De recentelijke benoeming van een rechter die homo- en transgenderonvriendelijke uitspraken deed bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat Maria Elósegui Ichaso vorige week is benoemd tot rechter bij het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM)?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken die Elósegui zowel voor als na haar benoeming deed, waarin zij niet uitsluit dat homoseksualiteit een ziekte is en psychiatrische hulp bepleit voor transgenders? Wat is uw reactie hierop?2
Ik neem afstand van de uitspraken die María Elósegui heeft gedaan over homoseksualiteit en transgender personen. Nederland maakt zich in de Raad van Europa en daarbuiten sterk voor de gelijke rechten van LHBTI’s.
Wat is uw visie op de gevolgen van deze kersverse rechter bij het Europees Hof voor de borging van rechten en veiligheid voor de Europese LHBTI-gemeenschap?
De rechten en veiligheid van de Europese LHBTI-gemeenschap zijn geborgd in nationale wetgeving, internationale verdragen, zoals het EVRM, en door belangrijke instituten, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De uitspraken van een individuele rechter, gedaan buiten de rechtbank, doen hier niets aan af.
Hoe bestempelt u het gegeven dat er vanuit de non-profit sector nauwelijks aandacht is geweest voor kandidaatstelling van Elósegui? Deelt u de opvatting dat dit te maken heeft met het niet optimale publieke inzicht in de agenda voor kandidaatstellingen en benoemingen?
De kandidaatstelling van alle rechters voor het EHRM is een vertrouwelijk proces en niet publiek inzichtelijk. De voordracht van kandidaten ligt bij de nationale regering en de beslissing tot benoeming ligt bij de Parlementaire Assemblee (PACE) van de Raad van Europa (RvE). Alle leden van PACE, ook de Nederlandse, kunnen hun stem uitbrengen en hebben op dat moment inzage in de kandidaturen. De regeringen van andere RvE-lidstaten hebben hierin geen rol en meten zich geen oordeel aan.
Welke mogelijkheden ziet u om dit inzicht voor zowel de Tweede Kamer als het maatschappelijk middenveld te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid er bij uw Spaanse ambtsgenoot op aan te dringen dat LHBTI-rechten onlosmakelijk verbonden zijn met mensenrechten en derhalve ook geborgd moeten zijn bij het EHRM? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is ingesteld voor de bescherming van mensenrechten, inclusief de rechten van LHBTI’s, en heeft met zijn uitspraken reeds een belangrijke bijdrage hieraan geleverd. Het kabinet heeft geen reden om te twijfelen aan de steun van de Spaanse regering voor het EHRM en gelijke rechten van LHBTI’s.
Het contrast tussen de torenhoge toegewezen declaratie van een politie-advocaat en de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie-advocaat toucheert 144.636,52 euro voor eenvoudige rechtszaak»?1
Ja, ik ben bekend met deze (gepubliceerde) uitspraak van het Gerechtshof.
Hoe kan het dat voor een relatief eenvoudige mishandelingszaak een torenhoge declaratie kan worden toegewezen, terwijl er ondertussen aan alle kanten beknibbeld wordt op de vergoedingen voor strafadvocaten in de gesubsidieerde rechtsbijstand?2 Wat vindt u daarvan en begrijpt u het onbegrip daarover?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op de beslissing van het Gerechtshof. Een ieder heeft het recht op vrije advocaatkeuze. Op grond van art. 591a en art. 90 Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft vervolgens iedere gewezen verdachte die niet schuldig is bevonden het recht vergoeding te verzoeken ten laste van de Staat voor gemaakte advocaatkosten. De rechter beslist en bepaalt welk bedrag «billijk» is.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze vergoeding hoger is dan het bedrag dat de meeste sociale advocaten op jaarbasis omzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het uurtarief van de advocaat geweest in deze zaak? Hoe verhoudt zich dat tot de maatstaf die normaal gesproken wordt gehanteerd, namelijk dat de vergoeding «billijk» moet zijn?
Het uurtarief maakt deel uit van de overeenkomst tussen de (strafrecht)advocaat en diens cliënt. Het tarief is mij daarom niet bekend. Het Gerechtshof heeft de vordering niet gematigd en het uurtarief niet bovenmatig geoordeeld.
Is het waar dat deze vordering hoe dan ook door de overheid zou zijn betaald, maar nu deze is toegewezen aan de politie vergoed moet worden door justitie, hetgeen anders niet het geval was geweest? Deelt u de mening dat met belastinggeld zuinig moet worden omgesprongen? Hoe verhoudt zich dat hiertoe?
Op grond van art. 591a en art. 90 Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft iedere gewezen verdachte die niet schuldig is bevonden het recht vergoeding te verzoeken ten laste van de Staat. Bijzonderheid is in dit geval dat de cliënt tevens politieambtenaar is. Het Besluit algemene rechtspositie politie regelt dat als een politieambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent. De Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie schrijft verder voor dat de politieambtenaar een art. 591a-verzoek indient en ervoor zorgt dat bij toewijzing van het verzoek de vergoeding toekomt aan het bevoegd gezag. In casu heeft dit tot gevolg dat de Staat de kosten draagt op grond van een rechterlijke uitspraak en niet de politie als werkgever op grond van de rechtspositie.
Wat gaat u hieraan doen?
Buiten het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand staat het de advocaat vrij een tarief te bepalen en overeenkomsten tot dienstverlening aan te gaan. De rechter heeft echter altijd de mogelijkheid om een lagere vergoeding toe te kennen op gronden van billijkheid.
Het bericht ‘Robotrechter e-Court is een groot en niet-transparant zwart gat?’ |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Robotrechter e-Court is een groot en niet-transparant zwart gat»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe (een bedrijf als) e-Court werkt en wat de gekozen juridische constructie is?
E-Court is een private organisatie die alternatieve geschilbeslechting aanbiedt in de vorm van digitale arbitrage. Arbitrage is geregeld in de artikelen 1020–1077 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Uitsluitend zaken die ter vrije bepaling van partijen staan mogen worden onderworpen aan arbitrage, dat is bijvoorbeeld niet het geval bij (bepaalde) familiezaken. E-Court is verzocht een toelichting te geven op de gehanteerde werkwijze en procedure.
Is het waar dat de markt van digitale arbitrage snel groeit? Bent u van oordeel dat de toegang tot de onafhankelijke rechter hierdoor onder druk komt te staan?
De laatste jaren is de markt van digitale arbitrage gegroeid. Er zijn meerdere organisaties die een dergelijke vorm van alternatieve geschilbeslechting aanbieden. Ik sta positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van alternatieve geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. Innovatie is een groot goed voor wie voorbereid wil zijn op de toekomst. Digitale arbitrage hoeft dus niet per se de toegang tot de onafhankelijke rechter onder druk te zetten.
Hoeveel zaken behandelt e-Court jaarlijks en hoeveel van die zaken worden door de rechtbank bekrachtigd?
Ik beschik niet over de aantallen zaken die e-Court jaarlijks behandelt. Dit is bedrijfsgevoelige informatie die e-Court om die reden niet heeft willen verstrekken. Wel heeft e-Court mij laten weten dat vanaf 2015 het aantal zaken toeneemt. Zorgverzekeraars geven aan dat e-Court een goedkopere en laagdrempelige manier is om geschillen op te lossen, maar niet elke zorgverzekeraar levert zaken aan bij e-Court. Van de zorgverzekeraars die zaken aanleveren loopt het aantal uiteen van 6.500 tot meer dan 20.000 in het jaar 2017, waarvan niet elke oproeping tot een vonnis leidt. In sommige gevallen wordt alsnog een minnelijke schikking getroffen. Binnen de rechtspraak wordt de uitkomst van een zaak niet als zodanig geregistreerd, waardoor het aantal uitspraken van e-Court wat aan de rechtbank wordt voorgelegd niet zonder meer beschikbaar is uit de systemen van de rechtspraak
Welke toets geldt er voor die bekrachtiging door de rechtbank?
De rechtbank moet, ook in zaken waarin de tegenpartij niet is verschenen, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend (consumenten)recht toepassen. Dit betekent dat de rechter moet toetsen aan oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden, waarbij ook getoetst dient te worden aan het EVRM en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 vijfde tot en met het zevende lid BW) toe te passen. Er is door de rechtspraak een aanbeveling opgesteld hoe om te gaan met de toetsing van arbitrale uitspraken van e-Court. De rechter heeft in een concrete zaak echter altijd de mogelijkheid af te wijken van een dergelijke aanbeveling. Als gevolg daarvan kan het voorkomen dat rechters de voor verlof tot tenuitvoerlegging verplichte «summiere» toets anders invullen. De uitspraken van e-Court werden tot voor kort met name voorgelegd aan de rechtbank Overijssel, waarvan de locatie Almelo onderdeel uitmaakt. Ook deze rechtbank toetst op basis van artikel 1063 van het Rv of tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis geweigerd dient te worden. Het is mijns inziens onwenselijk dat de toets door de overheidsrechter verschillend wordt ingevuld. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de rechtbank Overijssel met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de arbitrageprocedures bij digitale arbitrage-instituten en e-Court in het bijzonder?
In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van alternatieve geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. E-court maakt gebruik van digitale arbitrage en moet voldoen aan de artikelen 1020–1077 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). In de berichten uit de media en in de bevindingen van LOSR worden zorgen geuit over de rechtsbescherming, de kwaliteit en de kosten van arbitrage door e-Court. Het oordeel over de arbitrale uitspraak is aan de rechtbank. Bij de toets door de rechter bij verlofverlening voor tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak van e-Court zal het meestal gaan om de toets of is gehandeld in strijd met de openbare orde, hiervan is onder meer sprake als het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Daarnaast moet de rechter ambtshalve bezien of er sprake is van een oneerlijk beding.
Wat vindt u van het feit dat e-Court haar uitspraken en de lijst met arbiters niet openbaar maakt?
Er is geen voorschrift op basis waarvan arbitrage verplicht transparant en openbaar moet zijn. Veel partijen die expliciet kiezen voor arbitrage doen dit juist om hun geschil over bijvoorbeeld (gevoelige) bedrijfsinformatie «in de luwte» te kunnen oplossen. Het EVRM en de Europese consumentenregels bevatten geen verplichtingen om uitspraken en de namen van arbiters openbaar te maken. Overigens heeft e-Court bericht dat de naam van de arbiter in het procesdossier staat, de lijst van arbiters voor belanghebbenden opvraagbaar is en de uitspraken van e-Court op de website staan, aldus e-Court. Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat zij niet financieel afhankelijk is van zorgverzekeraars en dat e-Court van mening is dat arbiters hun onafhankelijke rol kunnen vervullen. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen.
Is het feit dat e-Court haar uitspraken en lijst met arbiters niet publiceert in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europees Consumentenrecht?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre maakt e-Court gebruik van een algoritme bij het doen van een uitspraak? Zou het goed zijn als dergelijke algoritmen in de rechtspraak worden gebruikt, dat deze openbaar en inzichtelijk zijn? Wat vindt u van een onafhankelijke instelling die dergelijke algoritmen beoordeelt?
In het LOSR-rapport en de berichtgeving daarover valt te lezen dat de besluitvorming van e-Court volledig automatisch is en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van algoritmen. In principe mag, zoals eerder vermeld, arbitrage (mits transparant) elektronisch plaatsvinden. Arbitrale uitspraken en de totstandkoming daarvan moeten immers controleerbaar en verifieerbaar zijn. Dit geldt ook voor de technologie die daar eventueel bij komt kijken. E-Court heeft mij ten aanzien van het gebruik van algoritmen laten weten dat zij niet aan profiling doen. Zowel de huidige als de nieuwe privacywetgeving bieden overigens de betrokkenen het recht op informatie en het recht op inzage, waaronder ook de «nuttige informatie over de onderliggende logica» bij het gebruik van geautomatiseerde besluitvorming. Ter uitvoering van de aanbeveling in het rapport van de WRR «Big Data in een vrije en veilige samenleving» van april 2016 is het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een onderzoek gestart naar de mogelijkheden voor rechterlijke toetsing van Big Data toepassingen. Als in de rechtspraak algoritmen op termijn daadwerkelijk gebruikt zouden worden, moet ook het toezicht hierop worden ingericht.
Wat vindt u van het feit dat bijna alle zorgverzekeraars sinds de jaarwisseling geschilbeslechting via een «digitale» arbiter in hun polisvoorwaarden hebben opgenomen? Deelt u de mening dat het voor verzekerden duidelijk zou moeten zijn dat bij een conflict alsnog de weg naar de kantonrechter openstaat? Kunt u in uw antwoord ingaan op de constatering in het artikel dat de klanten niet de informatie hebben om hierin een afweging te maken?
Een groot aantal zorgverzekeraars (per 1 januari 2018 94% volgens opgave van e-Court) heeft de mogelijkheid van arbitrage bij e-Court opgenomen in de algemene voorwaarden. In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van (digitale) alternatieven geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. Voor zorgverzekeraars kunnen de duur en de kosten die verbonden zijn aan een incassoprocedure bij de kantonrechter overwegingen zijn om te kiezen voor digitale arbitrage zoals aangeboden door e-Court.
De consument heeft conform (artikel 6:263n BW) de mogelijkheid om binnen een maand alsnog de keuze voor de overheidsrechter te maken. De cliënten van zorgverzekeraars hebben de keuze om als alternatief naar de overheidsrechter te gaan of in plaats daarvan hun geschil voor te leggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Blijkens het procesreglement van e-Court, dat verwijst naar art. 6:263n BW en de termijn van een maand om voor de overheidsrechter te kiezen, zou dat ook de bedoeling zijn van de procedure bij e-Court. E-Court heeft mij overigens laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Het is aan de rechter om te toetsen of het arbitrage beding geldig is.
Kunt u aangeven wanneer u met voorstellen komt om het experimenteren met schulden- en buurtrechters mogelijk te maken?
Met het project «Spreekuurrechter» is in Noord-Nederland recentelijk ervaring opgedaan met een werkwijze die veel overeenkomst vertoond met de werkwijze van een «buurtrechter». Op korte termijn zullen enkele andere rechtbanken ook een pilot starten met dergelijke laagdrempelige en effectieve rechtspraak. Deze pilots zullen uiteraard gebruik maken van de bevindingen en ervaringen in Noord-Nederland. De werkwijze ziet op een snelle behandeling van allerhande enigszins overzichtelijke geschillen, maar kunnen bijvoorbeeld ook gericht zijn op specifieke doelgroepen of op specifieke problematiek (in stedelijke regio’s). Over dit onderwerp wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd. Dit voorjaar komt de rechtspraak met een visiedocument «Rechtspraak en schulden», waarin voorstellen zullen worden gedaan om de aanpak van problematische schulden in een gerechtelijke procedure te versterken.
E-Court |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw algemene reactie op het artikel «Vonnis te koop» in De Groene Amsterdammer over het onderzoek van Investico naar private rechtspraak in de incasso-industrie en de uitzending van Nieuwsuur hierover?1 Kunt u daarbij ook reageren op de bevindingen en aanbevelingen van Sociaal Werk Nederland over de praktijken van e-Court?2
In de berichten uit de media en in de bevindingen van LOSR worden zorgen geuit over de rechtsbescherming, de kwaliteit en de kosten van arbitrage door e-Court. In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van (digitale) alternatieven geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. Voor zorgverzekeraars kunnen de duur en de kosten die verbonden zijn aan een incassoprocedure bij de kantonrechter overwegingen zijn om te kiezen voor digitale arbitrage zoals aangeboden door e-Court. Ik constateer evenwel dat er zorgen zijn over de wijze waarop arbitrage door e-Court wordt uitgevoerd. Het is van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing van uitspraken van e-Court door de rechter. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een uitspraak van e-Court ter toetsing zal worden voorgelegd om naar aanleiding daarvan (in afstemming met e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen uit het LOSR-rapport aan het adres van de wetgever meegenomen.
Wat is uw mening over de werkwijze van e-Court en de manier waarop een computerprogramma automatisch vonnissen produceert? Kan een «robotrechter» volgens u de reguliere rechtspraak vervangen?
Arbitrage mag elektronisch plaatsvinden. Arbitrale uitspraken en de totstandkoming daarvan moeten immers controleerbaar en verifieerbaar zijn. Dit geldt ook voor de technologie die daar eventueel bij komt kijken. De huidige zowel als nieuwe privacywetgeving bieden overigens de betrokkenen het recht op informatie en het recht op inzage, waaronder ook de «nuttige informatie over de onderliggende logica» bij het gebruik van geautomatiseerde besluitvorming. Digitalisering is een in belang toenemend hulpmiddel in de moderne geschillenbeslechting. Het volledig automatiseren van besluitvorming zonder enige tussenkomst van een rechter is een punt van zorg. Het uitgangspunt van de AVG is dat betrokkene het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft. In specifieke situaties kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Een vonnis heeft vaak ingrijpende rechtsgevolgen en de specifieke situatie van procesdeelnemer(s) vraagt een specifieke beoordeling.
Wat is uw mening over de manier waarop de rechtspraak in feite via de achterdeur (de algemene voorwaarden) steeds verder wordt geprivatiseerd? Speelt volgens u de hoogte van de griffierechten een rol hierbij?
In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van alternatieve geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. E-court zou hieraan een bijdrage kunnen leveren. Uiteraard dient e-Court wel aan de wettelijke vereisten te voldoen, zodat de rechten van partijen in voldoende mate worden gewaarborgd. Daaraan toetst de rechter wanneer verlof wordt gevraagd een arbitrale uitspraak ten uitvoer te leggen. De hoogte van de griffierechten is altijd een factor bij de afweging om wel of niet naar de rechter te gaan.
Wat is de rol geweest van uw voorgangers bij de ondersteuning van initiatieven zoals e-Court? Kunt u daarbij ingaan op de rol die de heer Teeven speelde bij de totstandkoming van e-Court, zoals omschreven staat in het artikel van De Groene Amsterdammer?
E-Court heeft mij laten weten dat de heer Teeven nooit een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van e-Court. Na het ontstaan van e-Court is hij kortstondig lid van het Comité van aanbeveling geweest (van 11 januari 2010 tot 14 oktober 2010, vanwege zijn benoeming tot Staatssecretaris), aldus e-Court. Naar aanleiding van eerdere discussies over de procedure bij e-Court is door mijn departement met e-Court gesproken en is uw Kamer bij brief van 23 juni 2011 (TK 2010–2011, 29 279, nr. 122) geïnformeerd over het standpunt van het Ministerie van (destijds) Veiligheid en Justitie. Vervolgens heeft de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie een gesprek gevoerd met e-Court en daarvan aan uw kamer schriftelijk verslag gedaan bij brief van 1 maart 2012 (TK 2011–2012, 29 279, nr. 142). Daarna heeft e-Court de website en het procesreglement aangepast en is overgegaan op arbitrage. In die periode is afgesproken dat e-Court in zijn procesreglement, op de website en in uitingen in de media volstrekt duidelijk moet zijn over welke diensten e-Court aanbiedt en wat de juridische status daarvan is. Naar aanleiding van nieuwe signalen en berichtgeving in de media, alsmede schriftelijke vragen van leden van de Tweede Kamer over de door e-Court gehanteerde terminologie heeft de toenmalig Staatssecretaris bij brief van 7 augustus 2013 e-Court verzocht zich aan de afspraken te houden.
Klopt het dat voormalig Staatssecretaris Teeven geen melding heeft gemaakt van zijn functie bij het comité van aanbeveling tijdens zijn Kamerlidmaatschap? Waarom heeft hij als bewindspersoon geen afstand gedaan van het dossier e-Court? Acht u deze gang van zaken geoorloofd? Deelt u voorts de mening dat dit de schijn van belangenverstrengeling met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?3
Of de heer Teeven tijdens zijn Kamerlidmaatschap melding heeft gemaakt van zijn functie bij het comité van aanbeveling van e-Court is mij niet bekend. Het is aan de Kamer om deze vraag te beantwoorden. Het is mij niet bekend of destijds bij de vaststelling van de portefeuilleverdeling tussen Minister en Staatssecretaris een bewuste afweging heeft plaatsgevonden over de plek daarin van het onderwerp e-Court. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is van eventuele gesprekken over de portefeuilleverdeling geen verslag gemaakt. Omdat ik niet weet welke afweging heeft plaatsgevonden en wat daarvoor beweegredenen waren heb ik daar ook geen oordeel over.
In hoeverre wordt volgens u voldoende duidelijk gemaakt aan consumenten dat zij niet met een overheidsrechter te maken hebben en dat ze binnen 30 dagen alsnog voor een gang naar de overheidsrechter kunnen kiezen?
Het procesreglement van e-Court verwijst naar art. 6:263n BW en de termijn van een maand om voor de overheidsrechter te kiezen. Uit het LOSR-rapport en de berichtgeving in de media blijkt dat er twijfels bestaan of de volledige reikwijdte van deze keuze aan de consument duidelijk wordt gemaakt, en of de gemiddelde consument de consequenties van deze keuze ook kan overzien. De vraag is of burgers – ook als zij weten dat zij binnen een maand kunnen kiezen voor een overheidsrechter – hiermee voldoende worden beschermd. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Voorts heeft e-Court mij bericht dat voor consumenten duidelijk is dat zij niet te maken hebben met een overheidsrechter en dat zij binnen dertig dagen alsnog kunnen kiezen voor de overheidsrechter. De standaard oproepingsexploten bevatten die informatie, evenals de website en het procesreglement, aldus e-Court.
In hoeverre is gecontroleerd of de afspraken die op 12 maart 2012 zijn gemaakt met e-Court en het verzoek van voormalig Staatssecretaris Teeven aan e-Court d.d. 7 augustus 2013 over duidelijke communicatie van de juridische status van een procedure zijn nagekomen?4 Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op het voorbeeld genoemd in het artikel van De Groene Amsterdammer? 5
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat e-Court de maand waarin gedaagden kunnen opteren voor een gang naar de overheidsrechter niet respecteert doordat na 2 weken de oproepingskosten van 133 euro voor de deurwaarder reeds verschuldigd zijn en GGN na 3 weken de procedure al start?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Is er nog steeds sprake van een wettelijk toegestane algemene voorwaarde als de uitvoering in de praktijk hiermee in strijd is?
In de berichtgeving wordt een voorbeeld genoemd waarbij de oproepingskosten van de deurwaarder al na twee weken – en dus binnen de genoemde maand bedenktijd – is verschuldigd en dat de procedure reeds na drie weken wordt gestart. Een dergelijke handelwijze is in strijd met het beding. E-Court heeft mij laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Het is aan de arbiter om na te gaan of de termijn van minimaal een maand is gerespecteerd. Als de termijn nog niet is verstreken, is e-Court nog niet bevoegd om de zaak te behandelen, aangezien de consument nog voor de overheidsrechter kan kiezen. Als de consument voor de overheidsrechter kiest, is e-Court als gevolg daarvan niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
Wat vindt u ervan dat bijna alle zorgverzekeraars een contract hebben gesloten met e-Court, terwijl hun cliënten met een betaalachterstand meer baat hebben bij een minnelijke regeling? In hoeverre wordt door e-Court altijd eerst geprobeerd of er onderling uit kan worden gekomen om nog hogere schulden te voorkomen?
Een groot aantal zorgverzekeraars (per 1 januari 2018 94% volgens opgave van e-Court) heeft de mogelijkheid van arbitrage bij e-Court opgenomen in de algemene voorwaarden. In zijn algemeenheid is het kabinet van mening dat debiteuren met een betalingsachterstand (meer) baat hebben bij een minnelijke regeling. Bij een achterstand van de betaling van de premie van twee maanden bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen (artikel 18a van de Zorgverzekeringswet). Als de verzekerde deze betalingsregeling niet aan wil gaan of als deze niet wordt nagekomen treft de zorgverzekeraar maatregelen tot incasso, waarbij e-Court kan worden ingeschakeld. In het procesreglement van e-Court is bepaald dat gedaagde (de verzekerde) contact dient op te nemen met de gerechtsdeurwaarder als gedaagde een betalingsregeling wenst. Er is geen wettelijke verplichting voor e-Court om te toetsen of eerst de mogelijkheid tot een betalingsregeling is onderzocht.
Wat is uw reactie op de bewering in De Groene Amsterdammer dat verzekeraars elke maand honderden wanbetalers overdragen aan e-Court die allen apart proceskosten moeten betalen, terwijl een robotrechter alle zaken van één verzekeraar gecombineerd behandelt?7
Het is gebruik dat de zorgverzekeraars de openstaande vorderingen gebundeld overdragen aan e-Court. Dat degene die door een uitspraak van e-Court wordt opgeroepen de vordering te betalen ook de proceskosten van de schuldeiser moet betalen, is inherent aan het rechtssysteem, ook overigens van de overheidsrechter. Iedere zaak heeft zijn eigen kenmerken en moet op die kenmerken worden beoordeeld. In het geval dat verzekeraars honderden zaken van debiteuren tegelijkertijd aan e-Court overdragen, dient derhalve elke zaak apart te worden behandeld. In dat geval is het ook redelijk dat voor elk geval afzonderlijk dient te worden betaald. Artikel 1046 Rv biedt mogelijkheden om arbitrale gedingen samen te voegen. E-court heeft in haar procesreglement (artikel 19) aan deze mogelijkheid een ruimere invulling gegeven en stelt artikel 1046 Rv buiten toepassing. De rechtspraak beziet of hierover een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad kan worden gesteld.
In hoeverre past het bestaan en de werkwijze van e-Court bij de ambitie van deze regering om een schuldenrechter in te stellen die alle zaken van de schuldenaar geconcentreerd behandelt, zodat rechters de problemen van schuldenaren in samenhang kunnen behandelen?8
In het Regeerakkoord zijn initiatieven opgenomen om te komen tot een meer integrale aanpak van de schuldenproblematiek. Een samenhangende aanpak houdt in dat er een oplossing kan worden gezocht voor deze schulden en eventuele andere juridische problemen, zonder dat deze personen meerdere procedures moeten starten en mede daardoor niet in staat zijn hun schulden af te lossen of hun problemen te overwinnen.
Biedt e-Court volgens u aan consumenten dezelfde bescherming die vanuit de overheidsrechtspraak ook wordt geboden? In hoeverre wordt bijvoorbeeld ambtshalve getoetst aan de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en aan de regels voor incassokosten, zoals in de rechtspraak ook dient te gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen. Arbitrage is bedoeld als een eenvoudige en laagdrempelige procedure naast overheidsrechtspraak. Om te waarborgen dat er sprake is van een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid dient een arbitraal vonnis om executoriale kracht te krijgen door de rechter te worden getoetst.
Wat is uw reactie op de conclusie van hoogleraar rechtspleging en conflictoplossing Bauw, namelijk dat procedures bij e-Court op een fundamenteel punt niet voldoen aan het recht op een eerlijk proces in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat e- Court niet transparant is en financieel afhankelijk is van onder andere zorgverzekeraars?9
Er is geen voorschrift op basis waarvan arbitrage verplicht transparant en openbaar moet zijn. Veel partijen die expliciet kiezen voor arbitrage doen dit juist om hun geschil over bijvoorbeeld (gevoelige) bedrijfsinformatie «in de luwte» te kunnen oplossen. Het EVRM en de Europese consumentenregels bevatten geen verplichtingen om uitspraken en de namen van arbiters openbaar te maken. Overigens heeft e-Court bericht dat de naam van de arbiter in het procesdossier staat, de lijst van arbiters voor belanghebbenden opvraagbaar is en de uitspraken van e-Court op de website staan, aldus e-Court.
Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat zij niet financieel afhankelijk is van zorgverzekeraars en dat e-Court van mening is dat arbiters hun onafhankelijke rol kunnen vervullen. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van arbiter Blokland dat hij niet controleert of stukken kloppen, partijen nooit spreekt, maar het vonnis ongezien tekent?10
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de bewering in het rapport «dat e-Court gewoon een stempel van de rechtbank kan krijgen zonder dat een echte ambtshalve toetsing aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten lijkt plaats te vinden»?11
De rechtbank moet, ook in zaken waarin de tegenpartij niet is verschenen, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend (consumenten)recht toepassen. Dit betekent dat de rechter moet toetsen aan oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden, waarbij ook getoetst dient te worden aan het EVRM en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 vijfde tot en met het zevende lid BW) toe te passen. Er is door de rechtspraak een aanbeveling opgesteld hoe om te gaan met de toetsing van arbitrale uitspraken van e-Court. De rechter heeft in een concrete zaak echter altijd de mogelijkheid af te wijken van een dergelijke aanbeveling. Als gevolg daarvan kan het voorkomen dat rechters de voor verlof tot tenuitvoerlegging verplichte «summiere» toets anders invullen. De uitspraken van e-Court werden tot voor kort met name voorgelegd aan de rechtbank Overijssel, waarvan de locatie Almelo onderdeel uitmaakt. Ook deze rechtbank toetst op basis van artikel 1063 van het Rv of tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis geweigerd dient te worden. Het is mijns inziens onwenselijk dat de toets door de overheidsrechter verschillend wordt ingevuld. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de rechtbank Overijssel met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af.
Is het waar dat de rechtbank Almelo in strijd met het landelijk advies vonnissen van e-Court na slechts een snelle check goedkeurt?12 Van wie komt dit landelijke advies en wat houdt dit in?
Zie antwoord vraag 15.
Is het waar dat e-Court wettelijk gezien geen gebruik hoeft te maken van een deurwaarder om een gedaagde consument op te roepen omdat deze oproeping geen ambtshandeling betreft en dus zelf ook een oproep kan doen? Betekent dit dan ook dat de deurwaarder daarom helemaal geen kosten hiervoor bij de debiteur in rekening mag brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat mensen met schulden op deze manier onnodig en onterecht met nog hogere kosten te maken krijgen? Welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?13
Of er sprake is van een ambtshandeling hangt af van de vaststelling of de betrokken handeling de uitvoering betreft van een taak die bij of krachtens de wet aan de deurwaarder is opgedragen of voorbehouden. Elke ambtshandeling dient immers op grond van artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) op een wettelijk voorschrift te berusten. Een dergelijke grondslag voor de oproeping voor arbitrage zoals e-Court ontbreekt. De oproeping voor arbitrage dient schriftelijk te geschieden (tenzij partijen anders overeenkomen) en op grond van artikel 3:37 BW kan deze oproeping dan ook bij exploot plaats vinden. Dat betekent niet dat de oproeping noodzakelijkerwijs door een gerechtsdeurwaarder moet worden gedaan. De definitie van ambtshandeling in de Gerechtsdeurwaarderswet gaat uit van een opgedragen taak aan de gerechtsdeurwaarder en daarvan is bij een oproeping van e-Court geen sprake.
Als er geen sprake is van een ambtshandeling mag de gerechtsdeurwaarder de kosten voor deze werkzaamheden niet in rekening brengen bij de debiteur. Ik heb mijn standpunt hierover onder de aandacht gebracht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Overigens is het Bureau financieel toezicht belast met het integraal toezicht op het (financiële) deel van het werk van de gerechtsdeurwaarders.
In algemene zin acht ik het in rekening brengen van onnodige kosten bij een debiteur onwenselijk en niet in lijn met de door het kabinet geformuleerde Rijksincassovisie omdat het leidt tot extra schuldophoging.
Is een deurwaarder die wordt ingeschakeld door e-Court wel bevoegd om in de Basisregistratie Personen persoonsgegevens te bekijken, vooral wanneer er geen sprake is van een ambtshandeling? In hoeverre is hier, indien dit toch gebeurt, sprake van een schending van het recht op privacy en strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens?14
Op grond van het Autorisatiebesluit Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders, Rijksdienst voor Identiteitsgegevens en de toelichting daarop is de gerechtsdeurwaarder in principe uitsluitend bevoegd om het BRP te raadplegen ten behoeve van de uitoefening van een wettelijke taak. Daarvan is bij de oproeping ten behoeve van e-Court geen sprake. De gerechtsdeurwaarder kan echter voor deze oproeping wel een exploot uitbrengen. De KBvG stelt zich op het standpunt dat aangezien het arbitrage-geding met een exploot wordt ingeleid, de zorgvuldige beroepsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder bevraging van het BPR vereist. Over deze interpretatie treed ik met de KBvG en BZK nader in overleg.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat de geconstateerde misstanden door toedoen van e-Court worden aangepakt? Bent u bijvoorbeeld bereid om naar aanleiding van de bevindingen van Sociaal Werk Nederland en Investico de griffierechten te verlagen ten behoeve van de toegang tot de overheidsrechter en de arbitragewet te wijzigen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Het is van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing van uitspraken van e-Court door de rechter. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik vind het van groot belang dat de Hoge Raad zich kan uitspreken over de werkwijze van e-Court en zich kan buigen over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing door de overheidsrechter. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen gericht aan de wetgever uit het LOSR-rapport beoordeeld. Over de griffierechten ontvangt uw Kamer separaat een brief.
Justitiële dwalingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om bij herzieningszaken niet het vermoeden dat iemand onschuldig is, maar de vraag of een herziening tot vrijspraak kan leiden bij de Hoge Raad als criterium te laten dienen?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Knoops refereert aan de bijzondere omstandigheid die zich heeft voorgedaan in de Spelonk-zaak bij het Gemeenschappelijke Hof van Justitie in het Caribisch deel van Nederland. Hoewel de door de heer Knoops aangedragen nieuwe gegevens volgens de advocaat-generaal geen novum opleverde, zag hij toch aanleiding het Hof te adviseren nieuw onderzoek te gelasten onder leiding van de rechter-commissaris. In zijn tussenuitspraak volgde het hof dit advies op en oordeelde dat meer onderzoek nodig was. Op grond van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van Nederland kan in geval van aanwijzingen dat mogelijk sprake is van een novum, bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad om nader onderzoek worden verzocht. De mogelijkheid die door het Gemeenschappelijk Hof in de Spelonkzaak is geboden, is bij de Hoge Raad dus al voorhanden.
Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek in de Spelonkzaak heeft het Gemeenschappelijk Hof het novumcriterium toegepast en niet het vermoeden van onschuld noch de vraag of een herziening kan leiden tot vrijspraak.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om de beoordeling of bewijsmateriaal opnieuw onderzocht mag worden bij één instantie neer te leggen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van de vraag of nieuw bewijsmateriaal mag worden onderzocht in het kader van een herzieningsverzoek, ligt feitelijk al grotendeels bij één instantie, namelijk het ressortsparket van het openbaar ministerie (hierna: OM) omdat het in de regel gaat om zaken waarin de onherroepelijke beslissing waarvan herziening wordt verzocht, is genomen door een gerechtshof.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om, zoals in de Verenigde Staten al sinds 2004 bij wet is geregeld, bewijsmateriaal niet zonder toestemming van de veroordeelde te vernietigen, zodat onterecht veroordeelden de mogelijkheid behouden om te profiteren van nieuwe wetenschappelijke inzichten?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
DNA-gegevens en vingerafdrukken worden, conform huidige wet- en regelgeving, na een veroordeling automatisch en gedurende lange termijn bewaard. Hetzelfde geldt voor het procesdossier. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is voorgesteld om in het nieuwe wetboek een grondslag op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur gevallen aan te wijzen waarin inbeslaggenomen voorwerpen die sporen van het strafbaar feit dragen – sporendragers –, in afwijking van de reguliere regels over teruggave, vervreemding en vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen, moeten worden bewaard. De aanbeveling van de heer Knoops zal bij het opstellen van die algemene maatregel van bestuur worden bezien.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om het Openbaar Ministerie en de advocatuur nauwer samen te laten werken in herzieningszaken, zoals ook gebeurd is in de Spelonk-zaak?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na de tussenuitspraak van het Gemeenschappelijke Hof dat nader onderzoek nodig was, heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie toestemming gegeven om vanuit Nederland zes rechercheurs en een advocaat-generaal op de zaak te zetten. Ook met dit team heeft het team van de heer Knoops samengewerkt.
In het Europese deel van Nederland bestaat de mogelijkheid dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad een onderzoeksteam formeert om tot verdere onderbouwing van een herzieningsverzoek te komen. Met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal is bedoeld dat, voorafgaand aan eventueel onderzoek door de procureur-generaal bij de Hoge Raad, het OM in zaken die zich daarvoor lenen in overleg met de advocatuur wil kijken wat de mogelijkheden zijn voor nadere waarheidsvinding. Er dient dan ten minste sprake te zijn van aanwijzingen dat er concrete omstandigheden zijn die tot een novum kunnen leiden.
Wat wordt concreet bedoeld met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, namelijk «we blijven erover in gesprek» als reactie op de aanbeveling om het Openbaar Ministerie en de advocatuur in herzieningszaken nauwer te laten samenwerken?5
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de aanbevelingen van de heer mr. G.J. Knoops mee te nemen in het evaluatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek, waarin de wettelijke regeling van het nader onderzoek naar een mogelijk novum al aan een algemene evaluatie wordt onderworpen, is reeds aanbesteed en in uitvoering. De aanbevelingen van de heer Knoops zullen onder de aandacht van de onderzoekers worden gebracht. Het is aan de onderzoekers om te bepalen of de aanbevelingen zullen worden meegenomen.
Kunt u garanderen dat de motie-Van Nispen c.s. over voorstellen om justitiële dwalingen makkelijker te kunnen herstellen voor het zomerreces van 2018 wordt uitgevoerd?6 Zo nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken van het evaluatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele en daarmee de uitvoering van genoemde motie?
Het evaluatieonderzoek moet eerst worden afgerond. De toezeggingen die de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie ter uitvoering van de motie heeft gedaan, zullen daarbij worden betrokken. Over de resultaten van het onderzoek zal naar verwachting niet eerder dan eind 2018 worden gerapporteerd.
Achterstanden bij de digitalisering van de rechtspraak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Digitale rechtspraak kost kapitalen extra» en met de Voortgangsrapportage programma Kwaliteit en Innovatie van de Raad voor de rechtspraak?1 2
Ja.
Hoeveel tijd gaat de digitalisering van de rechtspraak meer kosten dan oorspronkelijk was gepland en op welke onderdelen van de rechtspraak is een overschrijding van toepassing? Wat zijn hiervan de gevolgen voor een meer toegankelijke, snelle en begrijpelijke geschillenbeslechting voor burgers?
Hoeveel extra tijd met de digitalisering gemoeid is, kan niet in het algemeen worden aangegeven en verschilt per proceduresoort. Aanvankelijk is ervan uitgegaan dat de implementatie in 2020 voltooid zou zijn. Op dit moment is niet te zeggen hoeveel tijd extra nodig zal zijn voor de digitalisering helemaal is geïmplementeerd. Voor de asiel- en bewaringszaken waarvoor de wetgeving op 12 juni 2017 in werking is getreden, is de vertraging beperkt tot ongeveer één jaar.3 Voor de civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging is de wetgeving op 1 september 2017 in werking getreden voor zaken bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland en streeft de Raad voor de rechtspraak (de Raad) naar landelijke inwerkingtreding eind 2018.
In lijn met de oorspronkelijke planning vindt de communicatie met curatoren in faillissementen sinds 2015 grotendeels digitaal plaats. In november 2017, ongeveer anderhalf jaar later dan verwacht, is in alle rechtbanken digitaal toezicht in bewindszaken mogelijk geworden. Sinds 2014 worden vrijwel alle enkelvoudige strafzaken digitaal aangebracht. Het digitaal aanbrengen van strafzaken voor de meervoudige kamer kan reeds op beperkte schaal. Landelijke implementatie zal naar verwachting in 2018 plaats vinden. Zoals de Raad in de eigen voortgangsrapportage KEI heeft gemeld, ligt de komende twee jaar de prioriteit bij civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging, vreemdelingen regulier en de Wet Schuldsanering Natuurlijk Personen.4
De Raad werkt aan een heroriëntatie op het vervolg van de digitalisering. Op basis daarvan zullen vervolgstappen worden bepaald. Dat betekent, zoals in de rapportage van de Raad voor de rechtspraak gemeld, in ieder geval een verdere vertraging voor de nog volgende releases, zoals kanton, hoger beroep en bestuursrecht regulier. Aan de hand van deze heroriëntatie verwacht ik meer zicht te hebben op hoeveel tijd er extra nodig zal zijn.
De vertraging betekent tevens dat de doelen van de KEI-wetgeving, zoals vereenvoudiging en versnelling van de procedure en vergroten van de toegankelijkheid van de rechtspraak, deels pas later kunnen worden gerealiseerd.
Hoe vaak is al eerder sprake geweest van een herziening van de planning van het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) en de financiering daarvan? Wat was de kern van die herzieningen?
Het is belangrijk dat waar nodig in een programma zoals KEI kan worden bijgestuurd. Dat is ook regelmatig gebeurd. De Raad heeft dit op de eigen website gecommuniceerd met een tijdlijn voor implementatie die regelmatig is geactualiseerd. In eerste instantie is de planning afgestemd op de benodigde wetgeving. De wetgeving is uiteindelijk een jaar later dan gepland, juli 2016, in het Staatsblad gepubliceerd.5 Over grotere herzieningen van de planning met gevolgen voor de ketenpartijen is uw Kamer (onder meer) geïnformeerd bij brieven van 18 februari 2016, 29 november 2016 en 15 mei 2017.6 De herzieningen hielden verband met een andere volgorde van implementatie, gereedheid van de systemen en de zorgvuldigheid van de implementatie. Voor de financiering van KEI is aanvankelijk uitgegaan van een globale eerste schatting van de kosten in 2013. Die is eind 2014 geactualiseerd met een business-case. Met extra middelen beschikbaar gekomen bij het Prijsakkoord 2014–2016, bij nota van wijziging bij de begroting 2016, en bij het Prijsakkoord 2017–2019 zijn de toegenomen kosten toen gedekt.7
Deelt u de analyse van de Raad voor de rechtspraak als het gaat om de oorzaken voor de opgelopen vertraging? Zo nee, waarom niet en wat zijn volgens u dan wel de oorzaken?
De Raad heeft als verantwoordelijk opdrachtgever onderzoek laten doen naar de oorzaken van de vertraging en heeft dit in de voortgangsrapportage toegelicht.8 De Raad noemt als hoofdoorzaak een incomplete en te optimistische inschatting van de omvang van het werkpakket in 2014, bestaande uit vier factoren:
Daarnaast zijn de productiviteit van de IT-voortbrenging lager en de kosten per medewerker hoger dan verwacht. Ik beschik niet over feitelijke informatie die op andere oorzaken wijst. Mochten aan hand van de heroriëntatie op de digitalisering andere oorzaken aan het licht komen, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
Ziet u naast de door de Raad voor de rechtspraak genoemde oorzaken voor de vertraging nog andere oorzaken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de oplossingen die de Raad voor de rechtspraak voor ogen heeft de problemen met de digitalisering van de rechtspraak afdoende kunnen wegnemen? Zo nee, waarom niet en aan welke (extra) oplossingen denkt u dan wel?
De Raad heeft een kerngroep ingericht die adviseert over de verdere vormgeving van de digitalisering. Ik zal me nader laten informeren over de wijze waarop de Raad de governance wil inrichten van de verdere aanpak van de digitalisering en de overige maatregelen die de Raad ter invulling van zijn wettelijke taak zal treffen. De Raad heeft ook al een aantal maatregelen getroffen om de IT-voortbrenging en sturing ingrijpend te verbeteren. Belangrijk daarin is dat vanaf begin dit jaar alle aspecten van de informatievoorziening (o.a. ICT ontwikkeling en beheer) zijn samengebracht in een integrale InformatieVoorzieningsOrganisatie (IVO). Versnippering als gevolg van verschillende programma’s en verantwoordelijkheden wordt daarmee voorkomen. De leidinggevende van deze organisatie is de ambtelijk CIO die rechtstreeks aan de Raad rapporteert.
Ik verwacht in het voorjaar een eerste oordeel te kunnen geven over de verdere vormgeving van de digitalisering. Daarbij neem ik als uitgangspunt dat de digitalisering van de rechtspraak een onontkoombare ontwikkeling is, die maatschappelijk zeer gewenst is en die adequaat en tegen aanvaardbare kosten moet worden gerealiseerd.
Kunnen de extra voorziene kosten voor de digitalisering van de rechtspraak betekenen dat u uw bijdrage aan de financiering van de rechtspraak moet verhogen? Zo ja, aan welke bedragen denkt u? Zo nee, waarom niet?
De vertraging leidt naar verwachting tot extra kosten en een latere realisatie van de beoogde besparingen. Dit kan voor het jaar 2018 naar verwachting worden opgelost door de inzet van reserves. Gelet op de wettelijke positionering van de Raad voor de rechtspraak ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een oplossing voor de langere termijn bij de rechtspraak zelf. Ik ben daarover in gesprek met de Rechtspraak. Ik verwacht na de heroriëntatie van de Raad in het voorjaar meer zicht te hebben op de implementatie van KEI op de langere termijn en de daarmee verband houdende financiële situatie van de rechtspraak. Zoals toegezegd in mijn brief van 30 januari 2018 zal ik uw Kamer hierover nader informeren.9
Het bericht 'Lage straf door trage rechtsgang' |
|
Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u vandaag ook het artikel «Lage straf door trage rechtsgang» gelezen?1
Ja
Bent u ook zeer ontstemd over de berichtgeving dat een groot aantal veroordeelden van soms ernstige (zeden)zaken korting op de straf hebben gekregen omdat de zaak te lang op zich liet wachten? Klopt de berichtgeving? Is het inderdaad waar dat tientallen verdachten van (zeer) ernstige zaken en honderden verdachten die zich voor de kanton-, politierechter moesten verantwoorden korting in de duur van straf hebben gekregen, omdat de behandeling van de zaak te lang op zich liet wachten? Wat vindt u hiervan?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijkheid van de duur van een strafzaak afhankelijk is van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.1 Indien de behandelingsduur de redelijke termijn van artikel 6 EVRM overschrijdt, kan dit leiden tot strafvermindering. Strafvermindering als gevolg van tijdsverloop is echter geen automatisme.
Zoals het Dagblad van het Noorden heeft bericht zijn in zaken lagere straffen opgelegd door vertraging bij de behandeling van de zaken door OM en rechtbank. Deze vertraging wordt veroorzaakt door zowel gebrek aan zittingscapaciteit als capaciteitsgebrek bij andere bij de strafrechtspleging betrokken instanties. Ik deel de negatieve gevoelens hierover.
De rechtbank en het OM houden geen registratie bij van overschrijdingen van de redelijke termijn en welke gevolgen daaraan zijn verbonden. Over het aantal zaken heb ik dan ook geen informatie.
Wat verklaart het trage verloop van deze strafzaken? Welke stappen gaat u ondernemen om dit te veranderen? Hoe gaat u voorkomen dat soms meer dan twee jaar verstrijkt tussen de aanhouding van de verdachte en de veroordeling? Hoe valt dit uit te leggen aan het slachtoffer of de samenleving?
Vertraging in het verloop van strafzaken kan meerdere oorzaken hebben. Te denken valt aan onderzoekwensen van de verdediging die worden gehonoreerd, onderzoek dat laat op gang komt in verband met forensische bevindingen, rapportages die niet tijdig voltooid zijn. Een tekort aan rechters kan ook een oorzaak zijn.
Het is van groot belang voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van de strafzaak en de samenleving kan vertrouwen op de rechtvaardigheid en voorspelbaarheid van de strafrechtspleging. Er lopen diverse trajecten binnen de strafrechtketen die (mede) tot doel hebben om de doorlooptijden te verkorten. Een aantal hiervan is toegelicht in de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 16 december 20162. Daarnaast heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject3. In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. Wij informeren uw Kamer nader over de aanpak in de eerste helft van 2018.
Bij het OM zijn en worden maatregelen getroffen om de doorlooptijden te verkorten. Allereerst kan gewezen worden op de werkwijze ZSM, waarbij een groot deel van de zaken snel wordt beoordeeld en, indien mogelijk, afgedaan. Als de zaak zich daarvoor leent, wordt daarbij meer en meer gebruik gemaakt van een OM-strafbeschikking.
De oprichting van de Verkeerstoren (waarin ZM en OM samenwerken) moet bewerkstelligen dat bij zaken die wel op zitting worden aangebracht een betere afstemming van de beschikbare zittingscapaciteit en een juiste en tijdige appointering, met een volledig procesdossier, wordt gerealiseerd.
Daarnaast wordt bij het OM de komende tijd intensief ingezet op versterking van het logistiek management, dat is gericht op een betere monitoring en sturing van zaken. Hiervoor is inmiddels extra personeel aangenomen.
Het OM en de rechtbank zijn in gesprek over mogelijkheden om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden en over uitbreiding van het aantal zittingen.
Wat is uw reactie op de opmerking in het artikel dat onderzoeken forse vertraging oplopen doordat vereiste rapportages van derden niet op tijd klaar zouden zijn? Is dat een structureel vraagstuk bij strafzaken? Zo ja, hoe is dat te verklaren? Welke organisaties spelen hierbij een rol? Wat kunt cq. gaat u daar aan doen?
Eén van de oorzaken van vertraging kan zijn dat rapportages van andere bij de strafrechtspleging betrokken instellingen (zoals reclasseringsinstellingen, NFI of NIFP) niet op tijd gereed zijn. Dit punt maakt onderdeel uit van de in het antwoord op de vragen 3 en 7 aangeven trajecten binnen de strafrechtsketen die als doel hebben de doorlooptijden te verkorten. In de Verkeerstoren zorgen OM en ZM ervoor dat zaken niet incompleet op zitting worden gebracht, zodat er geen verdere vertraging optreedt.
In hoeverre speelt het gestelde tekort aan strafrechters bij de noordelijke rechtbanken een rol in het trage verloop van strafzaken? Is dit een specifiek aandachtspunt voor de noordelijke rechtbanken of speelt dit in het hele land? Hoe pakt u dit aan? Is het eventueel mogelijk rechters van elders in het land tijdelijk in te zetten om achterstanden weg te werken? Zo nee, waarom niet?
Bij de Rechtspraak leidt de landelijke, geleidelijke invoering van professionele standaarden tot capaciteitsuitbreiding.4 De rechters die worden geworven, komen bovenop de reguliere sterkte. Bij de rechtbank Noord-Nederland is sprake van een tijdelijk tekort. De rechtbank leidt nieuwe rechters op, oplopend tot twintig halverwege 2018. Daarnaast neemt de rechtbank efficiëntiemaatregelen, bijv. door – als proef – de raadkamers gevangenhouding op de locaties Groningen en Assen samen te brengen op één locatie. Met deze maatregel wordt capaciteit vrijgespeeld waardoor meer zittingen gepland kunnen worden.
De Wet op de rechterlijke organisatie biedt mogelijkheden om rechters uit een ander arrondissement bijstand te laten verlenen aan een rechtbank en strafzaken bij een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit te verwijzen naar een andere rechtbank. Ik bespreek de noodzaak daarvan en mogelijkheden daartoe met de Raad voor de rechtspraak.
Wat is uw reactie op de opmerking van de persofficier van justitie dat naarmate het verloop van de strafzaak langer duurt, de behoefte om te vergelden afneemt?
De inzet is erop gericht dat de berechting van een zaak zo snel mogelijk na het delict plaatsvindt zonder daarbij tekort te doen aan eisen van zorgvuldigheid van een eerlijk strafproces. Het OM heeft ons laten weten dat de persofficier tot uitdrukking heeft willen brengen dat wanneer door allerlei omstandigheden de berechting pas veel later plaatsvindt en er geruime tijd ligt tussen het plegen van het delict en de bestraffing, deze omstandigheid de officier van justitie en de rechter aanleiding kan geven om met het tijdsverloop rekening te houden bij het formuleren van de strafeis en het toemeten van de straf. Dit is ook de lijn van de genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de redelijke termijn.
Hoe valt een korting op de straf te rechtvaardigen richting slachtoffers? Welke rechtvaardiging bestaat er om op basis van traag verloop van een strafzaak een lagere straf op te leggen? Welke inzet mag de Kamer van uw zijde verwachten om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het boek over de herzieningszaak Baybasin |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het recent verschenen boek van wetenschapsfilosoof Ton Derksen over de zaak van de in Nederland veroordeelde Baybasin?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het boek van de heer Derksen.
Kent u de conclusie van Ton Derksen dat er in het advies naar aanleiding van de herzieningsaanvraag immuniserende strategieën worden gebruikt door de advocaat-generaal, oftewel argumenten zo structureren dat het eigen gelijk bevestigd wordt, en een belastende uitkomst de enige uitkomst kan zijn? Kunt u hierop reflecteren?
Ja, die conclusie ken ik. Gelet op de onafhankelijke positie van een advocaat-generaal is het niet aan mij als Minister voor Rechtsbescherming om te reflecteren op de adviezen gegeven naar aanleiding van een herzieningsaanvraag.
Bent u bekend met het feit dat oud-gevangenisdirecteuren hebben gedemonstreerd bij de Tweede Kamer en de Hoge Raad, omdat er in hun ogen niet te verklaren zaken zijn gebeurd in deze zaak? Wat zegt dit volgens u?
Het is mij bekend dat oud-gevangenisdirecteuren hebben gedemonstreerd bij de Tweede Kamer en de Hoge Raad. Het staat een ieder vrij om zijn of haar mening te geven over een gerechtelijke uitspraak. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Welke rol zou dit boek van Derksen, met wetenschappelijk onderbouwde conclusies, naar uw mening in de herzieningsprocedure, met name waar het gaat over het oordeel van de Hoge Raad, kunnen of moeten spelen?
Voor een kansrijk herzieningsverzoek dient er sprake te zijn van een novum, waaronder wordt verstaan een gegeven dat ten tijde van het proces nog niet bekend was maar waarbij de rechter waarschijnlijk tot een ander oordeel zou zijn gekomen als deze tijdens het proces bekend was geweest. De Hoge Raad is de aangewezen instantie om te oordelen over een herzieningsverzoek en mij past grote terughoudendheid om daar op voorhand iets van te vinden.
Wat gebeurt er met wetenschappelijke conclusies indien zij zijn verschenen ná het uitbrengen van het herzieningsadvies van de advocaat-generaal, maar vóór het oordeel van de Hoge Raad hierover, los van deze concrete zaak? In hoeverre kunnen dergelijke nieuwe inzichten worden meegenomen bij het uiteindelijke besluit over een herzieningsverzoek?
Of wetenschappelijke publicaties worden betrokken in een herzieningsprocedure is ter beoordeling van de Hoge Raad.
In het algemeen geldt dat de Hoge Raad op basis van artikel 469 van het wetboek van Strafvordering, indien hij dit noodzakelijk acht, aan de procureur-generaal kan opdragen nader onderzoek te verrichten. Tevens kan de Hoge Raad een nader onderzoek opdragen aan een daartoe uit zijn midden te benoemen raadsheer-commissaris of aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, in een rechtbank die van de zaak nog geen kennis heeft genomen.
De vrijspraak van Julio Poch |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Oud-piloot Julio Poch vrijgesproken van deelname aan dodenvluchten»?1
Ja.
Ziet u aanleiding uw antwoorden op eerdere Kamervragen inzake de heer Poch te herzien, gezien de recente ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?2
Op basis van de mij bekende informatie zie ik daartoe op dit moment geen aanleiding.
Hoe duidt u het gegeven dat de heer Poch acht jaar in Argentinië in voorarrest heeft gezeten en nu is vrijgesproken?
De totale duur van het voorarrest in Argentinië is naar Nederlandse maatstaven zeer lang te noemen. De regering heeft zich in het kader van de aan de heer Poch verleende consulaire bijstand ingespannen voor het in vrijheid afwachten van zijn strafproces in Argentinië. Beslissingen omtrent de duur van het voorarrest in een ander land zijn echter voorbehouden aan rechterlijke autoriteiten van dat land.
Het past de regering niet om inhoudelijk te oordelen over buitenlandse rechterlijke uitspraken. Dat geldt temeer wanneer het een uitspraak betreft waarvan de motivering nog niet beschikbaar is en die nog niet onherroepelijk is.
Klopt het dat Nederland geen uitleveringsverdrag met Argentinië heeft? Zo ja, wat was destijds de overweging en juridische grond om bij te dragen aan de uitlevering van de heer Poch van Spanje aan Argentinië?
Tussen Nederland en Argentinië geldt een bilateraal uitleveringsverdrag, doch dit verdrag biedt geen rechtsbasis voor de uitlevering van eigen onderdanen. De Argentijnse autoriteiten hebben door middel van een rechtshulpverzoek verzocht om een vertrek van de heer Poch naar het buitenland aan Argentinië en aan het land van bestemming te melden. Een dergelijk verzoek betreft een rechtshulpverzoek waaraan Nederland op grond van het Wetboek van Strafvordering en het Verdrag tegen Foltering in zo ruim mogelijke mate moet voldoen. Het Anti-Folteringsverdrag verplicht partijen in art. 9 elkaar «de grootst mogelijke mate van rechtshulp» te verlenen. Alleen als een dwingende wettelijke weigeringsgrond dat verbiedt, kan het verzoek niet worden ingewilligd. Omdat een dergelijke weigeringsgrond zich niet voordeed, heeft Nederland uitvoering gegeven aan zijn verplichtingen en inlichtingen over vluchtgegevens aan Argentinië en Spanje verstrekt. Daarin was ook naar het oordeel van de rechter in kort geding geen onrechtmatig handelen jegens de heer Poch gelegen.
Hoe duidt u de beslissing destijds om bij te dragen aan de uitlevering van de heer Poch, in de wetenschap dat de heer Poch nu is vrijgesproken?
De vrijspraak maakt mijn duiding van het voorgaande niet anders. Rechtshulpverzoeken worden gedaan in verband met een strafzaak en een strafzaak kan uitmonden in een vrijspraak. De stelling dat Nederland bijdroeg aan de uitlevering verdient enige nuance. De uitlevering vond eerst plaats nadat de Spaanse rechter het Argentijnse uitleveringsverzoek toelaatbaar had verklaard en de heer Poch uiteindelijk zelf met zijn uitlevering aan Argentinië had ingestemd.
Klopt het dat de Argentijnse autoriteiten pas besloten tot vervolging van de heer Poch nadat Nederland een rechtshulpverzoek aan Argentinië deed? Zo ja, hoe duidt u dit?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij laten weten dat het Argentijnse onderzoek naar de heer Poch weliswaar is begonnen naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het OM aan de Argentijnse autoriteiten, maar dat tot de aanhouding van de heer Poch door de Argentijnse onderzoeksrechter pas werd bevolen nadat de Argentijnse autoriteiten zelf al het (op dat moment beschikbare) relevante bewijsmateriaal hadden beoordeeld. Zo was, voordat de aanhouding werd bevolen, in Argentinië archiefonderzoek gedaan met betrekking tot de heer Poch en had de Argentijnse onderzoeksrechter in december 2008 persoonlijk de Nederlandse getuigen (die belastend verklaarden) gehoord. Ik acht deze gang van zaken niet ongeoorloofd.
Klopt het dat Argentinië besloot tot vervolging van de heer Poch over te gaan, niet op basis van eigenstandig bewijsmateriaal, maar enkel op basis van door Nederland aangeleverde informatie? Zo ja, hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 6.
Kent het Argentijnse juridische systeem, zoals het Nederlandse dat kent, schadevergoedingen voor onterechte vrijheidsbeneming, zoals in het geval van de heer Poch het geval is geweest? Zo ja, bent u bereid er bij de Argentijnse regering op aan te dringen dat een dergelijke vergoeding tegemoet komt aan de heer Poch aangezien het hier een Nederlands staatsburger betreft? Zo nee, hoe gaat u zich op andere wijze inzetten voor tegemoetkoming aan de heer Poch?
Ik beschik niet over deze informatie. Nu de gemotiveerde uitspraak inzake de heer Poch nog niet beschikbaar is en daartegen mogelijk een appelprocedure zal volgen, acht ik het op dit moment ook niet opportuun om in te gaan op vragen met betrekking tot schadevergoeding vanuit de Argentijnse regering. De raadsman van de heer Poch heeft de Nederlandse Staat bij brief van d.d. 9 januari 2018 aansprakelijk gesteld voor schade die de heer Poch stelt te hebben geleden door het handelen van de Nederlandse Staat. Dit verzoek wordt thans bestudeerd.
Bent u bereid de heer Poch te faciliteren indien hij naar Nederland wenst te komen?
Na zijn vrijspraak is aan de heer Poch door de Nederlandse ambassade in Buenos Aires een laissez-passer afgegeven zodat hij naar Nederland kon terugkeren. De heer Poch keerde op 7 december 2017 terug in Nederland.
Op welke wijze heeft de Nederlandse ambassade ten tijde van het voorarrest bijstand aan de heer Poch geleverd? Hoe vaak heeft de heer Poch bezoek gehad van Nederlands ambassadepersoneel?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Is aan de heer Poch de gebruikelijke consulaire bijstand verleend, onder meer het toezien op de detentieomstandigheden en de rechtsgang? Kunt u uiteenzetten hoe hieraan in de praktijk uitvoering is gegeven?
Zie antwoord vraag 10.
De zaak Julio Poch |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Oud-piloot Julio Poch vrijgesproken van deelname aan dodenvluchten»?1 en het persbericht van het Openbaar Ministerie van 30 november 2017?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de heer Poch na acht jaar voorarrest vrijgesproken is door de Argentijnse rechter?
Het past de regering niet om te oordelen over buitenlandse rechterlijke uitspraken. Dat geldt temeer wanneer het een uitspraak betreft waarvan de motivering nog niet beschikbaar is en die nog niet onherroepelijk is.
Zou de heer Poch zo lang in voorarrest hebben gezeten zonder de eerdere bemoeienis van Nederlandse justitiële autoriteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse justitiële autoriteiten hebben geen rol bij beslissingen omtrent het voorarrest in een ander land. Beslissingen omtrent de duur van het voorarrest in een ander land zijn voorbehouden aan rechterlijke autoriteiten van dat land.
Heeft Nederland informatie over de reisbewegingen van de heer Poch met de Spaanse autoriteiten gedeeld omdat het zelf de heer Poch niet aan Argentinië kon uitleveren? Wilde Nederland op die manier toch meewerken aan uitlevering van Spanje naar Argentinië en de berechting van de heer Poch in Argentinië? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het licht van de vrijspraak? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Nederland als in Argentinië bestond de verdenking dat de heer Poch zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten en Nederland heeft desgevraagd rechtshulp verleend aan Argentinië. In dat kader is informatie verstrekt (aan Argentinië en aan het land van bestemming) over de reisbewegingen van de heer Poch. Uit de bepalingen omtrent het verlenen van rechtshulp in het Wetboek van Strafvordering en uit het Verdrag tegen Foltering volgt dat dergelijke rechtshulp in zo ruim mogelijk mate verleend moest worden. Alleen als een dwingende weigeringsgrond dat verbiedt, kan het verzoek niet worden ingewilligd. In dit geval deed zich een dergelijke weigeringsgrond niet voor. De rechtbank Den Haag heeft in 2014 geoordeeld3 dat het voorgaande met zich meebrengt dat niet kan worden geconcludeerd dat de Staat op dit punt onrechtmatig jegens de heer Poch heeft gehandeld. De vrijspraak werpt op het voorgaande geen ander licht. Bij de ontvangst en beoordeling van een rechtshulpverzoek wordt in ogenschouw genomen van welke feiten de betrokkene wordt verdacht door de verzoekende autoriteiten, maar wordt geen oordeel gevormd over het bewijs tegen de verdachte.
Hadden de Nederlandse justitiële autoriteiten ook kunnen beslissen om niet in te gaan op rechtshulpverzoeken van Argentinië en had men ook kunnen beslissen om geen informatie over de reisbewegingen aan Spanje te verstrekken? Zo nee, op grond van welke verdragen of wetten was Nederland verplicht dit te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft Nederland gedaan om de heer Poch tijdens zijn voorarrest in Argentinië bij te staan?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Kan de heer Poch als hij terugkomt naar Nederland een eventueel hoger beroep zonder het risico van uitlevering van Nederland naar Argentinië afwachten? Zo nee, waarom niet? Is er inmiddels wel uitlevering van eigen onderdanen naar Argentinië mogelijk?
De verdragsrelatie tussen Nederland en Argentinië maakt de uitlevering van eigen onderdanen niet mogelijk. De heer Poch kan dan ook niet door Nederland worden uitgeleverd aan Argentinië.
Vrijspraak van de heer Poch in Argentinië |
|
Han ten Broeke (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vrij, maar leven verwoest»?1
Ja.
Hoe kijkt u terug op de betrokkenheid van de Nederlandse Staat bij het faciliteren van het proces tegen de heer Poch, in het bijzonder de medewerking aan zijn aanhouding? Had u met de kennis van nu, ondanks het feit dat de handelwijze van de Staat in 2014 door de civiele rechter rechtmatig is bevonden2 en ook het Openbaar Ministerie (OM) op 30 november 2017 verklaarde geen fouten te hebben gemaakt, op dezelfde wijze gehandeld?3
Het genoemde faciliteren bestond uit de verlening van rechtshulp tijdens het strafrechtelijk onderzoek, zulks op basis van het bestaande juridisch kader. Nadien is de Staat niet meer betrokken geweest bij het Argentijnse strafproces jegens de heer Poch. De Staat onthoudt zich van inhoudelijke bemoeienis met strafzaken die onder de (buitenlandse) rechter zijn.
Kunt u zich herinneren dat een anonieme Nederlandse aanklager in 2015 in de NRC werd geciteerd met de opmerking dat het proces tegen de heer Poch «nogal eigenaardig» verliep?4 Bent u bekend met de antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op eerdere Kamervragen over dit proces en in het bijzonder het antwoord hij de desbetreffende kwalificatie niet deelde?5 Hebt u, met de kennis van nu, meer begrip voor die kwalificatie?
Ik kan hierover slechts opmerken dat mijn voorganger aan uw Kamer reeds heeft gemeld dat het hier een citaat betrof dat werd toegeschreven aan een anonieme Nederlandse aanklager en onduidelijk was door wie en op basis van welke informatie deze uitlating zou zijn gedaan. Het OM herkende zich niet in het citaat en had ook onvoldoende informatie over deze Argentijnse strafzaak om daarover een opvatting te hebben.
Bent u bekend met de diverse momenten waarop de Kamer met het vorige kabinet van gedachte heeft gewisseld over de consulaire bijstand aan de heer Poch? Kunt u zich bijvoorbeeld herinneren dat u, toen de Kamer u vroeg naar de invulling van de consulaire bijstand aan de heer Poch, op 17 november 2017 enkel aangaf dat de zaak tegen de heer Poch «de volledige aandacht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken» had?6 Hoe kijkt u terug op de mate van consulaire bijstand die de Nederlandse Staat heeft verleend? Zou u hier bij nader inzien op andere wijze invulling aan hebben gegeven?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Bent u bekend met de wens van de heer Poch om terug te keren naar Nederland?7 Kan die terugkeer, indien de heer Poch daartoe besluit, zonder problemen plaatsvinden?
De heer Poch keerde op 7 december 2017 terug in Nederland.
Te lange doorlooptijden in de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ze schopten alsof ik een voetbal was»?1 Wat is op dit bericht uw reactie?
Ja. Het gaat hier om een betreurenswaardige zaak en ik kan mij voorstellen dat het voor een slachtoffer moeilijk te begrijpen is dat de afhandeling van zijn zaak lang duurt, juist vanwege de impact die de zaak heeft op diens leven.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de rechtsstaat wanneer mensen maanden, soms zelfs jaren, moeten wachten tot hun zaak eindelijk wordt ingepland bij de rechtbank, ook omdat de kans op lagere straffen door de lange duur van het proces toeneemt?
Voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen en daarmee ook voor het vertrouwen in de rechtstaat is het essentieel dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van hun zaak. Voor dat vertrouwen is echter ook van belang dat een snelle afhandeling niet ten koste gaat van de nauwkeurigheid van het onderzoek.
Kunt u toezeggen dat u er voor gaat zorgen dat de zitting bij ernstige zaken, zoals in het bovengenoemde artikel, altijd binnen enkele maanden plaats zal vinden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De snelheid waarmee een aangifte tot vervolging en vervolgens tot een veroordeling leidt, is van zo veel omstandigheden afhankelijk dat ik die toezegging niet kan doen. Er zijn zaken die relatief snel kunnen worden behandeld, maar er zijn ook zaken die meer tijd kosten door bijvoorbeeld de complexiteit van het bewijs of de onderzoekswensen van de verdediging.
Wel ben ik van mening dat de doorlooptijden in het algemeen kunnen en moeten worden verbeterd. In het regeerakkoord is het inkorten van doorlooptijden ook als doelstelling benoemd. De Minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader over de aanpak daarvan in de eerste helft van 2018.
Overigens kijkt ook de «strafrechtketen» kritisch naar zichzelf. Zo heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject2, mede naar aanleiding van de kritiek op het functioneren van de keten. In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. Ook hierover informeren wij u nader in de eerste helft van 2018.
Klopt het dat steeds meer ernstige zaken langer op de plank blijven liggen bij de politie, het openbaar ministerie en de rechtbank? Kunt u uw antwoord met cijfers onderbouwen?
Hiervoor heb ik geen aanwijzingen. Uit de Strafrechtketenmonitor 20163 blijkt dat de doorlooptijd van misdrijven waarbij de rechter een vonnis heeft uitgesproken in 2016 iets is verbeterd ten opzichte van voorgaande jaren. Het gemiddeld aantal maanden was 8 ten opzichte van 9 maanden in 2015 en 10 maanden in 2014.
Hoe ernstig is volgens u momenteel het capaciteitstekort bij het openbaar ministerie en de rechtbanken? Wat gaat u daar aan doen?
De vraag naar (zittings-)capaciteit varieert in de tijd en per regio. Het OM en de rechtbanken gaan hier zo flexibel mogelijk mee om. Zo maakt het OM afspraken met de rechtspraak om de beschikbare zittingsruimte zo effectief mogelijk te gebruiken en variaties in de vraag naar capaciteit zo goed mogelijk op te vangen.
Hoe verklaart u dat er toch zaken zo lang blijven liggen, terwijl we als Kamer steeds maar horen dat de geregistreerde criminaliteit daalt, wat als gevolg zou moeten hebben dat er voldoende opsporings- en zittingscapaciteit zou moeten zijn om zaken voortvarend op te pakken? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
De geregistreerde criminaliteit daalt inderdaad al jaren. Dit wil echter niet zeggen dat zaken sneller kunnen worden afgerond. Zo is afgelopen jaren de aard van de criminaliteit veranderd en is ook het strafproces sterk gewijzigd door veranderende wetgeving en beleid. Deze ontwikkelingen zijn van invloed op de aanpak van zaken. Door middel van onderzoek wil ik meer zicht krijgen op de ontwikkeling van het strafproces. Zo heb ik het WODC gevraagd om het effect van veranderend beleid en wetgeving op de capaciteit en behandeltijd van een strafzaak te onderzoeken. Dit onderzoek start in 2018. Ik zal u over de uitkomst informeren.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Het Manifest Schuldvrij! en incassobureaus die te snel naar de rechter stappen |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Kent u het Manifest Schuldvrij?1
Wij waarderen het dat de initiatiefnemers aandacht hebben voor dit maatschappelijke vraagstuk. Het kabinet onderschrijft het belang van het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en de noodzaak voor een effectievere hulpverlening. Het kabinet kiest, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord, voor een andere uitwerking. Hieronder lichten we dit toe aan de hand van de suggesties uit het manifest:
Voor de aanpak van problematische schulden zijn gemeenten, departementen, overheidsorganisaties en private partijen aan zet. De uitwerking van het regeerakkoord en de hiervoor genoemde plannen landen in een brede schuldenaanpak van het kabinet, waarover wij u in het voorjaar van 2018 informeren5.
Kunt u reageren op de vijf afzonderlijke punten uit het Manifest?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de petitie en gaat u deze ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de overheid de slechtste schuldeiser is?
Er zijn zeer verschillende situaties waarin de overheid als incasseerder optreedt. De terugbetaling van een studielening vraagt bijvoorbeeld om een ander incassobeleid dan de incasso van een strafrechtelijke sanctie. Mensen zijn verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat schuldenaren maar over één afloscapaciteit beschikken. De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen. In dat kader lopen verschillende trajecten en zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 is het kabinet voornemens om uitwerking te geven aan een brede schuldenaanpak.
Wat onderneemt u om van de overheid de netste schuldeiser te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen zo veel mogelijk te reduceren?
De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen, onder meer door het beperken van extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen. Voor de strafrechtelijke boetes en de administratieve verkeersboetes (Wahv) geldt dat in de afgelopen jaren de mogelijkheden tot het treffen van betalingsregelingen zijn uitgebreid. Zo is per 1 september 2017 een nieuw beleidskader van het openbaar ministerie in werking getreden dat het treffen van betalingsregelingen bij sancties boven een bedrag van 225 euro als uitgangspunt heeft. Hiermee zijn aan de voorkant van het inningproces maatregelen getroffen om betrokkenen ruimte te bieden tot betaling en daarmee extra kosten te voorkomen.
In het kader van de motie van de leden Kooiman (SP) en Recourt (PvdA)6 die ziet op het mogelijk maken van betalen in termijnen van verkeersboetes lager dan 225 euro voor mensen die vallen onder de normen die gelden voor de bijstand, onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming een verdere verruiming. Daarnaast wordt in de uitwerking van het regeerakkoord ingezet op direct contact met schuldenaren. Ten aanzien van het maximeren van de stapeling van boetes vanwege te laat betalen wordt Rijksbreed bezien hoe hier invulling aan kan worden gegeven en welke uitvoeringsorganisaties hierbij betrokken worden.
Wat gaat u doen om de extreem hoge kosten aan terug te vorderen toeslagen terug te dringen, wetende dat dit vaak een reden is waarom mensen in de schulden belanden?
De beste manier om terugvorderingen terug te dringen is voorkomen dat ze ontstaan. Omdat toeslagen gekoppeld zijn aan het actuele inkomen zijn de inspanningen er op gericht om burgers te helpen met het inschatten van hun inkomen en te attenderen bij bepaalde wijzigingen in hun leefsituatie die gevolgen hebben voor hun toeslagen, zoals het bereiken van de AOW-leeftijd of als kinderen in de basisschool- of middelbare schoolleeftijd komen. Dit voorkomt terugvorderingen. De overzichten uit de halfjaarrapportages van de Belastingdienst7 laten zien dat de inspanningen effect hebben. Het percentage terugbetalingen is gedaald naar 27%, het feitelijk aantal is afgenomen met 900.000.
Bent u bereid coulantere afbetalingsregelingen voor terug te vorderen toeslagen in te stellen?
Een toeslagschuld mag in beginsel in 24 maandelijkse termijnen worden terugbetaald, dat is al coulant. Daarnaast is er ook een maatwerkregeling mogelijk die rekening houdt met individuele financiële omstandigheden. Naar verwachting wordt het vanaf 1 januari 2019 (de voorziene inwerkingtredingsdatum van de Fiscale vereenvoudigingswet 2017) bovendien mogelijk voor burgers om één betalingsregeling te treffen voor de totale belasting- en toeslagschuld. Er zal dan niet langer sprake meer zijn van een stapeling van betalingsregelingen, gekoppeld aan individuele terugvorderingen of belastingaanslagen, maar alle schulden die een burger heeft bij de Belastingdienst worden samengenomen en als één schuld behandeld. Voor toeslagschulden wordt het beleid op sommige onderdelen coulanter en op andere onderdelen minder coulant. Zo wordt het mogelijk om kwijtschelding van toeslagschulden te verkrijgen, maar wordt de standaardbetalingsregeling van 24 maanden ingekort. De maatwerkregeling voor burgers met een relatief laag inkomen of hoge kosten voor levensonderhoud blijft bestaan.
Bent u bereid een verbod op het bedrijfsmatig opkopen van incasso’s in te stellen?
Op dit moment ziet de Minister voor Rechtsbescherming geen aanleiding voor een verbod op doorverkoop van schulden. De Minister verwijst naar het antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.8
In hoeverre is het Zweedse incassomodel, waarbij één centrale partij incasseert, volgens u mogelijk in Nederland? Wilt uw antwoord toelichten?
In Zweden wordt reeds enige tijd gewerkt met een Rijksincassodienst (Kronofogdenmyndigheten). In deze organisatie is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel (rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering (equivalent van de WSNP) samengebracht. De exacte werking van dit systeem en de toepasbaarheid van elementen daarvan binnen de Nederlandse context vraagt om nadere bestudering. Hierover is ook contact met de initiatiefnemers van het manifest. De Staatssecretaris van SZW is voornemens om onderzoek te doen en u daarover te informeren. Daarnaast is in het verlengde van de Rijksincassovisie uitvoering gegeven aan de clustering Rijksincasso, zie ook het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om naar één deurwaarder per gezin te gaan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over incassobureaus die te snel naar de rechter stappen?2
Over de in deze uitzending behandelde incassopraktijken informeerde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over incassobureaus en de dubieuze handel in schulden.10
Kunt u aangeven hoeveel het de overheid heeft gekost, aangezien er vorig jaar 300.000 schuldprocedures voor de rechter zijn gekomen?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Deelt u de mening dat het businessmodel van schuldopkopers (een gang naar de rechter met een slecht onderbouwd dossier) verwerpelijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn. De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
Wat gaat u doen om mensen te beschermen tegen incassobureaus die schuldenaren laten opdraaien voor onterechte kosten?
Het kabinet heeft aandacht voor het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zie de antwoorden op vraag 1, 9 en 16.
Welke vervolgactie heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gang gezet naar aanleiding van het onderzoek naar de handelspraktijken van incassobureaus?
De aanpak van de ACM kent een aantal sporen, met name voorlichting, onderzoek en handhaving. De ACM is in 2016 samen met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gestart met een algemene voorlichtingscampagne over de rechten van consumenten bij incasso. De minder zelfredzame consument hoopt de ACM nu te bereiken via intermediairs zoals schuldhulpverleners, maatschappelijk werk, thuisadministratie-hulpverleners en budgetcoaches. Op 1 november 2017 is door de ACM een online toolkit gestart die het de hulpverleners makkelijker maakt om namens hun cliënten in actie te komen tegen oneerlijke incassopraktijken. Met de geboden hulpmiddelen kunnen zij cliënten snel zekerheid geven over hun rechten bij incasso en hoe zij hun recht kunnen halen.
Daarnaast hebben in oktober 2017 na onderzoek van de ACM tien grote telecombedrijven hun incassopraktijk aangepast. Uit eerder onderzoek concludeerde de ACM dat veel incassotrajecten van consumenten voortkomen uit telecomabonnementen. De telecombedrijven hebben hun incassopraktijk en hun informatie voor consumenten aangepast of gaan dat op korte termijn nog doen.
Verder heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in november vorig jaar aangekondigd handhavend op te treden in de incassosector. De ACM heeft bedrijfsbezoeken afgelegd. De ACM doet hierover, lopende het onderzoek, geen mededelingen over.
Het bericht ‘Grote strafzaken verhuizen van rechtbank Almelo naar Zwolle’ |
|
Chris van Dam (CDA), Foort van Oosten (VVD), Gert-Jan Segers (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Grote strafzaken verhuizen van rechtbank Almelo naar Zwolle»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de overgang van strafzaken van het Functioneel Parket van de rechtbank-locatie Almelo naar de locatie Zwolle voortvloeit uit de per 1 januari 2013 ingevoerde Wet Herziening Gerechtelijke Kaart? Onderschrijft u de visie van de president van de rechtbank Overijssel dat de meerderheid aan kleinere Functioneel Parket-zaken in Almelo blijft en dat er ruimschoots voldoende werkaanbod aanwezig blijft om beide locaties, dus ook de locatie Almelo, open te houden?
Ja. De verschuiving van meervoudige strafzaken van het Functioneel Parket per 1 januari 2018 naar Zwolle, zijnde de vestigingsplaats van het Functioneel Parket in Overijssel, vloeit direct voort uit afspraken die in 2012 het kader van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart (HGK) zijn gemaakt. De Rechtbank Overijssel vormt één van de vier zogenoemde concentratierechtbanken, naast Rotterdam, Amsterdam en Oost-Brabant. In elk van de arrondissementen van die vier concentratierechtbanken zijn het Landelijk Parket (LP) en het Functioneel Parket (FP) gevestigd. Ingevolge de Wet HGK en daarmee verband houdende regelgeving worden bij die concentratierechtbanken de van die beide parketten afkomstige zaken aangebracht. In het Reglement concentratie LP- en FP-zaken, zoals in februari 2012 is vastgesteld tussen de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-Generaal, zijn op basis van de criteria uit de HGK (toegankelijkheid, kwaliteit en gezonde bedrijfsvoering) afspraken gemaakt over de concentratie en behandeling van LP en FP zaken bij de concentratierechtbanken. Dit is in 2012 nader ingevuld in afspraken tussen het toenmalige fusiebestuur en het Openbaar Ministerie. Deze afspraken zijn, gehoord het Openbaar Ministerie, de dekens en vertegenwoordigers van het lokale openbaar bestuur en lokale uitvoeringsorganisaties van Zwolle (-Lelystad) en Almelo, neergelegd in het zaaksverdelingsreglement van de rechtbank Overijssel van 2 april 2013 (Stcrt. 2013, 11297).
De afspraak houdt voor FP-zaken in dat die gedurende de eerste vijf jaren nog in Almelo worden aangebracht, maar dat vanaf uiterlijk 1 januari 2018 de meervoudige FP-strafzaken alleen nog in Zwolle worden behandeld. Het FP is evenals het LP gevestigd in het gerechtsgebouw te Zwolle. De verschuiving van het meervoudige FP-pakket per januari 2018 geschiedt met behoud van enkelvoudige FP-zaken en van regio gebonden zaken van het Arrondissementsparket op beide hoofdlocaties Zwolle en Almelo. Ook de behandeling van CVOM-zaken is verdeeld over beide rechtbanklocaties. Naar inschatting van het FP vormt het aandeel van regionaal gebonden (Twente) FP-zaken minder dan 10% van het totale aandeel van de zaken die door het FP Zwolle bij de rechtbank Overijssel worden aangebracht. Doordat de rechtbank Overijssel ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering geldt als één van de vier zogenoemde concentratierechtbanken, worden er juist meer FP- (en LP-)zaken, grotendeels afkomstig buiten het arrondissement Overijssel, aangebracht bij deze rechtbank dan vóór de HGK het geval was. Het betreft met andere woorden over het algemeen geen zaken uit de regio Twente die dicht bij de burger behandeld moeten worden. In de dagelijkse rechtspraktijk blijkt dat aan de meervoudige complexe strafzaken die het FP Zwolle tot nu toe in Almelo heeft aangebracht vooral gespecialiseerde advocaten uit de randstad zijn verbonden. De verschuiving heeft dan ook geen noemenswaardige gevolgen voor de lokale werkgelegenheid.
Ook na deze relatief kleine verschuiving is er ruim voldoende werkaanbod in beide hoofdlocaties. Almelo blijft een hoofdlocatie van de rechtbank Overijssel.
Kunt u aangeven hoeveel uren meervoudige strafkamer er in 2018 voorzien worden op de locatie Zwolle en op de locatie Almelo? Kunt u aangeven wat de omvang is van het aantal uren strafzaken Functioneel Parket dat in 2018 niet langer in Almelo doch in Zwolle (naar verwachting) zal worden afgedaan?
In 2018 worden er 257 meervoudige kamer zittingen (1540 zittingsuren) in Zwolle en 152 meervoudige kamer zittingen (915 zittingsuren) in Almelo voorzien. Ten opzichte van 2017 worden er 50 meervoudige FP-zittingen (300 zittingsuren) minder afgedaan in Almelo, zijnde één meervoudige fraudezitting per week. Naar verwachting stijgt het aantal enkelvoudige zittingen in Almelo in 2018 met 4% (62 zittingsuren) tegen een afname in Zwolle met 3% (42 zittingsuren).
Het vervolg van de sluiting en de ontruiming van Fort Oranje |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de volgende tekst uit eerste brief die de bewoners van Fort Oranje ontvangen hebben van de gemeente Zundert: «De sluiting zal één jaar duren (dus tot 4 augustus 2018) gedurende welke tijd wij Camping Fort Oranje zullen saneren en tot een schone en veilige woonomgeving zullen maken. U zult dus alternatieve woonruimte moeten vinden voor de duur van de sluiting.»?1
Het is aan de gemeente om te bezien wanneer voldaan is aan alle voorwaarden om het terrein weer op een juiste manier te kunnen gaan gebruiken en het beheer te beëindigen. Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders van Zundert dan wel van de burgemeester. Het is aan het college/de burgemeester om hierover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Ik heb verder van de gemeente begrepen dat besloten is om tot volledige ontruiming en sluiting over te gaan nadat de exploitant van de camping had aangekondigd de camping reeds per 3 juli 2017 te sluiten, de mensen op straat te zetten en af te sluiten van elektriciteit, water en riolering. Naar aanleiding van deze aankondiging ontstond er onrust, hetgeen een aanzuigende werking had op mensen die zichzelf illegaal onderdak kwamen verschaffen op de camping. Dat bracht extra problematiek met zich mee in het kader van openbare orde, de veiligheid en gezondheid van de kwetsbare personen die reeds op de camping verbleven.
Waarom is door de gemeente Zundert later besloten Fort Oranje niet langer te saneren tot een «schone en veilige woonomgeving», maar over te gaan tot volledige ontruiming en sluiting? Hoe verhoudt zich dit tot wat de bewoners in het vooruitzicht is gesteld in de eerste brief?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het door de gemeente Zundert toezeggen van een tijdelijke sluiting en een «schone en veilige woonomgeving» om dat vervolgens toch weer om te zetten in een volledige ontruiming en sluiting, een voorbeeld van behoorlijk bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de rechtszaak gehad die een bewoner had aangespannen tegen de gemeente Zundert en waarbij de rechter zich uiterst kritisch uitliet over de handelwijze van de gemeente Zundert wat betreft vervangende woonruimte? Welke lessen kunt u daaruit trekken?2
De gemeente Zundert heeft mij laten weten dat de gemeente samen met de bewoner heeft gezorgd voor een passende oplossing voor herhuisvesting en dat die inmiddels ook gerealiseerd is. Daarnaast is de frequentie van het ruimen van de velden aangepast en zijn de bewoners nog beter geïnformeerd over de data van ontruimingen en sluiting van de camping.
Klopt het dat bewoners, die gedwongen de camping moeten verlaten, geen vergoeding krijgen voor hun opstallen of voor de verhuizing daarvan? Is dit juridisch houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende te laten weten. De mensen die gaan verhuizen krijgen geen vergoeding voor hun opstal. Bewoners die kunnen aantonen dat hun opstal hun eigendom is krijgen een vergoeding voor het verplaatsen van de opstal. Mensen die staan ingeschreven in de gemeente Zundert krijgen ondersteuning bij verhuizing en/of aanschaf van inventaris op basis van de regels rond bijzondere bijstand.
Waarom worden de opstallen toch getaxeerd, ondanks het feit dat de gemeente Zundert geen schadevergoeding betaalt?
De gemeente Zundert heeft mij het volgende medegedeeld. De taxatie is verricht in opdracht van de gemeente Zundert. De taxatie is nadrukkelijk niet verricht om de waarde van de stacaravan te bepalen met als doel de aanschaf dan wel de verkoop van de stacaravan/woonwagen of het chalet door de gemeente Zundert. Het doel van de taxatie is enkel om de waarde van de op Camping Fort Oranje aanwezige opstallen te laten inschatten door een onafhankelijke, geregistreerde, taxateur met het oog op eventuele toekomstige discussies over de staat waarin de opstallen zich bevonden. Dankzij de taxatie is er dan in ieder geval ook een onafhankelijke derde geweest die zijn eigen inschatting heeft gegeven van de staat en de waarde van de opstallen.
Klopt het dat bij het streng geregisseerde persmoment dat werd georganiseerd rondom het wegtakelen van enkele caravans, het voor journalisten niet was toegestaan andere delen van de camping te bezoeken of fotograferen? Wat was hiervan de reden en kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende geantwoord. In het kader van beheersbaarheid en veiligheid is op het moment van ruiming van het eerste veld op Fort Oranje gekozen voor een geregisseerde aanpak van media. In de periode van het ruimen van het eerste veld was er sprake van veel commotie en was het in het kader van veiligheid niet wenselijk om media ongecontroleerd op de camping te laten bewegen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bewoners van Fort Oranje niet het slachtoffer worden van het gedraai en gestuntel van de gemeente Zundert dat zich blijkbaar vertild heeft aan de deze complexe opgave?
Uw kwalificatie van het optreden van de gemeente en de veronderstelling ten aanzien van de bewoners van Fort Oranje onderschrijf ik niet.
Op welke manieren werd en wordt rekening gehouden met kwetsbare mensen, zoals ouderen, kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Krijgen deze mensen voorrang of extra begeleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de gemeente heb ik begrepen dat de GGD de zorgbehoefte van alle bewoners van camping Fort Oranje heeft geïnventariseerd. Op basis hiervan hebben zij aan alle bewoners die dat nodig hebben een zorgindicatie toegekend. Deze bewoners krijgen een op maat gemaakt zorg- en begeleidingstraject aangeboden.
Het bericht dat de gemeente Eindhoven met het criterium ‘schoon huis’ wil gaan werken, terwijl jurisprudentie aangeeft dat dit niet mag |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zuidzorg teleurgesteld door collegebesluit: «Zonder korting minder werk»»?1
Ja
Klopt het dat de gemeente Eindhoven een «schoon huis» als prestatiecriterium wil gaan invoeren? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Ja. Voor de beantwoording van deze vraag heb ik informatie bij de gemeente Eindhoven ingewonnen. De gemeente Eindhoven geeft aan dat het nieuwe beleid zich verhoudt met het wettelijke kader en de door de Centrale Raad voor Beroep (CRvB) in 2016 gedane uitspraak in een zaak over resultaatfinanciering (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2016:1491) alsmede de in vervolg op die uitspraak uitgevoerde onderzoeken en uitspraken.
De gemeente Eindhoven geeft aan de volgende uitgangspunten te hanteren voor de implementatie van resultaatfinanciering:
Op basis van deze uitgangspunten is het nieuwe uitvoeringsbeleid in Eindhoven tot stand gekomen. In de gewijzigde werkwijze bepaalt de generalist in Eindhoven enkel dater ondersteuning nodig is en welk resultaat daarmee bereikt moet worden. De inwoner gaat vervolgens met de aanbieder in gesprek om vast te stellen hoedit resultaat bereikt moet worden. Dit wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan dat onderdeel uitmaakt van de door de gemeente af te geven beschikking. Het beleid van de gemeente Eindhoven leidt ertoe dat gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van de aanbieders van huishoudelijke ondersteuning en dat de inwoner meer mogelijkheden van regie over het eigen leven wordt geboden. De inwoner bepaalt samen met de aanbieder wat belangrijk is en wat in zijn persoonlijke situatie bijdraagt aan het realiseren van de genoemde resultaten. De rechtszekerheid is gewaarborgd doordat het ondersteuningsplan onderdeel is van de beschikking.
Het wijzigingsvoorstel is in lijn met de uitspraak van de CRvB. Derhalve is er voor mij geen aanleiding om actie jegens de gemeente te ondernemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de rechtbank Amsterdam onlangs oordeelde dat het criterium «schoon en leefbaar» huis niet door een thuiszorgorganisatie gehanteerd mag worden?
De rechtbank heeft vastgesteld dat met het toekennen van de voorziening hulp bij het huishouden voor een «schoon en leefbaar huis» een te bereiken resultaat wordt toegekend. Wat er voor nodig is om dit resultaat te bereiken is afhankelijk van feiten en omstandigheden van het individuele geval. Waar een cliënt recht op heeft, kan dus per geval verschillen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan het college is rechten en plichten van cliënten vast te stellen. Wat het recht op een schoon en leefbaar huis inhoudt, moet dus door het college vastgesteld worden. Een thuiszorgorganisatie kan voor de uitvoering het criterium «schoon en leefbaar huis» hanteren, zolang de afspraken hoe dit resultaat bereikt zal worden onderdeel uitmaken van de beschikking die het college afgeeft.
Hoe gaat u bewerkstellingen dat noch de gemeente Eindhoven noch andere gemeenten dit criterium hanteren dan wel gaan hanteren?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat het hanteren van het prestatiecriterium «schoon huis» voor huishoudelijke ondersteuning onder – door de CRvB geëxpliciteerde – voorwaarden mogelijk is.
Denk u dat als de Huishoudelijke Hulp Toelage in Eindhoven wegvalt, de 670 betrokken ouderen een dusdanige inkomenspositie hebben dat ze tussen de 22,50 en 24 euro per uur voor huishoudelijke hulp kunnen betalen? Zo nee, vindt u dit gevolg ook niet erg verdrietig?
De Wmo 2015 biedt de waarborg dat een cliënt, die voor zijn zelfredzaamheid of participatie is aangewezen op ondersteuning en daarin niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk kan voorzien, recht heeft op ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van huishoudelijke hulp. Het kan daarbij gaan om een algemene voorziening als deze voor de cliënt passend is of om een maatwerkvoorziening. Onderdeel van de passendheid van een voorziening is dat deze voor de cliënt financieel haalbaar moet zijn.
In Eindhoven vervalt de mogelijkheid om via de algemene voorziening HHT extra uren huishoudelijke hulp in te kopen bij zorginstellingen. Dit doet niets af aan de hiervoor genoemde wettelijke waarborg. Na een melding, onderzoek of aanvraag is het aan de gemeente om daar waar nodig een passende voorziening aan te bieden. Deze passendheid betreft ook de omvang van de voorziening.
Voor inwoners blijft daarbij de mogelijkheid bestaan om tegen een gereduceerd tarief huishoudelijke hulp in te kopen via het werkgelegenheidsproject «Gascogne Thuis» voor mensen die een beroep doen op de Participatiewet.
Vindt u het ook raar dat daar waar huishoudelijke hulp medewerkers nu nog een dankbare baan hebben, dat hetzelfde geld waar zij nu nog van betaald worden straks gebruikt wordt om een onzeker aantal andere mensen uit de bijstand te krijgen?
Uit informatie van de gemeente Eindhoven is mij gebleken dat de gemeente samen met UWV aan medewerkers die daarvoor in aanmerking willen komen, aanbiedt om hen zo mogelijk van werk naar werk te helpen.
De rechterlijke uitspraak dat een schuldeiser een rekening niet volledig mag plukken |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een schuldeiser de bankrekening van mensen volledig leeghaalt, waardoor er geen leefgeld overblijft?1
Ja, ik ben het met u eens dat mensen met schulden te allen tijde in de basale kosten van hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. De meeste mensen hebben daarvoor hun loon of uitkering nodig. Om die reden geldt er een beslagvrije voet bij beslag op loon of uitkering. Het kan niet zo zijn dat de beslagvrije voet wordt omzeild door in plaats van bij de werkgever of uitkeringsinstantie beslag te leggen op het bedrag aan loon of uitkering dat door de werkgever of de uitkeringsinstantie op de bankrekening van de schuldenaar is overgemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gerechtsdeurwaarder Wilbert van de Donk: «zolang er geen wettelijke regeling is voor het bankbeslag blijft de onduidelijkheid bestaan»?
Uit (tuchtrechtelijke) jurisprudentie volgt dat er onder omstandigheden sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft waaruit hij zijn primaire levensbehoeften kan voldoen en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn.2 Veel hangt dus af van wat de gerechtsdeurwaarder weet of moest weten over de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar. Dit is in de praktijk voorafgaand aan het leggen van het beslag niet altijd inzichtelijk.
Onderschrijft u de mening van de Nationale ombudsman dat er zo snel mogelijk een wettelijke regeling moet komen om naast loonbeslag ook bij bankbeslag een minimumbedrag aan leefgeld over te houden?
Ik ben het met de Nationale ombudsman eens dat er een wettelijke regeling moet komen om te voorkomen dat de regeling inzake beslagvrije voet bij loon of uitkering door een bankbeslag wordt doorkruist. Uit de begin 2017 door de Nationale ombudsman georganiseerde rondetafel over dit onderwerp waarbij ook de KBvG, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs), het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) en het CJIB aanwezig waren, blijkt dat ook de uitvoerende partijen graag tot een dergelijke regeling wil komen. Dat staat niet ter discussie. Uit de verschillende gesprekken komt wel naar voren dat het een ingewikkeld vraagstuk is waarvoor nog geen pasklare oplossing is gevonden. Ik ben samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Financiën in gesprek met onder meer de KBvG en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over mogelijke oplossingsrichtingen. De Minister voor Rechtsbescherming is voornemens het onderwerp mee te nemen in de aanstaande brede herziening van het beslag- en executierecht. Het is de bedoeling om medio 2018 een wetsvoorstel over de herziening van het beslag- en executierecht ter consultatie voor te leggen. Ik zal het aanstaande preadvies over het bankbeslag en de beslagvrije voet van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), dat in het voorjaar van 2018 wordt verwacht, bij het opstellen van de wetgeving betrekken.
Wat is het beleid van de landelijke overheidsinstanties, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Belastingdienst en de Dienst Uitvoering Onderwijs, omtrent beslag in natura, bankbeslag en het overhouden van leefgeld?
Beslaglegging is voor schuldeisers, waaronder ook overheidsinstanties als het CJIB, de Belastingdienst en DUO, een uiterste middel om mensen aan hun financiële verplichtingen te laten voldoen. Als partijen tot beslaglegging overgaan is daar een heel proces aan vooraf gegaan waarbij geprobeerd wordt afspraken te maken en betalingsregelingen te treffen. Beslag op loon of uitkering komt dus niet onverwacht voor de schuldeiser.
De beslagvrije voet geldt alleen bij beslag op periodieke vorderingen, zoals loon of uitkering. Bij beslag op een banktegoed (geen periodieke vordering) geldt in beginsel dus geen beslagvrije voet. De Belastingdienst voert het beleid dat achteraf en op verzoek van de schuldenaar een bedrag ter beschikking wordt gesteld (het leefgeld) dat het mogelijk maakt te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De Minister van Financiën doet momenteel onderzoek naar de mogelijkheden om – vooruitlopend op wetgeving inzake de beslagvrije voet bij bankbeslag – proactief een bedrag aan leefgeld te hanteren bij een bankbeslag door de Belastingdienst en de lagere overheden. In de loop van 2018 zal de Kamer hierover worden bericht. Overigens kan altijd, dus ook in de beslagfase, in geval van onvoldoende betalingscapaciteit en/of onvoldoende vermogen een beroep worden gedaan op de mogelijkheden van kwijtschelding dan wel van ontslag uit de betalingsverplichting. In dat laatste geval zegt de Belastingdienst, al dan niet onder voorwaarden, toe geen verdere invorderingsmaatregelen meer te zullen treffen.
DUO maakt voor de invordering van schulden gebruik van een gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder zal de vordering innen conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en met inachtneming van de gedragsnormen van een goed deurwaarder. DUO verstrekt daarbij geen aanvullende instructies aan de gerechtsdeurwaarder.
Ook het CJIB schakelt gerechtsdeurwaarders in als er verhaald wordt met een dwangbevel. Daarnaast kan het CJIB in bij wet bepaalde gevallen verhaal zonder dwangbevel toepassen. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maximaal 500 euro per maand wordt verhaald, ook wanneer er sprake is van meerdere openstaande boetes. Wanneer ondanks deze beperking schrijnende situaties ontstaan, wordt op verzoek van de schuldenaar het door het bankbeslag getroffen bedrag gerestitueerd.
Bij het leggen van een beslag op roerende zaken moeten door (overheids)schuldeisers de beslagverboden van artikel 447 en 448 Rv in acht genomen worden. Op grond van deze artikelen mogen bepaalde roerende zaken – veelal behorend tot de inboedel – niet in beslag worden genomen omdat de schuldenaar die nodig heeft om in zijn eerste levensbehoeften te voldoen. In de praktijk blijft een beslag op roerende zaken bij particulieren vaak beperkt tot een beslag op voertuigen of luxe goederen. Bij een beslag op goederen uit een standaardinboedel komt het veelal niet tot een executoriale verkoop omdat de waarde van deze goederen in veel gevallen de kosten van de executoriale verkoop niet overstijgt.
Herinnert u zich dat het wetsvoorstel Modernisering beslagverbod roerende zaken, dat de regels betreffende beslaglegging op inboedel moderniseert en de uitvoeringspraktijk te uniformeert, in 2014 ter consultatie is voorgelegd?2
Het is juist dat er begin 2015 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie over een voorontwerp van wet inzake de modernisering van het beslagverbod roerende zaken is geconsulteerd. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat er verschillend wordt gedacht over de mogelijke uitwerking van het voorstel. In 2015 en 2016 is bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De indiening van een wetsvoorstel is daarna aangehouden in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet. Momenteel wordt bezien of de modernisering van het beslagverbod roerende zaken meegenomen kan worden bij de hiervoor aangekondigde bredere herziening van het beslag- en executierecht door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij de uiteindelijke vormgeving van de wetswijziging op dit punt zullen de in de eerder genoemde internetconsultatie ingezonden reacties worden meegewogen.
Waarom is dit wetsvoorstel niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft u gedaan om uw toezegging om zo snel mogelijk wettelijk te regelen dat ook bij bankbeslag een minimumbedrag op de rekening moet achterblijven, gestand te doen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Met welke partijen is reeds gesproken over dit wetsvoorstel over het bankbeslag? Wanneer verwacht u het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak kan een schuldeiser tot bankbeslag overgaan?
De wet stelt geen maximum aan het aantal door een schuldeiser te nemen tenuitvoerleggingsmaatregelen, zoals een bankbeslag. Een schuldeiser dient zich wel te onthouden van onredelijke en onnodige (vexatoire) beslagmaatregelen. Uitgangspunt hierbij is dat de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis alleen wordt geschorst indien de schuldeiser geen in redelijkheid te respecteren belang meer heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien door de tenuitvoerlegging een noodtoestand voor de schuldenaar zal ontstaan. Die noodtoestand kan erin gelegen zijn dat de schuldenaar onvoldoende middelen overhoudt om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften.
Welke sancties kunnen worden getroffen indien een deurwaarde zich niet houdt aan de regels van goed deurwaarderschap? Hoe vaak is dit gebeurd en hoe is de handhaving geregeld?
Indien de gerechtsdeurwaarder zich niet als een goed deurwaarder gedraagt, kan een klacht worden ingediend bij de tuchtrechter. Deze kan de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijke maatregelen als genoemd in artikel 43 tweede lid van de Gerechtsdeurwaarderswet opleggen. In 2016 is 47 keer de maatregel berisping, 2 keer de maatregel schorsing en 2 keer een geldboete opgelegd.
Welke mogelijkheden ziet u om in het minnelijk schuldtraject een afspraak met een meerderheid van de schuldeisers automatisch verbindend te verklaren voor alle schuldeisers, teneinde te voorkomen dat één schuldeiser de zaak blokkeert?
In tegenstelling tot een wettelijke schuldsaneringsregeling (op grond van de Wet Schuldsanering natuurlijke personen, WSNP) kenmerkt een minnelijke regeling zich door vrijwilligheid. Als de schuldenaar en/of de overige schuldeisers onredelijk zouden worden benadeeld door de weigering van een of enkele schuldeisers om mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, dan bestaat de mogelijkheid voor de schuldenaar om bij de rechtbank een dwangakkoord aan te vragen. Het verzoek om te komen tot een dwangakkoord dient dan tezamen met een subsidiair verzoek om toepassing van de WSNP-schuldsaneringsregeling, te worden ingediend. Via een door de rechter opgelegde dwangakkoord kan de weigerende schuldeiser alsnog gedwongen worden om mee te werken aan een regeling. In het geval het primaire verzoek tot het toepassen van de dwangakkoordregeling wordt afgewezen, oordeelt de rechter over het subsidiaire WSNP-verzoek.
Wat gaat u doen – zolang er geen wettelijke regeling is – om te voorkomen dat deurwaarders bankbeslag toepassen, zonder dat er leefgeld overblijft?
Ik zal op korte termijn, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, met de KBvG in overleg treden om te bezien op welke wijze, in afwachting van de aangekondigde wettelijke regeling, nu al het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van bankbeslag zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Hierbij zal zo mogelijk ook rekening worden gehouden met de uitkomsten van het onderzoek van de Minister van Financien naar het proactief toepassen van een leefgeld-regeling bij beslag op de bankrekening voor belastingschulden, dat in de loop van 2018 wordt afgerond.
Het gescheiden uitzetten van gezinnen |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Jasper van Dijk (SP)1 en Buitenweg (GroenLinks)?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de moeder van het gezin negen jaar heeft kunnen procederen?
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jonge kinderen in deze zaak ga ik niet in op de individuele omstandigheden of de individuele verblijfsrechtelijke procedures.
In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op de duur van verblijfsrechtelijke procedures en de duur van het feitelijk verblijf van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Reeds meerdere kabinetten hebben ingezet op versnelling van verblijfsrechtelijke procedures. Zo is de afgelopen jaren de asielprocedure reeds verschillende malen aangepast met als doel de asielprocedure efficiënt in te richten en het oneigenlijk gebruik van procedures (bijvoorbeeld om gedwongen terugkeer te voorkomen) tegen te gaan, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Dit heeft onder meer geleid tot een Algemene Asielprocedure waarvan de inhoudelijke beoordeling acht werkdagen in beslag neemt. Daarnaast zijn er nog kortere procedures ingericht voor aanvragers die afkomstig zijn uit een land dat wordt aangemerkt als veilig land van herkomst. Voor het indienen van vervolgasielaanvragen geldt een aangepaste procedure. Voordat de vreemdeling een tweede of volgende asielaanvraag kan indienen, dient hij schriftelijk en gemotiveerd aan te geven welke nieuwe feiten of omstandigheden een nieuwe aanvraag rechtvaardigen. Daarna wordt de asielzoeker gehoord en wordt binnen één dag de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Met de rechtbanken zijn er afspraken gemaakt voor een voortvarende behandeling van de beroepsprocedures.
Dit alles kan echter niet in alle gevallen voorkomen dat vreemdelingen zonder verblijfsvergunning langere tijd in Nederland verblijven. Dit is er in belangrijke mate in gelegen dat na afwijzing van een toelatingsaanvraag de vreemdeling en het land van herkomst een essentiële rol hebben bij het kunnen realiseren van daadwerkelijk vertrek. Geen of onvoldoende medewerking van de vreemdeling maakt het vertrek complex. Dit geldt in het bijzonder bij herkomstlanden die onvoldoende meewerken aan de gedwongen terugkeer van hun onderdanen, maar ook als herkomstlanden hieraan wel meewerken kan terugkeer lastig te realiseren zijn als de vreemdeling niet meewerkt aan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit. Ik verwijs uw Kamer kortheidshalve ook naar het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» waarin is opgenomen dat de inzet wordt versterkt op beide onderdelen van het migratiebeleid (efficiënte verblijfsprocedures alsmede de mogelijkheden van gedwongen vertrek).
Deelt u de mening dat het deels ook de verantwoordelijkheid is van de Staat dat mensen gedurende lange tijd in Nederland verblijven voordat wordt overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om het doorprocederen te ontmoedigen en de procedures te versnellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat gezinnen pas na meer dan negen jaar worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat staat er in de instructie voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de vreemdelingenpolitie over de situatie dat er een woning wordt ingevallen om een gezin in vreemdelingenbewaring te stellen en een deel van het gezin niet aanwezig is? Bij wie ligt de beslissingsbevoegdheid om het incomplete gezin in bewaring te stellen?
Als een gezin met minderjarige kinderen niet meer in Nederland mag blijven, moeten zij het land verlaten. In eerste instantie is alles erop gericht om het gezin te helpen bij zelfstandig vertrek, eventueel met terugkeerondersteuning. Indien het gezin niet zelfstandig wil vertrekken, dan kan het gedwongen vertrek in beeld komen. Om het gedwongen vertrek te kunnen realiseren, kan vooraf hieraan sprake zijn van een inbewaringstelling. Het gezin weet – als zij niet werken aan zelfstandig vertrek – dat een inbewaringstelling kan plaatsvinden. De regievoerder van de DT&V heeft namelijk op dit moment in de procedure al veel gesprekken gevoerd en zet vreemdelingenbewaring in als laatste optie in het vertrekproces. Iemand zijn vrijheid ontnemen is immers een uiterste middel, dat alleen wordt ingezet als er geen alternatieven meer zijn. Het gezin, dat op dat moment geen recht meer heeft op verblijf, wordt op de locatie van het COA «staande gehouden» door medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) en de Vreemdelingenpolitie (Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel, AVIM). Zij verzorgen samen het proces rondom het binnen gaan in de woning van het gezin. Ter ondersteuning is ook de regievoerder van de DT&V en een medewerker van het COA aanwezig.
In gezamenlijk overleg van DT&V, AVIM en DV&O wordt een risicoanalyse opgesteld voor het betreffende gezin. Hierin wordt ook de mogelijkheid besproken dat een gezin niet compleet is bij aanhouding. In het geval een gezin niet compleet is overlegt DV&O met de uitvoerend ambtenaar van DT&V of staandehouding wenselijk is en van toepassing kan zijn. Dit kan per casus verschillen en wordt zeer zorgvuldig afgewogen.
Na de staandehouding wordt het gezin overgebracht naar de Gesloten Gezinsvoorziening (GGv). Hier voert een uitvoerend ambtenaar van de DT&V een gesprek met de volwassene(n). Tijdens dit gesprek is er altijd recht op een advocaat. In dit gesprek wordt uitgelegd waarom er een «maatregel van Bewaring» wordt opgelegd en wat dat inhoudt.
In het geval er besloten is om over te gaan tot de inbewaringstelling van een deel van het gezin, zal vervolgens alle inzet er op gericht zijn om het gezin als geheel te laten vertrekken. Hierbij is wel een afhankelijkheid van de bereidheid van het gezin om te laten weten waar de rest van het gezin is.
Is in het geval van het Armeense gezin conform paragraaf A3/6.2 van de Vreemdelingencirculaire en Procesprotocol D8 beoordeeld of door uitzetting van alleen de moeder een schrijnende situatie zou ontstaan?
Zoals hiervoor aangegeven ga ik in deze beantwoording niet in op de individuele casus. Meer algemeen kan ik aangeven dat het scheiden van een gezin bij een uitzetting mogelijk en toegestaan is als één of meer gezinsleden geen medewerking verleent aan gezamenlijke uitzetting. In het betreffende procesprotocol van de DT&V staat beschreven dat beoordeeld wordt of het gescheiden uitzetten een mogelijk schrijnende situatie oplevert. In dat geval moet een belangenafweging worden gemaakt waarbij onder meer moet worden afgewogen of de uitzetting beter uitgesteld kan worden tot een moment waarop alle gezinsleden gezamenlijk uitgezet kunnen worden.
Hoe verhoudt uw stelling dat het belang van het kind slechts een van de belangen is die meegewogen dienen te worden zich tot de zaken El Ghatet en Neulinger van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarin het EHRM stelt dat het belang van het kind de kern van de afweging dient te vormen?
In de uitspraken El Ghatet t. Zwitserland en Neulinger & Shuruk t. Zwitserland bevestigt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn eerdere rechtspraak over de centrale rol die het belang van het kind speelt in de belangenafweging bij dreigende scheiding van het familie- en gezinsleven. In de besluitvorming wordt daarom bijzondere aandacht gegeven aan de gevolgen van het besluit voor het kind en de belangen van het kind. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd dient het belang van het kind helder te worden gemotiveerd in de besluitvorming.3 Dit is opgenomen in de openbare werkinstructie voor IND-medewerkers «Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM 2015(4).
Dat het belang van het kind in de kern van de belangenafweging ligt betekent niet dat aan dit belang ook doorslaggevend gewicht toekomt. Dat volgt niet uit de uitspraken El Ghatet en Neulinger & Shuruk. Daarbij wijs ik erop dat het EHRM ook heeft geoordeeld dat «hoewel het belang van kind een overwegend belang is, dit belang geen troefkaart is voor toelating wanneer het kind beter af zou zijn in het land waar verblijf wordt gevraagd»4. In iedere beslissing over het kind zal het belang van het kind een eerste overweging dienen te vormen waaraan aanzienlijk gewicht toekomt. Tegelijkertijd zal dit belang deel uit blijven maken van een belangenafweging waarin ook andere belangen worden gewogen.5
Waarom zijn de bepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving, waardoor deze volgends de Raad van State niet direct toepasbaar zijn door de Nederlandse rechter?
Elke staat is gehouden zijn internationaalrechtelijke verplichtingen na te komen. Een staat mag wel zelf kiezen op welke wijze hij zijn nationale rechtsorde in overeenstemming brengt met zijn internationale verplichtingen.
Door de ratificatie van het IVRK heeft Nederland zich gebonden aan de bepalingen van het IVRK. De bepalingen in het IVRK werken dan ook door in de nationale rechtsorde. Ik ben van mening dat de nationale wet- en regelgeving in overeenstemming is met het IVRK. In het Nederlandse recht bepaalt uiteindelijk de rechter of de burger zich rechtstreeks kan beroepen op een verdragsrecht. De rechter houdt hierbij rekening met de formulering van het artikel, en hetgeen bij de totstandkoming en ratificatie van het verdrag is opgemerkt over rechtstreekse werking van de verdragsbepalingen. Aan een aantal bepalingen van het IVRK heeft de rechter rechtstreekse werking toegekend, zoals artikel 2, artikel 3, lid 1 en artikel 9 lid 1 van het IVRK.
Bent u van mening dat Stichting Nidos op onafhankelijke wijze onderzoek moet doen naar het belang van het kind en wat in het geval van deze Armeense kinderen het beste voor hen is? Zo ja, waarom wordt nu al gekeken op welke wijze zij zo snel mogelijk met hun moeder in Armenië herenigd kunnen worden terwijl Stichting Nidos wellicht oordeelt dat zij beter in Nederland kunnen blijven? Zo nee, hoe ziet u de rol van Stichting Nidos dan precies en welke verantwoordelijkheid en bevoegdheid hebben zij?
De rechter heeft op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het voorlopig voogdijschap over de kinderen bij Nidos gelegd vanwege een gezagsvacuüm. Nidos moet binnen drie maanden advies uitbrengen aan de Raad voor de Kinderbescherming over wat na deze drie maanden van voorlopige voogdijschap in het beste belang is van de kinderen. Dat zal de Raad voorleggen aan de rechter en de rechter beslist dan of er een noodzaak is om over te gaan tot een voogdijmaatregel. In zijn algemeenheid geldt dat alle minderjarigen in Nederland onder gezag dienen te staan. Dit kan zijn ouderlijk gezag of voogdij. Stichting Nidos is een onafhankelijke (gezins-) voogdijinstelling voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Bij afwezigheid van de ouder vervult Nidos de taak van de ouder en ziet toe op een goede uitoefening van de zorg die een amv geboden wordt en grijpt in als deze zorg niet toereikend is.
Het advies van de voogd wordt bij activiteiten meegewogen. Zo dus ook bij mogelijke terugkeeractiviteiten.
Deelt u de mening dat het van belang is te monitoren hoe het uitgezette ouders vergaat in het land van herkomst, zodat beoordeeld kan worden of het in het belang is van de achtergebleven kinderen om met hun ouders herenigd te worden en zodat de ouders in beeld blijven en hereniging mogelijk is? Zo ja, monitort u de Armeense moeder die is uitgezet? Hoe vergaat het haar? Zo nee, hoe voorkomt u dat de uitgezette ouder in het land van herkomst van de radar verdwijnt en de kinderen dus niet naar hun ouder kunnen worden uitgezet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2,3 en 4 ga ik niet in op individuele omstandigheden. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat bij de terugkeer van amv’s ingezet wordt op het vinden van adequate opvang. Hierbij is het streven om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Deelt u de mening dat vragen om een tijdelijke uitzetstop van kinderen die wegens het omstreden meewerkcriterium niet onder het kinderpardon vallen niet hetzelfde is als vragen om een verblijfsvergunning voor diezelfde groep kinderen? Zo ja, bent u alsnog bereid nu over te gaan tot een tijdelijke uitzetstop tot de Kamer met de nieuwe regering over het kinderpardon heeft kunnen debatteren?
Zoals u heeft kunnen lezen in het Regeerakkoord blijft de definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen in haar huidige vorm gehandhaafd. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het overgaan tot een uitzetstop.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van de uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank in de zaak die werd aangespannen door Milieudefensie, waarin u door de rechtbank wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren voor de voorgenomen uitbreiding van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km per uur op nieuwe trajecten, zoals de A2 tussen Amsterdam en Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor het project Rotterdamsebaan in Den Haag?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de A16?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de Blankenburgtunnel in Rotterdam?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de uitbreiding van de Rotterdam The Hague Airport?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voorgenomen verbreding van de A27?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de snelheidsverhoging op de Noordelijke Randweg in Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voornemens om een biomassacentrale in gebruik te nemen in Utrecht, waardoor een toename van de uitstoot van roet, stikstofoxide en stikstofdioxide kan worden verwacht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de uitbreiding van luchthaven Schiphol?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor bouwprojecten op of nabij locaties die al over de luchtkwaliteitsnorm gaan, gezien de aanzuigende werking die deze zullen hebben op het verkeer op die locaties?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit soort projecten wellicht niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Kunt u toelichten waarom projecten zoals de Rotterdamsebaan in Den Haag als onderdeel van de NSL vrijgesteld werden van toetsing aan de grenswaarden?
Van een vrijstelling van toetsing aan de grenswaarden is geen sprake, de toetsing vindt plaats via de jaarlijkse NSL monitoring. Het NSL vindt zijn wettelijke basis in titel 5.2 van de Wet milieubeheer, waarmee onderbouwd kan worden dat aan de normen voor luchtkwaliteit wordt en zal worden voldaan. Voor in het NSL opgenomen projecten hoeft niet individueel te worden aangetoond dat aan de grenswaarden wordt voldaan, dit gebeurt op programma niveau. Voor het programma als geheel wordt door het RIVM jaarlijks gemonitord of langs wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, dus ook langs projecten zoals de Rotterdamsebaan.
Welke andere projecten zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden?
Zoals in het vorige antwoord is uiteengezet, is van een vrijstelling geen sprake.
Wat zijn de gevolgen voor deze (en andere) projecten uit het NSL, gezien het feit dat de rechter stelt dat het NSL niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit Bijlage XV van de Richtlijn?
Het NSL is een nationaal instrument dat niet wordt geregeld in de Richtlijn. Het heeft als doel een beoordelingskader te vormen voor individuele besluiten die raken aan luchtkwaliteit. De bruikbaarheid van het NSL bij individuele besluiten wordt beoordeeld door de bestuursrechter. Er is inmiddels een ruime hoeveelheid jurisprudentie waaruit blijkt dat het NSL bruikbaar is voor dit doel. De rechtbank heeft zich over deze functie van het NSL niet uitgelaten. De uitspraak heeft in zoverre dus geen gevolgen voor overige projecten die in het NSL zijn opgenomen.
Kunt u, gezien de urgentie van deze zaak, deze vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze gaat u dan uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank?
Ik verwijs u naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256).
Het EUROPOL-rapport 'From suspicion to action - Converting financial intelligence into greater operational impact' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe duidt u de in het EUROPOL-rapport «From suspicion to action – Converting financial intelligence into greater operational impact» genoemde stelling dat de van andere Europese landen afwijkende wijze van rapporteren ertoe leidt dat Nederland 31% van de Suspicious Transaction Reports (STR’s) voor zijn rekening neemt?
Het klopt dat Nederland ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financiering van terrorisme een ander meldsysteem heeft dan de andere Europese landen. Nederland heeft bij de invulling van die verplichting bewust gekozen om die meldingsplicht op te leggen met betrekking tot ongebruikelijke transacties (OT’s) en niet, zoals in andere lidstaten, met betrekking tot verdachte transacties. Het gaat bij OT’s om transacties waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme. Vervolgens analyseert de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) de meldingen van OT’s en komt in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring van deze OT’s die zij alsdan ter beschikking stelt aan opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Van de meldingsplichtige instellingen wordt in deze systematiek niet gevraagd om te beoordelen of een transactie kwalificeert wordt als verdacht (VT) en daarmee potentieel geschikt is voor opsporing en vervolging. Die taak is bewust belegd bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland fungeert als deskundige «buffer» tussen de meldingsplichtige instellingen enerzijds en rechtshandhavende diensten anderzijds. Dat Nederland een ander meldsysteem heeft wordt wel genoemd in het EuropOL-rapport, maar dit is ten onrechte niet doorvertaald in de statistieken en vermelde percentages: STR’s zijn eerder vergelijkbaar met het aantal door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties en niet met de OT’s. Het Nederlandse meldsysteem en de werking van de FIU-Nederland alsook de samenwerking met Europol werden in 2010 in het evaluatieverslag van de Raad van Europese Unie als goede praktijken bestempeld.1 Tot slot wil ik benadrukken dat ik het als een positief gegeven zie dat Nederlandse instellingen in verhouding veel en kwalitatief goede meldingen doen.
Wat is er gebeurd met de 6.500 dossiers die door de Financial Intelligence Unit (FIU) aan de opsporings- en inlichtingendiensten zijn gezonden? In hoeveel zaken is er door de politie of andere opsporingsdiensten een opsporingsonderzoek opgestart? Bent u tevreden over het vervolg dat wordt gegeven aan informatie van de FIU?
Uit het jaarverslag 2016 van de FIU-Nederland blijkt dat er in 2016 6.516 dossiers met daarin 53.533 VT’s ter beschikking gesteld zijn aan de opsporing. De informatie van de FIU-Nederland over VT’s wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, onder meer als informatiebron (intelligence), startinformatie of bewijs. Hierbij is van belang dat in bepaalde gevallen één VT direct de aanleiding kan zijn voor een opsporingsonderzoek, terwijl in andere gevallen een reeks van samenhangende VT’s, vaak ook gecombineerd met andersoortige informatie, gezamenlijk een dossier opleveren dat aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt overgedragen. Daar waar VT’s als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek zijn deze niet als zodanig geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken, onder meer omdat een VT nog geen redelijk vermoeden van schuld betekent als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts registreert het OM niet op grond van welke soort informatie een strafzaak is gestart. De oorspronkelijke VT wordt in een dergelijk geval niet als zodanig expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om het inzicht in het gebruik van VT’s door opsporings- en handhavingspartners te vergroten, onderneemt de FIU-Nederland verschillende activiteiten. Zo hebben de FIU-Nederland en de FIOD afspraken gemaakt over het registreren van onderzoeken die starten op basis van intelligence afkomstig van de FIU-Nederland. Ook maakt de FIU-Nederland deel uit van het Anti Money Laundering Centre (AMLC). Het AMLC beoogt door het samenbrengen van kennis en ervaring van verschillende handhavingspartners de totale landelijke informatiepositie op het gebied van witwassen te versterken en te borgen. Er zijn de laatste jaren door het OM, de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten goede initiatieven genomen, zoals de samenwerking in het AMCL en in de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, waardoor er steeds meer gebruik wordt gemaakt van de informatie van de FIU-Nederland.
Acht u de inschatting van EUROPOL dat het aantal meldingen zal toenemen toepasselijk voor Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de Nederlandse FIU deze toename kan verwerken? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gebruikt in het rapport van EuropOL betreffen een periode tot en met 2014. De openbare jaaroverzichten van FIU-Nederland van 2015 en 2016 laten zien dat het aantal meldingen van OT’s in 2015 en 2016 significant is toegenomen, afgezet tegen 2014. Deze toename is te verklaren doordat de FIU-Nederland de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het delen van kennis op trends en fenomenen met meldingsplichtige instellingen, toezichthouders, de opsporing en buitenlandse FIU’s. Daarbij komt dat meer nieuwe melders bij FIU-NL zijn geregistreerd. Met de (kwantitatieve en kwalitatieve) toename van het aantal meldingen van OT’s is logischerwijs tevens het aantal VT’s gestegen. Deze zijn ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het aantal meldingen van OT’s per jaar sterk kan fluctueren, dit ligt grotendeels buiten de invloedsfeer van de FIU-Nederland. Ik heb uw Kamer in de brief d.d. 4 december 20162 geïnformeerd over de ingezette capaciteitsuitbreiding van de FIU-Nederland.
Bent u het eens met de stelling van EUROPOL dat het beter zou zijn een uniform Europees rapportagesysteem te hebben? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
De FIU’s in de EU worden in het voorkomen en bestrijden van witwassen en onderliggende basisdelicten, alsmede het financieren van terrorisme, ondersteund door een gedecentraliseerd computer netwerk (FIU.NET). Decentraal houdt in dat er geen centrale database is waarin alle informatie van de EU FIU’s in opgeslagen is. De informatie die FIU's onderling op geanonimiseerde wijze en met inachtneming van de geldende privacyregelgeving delen via de beveiligde FIU.NET lijnen wordt alleen opgeslagen in de lokale database van de bij de uitwisseling betrokken FIU's. De Europese FIU’s kunnen door middel van FIU.NET snel en efficiënt informatie uitwisselen. FIU.NET is beheersmatig ondergebracht bij Europol. Ik zie gelet op het voorgaande geen reden om over te stappen naar een uniform Europees rapportagesysteem.
Daarnaast bestaat het EU FIU’s Platform (het FIU-platform). Dit platform is een informele groep van vertegenwoordigers van de FIU's die sinds 2006 actief is. Het platform wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen EU FIU's en om van gedachten te wisselen over samenwerking gerelateerde kwesties. Het gaat daarbij onder meer om de doeltreffende samenwerking tussen EU FIU’s alsmede tussen de EU FIU's en de FIU’s van derde landen. Ook de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau, worden besproken.
Op internationaal niveau wordt door FIU’s informatie uitgewisseld via het beveiligde Egmont Secure Web. Dat is een applicatie die onderdeel is van de Egmont Groep, een internationaal samenwerkingsverband van FIU’s, met name gericht op het verbeteren van de internationale gegevensuitwisseling tussen de FIU’s. Met toestemming van de bevraagde FIU kan de verzoekende FIU die informatie verstrekken aan de opsporingsautoriteiten van het land van de verzoekende FIU. Verzoeken vanuit de opsporing zijn een reden voor de FIU-Nederland om via dit Egmont Secure Web verzoeken te doen. Door nauwe samenwerking tussen FIU-Nederland en de opsporing zie ik niet direct gemiste kansen.
Met de vierde EU anti-witwasrichtlijn wordt ook een basis gelegd om de samenwerking tussen EU FIU’s verder te brengen. De richtlijn omvat gedetailleerde bepalingen die er bijvoorbeeld toe moeten bijdragen dat een melding van een OT steeds terecht komt bij de FIU van de lidstaat waar het onderzoek naar de melding het best kan plaatsvinden. Informatie-uitwisseling tussen FIU’s voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet op grond van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk zijn, tenzij de uitwisseling in strijd is met fundamentele beginselen van nationaal recht. Dit schrijft de richtlijn voor.
Verder zijn tijdens de JBZ-Raad d.d. 18 mei 2017 EU-prioriteiten voor de aanpak van georganiseerde en ernstige internationale criminaliteit voor de periode 2018–2021 vastgesteld.3 Eén van die prioriteiten is de aanpak van crimineel geld, witwassen en ontnemen. Nederland en Frankrijk zijn gedeeld trekker van deze prioriteit en zullen dit met andere landen verder oppakken en met ondersteuning van Europol gezamenlijke onderzoeken ter bestrijding van het betreffende probleem starten.
De conclusie dat de internationale samenwerking onvoldoende zou zijn, deel ik niet. Wel zijn verbeteringen mogelijk. Die worden onder meer met de voorziene wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk gemaakt. In het voorstel van de Europese Commissie voor wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn bepalingen opgenomen om de samenwerking tussen EU FIU’s nog verder te ontwikkelen. Onder meer is opgenomen een verruiming van de bevoegdheid van EU FIU’s om inlichtingen te vorderen bij de meldingsplichtige instellingen die onder de richtlijn vallen en om informatie te delen met de andere EU FIU’s. Deze voorstellen hebben de steun van Nederland in de nog lopende onderhandelingen.4 Ook het richtlijnvoorstel waarmee de strafbaarstelling van het delict witwassen in de EU wordt geharmoniseerd, beoogt bij te dragen aan de internationale samenwerking bij de bestrijding van witwassen.5
Deelt u de stelling van EUROPOL dat de symmetrische uitwisseling van informatie tussen FIU’s (en dus niet direct tussen FIU’s en buitenlandse opsporingsdiensten) leidt tot gemiste kansen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat nog onvoldoende internationaal wordt samengewerkt om witwassen tegen te gaan, terwijl deze vorm van criminaliteit in steeds grotere mate over de grenzen heen plaatsvindt? Welke obstakels belemmeren het effectief internationaal samenwerken in het tegengaan van witwassen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke dialoog is op Europees niveau momenteel gaande om Europese samenwerking in het tegengaan van witwassen te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat Europol een grotere rol kan spelen wat betreft de Europese samenwerking om witwassen tegen te gaan? Waarom wel of waarom niet? Wat is naar uw mening de rol van Europol in het tegengaan van deze vorm van criminaliteit?
Blijkens het rapport zet de financiële inlichtingendienst van Europol in op drie terreinen om georganiseerde criminaliteit en terrorisme te bestrijden door middel van financiële inlichtingen en onderzoeken: het Analyseproject (AP) Sustrans inzake het witwassen van geld; AP Asset Recovery, gewijd aan het opsporen en herstellen van criminele opbrengsten; en FIU.NET gericht op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen EU FIU's. De activiteiten van EuropOL op het gebied van de aanpak van crimineel geld en witwassen zijn verder neergelegd in het Europol Programming Document 2017–2019.6
Ik waardeer deze inzet en bijdrage van EuropOL bij de bestrijding van witwassen. Zoals omschreven in het antwoord op vragen 4 tot en met 7 wordt er momenteel op vele terreinen gewerkt aan de (verbetering van de) samenwerking tussen FIU’s, zowel op internationaal als op Europees niveau.