Het niet herkennen van signalen van mensenhandel door artsen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de signalering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat artsen signalen van mensenhandel niet herkennen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk signalen wél herkend worden en dat er ook actie ondernomen wordt?
Ja.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensenhandel op te nemen in de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling?
Uit het onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat artsen vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een signalerende rol kunnen vervullen bij mensenhandel, maar niet altijd weten hoe te handelen naar aanleiding van signalen. Sinds 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht. Deze Wet schrijft voor dat professionals in de relevante sectoren gebruik moeten maken van de 5 stappen van de meldcode. Dit stappenplan ondersteunt professionals bij de vraag hoe om te gaan met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Een stappenplan conform de meldcode kan een professional ook ondersteunen bij de omgang met signalen van mensenhandel. Het is voor medische beroepsgroepen mogelijk om de meldcode uit te breiden en zodoende maatwerk te leveren bij signalen van mensenhandel. In de gesprekken die ik voer over de
meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zal ik met de artsenfederatie KNMG deze mogelijkheid en de belangrijke rol hierin van de medische beroepsgroepen benadrukken.
Is het een bewuste keuze om mensenhandel tot op heden niet in deze meldcode op te nemen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid stappen te zetten om te komen tot het wel opnemen van mensenhandel in de meldcode?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om artsen beter te trainen in het herkennen van signalen van mensenhandel?
Het versterken van het professionele handelen van artsen is een zaak van de beroeps- en brancheorganisaties en de artsenfederatie KNMG. In mijn overleg met de KNMG, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, 4 en 5, bespreek ik ook welke mogelijkheden de artsen zelf zien voor kennisuitwisseling en trainingen over signaleren van mensenhandel.
Welke rol ziet u hierin ook voor gemeenten weggelegd, mede in het licht van eerder onderzoek van Nieuwsuur dat in bijna de helft van de regio’s geen aanspreekpunt of zorgcoördinator is voor de signalering van mensenhandel?2
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren. Dit door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is voor de hulpverlening. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. Ik zal erop aandringen bij gemeenten dat het advies van de Commissie Lenferink door hen zo snel mogelijk wordt geïmplementeerd. In de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, is aangekondigd dat er een integraal plan van aanpak komt. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commissie Lenferink betrokken.
Bent u bereid gemeenten te motiveren om een actieve rol te spelen in de aanpak van mensenhandel en hiervoor beleid te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel' |
|
Malik Azmani (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel»1
Ja.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Rotterdamse korpschef die stelt dat Albanezen de opkomende groep in de drugshandel in Nederland is? Herkent u dit beeld en zo ja, tot welke actie leidt dit uwerzijds?
Er is inderdaad een stijging van het aantal geregistreerde delicten met een Albanese verdachte. Het gaat soms om zeer ernstige delicten, al is het aantal incidenten met Albanese verdachten in absolute zin relatief laag. Uit de (vertrouwelijke) rapportage van de politie en het RIEC Amsterdam, die ter vertrouwelijke inzage nog tot eind dit jaar bij uw Kamer voorligt2, over de aard en omvang van criminaliteit gepleegd door personen met de Albanese nationaliteit blijkt dat er in 2016 ongeveer 700 verdachten met de Albanese nationaliteit zijn aangehouden, in 2015 waren dat er 330.
De aanpak van georganiseerde drugshandel is een van de belangrijkste prioriteiten binnen de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarbinnen wordt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en gemeenten Amsterdam en Rotterdam nu extra inzet gepleegd om de problematiek met Albanese criminelen tegen te gaan.
Voorts bekijkt dit Kabinet of een beroep op de zogenaamde noodremprocedure voor het opschorten van de visumliberalisatie voor Albanië, een besluit dat in EU verband wordt genomen, behulpzaam kan zijn bij de aanpak van de problematiek. In dit kader heeft de Europese Commissie een monitor aangekondigd voor de Westelijke Balkan, waaronder Albanië. Deze monitor wordt aan het einde van dit jaar of in januari verwacht. Het kabinet wil de uitkomsten van deze rapportage met daarin objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten eerst ontvangen alvorens het tot een afweging komt om een beroep te doen op de noodremprocedure.
Klopt het dat in het bijzonder de Rotterdamse haven wordt misbruikt door georganiseerde Albanese bendes? Hoe kan dit effectief worden tegengegaan? Zo ja, kunt u dan aangeven op welke wijze de specifieke problematiek in de Nederlandse steden en havens als het gaat om drugshandel, witwassen en mensensmokkel door Albanese criminele bendes in de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, van de Europese Commissie wordt meegenomen?
De genoemde incidenten concentreren zich blijkens de rapportage van het RIEC Amsterdam in Rotterdam en Amsterdam. Hierbij gaat het zowel om criminele activiteiten, zoals drugshandel, alsmede om Albanese inklimmers in Hoek van Holland en andere ferryterreinen.
Alhoewel dit kabinet geen specifiek doelgroepenbeleid voert, heeft de problematiek rondom personen met de Albanese nationaliteit de volle aandacht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, alsmede de politie, het Openbaar Ministerie en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Daarbij wordt actief ingezet op de integrale bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Bij het aanpakken van inklimmers wordt er actief door de KMar en zeehavenpolitie opgetreden. Het hierboven genoemde rapport van het RIEC Amsterdam is in dat kader ook opgesteld om meer zicht op de aard en omvang te krijgen en om effectiever te kunnen interveniëren.
De monitor die de Europese Commissie zal uitbrengen is de eerste sinds het nieuwe opschortingsmechanisme in werking is getreden. De Europese Commissie kijkt hierbij of de visumvrije derde landen nog voldoen aan voorwaarden die aan de visumvrijstelling ten grondslag hebben gelegen. Zie hiertoe ook de begeleidende brief over de noodremprocedure aan uw Kamer. Hoe het rapport er precies uit zal gaan zien is nog niet bekend.
Welke contacten heeft u ondertussen met de Albanese autoriteiten inzake de aanpak van criminele organisaties uit dat land? Meent u dat vanuit de Albanese opsporings-, en vervolgingsautoriteiten voldoende actiegerichtheid aanwezig is om de criminele bendes aan te pakken? Zo ja, waar baseert u dit op? Zijn de autoriteiten voldoende betrouwbaar gegeven de verontrustende berichten over corruptie in dat land?
De samenwerking met Albanië op de terreinen van het tegengaan van illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer is goed, en de wil tot samenwerking groot. Daarbij blijven we het gesprek aangaan met Albanië, zowel bilateraal als op EU-niveau, ten aanzien van gewenste aanvullende stappen.
Voorts is van 2 tot 6 november jl. de gezagsdriehoek – hoofdofficier, politiechef en burgemeester- van Rotterdam in Albanië geweest om de (operationele) samenwerking met de Albanese autoriteiten te verkennen. De driehoek is positief over de samenwerkingsmogelijkheden en de opstelling van de Albanese autoriteiten. Verder heeft de politie in Europolverband contacten gelegd met de Albanese politie voor nauwere samenwerking bij de opsporing. Op basis van deze signalen heb ik op dit moment geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Albanese autoriteiten en hun wil om samen te werken bij de aanpak van de problematiek. Deze samenwerking lijkt me ook essentieel om het probleem duurzaam te bestrijden.
Kunt u reageren op de stelling dat vermoedelijk circa 800 Albanezen in Nederland staan ingeschreven, maar dat maar liefst zesmaal zoveel Albanezen in Nederland verblijven? Schrikt u dat het aantal verdachten vrijwel net zo hoog is als het aantal officiële Albanese inwoners in Nederland? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deze inschatting werd door de Rotterdamse eenheidschef van politie gemaakt. Ik heb op dit moment geen gegevens om deze stelling in twijfel te trekken dan wel te kunnen bevestigen. Ook ik zie dat het om een groep gaat die zich relatief vaak aan criminaliteit schuldig maakt. Dat is ook de reden dat het RIEC Amsterdam de rapportage heeft gemaakt en de politie, het OM en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam extra inzet plegen om deze problematiek aan te pakken. Zie voorts mijn antwoorden op de vragen 7 en 8.
Meent u dat het verantwoord is te wachten met eventuele herinvoering van de visumplicht tot het verschijnen van de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, zoals opgesteld wordt door de Europese Commissie?
Ja, samen met de Minister van Buitenlandse Zaken wil ik deze monitor afwachten en richting Albanië vooral in EU verband een lijn trekken. Niet snelheid, maar effectiviteit van eventuele maatregelen staan voor het kabinet voorop. Het rapport van de Europese Commissie zal naar verwachting meer inzicht in relevante ontwikkelingen op het gebied van rechtstaat en criminaliteit bieden. Verder is vooralsnog niet vast te stellen dat het herinvoeren van de visumplicht tot een snelle en adequate oplossing van de problematiek zal leiden. Aannemelijker is dat een beroep op de noodremprocedure zonder breed draagvlak de relaties met de Albanese autoriteiten zou kunnen schaden, terwijl (operationele) samenwerking nu van belang is.
Welke toegevoegde waarde zou de herinvoering van een visumplicht voor Albanezen kunnen hebben in de strijd tegen de zware georganiseerde misdaad?
Zie het antwoord op vraag 7.
Is deze problematiek ook bekend bij andere lidstaten? Zo ja, welke maatregelen nemen deze landen tegen deze georganiseerde misdaad door Albanezen? Zijn ook bij andere lidstaten geluiden bekend om de visumplicht her in te voeren?
Mij zijn signalen bekend dat een aantal landen met vergelijkbare criminaliteitsproblematiek kampt, waaronder Frankrijk, Italië en het Verenigd-Koninkrijk. In EU-verband lijkt breed draagvlak voor het afwachten van de monitoringsrapportage van de Europese Commissie; er zijn geen signalen dat één van de lidstaten daar op vooruit wil lopen.
Bent u bereid zonodig de in 2010 bij de Europese Commissie bedongen «veiligheidsklep» inzake vrijstelling van de visumplicht voor Albanië in te roepen indien deze georganiseerde criminaliteit onvoldoende effectief kan worden bestreden? Zo ja, welke concrete stappen kunnen van uw zijde worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de door u aangehaalde verordening. Hierin zijn afspraken opgenomen over de monitoring van visumvrije landen door de Europese Commissie. Zie voorts de antwoorden op vraag 1.
Het bericht '95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel' |
|
Gert-Jan Segers (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel»?1
Ja.
Klopt het dat 95 procent van de gemeenten geen specifiek beleid kent op het gebied van mensenhandel en meer dan een derde van de gemeenten geen idee heeft of mensenhandel in de gemeente voorkomt?
Uit de 10e rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (Nationaal Rapporteur) blijkt dat slechts 4,5% van de gemeenten specifiek lokaal mensenhandelbeleid heeft. Wel geeft de Nationaal Rapporteur aan dat voor het merendeel van de gemeenten geldt dat de aanpak van mensenhandel is opgenomen in bijvoorbeeld integrale- en regionale veiligheidsplannen. Op basis van de vragenlijst die door 167 gemeenten is ingevuld, blijkt verder dat 35,2% van de respondenten aangeeft niet te weten of mensenhandel in de gemeente voorkomt.
Zijn gemeenten volgens u in staat om hun verantwoordelijkheid voor zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te nemen? Wat zou er volgens u moeten gebeuren om gemeenten in staat te stellen deze verantwoordelijkheid goed uit te voeren? Op welke wijze gaat u daaraan bijdragen?
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren, door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken over wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. De Minister van VWS overlegt met de gemeenten over hoe het advies zo snel mogelijk kan worden geïmplementeerd.
Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevelingen van de commissie-Lenferink, die in 2015 onderzoek gedaan heeft naar de verantwoordelijkheden die gemeenten hebben bij de zorg voor en opvang van slachtoffers mensenhandel, zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u zelf het voornemen van het regeerakkoord ter hand nemen om de zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te verbeteren?
In het regeerakkoord zijn extra middelen opgenomen voor de verbetering van de opvang van slachtoffers van mensenhandel. De Minister van VWS en ik zullen met de gemeenten, Jeugdzorg Nederland, de Federatie Opvang en Comensha in overleg treden hoe – met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid – de zorg en opvang van slachtoffers van mensenhandel kan worden verbeterd en hoe de middelen uit het regeerakkoord het beste kunnen worden ingezet.
Bent u bereid er bij gemeenten op aan te dringen dat het onderwerp mensenhandel in alle gemeenten op de agenda komt te staan en er beleid wordt gemaakt voor de aanpak en preventie van mensenhandel?
In de strijd tegen mensenhandel, spelen gemeenten een belangrijke rol. Bijna alle respondenten (96,1%) in het rapport van de Nationaal Rapporteur geven aan bij de bestrijding van mensenhandel samen te werken met andere partijen (Politie, RIEC’s en OM). Het merendeel (73,6%) van de respondenten geeft aan dat de gemeente waarvoor zij werkzaam zijn, participeert in een regionaal veiligheidsplan waarin mensenhandel een onderwerp is en het onderwerp dus op de agenda staat.
Gemeenten hebben een rol op het gebied van preventie, signalering, handhaving en hulpverlening, en dragen bij aan het opwerpen van barrières tegen mensenhandel. Het basisniveau bestuurlijke aanpak van mensenhandel dat in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is ontwikkeld, helpt gemeenten hun rol binnen de bestuurlijke aanpak van mensenhandel (verder) in te vullen. Via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) kunnen gemeenten kosteloos gebruikmaken van de e-learning, praktische handleidingen en stappenplannen signalering mensenhandel. Ook zijn er signaalkaarten beschikbaar. Tot slot zal de awarenesstraining mensenhandel die deze maand van start gaat voor de eerstelijns politiemedewerkers in contacten met de gemeenten bijdragen aan meer bewustwording bij gemeenten. Er zullen door de verbeterde signalering door gemeenten naar verwachting meer zaken boven water komen, ook in gemeenten waar het probleem tot nu toe nog onvoldoende onderkend wordt. Dit draagt bij aan verbeterde samenwerking op lokaal niveau.
In mijn brief over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer heb verzonden, heb ik aangekondigd met een integraal plan van aanpak te komen. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commisie Lenferink betrokken (zie het antwoord op vraag 3 en 4).
Ziet u de urgentie van het feit dat uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) blijkt dat driekwart van de artsen aangeeft behoefte te hebben aan training in het herkennen van mensenhandel? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u voor het betrekken van de medische beroepsgroep bij de aanpak van mensenhandel?
Signalering van mensenhandel is heel belangrijk omdat het om een verborgen/onzichtbaar probleem gaat. Voor verschillende beroepsgroepen zijn trainingen en praktische handleidingen gemaakt, zie ook mijn antwoord bij vraag 6. Er zijn vele professionals die kunnen signaleren en ik vind het heel goed dat de Nationaal Rapporteur een onderzoek heeft gedaan naar de rol die specifieke specialisten kunnen spelen. Artsen kunnen veel zien en doen. Uit het onderzoek blijkt dat zij vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een belangrijke rol kunnen spelen. De Minister van VWS is in het kader van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in overleg met de artsenorganisaties over hun signalerende rol en zal in deze gesprekken ook de rol die de medische beroepsgroep kan spelen bij de aanpak van mensenhandel met deze organisaties nader verkennen. Zie verder de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van der Staaij van de Minister van VWS (2017Z15129).
Klopt het dat aanbieders (de politie, Koninklijke Marechaussee en Inspectie SZW) van de zogeheten bedenktijd aan buitenlandse slachtoffers van mensenhandel verschillende drempels hanteren bij het verlenen ervan, waardoor slachtoffers die daar recht op hebben soms niet beschermd worden?
Uit het rapport NRM10 van de Nationaal Rapporteur komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen de verschillende aanbieders van de bedenktijd. Dit is een onwenselijke situatie. Naar aanleiding van dit rapport zal ik in overleg met de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Inspectie SZW nadere afspraken maken om te komen tot een uniforme wijze van aanbieden van de bedenktijd. Ik informeer u op een later tijdstip over de exacte afspraken.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport van de NRM dat ondervragers bij toekenning van een bedenktijd de vraag of een zaak kan leiden tot succesvolle vervolging een rol laten spelen?
Het uitgangspunt bij het verlenen van de bedenktijd is duidelijk: bij de geringste aanwijzing van mensenhandel moet de bedenktijd aangeboden worden zodat een slachtoffer uit de situatie kan komen, de zorg krijgt die het nodig heeft en kan nadenken over het al dan niet doen van aangifte. De vraag of een zaak kan leiden tot een succesvolle vervolging zou hierbij geen rol mogen spelen.
Deelt u de mening dat alle slachtoffers van mensenhandel bescherming verdienen op hetzelfde niveau en volgens dezelfde regels? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgdragen? Bent u bereid de laagste drempel (geringste aanwijzing van mensenhandel) bij alle aanbieders van de bedenktijd als standaard in te stellen?
Zie de antwoorden op vraag 8 en 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het bericht dat een Marokkaans-Nederlandse vrouw en haar kinderen zijn bekogeld met uitwerpselen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
kent u het bericht «Marokkaans-Nederlandse vrouw en kinderen bekogeld met uitwerpselen»?1
Ja.
Heeft u reeds contact gelegd met de slachtoffers? Zo ja, heeft u namens de Nederlandse regering uw bezorgdheid en medeleven betuigd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. Het zijn zaken met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, die echter ook de samenleving als geheel raken.
Ook in dit geval hebben de slachtoffers iets meegemaakt dat veel impact heeft, zowel op henzelf als op hun omgeving. Aan slachtoffers wordt bij de aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt. Het Kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van delicten aangeboden krijgen.
Wat vindt u ervan dat de vrouw, die met haar kinderen op straat liep, een walgelijke uiting als «klote moslima» naar haar hoofd geslingerd kreeg en bekogeld werd met uitwerpselen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze specifieke gebeurtenis?
De politie heeft in deze zaak een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, maar er zijn (nog) geen verdachte(n) in beeld gekomen. Mochten er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen dan zal de zaak weer worden opgepakt. Nu opsporingsindicaties ontbreken kan uw vraag of de bovenstaande gebeurtenis het resultaat is van groeiende islamofobie en moslimhaat niet worden beantwoord.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op basis van het door u genoemde incident te komen tot beleidswijzigingen.
In hoeverre wordt er slachtofferhulp verleend aan het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de strafrechtelijke vervolging van de verdachte(n)?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de bovenstaande gebeurtenis geen incident is, maar het resultaat van groeiende islamofobie en moslimhaat in Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u de groeiende angst en zorgen die de islamitische gemeenschap in Nederland voelt? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst en zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen merk ik op dat het regeerakkoord de doelstellingen van het kabinet beschrijft van de aanpak van discriminatie. Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet staat voor een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Het kabinet neemt verschillende maatregelen tegen discriminatie, zoals de aanvulling van artikel 1 van de Grondwet tegen discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en een beperking. De behandeling van het initiatiefvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en intersekse personen wordt voortgezet en de discriminatieverboden in het Wetboek van Strafrecht blijven ongewijzigd.
In het vorig jaar aan uw Kamer aangeboden Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. Begin volgend jaar zal een voortgangsrapportage van het Actieprogramma aan uw Kamer worden aangeboden.
Het kabinet wil ook arbeidsmarktdiscriminatie met kracht aanpakken. De overheid zal als werkgever het goede voorbeeld geven door een actief diversiteits- en antidiscriminatiebeleid te voeren.
Kunt u precies aangeven wat het nieuwe kabinet anders gaat doen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden, ten opzichte van het vorige kabinet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u precies aangeven welke aanvullende maatregelen het nieuwe kabinet gaat nemen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u per maatregel beargumenteerd aangeven of het nieuwe kabinet bereid is de volgende voorstellen uit te voeren2: het invoeren van een educatieve maatregel discriminatie, het invoeren van een racismeregister, het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), verzwaring van de strafmaat voor discriminatieverboden en het invoeren van een contacttaakstraf?
Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of transactie), indien de zaak zich daarvoor technisch leent. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard.
Voor commune delicten met een discriminatoir aspect geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%.
Ten aanzien van de invoering van een educatieve maatregel discriminatie, een racismeregister en een contacttaakstraf verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van respectievelijk 31 mei 2016, 21 november 2016 en 24 november 2016 gesteld door het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk)3.
Voor wat betreft de maatregel tot het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), acht de Staatssecretaris van SZW aanpassing van de bevoegdheden van de Inspectie SZW op dit punt, gelet op de aard van de werkzaamheden van de Inspectie, niet wenselijk. Tijdens de begrotingsbehandeling van SZW heeft de Staatssecretaris wel toegezegd dat de ideeën in de motie Kuzu over o.a. het hanteren van mystery guests bij de aanpak van arbeidsdiscriminatie worden meegenomen in het denken over het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie voor juni 2018. Dat staat overigens los van de vraag of de ideeën uit de motie ook daadwerkelijk worden gehonoreerd.
De bevoegdheden van het team Arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW richten zich op (non)discriminerend beleid op de werkvloer. Dit volgt uit de Arbeidsomstandighedenwet welke bepalingen betrekking hebben op werknemers. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, omdat sollicitanten niet de status van werknemer bezitten. De Inspectie toetst generiek beleid en ziet niet op de beoordeling van individuele gevallen. De beoordeling van individuele gevallen is een competentie die toebehoort aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. Zij zijn hiertoe het beste uitgerust. De Anti Discriminatie Voorzieningen kunnen hierbij een ondersteunende en adviserende rol vervullen.
De inzet van loksollicitaties door het team Arbeidsdiscriminatie past niet in dit toetsingskader en de bevoegdheden van de Inspectie SZW. Daarbij heeft de Inspectie SZW een transparante werkwijze, waar het inzetten van het middel loksollicitaties tegenin druist. Bovendien neigt het middel naar (strafrechtelijke) uitlokking, omdat werkgevers niet bewust op zoek zijn naar een sollicitant om af te wijzen. Een dergelijke werkwijze wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Het bericht dat cipiers ziek van angst zouden zijn door onveilige situaties in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cipiers ziek van angst»?1
Ja.
Hoeveel noodkreten moeten er nog komen vanuit het gevangenispersoneel voordat u de situatie in het gevangeniswezen gaat verbeteren? Welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de veiligheid van gevangenispersoneel te verhogen?
De veiligheid staat bij DJI altijd voorop. Ik heb geen aanwijzingen dat kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen niet gehaald worden.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft getroffen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. 2
Juist door in lijn met de motie Krol de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, is verlichting van de werkdruk gerealiseerd en blijft de veiligheid van het personeel en de gedetineerden gewaarborgd. 3
Voorts wordt momenteel, zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 23 oktober 2017 een grote, landelijke wervingscampagne gehouden door DJI zodat zo snel mogelijk voldoende complexbeveiligers kunnen worden aangesteld. 4 Waar nodig wordt (tijdelijk) extern personeel ingehuurd.
Daarnaast is op 28 november 2017 een convenant gesloten tussen vakbonden, de centrale ondernemingsraad en DJI. De gemaakte afspraken zien o.a. op het verlagen van de werkdruk, het verhogen van de veiligheid en het vergroten van de aandacht van het management voor de medewerkers. Voor de volledigheid verwijs ik graag naar de tekst van het convenant dat ik uw Kamer bij brief van 28 november jl. heb toegezonden.
Wanneer denkt u de problemen met de levering van boodschappen definitief te hebben opgelost? Hoe kan het dat deze problemen zo hardnekkig zijn?
Sinds 15 september 2017 werkt DJI met een nieuwe toeleverancier. Dit heeft tot opstartproblemen (voornamelijk leveringsproblemen) geleid. Deze zijn nu echter grotendeels verholpen. DJI is het proces van de winkel continue aan het verbeteren, waardoor de leveringsbetrouwbaarheid toeneemt.
Is het waar dat er gevangenisdirecteuren zijn die zelf spullen zoals sigaretten inkopen en verspreiden om gevangenen rustig te houden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ten tijde van de genoemde opstartproblemen is gezocht naar een alternatieve manier om de levering van inkopen te garanderen. Dit was in mijn ogen een tijdelijke oplossing.
Klopt het dat het gevangenispersoneel zich zelfs uit voorzorg ziek meldt op de dagen dat de bestellingen eigenlijk binnen moeten komen? Wat vindt u daarvan?
Ik herken deze signalen niet op basis van de bij mij bekende cijfers.
Het kortverzuim cijfer binnen DJI is stabiel. Op de peildatum 30 september 2017 was het gemiddelde percentage voor het kort verzuim 1,0%. Dat is hetzelfde percentage als een half jaar, een jaar en twee jaar geleden.
Deelt u de mening dat het tekenend is voor de staat van het gevangeniswezen dat een relatief klein incident, zoals verkeerde levering van boodschappen, direct bijdraagt aan een toenemend gevoel van onveiligheid bij het personeel?
Tijdige en juiste levering van de door gedetineerden bestelde goederen is belangrijk voor gedetineerden en draagt bij aan de rust in de inrichting.
Als dit proces niet goed verloopt leidt dit tot ontevredenheid bij de gedetineerden en druk op het personeel.
Uit het in 2017 gehouden Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) blijkt dat de ervaren veiligheid weliswaar licht is gedaald, maar nog steeds voldoende scoort.
DJI heeft het verbeteren van de ervaren tevredenheid van het personeel tot speerpunt benoemd en met de centrale ondernemingsraad afgesproken dat alle onderdelen van DJI acties en maatregelen formuleren om dit te verbeteren. Zeer binnenkort start bij DJI een onderzoek naar het werkklimaat met de focus op veiligheid van personeel en aandacht van het management voor de medewerkers.
Daarnaast zijn in het hiervoor genoemde convenant o.a. afspraken opgenomen over het verhogen van de veiligheid.
Hoe verklaart u dat er soms 50 gedetineerden bewaakt moeten worden door twee mensen? Is de afspraak niet dat twee bewaarders maximaal 24 gedetineerden bewaken?
Het uitgangspunt is dat er zoveel personeel wordt ingezet als nodig uit oogpunt van de veiligheid.
Voor een gemiddelde situatie en populatie wordt door inrichtingen een richtlijn gehanteerd van twee penitentiaire inrichtingswerkers op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij zwaardere populaties en regimes als de Extra Zorgafdeling, de Extra Beveiligde Inrichting en de ISD geldt een hogere personeelsinzet.
Vindt u het wenselijk dat twee mensen 50 gevangenen moeten bewaken? Zo nee, wat voor maatregelen gaat u nemen om dit probleem aan te pakken?
Ik heb geen aanwijzingen dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten of dat aan de richtlijn van 2 piw’ers op 24 uitgesloten gedetineerden wordt getornd.
Gedetineerden hebben recht op het voor het betreffende regime vastgestelde dagprogramma.
Juist door in lijn met de motie Krol gedetineerden en personeel bijeen te brengen is het mogelijk te garanderen dat er voldoende personeel aanwezig is om de volledige dagprogramma’s op een veilige wijze aan te bieden.
Klopt het dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten omdat minder personeel meer gevangenen moet bewaken? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ernstig is het precieze tekort aan personeel? Wat zijn de gevolgen van deze personele krapte? Blijft er wel voldoende flexibiliteit over om pieken en andere vormen van drukte op te vangen?
De structureel toegewezen formatie is voldoende voor de geplande operationele capaciteit: als DJI alle vacatures heeft vervuld bestaan er geen tekorten en is geen extra budget nodig.
Het gevangeniswezen heeft op dit moment in totaal 450 vacatures. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Momenteel loopt bij DJI een grote landelijke wervingsactie met als doel het tekort aan personeel zo snel mogelijk op te lossen. In het kader van deze actie zijn advertenties geplaatst in zowel landelijke als regionale bladen, en op social media. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
De werving leverde tot op heden (peildatum 27 november 2017) 7.701 sollicitatiebrieven op en er komen nog steeds nieuwe sollicitatiebrieven binnen. 239 vacatures zijn inmiddels vervuld.
Binnen DJI is momenteel echter sprake van een kwetsbaar evenwicht tussen de operationele capaciteit en de personele beschikbaarheid.
Om de huidige onderbezetting op te vangen wordt gewerkt met tijdelijk ingehuurde krachten. Door alle genomen maatregelen op personeelsgebied is het voor DJI evenwel mogelijk om op juiste en veilige wijze al zijn taken uit te voeren.
Op dit moment zijn er enkele honderden lege (direct beschikbare) cellen. Wel is als gevolg van de personele krapte de operationele flexibiliteit om in te spelen op fluctuaties afgenomen.
Kunt u garanderen dat, ook als het aantal mensen dat een gevangenisstraf krijgt opgelegd de komende tijd zou toenemen, hier ook altijd voldoende detentiecapaciteit voor is om deze straffen op verantwoorde wijze ten uitvoer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft het gevangeniswezen niet structureel fors meer mensen nodig in plaats van tijdelijke externe krachten? Zo ja, per wanneer zal het gevangeniswezen kunnen rekenen op meer budget om meer personeel aan te nemen? Om hoeveel budget zal dat gaan? Zo nee, waarom denkt u de huidige problemen op te kunnen lossen met tijdelijke, flexibele, externe krachten?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland in het vizier’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad van 17 oktober 2017 «Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Politie wil plofkrakers het leven zuur maken»?2
Ja.
Is de proef, zoals die in het artikel van 26 juli 2017 wordt aangekondigd, reeds van start gegaan? Kunt u aangeven welk doel, welk bereik en welk tijdsverloop deze proef zal hebben? Kunt u aangeven welke partijen bij deze proef betrokken zijn?
Dit traject is inmiddels opgestart en heeft tot doel om te komen tot een effectievere aanpak van zware gewelddadige vermogenscriminaliteit (ram- en plofkraken, overvallen), onder andere door het verstoren van de criminele carrière van deze daders, een harde, repressieve aanpak en toezicht op veroordeelde plegers van dit type delicten ter voorkoming van recidive. Het traject dat loopt tot december 2018 als pilot, is opgestart vanuit de Taskforce Overvallen en wordt in een aantal regio’s uitgevoerd. Naast het Ministerie van JenV zijn ook gemeenten, de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de reclassering, RIEC’s/LIEC, de Belastingdienst en Veiligheidshuizen betrokken bij deze aanpak.
Kunt u het beeld bevestigen dat het fenomeen plofkraken in Nederland en in aan Nederland grenzende delen van Duitsland in hoge mate voor rekening komt van een groep van zo’n 300 (jonge) mannen, afkomstig uit de regio’s Utrecht en Amsterdam? Bent u het eens met de volgende opmerking van de geïnterviewde politieman: «We zien nu dat veel broertjes, net als hun oudere broers, in de zware misdaad belanden. Familieleden leren elkaar de fijne kneepjes van het vak. Dat moet stoppen door kinderen bijvoorbeeld op school aan te spreken en te begeleiden»?
Dit beeld wordt herkend door de politie en het OM. Uit eerdere ervaring vanuit de Top 600 aanpak in Amsterdam en de aanpak van criminele families blijkt dat jongere broertjes van criminelen kwetsbaar zijn voor toetreding tot criminele circuits.
Is er reeds sprake van een persoonsgerichte aanpak op deze groep van 300 (jonge) mannen? Op welke wijze zijn gemeenten en andere niet-opsporingsinstanties betrokken bij deze problematiek, met name bij het voorkomen dat nieuwe daders toetreden tot deze groep mannen? Werken de betrokken gemeenten in de regio’s Amsterdam en Utrecht voldoende mee aan deze persoonsgerichte aanpak?
De experimentele aanpak wordt opgezet vanuit een gecoördineerde gezamenlijke persoonsgerichte aanpak van bekende daders in de regio´s Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. De deelnemende organisaties stemmen met elkaar af over het effectief inzetten van maatregelen.
Wat is de taakstelling van het plofkraakteam van de nationale politie? Sinds wanneer bestaat dit team, tot op de dag van vandaag, uit 70 á 80 personen en is de bezetting afkomstig uit de Landelijke Eenheid dan wel uit de regionale eenheden? In hoeverre leveren alle eenheden aan dit plofkraakteam?
De regie op de aanpak van ram- en plofkraken is ondergebracht bij de Regiegroep eenheidsgrensoverstijgende opsporing gewelddadige vermogenscriminaliteit. De politie en het OM zijn vertegenwoordigd in deze regiegroep. Vanuit een integraal beeld geeft de regiegroep sturing aan de verschillende onderdelen van de aanpak.3 Daarnaast is op nationaal niveau een informatiecel en een forensisch coördinatieteam ingericht. Tevens is er een landelijk tactisch team dat vanuit drie plaatsen in het land onder aansturing van de regiegroep in samenwerking met de lokale opsporing aan de bestrijding van dit fenomeen werkt. Verschillende onderdelen van de politie dragen bij aan de aanpak; dit betreft zowel regionale eenheden als onderdelen van de Landelijke Eenheid.
Vindt alle opsporing naar plofkraken landelijk gecoördineerd plaats vanuit dit plofkrakenteam (met eigen recherchecapaciteit), of vindt de feitelijke opsporing plaats in de eenheid waar zich een concreet strafbaar feit heeft voorgedaan? Hoe wordt bevorderd dat deze groep verdachten die zich vrijelijk voor het plegen van strafbare feiten door het land beweegt, ook zonder schotten van regionale capaciteits- en wegingsvraagstukken wordt aangepakt? Is er landelijk doorzettingsmacht om capaciteit te claimen en opsporingskeuzes te maken? Welke rol speelt het Openbaar Ministerie hierbij?
Opsporingsonderzoek naar plofkraken vindt plaats met de ontwikkelde methodiek van de zogenoemde eenheidsgrensoverschrijdende opsporing. Dit wil onder andere zeggen dat de regiegroep van de politie en het OM de integrale aanpak van plofkraken coördineert. Binnen de politie en het OM is in nauwe samenspraak met het lokaal gezag capaciteit vrijgemaakt voor de thematische aanpak van deze dadergroepen. Namens het OM is de landelijk coördinerend officier van justitie gewelddadige vermogenscriminaliteit vertegenwoordigd in de regiegroep en hij coördineert de aanpak namens het OM. Daarnaast wordt – in afstemming met de landelijke coördinatie door de regiegroep – ook lokaal gewerkt aan het onderzoeken van zaken, in afstemming met het lokaal bevoegd gezag.
Hoe is het mogelijk dat vier Utrechtse verdachten die in Friesland worden aangehouden als verdachte van een plofkraak, direct na verhoor worden heengezonden door de Friese politie? In hoeverre is er in deze casus sprake geweest van landelijke coördinatie en landelijke opsporing? Maakten deze verdachten deel uit van de groep van 300 personen zoals beschreven bij bovenstaande vraag vier? In hoeverre is er bij deze vier verdachten sprake van een persoonsgerichte aanpak?
In elke zaak die past binnen dit fenomeen is sprake van landelijke coördinatie en opsporing. In het belang van de opsporing kan geen nadere mededeling worden gedaan over het verloop van het onderzoek in individuele zaken.
Het bericht ‘Terrorist krijgt slechts 4 jaar cel opgelegd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u onderstaande recentelijke, naar onze mening, laffe rechterlijke uitspraak?1
Ja.
Deelt u de mening dat vier jaar cel een lachertje is voor terroristen en dat zij na het uitzitten van zulke korte straffen een gevaar zijn voor de veiligheid van Nederland? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar opgelegd voor onder meer het actief zoeken naar, verschaffen en voorhanden hebben van informatie aangaande het radicale en extremistische gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechter rekening gehouden met het feit dat de verdachte is vrijgesproken voor het tenlastegelegde witwassen en dat een gevangenisstraf van vier jaar overeenkomt met wat in soortgelijke zaken door andere rechters is opgelegd. De rechter maakt gelet op het bewezenverklaarde en de persoon van de verdachte de afweging welke straf passend is.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat terroristen voortaan veel hogere straffen krijgen?
Het voorkomen en bestrijden van terrorisme heeft hoge prioriteit. Bij terroristische misdrijven gaat het om zeer ernstige inbreuken op de rechtsorde en dat heeft de wetgever ook tot uitdrukking gebracht in de strafbedreiging die in het Wetboek van Strafrecht op deze misdrijven is gesteld. Het is aan het Openbaar Ministerie om te besluiten over de vervolging en het bepalen van de strafeis. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over schuldigverklaring en, bij schuldigverklaring, over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheid van de officier van justitie en de rechter past ons als ministers geen rol.
Gaat u ervoor zorgen dat deze terrorist na zijn straf te hebben uitgezeten wordt gedenaturaliseerd en wordt uitgezet naar zijn land van herkomst, en dat hij Nederland nooit meer in kan komen? Zo nee, waarom niet?
Het intrekken van het Nederlanderschap op basis van artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is mogelijk na een onherroepelijke veroordeling voor bepaalde terroristische misdrijven, mits betrokkene een dubbele nationaliteit heeft. Ik zal per geval een afweging maken. Hierbij zal ik rekening houden met de gevolgen van het eventuele verlies van Unieburgerschap en zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, voor zover deze relevant zijn voor het besluit (artikel 68a van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap). Het intrekken van de Nederlandse nationaliteit gaat in een dergelijk geval conform de regelgeving gepaard met een inreisverbod voor 20 jaar. Dit betekent ook dat de persoon in het SIS wordt gesignaleerd ter fine van toegangsweigering in de EU.
De douane |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het gebruik van zwaailicht en sirene door de douane?1
Eerder is met uw Kamer gesproken over de mogelijkheid van ontheffingen voor de Douane, waardoor het douaniers in bepaalde situaties toegestaan zou worden om gebruik te maken van zwaailicht en sirene en om harder te rijden dan de maximumsnelheid.2 Zoals is toegezegd is dit voorjaar bij de toenmalig Minister van Infrastructuur en Milieu een aanvraag ingediend door de Douane om aangewezen te worden als hulpverleningsdienst die optische en geluidsignalen (OGS) mag gebruiken.3 Op basis van toetsing aan de criteria die hiervoor worden gehanteerd is deze aanvraag echter afgewezen.
Voordat de aanvraag werd ingediend, heeft de Staatssecretaris van Financiën in het Algemeen Overleg Douane, d.d. 21 december 2016, gezegd dat geprobeerd zou worden bij de werkvloer aan te sluiten.4 Aan de door de Douane geuite behoefte is tegemoet gekomen door een vrijstelling te verlenen op het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) met betrekking tot de maximumsnelheid. De RVV-vrijstelling is inmiddels door Rijkswaterstaat namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verleend. Daarnaast werken de politie en de Douane samen, bijvoorbeeld in geval van incidenten in de haven van Rotterdam. Als de Douane met een verdachte situatie wordt geconfronteerd, hebben zij een directe lijn met de Zeehavenpolitie en schakelen de mobilofoonkanalen aan elkaar.5
Klopt het dat de douane niet wordt aangewezen als hulpverleningsdienst in het kader van het voeren van optische- en geluidssignalen? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met eerdere toezeggingen om de douane uit te rusten met optische- en geluidssignalen en hoe valt het te rijmen met de toezegging dat er wordt aangesloten bij de werkvloer?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de overwegingen geweest bij de keuze om de douane niet toe te staan met sirene en zwaailicht te laten rijden?
Voor de toewijzing van OGS aan een nieuwe dienst moet sprake zijn van een duidelijke noodzaak, afgewogen tegen het verkeerveiligheidsbelang. In nader overleg met de Douane is gebleken dat de mate van inzet te beperkt is om tot een aanwijzing over te gaan. Als gevolg van het incidenteel verwachte gebruik van OGS door de Douane kan niet voldoende worden gewaarborgd dat de betrokken bestuurders blijvend veilig kunnen rijden met OGS, wat als voorwaarde geldt voor toekenning. Daarnaast is het van belang dat het aantal diensten met OGS beperkt blijft met het oog op de herkenbaarheid van OGS-voertuigen bij het publiek. Bovendien zijn andere middelen toereikend om in de door de Douane geschetste problematiek te voorzien, zoals een RVV-vrijstelling van de maximumsnelheid en samenwerkingsafspraken met de politie.
Op basis van bovenstaande afweging zal de Minister van I&W de Douane niet als hulpverleningsdienst met OGS aanwijzen en zal de Douane derhalve niet over kunnen gaan tot het voeren van OGS.
Bent u bereid alsnog de douane toe te staan met zwaailicht en sirene te laten rijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat militairen mishandeld zijn bij ontgroeningsritueel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u het bericht in de Volkskrant gelezen dat militairen mishandeld zijn bij een ontgroeningsritueel?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat Defensie in 2014 heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik merk hierbij wel op dat het voorval en het huishoudelijk onderzoek dateren van 2013.
Klopt het dat de betrokken militairen van Defensie over deze vreselijke zaak niet met derden mochten spreken? Klopt het dat ze daarom geen aangifte bij het Openbaar Ministerie hebben gedaan en daarom ook geen verklaring wilden afleggen? Zo nee, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat het op geen enkele manier de bedoeling is medewerkers te beletten melding te maken of aangifte te doen van laakbaar gedrag of strafbare feiten.
De uitspraak van betrokken militairen dat zij niet met derden mochten spreken berust naar alle waarschijnlijkheid op de standaardformulering van het hoorverslag: «De onderzoekers hebben uitgelegd dat ik in het belang van de zuiverheid van het onderzoek en ter voorkoming van beïnvloeding en onrust geen enkele mededeling mag doen aan, of op enige wijze contact op mag/mogen nemen met derden en/of medewerkers van Defensie betreffende het onderzoek.» Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat de melders, de onderzochten en getuigen elkaar tijdens een onderzoek over en weer benaderen en beïnvloeden. Tijdens de hoorzitting heeft de onderzoekscommissie betrokkenen een toelichting gegeven op de gang van zaken rondom het onderzoek. Gelet op de onduidelijkheid die kan ontstaan zullen de regels worden aangepast.
Klopt het dat sommige misdragingen behoorden tot ontgroeningsrituelen voor nieuwkomers? Om welke misdragingen gaat het? In hoeverre is dat al langer een bron van zorg? Welke maatregelen heeft de defensieorganisatie inmiddels al organisatiebreed genomen?
Ik heb gezegd dat de beschreven gebeurtenissen defensie-onwaardig en onacceptabel zijn. Dit geldt niet alleen in dit specifieke geval maar onder alle omstandigheden. Voor de maatregelen die worden genomen verwijs ik u naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Hoeveel meldingen zijn er sinds 2014 van dergelijke misdragingen binnengekomen? Welke onderzoeken zijn er nog verder naar dergelijke misdragingen sinds 2014 gedaan?
Er zijn in de periode 2014 tot heden tot dusverre vier gevallen bekend die te maken hebben met inwijdingsrituelen, waarvan er drie in het MVV zijn geregistreerd. Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel gevallen er verder bekend zijn.
Hoeveel meldingen zijn er sinds 2014 over seksueel misbruik binnen de krijgsmacht binnengekomen? Hoeveel aangiftes zijn er gedaan? Bij hoeveel van de meldingen is er verder onderzoek gedaan?
Uit de registratie in het systeem MVV blijkt dat sinds 2014 bij de leidinggevende of bij de COID achttien keer ongewenste aanrakingen of ernstiger tussen defensiemedewerkers onderling op de werkplek is gemeld (vijf in 2014, twee in 2015, drie in 2016 en acht tot 1 juli 2017).
Uit de registratie van aangiften bij de KMar blijkt dat er sinds begin 2014 in totaal 43 keer melding is gemaakt van (mogelijk) seksueel misbruik (acht keer in 2014, vier keer in 2015, dertien keer in 2016 en achttien keer tot nu toe in 2017). Het gaat hierbij om meldingen van uiteenlopende aard. De verschillen worden onder meer verklaard doordat ook zaken die zich in de privésituatie van defensiemedewerkers hebben voorgedaan, worden onderzocht door de KMar.
Het bericht ‘Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel» en «Wat gebeurde er in deze kazerne»?1
Ja.
Heeft u eveneens kennisgenomen van de oproep van de militaire vakbond VBM die wil dat inwijdingsrituelen in de krijgsmacht worden afgeschaft?2
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn er allemaal genomen in reactie op de beschreven ontgroeningsrituelen op de kazerne Schaarsbergen?
Direct na de melding van misstanden aan de compagniescommandant heeft deze contact opgenomen met de Officier van Justitie (OvJ) omdat er een vermoeden van een strafbaar feit was. Hierop heeft het Openbaar Ministerie (OM) toestemming gegeven voor een huishoudelijk onderzoek. Dat in een dergelijk geval toestemming moet worden gevraagd is bepaald in het protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989) en is bedoeld om te voorkomen dat een huishoudelijk onderzoek een eventueel te starten strafrechtelijk onderzoek negatief zou beïnvloeden.
Defensie kent een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989). Dit protocol is ook bij het betreffende onderzoek gevolgd. De commandant is hierbij geadviseerd door de jurist van de Luchtmobiele Brigade en door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID). Beide organisaties waren ook vertegenwoordigd in de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO).
Op 7 juni 2013 is de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO) ingesteld. Na voltooiing van het onderzoek heeft de compagniescommandant rechtspositionele maatregelen getroffen tegen de betrokken militairen.
De commandant van de eenheid stelt een dergelijk intern onderzoek in om duidelijkheid te verkrijgen over de feitelijke toedracht of achtergrond van een bepaald voorval of situatie. Interne onderzoeken zijn niet bedoeld voor de opsporing van strafbare feiten. De onderzoeker(s) informeren de commandant onmiddellijk als het vermoeden bestaat van een strafbaar feit. In een dergelijk geval schorst de commandant het onderzoek en doet aangifte bij een opsporingsambtenaar, in het algemeen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Een geschorst onderzoek kan worden hervat als de commandant daarvoor van het OM – al dan niet door tussenkomst van de KMar -toestemming heeft gekregen.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) in de periode van oktober tot en met december 2014 op verzoek van de brigadecommandant een risicoanalyse integriteit uitgevoerd. Deze risicoanalyse heeft geleid tot maatregelen op het gebied van organisatie, toezicht op de legering, ontwikkelen van leiderschap, aanspreken op gedrag, integriteitsbewustzijn en aandacht voor een veilige werkomgeving.
Na ontvangst van de brief van de moeder van een van de slachtoffers is direct door een case coördinator van het CLAS contact opgenomen met zowel de moeder van het slachtoffer als met de twee andere slachtoffers om hun zorgbehoefte te inventariseren.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de militaire leiding is omgegaan met de meldingen van militairen over de misstanden op de kazerne?
Het instellen van een CvHO en de aangifte bij de KMar waren juist. Uit het artikel in de Volkskrant blijkt dat er mogelijk meer speelde dan de CvHO in 2013 heeft kunnen achterhalen. Het is begrijpelijk dat op basis van die nieuwe informatie de genomen rechtspositionele maatregelen van de commissie vragen oproept.
De wijze waarop met meldingen en melders wordt omgegaan maakt deel uit van het onafhankelijk externe onderzoek. Ik verwijs u hiervoor naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Zijn er naast de meldingen over de ontgroeningsrituelen op de kazerne in Schaarsbergen ook andere meldingen, bij deze of andere kazernes, over ontgroeningsrituelen bekend? Zo ja, hoe vaak was er de afgelopen vijf jaar sprake van dergelijke meldingen en wat is daar mee gedaan?
Zie het antwoord op vraag 5 van het lid Bruins Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Bij welke instanties kunnen militairen, die slachtoffer zijn of waren van ontgroeningsrituelen, zich melden?
Militairen die slachtoffer zijn van ongewenst gedrag kunnen zich altijd melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar.
Heeft u contact opgenomen met het Openbaar Ministerie over hoe om te gaan met toekomstige onderzoeken?
Iedereen die kennis draagt van strafbare feiten, kan daarvan aangifte doen. Voor sommige feiten, zoals verkrachting, geldt een aangifteplicht overeenkomstig artikel 160 Wetboek van Strafvordering (WvSv). Op grond van artikel 78 Wetboek Militair Tuchtrecht (WMT) is de commandant in beginsel verplicht aangifte te doen van een hem ter kennis gekomen gedraging die naar zijn oordeel een strafbaar feit betreft. Voor beide aangifteplichten geldt dat deze ook van toepassing is op mogelijke strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens een inwijdingsritueel. Indien sprake is van een verdenking van een strafbaar feit kan het OM ambtshalve of op grond van de aangifte besluiten een strafrechtelijk onderzoek te starten. Voor het maken van afspraken over toekomstige onderzoeken bestaat derhalve geen aanleiding. Daarnaast kent Defensie een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989).
Hoe onderhoudt Defensie contact met de betrokken militairen en op welke wijze worden zij ondersteund bij de verwerking van de gebeurtenissen?
Het contact met de betrokken militairen verloopt via de zorgcoördinator van Defensie. Zij kunnen zich voor alle zorgaanspraken wenden tot de zorgcoördinator. Afhankelijk van de specifieke hulpvraag zal deze contact leggen met de militaire (geestelijke) gezondheidszorg, bedrijfsmaatschappelijk werk en/of geestelijke verzorging.
Deelt u de mening van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) dat ontgroeningsrituelen moeten worden verboden. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bruins Slot Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk meldpunt moet komen waar defensiepersoneel misstanden kan melden?
Bij Defensie kunnen medewerkers zich te allen tijde melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar. De COID heeft een onafhankelijke positie binnen Defensie. Alle meldingen die het meldpunt ontvangt, worden in behandeling genomen. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het functioneren van het meldingssysteem zal deel uitmaken van het onafhankelijke externe onderzoek. Hierbij zal de mogelijkheid van een onafhankelijk meldpunt worden betrokken.
Hoe beoordeelt u de berichten dat door militairen, ook op de kazernes en tijdens oefeningen, veelvuldig drugs wordt gebruikt?
Laat ik voorop stellen dat het drugsbeleid van Defensie duidelijk is: Het beroep van militair gaat niet samen met het gebruik of het in bezit hebben van drugs. De aanwijzing die voorschrijft hoe Defensie in voorkomend geval handelt, is al even duidelijk.
De berichten over veelvuldig drugsgebruik op kazernes en tijdens oefeningen baren mij grote zorgen. Ik zal met de SG, CDS en de hoofden van de defensieonderdelen spreken over de strikte handhaving van het zero tolerance drugsbeleid en de maatregelen die daarbij passen.
Welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik van militairen op kazernes en tijdens oefeningen tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat in het geval van een sterke groepsdruk of gesloten groepscultuur, zoals bij de politie, defensie of studentenverenigingen, bij melding van seksueel misbruik of andere strafbare feiten er eerder sprake zou moeten zijn van een ambtshalve strafrechtelijk onderzoek dan wel vervolging? Zo ja, waarom en moet het beleid van het Openbaar Ministerie daar op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het OM is altijd bevoegd om eigener beweging een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren, met uitzondering van de zogenaamde wettelijke klachtdelicten. Dat geldt ook voor feiten die gepleegd worden in een gesloten groepscultuur. De beslissing om in een concrete situatie een onderzoek in te stellen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de vraag of er sprake is van een strafbaar feit. Bij zedenzaken wordt altijd met de aangevers gesproken over de gevolgen van het doen van aangifte en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Daarbij wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van hulpverlening, slachtofferrechten en juridische bijstand.
Op grond van de resultaten van het onderzoek, waaronder de ernst van het feit, kan het OM besluiten een verdachte te vervolgen. De geslotenheid van de groepscultuur speelt in die afweging geen rol. Zo besloot het OM eerder dit jaar tot vervolging van een 24-jarige man die ervan verdacht werd een lid van een studentenvereniging te hebben mishandeld tijdens de ontgroeningsperiode. Ik zie geen aanleiding het beleid van het OM ter discussie te stellen.
Het bericht 'Politie begint tóch met stopformulieren' |
|
Ockje Tellegen (VVD), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Politie begint tóch met stopformulieren»?1
Ja
Is het waar dat de politie Den Haag nu ook meedoet aan de landelijke pilot, waarbij politieagenten moeten registreren waarom ze iemand staande houden?
De politie Den Haag neemt deel aan een landelijke pilot met de app Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS). In het kader van meer informatie gestuurd politiewerk, waarover u eerder bent geïnformeerd, is aan deze app de mogelijkheid toegevoegd om staandehoudingen en de afhandeling ervan te registreren.2 Dit is een andere werkwijze dan het gebruik van zgn. stopformulieren.
Het doel van de pilot is om de proactieve controle – controles van personen en/ of voertuigen zonder dat sprake is van een strafrechtelijke verdenking – verder te professionaliseren. Dit gebeurt enerzijds door toepassing van een handelingskader voor proactief controleren en anderzijds door het verbeteren van de informatiepositie van de agent rond de uitvoering van dergelijke controles.
In het kader van de pilot worden alle bevragingen en/of fysieke controles van personen en voertuigen (met eventuele relevante bevindingen) in het politiesysteem geregistreerd. Op deze wijze ontstaat inzicht in de controlehistorie van een persoon of voertuig. Zo wordt de agent op straat ondersteund bij zijn afweging om al dan niet proactief te controleren.
De politie is momenteel bezig met de voorbereiding van de pilots, die in overeenstemming zijn met de landelijke wet- en regelgeving. Het streven is om de pilots uit te voeren in de periode december 2017 t/m mei 2018. Voor de pilot zijn in het land 9 teams benaderd, met een verschillende context (landelijk gebied, stedelijk, grensoverschrijdende teams) uit de eenheden Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Midden-Nederland, Oost-Brabant, Oost-Nederland en de Landelijke Eenheid.
Kunt u aangeven hoe deze registratie in de praktijk precies in zijn werk gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens aangeven tot wanneer deze pilot loopt en welke andere politie-eenheden hieraan meedoen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u nog steeds de tot nog toe gevolgde beleidslijn dat er bij de Nederlandse politie geen stopformulieren ingevoerd zullen worden? Zo nee, kunt u de wijziging van de beleidslijn beargumenteren?
Ja, dat onderschrijf ik nog steeds.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de effectiviteit van deze pilot en kan hierbij ook aangegeven worden in welke mate deze pilot leidt tot extra administratieve lasten voor de individuele politieambtenaar?
Ik zal uw Kamer voor het najaar van 2018 informeren over de uitkomsten van de pilots. Over de wijze waarop de politie etnisch profileren tegen gaat zal ik u informeren in de brief die de vaste commissie van Justitie en Veiligheid heeft gevraagd tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 15 november jl.
Het niet verspreiden van meldingen ten aanzien van ontucht met een minderjarige scholier |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Leraar betaalde meisjes voor vervullen seksfantasieën»?1
Ja.
Begrijpt u het onbegrip in de samenleving bij berichtgeving als deze, inhoudende dat er wel mededeling van vermoede ontucht door een docent bekend zou zijn bij de Inspectie van het Onderwijs, maar verder geen actie zou zijn ondernomen door het bevoegd gezag of de vertrouwensinspecteur, waardoor een potentiële zedendelinquent op een andere school voor de klas zou hebben kunnen blijven staan? Zo ja, wat kunt u doen om een dergelijke onwenselijke situatie te voorkomen?
Op deze casus kan ik niet ingaan, omdat deze op dit moment onder de rechter is. Ik begrijp evenwel de zorgen waar u op doelt. Een school moet een veilige omgeving zijn waar de leerlingen de medewerkers volledig kunnen vertrouwen.
De vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (hierna de vertrouwensinspecteur) onderneemt bij een signaal over ontucht daarom altijd actie. Samen met het bevoegd gezag beoordeelt hij of er voldoende grond is om tot aangifte over te gaan. Als dat het geval is, zal het bevoegd gezag onverwijld aangifte doen. De vertrouwensinspecteur ziet erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt.
Daarnaast kan het bevoegd gezag arbeidsrechtelijke maatregelen treffen tegen de desbetreffende persoon. De vertrouwensinspecteur heeft geen opsporingstaak, maar kan eventueel meldingen koppelen en hierover overleggen met de zedenpolitie. Indien dit alles tot een veroordeling leidt, zal een medewerker van een school bij een volgende aanstelling geen Verklaring Omtrent Gedrag meer kunnen verkrijgen, wat een eventuele aanstelling bij een andere school in de weg staat
Klopt het dat artikel 3 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) de procedure omtrent behandelingen van mogelijke zedenmisdrijven op scholen van toepassing is? Hoe moet de mededeling uit dit artikel worden toegepast en wat is hiervan het doel? Wie bepaalt uiteindelijk of sprake is van een redelijk vermoeden en neemt een beslissing om al dan niet over te gaan tot aangifte? Welke rol speelt de vertrouwensinspecteur bij deze beslissing?
Ja, die bepaling is van toepassing op elke school in het voortgezet onderwijs. Artikel 3 van de WVO gaat over de verplichting van het bevoegd gezag van een school tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven. Bij een vermoeden dat een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden, dient het bevoegd gezag hierover in overleg te treden met de vertrouwensinspecteur. Doel hiervan is dat bevoegd gezag en schoolleiding worden begeleid bij het bepalen of er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en bij het doen van aangifte. Zoals aangegeven in antwoord 2, dient het bevoegd gezag onverwijld aangifte te doen bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit op het gebied van de zeden. Als er in de ogen van de vertrouwensinspecteur sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, bewaakt hij dan ook dat het bevoegd gezag daadwerkelijk aangifte doet.
Is het correct dat in de betreffende casus conform dit artikel mededeling is gedaan van mogelijke ontucht bij de onderwijsinspectie, toen de verdachte actief was op het Comenius College in Capelle aan den IJssel? Zo ja, wat was in de betreffende casus de conclusie van het overleg met de vertrouwensinspecteur dat volgt uit het tweede lid van artikel 3 WVO? Is er aangifte gedaan door het bevoegd gezag? Is de procedure in de casus op het Comenius College goed gevolgd? Kunt u hierbij afzonderlijk ingaan op de rol van de onderwijsinspectie en het bevoegd gezag?
Uit de aard van de functie van de vertrouwensinspecteur vloeit voort dat geen mededelingen worden gedaan over individuele casuïstiek aan derden. Dit is ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en volgt uit artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht. Bovendien is deze zaak onder de rechter. Ik doe daarom geen uitspraken over de casus.
Het Comenius College is net als andere scholen verplicht in overleg te treden met de inspectie wanneer er sprake is van het vermoeden van een zedenmisdrijf. Zie ook het antwoord op vraag 3. De rol van de inspectie in deze zaken is begeleidend. Het bevoegd gezag en de schoolleiding bepalen uiteindelijk of zij aangifte doen.
Deelt u de mening dat wanneer mededeling van vermoede ontucht bij de onderwijsinspectie bekend is, dit door de vertrouwensinspecteur meegenomen moet worden in het gesprek met het bevoegd gezag tijdens het overleg, zoals beschreven in het tweede lid van artikel 3 WVO, waar al dan niet besloten wordt tot aangifte? Bent u bereid het beleid hier zo nodig op aan te passen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De vertrouwensinspecteur kan nooit aan melders mededelingen doen over eerdere meldingen. Dat kan dus ook niet in het overleg met het bevoegd gezag over een (nieuwe) melding. Vooropstaat dat leerlingen in een veilige omgeving onderwijs moeten kunnen volgen en dat de vertrouwensinspecteur met medeneming van alle beschikbare informatie toeziet op de maatregelen die het bevoegd gezag neemt. Dat is goed mogelijk binnen de huidige regels en werkwijze. Ik zie dan ook geen aanleiding het beleid aan te passen.
Misstanden in het gevangenisziekenhuis te Scheveningen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Misstanden in gevangenisziekenhuis Scheveningen»?1
Ja.
Hoe reageert u op de klachten van betrokkenen over de Commissie van Toezicht (CvT)?
Op de betreffende individuele klachten kan ik uiteraard niet ingaan. Klachten van gedetineerden kunnen worden ingediend bij de Commissie van Toezicht en worden altijd conform de geldende procedure afgehandeld. Op de uitspraak van de beklagcommissie kan desgewenst, door de gedetineerde of de penitentiaire inrichting (PI), hoger beroep worden ingesteld bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing (RSJ). Daarnaast kan ik uw Kamer melden dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: inspectie) de directie van PI Haaglanden zal vragen om een reactie op de signalen zoals beschreven in het artikel. Indien nodig kan zij naar aanleiding van die reactie nadere stappen ondernemen.
Is dit de eerste keer sinds maart 2014 dat klachten, zoals die in het bovenstaande artikel genoemd worden, naar boven komen? Welke maatregelen heeft u genomen om de gang van zaken bij het gevangenisziekenhuis te verbeteren?
In maart 2014 heeft de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg het intensieve toezicht op het JCvSZ opgeheven. Het JCvSZ valt sindsdien onder het reguliere toezicht van de inspectie. Dat houdt in dat de inspectie calamiteitenrapportages beoordeelt, in voorkomende gevallen nader onderzoek uitvoert en bezoeken brengt in het kader van haar reguliere risicotoezicht. Klachten die ingediend worden door gedetineerden worden afgehandeld door de CvT of, bij medisch inhoudelijke klachten, een arts van het Bureau Medische Advisering. In 2016 zijn 21 klachten van gedetineerden uit het JCvSZ behandeld. Van deze 21 zijn twee klachten gegrond verklaard. Deze hielden geen verband met de in de Nieuwe Revu gemelde klachten. Geen van de ongegrond verklaarde klachten heeft geleid tot het doorsturen van de klacht naar de RSJ.
In welk opzicht verschillen de klachten die nu boven tafel komen van de klachten over het gevangenisziekenhuis Scheveningen uit 2013 en daarvoor?
De huidige klachten in het artikel zien veelal op praktische zaken en informatieverstrekking. De klachten die dateren uit de periode vóór 2013 zagen op de criteria ten aanzien van de zorgzwaarte in relatie tot de mogelijkheden; wanneer wordt een gedetineerde opgenomen in het JCvSZ, wanneer is behandeling in de eigen PI voldoende en wanneer dient overgegaan te worden tot een ziekenhuisopname in een regionaal ziekenhuis. Voorts zagen de klachten op dossieropbouw en de apotheek.
Wat waren de redenen om het geïntensiveerde toezicht op het gevangenisziekenhuis weer op te heffen in maart 2014?
Naar aanleiding van het onderzoek door de inspectie heeft het JCvSZ een verbeterplan gemaakt en geïmplementeerd. Na de afronding van de implementatie en toetsing hiervan door de inspectie is het geïntensiveerde toezicht beëindigd en heeft de inspectie een rapport uitgebracht. De voorwaarden voor verantwoorde zorgverlening waren naar het oordeel van de inspectie voldoende geborgd en de randvoorwaarden voor kwalitatief goede zorg op orde.
Sindsdien heeft de inspectie meerdere bezoeken gebracht aan het JCvSZ. Geen van deze bezoeken heeft de inspectie aanleiding gegeven om het huidige reguliere toezicht te wijzigen. Het laatste bezoek heeft plaatsgevonden in juni 2017.
Op welke manier en op welke momenten heeft na maart 2014 toezicht plaatsgevonden op het gevangenisziekenhuis?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de CvT niet altijd op klachten van gedetineerden reageert? Zo ja, waarom niet?
Nee, bij de CvT ingediende klachten worden altijd in behandeling genomen.
Bent u bereid te onderzoeken of opnieuw verscherpt toezicht noodzakelijk is bij het gevangenisziekenhuis te Scheveningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd?
De inspectie heeft desgevraagd aangegeven geen aanleiding te hebben om verscherpt of geïntensiveerd toezicht in te stellen.
Het mislukken van een grote drugszaak door forse termijnoverschrijding door het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM delft onderspit in XTC-zaak»?1
Ja.
Hoe kan het dat uiteindelijk een zevende officier van justitie op deze zaak is gezet en het Openbaar Ministerie (OM) de termijn voor vervolging uiteindelijk zo fors heeft overschreden?
Het tijdsverloop in deze zaak heeft deels te maken met personeelswisselingen en daarnaast met de complexiteit van de zaak, alsmede met de vele getuigenverhoren die op verzoek van de verdediging plaatsvonden door de rechter-commissaris. De officier van justitie is bij al deze verhoren aanwezig geweest. Hoeveel tijd de voorbereiding in totaal in beslag heeft genomen, is niet als zodanig geregistreerd.
Voor zover het tijdsverloop niet te wijten is aan de verdachten, zou de officier van justitie dit in de eis verdisconteerd hebben, in die zin dat de eis als gevolg daarvan – conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – lager zou uitvallen.
In dit geval stelt het Openbaar Ministerie beroep in tegen de zaken van de twee hoofdverdachten die verdacht worden van de ernstigste strafbare feiten. In de overige zaken wordt daarvan afgezien, mede gelet op de geringere ernst van de feiten.
Kunt u zich voorstellen dat het tot grote teleurstelling leidt dat zes verdachten niet langer berecht kunnen worden en vijftig getuigen tevergeefs zijn gehoord omdat deze grote strafzaak al negen jaar duurde? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoeveel heeft de voorbereiding van deze zaak in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat dergelijke termijnoverschrijdingen door het OM tot dergelijke gevolgen leiden waardoor strafzaken niet afgemaakt kunnen worden en dus zonder gevolgen blijven? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
In 2016 is het Openbaar Ministerie in 0,8% van het totaal aantal door de rechter afgedane misdrijfzaken niet-ontvankelijk verklaard. Het betreft hier alle gevallen van niet-ontvankelijkheid (onder meer in verband met problemen rondom rechtsmacht, wetsystematische vervolgingsbeletselen, ontwikkelingen in de jurisprudentie en termijnoverschrijdingen). De oorzaken die ten grondslag liggen aan niet-ontvankelijkheid worden niet afzonderlijk geregistreerd, zodat niet bekend is in hoeveel zaken termijnoverschrijding de oorzaak is van niet-ontvankelijkheid.
Aangezien het in casu een vonnis betreft in eerste aanleg in een individuele strafzaak, tegen welk vonnis nog hoger beroep loopt, bestaat er vooralsnog geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Hoe groot zijn de achterstanden bij het OM nu werkelijk? Kunt u dit uitsplitsen per regio?
Het College van procureurs- generaal houdt maandelijks zicht op de ontwikkelingen in de werkvoorraden van het Openbaar Ministerie. Binnen deze voorraad dient een deel van de zaken nog door het Openbaar Ministerie te worden beoordeeld, zijn andere zaken in afwachting van een zittingsdatum en is een deel van de zaken gereed om door de rechter te worden beoordeeld en is de zittingsdatum bekend. In oktober was de totale werkvoorraad (verdeeld over deze categorieën) 90.893 misdrijven en 96.454 overtredingen.
Het Openbaar Ministerie ziet per type zaak verschillende doorlooptijden. De strafrechtketenmonitor die uw Kamer in juli heeft ontvangen (Kamerstukken II, 29 279, nr. 389) bevat informatie over de doorlooptijd van zaken. Deze wordt bepaald als de tijd tussen de datum van het eerste verhoor en de datum waarop een 1e inhoudelijke beslissing wordt genomen. Bij zwaardere zaken is dat het eerste eindvonnis van de rechter. De vonnissen die in 2016 in eerste aanleg zijn uitgesproken hadden bij misdrijven een gemiddelde doorlooptijd van 8 maanden en bij overtredingen is dit 16 maanden.
Deelt u de vrees dat de jarenlange bezuinigingen op het OM hun tol aan het eisen zijn?
Die vrees deel ik niet. Uit de validatie van een onafhankelijke deskundige bleek eind 2015 dat het Openbaar Ministerie op koers lag om de rijksbrede efficiencytaakstelling zonder extra middelen te realiseren en op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau te functioneren. Dat beeld is ongewijzigd. Wel is destijds structureel € 15 mln. geïnvesteerd in ICT en zijn er vanaf 2017 extra middelen toegekend voor de aanpak van ondermijning en cybercrime, terrorismebestrijding en crisisbeheersing en een betere verbinding tussen de domeinen straf en zorg (waaronder slachtofferzorg). In 2018 gaat het in totaal om € 12,3 mln. en vanaf 2019 om € 14,1 mln. structureel. Ook wordt € 0,8 mln. geïnvesteerd in de versterking van de strafrechtelijke aanpak van uitreizigers en € 1 mln. in de aanpak van cybercrime. Tot slot zijn er op basis van het regeerakkoord middelen gereserveerd voor de strafrechtketen, waaronder het OM. Het gaat om de digitalisering van de strafrechtketen, extra capaciteit in de strafrechtketen en het ondermijningsfonds.
Welke maatregelen neemt u om dit soort uitwassen te vermijden en de problemen bij het OM bij de kern aan te pakken?
Het is bekend dat zaken soms vertraging oplopen (mede) als gevolg van wisselingen van officieren van justitie. Dat is onwenselijk. Het Openbaar Ministerie heeft intern maatregelen getroffen om dergelijke vertragingen zoveel mogelijk te voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat Nederlandse wapenkennis en -technologieën in handen zijn gekomen van Iran, Syrië en Pakistan |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse wapenkennis en -technologieën in handen zijn gekomen van Iran, Syrië en Pakistan?1
Ja.
Welke technische universiteiten en vakgroepen zijn hierbij betrokken?
Het is niet bekend dat hier universiteiten/vakgroepen bij zijn betrokken.
Om welke «dual use»-technologieën gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Worden studenten uit landen die lid zijn van het OIC (Organization of Islamic Cooperation) gescreend alvorens ze hier kunnen gaan studeren?
Ja. Alle studenten uit welk land dan ook worden aan een risicoanalyse onderworpen indien zij toelating wensen tot een opleiding genoemd in de bijlage van de Sanctieregeling Noord-Korea 2007. Deze regeling ziet op het voorkomen dat Noord-Korea wordt voorzien van kennis die bijdraagt aan proliferatiegevoelige activiteiten in dat land. Studenten uit landen die lid zijn van de OIC vallen ook onder deze regeling en dienen een ontheffing aan te vragen indien zij toelating wensen tot een van deze opleidingen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verleent de gevraagde ontheffing, tenzij het risico onaanvaardbaar groot geacht wordt dat het aanbieden van de bedoelde kennis aan de persoon voor wie de ontheffing is gevraagd bijdraagt of kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea.
Om hoeveel van deze studenten gaat het binnen deze gevoelige studies?
In 2016 hebben minder dan 10 studenten uit landen die lid zijn van de OIC een ontheffing aangevraagd op basis van de Sanctieregeling Noord-Korea 2007.
Worden deze studenten gemeld bij de relevante overheidsinstanties of blijven de technische universiteiten passief op dit gebied?
Op basis van de eerdergenoemde Sanctieregeling geldt een verplichting voor hogeronderwijsinstellingen om gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen te verschaffen over het onderwijs en onderzoek die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de Sanctieregeling Noord-Korea 2007. Daaruit volgt ook dat het instellingen verboden is om kennis, zoals bedoeld in deze regeling, te delen met personen die niet beschikken over een ontheffing.
Is het uw indruk dat er binnen de betrokken vakgroepen sprake is van nonchalance, slordigheid of argeloosheid, of dat mogelijkerwijs antizionistische sentimenten bij de betrokken docenten en wetenschappers een rol spelen? Zo ja, bent u bereid om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat universiteiten alert worden op de gevaren van proliferatie van «dual use technologies» en ideologisch gedreven wetenschappers geweerd worden?
Nee, dat is niet mijn indruk.
Bent u bereid, indachtig het echec omtrent de Pakistaanse wetenschapper Khan die Nederlandse nucleaire technologie het land uit smokkelde en daarmee de basis legde voor de «islamitische bom», de meest veilige en beste oplossing te kiezen door studenten afkomstig uit deze islamitische landen geen toegang meer te verlenen tot Nederlandse universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb voldoende vertrouwen in het hierboven beschreven mechanisme van ontheffing. Bij het bepalen van de risico’s van onwenselijke kennisoverdracht spelen nationaliteit of land van herkomst geen rol. Alle in aanmerking komende studenten worden aan een risicoanalyse onderworpen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht dat in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn vermoord |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving, waaruit blijkt dat in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn vermoord?1 2 3 4
Ik heb kennis genomen van de bedoelde mediaberichten. In mijn antwoord op de overige vragen ga ik hier nader op in.
Wat is uw reactie op het feit dat er in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn doodgeschoten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze moordzaken volgens u losstaande gebeurtenissen of kan er sprake zijn van een patroon? Waarop baseert u dit?
Uw vragen zien op misdrijven waarbij vijf mannen om het leven zijn gekomen. Zoals te doen gebruikelijk bij misdrijven is de nabestaanden slachtofferhulp aangeboden. Het strafrechtelijk onderzoek naar deze zaken heeft nog niet geleid tot identificatie van een verdachte. Om die reden kan ik geen verdere mededelingen doen, zoals over mogelijke motieven van verdachten.
Kunt u uitsluiten dat er in deze zaken raakvlakken zijn met de NSU-moorden (Nationalsozialistischer Untergrund), ook wel stereotyperend Dönermoorden genoemd, waarbij het ging om moorden waarbij er eerst gedacht werd dat er sprake was van afrekeningen, maar waarbij later bekend werd dat het ging om moorden uitgevoerd door een extreemrechtse terreurgroep? Waar baseert u uw antwoord op?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om een speciale politie-eenheid onderzoek te laten doen naar de mogelijke relatie met de NSU-moorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u contact opgenomen met de nabestaanden en wordt er slachtofferhulp verleend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat deze moorden leiden tot angstgevoelens onder leden van de Turks-Nederlandse gemeenschap? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke misdrijven zijn angstaanjagende gebeurtenissen met heftige gevolgen voor nabestaanden. Het is dan ook van belang dat deze zaken worden opgelost. Daar wordt door justitie hard aan gewerkt.
Hoe staat het met het oplossen van de moorden en hoeveel mensen zijn er opgepakt?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoeveel politie- en recherchecapaciteit wordt er ingezet om deze moorden op te lossen en hoe staat dit in verhouding tot de capaciteit die normaliter bij dit soort zaken wordt ingezet?
Als er een levensdelict wordt gepleegd en er is een verdachte dan kan het onderzoek worden ondergebracht bij de districtsrecherche. Als er geen direct zicht is op een verdachte, dan wordt er een TGO (Team Grootschalige Opsporing) gestart. Het team wordt opgeschaald als daar reden toe is en ook afgeschaald als daar reden toe is. Dat is een dagelijkse beslissing voor de leider van het onderzoek. Aantallen rechercheurs op een onderzoek kunnen dan ook per dag verschillen. Geen enkele zaak is hetzelfde, dat geldt ook voor het verloop van het onderzoek.
Misbruik bij toneelopleidingen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oud-docent Toneelschool Arnhem had seksuele relaties met leerlingen – acht oud-studenten doen hun verhaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een hiërarchische, en daarmee ongelijke, relatie bestaat tussen docent en student? Zo nee, waarom niet?
Ja. De relatie tussen docent en student is altijd een vorm van een afhankelijkheidsrelatie, ongeacht welke discipline. Dit verschil in positie legt extra verantwoordelijkheid bij de docent om hier integer mee om te gaan en bij de instelling om hierop alert te zijn. Ik vind het onacceptabel als een docent de afhankelijkheidsrelatie misbruikt en seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont richting zijn/haar studenten of anderen.
Heeft u signalen dat binnen de toneelopleiding vaker dan binnen het overige hoger onderwijs op seksueel gebied misbruik wordt gemaakt van deze hiërarchische relatie? Zo ja, welke signalen zijn dit? Kunt u hierbij aangeven of studenten bij een toneelopleiding vaker in een kwetsbare positie komen dan studenten buiten de toneelwereld?
Er zijn de afgelopen jaren zeer weinig signalen binnengekomen die duiden op misbruik en/of grensoverschrijdend gedrag binnen het HO-veld. Tegelijkertijd zijn er geen redenen te veronderstellen dat het in de gehele maatschappij wel voorkomt en niet in het onderwijs. Dit kan betekenen dat – in positieve zin – de instellingen voldoende corrigerend vermogen hebben, of dat – in negatieve zin – de betrokkenen niet overgaan tot het doen van een melding. Vanuit de toneel- en filmwereld komen reacties die duiden op een extra kwetsbaarheid bij het desbetreffende vakgebied.2, 3 En naast de twee opleidingen in het genoemde artikel kwam op 2 november jl. opnieuw een toneelopleiding ter sprake in de media.4 Aan de andere kant hoor ik ook geluiden die aangeven dat de situatie in het genoemde artikel in het verleden ligt.5 Het aantal signalen dat binnenkomt is laag, waardoor het niet mogelijk is om stellige uitspraken te doen over het al dan niet vaker voorkomen van misbruik bij toneelopleidingen, of dat studenten binnen toneelopleidingen vaker in kwetsbare situaties komen dan bij andere opleidingen.
Deelt u de mening dat uit het voernoemde bericht blijkt dat bij de Toneelschool Arnhem en ook de Theaterschool Amsterdam er geen sprake was van een veilige leeromgeving? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend gedrag en misbruik van de afhankelijkheidsrelatie tussen docent en student doen schade aan de veilige leeromgeving. Een veilige leeromgeving zie ik als de ultieme voorwaarde voor leren. Het is dan ook onaanvaardbaar als de veilige leeromgeving wordt geschaad door misbruik en grensoverschrijdend gedrag tussen docent en student. In het genoemde bericht komt het beeld naar voren dat de professionele afstand die dient te worden bewaard tussen docent en student destijds niet is aangehouden. Met als gevolg een situatie die onprofessioneel en grensoverschrijdend was, en daardoor schadelijk voor de veilige leeromgeving. In beide situaties zijn de betreffende docenten door de instellingen ontslagen.
Deelt u de mening dat het onderwijs, en dus ook de toneelopleidingen, te allen tijde een veilige omgeving moet zijn voor studenten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Gaat u ervoor zorgen dat het onderwijs in het algemeen, en de toneelopleiding in het bijzonder, een veilige omgeving is en blijft voor de studenten? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Instellingen moeten zorgdragen voor een veilige omgeving, waarbinnen student en docent bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd voelen om tot melding over te gaan. Dit moet kunnen bij een aangewezen functionaris, zonder gevaar voor zijn/haar (studie)loopbaan of rechtspositie. De hogescholen hebben in de «branchecode goed bestuur hogescholen» geregeld dat elke instelling een klachtenregeling ongewenst gedrag heeft. Daarnaast verwacht ik dat instellingen snel en adequaat handelen op het moment dat er wel een incident plaatsvindt. De genoemde instellingen zijn zich hiervan bewust en geven aan op basis van de regeling «Ongewenst Gedrag» en de gedragscode van de instelling direct te kunnen handelen. Bovendien geven deze instellingen aan een zorgsysteem met mentoren, decanen, psychologen en vertrouwenspersonen te hebben, die – om de onafhankelijkheid te waarborgen – geen directe link hebben met het onderwijs. Ook melden de instellingen dat de studenten nadrukkelijk op dit zorgsysteem worden gewezen. Daarnaast geven deze instellingen aan dat het beoordelingsmoment inmiddels een gesprek is waarbij er, naast de docent en student, ook een mentor als derde partij betrokken is. In het mediabericht van 2 november jl., waarin helaas opnieuw een incident van mogelijk grensoverschrijdend gedrag binnen een toneelopleiding ter sprake kwam, zie ik een proactieve handelwijze – waarbij er op basis van informele signalen meteen een onderzoek is gestart – die aansluit bij de verantwoordelijkheden van een instelling om misbruik en grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan.
Het massaal delen van verhalen over grensoverschrijdend seksueel gedrag |
|
Lisa Westerveld (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het massaal delen van verhalen over grensoverschrijdend seksueel gedrag onder de hashtag #metoo?
Ja.
Deelt u de mening dat het percentage vrouwen en mannen die dit meemaken onacceptabel hoog is?1
Hoewel seksueel grensoverschrijdend gedrag wellicht nooit helemaal uit de samenleving verdreven kan worden, vinden wij geen enkel percentage acceptabel.
Ziet u het als uw taak om in het onderwijs te bevorderen dat er aandacht wordt besteed aan het stellen van seksuele grenzen en het bespreken van grensoverschrijdend seksueel gedrag? Vindt u ook dat docenten en sporttrainers in staat moeten zijn wensen en grenzen binnen het geven van seksuele voorlichting te onderwijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is al een taak van het onderwijs. De kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit richten zich nadrukkelijk ook op seksuele weerbaarheid. Het rapport van de onderwijsinspectie Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit (juni 2016) geeft aan dat 95% van de scholen uitvoering geeft aan deze kerndoelonderdelen.
Binnen de lerarenopleidingen (pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen) is aandacht voor het geven van onderwijs over seksuele vorming en seksuele weerbaarheid. Bij de herijking van de generieke kennisbasis voor de pabo’s in 2016/2017 zijn kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en seksualiteit en seksuele diversiteit in het bijzonder meegenomen. In de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen waren deze thema’s al opgenomen. Samen met de Stichting School en Veiligheid (SSV) hebben de lerarenopleidingen de thema’s verder geoperationaliseerd zodat opleidingen handvatten krijgen voor toepassing in het eigen curriculum. Deze operationalisering is gemaakt in de vorm van de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» en de digitale database met methoden, materialen en goede praktijken.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs: Ook voor jongeren in een jeugdzorginstelling of ambulante setting zijn trainingsprogramma’s ontwikkeld over wensen en grenzen in relaties en seksueel gedrag.
Ook in de sportsector zijn hiervoor verschillende producten ontwikkeld. Zo kunnen sporttrainers in het kader van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» een training volgen in het herkennen en voorkomen van seksuele intimidatie. Daarnaast is er voorlichtingsmateriaal voor sportverenigingen beschikbaar om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken.
Ziet u mogelijkheden om concreter bij scholen en docenten aan te geven dat binnen het kerndoel «seksualiteit en seksuele diversiteit» het bespreken van en het onderwijs geven over grensoverschrijdend seksueel gedrag, seksisme en het stellen van grenzen valt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Uit het onderzoek van de Inspectie (zie antwoord op vraag2 blijkt dat scholen in de praktijk uitvoering geven aan de drie onderdelen die door de Kamer werden beoogd bij de wijziging van het kerndoel «seksualiteit en seksuele diversiteit» in december 2012: seksuele vorming, seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit. Het bespreken van (het stellen en respecteren van) wensen en grenzen is op de meeste scholen dus al onderdeel van het onderwijs over seksualiteit en seksuele diversiteit.
De aangenomen motie Becker c.s. (31 293, nr. 371, bij AO curriculumherziening) verzoekt de regering ervoor te zorgen dat bij de curriculumherziening de kerndoelen en eindtermen voor burgerschap, seksuele diversiteit en techniek duidelijker worden omschreven voor zowel scholen als inspectie. Ook in het Regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst 2017is opgenomen dat de kerndoelen worden aangescherpt voor onder andere seksuele diversiteit. Bij de aanscherping zal worden gekeken naar het hele betreffende kerndoelonderdeel, dus inclusief seksuele weerbaarheid.
Ziet u mogelijkheden om het bespreken van grensoverschrijdend gedrag meer aandacht te geven bij sportclubs, verenigingen en werkgevers in het algemeen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De sportsector voert al jaren beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een belangrijk onderdeel is het bespreekbaar maken van grensoverschrijdend gedrag bij sportverenigingen. Daarnaast heeft de sportsector, ondersteund door VWS, opdracht gegeven voor een onafhankelijk onderzoek naar de aanpak van seksuele intimidatie in de sport. De uitkomsten van dit onderzoek worden in december 2017 verwacht.
Iedereen die werkt moet dat in een sociaal veilige werkomgeving kunnen doen. Ongewenst gedrag als seksuele intimidatie, pesten en discriminatie hoort op het werk niet thuis. Werkgevers en werknemers zijn daar samen voor verantwoordelijk. Sinds enkele jaren voert het Ministerie van SZW actief campagne, en stelt het instrumenten en middelen beschikbaar om te helpen ongewenst en grensoverschrijdend gedrag op het werk meer en beter bespreekbaar te maken.
Gaat u ervoor zorgen dat vaardigheden betreffende het bespreken van grenzen, wensen en seksueel ongewenst gedrag worden getraind in cursussen en opleidingen voor docenten, sporttrainers en vertrouwenspersonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hen hier tot in staat stellen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het nalaten te handhaven op illegale jachthutten door de Omgevingsdiensten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrij spel voor jagers Biesbosch»?1
Ja.
Klopt het dat de Natuur- en Vogelwacht afgelopen februari een handhavingsverzoek heeft ingediend bij de Omgevingsdiensten Zuid-Holland en Brabant-West, compleet met foto’s en informatie over de exacte locatie van de jachthutten?
De provincie Noord-Brabant heeft mij bericht dat er inderdaad een handhavingsverzoek van de Natuur- en Vogelwacht is ingediend bij de Omgevingsdiensten Zuid-Holland Zuid en Brabant-West.
Kunt u aangeven welke omgevingsdienst verantwoordelijk is voor handhaving in het gebied waar de jachthutten zich bevonden?
De Omgevingsdienst Brabant-Noord voert in opdracht van de provincie Noord-Brabant de handhaving uit in het gebied waar de jachthutten zich bevonden.
Klopt het dat de Omgevingsdienst Zuid-Holland in februari een handhavingsverzoek gestuurd heeft naar de Omgevingsdienst Brabant-West, terwijl die dienst niet verantwoordelijk is voor handhaving in het gebied waar de jachthutten zich bevonden? Zo ja, hoe heeft dat kunnen gebeuren? Hoe heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland bij dit handhavingsverzoek de exacte locatie van de jachthutten doorgegeven?
De Omgevingsdiensten werken in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de provincies. Het is derhalve niet aan mij om een reactie te geven omtrent de werk- en handelwijze van de deze diensten.
Waarom heeft de Omgevingsdienst Brabant-West de behandeling van het handhavingsverzoek afgelopen april verlengd, terwijl zij naar eigen zeggen niet verantwoordelijk was voor handhaving in het gebied waar de jachthutten zich bevonden?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom stuurde de Omgevingsdienst Brabant-West het handhavingsverzoek niet zelf door naar de Omgevingsdienst Brabant-Noord?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze heeft de Omgevingsdienst Brabant-Noord het handhavingsverzoek in behandeling genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerster van de Omgevingsdienst Brabant-Noord dat de exacte locatie van de illegale jachthutten onbekend was, terwijl de Omgevingsdienst Zuid-Holland wel over die informatie beschikte?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de jachthutten niet direct weggehaald door de Omgevingsdienst Brabant-Noord? Deelt u de mening dat de illegale jachthutten afgelopen februari al weggehaald hadden kunnen en moeten worden door de omgevingsdienst?
De aanwezigheid van jachthutten is op zich geen overtreding van de Wet natuurbescherming. Over het handelen van de Omgevingsdienst verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4 t/m 8.
Deelt u de mening dat dit lange uitstel ertoe heeft geleid dat een illegale situatie onaanvaardbaar lang heeft kunnen voortduren en dat er vermoedelijk veel dieren op illegale wijze zijn gedood door jagers?
De provincie Noord-Brabant heeft mij meegedeeld dat zij noch de Omgevingsdienst bewijzen heeft dat er dieren op illegale wijze zijn gedood door de aanwezigheid van de jachthutten.
Bent u van mening dat de omgevingsdiensten adequaat hebben gereageerd op de (onderlinge) handhavingsverzoeken? Hoe oordeelt u over de onderlinge samenwerking tussen de omgevingsdiensten in de betreffende regio?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 8.
Beschikken de omgevingsdiensten over informatie die kan leiden naar de personen die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van de illegale jachthutten en naar de jagers die gebruik hebben gemaakt van de illegale jachthutten?
De provincie Noord-Brabant heeft mij meegedeeld dat de Omgevingsdiensten niet over deze informatie beschikken.
Het bericht dat Friesland een belangrijk illegaal jachtveld voor roofvogels is |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Friesland behoort tot belangrijkste illegale jachtvelden voor roofvogels»?1
Ja.
Wat vindt u van de cijfers van de Vogelbescherming waaruit blijkt dat jaarlijks twaalfhonderd roofvogels illegaal worden afgeschoten? Herkent u het beeld van Friesland als een van de zes belangrijkste onrechtmatige jachtvelden van Europa?
De cijfers ten aanzien van illegaal geschoten roofvogels zoals gepubliceerd door Vogelbescherming Nederland vind ik verontrustend. Dergelijke aantallen vormen een bedreiging voor de populaties van roofvogels. Zoals al eerder geantwoord op vragen vanuit uw Kamer2 worden in Friesland meer incidenten ten aanzien van roofvogels gemeld dan in andere delen van Nederland.
Deelt u het vermoeden van de Vogelbescherming dat jagers illegaal afschieten en vergiftigen omdat deze roofvogels zouden concurreren om dezelfde prooien? Op welke wijze treden de autoriteiten hiertegen op? Herkennen de opsporingsdiensten de meldingen van illegale afschot en de vergiftiging van nesten?
Mij zijn geen bronnen bekend die de vermoedens van Vogelbescherming op dit punt bevestigen. Handhavingsinstanties melden incidenteel gevallen van illegaal afschot en vergiftiging te hebben aangetroffen.
Kunt u inzicht geven in de capaciteit van de veldpolitie in de gebieden waar deze praktijken hebben plaatsgevonden, te weten Friesland, Zeeland en Noord-Brabant? Bent u van mening dat de capaciteit van de opsporingsambtenaren voldoende is? Zo ja, hoe verklaart u dan de hoge scores aan illegaal gedode roofvogels? Zo nee, wat bent u van plan te doen om de opsporingsdiensten te versterken?
Wat betreft de capaciteit van de handhaving van de veldpolitie merk ik op dat buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) in dienst van particuliere eigenaren van natuurgebieden overeenkomstig de boa’s in de openbare ruimte een plaats in het stelsel van toezicht en handhaving hebben. Met de werkgevers van deze zogenoemde groene boa’s wordt gewerkt aan een verdere invulling van afspraken over inzet en samenwerking waarmee de capaciteit van toezicht en handhaving in de buitengebieden kan worden versterkt. Ik verwijs u tevens naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 19 februari 20163 over de ontwikkelingen in toezicht en handhaving in het buitengebied.
Bent u bereid om actuele cijfers te delen met de Kamer over de ontwikkeling van de roofvogelstand in de Nederlandse provincies?
Sovon Vogelonderzoek NL verricht in opdracht van mijn ministerie onderzoek naar de ontwikkeling van onder andere de roofvogelstand in ons land. Ter informatie stuur ik u een factsheet toe met daarin de ontwikkeling gedurende de jaren 1990 t/m 20164. Gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar. De ontwikkelingen in de roofvogelstand zijn ook te zien op de website van Sovon5.