De stijging van de lokale lasten en het COELO-rapport |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent bekend het met het rapport van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) «Kerngegevens Belasting Grote Gemeenten, gepresenteerd op woensdag 16 januari 2018?
Wat is uw appreciatie van de stijging van de lasten in veel gemeenten, zoals de stijging van de onroerendezaakbelasting (OZB) in Eindhoven met 9,4%?
Deelt u de mening dat het wenselijk is de stijging van de lokale lasten te minimaliseren, zeker nu het streven is om alle Nederlanders te laten voelen dat het economisch beter gaat?
Wat is uw appreciatie van het in het COELO-rapport genoemde feit dat de macronorm voor de stijging van de OZB in alle jaren tussen 2012 en 2016 overschreden is?
Hoeveel gemeenten hebben op individuele basis in de jaren tussen 2012 en 2016 de macronorm overschreden en wat waren de grootste (structurele) overschrijdingen?
Wat wordt er concreet gedaan door gemeenten, of door de rijksoverheid in overleg met gemeenten, om de OZB-stijging te beperken?
Kunt u aangeven waarom de in het bestuursakkoord met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken maatregel van compensatie in het gemeentefonds bij overschrijding van de OZB-macronorm nooit geeffectueerd is?
Deelt u de mening van de werkgroep evaluatie systematiek macronorm onroerendzaakbelasting uit 2014, dat: «De [macro]norm in de ogen van de werkgroep niet [heeft] bijgedragen aan de gematigde lastenontwikkeling»?
Ik deel de conclusies van het rapport uit 2014, maar wel in hun context. De volledige conclusie luidt «De norm heeft in de ogen van de werkgroep niet bijgedragen aan de gematigde lastenontwikkeling, daar de besluitvorming over tarieven in gemeenten in de eerste plaats geënt is op lokale afwegingen. De macronorm speelt daarin geen rol.». Het zijn lokale afwegingen die leiden tot een wijziging in het tarief van de OZB. Daarbij speelt de macronorm op individueel niveau over het algemeen geen rol. De macronorm ziet namelijk ook niet op individuele ontwikkelingen bij gemeenten maar op het landelijke cijfer van de ontwikkeling van de OZB.
Kunt u aangeven waarom ook na de evaluatie, de in vraag 7 beschreven maatregel nooit gebruikt is?
Bent u bereid met de decentrale overheden in gesprek gegaan over waarom het structureel niet lijkt te lukken om de OZB-stijging minimaal te houden en daarmee de belastingbetaler te ontzien?
Het bericht ‘Christelijke scholen hebben geen zin in Wilhelmusplicht’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Christelijke scholen hebben geen zin in Wilhelmusplicht»?1
Ja.
Wat vindt u van de gepeilde weerstand?
De koepelorganisatie van katholiek en christelijk onderwijs Verus heeft een peiling onder haar leden uitgevoerd over de onderwijsparagraaf in het regeerakkoord. Ik vind het positief dat deze organisatie hiertoe het initiatief heeft genomen. Dit laat hun betrokkenheid bij het onderwijs zien. Het valt me op dat veel van de maatregelen uit het regeerakkoord kunnen rekenen op een positieve waardering. Wel zijn er kanttekeningen geplaatst bij het voornemen dat alle leerlingen op school het Wilhelmus leren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden wordt vergroot, zodat onze gemeenschappelijke identiteit wordt versterkt. Het is van groot belang dat we die historie en waarden actief uitdragen. Het Wilhelmus staat daarbij wat mij betreft niet op zichzelf. Het is een symbool met cultuurhistorische waarde, dat bijdraagt aan een gevoel van onderlinge verbondenheid.
Hoe denkt u vorm te gaan geven aan de passage het regeerakkoord dat kinderen op school het Wilhelmus leren, inclusief de context ervan?
In het onderwijs zou het bredere perspectief van onze (cultuur)geschiedenis en wat ons bindt steviger terug moeten komen. Dit is onderdeel van de herziening van het curriculum van het primair en voortgezet onderwijs. Binnenkort starten negen ontwikkelteams met de opdracht om een voorstel te doen voor een geactualiseerd curriculum.
Eén van deze ontwikkelteams is specifiek gericht op burgerschap. Het gaat hierbij om de invulling van het burgerschapsonderwijs waarin de kernwaarden van onze democratische rechtsstaat centraal staan. Hierbij past ook het denken over hoe onze gezamenlijke identiteit een plek krijgt in het geactualiseerde curriculum en hoe het Wilhelmus als nationaal symbool hieraan bijdraagt.
Leraren en scholen hebben een sleutelrol in dit ontwikkelproces, zodat er straks een curriculum is dat wordt gedragen en waarbij in de praktijk ruimte is voor een invulling die bij de school past.
Wanneer dit voornemen geconcretiseerd wordt en geldt dat dan voor alle Nederlandse scholen?
Het kabinet streeft ernaar om – op basis van de voorstellen van de ontwikkelteams – in 2019 te komen met wetgeving voor een geactualiseerd curriculum. Het geactualiseerde curriculum gaat gelden voor alle Nederlandse scholen.
De risico’s voor de volksgezondheid van gespoten purschuim |
|
Sandra Beckerman (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in Cobouw getiteld «Gespoten purschuim potentiële sluipmoordenaar»?1
In onderstaande beantwoording van uw vragen ga ik uitgebreid in op de vragen die u stelt naar aanleiding van de inhoud van het Cobouw-artikel. De beantwoording van deze vragen beschouw ik dan ook als mijn reactie op het Cobouw-artikel.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen duidelijk beeld is van de risico’s voor de volksgezondheid van gespoten purschuim, omdat in 2012 het toenmalig kabinet al schreef dat «de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Inspectie SZW geen zicht hebben op welke schaal gezondheidsklachten voorkomen»?2
In 2013 is onderzoek gedaan naar de risico’s van gespoten PUR-schuim voor bewoners door TNO. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 29 augustus 2013 door de voormalige Minister voor Wonen en Rijksdienst3 en aanvullend op 11 september 20134. Het TNO-onderzoek laat geen causale relatie zien tussen gespoten PUR-schuim en gezondheidsklachten, maar heeft deze ook niet volledig kunnen uitsluiten. Gezien de toen gesignaleerde gezondheidsklachten was er wel reden om uit voorzorg de gezondheidsrisico’s serieus te nemen en heeft de sector voorzorgsmaatregelen genomen. In 2014 heeft ook het advies- en ingenieursbureau RPS5 metingen gedaan waaruit blijkt dat genomen maatregelen voldoende voorzorg zouden moeten bieden.
Verder heeft de Gezondheidsraad op 14 december 2017 een conceptrapport ter commentaar gepubliceerd over de beroepsmatige blootstelling aan di-isocyanaten. De commentaarperiode loopt nog. Hierna brengt de Gezondheidsraad een definitief rapport uit dat vervolgens wordt aangeboden aan de Staatssecretaris van SZW. Op basis hiervan wordt na advies van de SER door de Staatssecretaris van SZW een grens/referentie waarde vastgesteld op basis waarvan de gezondheid van werknemers beschermd kan worden. Het is aan de werkgevers om deze waarde te hanteren in het kader van de Arbeidsomstandigheden-regelgeving.
Deelt u de mening dat er duidelijkheid over de mogelijke risico’s moet komen voor mensen die werken met gespoten purschuim en bewoners van panden? Bent u bereid hier gedegen onderzoek naar te doen en de resultaten aan te bieden aan de Kamer?
Ja, ik streef naar zoveel mogelijk duidelijkheid over de risico’s. Daarom is het een goede zaak dat hier onderzoek naar gedaan is, zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2.
Voor wat betreft de werknemers is overigens het in beeld hebben van de risico’s van het werk en het inzetten van doeltreffende beschermende maatregelen de verantwoordelijkheid van de werkgever. Ook als er geen publieke grenswaarde of referentiewaarde is, is een werkgever verplicht de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beoordelen en op basis daarvan beschermende maatregelen te treffen.
Het definitieve rapport van de Gezondheidsraad geeft mogelijk ook nieuwe informatie die bruikbaar is voor de beoordeling van de risico’s voor bewoners. Als dit het geval is dan zal ik TNO/RPS verzoeken hun rapporten hierop te herijken.
Hoe en door wie wordt gecontroleerd dat isolatiebedrijven alle bewoners adviseren om hun woning tijdens, en tot twee uur na de isolatiebeurt, te verlaten?
Gecertificeerde verwerkers dienen te werken volgens de certificeringsregelingen. Hierin zijn ook veiligheidsmaatregelen voor bewoners vastgelegd, zoals het tijdelijk verlaten van de woning. Gecertificeerde verwerkers van gespoten PUR-schuim worden door certificerende instellingen op de naleving gecontroleerd. Volgens de sector wordt thans circa 90% van de werkzaamheden uitgevoerd door gecertificeerde isolatiebedrijven. Het is aan gebouweigenaren om te kiezen voor een gecertificeerd bedrijf.
Ik vind het belangrijk dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden en twee uur daarna er daadwerkelijk geen bewoners in de woning aanwezig zijn. Ik wil dit daarom als eis opnemen in het Bouwbesluit 2012. Deze eis is dan rechtstreeks geldend, ook voor niet-gecertificeerde bedrijven en voor de bewoners. Een wijziging van het Bouwbesluit 2012 daartoe zal ik nog dit jaar aan uw Kamer voorleggen.
Hoe en door wie wordt gecontroleerd of de richtlijnen voor het afvoeren van vrijkomende schadelijke stoffen worden nageleefd? Kunt u garanderen dat in alle gevallen geforceerde ventilatie is ingezet om een concentratie van gevaarlijke stoffen te voorkomen?3
Bij gecertificeerde isolatiebedrijven wordt dit gecontroleerd door de certificerende instellingen. In de certificeringsregelingen is geforceerde ventilatie namelijk vastgelegd en gecertificeerde bedrijven moeten zich hier aan houden. Certificerende instellingen voeren (onaangekondigd) controles uit op de werkzaamheden van een bedrijf. Dit gebeurt per 1.500 m2 geïsoleerde vloer, dit betekent dat ongeveer 1 op de 25 woningen wordt gecontroleerd. Als er een tekortkoming wordt geconstateerd moet het bedrijf corrigerende maatregelen nemen. Naast de controles door de certificerende instelling moet een bedrijf ook eigen controles uitvoeren bij de projecten. Op basis van al deze controles verklaart de certificerende instelling op het voor een bedrijf afgegeven certificaat dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is dat het bedrijf bij voortduring voldoet aan de eisen waaronder de toepassing van geforceerde ventilatie.
Het is belangrijk dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden daadwerkelijk geforceerde ventilatie wordt toegepast ook ter voorkoming van eventuele risico’s voor de bewoners na afloop. Ik wil dit daarom als eis opnemen in het Bouwbesluit 2012. Deze eis is dan rechtstreeks geldend, ook voor niet-gecertificeerde bedrijven. Een wijziging van het Bouwbesluit 2012 daartoe zal ik nog dit jaar aan uw Kamer voorleggen.
Is het waar dat er niet wordt gecontroleerd of bewoners mogelijk aan schadelijke stoffen zijn blootgesteld? Zo ja, bent u bereid om wet- of regelgeving aan te passen zodat dit wel wordt gecontroleerd?
Het is juist dat tijdens en direct na de werkzaamheden geen metingen worden verricht om de hoeveelheid stoffen te bepalen. Dit is ook niet verplicht. Wel hebben TNO en RPS in 2013 en 2014 een aantal metingen verricht in woonvertrekken tijdens en direct na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Zoals door de voormalig Minister voor Wonen en Rijksdienst in de brief van 29 augustus 2013 is gemeld, heeft de branche naar aanleiding van de klachten uit 2012/13 diverse voorzorgsmaatregelen genomen om de kans op blootstelling aan isocyanaten te minimaliseren. Een belangrijke voorzorgsmaatregel om mogelijke blootstelling aan isocyanaten bij bewoners te voorkomen, is dat bewoners tijdens het aanbrengen en tot twee uur na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim niet in de woning aanwezig behoren te zijn.
Dit is naar mijn mening nog steeds een belangrijke voorzorgsmaatregel. Ik vind het waarborgen dat mensen tijdens en direct na aanbrengen niet aanwezig zijn in de woning belangrijk. Zoals hiervoor aangegeven ben ik daarom ook voornemens om de voorzorgsmaatregel dat bewoners tijdens en tot twee uur na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim niet in de woning aanwezig mogen zijn, op te nemen in het Bouwbesluit 2012. Evenals het voorschrijven van geforceerde ventilatie tijdens het aanbrengen van gespoten PUR-schuim.
Is het waar dat zelfs gecertificeerde bedrijven de in 2013 aangescherpte richtlijnen niet nakomen? Hoe vaak is dat sinds 2013 voorgekomen? Heeft dit consequenties voor de certificering? Zo ja, welke?
Gecertificeerde bedrijven dienen de in 2013 aangescherpte richtlijnen na te komen. De naleving van deze richtlijnen wordt door certificerende instellingen gecontroleerd. Bij bedrijven die zijn gecertificeerd wordt door de certificerende instelling 1 (onaangekondigde) inspectie per 1.500 m2 geïsoleerde oppervlakte uitgevoerd tijdens en na toepassing van gespoten PUR-schuim. Bij tekortkomingen kunnen corrigerende en preventieve maatregelen volgen, of -bij ernstige overtredingen- opschorting of intrekking van het certificaat.
Uit informatie die de certificerende instellingen beschikbaar hebben gesteld met betrekking tot het verwerken van gespoten PUR-schuim, blijkt dat er in 2017 eenmaal sprake is geweest van schorsing van het certificaat en eenmaal van de beëindiging van de certificatieovereenkomst. Verder is in 2014 (het jaar na aanscherping van de richtlijnen) sprake geweest van één schriftelijke waarschuwing, één schorsing, één opschorting en is één keer de certificatieovereenkomst beëindigd. In de periode 2015 en 2016 is volgens informatie van de certificerende instellingen geen sprake geweest van schorsingen of intrekkingen van certificaten.
Bent u bereid de richtlijnen zo snel mogelijk wettelijk te verankeren om bouwvakkers te beschermen tegen gevaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet al wettelijk verplicht om hun werknemers te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
In EU-verband is er in 2016 door Duitsland een restrictievoorstel gedaan voor di-isocyanaten (de stofgroep waar bij het aanbrengen van PUR-schuim de aandacht zich op concentreert) in het kader van REACH (Registratie, Evaluatie, Autorisatie en Restrictie van Chemische stoffen). Dit leidt mogelijk in 2018 tot wettelijke verankering van richtlijnen voor het werken met di-isocyanaten. De kern van het voorstel is dat het werken met deze stoffen wordt gebonden aan trainingen met examinering van werknemers. Het voorstel omvat ook maatregelen ter bescherming van omstanders/bewoners bij toepassing van PUR-schuim als isolatiemateriaal. Als het voorstel wordt aangenomen zijn bedrijven hier rechtstreeks (zonder omzetting naar Nederlandse regelgeving) aan gebonden.
Wat is uw reactie op de 300 klachten die de Stichting Meldpunt Purslachtoffers verzamelde en de 500 klachten die Expertise Centre Environmental Medicine (ECEMed) signaleerde? Hoe verhouden deze klachten zich tot een rapport van TNO uit 2013 dat gespoten purschuim als vloerisolatie veilig is als het «op de juiste wijze en volgens de geldende regels en richtlijnen wordt aangebracht», zoals het Kennisplatform gespoten Purschuim samenvat?4
Het is uiteraard buitengewoon vervelend als mensen gezondheidsklachten ervaren. In hoeverre deze klachten zijn ontstaan voor of na aanscherping van de certificeringsrichtlijnen in 2013 is mij niet bekend. Met deze aanscherping is bewerkstelligd dat bedrijven met de juiste voorzorgsmaatregelen gespoten PUR-schuim aanbrengen. Voor wat betreft het TNO-rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wel heb ik navraag gedaan bij het RIVM over het aantal meldingen dat de afgelopen jaren bij de GGD’en zijn binnengekomen. De GGD’en in Nederland registreren meldingen over gezondheidsklachten die de melder aan een milieufactor relateert (of waarbij de melder bezorgd is over zijn gezondheid gerelateerd aan een milieufactor) via het programma «OSIRIS». Het RIVM beheert dit databestand. Twee GGD’en registreren de meldingen in een eigen systeem. Van de gegevens uit Osiris wordt iedere twee jaar een rapportage opgesteld. Uit die rapportage (Osiris 2017) blijkt dat in de periode 2015–2016, vier mogelijke PUR-gerelateerde klachten zijn gemeld bij de betreffende GGD’en. Er zijn ook meldingen van beroepsziekten als gevolg van blootstelling aan PUR-schuim en/of isocyanaten bekend bij het Nederlandse Centrum voor Beroepsziekten (23 gevallen m.b.t. isocyanaten, waarvan drie gevallen m.b.t. purschuim). Ik beschik helaas niet over gegevens over meldingen bij huisartsen.
Om bewoners/gebruikers te ondersteunen in de vraag of hun klachten zouden kunnen worden veroorzaakt door deze isocyanaten, is er sinds 2016 een diagnoseprotocol beschikbaar op basis waarvan mensen die klachten ervaren zich kunnen laten onderzoeken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10.
Is er inmiddels een uniforme afhandeling van klachten op een wijze waarin de GGD, de ziekenhuizen, de sector en ook de werknemers elkaar vinden en waarin stapsgewijs kan worden vastgesteld welke gezondheidsklachten aan de orde zijn, en of die redelijkerwijs aan de gespoten purschuim zijn te relateren, zoals eerder door uw voorganger beschreven?5
Om meer zicht en duidelijkheid te krijgen over de door bewoners gemelde gezondheidsklachten heeft mijn ambtsvoorganger de sector inderdaad gevraagd om aan dat onderwerp aandacht te besteden in hun actieplan. Dit verzoek heeft geleid tot een overleg tussen Kennisplatform PUR, GGD, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ArbeidsDermatologisch Centrum VUmc Amsterdam en de Polikliniek Mens en Arbeid van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten AMC.
Naar aanleiding van dat gesprek hebben VUmc, AMC en GGD Groningen een medisch diagnoseprotocol opgesteld voor klachten die mogelijk te maken hebben met gespoten PUR-schuim. Het Ministerie van BZK heeft de helft van de ontwikkelkosten gesubsidieerd. Het protocol is in 2016 opgeleverd en openbaar beschikbaar op diverse websites.9 Mensen die klachten ervaren kunnen op basis van dat protocol worden onderzocht. Ik ben van mening dat met het opgestelde protocol een belangrijke stap is gezet voor een uniforme wijze van afhandeling van mogelijke gezondheidsklachten.
Zijn isocyanaten, de grondstof van purschuim, opgenomen op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen, wat in 2014 nog niet het geval was, hoewel al bekend was dat isocyanaten schadelijke stoffen bevatten? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Op basis van een geharmoniseerde classificatie onder de CLP-verordening (over classificatie, etikettering en verpakking van chemische stoffen) is op EU-niveau vastgesteld dat de zogenaamde di-isocyanaten, grondstof voor PUR-schuim, sensibiliserend zijn voor de luchtwegen. Dit houdt in dat de sensibiliserende werking van deze stoffen dus breed wordt onderkend. Toch staan de stoffen niet op de zogenaamde REACH-kandidatenlijst van substances of very high concern, omdat deze lijst een specifieke vorm van regulering binnen de REACH-verordening beoogt, waar vooralsnog niet voor is gekozen. Deze kandidatenlijst is namelijk het voorstadium voor een zogenaamde autorisatie en in dit geval is op EU-niveau geoordeeld dat de risico’s van de stof beter beheerst kunnen worden met een zogenaamde restrictie dan met een autorisatie. De kern van het voorstel is dat het werken met deze stoffen wordt gebonden aan trainingen met examinering van werknemers. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan bescherming van omstanders/bewoners bij toepassing van PUR-schuim als isolatiemateriaal. De Europese Commissie zal naar verwachting medio 2018 met een voorstel voor regulering komen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg Bouwregelgeving en energiebesparing, dat momenteel gepland is op 14 februari 2018?
Ja.
E-Court |
|
Michiel van Nispen (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw algemene reactie op het artikel «Vonnis te koop» in De Groene Amsterdammer over het onderzoek van Investico naar private rechtspraak in de incasso-industrie en de uitzending van Nieuwsuur hierover?1 Kunt u daarbij ook reageren op de bevindingen en aanbevelingen van Sociaal Werk Nederland over de praktijken van e-Court?2
In de berichten uit de media en in de bevindingen van LOSR worden zorgen geuit over de rechtsbescherming, de kwaliteit en de kosten van arbitrage door e-Court. In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van (digitale) alternatieven geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. Voor zorgverzekeraars kunnen de duur en de kosten die verbonden zijn aan een incassoprocedure bij de kantonrechter overwegingen zijn om te kiezen voor digitale arbitrage zoals aangeboden door e-Court. Ik constateer evenwel dat er zorgen zijn over de wijze waarop arbitrage door e-Court wordt uitgevoerd. Het is van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing van uitspraken van e-Court door de rechter. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een uitspraak van e-Court ter toetsing zal worden voorgelegd om naar aanleiding daarvan (in afstemming met e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen uit het LOSR-rapport aan het adres van de wetgever meegenomen.
Wat is uw mening over de werkwijze van e-Court en de manier waarop een computerprogramma automatisch vonnissen produceert? Kan een «robotrechter» volgens u de reguliere rechtspraak vervangen?
Arbitrage mag elektronisch plaatsvinden. Arbitrale uitspraken en de totstandkoming daarvan moeten immers controleerbaar en verifieerbaar zijn. Dit geldt ook voor de technologie die daar eventueel bij komt kijken. De huidige zowel als nieuwe privacywetgeving bieden overigens de betrokkenen het recht op informatie en het recht op inzage, waaronder ook de «nuttige informatie over de onderliggende logica» bij het gebruik van geautomatiseerde besluitvorming. Digitalisering is een in belang toenemend hulpmiddel in de moderne geschillenbeslechting. Het volledig automatiseren van besluitvorming zonder enige tussenkomst van een rechter is een punt van zorg. Het uitgangspunt van de AVG is dat betrokkene het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft. In specifieke situaties kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Een vonnis heeft vaak ingrijpende rechtsgevolgen en de specifieke situatie van procesdeelnemer(s) vraagt een specifieke beoordeling.
Wat is uw mening over de manier waarop de rechtspraak in feite via de achterdeur (de algemene voorwaarden) steeds verder wordt geprivatiseerd? Speelt volgens u de hoogte van de griffierechten een rol hierbij?
In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van alternatieve geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. E-court zou hieraan een bijdrage kunnen leveren. Uiteraard dient e-Court wel aan de wettelijke vereisten te voldoen, zodat de rechten van partijen in voldoende mate worden gewaarborgd. Daaraan toetst de rechter wanneer verlof wordt gevraagd een arbitrale uitspraak ten uitvoer te leggen. De hoogte van de griffierechten is altijd een factor bij de afweging om wel of niet naar de rechter te gaan.
Wat is de rol geweest van uw voorgangers bij de ondersteuning van initiatieven zoals e-Court? Kunt u daarbij ingaan op de rol die de heer Teeven speelde bij de totstandkoming van e-Court, zoals omschreven staat in het artikel van De Groene Amsterdammer?
E-Court heeft mij laten weten dat de heer Teeven nooit een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van e-Court. Na het ontstaan van e-Court is hij kortstondig lid van het Comité van aanbeveling geweest (van 11 januari 2010 tot 14 oktober 2010, vanwege zijn benoeming tot Staatssecretaris), aldus e-Court. Naar aanleiding van eerdere discussies over de procedure bij e-Court is door mijn departement met e-Court gesproken en is uw Kamer bij brief van 23 juni 2011 (TK 2010–2011, 29 279, nr. 122) geïnformeerd over het standpunt van het Ministerie van (destijds) Veiligheid en Justitie. Vervolgens heeft de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie een gesprek gevoerd met e-Court en daarvan aan uw kamer schriftelijk verslag gedaan bij brief van 1 maart 2012 (TK 2011–2012, 29 279, nr. 142). Daarna heeft e-Court de website en het procesreglement aangepast en is overgegaan op arbitrage. In die periode is afgesproken dat e-Court in zijn procesreglement, op de website en in uitingen in de media volstrekt duidelijk moet zijn over welke diensten e-Court aanbiedt en wat de juridische status daarvan is. Naar aanleiding van nieuwe signalen en berichtgeving in de media, alsmede schriftelijke vragen van leden van de Tweede Kamer over de door e-Court gehanteerde terminologie heeft de toenmalig Staatssecretaris bij brief van 7 augustus 2013 e-Court verzocht zich aan de afspraken te houden.
Klopt het dat voormalig Staatssecretaris Teeven geen melding heeft gemaakt van zijn functie bij het comité van aanbeveling tijdens zijn Kamerlidmaatschap? Waarom heeft hij als bewindspersoon geen afstand gedaan van het dossier e-Court? Acht u deze gang van zaken geoorloofd? Deelt u voorts de mening dat dit de schijn van belangenverstrengeling met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?3
Of de heer Teeven tijdens zijn Kamerlidmaatschap melding heeft gemaakt van zijn functie bij het comité van aanbeveling van e-Court is mij niet bekend. Het is aan de Kamer om deze vraag te beantwoorden. Het is mij niet bekend of destijds bij de vaststelling van de portefeuilleverdeling tussen Minister en Staatssecretaris een bewuste afweging heeft plaatsgevonden over de plek daarin van het onderwerp e-Court. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is van eventuele gesprekken over de portefeuilleverdeling geen verslag gemaakt. Omdat ik niet weet welke afweging heeft plaatsgevonden en wat daarvoor beweegredenen waren heb ik daar ook geen oordeel over.
In hoeverre wordt volgens u voldoende duidelijk gemaakt aan consumenten dat zij niet met een overheidsrechter te maken hebben en dat ze binnen 30 dagen alsnog voor een gang naar de overheidsrechter kunnen kiezen?
Het procesreglement van e-Court verwijst naar art. 6:263n BW en de termijn van een maand om voor de overheidsrechter te kiezen. Uit het LOSR-rapport en de berichtgeving in de media blijkt dat er twijfels bestaan of de volledige reikwijdte van deze keuze aan de consument duidelijk wordt gemaakt, en of de gemiddelde consument de consequenties van deze keuze ook kan overzien. De vraag is of burgers – ook als zij weten dat zij binnen een maand kunnen kiezen voor een overheidsrechter – hiermee voldoende worden beschermd. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Voorts heeft e-Court mij bericht dat voor consumenten duidelijk is dat zij niet te maken hebben met een overheidsrechter en dat zij binnen dertig dagen alsnog kunnen kiezen voor de overheidsrechter. De standaard oproepingsexploten bevatten die informatie, evenals de website en het procesreglement, aldus e-Court.
In hoeverre is gecontroleerd of de afspraken die op 12 maart 2012 zijn gemaakt met e-Court en het verzoek van voormalig Staatssecretaris Teeven aan e-Court d.d. 7 augustus 2013 over duidelijke communicatie van de juridische status van een procedure zijn nagekomen?4 Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op het voorbeeld genoemd in het artikel van De Groene Amsterdammer? 5
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat e-Court de maand waarin gedaagden kunnen opteren voor een gang naar de overheidsrechter niet respecteert doordat na 2 weken de oproepingskosten van 133 euro voor de deurwaarder reeds verschuldigd zijn en GGN na 3 weken de procedure al start?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Is er nog steeds sprake van een wettelijk toegestane algemene voorwaarde als de uitvoering in de praktijk hiermee in strijd is?
In de berichtgeving wordt een voorbeeld genoemd waarbij de oproepingskosten van de deurwaarder al na twee weken – en dus binnen de genoemde maand bedenktijd – is verschuldigd en dat de procedure reeds na drie weken wordt gestart. Een dergelijke handelwijze is in strijd met het beding. E-Court heeft mij laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Het is aan de arbiter om na te gaan of de termijn van minimaal een maand is gerespecteerd. Als de termijn nog niet is verstreken, is e-Court nog niet bevoegd om de zaak te behandelen, aangezien de consument nog voor de overheidsrechter kan kiezen. Als de consument voor de overheidsrechter kiest, is e-Court als gevolg daarvan niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
Wat vindt u ervan dat bijna alle zorgverzekeraars een contract hebben gesloten met e-Court, terwijl hun cliënten met een betaalachterstand meer baat hebben bij een minnelijke regeling? In hoeverre wordt door e-Court altijd eerst geprobeerd of er onderling uit kan worden gekomen om nog hogere schulden te voorkomen?
Een groot aantal zorgverzekeraars (per 1 januari 2018 94% volgens opgave van e-Court) heeft de mogelijkheid van arbitrage bij e-Court opgenomen in de algemene voorwaarden. In zijn algemeenheid is het kabinet van mening dat debiteuren met een betalingsachterstand (meer) baat hebben bij een minnelijke regeling. Bij een achterstand van de betaling van de premie van twee maanden bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen (artikel 18a van de Zorgverzekeringswet). Als de verzekerde deze betalingsregeling niet aan wil gaan of als deze niet wordt nagekomen treft de zorgverzekeraar maatregelen tot incasso, waarbij e-Court kan worden ingeschakeld. In het procesreglement van e-Court is bepaald dat gedaagde (de verzekerde) contact dient op te nemen met de gerechtsdeurwaarder als gedaagde een betalingsregeling wenst. Er is geen wettelijke verplichting voor e-Court om te toetsen of eerst de mogelijkheid tot een betalingsregeling is onderzocht.
Wat is uw reactie op de bewering in De Groene Amsterdammer dat verzekeraars elke maand honderden wanbetalers overdragen aan e-Court die allen apart proceskosten moeten betalen, terwijl een robotrechter alle zaken van één verzekeraar gecombineerd behandelt?7
Het is gebruik dat de zorgverzekeraars de openstaande vorderingen gebundeld overdragen aan e-Court. Dat degene die door een uitspraak van e-Court wordt opgeroepen de vordering te betalen ook de proceskosten van de schuldeiser moet betalen, is inherent aan het rechtssysteem, ook overigens van de overheidsrechter. Iedere zaak heeft zijn eigen kenmerken en moet op die kenmerken worden beoordeeld. In het geval dat verzekeraars honderden zaken van debiteuren tegelijkertijd aan e-Court overdragen, dient derhalve elke zaak apart te worden behandeld. In dat geval is het ook redelijk dat voor elk geval afzonderlijk dient te worden betaald. Artikel 1046 Rv biedt mogelijkheden om arbitrale gedingen samen te voegen. E-court heeft in haar procesreglement (artikel 19) aan deze mogelijkheid een ruimere invulling gegeven en stelt artikel 1046 Rv buiten toepassing. De rechtspraak beziet of hierover een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad kan worden gesteld.
In hoeverre past het bestaan en de werkwijze van e-Court bij de ambitie van deze regering om een schuldenrechter in te stellen die alle zaken van de schuldenaar geconcentreerd behandelt, zodat rechters de problemen van schuldenaren in samenhang kunnen behandelen?8
In het Regeerakkoord zijn initiatieven opgenomen om te komen tot een meer integrale aanpak van de schuldenproblematiek. Een samenhangende aanpak houdt in dat er een oplossing kan worden gezocht voor deze schulden en eventuele andere juridische problemen, zonder dat deze personen meerdere procedures moeten starten en mede daardoor niet in staat zijn hun schulden af te lossen of hun problemen te overwinnen.
Biedt e-Court volgens u aan consumenten dezelfde bescherming die vanuit de overheidsrechtspraak ook wordt geboden? In hoeverre wordt bijvoorbeeld ambtshalve getoetst aan de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en aan de regels voor incassokosten, zoals in de rechtspraak ook dient te gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen. Arbitrage is bedoeld als een eenvoudige en laagdrempelige procedure naast overheidsrechtspraak. Om te waarborgen dat er sprake is van een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid dient een arbitraal vonnis om executoriale kracht te krijgen door de rechter te worden getoetst.
Wat is uw reactie op de conclusie van hoogleraar rechtspleging en conflictoplossing Bauw, namelijk dat procedures bij e-Court op een fundamenteel punt niet voldoen aan het recht op een eerlijk proces in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat e- Court niet transparant is en financieel afhankelijk is van onder andere zorgverzekeraars?9
Er is geen voorschrift op basis waarvan arbitrage verplicht transparant en openbaar moet zijn. Veel partijen die expliciet kiezen voor arbitrage doen dit juist om hun geschil over bijvoorbeeld (gevoelige) bedrijfsinformatie «in de luwte» te kunnen oplossen. Het EVRM en de Europese consumentenregels bevatten geen verplichtingen om uitspraken en de namen van arbiters openbaar te maken. Overigens heeft e-Court bericht dat de naam van de arbiter in het procesdossier staat, de lijst van arbiters voor belanghebbenden opvraagbaar is en de uitspraken van e-Court op de website staan, aldus e-Court.
Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat zij niet financieel afhankelijk is van zorgverzekeraars en dat e-Court van mening is dat arbiters hun onafhankelijke rol kunnen vervullen. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van arbiter Blokland dat hij niet controleert of stukken kloppen, partijen nooit spreekt, maar het vonnis ongezien tekent?10
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de bewering in het rapport «dat e-Court gewoon een stempel van de rechtbank kan krijgen zonder dat een echte ambtshalve toetsing aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten lijkt plaats te vinden»?11
De rechtbank moet, ook in zaken waarin de tegenpartij niet is verschenen, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend (consumenten)recht toepassen. Dit betekent dat de rechter moet toetsen aan oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden, waarbij ook getoetst dient te worden aan het EVRM en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 vijfde tot en met het zevende lid BW) toe te passen. Er is door de rechtspraak een aanbeveling opgesteld hoe om te gaan met de toetsing van arbitrale uitspraken van e-Court. De rechter heeft in een concrete zaak echter altijd de mogelijkheid af te wijken van een dergelijke aanbeveling. Als gevolg daarvan kan het voorkomen dat rechters de voor verlof tot tenuitvoerlegging verplichte «summiere» toets anders invullen. De uitspraken van e-Court werden tot voor kort met name voorgelegd aan de rechtbank Overijssel, waarvan de locatie Almelo onderdeel uitmaakt. Ook deze rechtbank toetst op basis van artikel 1063 van het Rv of tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis geweigerd dient te worden. Het is mijns inziens onwenselijk dat de toets door de overheidsrechter verschillend wordt ingevuld. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de rechtbank Overijssel met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af.
Is het waar dat de rechtbank Almelo in strijd met het landelijk advies vonnissen van e-Court na slechts een snelle check goedkeurt?12 Van wie komt dit landelijke advies en wat houdt dit in?
Zie antwoord vraag 15.
Is het waar dat e-Court wettelijk gezien geen gebruik hoeft te maken van een deurwaarder om een gedaagde consument op te roepen omdat deze oproeping geen ambtshandeling betreft en dus zelf ook een oproep kan doen? Betekent dit dan ook dat de deurwaarder daarom helemaal geen kosten hiervoor bij de debiteur in rekening mag brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat mensen met schulden op deze manier onnodig en onterecht met nog hogere kosten te maken krijgen? Welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?13
Of er sprake is van een ambtshandeling hangt af van de vaststelling of de betrokken handeling de uitvoering betreft van een taak die bij of krachtens de wet aan de deurwaarder is opgedragen of voorbehouden. Elke ambtshandeling dient immers op grond van artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) op een wettelijk voorschrift te berusten. Een dergelijke grondslag voor de oproeping voor arbitrage zoals e-Court ontbreekt. De oproeping voor arbitrage dient schriftelijk te geschieden (tenzij partijen anders overeenkomen) en op grond van artikel 3:37 BW kan deze oproeping dan ook bij exploot plaats vinden. Dat betekent niet dat de oproeping noodzakelijkerwijs door een gerechtsdeurwaarder moet worden gedaan. De definitie van ambtshandeling in de Gerechtsdeurwaarderswet gaat uit van een opgedragen taak aan de gerechtsdeurwaarder en daarvan is bij een oproeping van e-Court geen sprake.
Als er geen sprake is van een ambtshandeling mag de gerechtsdeurwaarder de kosten voor deze werkzaamheden niet in rekening brengen bij de debiteur. Ik heb mijn standpunt hierover onder de aandacht gebracht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Overigens is het Bureau financieel toezicht belast met het integraal toezicht op het (financiële) deel van het werk van de gerechtsdeurwaarders.
In algemene zin acht ik het in rekening brengen van onnodige kosten bij een debiteur onwenselijk en niet in lijn met de door het kabinet geformuleerde Rijksincassovisie omdat het leidt tot extra schuldophoging.
Is een deurwaarder die wordt ingeschakeld door e-Court wel bevoegd om in de Basisregistratie Personen persoonsgegevens te bekijken, vooral wanneer er geen sprake is van een ambtshandeling? In hoeverre is hier, indien dit toch gebeurt, sprake van een schending van het recht op privacy en strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens?14
Op grond van het Autorisatiebesluit Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders, Rijksdienst voor Identiteitsgegevens en de toelichting daarop is de gerechtsdeurwaarder in principe uitsluitend bevoegd om het BRP te raadplegen ten behoeve van de uitoefening van een wettelijke taak. Daarvan is bij de oproeping ten behoeve van e-Court geen sprake. De gerechtsdeurwaarder kan echter voor deze oproeping wel een exploot uitbrengen. De KBvG stelt zich op het standpunt dat aangezien het arbitrage-geding met een exploot wordt ingeleid, de zorgvuldige beroepsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder bevraging van het BPR vereist. Over deze interpretatie treed ik met de KBvG en BZK nader in overleg.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat de geconstateerde misstanden door toedoen van e-Court worden aangepakt? Bent u bijvoorbeeld bereid om naar aanleiding van de bevindingen van Sociaal Werk Nederland en Investico de griffierechten te verlagen ten behoeve van de toegang tot de overheidsrechter en de arbitragewet te wijzigen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Het is van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing van uitspraken van e-Court door de rechter. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik vind het van groot belang dat de Hoge Raad zich kan uitspreken over de werkwijze van e-Court en zich kan buigen over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing door de overheidsrechter. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen gericht aan de wetgever uit het LOSR-rapport beoordeeld. Over de griffierechten ontvangt uw Kamer separaat een brief.
Het bericht 'Franse regering wil strengere regels voor Bitcoin' |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Franse regering wil strengere regels voor Bitcoin»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Franse Minister van Financiën, Bruno Le Maire, dat cryptomunten kunnen worden gebruikt om bijvoorbeeld de belasting te ontduiken of het terrorisme te financieren?
Ja, die zorgen deel ik grotendeels. Transacties met cryptovaluta brengen vanwege hun beoogde anonieme karakter een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich mee. Bij brief van 19 december 2017 is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de eerste nationale risicoanalyses met betrekking tot witwassen en financieren van terrorisme2. In mijn brief aan uw Kamer «appreciatie ontwikkelingen cryptovaluta» ga ik verder in op de maatregelen die deze risico’s moeten ondervangen.
De waarde in het economisch verkeer van alle tegoeden die worden gehouden in cryptomunten moet door particulieren in aanmerking worden genomen op de peildatum van het betreffende belastingjaar voor de bepaling van de omvang van de rendementsgrondslag in box 3 van de inkomstenbelasting. Belastingplichtigen zijn zodoende verplicht deze tegoeden op te geven. Dit geldt ook voor winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden verband houdend met cryptovaluta. De voorziene wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn dragen naar verwachting ook bij aan het voorkomen van belastingontduiking.
Deelt u de mening dat Bitcoin vooralsnog een belegging is van de hoogste risicocategorie, waarbij het niet ondenkbaar is dat beleggers hun gehele inleg kunnen kwijtraken? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat beleggen in cryptomunten, vanwege het risicovolle karakter, op een vergelijkbare wijze gereguleerd zou moeten worden als andere risicovolle financiële producten, zoals bijvoorbeeld aandelen en opties? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in een eerdere beantwoording3 heb aangegeven, is de aankoop van cryptovaluta een investering waar risico’s aan kleven. Het is niet zonder reden dat nationale en Europese toezichthouders herhaaldelijk oproepen om de risico’s van investeringen in cryptovaluta zorgvuldig te wegen: bezint eer gij begint. Anders dan bij spaargeld valt de inleg hier niet onder het depositogarantiestelsel. Realiseer je dat en bedenk je of je het geld kan missen als de waarde verdampt; ik heb deze oproep inmiddels ook meermalen publiekelijk gedaan.
Gezien het decentrale en grensoverschrijdende karakter van cryptovaluta ligt een verbod op cryptovaluta niet voor de hand. Een verbod kan naar verwachting onvoldoende worden gehandhaafd.4 Ik pleit er zodoende voor om cryptovaluta binnen een passend regelgevend kader te brengen en langs die weg oneigenlijk gebruik aan te pakken, maar de potentie van de techniek daarbij te behouden. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van de handel in cryptovaluta is het nodig om hierbij in te zetten op een gecoördineerde internationale aanpak. Een Nederlandse alleingang op het gebied van regulering kan leiden tot legitimering van activiteiten zonder dat er effectieve handhaving mogelijk is. In internationaal verband zie ik daarbij steeds meer draagvlak en urgentie ontstaan. Zo hebben de Franse en Duitse ministers van Financiën en centralebankpresidenten inderdaad opgeroepen tot bespreking van cryptovaluta in G20-verband. Nederland steunt dit initiatief en wil een voortrekkersrol spelen binnen de Europese en internationale aanpak van cryptovaluta. Zodoende zal ik in de EU met gelijkgestemde lidstaten de mogelijkheden voor verdere regelgevende stappen bespreken.
Parallel aan een gecoördineerde internationale aanpak wil ik stappen zetten op gebied van consumentenbescherming alsmede het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering rondom cryptovaluta. In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer ga ik daar nader op in.
Welke maatregelen heeft de Nederlandse regering reeds genomen of is de Nederlandse regering voornemens te nemen, teneinde te anticiperen op regulering van cryptomunten op nationaal en/of internationaal niveau?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid aansluiting te zoeken bij het Franse initiatief inzake cryptomunten, teneinde een passende regulering van cryptomunten op internationaal niveau te bespoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De werkwijze van slotenmakers |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van EditieNL waarin te zien is hoe slotenmakers in drie verschillende steden zonder enige controle op verzoek van een persoon een deur van een woonhuis openen en zelfs op verzoek het slot vervangen?1
Ja.
Wordt het op deze manier niet erg gemakkelijk gemaakt voor mensen met verkeerde bedoelingen? Is bij u bekend hoe groot het probleem is dat slotenmakers op deze manier deuren hebben geopend voor bijvoorbeeld inbrekers of andere kwaadwillenden?
Ik ben het met u eens dat het mensen met een verkeerde bedoeling gemakkelijk wordt gemaakt indien een slotenmaker niet controleert of de verzoekende persoon daadwerkelijk de bewoner van de betreffende woning is. Uit navraag bij de politie blijkt dat er bij hen geen gevallen bekend zijn waarbij deze methode door inbrekers is gebruikt.
Deelt u de mening dat een slotenmaker zich ervan zou moeten vergewissen dat de persoon die erom vraagt een deur te openen wel de persoon is die daartoe bevoegd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dat bereiken? Bent u bereid hierover met slotenmakers in gesprek te gaan en hen te wijzen op deze vergewisplicht en de risico’s die er zijn bij de huidige werkwijze?
Ik ben het met u eens dat een slotenmaker moet controleren of degene die vraagt de deur te openen ook de bewoner is.
Ik ga met de branchevereniging(en) van slotenmakers in overleg, om hen te wijzen op het feit dat hun leden bij een opdracht om een deur te openen de opdrachtgever om zijn legitimatie kunnen vragen. Zijn legitimatie kan desnoods ook na het openen van de deur worden ingezien. Eventueel kan de slotenmaker zich er ook op andere wijze van verzekeren dat het inderdaad de bewoner is die de opdracht heeft gegeven.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft de bij het Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) aangesloten bedrijven inmiddels geïnformeerd over deze methode. Ook worden er door het CCV tips aangereikt hoe te handelen bij een verzoek om een deur open te breken.
Wat is uw reactie op de slotenmaker die in de uitzending zegt hiertoe graag meer mogelijkheden te krijgen?
Het is niet nodig om de slotenmakers meer mogelijkheden te geven. Het gaat hier vooral om bewustwording. Een slotenmaker moet zich ervan bewust zijn dat een klant ook verkeerde bedoelingen kan hebben. Indien de slotenmaker de opdrachtgever niet vertrouwt, kan hij in het uiterste geval altijd de politie bellen.
Het bericht ‘Hap, slik en weg is het insectenbedrijf’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hap, slik en weg is het insectenbedrijf»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat het eten en voeren van krekels en meelwormen voedzaam is en beter voor de planeet dan het eten van vlees?
Ik ben van mening dat krekels en meelwormen voedzaam zijn. Hun impact op de planeet is veelal lager dan die van vlees. Bepaalde insecten mogen mits op de juiste wijze geteeld en gevoerd al in visvoer worden verwerkt. Voor humane consumptie is vanwege de mogelijke voedselveiligheidsrisico’s een toelating volgens de Europese Novel Food regelgeving nodig.
Ziet u in dit verband kansen voor de kweek van insecten om bij te dragen aan de transitie naar kringlooplandbouw?
De kweek van insecten, die op de lijst van voor productie te houden dieren van het Besluit houder van dieren voorkomen, kan bijdragen aan de transitie naar een kringlooplandbouw. Wel moet rekening worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving. Zo is bijvoorbeeld het gebruik van afval of dierlijke mest als voeding voor de insecten nu niet toegestaan vanwege mogelijke risico’s voor de volksgezondheid en diergezondheid. Bepaalde reststromen uit de voedingsindustrie zijn wel toegestaan als voedingsbron voor insecten wanneer deze aan de diervoederregeling voldoen.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) er alles aan heeft gedaan om op tijd een exportvergunning af te geven, maar dat dit kennelijk te langzaam is gegaan vanwege onduidelijkheid in de (Europese) regelgeving, zoals uit het artikel valt af te leiden? Hoe ziet u dat?
Ja, de NVWA heeft een exportcertificaat ontwikkeld om export mogelijk te kunnen maken. Om de exportpositie van Nederland te borgen ligt bij de NVWA als toezichthouder de taak om zorgvuldig af te wegen óf en hoe zij door afgifte van een exportcertificaat kan verklaren dat wordt voldaan aan de voorwaarden die derde/tweede landen stellen aan Nederlandse producten. Wegens initiële onduidelijkheden en het feit dat Zwitserland aanvullende voorwaarden stellen aan het product, waarvoor de toezichtsystematiek moest worden uitgebreid, had de NVWA daar voor wat betreft dit product meer tijd voor nodig.
Bent u ook van mening dat de wetgeving onduidelijk en vaag is en achter de ontwikkelingen aanloopt?
De insectenkweek is een innovatieve sector die sterk in opkomst is. De sector heeft te maken met de bestaande Europese en nationale wetgeving voor landbouwhuisdieren, die oorspronkelijk niet voor de insectensector is opgesteld. In 2015 heeft de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) het advies «Risk profile related to production and consumption of insects as food and feed» uitgebracht. Nog niet alle vragen ten aanzien van risico’s voor de volksgezondheid of diergezondheid zijn beantwoord. Zo is nog onvoldoende bekend wat de gezondheidsrisico’s zijn van het kweken van insecten op substraten als afval en dierlijke mest. Nader onderzoek naar deze effecten is in uitvoering. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal de Europese Commissie voorstellen doen voor wijziging van Europese regelgeving. Vanaf juli 2017 is het toegestaan om insecten als voer in de visindustrie te gebruiken. Daarmee zijn ook de wettelijke kaders verduidelijkt waaraan de insecten en substraten, waarop deze insecten worden gekweekt, moeten voldoen. De volgende stap zal zijn om insectenmeel als veevoer in de pluimvee- en varkenshouderij in te kunnen zetten wanneer dit vanuit een oogpunt van volksgezondheid, voedselveiligheid en diergezondheid verantwoord is en geborgd kan worden. Deze discussie hangt samen met het huidige verbod op het voeren van hoogwaardige dierlijke eiwitten aan pluimvee en varkens.
Insecten als levensmiddelen moeten voldoen aan alle bestaande EU regelgeving ten aanzien van voedselveiligheid. Daarnaast zijn gehele dieren (en daardoor hele (dode) insecten) voor humane consumptie expliciet opgenomen in de Nieuwe Voedingsmiddelen Verordening (EG) Nr. 2015/2283. Deze verordening bevat een overgangstermijn tot 1 januari 2020 voor gehele insecten die al rechtmatig op de EU markt zijn. Dat houdt in dat deze insecten voor die tijd toegelaten moeten zijn als nieuwe voedingsmiddelen. De recent gepubliceerde uitvoeringsverordening (EU) 2017/2469 stelt vast dat de aanvraag voor toelating vóór 1 januari 2019 moet zijn ingediend bij de Europese Commissie.
Ziet u nog meer voorbeelden hiervan in relatie tot het voeren van insecten aan dieren of voor menselijke consumptie?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u kansen voor de agrarische sector in Nederland voor innovaties op het gebied van insecten?
Het is aan marktpartijen om kansen voor innovaties op het gebied van insecten te zien en te benutten. De eerste startups op het gebied van insectenkweek schalen op en professionaliseren. En er treden nieuwe insectenkwekers toe tot deze markt. De verwerkte insecten worden afgezet in onder andere de feed, food en farma sector. Ondernemers dienen zich er goed van bewust te zijn dat zij moeten voldoen aan bestaande Europese en nationale wetgeving op het terrein van voedselveiligheid, diergezondheid, leefomgeving en exportcertificering.
Bent u bereid om in navolging van Vlaanderen bedrijven actief te gaan bijstaan bij juridische problemen met dergelijke innovaties, vooral als het gaat om export?
In het kader van de Green Deal Insecten voor Food Feed en Farma hebben de rijksoverheid en de Verenigde Nederlandse Insectenkwekers (Venik) sinds 2012 samen gewerkt om innovatieve duurzame kansen te benutten en juridische knelpunten op te lossen. Op deze wijze is het via de Europese verordening 2017/893 mogelijk gemaakt om insecten als voer in de visindustrie te gebruiken.
Tevens gaat mijn ministerie op korte termijn in gesprek met de Venik over de benodigde informatie voor het verkrijgen van exportcertificaten en over veterinaire handelsbarrières waar bedrijven mee geconfronteerd worden bij het verkrijgen van veterinaire markttoegang in derde landen.
Het bericht dat de buste van Johan Maurits is weggehaald uit de foyer van het Mauritshuis |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buste Johan Maurits weg uit foyer Mauritshuis»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het bestuur van het Mauritshuis in Den Haag heeft besloten om de buste van notabene de naamgever van het museum, Johan Maurits, te verplaatsen vanwege de groeiende maatschappelijke discussie over het slavernijverleden?
In de media heeft het bestuur van het Mauritshuis uitgelegd dat de verplaatsing van dit beeld onderdeel is van een bredere herziening door het museum om het verhaal en de betekenis van Johan Maurits in context te presenteren, zowel op zaal, als op hun website en via andere publieksactiviteiten. Ik laat aan het Mauritshuis over op welke wijze zij de kunst en de geschiedenis willen presenteren en integreren in hun publieksactiviteiten.
Deelt u de mening dat het verwijderen van beelden van markante figuren uit de Nederlandse geschiedenis geen enkele bijdrage levert aan de maatschappelijke discussie? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Ik stel vast dat in dit geval geen sprake is van het verwijderen van een markant figuur uit de Nederlandse geschiedenis. De presentatie van deze figuur is sinds januari 2017 uitgebreid en in een herziene historische context gepresenteerd.
Wat vindt u van het feit dat steeds meer musea en gemeenten overwegen om beelden en namen van onder andere zeehelden te verwijderen of te wijzigen? Deelt u de mening dat de geschiedenis niet uitgewist dient te worden en we moeten stoppen om het verleden naast de huidige maatschappelijk meetlat te leggen? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Het anders bezien van de geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met het debat over geschiedenis zelf. De discussie over de betekenis van figuren en gebeurtenissen uit onze vaderlandse geschiedenis wordt voortdurend gevoed door nieuwe inzichten. Dat gemeenten en publieke culturele organisaties zoals musea reageren op deze maatschappelijke discussie vind ik wenselijk. Musea als het Mauritshuis kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan dergelijke maatschappelijke discussies en deze van extra context, reflectie en verdieping voorzien.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijke beelden of namen uit musea of het straatbeeld verdwijnen, omdat een selecte groep van mening is dat de geschiedenis op deze wijze herschreven dient te worden?
Ik stel via de culturele basis infrastructuur musea in staat om de Nederlandse geschiedenis te presenteren voor een breed publiek in samenwerking met tal van andere organisaties en initiatieven. Ik laat het aan de culturele instellingen over op welke wijze zij hier invulling aan geven, zowel binnen als buiten de instellingen. Ik hecht er aan dat zij op deze wijze een eigen bijdrage van reflectie en verdieping leveren aan een open en inclusief maatschappelijk gesprek over de Nederlandse geschiedenis.
Het bericht ‘Enorm tekort aan wijkverpleegkundigen: “Mijn zoon slaapt op de bank”’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Enorm tekort aan wijkverpleegkundigen: «Mijn zoon slaapt op de bank»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zorg voor iemand die ongeneeslijk ziek en uitbehandeld altijd direct geleverd moet worden, dus dat er geen wachttijd of wachtlijst gehanteerd mag worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Voorop staat dat patiënten de zorg krijgen die nodig is en dat dit tijdig gebeurt. Dit volgt uit de zorgplicht van de zorgverzekeraar. Mensen die problemen ondervinden met de toegang tot wijkverpleegkundige zorg kunnen contact opnemen met hun verzekeraar. Wanneer deze niet met een oplossing komt, kunnen mensen dit melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
De NZa kan handhavend optreden als blijkt dat een zorgverzekeraar onvoldoende uitvoering geeft aan zijn zorgplicht. Tot nu toe heeft de NZa geen signalen ontvangen dat dit het geval is.
Komend voorjaar komt de NZa met een nieuwe Monitor contractering wijkverpleging. Deze zal ik u met een reactie doen toekomen. Vooruitlopend daarop, en naar aanleiding van de drie moties van Agema en Gerbrands, Marijnissen en van der Staaij uit het dertigledendebat van 26 september 20172, heb ik de NZa verzocht om haar tussentijdse bevindingen te delen. De NZa heeft bevestigd geen signalen te hebben ontvangen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen.
Hoe groot is het tekort aan wijkverpleegkundigen op dit moment (in absolute aantallen)? Hoe groot is de totale populatie wijkverpleegkundigen op dit moment?
De meest recente cijfers van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn geven een goed beeld van de totale opgave voor de arbeidsmarkt in de zorg. Deze hebben we u gestuurd met de Kamerbrief van 1 december 2017 (Kamerstuk 29 282, nr. 292). In mijn brief van 1 december (Kamerstuk 2982, nr. 292) en het algemeen overleg arbeidsmarkt op 7 december heb ik een zorgbrede arbeidsmarktaanpak toegezegd. Hiertoe is tevens de motie van het lid De Lange aangenomen (Kamerstuk 29 282, nr. 298). Ik heb toegezegd uw Kamer twee keer per jaar te informeren over de voortgang, in het voorjaar en in het najaar. In het voorjaar zal ik u een actueel beeld geven, uitgesplitst naar de verschillende branches en beroepen, waaronder de wijkverpleegkundige.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er nog dit jaar een passende oplossing komt voor het groeiende tekort aan personeel in de wijkverpleegkundige zorg?
Voldoende goed opgeleid personeel is één van de belangrijkste opgaven voor goede zorg. Dit geldt ook zeker voor de wijk, waar steeds meer verpleegkundigen nodig zijn. Het tekort aan wijkverpleegkundigen staat niet op zichzelf. In mijn brief van 1 december (Kamerstuk 29 282, nr. 292) en het algemeen overleg arbeidsmarkt op 7 december heb ik voor dit voorjaar een zorgbrede arbeidsmarktaanpak toegezegd.
Ondertussen werken partijen op regionaal niveau aan regionale actieplannen gericht op het aantrekken, opleiden en behouden van zorgverleners. Ik ondersteun deze actieplannen met middelen voor op-, bij- en nascholing via SectorplanPlus. Er is reeds € 80 miljoen beschikbaar gesteld zodat zorginstellingen extra kunnen investeren in het aantrekken van nieuw personeel.
Ook is er meer geld beschikbaar voor de wijkverpleging. Vanaf 2015 groeit het budget voor de wijkverpleging jaarlijks. In 2018 is voor de wijkverpleging € 250 miljoen meer beschikbaar dan in 2017. Daarnaast is in 2018 € 1,6 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van de ontwikkelagenda van de wijkverpleegkundigen bovenop de 1 miljoen die al eerder jaarlijks beschikbaar is gesteld voor richtlijnen. Verder wil ik in het voorjaar van dit jaar met partijen een nieuw hoofdlijnenakkoord voor de komende jaren afsluiten, waarin ook specifiek aandacht is voor de wijkverpleging.
Realiseert u zich dat de mantra van dat mensen zelf zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen een farce is als er thuis niet voldoende wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Wijkverpleging/dementie/palliatieve zorg van 25 januari 2018?
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u aangeeft dat u niet bekend bent met de aanname dat 1 op de 8 vrouwen in haar leven wordt verkracht?1 Zo ja, kent u de Monitor Seksuele Gezondheid 2009 van de Rutgers Stichting waaruit bleek dat 11,7 procent van de geënquêteerde vrouwen is verkracht? Meent u dat dit geen realistisch beeld geeft en kent u andere onderzoeken waarvan u de uitkomst waarschijnlijker acht?
Ik wil voorop stellen dat seksueel geweld onacceptabel is. Mijn beleid is erop gericht dat slachtoffers van seksueel geweld zich altijd kunnen melden bij de politie, een van de Centra Seksueel Geweld of de hulplijn Seksueel Misbruik van Slachtofferhulp Nederland.
Ik heb in de antwoorden op de Kamervragen van 10 november 2017 van de leden Kuiken en Van den Hul aangegeven dat ik niet bekend ben met de aanname dat 1 op de 8 vrouwen in haar leven wordt verkracht. Het onderzoek uit 2009 waar u naar verwijst, maakt melding van dit gegeven en ook van andere feiten die een indicatie geven van de alomtegenwoordigheid van slachtofferschap van seksueel geweld. Inmiddels zijn er recentere gegevens beschikbaar, zoals het onderzoek «Seksuele gezondheid in Nederland» van Rutgers (2017). Daaruit volgt onder meer dat 11% van de vrouwen geslachtsgemeenschap tegen haar wil heeft gehad.
Deze cijfers zijn een extra aansporing om nog sterker in te zetten op de preventie van slachtofferschap van seksueel geweld, het ondersteunen van slachtoffers als hen iets is overkomen en het bevorderen van de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel geweld. In de brief van 24 november 2017 bent u bericht over de aanpak van seksueel geweld, in het kader van de #MeToo-berichtgeving.2
Deelt u de mening dat inzicht in de omvang van het voorkomen van verkrachting belangrijk is bij het maken van beleid? Hoe wilt u dit inzicht verwerven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de constatering in de vanochtend gepubliceerde Monitor Seksuele Gezondheid 2017 dat ruim 20 procent van de vrouwen gedwongen seks heeft gehad of gedwongen seksuele handelingen heeft moeten verrichten?2 Welke maatregelen neemt u zich voor om deze vormen van seksueel geweld te voorkomen en bestrijden?
In mijn brief van 24 november 20174 heb ik aangegeven dat de aanpak van ongewenst seksueel gedrag een inspanning vergt van verschillende onderdelen van de rijksoverheid. Zo is van belang dat de overheid actieve ondersteuning biedt aan een veranderd bewustzijn in de samenleving, waarbij men elkaar aanspreekt op onwenselijk seksueel gedrag. Daartoe wordt ingezet op publieke campagnes zoals bijvoorbeeld de «White Ribbon Campagne» in het kader waarvan mannen worden opgeroepen zich uit te spreken tegen geweld tegen vrouwen. Het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren is ook een taak van het onderwijs. In het kader van de kerndoelonderdelen «seksualiteit» en «seksuele diversiteit» is het bespreken, stellen en respecteren van wensen en grenzen op de meeste scholen al onderdeel van het onderwijs.
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft het RIVM samen met belangrijke stakeholders een actieplan Soa, hiv en seksuele gezondheid 2017–2022 uitgebracht. In dat actieplan zijn doelstellingen en concrete acties rondom preventie van seksuele grensoverschrijdend en seksueel geweld opgenomen, vanuit het perspectief van de publieke gezondheid.
Als er sprake is van een strafbaar feit kan een slachtoffer hiervan altijd melding doen bij de politie of een van de Centra van Seksueel Geweld. Ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen is strafbaar als sprake is van dwang, zoals bij seksueel geweld. Ook is seksuele interactie strafbaar als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie of toestand, evenals seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van gezag. Om te bezien hoe die meldingsbereidheid kan worden bevorderd vindt binnenkort overleg plaats met de Centra Seksueel Geweld over een op te zetten campagne.
Het bericht ‘Kans op onnodig betalen van leges steeds groter’ |
|
Helma Lodders (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel gemeenten nog met verouderde bestemmingsplannen werken die ook niet zijn verlengd? Zo nee, op welke manier houdt u dan toezicht op uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)? Bent u bereid om in kaart te brengen hoeveel gemeenten werken met verouderde bestemmingsplannen en waar bij ondernemers en of burgers ten onrechte leges worden geheven?
Het is mij niet bekend hoeveel gemeenten nog met verouderde en/of niet verlengde bestemmingsplannen werken. Om dit in beeld te brengen zou een gedetailleerd onderzoek moeten plaatsvinden. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om te zorgen voor actuele bestemmingsplannen en geldige heffingsgrondslagen.
Op basis van de Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt) is het aan de provincies om er op toe te zien dat de gemeenten de hen toebedeelde taken op de juiste wijze uitoefenen. Het Rijk speelt hierbij geen rol. Indien de provincies in dit verband onvolkomenheden constateren, kunnen ze de gemeente(n) daarop aanspreken. Daarnaast is het aan de betreffende gemeenteraad om op te treden als de ondernemers en burgers die zij vertegenwoordigen met dergelijke leges worden geconfronteerd.
Kunt u op basis van het antwoord op vraag 2 een schatting maken van de omvang van het aantal onjuist geïnde leges?
Nee.
Wat vindt u van het feit dat – in dit geval – de gemeente Berkelland leges heft, terwijl het bestemmingsplan verouderd is en de Wet ruimtelijke ordening dit niet toestaat?
In artikel 3.1, vierde lid van de Wro is duidelijk bepaald dat het niet is toegestaan om leges in te vorderen wanneer het bestemmingsplan meer dan tien jaar oud is. Hier moet ook heffen van leges onder worden verstaan2. In de model-legesverordening van de VNG wordt naar dit artikel verwezen. Wat mij betreft kan er dan ook geen enkel misverstand over bestaan dat het niet is toegestaan om leges aanslag op te leggenindien een geldige grondslag daartoe ontbreekt. Ik keur het daarom af als gemeenten desondanks tot heffing overgaan.
Tegelijkertijd is de aanwezigheid van een geldige grondslag een gemeentelijke verantwoordelijkheid en is het in eerste instantie een taak van de gemeente(raad) om hiervoor te zorgen. Ondernemers (en particulieren) die van mening zijn dat ten onrechte leges zijn ingevorderd, dienen zich dan ook tot de gemeente te wenden. Indien de leges nog niet zijn betaald, kan bezwaar worden gemaakt tegen het opleggen daarvan.
Deelt u de mening dat gemeenten bij een verouderd bestemmingsplan, dat niet is verlengd, geen leges in rekening zouden mogen brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Wro in deze voldoende duidelijk? Wat kunt u doen om de benadeelde ondernemers tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de heffing die wordt opgelegd bij een verouderd, niet verlengd, bestemmingsplan onherroepelijk wordt als er geen bezwaar is aangetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waar kan de onduidelijkheid ontstaan zoals die in het in vraag 1 genoemde artikel is omschreven? Bent u bereid eventuele onduidelijkheid weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Na het verlopen van de bezwaartermijn staat een aanslag vast, ook indien de aanslag op een verouderd, niet verlengd bestemmingsplan is gebaseerd. Als na het verlopen van de bezwaartermijn een bezwaarschrift of een verzoek om kwijtschelding/teruggave wordt ingediend kan een gemeente ambtshalve besluiten de aanslag te verlagen. Gemeenten maken hiervoor beleidsregels. Ook in de gevallen waarin de gemeentelijke beleidsregels voor ambtshalve teruggaaf streng zijn, zouden gemeenten, gelet op de strijd met de wet, in deze gevallen ruimhartig moeten zijn en een ambtshalve vermindering moeten overwegen. Hierbij zij opgemerkt dat een «vermindering» ook volledige kwijtschelding of teruggave van de leges kan betreffen.
Het bericht ‘Experts: overheid moet ingrijpen bij internetapparaten’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Experts: overheid moet ingrijpen bij internetapparaten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproep van Amerikaanse internetexperts om de op dit moment gebrekkige beveiliging van op internet aangesloten apparaten te verbeteren?
Het beeld dat de Amerikaanse internetexperts schetsen is herkenbaar. Zoals reeds in de beantwoording van Kamervragen over de onveiligheid van «Internet of Things» in Nederland2 is aangegeven is «de toenemende dreiging vanuit aan internet aangesloten apparaten oftewel IoT reeds genoemd in o.a. het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2017. Het CSBN wordt jaarlijks vastgesteld door de NCTV en biedt inzicht in de belangen, dreigingen, weerbaarheid en daarmee samenhangende ontwikkelingen op het gebied van cybersecurity over de periode mei 2016 tot en met april 2017. Hieruit blijkt ook dat een intensivering van het beleid om deze onveiligheid te bestrijden noodzakelijk is. Zowel de Europese Commissie (EC) als het kabinet onderkent de noodzaak hiertoe».
Om te bevorderen dat IoT-apparaten beter worden beveiligd, stelt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, andere departementen en private partijen thans een roadmap veilige hard- en software op. Hierin wordt bezien welke combinatie van instrumenten effectief bijdraagt aan de veiligheid van (het gebruik) van hard- en software, zoals bewustwording, certificering en aansprakelijkheid. Bij deze analyse wordt onder meer het recente advies3 inzake de cybersecurity van Internet of Things (IoT) van de Cyber Security Raad betrokken. Om onder andere de samenhang met de in het regeerakkoord aangekondigde cybersecuritystrategie te behouden, zal de roadmap in dit voorjaar naar verwachting aan de uw Kamer worden aangeboden.
Op 13 september 2017 heeft de Europese Commissie een ontwerpverordening4 gepubliceerd, waarin de Commissie onder meer een voorstel doet voor het inrichten van een Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering voor ICT-producten en -diensten. In het BNC-fiche van 20 oktober 20175 over deze ontwerpverordening, heeft het kabinet aangegeven dat het voorstel van de Europese Commissie aansluit bij de Nederlandse inzet op het gebied van de digitale interne markt en de rol van certificering. Maar zoals in het BNC-fiche wordt weergegeven zijn er ook aandachtspunten. Deze worden in de inmiddels lopende onderhandelingen ingebracht.
Ziet u mogelijkheden om de verkoop van onvoldoende veilige internetapparaten beter te reguleren, bijvoorbeeld door de verkoop van bewezen onveilige apparaten in Nederland te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te pleiten voor een Europees keurmerk dat dient ter waarborging van de veiligheid van internetapparaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre richten bewustwordingscampagnes als Alert Online en www.veiliginternetten.nl op de gevaren van internetapparaten? Kan een gerichte bewustwordingscampagne over dit onderwerp van nut zijn? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat zetten al regelmatig middelen zoals voorlichtingscampagnes in om de bewustwording rondom digitale veiligheidsrisico’s en wat daartegen gedaan kan worden te vergroten. Zo is er de voorlichtingscampagne Alert Online, een initiatief dat de overheid, het bedrijfsleven, onderwijs, wetenschap en consumenten in Nederland faciliteert en stimuleert samen te werken aan cybersecurity én hen meer cyber secure te laten handelen. Een ander voorbeeld is het publiek-private initiatief Veiliginternetten.nl waarin de overheid samenwerkt met het bedrijfsleven aan de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein. De website www.veiliginternetten.nl is het kanaal om burgers en bedrijfsleven voor te lichten over en handelingsperspectieven te bieden voor (het voorkomen van) ICT-incidenten als malware en softwarelekken, maar ook ze bewust te maken van verschillende kwetsbaarheden.
In het regeerakkoord is structureel 95 miljoen euro gereserveerd voor cybersecurity, verdeeld over de departementen Justitie en Veiligheid (NCTV), Defensie (MIVD), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (AIVD), Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat. Een deel van dit geld zal worden ingezet voor bredere voorlichtingscampagnes over dit onderwerp. Daarnaast zal in de eerdergenoemde roadmap digitaal veilige hard- en software ook het instrument bewustwordingscampagnes een plaats hebben.
Hoe is de aansprakelijkheid van producenten van onveilige internetapparaten op dit moment geregeld? Kunnen producenten van onveilige apparaten aansprakelijk worden gesteld voor geleden schade veroorzaakt door botnets die gebruik maken van deze apparaten? Zo nee, dient de wetgeving dan niet aangepast te worden?
Het bericht dat kleine vliegvelden vrij spel zijn voor criminelen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend het bericht «Klein vliegveld biedt vrij spel aan criminelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel capaciteit, zowel in manschappen als financieel, de marechaussee momenteel mist om de kleinere luchthavens in Nederland ook voldoende te beveiligen en te bewaken?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) is verantwoordelijk voor de uitvoering van het grenstoezicht op de luchthavens die zijn aangewezen als grensdoorlaatpost2. Dit is niet het geval op de overige, kleinere luchthavens (waarvan een aantal wordt genoemd in het bericht van vraag3 waar geen grenstoezicht plaatsvindt. Op die luchthavens is de Politie verantwoordelijk voor de uitvoering van de politietaak. Daarnaast heeft de Douane een toezichthoudende taak. De inzet en aansturing van de KMar voor de uitvoering van de grenscontroles, ook op de kleine luchthavens, wordt landelijk bepaald door het Landelijk Tactisch Commando (LTC). De vluchten van en naar Schengen worden op de kleinere luchthavens administratief gecontroleerd in de systemen, waaronder het Schengeninformatie systeem. Op basis van de administratieve controle bepaalt het LTC of op de kleinere luchthavens een fysieke controle moet worden uitgevoerd.
Wat betreft capaciteit is, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, de druk op de KMar in de afgelopen jaren flink toegenomen als gevolg van o.a. de groei van het aantal passagiers op luchthavens. In reactie hierop heeft het kabinet Rutte II middelen vrijgemaakt voor de structurele versterking van de personele KMar-capaciteit (en verdere digitalisering van paspoortcontroles) die onder andere ook ingezet zal worden voor de uitvoering van het grenstoezicht.
Kunt u aangeven welke wetgeving veranderd moet worden, zodat digitale verstrekkingen van meldingen wel verplicht worden? Wat gaat u daar aan doen?
In artikel 2.3.1. van bijlage VI van de Schengengrenscode is bepaald dat bij particuliere vluchten uit of naar derde landen de gezagvoerder aan de grenswachters van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, van de lidstaat van de eerste binnenkomst, vóór het opstijgen een «algemene verklaring» (general declaration 4) verstrekt. De wijze van verstrekking en de indieningstermijn zijn echter niet verder omschreven. Ter uitvoering van de controletaak is het gewenst dat de informatie een voorgeschreven aantal uur voor binnenkomst in het Schengenland digitaal wordt aangeleverd. Een meer dwingende regel voor het verstrekken van deze informatie zou in de nationale regelgeving kunnen worden opgenomen.
Deelt u de mening van de leden van de PVV-fractie dat de grenzen zo spoedig mogelijk dicht moeten en grenscontroles de hoogste prioriteit moeten krijgen voor defensie? Zo nee, waarom niet?
Afgezien van de vraag of het zo spoedig mogelijk dicht doen van alle Nederlandse binnengrenzen praktisch en juridisch haalbaar is, deelt het kabinet de mening van de PVV-fractie niet. Zoals beschreven in het regeerakkoord vindt het kabinet het belangrijk dat er in Nederland goede grenscontroles bij de buitengrenzen van de lucht- en zeehavens plaatsvinden. Daarom wordt de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee ten behoeve van haar grensbewakingstaak uitgebreid.
Deelt u de mening dat dergelijke berichtgeving ook duidelijk maakt dat het kabinet Rutte III niet in staat is zijn eigen grenzen en luchthavens te bewaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Door de politie afgelegde huisbezoeken aan aardbevingsdemonstranten |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat mensen die van plan waren te demonstreren tijdens het bezoek van de Minister van Economische Zaken aan Groningen de politie op huisbezoek kregen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Wat was de precieze aanleiding en rechtsgrond voor deze politiebezoeken? Waarom is niet voor minder ingrijpende maatregelen gekozen, bijvoorbeeld door betrokkenen gewoon even te bellen?
Deelt u de mening dat het in politie-uniform thuis opzoeken van demonstranten een intimiderende indruk maakt en afbreuk doet aan de grondwettelijk verankerde demonstratievrijheid? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen neemt u zich voor om herhaling van dit soort politiebezoeken te voorkomen?
Justitiële dwalingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om bij herzieningszaken niet het vermoeden dat iemand onschuldig is, maar de vraag of een herziening tot vrijspraak kan leiden bij de Hoge Raad als criterium te laten dienen?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Knoops refereert aan de bijzondere omstandigheid die zich heeft voorgedaan in de Spelonk-zaak bij het Gemeenschappelijke Hof van Justitie in het Caribisch deel van Nederland. Hoewel de door de heer Knoops aangedragen nieuwe gegevens volgens de advocaat-generaal geen novum opleverde, zag hij toch aanleiding het Hof te adviseren nieuw onderzoek te gelasten onder leiding van de rechter-commissaris. In zijn tussenuitspraak volgde het hof dit advies op en oordeelde dat meer onderzoek nodig was. Op grond van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van Nederland kan in geval van aanwijzingen dat mogelijk sprake is van een novum, bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad om nader onderzoek worden verzocht. De mogelijkheid die door het Gemeenschappelijk Hof in de Spelonkzaak is geboden, is bij de Hoge Raad dus al voorhanden.
Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek in de Spelonkzaak heeft het Gemeenschappelijk Hof het novumcriterium toegepast en niet het vermoeden van onschuld noch de vraag of een herziening kan leiden tot vrijspraak.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om de beoordeling of bewijsmateriaal opnieuw onderzocht mag worden bij één instantie neer te leggen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van de vraag of nieuw bewijsmateriaal mag worden onderzocht in het kader van een herzieningsverzoek, ligt feitelijk al grotendeels bij één instantie, namelijk het ressortsparket van het openbaar ministerie (hierna: OM) omdat het in de regel gaat om zaken waarin de onherroepelijke beslissing waarvan herziening wordt verzocht, is genomen door een gerechtshof.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om, zoals in de Verenigde Staten al sinds 2004 bij wet is geregeld, bewijsmateriaal niet zonder toestemming van de veroordeelde te vernietigen, zodat onterecht veroordeelden de mogelijkheid behouden om te profiteren van nieuwe wetenschappelijke inzichten?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
DNA-gegevens en vingerafdrukken worden, conform huidige wet- en regelgeving, na een veroordeling automatisch en gedurende lange termijn bewaard. Hetzelfde geldt voor het procesdossier. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is voorgesteld om in het nieuwe wetboek een grondslag op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur gevallen aan te wijzen waarin inbeslaggenomen voorwerpen die sporen van het strafbaar feit dragen – sporendragers –, in afwijking van de reguliere regels over teruggave, vervreemding en vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen, moeten worden bewaard. De aanbeveling van de heer Knoops zal bij het opstellen van die algemene maatregel van bestuur worden bezien.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om het Openbaar Ministerie en de advocatuur nauwer samen te laten werken in herzieningszaken, zoals ook gebeurd is in de Spelonk-zaak?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na de tussenuitspraak van het Gemeenschappelijke Hof dat nader onderzoek nodig was, heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie toestemming gegeven om vanuit Nederland zes rechercheurs en een advocaat-generaal op de zaak te zetten. Ook met dit team heeft het team van de heer Knoops samengewerkt.
In het Europese deel van Nederland bestaat de mogelijkheid dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad een onderzoeksteam formeert om tot verdere onderbouwing van een herzieningsverzoek te komen. Met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal is bedoeld dat, voorafgaand aan eventueel onderzoek door de procureur-generaal bij de Hoge Raad, het OM in zaken die zich daarvoor lenen in overleg met de advocatuur wil kijken wat de mogelijkheden zijn voor nadere waarheidsvinding. Er dient dan ten minste sprake te zijn van aanwijzingen dat er concrete omstandigheden zijn die tot een novum kunnen leiden.
Wat wordt concreet bedoeld met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, namelijk «we blijven erover in gesprek» als reactie op de aanbeveling om het Openbaar Ministerie en de advocatuur in herzieningszaken nauwer te laten samenwerken?5
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de aanbevelingen van de heer mr. G.J. Knoops mee te nemen in het evaluatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek, waarin de wettelijke regeling van het nader onderzoek naar een mogelijk novum al aan een algemene evaluatie wordt onderworpen, is reeds aanbesteed en in uitvoering. De aanbevelingen van de heer Knoops zullen onder de aandacht van de onderzoekers worden gebracht. Het is aan de onderzoekers om te bepalen of de aanbevelingen zullen worden meegenomen.
Kunt u garanderen dat de motie-Van Nispen c.s. over voorstellen om justitiële dwalingen makkelijker te kunnen herstellen voor het zomerreces van 2018 wordt uitgevoerd?6 Zo nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken van het evaluatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele en daarmee de uitvoering van genoemde motie?
Het evaluatieonderzoek moet eerst worden afgerond. De toezeggingen die de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie ter uitvoering van de motie heeft gedaan, zullen daarbij worden betrokken. Over de resultaten van het onderzoek zal naar verwachting niet eerder dan eind 2018 worden gerapporteerd.
Het delen van persoonsgegevens van gebruikers van Valys |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouderenvervoerder speelt data van haar gebruikers door»?1
Ja.
Wat is de functie van VITA voor gebruikers van Valys? Wat is de verhouding tussen het bedrijf Transvision en VITA?
Voor de beantwoording van uw vragen heb ik informatie ingewonnen bij Transvision, de huidige uitvoerder van Valys. VITA is een tool dat Valys-pashouders kunnen gebruiken voor het boeken van een reis. Deze applicatie is beschikbaar naast de al langer bestaande mogelijkheden via telefoon en Mijn Valys. VITA biedt bij het boeken van een reis – naast Valys – ook andere vervoersmogelijkheden zoals het reguliere OV of Wmo-vervoer. Transvision heeft de applicatie ontwikkeld en is eigenaar van VITA.
Bent u ervan op de hoogte dat VITA onderdeel is van het Belgische bedrijf Cubigo, dat diensten aanbiedt aan mensen met een beperking? Wat vindt u hiervan?
VITA is geen onderdeel van het Belgische bedrijf Cubigo. Cubigo is een IT-bedrijf met een gelijknamig ICT-platform. Dit digitale platform is speciaal ontwikkeld voor ouderen. Cubigo biedt – naast het platform – zelf geen diensten aan. Transvision maakt voor de boekingstool VITA gebruik van dit platform.
Waarom wordt een website van de rijksoverheid gebruikt om indirect te adverteren voor een Belgisch bedrijf dat naast gehandicaptenvervoer ook andere diensten aan gehandicapten aanbiedt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat Cubigo en Transvision bewust samenwerken omdat Transvision over persoonsgegevens beschikt, zoals dat vermeld staat op de website van Cubigo: «(o)ok bleek Transvision met 400.000 klanten in vervoer dé perfecte strategische partner om in contact te komen met nieuwe gebruikers»?2 Zo ja, waarom staat u dit toe? Zo nee, waarom is hier geen toezicht op?
Ik ben op de hoogte van de samenwerking tussen Transvision en Cubigo. De betreffende uitspraak op de website laat ik geheel voor rekening van Cubigo. Op basis van de mij ter beschikking staande informatie stel ik vast dat de wetgeving ten aanzien van privacy en gegevensbescherming in acht wordt genomen.
Deelt u de mening dat Transvision zijn positie als concessiehouder gebruikt om er commercieel beter van te worden? Zo ja, bent u het er in dat geval mee eens dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Transvision is een onderneming en heeft – ook met betrekking tot het Valys vervoer – een commercieel oogmerk. Het gebruik van VITA is gratis, vrijwillig en vrijblijvend. De ontwikkeling van een innovatie als VITA acht ik op zichzelf niet onwenselijk. In VITA wordt de Valys-pashouder bij het plannen (en boeken) van een reis meer vervoersmogelijkheden geboden dan alleen Valys. Dit biedt mensen met een mobiliteitsbeperking aanvullende ondersteuning om hun reis zo goed mogelijk te laten aansluiten op hun specifieke behoefte en mogelijkheden.
Bent u ervan op de hoogte dat in het contract tussen de overheid en Transvision staat dat het delen van gegevens met derden alleen toegestaan is in het geval noodzaak? Deelt u de mening dat het delen van gegevens met Cubigo geen noodzaak is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Transvision deelt geen gegevens met Cubigo. Als Valys-pashouders gebruik willen maken van VITA melden zij zich vrijwillig aan voor VITA en Cubigo. Dit vraagt derhalve een individuele afweging en instemming. Transvision kan dit niet namens een pashouder en heeft dit ook niet gedaan. Het gebruik van VITA is niet noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van Valys.
Vindt het u het tevens onwenselijk dat het voor de gebruikers van Valys, ouderen en mensen met een beperking, onvoldoende transparant is wat Transvision met hun gegevens doet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De privacy van de Valys gebruiker is zoals aangegeven niet in het geding, maar ik ben het met u eens dat de informatievoorziening naar de gebruiker zo volledig en begrijpelijk mogelijk moet zijn. Dat is ook het belangrijkste bezwaar van de ouderenbond KBO-PCOB in het artikel. Ik heb Transvision hierop aangesproken en de informatie op de website is inmiddels aangepast. Daarnaast is naar aanleiding van dit artikel met KBO-PCOB afgesproken om met hen en andere vertegenwoordigers van de doelgroep op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat de privacy van de gebruikers van Valys in het geding is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat gegevens die verstrekt zijn voor het gehandicaptenvervoer via Valys niet bedoeld zijn om winsten te boeken op andere terreinen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 6 en 7.
Het bericht ‘Meer gemeenten ruilen e-mail om voor online formulier’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer gemeenten ruilen e-mail om voor online formulier»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat steeds meer gemeenten digitaal alleen nog via een online formulier bereikbaar zijn?
Veel bedrijven, instellingen en overheidsorganisaties bieden op hun website een algemeen contactformulier aan. Dit is een blanco webformulier waarin vrij tekst kan worden ingevoerd. Het voordeel van een contactformulier boven het gebruik van e-mail is dat in een contactformulier contextuele vragen worden gesteld waarvan de antwoorden eraan bijdragen dat de gestelde vraag snel en goed kan worden afgehandeld. Het gaat daarbij om gegevens als onderwerp, telefoonnummer, adres e.d. Het vervangen van een e-mailadres door een contactformulier hoeft dan ook geen afbreuk te doen aan de bereikbaarheid. Dan moet echter wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moet het formulier voldoende ruimte bieden om een tekst van enige omvang in te voeren, moet het mogelijk zijn om bijlagen bij te voegen, en dient de gebruiker niet te worden verplicht om vragen te beantwoorden die voor de afhandeling van het verzoek niet noodzakelijk zijn. Het signaal dat contactformulieren deze ruimte in de praktijk soms niet blijken te bieden neem ik serieus. Gemeenten hebben over het algemeen een multi-middelenstrategie waarin bewuste keuzes worden gemaakt op basis van klantervaring en efficiënte werkprocessen. De bevindingen uit het onderzoek «Bereikbaarheid Gemeenten» van Wij Verdienen Beter zal ik dan ook meenemen bij de verdere vorming van de brede agenda digitalisering van het openbaar bestuur. In het kader hiervan worden overheidsbreed gesprekken gevoerd waarbij wij deze resultaten ook zullen meenemen.
Deelt u de mening dat (digitale) toegankelijkheid van overheden van groot belang is? Zo ja, hoe kan voorkomen worden dat de toegankelijkheid afneemt bij het gebruik van online formulieren?
De toegankelijkheid van overheden is uitermate belangrijk. In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat het gebruik van online formulieren de toegankelijkheid zelfs kan vergroten, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Denkt u dat onpersoonlijke digitale formulieren voor burgers drempelverhogend werken bij het in contact komen met de overheid?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat sommige gemeenten overbodige persoonsgegevens vragen aan burgers die de gemeente digitaal willen benaderen? Hoe past dit in het streven van het kabinet om bijvoorbeeld onnodige geslachtsregistratie zoveel mogelijk te beperken?
Op grond van de privacywetgeving mogen gemeenten niet meer persoonsgegevens van burgers vragen dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verzameld. Afhankelijk van de aard en het onderwerp van het contact kan het noodzakelijk zijn om meer of minder persoonsgegevens te verwerken. Het is aan de gemeente om de noodzaak te onderbouwen en de verwerking van persoonsgegevens te verantwoorden.
Het kabinet is in contact met onder meer de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken om gemeentelijk beleid dat erop is gericht om de verplichte vermelding van het geslacht op formulieren zoveel mogelijk te beperken landelijk te stimuleren. Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van de ministers van VenJ en OCW van 23 december 2016 (Kamerstuk 27 859, nr. 99, p. 10–11).
Deelt u de mening dat personen zonder Burgerservicenummer of DigiD (expats en vluchtelingen) overheden digitaal moeten kunnen benaderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de overheden die dit onmogelijk maken hierop aan te spreken?
Ik ben van mening dat iedereen de overheid digitaal moet kunnen benaderen. Een aanspraak op digitale communicatie met de overheid zal in de Algemene wet bestuursrecht worden opgenomen. Ook de brede beschikbaarheid van elektronische identificatiemiddelen om overheidsdiensten te ontsluiten is een doelstelling van dit kabinet. Op grond van de komende Wet digitale overheid zal in dit verband (interbestuurlijk) toezicht worden ingericht.
Bent u bereid om met gemeenten, provincies en waterschappen in overleg te treden om met hen de toegankelijkheid van digitale bereikbaarheid van overheden te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard graag bereid om dit onderwerp te bespreken met de koepels van gemeenten provincies en waterschappen.
NL Jaagt aflevering 20 waarin les wordt gegeven in illegale dodingsmethoden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de YouTube-aflevering van NL Jaagt, genaamd «NL Jaagt Aflevering 20 Effectief doden van ziekgeschoten veerwild»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hierin door een jager van Duke Faunabeheer les wordt gegeven in het doden van onder andere «ziekgeschoten» ganzen (aangeschoten ganzen die nog leven) door middel van het omdraaien van de nek ofwel cervicale dislocatie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat cervicale dislocatie van vogels van een omvang groter dan een eend verboden is sinds 1 januari 2017 en dat, gezien het feit dat aflevering 20 van NL Jaagt op 2 november 2017 op YouTube geplaatst is, deze jager lesgeeft in een illegale dodingsmethode?
Bij het verlenen van een ontheffing, vrijstelling of opdracht tot het bestrijden of beheren van vogels van soorten onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn dient te worden bepaald van welke middelen of methoden gebruik mag worden gemaakt (artikelen 3.3, vijfde lid, en 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). Cervicale dislocatie kan enkel onder beperkingen worden toegestaan (artikel 3.9, negende lid, van het Besluit natuurbescherming). Uit deze beperkingen volgt dat deze methode niet kan worden toegestaan voor het doden van ganzen, aangezien die een grotere omvang hebben dan eenden.
Kunt u bevestigen dat in bovengenoemde instructievideo niets gezegd wordt over de aanvullende wettelijke eisen bij vogels van gelijke grootte of kleiner dan een eend namelijk, zoals in artikel 3.9, tweede lid, sub j, jo. negende lid van het Besluit natuurbescherming staat, te weten «De aanwijzing van cervicale dislocatie, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel f, geldt alleen voor het doden van in nood verkerende, gewonde vogels van een omvang kleiner dan of gelijk aan eenden, door personen die aantoonbaar de nodige kennis en vaardigheden bezitten om deze taak humaan en doeltreffend uit te voeren, en ingeval er redelijkerwijs geen alternatief middel voorhanden is met minder mogelijke nadelige gevolgen voor het welzijn van het desbetreffende dier»?
Ja. Het is aan degene die handelt op basis van een ontheffing, vrijstelling of opdracht om te handelen overeenkomstig de daarbij gegeven voorschriften of regels, ook ten aanzien van de te gebruiken middelen of methoden.
Wat vindt u ervan dat een zelfbenoemd professional en beroepsmatig jager dergelijke instructies geeft en op YouTube (laat) zet(ten) als lesmateriaal voor andere plezierjagers?
Ik acht het niet juist dat er instructies worden gegeven en lesmateriaal wordt verspreid waarvan de inhoud op onderdelen niet aansluit bij wat in de wet- en regelgeving is voorgeschreven.
Kunt u bevestigen dat aan het bedrijf Duke Faunabeheer vanuit overheidswege nog altijd vergunningen verleend worden en zelfs op kosten van de belastingbetaler opdrachten worden gegeven om dieren te vangen en te doden, zoals bijgevoegde factuur aan de provincie Utrecht illustreert?2
Ontheffingen en opdrachten voor faunabeheer worden verleend door provincies. Het is aan provincies om te bepalen aan wie zij deze ontheffingen of opdrachten verlenen, en onder welke voorschriften, met inbegrip van de middelen en methoden, onder welke beperkingen mogen worden gebruikt. Ik beschik niet over informatie aan wie provincies ontheffingen en opdrachten verlenen en welke kosten daarmee zijn gemoeid.
Ik wijs erop dat de factuur waar in vraag 6 naar wordt verwezen, dateert uit de periode waarin de Wet natuurbescherming nog niet van kracht was. In de toenmalige Flora- en faunawet en daarop gebaseerde regelgeving werden geen beperkingen gesteld voor het gebruik van de methode cervicale dislocatie.
In vraag 8 lijkt te worden verwezen naar rechterlijke uitspraken waarin besluiten van provincies zijn vernietigd, omdat daarin het gebruik van de vangkraal en CO2 als vang- en dodingsmiddelen werd toegestaan en de toenmalige Flora- en faunawet volgens de interpretatie van de rechter daarvoor onvoldoende ruimte bood. Naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraken is de wetgeving op dit punt aangepast.
Hoeveel belastinggeld is er tot nu toe vanuit overheidsorganen betaald aan Duke Faunabeheer, welke en hoeveel dieren heeft het bedrijf hiervoor gevangen/gedood en welke methoden zijn hiervoor gebruikt, gespecificeerd per diersoort?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een jager die eerder met zijn bedrijf Duke Faunabeheer van de rechter moest stoppen met het gebruik van de toentertijd illegale vangkraal en vergassing van ganzen met CO2 en die nu andere jagers willens en wetens aanzet tot het hanteren van illegale dodingsmethoden per definitie geen vergunningen en/of opdrachten van de overheid zou mogen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke manier er handhavend wordt opgetreden indien jagers illegale dodingsmethoden gebruiken?
Het is aan provincies, Openbaar Ministerie en andere relevante partijen om op dit punt invulling te geven aan het toezichts- en handhavingsbeleid.
Hoe wordt er opgetreden tegen jagers wiens jachtmisstanden en/of illegale dodingspraktijken op internet openbaar worden gemaakt en/of wiens instructie voor illegale dodingsmethoden op internet circuleert?
Ik ben voornemens de betreffende personen aan te spreken op de onjuiste inhoud van de instructies van aflevering 20 van NL jaagt.
Bent u ook van mening dat in bovengenoemde instructievideo sprake is van uitlokking van een strafbaar feit door het opzettelijk verschaffen van inlichtingen over hoe ganzen de nek omgedraaid kan worden, zeker nu in een bijzin door de jager opgemerkt wordt dat het jachtgeweer «de enige officiële dodingsmethode» is?
Ik ken niet alle feiten en omstandigheden van dit geval en kan derhalve niet beoordelen of er sprake zou kunnen zijn van uitlokking in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Overigens kunnen krachtens artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming meer middelen en methoden worden toegestaan voor het doden van ganzen dan enkel het geweer.
Bent u ook van mening dat personen die niet aantoonbaar over de nodige kennis en vaardigheden beschikken om volgens de wet cervicale dislocatie toe te passen en te kunnen beoordelen of er redelijkerwijs geen alternatief middel voor handen is met minder nadelige gevolgen voor het welzijn van het desbetreffende dier, ook niet in staat mogen worden geacht om te jagen en geen jachtvergunning zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk brengen? Zo nee, waarom niet?
Jachtaktes worden pas verstrekt als er met goed gevolg een jachtexamen is afgelegd. In artikel 3.18 van het Besluit natuurbescherming is voorgeschreven dat in het jachtexamen wordt getoetst op kennis van de in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming genoemde middelen en methoden en het gebruik daarvan. Op deze wijze is geborgd dat jachtaktehouders over de benodigde kennis beschikken. In de faunabeheerplannen is omschreven hoe en op welke wijze de jacht moet worden uitgevoerd. Tegen overtredingen van de wettelijke voorschriften kan handhavend worden opgetreden. Dit vormt voldoende waarborg voor een correcte uitoefening van de jacht.
Bent u bereid om de handhaving op jachtmisstanden en illegale jacht- en dodingsmethoden verder aan te scherpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van oordeel dat toezicht en handhaving op de uitoefening van de jacht afdoende is geregeld.
Bewegwijzering voor het opladen van elektrische auto’s langs de autosnelweg |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Strijd om «nieuwe tanken» barst los»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Klopt de bewering dat Rijkswaterstaat weigert bewegwijzeringsborden voor oplaadstations voor elektrische auto’s te plaatsen langs autosnelwegen? Zo ja, welke redenering ligt hieraan ten grondslag?
Rijkswaterstaat heeft besloten een apart pictogram in te voeren zodat voor weggebruikers duidelijk is op welke locaties langs de rijkswegen naast fossiele brandstoffen ook alternatieve brandstoffen zijn te verkrijgen. Er komen daarmee bewegwijzeringsborden met een pictogram dat voor alle alternatieve brandstoffen geschikt is. Ik vind dat belangrijk omdat relatief nieuwe alternatieve brandstoffen in opmars zijn, zoals waterstof. Om te voorkomen dat de automobilist in de toekomst geconfronteerd wordt met diverse symbolen is door het CROW, een onafhankelijk platform van wegbeheerders experts, bepaald dat er één symbool komt voor alternatieve brandstoffen.
Naast bewegwijzeringsborden met dit pictogram is het voor exploitanten van laadinfrastructuur, evenals pomphouders en wegrestaurants al langere tijd mogelijk om hun logo op een wit bord onder de bewegwijzeringsborden langs de snelweg te laten bevestigen. Hiervoor hoeft een exploitant niet te wachten totdat Rijkswaterstaat een bord vervangt. Deze kan dus al eerder, op eigen initiatief en eigen kosten, een aankondiging laten plaatsen via een opdracht aan de Nationale Bewegwijzeringsdienst.
Deelt u de mening dat informatie over de mogelijkheid tot het opladen van elektrische auto’s even belangrijk is als informatie over het tanken van benzine, diesel of lpg?
Elke automobilist, of dat nu een elektrische rijder is of een benzine rijder is, is er bij gebaat als hij weet waar hij kan laden of tanken. Vanuit Europese regelgeving is het verplicht gesteld om inzichtelijk te maken waar alternatieve brandstoffen getankt of geladen kunnen worden2. Dat kan op verschillende manieren, dus via apps of via in-car technologie, via een website of bewegwijzering.
Klopt de berichtgeving dat vanwege budgettaire overwegingen alleen nieuwe borden worden uitgerust van een pictogram voor alternatieve brandstoffen? Zo ja, kunt u een raming geven van het aantal te vervangen borden én bijbehorende kosten tot 2023?
Voor het vervangen of plaatsen van borden moet, in verband met de veiligheid, de weg worden afgezet. Dit brengt kosten met zich mee en veroorzaakt overlast voor de weggebruikers. Op dit moment is het niet noodzakelijk om alle bestaande borden te vervangen. Veel rijders van voertuigen op alternatieve brandstoffen maken gebruik van apps om te weten waar hun dichtstbijzijnde oplaad- of tankpunt is en zijn daardoor niet afhankelijk van de bewegwijzering. Het overgrote deel van de laadsessies vindt ook thuis plaats of op het werk. Daarom is er voor gekozen aan te sluiten bij de reguliere vervanging van de bewegwijzering. Op plaatsen waar alternatieve brandstoffen getankt of geladen kunnen worden, zullen deze voorzien worden van het nieuwe logo voor alternatieve brandstoffen. De kosten voor de reguliere vervanging van borden zijn onderdeel van de budgetten van Rijkswaterstaat voor de komende jaren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, hoeft een exploitant van een laadstation niet te wachten op de vervanging van een bord door Rijkswaterstaat. Een exploitant heeft de mogelijkheid om op eigen kosten zijn logo te laten aanbrengen op het witte onderbord op 1.500 meter vóór de locatie.
Kunt u aangeven op welke manier de huidige borden kunnen worden voorzien van een pictogram voor alternatieve brandstoffen en wat de kosten hiervoor zijn?
Bestaande borden worden van een nieuw pictogram voor alternatieve brandstoffen voorzien. Het aanpassen van het pictogram, uitgaande van 80 locaties, kost ongeveer € 600.000. Voor elke locatie die er de komende jaren bijkomt, moeten de borden ook weer aangepast worden. De kosten blijven dus doorlopen.
Deelt u, gezien de ambities van deze regering op het gebied van schone mobiliteit, de mening dat er op zeer korte termijn moet worden begonnen met het aanpassen van bewegwijzeringsborden voor voertuigen die rijden op alternatieve brandstoffen? Zo ja, welk tijdpad heeft u daarbij voor ogen?
Bij de eerstvolgende vervanging van bewegwijzering, zal Rijkswaterstaat, daar waar relevant, de borden voorzien van een pictogram voor alternatieve brandstoffen. Alternatieve brandstoffen zijn voor hun introductie niet afhankelijk van verwijzing langs de weg, hetgeen de praktijk van de afgelopen jaren bewijst. Er zijn inmiddels veel effectieve manieren waarop eigenaren van auto’s worden geïnformeerd over waar alternatieve brandstof te verkrijgen is. Mensen die elektrisch rijden kunnen gebruik maken van laadfaciliteiten als zij beschikken over een app. Diezelfde app laat ook exact zien waar geladen kan worden. Daarnaast zijn de meeste elektrische voertuigen uitgerust met online informatiesystemen die de laadpunten aangeven. Ook is er www.laadpalen.nl waarop de locaties staan van alle laadpalen in Nederland. Voor CNG-rijders is er https://groengas.nl/rijden-op-groengas/tanklocaties-kaart. Voor rijders op waterstof zullen dergelijke informatievoorzieningen naar verwachting door de markt ook worden ontwikkeld naarmate het gebruik van deze alternatieve brandstof toeneemt.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat er daarbij specifiek wordt verwezen naar de mogelijkheid tot het opladen van elektrische auto’s, gezien het grote aantal elektrische voertuigen en de verwachte stijging hiervan?2 Zo nee, waarom niet?
Naast elektriciteit zijn er meerdere soorten alternatieve brandstof. Om te voorkomen dat de automobilist in de toekomst geconfronteerd wordt met diverse symbolen is door het CROW, een onafhankelijk platform van wegbeheerders experts, bepaald dat er één symbool komt voor alternatieve brandstoffen. Dit is in lijn met één symbool voor benzine en diesel.
De afschaffing van de ANW compensatie door het ABP |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het ABP per 1 februari 2018 de ANW-compensatie (Algemene nabestaandenwet) abrupt stopzet en dat deelnemers hierover pas zeer laat zijn geinformeerd?
In juli 2017 is een akkoord tussen werknemers en werkgevers gesloten over de vereenvoudiging van de ABP-pensioenregeling en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. In het akkoord tussen de sociale partners is onder meer afgesproken dat per 2018 het partner- en wezenpensioen wordt verruimd en het recht op ANW-compensatie (voor nieuwe gevallen) komt te vervallen. Het besluit van de sociale partners om de ANW-compensatie af te schaffen, werd ingegeven door het signaal van het ABP dat de betreffende regeling niet meer verantwoord uitvoerbaar was.
Het ABP heeft in juli in een algemene communicatie de deelnemers op de hoogte gebracht van het akkoord tussen sociale partners, in september/oktober zijn de gevolgen van het akkoord aan alle deelnemers gecommuniceerd. In december zijn daarnaast circa 800.000 deelnemers en gepensioneerden ook direct aangeschreven door het fonds om deze te wijzen op het vervallen van de ANW-compensatieregeling.
Naast het ABP hebben ook de sociale partners gecommuniceerd over de wijzigingen in de pensioenregeling na het bereiken van het akkoord.
Overigens hebben sociale partners recent gesproken over de reacties en berichtgeving omtrent het vervallen van de ANW-compensatieregeling en besloten het ABP te verzoeken om de zogenoemde ANW-coulanceregeling met drie maanden te verlengen (tot 1 mei 2018). Het ABP heeft deze oproep gehonoreerd (zie ook antwoord op vraag 2 van 50PLUS).
Klopt het dat ABP nu iedereen oproept om het ontstane gat collectief en via de werkgevers te verzekeren en dat Loyalis sinds deze week een oplossing voor werkgevers aanbiedt, en dus precies twee weken voordat de ANW-dekking van het ABP vervalt?
Nee. Het ABP heeft geen algemene oproep aan haar deelnemers gedaan om zich (collectief via werkgevers) te verzekeren. Het ABP heeft wel aangegeven dat een deelnemer – afhankelijk van zijn persoonlijke situatie – kan bezien of hij/zij zich wil bijverzekeren als aanvulling op het nabestaandenpensioen. Het is aan de verschillende sectoren of deze hun werknemers een aanvullende ANW-verzekering willen aanbieden.
Hoe kan een werknemer in de (semi)publieke sector nu besluiten of hij zich individueel moet bijverzekeren als hij niet weet of het wel of niet collectief via de werkgever gaat gebeuren?
Het is aan de werkgevers om hun werknemers te informeren over een eventuele collectieve vrijwillige ANW-verzekering. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de werknemer om een mogelijk verzekeringsaanbod via de werkgever te betrekken in de afweging.
Welke opties heeft een werknemer die zich wil bijverzekeren, maar wiens werkgever deze collectieve optie niet kiest? Heeft die persoon voldoende tijd?
De werknemer kan desgewenst een overlijdensrisicoverzekering afsluiten. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de werknemer om dat te regelen.
Waarom hebben werkgevers en werknemers geen collectieve regeling getroffen voor gepensioneerden, wiens partner de AOW-leeftijd nog niet bereikt heeft en zich dus niet kunnen bijverzekeren? Kunt u bevorderen dat dit alsnog gebeurt en dat mensen tijd hebben om daarvoor een keuze te maken?
Sociale partners hebben afgesproken dat de ANW-compensatieregeling vervalt. Het staat ook gepensioneerden vrij om zich desgewenst bij te verzekeren in de markt in de vorm van bijvoorbeeld een overlijdensrisicoverzekering, waarbij geldt dat de premie van dergelijke verzekeringen normaliter toeneemt met de leeftijd. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de gepensioneerden om dat te regelen.
Klopt het dat de partner van de deelnemer die overlijdt, effectief ziet dat het nabestaandenpensioen met bijna 12.000 euro per jaar verlaagd wordt?
Nee. Het nabestaandenpensioen (partner- en wezenpensioen) bij het ABP is juist verruimd door het akkoord van juli 2017. Alleen de ANW-compensatie vervalt. De hoogte van de ANW-compensatie is afhankelijk van het aantal behaalbare deelnemersjaren aan de pensioenregeling en van de persoonlijke omstandigheden, zoals het recht op een (gedeeltelijke) ANW-uitkering vanuit de overheid. De maximale ANW-compensatie bedroeg bruto € 11.255 per jaar tot uiterlijk het bereiken van de AOW-leeftijd. Voor de partner die bij het overlijden van de deelnemer jonger is dan 40 jaar (en geen recht heeft op een ANW-uitkering vanuit de overheid) duurt de ANW-compensatie 12 maanden.
Voor de volledigheid merk ik op dat al lopende ANW-uitkeringen niet worden geraakt door het akkoord.
Mag de pensioenregeling op zo’n korte termijn om zo’n ingrijpende wijze veranderd worden, waardoor de pensioenoverzichten van de afgelopen jaren feitelijk naar de prullenbak kunnen voor veel mensen omdat de rechten daarin behoorlijk worden aangetast?
Zie antwoord op vraag 1, en zie antwoord op vraag 2 van 50PLUS. Sociale partners gaan over de inhoud van de regeling. Werknemers en werkgevers zijn deze wijziging in gezamenlijkheid overeengekomen.
Is de regeling voor terminaal zieken adequaat? Hoe beoordeelt u het feit dat nabestaanden pas na het overlijden zekerheid kunnen krijgen of zij recht krijgen op ANW-compensatie?
Voor mensen die ongeneeslijk ziek zijn en zich daardoor niet aanvullend kunnen verzekeren, geldt een uitzondering in de vorm van een coulanceregeling. Voor hun partner blijft het recht op ANW-compensatie bestaan. Het ABP heeft aangegeven dat ongeneeslijk zieke deelnemers die zich melden op korte termijn duidelijkheid krijgen over de ABP-uitkering bij overlijden.
Is een regeling voor mensen die wel ziek zijn of gezondheidsklachten hebben in dit geval gewenst, aangezien zij niet onder het overgangsrecht vallen maar wel geweigerd kunnen worden door verzekeraars?
Het is de afspraak van sociale partners om het nabestaandenpensioen te verruimen en de ANW-compensatie regeling te beëindigen (zie antwoord op vraag1. Als mensen terminaal ziek zijn vallen ze onder de coulanceregeling.
Heeft u gelezen dat het ABP nog op 15 januari 2018 op haar site meldt: «De Anw-compensatie kan oplopen tot enkele honderden euro’s per maand.», terwijl die veel meer is en de datum anders is dan daar staat?1
In het ABP-reglement is de ANW-compensatie met ingang van 1 januari 2018 vervallen. Via de coulanceregeling loopt de ANW-compensatie na 1 januari 2018 nog vier maanden door voor alle deelnemers. De ANW-compensatie is zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 6 afhankelijk van persoonlijke omstandigheden.
Heeft u gelezen dat het ABP nog op 15 januari 2018 op haar site meldt: «Als u al vóór 1 januari 2018 pensioen opbouwde bij ABP, heeft uw partner mogelijk recht op extra aanvullingen op het nabestaandenpensioen: Als u nog pensioen opbouwt bij ABP, u bent al met pensioen of u ontvangt UGM, dan krijgt uw partner Anw-compensatie. Maar alleen als hij geen recht heeft op Anw, of als hij minder dan 75% van de volledige Anw-uitkering ontvangt Is uw partner jonger dan 40, dan ontvangt hij de Anw-compensatie een jaar»?2
Dit is ook geconstateerd door sociale partners. Zij hebben het ABP verzocht deze informatie aan te passen, zodat duidelijk is dat deze informatie geldt voor alle deelnemers tot 1 mei 2018. Na deze datum is deze regeling alleen nog van toepassing voor de ongeneeslijke zieken die onverzekerbaar zijn.
Klopt het dat de gegeven informatie, zoals bij vraag 11 opgenomen foutief is?
De informatie is niet foutief en geldt voor alle deelnemers tot 1 mei 2018.
Klopt het dat de taak van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is om te controleren of bij pensioenfondsen en pensioenuitvoerders de informatie aan deelnemers, slapers, gepensioneerden en hun ex-partners tijdig, duidelijk, correct en evenwichtig is, zowel in brieven als op websites?
De AFM beoordeelt de informatieverstrekking door pensioenuitvoerders. De AFM kijkt in haar beoordeling van de informatieverstrekking naar alle informatiemiddelen: brieven, website(s), nieuwsberichten etc. De AFM ziet er hierbij op toe dat deelnemers binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst, duidelijk, correct en evenwichtig door de pensioenuitvoerder worden geïnformeerd over die wijzigingen en de gevolgen daarvan.
Bent u bereid de AFM te verzoeken met spoed onderzoek te laten doen naar de informatievoorziening rondom de afschaffing van de ANW-compensatie bij ABP/APG?
De AFM is een onafhankelijk toezichthouder die eigen afwegingen maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM is ook van deze casus op de hoogte en zal deze wegen in de gehanteerde toezichtstrategie. Over onderzoeken en resultaten daarvan bij individuele instellingen doet de AFM echter geen uitspraak.
Vindt u dat de overheid als werkgever (of voormalig werkgever) voldoende gelet heeft op de belangen van haar (voormalige) werknemers? Zo nee, waar is dat mis gegaan?
In juli 2017 hebben sociale partners een noodzakelijk akkoord afgesloten over de vereenvoudiging van de ABP-pensioenregeling en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. Inzake het vervallen van de ANW-compensatie sluit ik me aan bij de woorden van de voorzitter van het ABP-bestuur dat de communicatie naar de deelnemer in de toekomst beter moet.
Acht u aanvullende maatregelen noodzakelijk?
Bent u bereid deze vragen voor 26 januari 2018 te beantwoorden, omdat de versobering al op 1 februari 2018 ingaat?
Ja.