Klopt het dat DutchAdvocates regelmatig zaken van Nederlandse gedetineerden in het buitenland weigert? Hoe vaak is dit gebeurd en om welke zaken gaat het?
Stichting DutchAdvocates hanteert een ruim en transparant acceptatiebeleid. DutchAdvocates vraagt geen eigen financiële bijdrage van gedetineerden en sluit geen landen en gedetineerden op voorhand uit. De subsidierelatie vereist dat de subsidieontvanger zelfstandig en onafhankelijk is in het beoordelen en aannemen van individuele zaken. Zo kan DutchAdvocates in voorkomende gevallen van oordeel zijn dat aanvullende ondersteuning door DutchAdvocates geen toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de gedetineerde al een (andere) Nederlandse advocaat heeft.
Klopt het dat DutchAdvocates regelmatig ex-cliënten van PrisonLaw terugverwijst naar PrisonLaw omdat DutchAdvocates hun zaken niet in behandeling wil nemen? Hoe vaak is dit gebeurd en om welke zaken gaat het?
Op voorstel van Stichting PrisonLAW golden afspraken over de overdracht van actieve individuele zaken. Stichting PrisonLAW gaf in 2018 in haar afbouwvoorstel aan in de laatste weken voor beëindiging van de subsidierelatie op 1 juli 2019 alleen de zaken te zullen behandelen die PrisonLAW voortzet, dat de overige zaken zullen zijn afgesloten en dat de dossiers worden gefinaliseerd voor mogelijke overdracht of archivering bij PrisonLAW.
Stichting DutchAdvocates was beschikbaar voor overdracht vanaf 1 januari 2019 en kon zaken van Stichting PrisonLAW op haar verzoek overnemen als PrisonLAW het schriftelijke dossier overdroeg voorzien van onder meer een machtiging van de gedetineerde, de relevante correspondentie en een overdrachtsnotitie. Dit komt overeen met de gangbare praktijk bij overdracht van zaken in de reguliere advocatuur. In enkele dossiers was de aangeboden informatie te summier voor een verantwoorde overname.
Indien DutchAdvocates terugverwijst, bent u dan bereid om deze gedetineerden de mogelijkheid te geven ondersteund te blijven door PrisonLaw en wel tegen het tarief dat DutchAdvocates betaald krijgt?
Gedetineerden zijn vrij in hun eventuele keus om juridische bijstand te willen blijven ontvangen van Stichting PrisonLAW. Op eigen verzoek ontvangt Stichting PrisonLAW hiervoor sinds 1 juli 2019 echter geen subsidie meer van de rijksoverheid. Sinds 1 januari 2019 kunnen Nederlandse gedetineerden in het buitenland voor aanvullende juridische ondersteuning, die wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, terecht bij Stichting DutchAdvocates.
Indien de beweringen kloppen dat de nieuwe subsidiepartner (DutchAdvocates) consequent zaken afwijst en terugstuurt naar PrisonLaw, hoe valt dit te rijmen met uw standpunt dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland recht hebben op gepaste en kwalitatief goede juridische bijstand?2
Zie mijn antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 6.
Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken cliënten van PrisonLaw onder druk zetten om over te stappen naar DutchAdvocates? Welke verklaring heeft u hiervoor? Bent u het eens dat dit in strijd is met het gedragsrecht en het recht op een vrije keuze van advocaat?
De keuze van Nederlandse gedetineerden in het buitenland om aanvullende juridische ondersteuning uit Nederland in te roepen van Stichting PrisonLAW, Stichting DutchAdvocates of welke advocaat dan ook, is volledig vrij. Uiteraard, en op aansporing van de Kamer, informeert het Ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse gedetineerden in het buitenland, geheel vrijblijvend en transparant, over de aanvullende juridische ondersteuning die mogelijk wordt gemaakt door de subsidie van de Nederlandse rijksoverheid.
Hoe bent u van plan deze misstanden op te lossen en de juridische bijstand aan de in het buitenland gedetineerde Nederlanders op korte termijn te verbeteren?
Op basis van hetgeen ik uw Kamer hierboven heb meegedeeld, ben ik van mening dat er geen misstanden zijn.
Op welke datum wordt de subsidietender voor 2020 openbaar gemaakt?
De publicatie in de Staatscourant van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» staat gepland op 18 juli 2019.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat journalisten bedreigd worden vanwege de (kritische) stukken die zij schrijven?
Ja.
Mocht na onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie blijken dat de bedreigingen afkomstig zijn vanuit de vastgoedwereld, bent u dan bereid om, samen met de gemeente die de vergunningverlener is voor verhuurders, ervoor te zorgen dat de desbetreffende verhuurder niet opnieuw (in een andere gemeente) actief kan worden op de woningmarkt als verhuurder of bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er in dit geval een verdenking is dat strafbare feiten zijn gepleegd, zijn eerst de politie en het Openbaar Ministerie aan zet. Het lijkt mij onverstandig om vooruit te lopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Na afronding van het onderzoek zal ik bekijken of verdere actie van mijn kant gewenst is.
Wat gebeurt er, naast de afspraken uit het akkoord met de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, nog meer om ervoor te zorgen dat journalisten ongehinderd hun werk kunnen (blijven) doen? Zijn er al resultaten van het gesloten akkoord te zien?
De Nederlandse overheid ondersteunt persvrijheid op diverse manieren. Zo is persvrijheid vastgelegd in de Grondwet en is in de Mediawet vastgelegd dat publieke en commerciële omroepen redactionele autonomie hebben. Verder stimuleert de overheid de totstandkoming van journalistiek en innovatie in de journalistieke sector via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Dit Kabinet trekt bovendien structureel € 5 miljoen extra uit voor de bevordering van gespecialiseerde onderzoeksjournalistiek.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft ieder jaar een bijdrage aan de viering van de nationale Dag van de Persvrijheid. Daarnaast heeft Minister Blok (Buitenlandse Zaken (BZ)) recentelijk tijdens de Media Freedom Conference in Londen aangekondigd dat Nederland in 2020 gastland zal zijn van de UNESCO World Press Freedom Day. Nederland (i.e. de Ministeries van BZ en OCW, de journalistieke sector en andere stakeholders) organiseert deze conferentie in april 2020 samen met UNESCO ter ere van de viering van de Internationale dag van de persvrijheid, mede naar aanleiding van de moties van de leden Ploumen (PvdA)2 en Sjoerdsma c.s. (D66)3. Het is belangrijk dat journalistiek werk waar dan ook ter wereld in veiligheid kan gebeuren. Daarom is de bescherming van journalisten ook onderdeel van het internationale mensenrechtenbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), waarover uw Kamer recent is geïnformeerd via de mensenrechtenrapportage4.
Ten aanzien van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, het openbaar ministerie en de politie bijzonder constructief. Zoals u weet, zijn de afspraken uit het Akkoord uitgewerkt in het project PersVeilig en zijn er al diverse resultaten behaald. Zo is op 1 april jl. het meldpunt «Persveilig» gelanceerd waar journalisten incidenten kunnen melden. Het meldpunt, dat 24/7 bereikbaar is, heeft meldingen opgeleverd die alle door PersVeilig zijn opgepakt. Dit najaar wordt de website van het meldpunt uitgebreid met informatie en advies over strafbare feiten, meldingen van incidenten bij werkgevers en opdrachtgevers, aangiftes bij de politie en het nazorgtraject. Ook is per 1 april jl. de Richtlijn van het openbaar ministerie in werking getreden die het mogelijk maakt om bij agressie en geweld tegen journalisten een hogere strafeis te vorderen. Inmiddels is het proces bij de politie ook ingeregeld (o.a. prioritaire afhandeling en aparte registratie) en wordt hier intern meer bekendheid aan gegeven. Verder wordt momenteel concreet gewerkt aan een collectieve norm en een protocol. Dit moet ertoe bijdragen dat er meer duidelijkheid komt over de procedure rondom aangifte doen en wat men mag verwachten van de politie en het openbaar ministerie. Met het protocol wordt daarnaast ook de aangiftebereidheid gestimuleerd. De verwachting is dat dit protocol in september a.s. vastgesteld kan worden.
De Stuurgroep heeft laten weten dat zij op koers ligt met de uitwerking van alle maatregelen, en dat alle opgenomen resultaten cf. het projectplan op 5 november a.s. gepresenteerd zullen worden.
Naast bovenstaande maatregelen wil de sector ook een juridisch loket oprichten waar journalisten terecht kunnen voor rechtsbijstand. Ook komt er meer scholingsaanbod om journalisten bekend te maken met hun rechten en mogelijkheden. Om een goede start te geven aan deze plannen, heeft de Minister voor BVOM in 2018 € 100.000 beschikbaar gesteld uit de middelen die het Kabinet in het Regeerakkoord heeft vrijgemaakt voor het stimuleren van onderzoeksjournalistiek.
Hoe staat het met de aanpak van malafide verhuurders? En op welke wijze is het actief opsporen van malafide verhuurpraktijken de afgelopen periode vormgegeven en geïntensiveerd?
Zoals ik mijn brief Aanpak goed verhuurderschap van 9 november 20185 heb toegezegd, verken ik met de betrokken partijen hoe op een gerichte wijze onder meer met aanvullende wettelijke maatregelen tegen malafide verhuurders kan worden opgetreden. In dat licht heb ik begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap, die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld. Het betreft de volgende pilots:
De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Op basis daarvan zullen de mogelijke juridische risico’s in beeld komen en bekeken zal worden of en hoe die kunnen worden weggenomen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Verder werken de partijen van de Aanpak goed verhuurderschap, waaronder gemeenten en verhuurders- en makelaarsorganisaties, op dit moment aan de uitvoering van de gemaakte afspraken, zoals de standaardisering van de screening van huurders en het verbeteren van de bekendheid van de Huurcommissie. Deze aanpak boekt ook resultaten. Zo heeft de Autoriteit Consument en Markt in februari dit jaar aangekondigd strenger te gaan handhaven op het rekenen van onterechte bemiddelingskosten aan huurders.
Daarnaast ben ik, gezien de ernst van enkele misstanden in de huursector, van mening dat aanvullende actie gewenst is. Ik ben hierover in gesprek met de relevante partijen. Zo heb ik op 11 juli jl. bestuurlijk overleg gevoerd met de brancheorganisaties voor makelaars en bemiddelaars, Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs (NVM) en VBO. Ik verwacht uiterlijk in oktober de uitkomsten van een door mij gefinancierd onderzoek van de Radboud Universiteit onder meer naar effectieve beleidsopties die ik kan inzetten tegen discriminatie op de woningmarkt. Over de stand van zaken van mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt stuur ik u op korte termijn een aparte brief.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat alleen verhuurders en bemiddelaars die voldoen aan een keurmerk actief zouden mogen zijn als verhuurder of bemiddelaar? Bent u bereid om een verplicht persoonsgebonden keurmerk in te voeren voor mensen die willen verhuren of willen optreden als makelaar/bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de komende periode, waarin vooral veel (aankomende) studenten op zoek gaan naar een woning, door middel van bijvoorbeeld mystery guests, actief op zoek te gaan naar misstanden bij de verhuur van woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De verdenking van omkoping en corruptie bij Shell en het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de Togacolumn, waarin de verdenking van corruptie en omkoping door Shell centraal staat om uiteen te zetten welke onwenselijke gevolgen het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen kan hebben?1
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen bedrijfsjuristen en advocaten die in dienstbetrekking werkzaam zijn. Bedrijfsjuristen kunnen zich niet beroepen op het verschoningsrecht. Nederlandse advocaten die in dienstbetrekking werkzaam zijn kunnen, blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad, (onder bepaalde omstandigheden en ten aanzien van bepaalde informatie) wel een beroep doen op het verschoningsrecht (zie de antwoorden op de vragen 3 tot en met2.
In de Togacolumn wordt gerefereerd aan het lopende strafrechtelijke onderzoek in de zaak Shell. In die specifieke situatie gaat het om 15 juristen die bij Shell in Nederland of dochterondernemingen in het buitenland werkzaam zijn en die niet in Nederland, maar in het buitenland staan ingeschreven bij een Bar-association. Het OM heeft in die zaak aan de rechter, onder andere, de vraag voorgelegd of deze 15 juristen een beroep kunnen doen op het verschoningsrecht. Gelet op het feit dat het hier een lopende strafzaak betreft die ten aanzien van deze rechtsvraag onder de rechter is, zal ik daar hier verder niet op ingaan.
In algemene zin kan ik – in relatie tot mogelijk onwenselijke gevolgen van het verschoningsrecht- wel opmerken dat het voor een goede rechtsbedeling van belang is dat rechtzoekenden zich tot een advocaat kunnen wenden en dat hetgeen zij die advocaat toevertrouwen vertrouwelijk blijft. In de rechtspraak is een toetsingskader ontwikkeld, aan de hand waarvan kan worden bepaald in welke omstandigheden kennisneming van informatie van advocaten toch mogelijk is en het verschoningsrecht aldus kan worden «doorbroken».
Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat strafrechtelijke onderzoeken onnodige vertraging oplopen indien een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan. De artikelen 552a, achtste lid, en artikel 552d, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevatten termijnen voor de beslissing op ingestelde rechtsmiddelen tegen kennisneming van stukken van advocaten waarop mogelijk het verschoningsrecht van toepassing is. Daarnaast zal naar verwachting dit najaar een WODC-onderzoek van start gaan om nader inzicht te verkrijgen in de aard, omvang en de gevolgen van beroepen op professioneel verschoningsrecht voor doorlooptijden van strafrechtelijk onderzoek.
Ook is het afgelopen half jaar in het kader van het StartUp in Residence II – programma van mijn ministerie bezien of een technische oplossing denkbaar is om verschoningsgerechtigd materiaal door gebruik van digitale technieken snel en verifieerbaar uit omvangrijke (digitale) kantooradministraties te filteren, om zo eventueel de doorlooptijden in de opsporing te beperken. De uitkomsten van het project zullen op korte termijn met de betrokken praktijkorganisaties worden gedeeld.
Ten slotte wijs ik erop dat in het concept nieuwe Wetboek van Strafvordering, de criteria voor «doorbreking» van het verschoningsrecht worden gecodificeerd. Daarnaast wordt in het nieuwe Wetboek een procedure geïntroduceerd voor inbeslagneming van informatie die onder het verschoningsrecht valt. Daarbij wordt ook een aparte procedure opgenomen die moet worden gevolgd wanneer verschoningsgerechtigde informatie wordt aangetroffen bij andere personen en instellingen dan advocaten zelf. Het gaat dan bijvoorbeeld om correspondentie van bedrijven met hun advocaat.
Hoe ver strekt volgens u de reikwijdte van het verschoningsrecht?
Het verschoningsrecht is slechts aan enkele categorieën beroepsbeoefenaren (advocaten, notarissen, artsen, geestelijken) toegekend. De reikwijdte van het verschoningsrecht wordt bepaald door artikel 218 Sv en de jurisprudentie van de Hoge Raad. Blijkens die jurisprudentie strekt het verschoningsrecht van advocaten zich uit over «juridische dienstverlening aan personen die zich tot hem hebben gewend vanwege de hoedanigheid van advocaat».
De algemene raad van de NOvA heeft in februari 2018 aangepaste gedragsregels vastgesteld waarin – in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad – met betrekking tot de in acht te nemen vertrouwelijkheid is gerefereerd aan het feit dat bepalend voor de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is of het gaat om informatie die een advocaat is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat. Daarbij is met voorbeelden duidelijk gemaakt in welke gevallen een beroep op die vertrouwelijkheid niet aan de orde is, bijvoorbeeld omdat de informatie de advocaat niet «als zodanig is toevertrouwd».
Klopt het dat het verschoningsrecht in Nederland zo ruim wordt opgevat dat ook alle als advocaat beëdigde bedrijfsjuristen die in loondienst zijn hier onder vallen waardoor alle vormen van communicatie die aan deze advocaten zijn toevertrouwd geheim gehouden mogen worden en als gevolg daarvan buiten het opsporingsonderzoek mogen blijven, ook als het gaat om documenten die bij de verdachte partij in beslag zijn genomen?
In zijn uitspraak van 15 maart 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat «gezien de Nederlandse praktijk en de waarborgen die aldus in Nederland omtrent de wijze van praktijkuitoefening van advocaten in dienstbetrekking bestaan» er «geen grond is om aan een advocaat het verschoningsrecht te ontzeggen op grond van het enkele feit dat hij in dienstbetrekking werkzaam is».3
Dat neemt niet weg dat ook ten aanzien van advocaten in dienstbetrekking geldt dat hun verschoningsrecht zich slechts uitstrekt over «advocatuurlijke» werkzaamheden. Niet alle informatie die met hen gewisseld wordt, valt dus zonder meer onder het verschoningsrecht. Daar komt bij dat, voor zover de advocaat zelf betrokken is bij de strafbare feiten, mogelijk een doorbreking van het verschoningsrecht aan de orde kan zijn. Ook voorwerpen waarmee een strafbaar feit is gepleegd of waar het strafbare feit betrekking op heeft, kunnen altijd in beslag genomen worden.4 Zie verder het antwoord op vraag 1.
Op grond van de Verordening op de advocatuur heeft de NOvA bovendien strikte voorwaarden gesteld aan het als Nederlandse advocaat werkzaam zijn bij een werkgever. Zo moet de werkgever zich conform de bepalingen van een professioneel statuut jegens de betreffende advocaat verbinden de onafhankelijke praktijkuitoefening te eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels als advocaat te bevorderen (artikel 5.12 van de verordening op de advocatuur). Het professionele statuut beschermt de onafhankelijke beroepsuitoefening van de advocaat tegen ongewenste beïnvloeding door zijn werkgever met wie per definitie een hiërarchische verhouding bestaat. Deze en andere bepalingen hebben tot doel te bereiken dat de betreffende advocaat de rechtspraktijk conform de kernwaarden van de advocatuur in onafhankelijkheid kan uitoefenen en dat er geen verschillende regimes gehanteerd worden. De deken en de tuchtrechter zien hier bij Nederlandse advocaten in loondienst op toe.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is een van de vragen die aan de rechter is voorgelegd hoe in dit verband moet worden omgegaan met juristen die in het buitenland staan ingeschreven bij een Bar-association.
Als uw antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, vindt u het gevolg wenselijk dat, bijvoorbeeld in het geval van Shell die 14 bedrijfsjuristen in loondienst heeft, alles waar deze loondienstadvocaten bij worden betrokken, al staan ze in de cc van een email, onder de vertrouwelijkheid van het verschoningsrecht valt?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op de aangehaalde zaak, omdat er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Verder valt, zoals in antwoord op vraag 3 beschreven, niet alle informatie die met een Nederlandse advocaat (in loondienst) gewisseld wordt onder het verschoningsrecht. Het enkele feit dat een advocaat in de cc van emailverkeer is gezet, maakt nog niet dat die informatie daarmee ook onder het verschoningsrecht valt, zo volgt ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Zoals in antwoord op vraag 2 aan de orde kwam, heeft de NOvA de gedragsgregels in februari 2018 aangepast. Daarbij is met voorbeelden duidelijk gemaakt in welke gevallen een beroep op die vertrouwelijkheid niet aan de orde is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het «inkopiëren» van een advocaat in de cc-regel van een e-mail met geen ander doel dan de inhoud van de e-mail onder de vertrouwelijkheid te brengen of het laten deelnemen van een advocaat aan een gesprek met het enige doel om wat tijdens het gesprek ter tafel komt vertrouwelijk te laten zijn.
Is het verschoningsrecht volgens u ooit zo bedoeld, namelijk dat een machtige multinational zich kan verschuilen achter een legertje advocaten die voor hun inkomsten geheel en uitsluitend afhankelijk zijn van de verdachte?
Het verschoningsrecht is bedoeld om te garanderen dat eenieder in vertrouwen toegang kan krijgen tot een advocaat. In het antwoord op de vragen 1 t/m 4 ben ik ingegaan op de reikwijdte van het verschoningsrecht.
Ziet u, al dan niet naar aanleiding van de in de column beschreven Europese rechtspraak, aanleiding de in Nederland ontstane praktijk eens tegen het licht te houden en te bezien of de huidige reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten in loondienst te rechtvaardigen blijft of aangepast moet worden?
Daartoe zie ik – gelet op mijn hiervoor gegeven antwoorden – op dit moment geen aanleiding.