Een onderzoek naar verantwoord ondernemen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het VBDO-rapport «Verantwoord beleggen door Nederlandse verzekeraars 2010»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit dit onderzoek blijkt dat kleinere ondernemers nog steeds geen duurzaam beleggingsbeleid voeren? Wat vindt u van deze conclusies? Op welke wijze kan de overheid bijdragen aan een snelle verbetering van dit ondernemersklimaat?
De benchmark van VBDO onder 29 verzekeraars die actief zijn in Nederland maakt inzichtelijk waar de bedrijven in de sector staan t.a.v. maatschappelijk verantwoord beleggen. De benchmark heeft als doel om verzekeraars te prikkelen om een duidelijk verantwoord beleggingsbeleid te ontwikkelen dat voldoet aan de verwachtingen van de verzekerden en dat invulling geeft aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Het kabinet wil dat alle bedrijven zich bewust worden van de maatschappelijke effecten en verantwoordelijkheden die ondernemen met zich meebrengt en de kansen die MVO biedt én dat bedrijven zich ook daadwerkelijk inzetten om MVO in hun kernactiviteiten te integreren2. Omdat de mogelijkheden om invulling te geven aan MVO verschillen per sector en per bedrijf en ook afhangen van de wisselende omstandigheden waarin een bedrijf in de loop van de tijd verkeert, kan MVO niet als een resultaatsverplichting worden voorgeschreven. Op welke wijze die verantwoordelijkheid wordt ingevuld, is in de eerste plaats aan de betreffende ondernemingen zelf om in dialoog met belanghebbenden te bepalen. Het kabinet stimuleert dit met haar beleid voor MVO. Het bevorderen van transparantie en dialoog over MVO is daar een belangrijk onderdeel van. Zo is de Transparantiebenchmark afgelopen jaar uitgebreid van 180 naar circa 500 bedrijven. De helft van de in het VBDO onderzoek betrokken verzekeraars maakt hier inmiddels onderdeel van uit. De resultaten hiervan zullen begin volgend jaar bekend worden.
Wij constateren dat de verzekeringssector op het vlak van MVO reeds stappen heeft ondernomen door in 2002 de gedragscode te ontwikkelen, waar u in uw vragen ook aan refereert. De VBDO gaat via het onderzoek, namens zijn leden, de dialoog aan met de verzekeraars en demonstreert de gestage vooruitgang die de verzekeringssector als geheel heeft geboekt op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen. Er zijn drie verzekeraars meer dan vorig jaar die MVO-beleid hebben toegepast; bovendien rapporteert VBDO dat daarnaast drie kleinere verzekeraars bezig zijn met het ontwikkelen van MVO-beleid. VBDO toont begrip voor het feit dat de formulering, implementatie en rapportage van MVO beleid een lange-termijn proces is. Het rapport formuleert de nodige aanbevelingen en verbeteringssuggesties aan verzekeraars, zowel aan verzekeraars die al een actief beleid hebben als aan verzekeraars die dat tot op heden nog ontberen. Het genoemde rapport concludeert verder dat kleinere verzekeraars minder goed scoren op de door VBDO opgestelde benchmark voor duurzaam beleggingsbeleid dan grotere verzekeraars. Overigens wijst VBDO hierbij op het feit dat sommige onderzochte kleine verzekeraars geen informatie daarover konden of wilden verstrekken, waardoor ze met een nul-score in het onderzoek werden opgenomen.
De aanbeveling van VBDO voor de kleine verzekeraars om samen te werken om een duurzaam beleggingsbeleid te ontwikkelen, eventueel in samenwerking met Verbond van Verzekeraars, lijkt interessant. De VBDO doet de oproep aan de verzekeringssector om verdere stappen te nemen gericht op verduurzaming van de sector. Wij sluiten ons daar bij aan. Het is evenwel aan de bedrijven om hier al dan niet invulling aan te geven. Wij zijn benieuwd naar de vorderingen die het volgende onderzoek in 2011 zal laten zien.
Herinnert u zich dat in 2002 de sector een gedragscode heeft ondertekend waarin staat dat de Verzekeraars zullen streven naar beleggingscriteria die transparant zijn voor verzekerden, aandeelhouders/leden en publiek? In hoeverre, mede tegen de achtergrond van dit onderzoek, beschouwt u deze gedragscode als een succes? Indien dit niet zo is, bent u van plan hier wat aan te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om dit onderwerp ook in Europees verband nader op de agenda te zetten?
Verantwoord beleggen en verantwoording door financiële instellingen3 staat al op de agenda van DG Interne Markt van de Europese Commissie (Single Market Act 2010, Groenboek Financiële Instellingen juni 2010) en van het EU Multistakeholderforum voor MVO4.
Het onbevoegd optreden als hulpofficier |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Agenten politie Twente in de fout»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het onderzoek, te weten dat 25 van de 100 agenten die als hulpofficier werkzaam zijn, niet over de juiste papieren beschikken, simpelweg onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het onbevoegd optreden als hulpofficier vergaande consequenties kan hebben voor lopende strafzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit te voorkomen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 12 tot en met 14 van de leden Marcouch, Recourt en Kuiken van uw Kamer (2010Z17052, ingezonden op 18 november 2010).
Ik zal de politie vragen om op basis van regionale best-practices één landelijk protocol op te stellen om situaties zoals in Twente te voorkomen. Hierin zal ook een procesbeschrijving van de certificering worden opgenomen.
Deelt u de mening dat zij die niet bevoegd zijn per direct moeten stoppen met het verrichten van handelingen als hulpofficier van justitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om alle korpsen zo spoedig mogelijk conform te informeren?
Ik deel deze mening. Het is niet noodzakelijk de korpsen hierover nader te informeren aangezien het al praktijk is dat de politie ervoor zorgt dat na constatering van onbevoegd optreden als hulpofficier direct gestopt wordt met het verrichten van deze handelingen.
Bent u bereid de korpsbeheerders en korpschefs (wederom) te verzoeken om de situatie per korps in kaart te brengen en dus te controleren of alle agenten die als hulpofficier werkzaam zijn (en waren als het gaat om lopende strafzaken) over de juiste papieren beschikken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Op dit moment wordt een inventarisatie naar het aantal onbevoegde hulpofficieren per korps uitgevoerd. Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek met uw Kamer delen.
Bent u van mening dat disciplinaire maatregelen hier gepast zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar antwoord vraag 11 van de antwoorden op de vragen van de leden Marcouch, Recourt en Kuiken (2010Z17052) aan de minister van Veiligheid en Justitie over onbevoegde hulpofficieren bij de politie (ingezonden 18 november 2010).
De positie van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang in Nederland en in het Nederlandse asielbeleid |
|
Hans Spekman (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hel in nieuwe HOMO»?1
Ja.
Wordt in de Nederlandse opvang voor asielzoekers rekening gehouden met de kwetsbare positie van homoseksuelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de inrichting van de opvang is er speciale aandacht voor de kwetsbare positie van diverse groepen, onder wie homoseksuelen.
Het beleid om de veiligheid en leefbaarheid te borgen is uitgewerkt in onder meer huisregels, bezoekersregels, een Reglement onthouding verstrekkingen, en een gedragscode. Daarnaast zijn diverse processen ingericht om klachten en meldingen adequaat af te handelen. Het (aanzetten tot) discrimineren, intimideren en uitoefenen van geweld tegen medebewoners, personeel en omwonenden van de opvanglocatie, dan wel tegen ieder ander, is niet toelaatbaar. Uitingen van discriminatie, intimidatie en geweld zullen veelal leiden tot een maatregel (sanctie) op basis van het Reglement onthouding verstrekkingen. Het bestaande beleid dat ertoe dient de veiligheid en leefbaarheid van alle asielzoekers te borgen is toereikend om ook groepsspecifieke problematiek aan te pakken.
Is er speciaal beleid ten aanzien van de bescherming van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang, dat betrekking heeft op bijvoorbeeld veiligheid, voorlichting en bestrijding van discriminatie? Zo ja, welk beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, samengevat, het Nederlandse beschermingsbeleid voor homoseksuele asielzoekers uit «homo-onvriendelijke»2 landen? Kunt u daarvan per land en/of per categorie landen een overzicht geven?
Allereerst wordt opgemerkt dat homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun geaardheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Vluchtelingenverdrag.
Verder geldt ten aanzien van homoseksuelen uit een aantal landen specifiek beleid. Homoseksuelen uit Afghanistan en Irak worden aangemerkt als risicogroep als bedoeld in de Vreemdelingencirculaire (Vc C14/4.5). Dit betekent dat zij reeds in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van het Vluchtelingenverdrag indien zij met geringe indicaties aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun geaardheid een gegronde vrees voor vervolging hebben. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Ten aanzien van homoseksuelen uit Iran geldt dat zij zijn aangewezen als specifieke groep die behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
In het landgebonden beleid inzake verschillende landen in met name Afrika en Azië wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de positie van homoseksuelen en wordt van hen niet verlangd dat ze zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Wat moeten homoseksuele asielzoekers volgens het huidige beleid precies doen om te bewijzen dat zij homoseksueel zijn? Deelt u de mening dat, wanneer dit in een individuele casus moeilijk te bewijzen valt, zij het voordeel van de twijfel moeten krijgen? In hoeverre gebeurt dit in de huidige praktijk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Ingevolge artikel 31 van de Vw2000 is het in beginsel voldoende dat de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk maakt. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd kunnen worden bewezen. Als de vreemdeling niet in staat is en ook van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij zijn verklaringen met bewijsmateriaal ondersteunt, kunnen onder omstandigheden de verklaringen toch geloofwaardig worden geacht en kan derhalve het voordeel van de twijfel worden gegeven (zie ook Vreemdelingencirculaire C14/3.3).
Ik hecht veel waarde aan het onderkennen van gendergerelateerde aspecten, waaronder homoseksualiteit in asielzaken. Bij de IND is hier dan ook extra aandacht voor. De IND hoor- en beslismedewerkers worden op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind door interne en externe experts op dit gebied. In standaard opleidingsmodules wordt veel aandacht besteed aan zaken als het interpreteren van informatie en omgaan met emoties, het adequaat benaderen van asielzoekers van verschillende culturele achtergronden en duiding van verbale en non-verbale signalen in relatie tot de eigen dagelijkse werkpraktijk. Gelet op het belang dat ook de IND hecht aan dit onderwerp worden naast de leermodules tevens speciale bijeenkomsten door de IND georganiseerd. Zo staat er voor 2011 een Masterclass Interviewtechnieken betreffende ethische aspecten bij het doorvragen o.a. met betrekking tot homoseksualiteit gepland.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat homoseksuele asielzoekers zoals de betreffende jongen in het artikel in De Telegraaf, na geweld en vervolging in eigen land, in Nederland belanden in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie in bijvoorbeeld asielzoekerscentra? Bent u bereid uw beleid daarop aan te passen en maatregelen te treffen? Zo ja, welke en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor alle asielzoekers die in de opvang verblijven geldt dat voorkomen moet worden dat zij in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie terechtkomen. Hier is het beleid van het COA dan ook op gericht. Ik verwijs hier terzake agressiviteit en discriminatie in asielzoekerscentra graag naar mijn antwoorden op vragen van het lid Voordewind e.a.3 over bedreigingen van ex-moslims in asielzoekerscentra.
Deelt u de mening dat er op de asielzoekerscentra een vertrouwenspersoon moet komen, wiens rol toegesneden is op de problematiek van homoseksuele asielzoekers? Kunt u dit toelichten?
Op de asielzoekerscentra worden asielzoekers met specifieke ondersteuningsbehoeften doorverwezen en in contact gebracht met specialistische organisaties. Het is derhalve niet nodig om voor elke groep een eigen vertrouwenspersoon aan te stellen.
Binnen het COA is veel aandacht voor het signaleren van sociale misstanden zoals huiselijk geweld en discriminatie en geweld. De medewerkers worden getraind in het signaleren en boven tafel krijgen van deze misstanden. Hierbij is er een nauwe samenwerking met diverse lokale en regionale hulpverleningsinstanties.
Tijdens het debat over de begroting heb ik u toegezegd dat ik bereid ben met belangenorganisaties te overleggen om na te gaan of zij in dit verband suggesties hebben waarmee het COA aan de slag kan. Dit overleg vond plaats op 31 januari jl. Ik heb afgesproken dat het COA samen met vertegenwoordigers van het COC en Secret Garden evenals met de christelijke Stichting Gave gezamenlijk gaan onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden verhoogd van asielzoekers die wegens hun geaardheid of levensovertuiging in de asielopvang te maken hebben met agressie of discriminatie.
Onbevoegde hulpofficieren bij de politie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Onbevoegde hulpofficieren in Twente»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze en andere incidenten met onbevoegde hulpofficieren het gezag van de politie aantasten?
Ja.
Hebt u een compleet beeld van het aantal onbevoegde hulpofficieren bij alle politiekorpsen? Zo ja, hoeveel hulpofficieren betreft dit en bij welke korpsen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit op korte termijn wel te krijgen en aan de Kamer te verstrekken?
Ik verwijs naar antwoord op vraag 5 van het lid Hennis-Plasschaert (2010Z17051) ingezonden op 18 november 2010.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van eerdere incidenten met onbevoegde hulpofficieren, u per onmiddellijk maatregelen had moeten (laten) nemen om deze praktijk tegen te gaan? Zo ja, is dat dan wel gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Op eerdere incidenten is door de politie adequaat gereageerd. Mij hebben geen signalen bereikt dat er naar aanleiding van het bekend worden van onbevoegde hulpofficieren deze materie niet serieus is aangepakt door politie.
Hoe lang zijn er onbevoegde hulpofficieren actief geweest?
Het is noodzakelijk om eerst de uitkomsten van de landelijke inventarisatie door de politie af te wachten voordat op deze vraag antwoord kan worden gegeven (ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van het lid Hennis-Plasschaert van uw Kamer ingezonden op 18 november 2010 (2010Z17051)).
Kent u de oorzaken van het feit dat er onbevoegde hulpofficieren zijn? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Uit het nog lopende interne onderzoek van Twente is inmiddels duidelijk geworden dat het in het verleden gebruikelijk was dat door de Dienst Personeelszaken en door de Politieacademie brieven naar hulpofficieren werden gestuurd, waarin zij werden geattendeerd op het aflopen van de geldigheid van de certificering. Daarnaast hadden en hebben natuurlijk de hulpofficieren zelf een eigen verantwoordelijkheid voor het bijhouden van de geldigheid van de desbetreffende certificering. Het lijkt er op dat hulpofficieren in toenemende mate zijn gaan rekenen op signalen van de Dienst Personeelszaken en/of de Politieacademie over die geldigheid.
Ook kan in specifieke gevallen de landelijk gehanteerde systematiek voor het behalen van de certificering een rol hebben gespeeld. Zo moet een examen voor het behalen van de benodigde certificering al vijf maanden van tevoren worden aangevraagd en ingepland, vóór het daadwerkelijk aflopen van de geldigheid van certificering. Het risico is aanwezig dat hulpofficieren veelal hebben gekeken naar de datum van afloop van de certificering en (dus) te laat een examendatum hebben aangevraagd. Met als risico dat individuele hulpofficieren niet in een keerslagen voor hun examen en daardoor tijdelijk een periode niet meer gecertificeerd waren.
Daarnaast is in de systematiek van de certificering niet de datum van het behalen van het benodigde examen bepalend, maar de datum waarop het behaalde certificaat wordt verstuurd aan de desbetreffende hulpofficier en die op het certificaat staat vermeld. Dit levert het risico op dat hulpofficieren gedurende een relatief korte periode van enkele weken weliswaar geslaagd zijn maar formeel niet gecertificeerd en dus onbevoegd ambtshandelingen verrichten.
Tenslotte komt uit het lopende onderzoek naar voren dat er mogelijk sprake is geweest van een onvoldoende gevoelde urgentie op het onderwerp; weinigen hebben zich gerealiseerd dat het onbevoegd verrichten van ambtshandelingen, door het ontbreken van een geldige certificering, consequenties kan hebben voor de betreffende strafzaken en/of een disciplinaire maatregel of strafrechtelijke veroordeling kan opleveren van valsheid in geschrifte, mits aantoonbaar is voldaan aan het vereiste opzet- of voorwaardelijke opzetcriterium.
Zoals al eerder is aangegeven, is het interne onderzoek van de politie Twente nog gaande. Daarin wordt ook gekeken naar de mogelijke oorzaken van de ontstane situatie. Deze oorzaken zullen in de aangekondigde procesbeschrijving certificering hulpofficieren worden verwerkt, opdat maatregelen worden getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Aanvullend kan nog worden vermeld dat wellicht ook bij het management in Twente onvoldoende urgentie werd gevoeld op het onderwerp en mogelijke consequenties onvoldoende bekend waren, met als gevolg dat overzichten over certificering niet in de gebruikelijke control-cyclus werden meegenomen en het overzicht daarom op managementniveau ontbrak.
Dit is aangepast.
Hoeveel hulpofficieren zijn er? Is deze capaciteit voldoende? Zo nee, wat zijn de gevolgen van het gebrek aan capaciteit en hoe gaat u bewerkstelligen dat korpsen wel over voldoende capaciteit aan hulpofficieren gaan beschikken?
Ik zal de aantallen hulpofficieren laten meenemen in de inventarisatie die wordt uitgevoerd naar deze problematiek.
Wat is het gevolg voor het politiewerk als er geen hulpofficier aanwezig is? Zijn er verdachten niet aangehouden of heengezonden vanwege gebrek aan hulpofficieren? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Bij de afwezigheid van een hulpofficier op een specifiek bureau wordt dit opgelost binnen de politie-organisatie bijvoorbeeld door middel van een piketregeling of anderszins inschakelen van een hulpofficier van een ander bureau. Er wordt dan voor gezorgd dat er alsnog een hulpofficier aanwezig is.
Hoe kon het dat er een blijkbaar gebrekkige controle is geweest op de geldigheid van certificaten?
Zie antwoord vraag 6.
Doen alle hulpofficieren daadwerkelijk elke drie jaar opnieuw examen om een certificaat te verkrijgen, zoals is voorgeschreven? Zo ja, wie controleert dit? Zo nee, waarom niet?
De hulpofficier certificering vindt alleen plaats wanneer dit vanuit de taak en functie van de betreffende politieman/vrouw noodzakelijk is. Het is hierbij van belang dat er efficiënt en effectief wordt ingezet op de politiecapaciteit en hierop opleiding/certificering aan te passen. Het aantal hulpofficieren dient voldoende te zijn om aan de vraag naar hulpofficieren te voldoen.
De controle voor de certificering ligt op regionaal niveau.
In hoeveel gevallen hebben onbevoegde hulpofficieren hun functie kunnen vervullen door daarbij valsheid in geschrifte te plegen? Hoeveel strafzaken lopen er tegen deze politiefunctionarissen en hoeveel zaken zijn er al afgedaan?
Het College van procureurs-generaal heeft eind november 2010 meegedeeld bekend te zijn met vijf strafrechtelijke onderzoeken tegen hulpofficieren van justitie wegens valsheid in geschrift. In één van deze zaken is de betrokken politieambtenaar door de rechtbank veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk.
Zoals geantwoord op vraag 3 is de inventarisatie van het aantal onbevoegde hulpofficieren binnen de Nederlandse politiekorpsen nog niet afgerond. Aan de hand van het referentiekader zal per geval beoordeeld dienen te worden of disciplinair dan wel strafrechtelijk optreden aangewezen is. Het Openbaar Ministerie verwacht daarom dat het aantal strafzaken kan oplopen.
Wat zijn de gevolgen voor al afgedane en lopende strafzaken waarbij onbevoegde hulpofficieren betrokken waren of zijn?
De consequenties voor lopende strafzaken waarin een politiefunctionaris onbevoegd als hulpofficier van justitie is opgetreden, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn onder andere de aard van de onbevoegd verrichte handeling en het mogelijke nadeel dat de verdachte hierdoor heeft ondervonden van belang.
De meest gebruikte bevoegdheden van hulpofficieren van justitie zijn het afgeven van een machtiging tot binnentreden, het in verzekering stellen van verdachten en het afgeven van een bevel tot onderzoek aan lichaam of kleding van een verdachte. Bij inverzekeringstelling dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij opeenvolgende fasen van de voorlopige hechtenis steeds zelfstandig te worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor het gelasten van voorlopige hechtenis is voldaan. Gebreken van een inverzekeringstelling kunnen geen zelfstandige grond vormen voor afwijzing van een latere vordering tot inbewaringstelling en ook niet voor afwijzing van een vordering tot gevangenhouding (HR 16 februari 2010, LJN BK 8 537, NJ 2010, 123).
Uit recente jurisprudentie blijkt dat vormverzuimen ten aanzien van bovengenoemde meest gebruikte bevoegdheden door de rechter verschillend worden beoordeeld. In twee gevallen van inverzekeringstelling door een onbevoegde hulpofficier is bijvoorbeeld enkel geconstateerd dat sprake is van een vormverzuim zonder daar consequenties aan te verbinden (Gerechtshof Den Bosch 29 april 2010, LJN BM 2 861 en BM 2783). In een geval van een onbevoegd gegeven bevel tot onderzoek aan lichaam of kleding van een verdachte is vrijspraak wegens bewijsuitsluiting gevolgd (Rechtbank Maastricht 23 juli 2010; niet gepubliceerd). Deze laatste uitspraak is overigens nog niet onherroepelijk; het Openbaar Ministerie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Opsporingsambtenaren hebben de bevoegdheid om processen-verbaal op te maken. Daarvoor is doorgaans niet tevens de functie van hulpofficier vereist. De onbevoegdheid van een opsporingsambtenaar om als hulpofficier van justitie op te treden tast in die gevallen dus in beginsel niet de bevoegdheid aan om een proces-verbaal op te maken. In die gevallen waarin de wet wel vereist dat een proces-verbaal wordt opgemaakt door een hulpofficier van justitie, is sprake van een vormverzuim als het proces-verbaal wordt opgemaakt door een onbevoegde hulpofficier van justitie. Deze eis wordt bijvoorbeeld gesteld ten aanzien van een proces-verbaal van aangifte bij een klachtdelict (artikel 165 Wetboek van Strafvordering (Sv)). Als een dergelijke aangifte is opgenomen door een onbevoegde hulpofficier, kan het opnieuw opnemen van de aangifte dit vormverzuim eenvoudig herstellen.
Daarnaast is van belang dat artikel 344 Sv verschillende bewijswaardes toekent aan verschillende soorten schriftelijke bescheiden. Processen-verbaal opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, kunnen voor de recht er voldoende zijn om het bewijs aan te nemen dat een verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd (artikel 344, eerste lid onder 2 en tweede lid, Sv). Dat betekent kort gezegd dat in die gevallen steunbewijs niet per definitie nodig hoeft te zijn. Daarnaast kan een proces-verbaal dat niet is opgemaakt door een bevoegde hulpofficier van justitie, terwijl de wet dat wel vereist, nog wel als bewijs dienen mits dit gebeurt in combinatie met de inhoud van een ander bewijsmiddel (artikel 344, eerste lid onder 5, Sv).
Ten aanzien van strafzaken die zijn geëindigd in een onherroepelijk vonnis bestaat de mogelijkheid van herziening als wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 457 Sv.
Kunnen de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten als bewijs dienen indien die door een onbevoegde hulpofficier zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft het gevolgen voor de overige beslissingen die deze politiefunctionarissen uit hoofde van hun functie van hulpofficier hebben genomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 12.
Kolenbroei |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kolenbroei oorzaak stankoverlast»1 en kloppen de beschreven feiten? Is het waar dat in de gemeente Zaanstad met regelmaat overlast ontstaat ten gevolge van kolenbroei?
Ja. Bij de provinciale milieuklachtenlijn zijn op 15 november jl. zo’n 70 klachten over stankoverlast en irritatie in Zaanstad binnengekomen.
Voorzover mij bekend gaat het in dit geval om een incident en komt overlast in de gemeente Zaanstad door kolenbroei in het Amsterdams havengebied niet met regelmaat voor. De huidige problemen spelen echter al wel een aantal weken.
Deze problemen zijn ontstaan eind september 2010 toen een broeiende kolenhoop bij een op- en overslagbedrijf aan het Noordzeekanaal in brand is geraakt. Er ontstond overlast in de omgeving door het ontwijken van vluchtige componenten. De gemeente Amsterdam die sinds 1 oktober 2010 het bevoegd gezag is, heeft het bedrijf gesommeerd deze overlast aan te pakken. Het bedrijf heeft maatregelen genomen door de kolen af te graven, af te dekken en te verwerken. Dit proces zou in 6–8 weken moeten zijn afgerond. In de nacht van 14/15 november is door ongunstige weersomstandigheden (harde wind) en de vorm van de opgeslagen kolenberg echter opnieuw brand ontstaan met een grote rookontwikkeling. Deze brand was snel onder controle, maar heeft veel overlast en klachten veroorzaakt.
Worden er in wet- en regelgeving algemene eisen gesteld ter voorkoming van kolenbroei? Zo ja, welke?
Er zijn geen algemene eisen ter voorkoming van kolenbroei in bestaande wet- en regelgeving opgenomen. Eenieder is overigens verplicht om nadelige gevolgen voor het milieu zoals het optreden van gevaar, schade of hinder te voorkómen en deze gevolgen te beperken of ongedaan te maken (Ingevolge artikel 1.1.a van de Wet milieubeheer, het zorgplichtartikel)
Welke emissies kunnen vrijkomen in het geval van kolenbroei en in welke concentraties?
Bij kolenbroei kunnen stoffen als kooldioxide, koolmonoxide, vluchtige koolwaterstoffen, teer, rook- en roetdeeltjes en zwavelverbindingen vrijkomen. De concentraties hangen af van de ernst van de situatie en van de maatregelen ter plaatse. Metingen van de brandweer en de GGD rond de kolenopslag hebben in dit geval geen hoge waarden van giftige stoffen in de buitenlucht aangetoond.
Worden in vergunningvoorwaarden voor locaties waar (op grote schaal) kolen liggen opgeslagen standaard eisen gesteld ter voorkoming van kolenbroei?
Ja. In de vergunningen voor bedrijven met een bulkopslag van steenkool worden voorschriften opgenomen waarin wordt gesteld dat broei moet worden gecontroleerd door doelmatige temperatuurmetingen of regelmatige monitoring van de temperatuur van de opgeslagen steenkool. Ook maatregelen zoals uitrijden en verdichten van broeiende kolen staan in de voorschriften genoemd. In de vergunning van het Amsterdamse op- en overslagbedrijf zijn voorschriften opgenomen om kolenbroei te voorkomen, te detecteren en te bestrijden.
De DCMR (Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond) eist dat een vergunninghouder een procedure opstelt, waarin informatie staat over de wijze van meten, de gebruikte meetapparatuur, diepte, plaats en frequentie van metingen en hoe te handelen indien broei wordt geconstateerd.
Zijn de wetgeving en/of vergunningverlening naar uw mening voor verbetering vatbaar? Op welke punten?
De vergunningen die in Nederland voor de opslag van kolen in bulk zijn verleend bevatten in principe alle elementen die nodig zijn om kolenbroei te monitoren, te voorkomen, te detecteren en te bestrijden. Een standaard noodprocedure of plan van aanpak als er desondanks toch incidenten optreden zoals in de DCMR voorschriften is vastgelegd, is niet in alle gevallen voorgeschreven hetgeen wel gewenst is. De VROM-Inspectie zal de bevoegde gezagen informeren en hen verzoeken om zonodig voorschriften toe te voegen zoals bij de DCMR gebruikelijk is.
Bankgegevens |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Justitie wil nog meer weten van burgers»?1
Ja.
Is het waar dat u voornemens bent het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) een database te laten ontwikkelen om bankgegevens op te kunnen slaan? Zo ja, welke gegevens zullen in de database worden verzameld?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 van de leden Schouw en Berndsen (vraagnummer 2010Z16726). Overigens was er bij de daarin genoemde ambtelijke verkenning geen sprake van een centrale opslag maar van een centraal raadplegingspunt, waarbij een centrale instantie zou zorgen voor het doorgeleiden van naw-vragen van politiemedewerkers naar de betreffende bank.
In welk stadium van ontwikkeling bevinden zich de plannen voor het opzetten van deze database?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij deze plannen rekening gehouden met de privacy van burgers? Hoe wordt deze database beschermd tegen onbevoegde toegang?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn bij u gevallen bekend waarin onbevoegde opsporingsambtenaren en of derden toegang hebben gehad tot de bestaande CIOT-database voor telecommunicatie gegevens? Zo ja, is hier onderzoek naar gedaan? Is hier aangifte van gedaan?
Zoals door de toenmalige Minister van Justitie is gemeld in antwoord op eerdere vragen van het lid Peters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3260) is tijdens een audit van het CIOT over 2008 door de departementale auditdienst geconstateerd dat één korps zich niet heeft gehouden aan de opgestelde veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de toegang tot de gegevens. Hiervan is geen aangifte gedaan.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot de bestaande database?
Voor een opsomming van de door mij getroffen maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de hiervoor genoemde vragen van het lid Peters.
De milieuvergunning aan Thermphos |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de vergunning die de Zeeuwse GroenLinks-gedeputeerde Wiersma voor de uitstoot van onder meer dioxine heeft verleend aan het bedrijf Thermphos, waarover onder de bevolking grote zorgen bestaan?1
Ja.
Wat is tot nu toe uw betrokkenheid en die van de VROM-Inspectie bij de verlening van deze milieuvergunning geweest?
Toen begin 2009 duidelijk werd dat de milieu- en veiligheidssituatie bij Thermphos verslechterde heeft de VROM-Inspectie intensief overleg gevoerd met de provincie Zeeland, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Er is vervolgens door de provincie een aanpak ontwikkeld die gericht is op het actualiseren van de milieuvergunning en het verscherpt toezicht op de naleving van de voorschriften.
De nu in discussie zijnde wijziging van de milieuvergunning is onderdeel van deze aanpak. De wijzigingsvergunning stelt een duidelijke norm voor dioxinen die er eerst niet was. Op basis van die normen kan de provincie ook handhavend optreden.
Voor wat betreft de normstelling voor de dioxinenemissies verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Van Tongeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 665)
De provincie heeft verklaard dat ze handhavend zal optreden als afspraken door Thermphos onvoldoende worden nagekomen. De VROM-Inspectie zal de aanpak op de voet volgen en zo nodig ingrijpen als blijkt dat partijen hun verantwoordelijkheid niet nemen.
Wat is uw bevoegdheid bij het toezicht op de vergunningverlening door de provincie inzake milieuvergunningen zoals die voor Thermphos? Is het waar dat het de verantwoordelijkheid is van de regering om toe te zien op de kwaliteit van de vergunningverlening door provincies? Zo ja, welke stappen bent u dan van plan te nemen om de provincie Zeeland aan te spreken op het gedoogbeleid van onder meer te hoge dioxine-emissies?
Het verlenen van milieuvergunningen is gedecentraliseerd en in de situatie van Thermphos is het provinciebestuur primair verantwoordelijk voor de vergunningverlening. De provincie dient zorg te dragen voor een goede horizontale verantwoording en kwaliteitsborging.
Mijn bevoegdheid bij het toezicht op de vergunningverlening is het interbestuurlijk toezicht op de taakuitvoering, vergunningverlening en handhaving, door de provincie. De VROM-Inspectie is door mij aangewezen om interbestuurlijk toezicht te houden op de decentrale uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer door de provincie. Dat wil zeggen dat de VROM-Inspectie nagaat of de provincie taken verwaarloost, dan wel besluiten neemt die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang. De interbestuurlijk toezichthouder heeft de bevoegdheid om informatie op te vragen, te beoordelen en in geval van taakverwaarlozing of wanneer besluiten genomen worden in strijd met het recht of algemeen belang, in te grijpen. Ingrijpen gebeurt in de eerste plaats via bestuurlijk overleg. Wanneer dit geen oplossing biedt kunnen de vervolgstappen bestaan uit het geven van aanwijzingen, in de plaatstreding of het voordragen van besluiten aan de Kroon voor schorsing en vernietiging van een besluit.
Naast de rol van (interbestuurlijk) toezichthouder heeft de VROM-Inspectie in het vergunningverlening traject bij bepaalde inrichtingen, waaronder Thermphos een
wettelijke adviesrol. Dat heeft ze ook gedaan bij de nu in discussie zijnde wijziging van de milieuvergunning voor Thermphos.
Vanuit deze verschillende rollen heeft de VROM-Inspectie zich ervan vergewist dat de provincie zich bewust was van haar verantwoordelijkheid. Ik ga er vanuit dat de partijen zich aan de gemaakte afspraken houden en zal dit op de voet volgen.
Bent u bereid erop toe te zien dat er door een onafhankelijk instituut, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), volledig onderzoek wordt gedaan naar de gezondheids- en milieu-effecten van de emissies van Thermphos, zoals de dorpsraad van Nieuwdorp heeft gevraagd, en de Kamer hierover te informeren?
Het RIVM heeft in opdracht van de VROM-Inspectie en de provincie Zeeland diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van de emissies van Thermphos op de gezondheid van omwonenden en het milieu. Er zijn onderzoeken geweest naar de emissie van dioxinen en naar de gezondheidseffecten van andere stoffen. (zie mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van Tongeren).
In de komende periode is het bedrijf verplicht om doorlopend metingen te verrichten om aan te tonen dat aan de tussentijdse norm wordt voldaan. Tevens worden onder regie van de provincie Zeeland gerichte aanvullende onderzoeken en metingen uitgevoerd. Op de kwaliteit van de uitvoering van deze onderzoeken zal de VROM-Inspectie toezien.
Er is door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten toegezegd dat een nader te bepalen gezondheidsonderzoek in overleg met betrokken gemeenten, RIVM en GGD zal worden uitgevoerd. Vooralsnog zie ik geen reden om zelf aanvullend onderzoek te (laten) doen.
De Europese Verordening voor sociale zekerheid |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Europese Verordening 883/20041 voor sociale zekerheid?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Nederlanders die naar een andere Europese lidstaat verhuizen, maar in Nederland blijven werken, geen werkloosheidsuitkering kunnen aanvragen in Nederland, ondanks het feit dat zij jarenlang premies hebben betaald?
Dat kan het geval zijn.
De Europese Verordening 883/2004 onderscheidt ten aanzien van werkloosheid verschillende situaties (artikel 65, Vo. 883/2004):
Iemand die gedeeltelijk werkloos raakt, heeft recht op een werkloosheidsuitkering van de lidstaat waar hij werkte (art. 65, lid 1, Vo. 883/2004). Gedeeltelijk werkloos wil zeggen dat er nog enige contractuele arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer bestaat of behouden blijft.
Een werkloze die geen grensarbeider is en niet terugkeert naar zijn woonland heeft recht op een werkloosheidsuitkering van de lidstaat waar hij werkte (art. 65, lid 2 laatste zin, Vo. 883/2004). Onder grensarbeider verstaat de Verordening eenieder die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat maar die woont in een andere lidstaat, waarnaar hij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert (art. 1 sub f, Vo. 883/2004).
Iemand die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden in een andere lidstaat woonde en die wanneer hij volledig werkloos wordt in die lidstaat blijft wonen of er naar terugkeert, heeft recht op een werkloosheidsuitkering van de lidstaat waar hij woont. Hij heeft dit recht volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, aan die wetgeving onderworpen was. De uitkering wordt verleend door het orgaan van de woonplaats en komt ten laste van dit orgaan (art. 65, lid 2 jo. art. 65, lid 5, onderdeel a, Vo. 883/2004).
De situatie kan zich dus voordoen dat iemand in een bepaalde lidstaat heeft gewerkt en daar premies heeft betaald terwijl de lidstaat waar hij woont de werkloosheidsuitkering betaalt.
Bij de totstandkoming van Verordening 883/2004 is uitdrukkelijk voor deze systematiek -die ook al onder Verordening 1408/71 gold- gekozen. Ter compensatie regelt Verordening 883/2004 dat het orgaan waar de werkloze gewerkt heeft, aan het orgaan van het woonland, de uitkeringen betaalt die het orgaan van het woonland gedurende ten hoogste 3 maanden heeft verstrekt
(of 5 maanden wanneer de betrokkene tijdens de voorafgaande 24 maanden gedurende tijdvakken van ten minste 12 maanden heeft gewerkt) (art. 65, lid 6 en 7, Vo. 883/2004).
Er is bij grensarbeiders uitdrukkelijk niet gekozen voor de systematiek dat de lidstaat waar is gewerkt en premie is betaald, de werkloosheidsuitkering betaalt aan een volledig werkloze die in een andere lidstaat woont. Het levert namelijk problemen op voor de lidstaat die de werkloosheidsuitkering verstrekt om de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en sollicitatieactiviteiten van de werkloze die in een ander lidstaat woont te controleren.
Vandaar ook dat de niet-grensarbeider die in het werkland blijft een werkloosheidsuitkering van het werkland ontvangt en zich in het werkland beschikbaar moet stellen en dat de niet-grensarbeider die naar zijn woonland terugkeert, een werkloosheidsuitkering uit zijn woonland krijgt en zich in zijn woonland beschikbaar moet stellen. Verordening 883/2004 staat de niet-grensarbeider die naar zijn woonland is teruggekeerd overigens toe zich daarnaast ook ter beschikking te stellen van de arbeidsvoorzieningdiensten van zijn voormalig werkland (art. 65, lid 2, Vo. 883/2004).
Denkt u dat de nieuwe Verordening consequenties zal hebben voor het vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie?
Ja. Verordening 883/2004 biedt namelijk de volledige werkloze de mogelijkheid om zich tevens ter beschikking te stellen van de arbeidsvoorzieningdienst van het land waar hij heeft gewerkt (art. 65 lid 2 2e volzin Vo. 883/2004). De volledige werkloze kan zich dus blijven oriënteren op mogelijkheden die de lidstaat biedt waar hij heeft gewerkt. Verordening 1408/71 bood deze mogelijkheid niet. Verordening 883/2004 komt dus het vrij verkeer van personen binnen de EU ten goede.
Kent u het Europese arrest Miethe (zaak C-1/85)2, een uitzonderingsclausule, waarin is bepaald dat grensarbeiders onder bepaalde voorwaarden aanspraak kunnen maken op een uitkering in het land waar zij werken en alwaar de premie is opgebouwd?
Ja.
Bent u van mening dat de Verordening 883/2004 juist is toegepast?
Bij schrijven van 4 december 2009 is uw Kamer er – in het kader van de vragen van de vaste commissie SZW over Verordening 883/2004 – bij vraag 33 over geïnformeerd dat het Miethe arrest geen toepassing meer vindt (Kamerstuk 21 501-31, nr. 194).
Het antwoord waar u naar verwijst van de heer Andor namens de Commissie op vragen van het Europees Parlement, is voor mij geen reden om tot een wijziging te komen van de zienswijze dat het Miethe arrest onder Verordening 883/2004 geen toepassing meer vindt.
Kern van de Miethe uitspraak is dat vanuit re-integratieoverwegingen rekening moet worden gehouden met de lidstaat waar de beste kansen op re-integratie in het beroepsleven bestaan. Onder Verordening 1408/71 gebeurde dat door de werkzoekende in dat land de werkloosheidsuitkering te laten aanvragen.
Tijdens de voorbereidingen en het wetgevingsproces van Verordening 883/2004 is nadrukkelijk en uitgebreid over het Miethe arrest gediscussieerd. Door de Miethe uitspraak kreeg een volledig werkloze grensarbeider de keuze onder Verordening 1408/71 waar hij zijn werkloosheidsuitkering kon aanvragen: in zijn woonland of in zijn laatste werkland. Deze uitspraak is in Verordening 883/2004 geïncorporeerd, zij het op een andere manier dan de oplossing van de rechter in de Miethe zaak. In Verordening 883/2004 is namelijk de mogelijkheid opgenomen dat de volledig werkloze zich daarnaast (dwz naast de beschikbaarheid in het woonland) beschikbaar kan stellen van de arbeidsvoorzieningdienst van zijn voormalig werkland. Er bestaat echter alleen aanspraak op een werkloosheidsuitkering uit het woonland. Er zijn dus geen belemmeringen meer voor de volledig werkloze om toegang te hebben tot de arbeidsmarkt van zijn voormalig werkland. Het gaat hier om een weloverwogen aanpassing die is verwoord in de preambule 13 bij de toepassingsverordening 987/2009:
«Deze Verordening voorziet in maatregelen en procedures om de mobiliteit van werknemers en werklozen te bevorderen. Volledig werkloos geworden grensarbeiders kunnen zich ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdienst in zowel het woonland als de lidstaat waar zij hun laatste werkzaamheden hebben verricht. Zij hebben evenwel alleen aanspraak op een uitkering van de lidstaat waar zij wonen.»
Een ander aspect is nog het volgende. Het Hof van Justitie ging er in de Miethe zaak van uit dat het hier een uitzonderlijke situatie betreft. In de praktijk blijkt het echter moeilijk om te bepalen of iemand privé en beroepsmatig zodanige banden heeft met het werkland dat hij daar de beste kansen op re-integratie in het beroepsleven heeft. De groep werknemers die in de praktijk een beroep deed op het Miethe-arrest in Nederland was geen uitzonderlijke situatie, maar omvatte ongeveer een derde van alle werkloze grensarbeiders . Begin 2010 hadden ca. 2000 personen met een beroep op het Miethe arrest een werkloosheidsuitkering in Nederland. De vraag rijst of het beroep op het Miethe arrest louter was ingegeven door betere re-integratiekansen of niet ook door het ontvangen van een hogere of langer durende werkloosheidsuitkering in Nederland in vergelijking met Duitsland en België.
Het standpunt dat het Miethe arrest geen toepassing meer vindt onder Verordening 883/2004 wordt ook gedragen door de Duitse en de Belgische uitvoeringsorganen. Ook zij passen sinds de inwerkingtreding van Verordening 883/2004 voor nieuwe gevallen het Miethe arrest niet meer toe. UWV voert de nieuwe Verordening 883/2004 inmiddels uit en bevordert ook de inschakeling in het arbeidsproces van personen die zich hebben ingeschreven bij de arbeidsbemiddelingdienst in Nederland en geen Nederlandse werkloosheidsuitkering ontvangen. Nederland ziet dan ook geen noodzaak meer om tevens een Nederlandse werkloosheidsuitkering toe te kennen.
Erkent u, net als de Europese Commissie3, dat de uitzonderingsclausule van het arresst Miethe, ondanks de Europese Verordening 883/2004, nog steeds van kracht is?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, bent u op de hoogte van het feit dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB)4 de nieuwe Verordening, die per 1 mei 2010 geldt, zo heeft geinterpreteerd dat er via het arrest Miethe geen aanpsraak meer gemaakt kan worden op een werkloosheidsuitkering uit het laatste werkland?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, vindt u dit een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, welke maatregelen neemt u om deze situatie recht te trekken zodat deze groep conform het arrest Miethe alsnog aanspraak kan maken op een werkloosheidsuitkering uit het laatste werkland?
Zie antwoord vraag 5.
Het initiatief van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) om een Besloten Vennotschap (BV) voor plastische chirurgie te beginnen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het initiatief van het UMCG om een privékliniek voor plastische chirurgie in bv-vorm op te richten voor niet-verzekerderde plastische chirurgie? Acht u een dergelijk commercieel initiatief een taak voor een academisch medisch centrum?1
Het is aan het UMCG zelf om te bepalen welk type behandelingen ze aanbiedt en in welke organisatievorm deze behandeling plaatsheeft. Binnen de plastische chirurgie biedt UMCG, zoals vele andere ziekenhuizen, zowel zorg aan die onder het basispakket van de zorgverzekering valt als zorg die daarbuiten valt. De reden die het UMCG geeft om ervoor te kiezen een BV op te richten voor esthetische chirurgie is om de administratie en financiële kant van deze onverzekerde zorg op transparante wijze te scheiden van de verzekerde vormen van plastische chirurgie die door het UMCG worden aangeboden. Oprichting van een BV heeft voor het UMCG niet geleid tot verandering in de organisatie van de patiëntenzorg.
Hoe wordt voorkomen dat plastisch chirurgen zich op deze commerciële activiteit storten zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere zorg, een dag kent immers maar 24 uur?
Zie antwoord vraag 1.
Welke specialisten zijn daar werkzaam?
De werkzaamheden binnen het Universitair Centrum voor Esthetische Chirurgie (UCEC) worden uitgevoerd door stafleden van de afdeling Plastische Chirurgie van het UMCG.
Hoe worden deze specialisten betaald? Per verrichting of zijn deze in loondienst? Wat verdient een academisch medisch specialist in deze privékliniek?
De plastisch chirurgen zijn in loondienst van het UMCG en krijgen betaald vanuit een ambtelijke aanstelling die ze bij het UMCG hebben. Zij worden gedetacheerd in de UCEC. De hoogte van het inkomen staat daarmee vast en is onafhankelijk van het feit of ze behandelingen uitvoeren bij het UCEC of het UMCG. Dit inkomen valt binnen de kaders van de CAO Universitair medische centra (CAO-UMC).
Wordt op deze wijze via een omweg het inkomen van de academisch specialisten opgekrikt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 4.
Leidt dit niet tot een toename van de wachtlijsten voor reguliere plastische chirurgie? Zo nee, waarom niet?
Ieder ziekenhuis bepaalt zelf welk type behandelingen ze aanbiedt en daarmee hoe de verhouding tussen de geboden verzekerde en onverzekerde zorg ligt. Het feit dat de esthetische chirurgie in het UMCG in het UCEC wordt uitgevoerd verandert op zichzelf niets aan deze keuze.
Wat vindt u van de wachtlijsten voor plastische chirurgie in het UMCG waarbij men 13 weken moet wachten voor een borstvergrotingsbehandeling en 17 weken voor een buikwandcorrectie, terwijl de Treeknorm voor behandeling zeven weken bedraagt?23
De Treeknormen zijn streefnormen die de veldpartijen onderling overeengekomen zijn. Het is gewenst maar niet noodzakelijk dat elk ziekenhuis op elk specialisme binnen de Treeknorm opereert. De patiënt heeft vrije keuze voor arts en ziekenhuis en kan in die keuze de wachttijd laten meewegen. Als een patiënt geconfronteerd wordt met een hoge wachttijd, kan de zorgverzekeraar bijstaan bij het vinden van een spoediger behandeling.
Waarom werkt het UMCG niet deze wachtlijsten weg in plaats van zich bezig te houden met commerciële initiatieven?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Ontvoering van dorpelingen in Rawagedeh op 9 december 1947 |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen of uitsluiten dat leden van de Nederlandse krijgsmacht op 9 december 1947 tijdens acties in Rawagedeh, Indonesië, waarbij honderden dorpelingen werden geëxecuteerd, ook vijf mannen en jongens hebben ontvoerd?1
Ik beschik niet over informatie over de mogelijke ontvoering van vijf personen tijdens de acties van de Nederlandse krijgsmacht in Rawagedeh op 9 december 1947. In beschikbaar bronnenmateriaal wordt geen melding gemaakt van ontvoeringen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar het bericht over de ontvoering van deze mensen en uw informatie over het lot van deze mensen aan de Kamer voor te leggen? Indien nee, waarom niet?
Ik acht het gezien het voorgaande niet zinvol om nader onderzoek te doen naar aanleiding van dit bericht. Ik acht het moeilijk voorstelbaar dat er uit onderzoek nog nieuwe feiten aan het licht zullen komen over de mogelijke ontvoering van vijf personen op 9 december 1947.
Bent u bereid de Kamer te informeren vóór de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Zaken, de week van 14 december?
Ja.
Afwijzing van Smit van de bijstorting in het pensioenfonds van Smit door Boskalis |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de directie van Smit tot drie keer toe een aanbod van Boskalis heeft afgewezen om een bijstorting te doen in het Pensioenfonds van Smit?1
Ja
Is het waar dat het geld dat Boskalis voor het pensioenfonds wilde bestemmen is uitgekeerd aan de aandeelhouders?
Dit is een zaak tussen Boskalis, het bestuur van het pensioenfonds Smit, het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad. Er ligt geen rol voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.Ik zie dan ook geen reden om DNB en/of AFM een onderzoek te laten doen naar de financiële gang van zaken rond het pensioenfonds tijdens en na de overname van Smit door Boskalis. Bovendien heeft Boskalis op 18 november jl. bekend gemaakt dat zij voornemens is (éénmalig en vrijwillig) om € 30 miljoen te storten in het Pensioenfonds Smit om zo een mogelijke korting te voorkomen. De deelnemersraad, het verantwoordingsorgaan, het bestuur van het pensioenfonds en Boskalis zijn hierover met elkaar in gesprek. Ik heb vooralsnog geen signalen ontvangen dat partijen er niet uitkomen.
Wilt u de De Nederlandsche Bank (DNB) en/of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) verzoeken een onderzoek in te stellen naar de financiële gang van zaken rond het pensioenfonds tijdens en na de overname van Smit door Boskalis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u bevorderen dat het geld dat Boskalis wilde bestemmen voor het pensioenfonds van Smit alsnog bij het pensioenfonds terecht komt zodat de korting op de pensioenen van oud-Smit medewerkers ongedaan gemaakt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Eergerelateerd geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de documentaire «code rood»1 over slachtoffers van eergerelateerd geweld?
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen u van plan bent te nemen om slachtoffers van eergerelateerd geweld beter te beschermen en de daders die hierbij betrokken zijn op te sporen en te vervolgen?
Voor de oplossing van mogelijke eerconflicten en ter voorkoming van escalatie is het soms aangewezen dat het slachtoffer eerst in een veilige omgeving wordt opgevangen voordat actie kan worden ondernomen richting dader en familie.
De bescherming van slachtoffers van eergerelateerd geweld is het primaire doel van de samenwerking tussen alle betrokken ketenpartners. Dit doel komt onder meer tot uitdrukking in de richtlijnen voor de aanpak van eergerelateerd geweld zoals die door de vrouwenopvang en door het Openbaar Ministerie zijn opgesteld.
Met de Aanwijzing huiselijk- en eergerelateerd geweld van het Openbaar Ministerie en de verdere uitrol van de landelijke methode voor de aanpak van eergerelateerd geweld binnen de politiekorpsen zijn maatregelen getroffen om de opsporing en vervolging van daders van eergerelateerd geweld nader vorm te gegeven. Wat betreft de maatregelen voor bescherming en opvang van slachtoffers verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8 hieronder. Op basis van de Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten draagt de hoofdofficier van justitie van de woonplaats van de bedreigde persoon het gezag over bewakings- en beveiligingsmaatregelen.
Wat is uw mening over het feit dat het altijd de slachtoffers zijn die moeten vluchten, en de daders in veel gevallen vrij rondlopen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat slachtoffers van eergerelateerd geweld nog steeds niet altijd de opvang en de hulp krijgen die zij nodig hebben, en dat instellingen – zoals jeugdzorg, scholen en andere hulpverlenende instanties – nog steeds niet weten hoe zij met signalen van eergeralateerd geweld moeten omgaan? Op welke manier gaat u bewerkstelligen dat deze instanties adequaat handelen bij eergerelateerd geweld? Op welke manier wordt specifieke deskundigheid door deze instanties verworven?
Professionals hebben een belangrijke rol in het vroegtijdig signaleren van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waaronder eergerelateerd geweld. Ik zal daarom krachtig inzetten op het versterken van die rol. U ontvangt begin volgend jaar een brief over de maatregelen die ik daarvoor wil inzetten.
Verder heeft de Federatie Opvang in het kader van de deskundigheidsbevordering van professionals in de opvang en hulpverlening handreikingen opgesteld voor de begeleiding van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Hoewel primair ontwikkeld voor de vrouwenopvang zijn deze handreikingen (beschikbaar via www.eergerelateerdgeweld.info) ook bruikbaar voor aanbieders van jeugdzorg, medewerkers van de Steunpunten Huiselijk Geweld, bureaus jeugdzorg, onderwijsinstellingen, huisartsen, politie etc. De handreikingen zijn afgelopen voorjaar tijdens een door de Federatie Opvang georganiseerde slotconferentie gepresenteerd en breed verspreid onder de ketenpartners. Om ervoor te zorgen dat jongeren snel de juiste hulp krijgen aangeboden, is samenwerking tussen onderwijs, gemeente, zorg- en veiligheidsinstanties noodzakelijk. Deze samenwerking heeft in de afgelopen jaren in de vorm van Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) vorm gekregen.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van eergerelateerd geweld jaarlijks bekend zijn? Wordt eergerelateerd geweld door de politie en het steunpunt huiselijk geweld apart geregistreerd?
Op basis van de informatie die bij mij bekend is valt de omvang van de problematiek niet goed in te schatten. Op dit moment registreren slechts enkele Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) eergerelateerd geweld apart.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van het lid Arib over de specifieke opvang Zahir en Eva?2 Wat is er sindsdien gebeurd om de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld uit te breiden?
Ja. Met de twee pilots Zahir en EVA zijn de capaciteitsproblemen besproken. Vanaf april 2010 zijn beide pilots daarom uitgebreid met elk twee extra plekken (er zijn nu in totaal 20 plaatsen). Mocht er in het geval van een acute situatie niet direct een plek zijn dan worden de meisjes/jonge vrouwen ergens anders ondergebracht. Hierover zijn onder meer afspraken gemaakt tussen het LEC EGG en de vrouwenopvang. Daarnaast kunnen minderjarige slachtoffers door bureau Jeugdzorg worden doorverwezen naar de reguliere (gesloten) jeugdzorginstellingen.
Kent u de toezegging van uw ambtsvoorganger dat in maart 20103 een evaluatie van beide projecten naar de Kamer zou worden toegezonden? Zo ja, waarom is dit nog steeds niet gebeurd? Bent u bereid de evaluatie zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
In de betreffende brief van 28 november 2009 heeft mijn ambtsvoorgangster aangeven dat het onderzoek van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» (commissie De Jong) in maart 2010 wordt verwacht. Bij dit onderzoek worden de huidige pilots meegenomen. De commissie De Jong heeft eind maart 2010 aan voormalig minister van VWS gemeld enige maanden langer nodig te hebben voor het onderzoek. Het onderzoek is inmiddels afgerond. De evaluatie en het kabinetsstandpunt op het rapport van de commissie De Jong worden zo spoedig mogelijk naar de Kamer gezonden.
Bent u bereid de pilots Zahir en Eva die de opvang, hulp en behandeling aan slachtoffers van eergerelateerd geweld bieden structureel te financieren en de opvang uit te breiden?
De pilots zijn tijdelijk opgezet om meer te leren over de aard en omvang van de problematiek rond eergeweld. Het advies van de commissie De Jong biedt het kader voor de structurele oplossing voor de hulp en opvang van specifieke (nieuwe) groepen, waaronder slachtoffers van eergerelateerd geweld.
Grensoverschrijdende samenwerking van de politie ten behoeve van opsporing |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aangifte strandt op politie»?1
Ja.
Is het waar dat in diverse gevallen geen aangifte kan worden gedaan bij de Nederlandse politie? Is het waar dat als er wel bereidheid is om de aangifte op te nemen, er vervolgens geen bereidheid is om het onderzoek op te pakken? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
De politie is op grond van artikel 163 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering verplicht om aangiftes van een strafbaar feit op te nemen. Indien het feit in het buitenland is gepleegd, is de Nederlandse opsporingsambtenaar uitsluitend verplicht een aangifte op te nemen, indien de Nederlandse strafwet van toepassing is.
De beslissing welke aangifte leidt tot het instellen van een opsporingsonderzoek wordt genomen aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de Aanwijzing voor de opsporing (Stcrt 2003, nr. 41. Deze betreffen onder meer de ernst van het strafbare feit en de aanwezigheid van opsporingsindicaties.
Klopt het dat andere prioriteiten en de capaciteitsproblemen bij de Nederlandse politie de oorzaken zijn? Zo nee, welke oorzaken liggen hier dan aan ten grondslag? En welke maatregelen gaat u nemen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van een goede registratie van ladingdiefstallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit voor eens en altijd te bewerkstelligen?
Het belang van een goede registratie van transportcriminaliteit (inclusief ladingdiefstallen) wordt door alle betrokken publieke en private partijen onderschreven. Hiertoe is in het 2e Convenant Aanpak Criminaliteit Transportsector een actielijn afgesproken. Publieke en private partijen gaan eenduidige definities hanteren. De definities zijn recentelijk vastgesteld. De komende maanden zullen de convenantpartijen hun registratiesystemen en automatisering gaan aanpassen op de geformuleerde definitie. Ook zal informatie over transportcriminaliteit tussen betrokken partijen gedeeld worden. Hiermee zal een vollediger en duidelijker beeld van de problematiek ontstaan.
Hoe staat u tegenover het genoemde convenant waarin de publiekprivate samenwerking in dezen zou moeten worden geregeld?
Dit convenant geeft een krachtige impuls aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Aanvullende convenanten specifiek gericht op rechtshulpverzoeken van buitenlandse politiediensten op transportcriminaliteit lijken mij niet noodzakelijk. De huidige (juridische) structuur van rechtshulp is naar mijn mening afdoende voor dergelijke verzoeken.
De presentatie van het boek 'De staat van het klimaat' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving rond het boek «De staat van het klimaat»?1en2
Ja.
Deelt u de conclusies van de auteur (zoals geformuleerd in de Telegraaf) dat «vriendjespolitiek, drammerij en misleiding» het internationale klimaatonderzoek verzieken?
Nee. Ik ben van mening dat bij de evaluatie van de resultaten van het internationale klimaatonderzoek alle wetenschappelijk onderbouwde inzichten moeten worden meegewogen. Daarom verleent Nederland krachtige steun aan het herzieningsproces van het VN-klimaatpanel (IPCC), met het oogmerk geen twijfel te laten bestaan over de kwaliteit en evenwichtigheid van de rapporten, waarin het gehele spectrum aan wetenschappelijke opvattingen aan bod komt. Inmiddels heb ik mij door de heer Crok laten informeren en met belangstelling kennis genomen van zijn opvattingen. Ik ben voornemens in een vervolggesprek door te praten over de ideeën van de heer Crok met betrekking tot het goed en integer functioneren van de klimaatwetenschap in het algemeen en van het IPCC in het bijzonder.
Wat vindt u van stelling dat de mythe dat alle wetenschappers het eens zijn over aardse opwarming, alleen vol te houden is door het werk van klimaatsceptici stelselmatig te weigeren voor een nieuw rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)? Wilt u onderzoeken of deze stelling waar is?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Wilt u bij het IPCC nagaan of het publicaties over de invloed van zonneactiviteit, luchtvervuiling of veranderend landgebruik heeft meegenomen in het klimaatonderzoek? Zo neen, waarom niet?
In het Vierde Assessmentrapport zijn publicaties over de genoemde onderwerpen inderdaad meegenomen.
Eerwraak |
|
André Rouvoet (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het programma «3DOCs code Rood: Eerwraak»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks honderden Nederlandse meisjes door hun eigen familie met de dood worden bedreigd omdat zij de eer van de familie zouden hebben geschonden?
Op basis van de informatie die bij mij bekend is, kan ik dat niet bevestigen.
Bent u bereid om het mogelijk te maken dat kinderen onder de 16 jaar zonder toestemming van hun ouders aangifte kunnen doen in het geval van doodsbedreigingen door ouders of familieleden?
Dit is al mogelijk. Art. 161 Sv stelt: ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte te doen. Er is dus geen leeftijdsgrens gesteld.
Wanneer verwacht u de evaluatie van de twee pilots uitgevoerd door hulpverleningsorganisatie Fier Fryslân naar de Kamer te kunnen sturen met uw reactie?
De – in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – uitgevoerde evaluatie wordt binnenkort tezamen met het kabinetsstandpunt op het rapport van de Commissie de Jong over het stelsel onderzoek vrouwenopvang naar de Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten van Fier Fryslan die zijn gebundeld in het boek Dochters van Zahir (Zahir is de naam van de opvanglocatie)?
Ik neem de uitkomsten van het onderzoek van Fier Fryslân over het vóórkomen van seksueel misbruik, serieus. Daarom heb ik het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 gevraagd mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
Bent u tevens bereid, aangezien in de reguliere (jeugd)zorg nog onvoldoende expertise aanwezig is rond deze problematiek, om de financiering van de in 2007 gestarte twee pilots, waar meiden en jonge vrouwen uit eerculturen terecht kunnen voor veilige opvang en hulp, EVA en Zahir ook in 2011 voort te zetten en het aantal opvangplaatsen uit te breiden?
De looptijd van de twee pilots EVA en Zahir zijn – in afwachting van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» (commissie De Jong) – reeds verlengd tot 1 januari 2012. Dit advies biedt het kader voor de structurele oplossing voor de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Met de twee pilots zijn de capaciteitsproblemen besproken. Vanaf april 2010 zijn beide pilots daarom uitgebreid met elk twee extra plekken (er zijn nu in totaal 20 plaatsen). Mocht er in het geval van een acute situatie niet direct een plek zijn in de pilots dan worden de meisjes/jonge vrouwen ergens anders ondergebracht. Hierover zijn onder meer afspraken gemaakt tussen het LEC EGG en de vrouwenopvang.
Islamitische feestdagen op scholen |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat op een groeiend aantal scholen, zowel openbaar als bijzonder, elk jaar een of meerdere studiedagen worden gebruikt om islamitische feestdagen tot vrije dagen te maken?
Het is mij bekend dat er scholen zijn die aandacht besteden aan, of rekening houden met islamitische feestdagen bij het vaststellen van hun jaarrooster. De wetgever heeft scholen op dit punt de mogelijkheid gegeven om keuzes te maken die aansluiten bij de wensen en behoeften van de school en de ouders. Dit past bij de autonomie die scholen hebben. Overigens mogen deze eigen keuzes van scholen niet ten koste gaan van de onderwijstijd; alle scholen moeten voldoen aan de urennorm en aan de wet- en regelgeving met betrekking tot het aantal vakantie- en andere niet-schooldagen. Daarnaast moet de ouder- en leerlinggeleding in de medezeggenschapsraad instemmen met de vaststelling van de onderwijstijd. De school moet bij het inplannen van studiedagen bovendien rekening houden met de wettelijke bepalingen over het inroosteren van 4-daagse schoolweken in het primair onderwijs.
Realiseert u zich dat deze islamitische feestdagen niet vallen onder de officieel vastgestelde feestdagen?
Ja.
Deelt u de mening dat deze feestdagen niet passen in de Nederlandse traditie en dus ook nooit de status van officiële feestdag dienen te krijgen?
Er is geen sprake van een uitbreiding van het aantal officiële feestdagen.
Deelt u de mening dat er aanwijzingen bestaan dat veel islamitische docenten tijdens deze studiedagen verlof opnemen? Kunt u nagaan in welke mate deze docenten verzuimen deel te nemen aan de door de scholen georganiseerde studiedagen en op welke wijze zij deze inhalen?
De (on)mogelijkheden met betrekking tot het opnemen van verlof, dan wel het compenseren daarvan, is een zaak tussen de werkgever en werknemer onderling, al dan niet collectief geregeld. Ik heb daar dan ook geen zicht en invloed op.
Deelt u de mening dat via deze weg niet-traditionele feestdagen, zoals het offerfeest, via de achterdeur toch het aanzien krijgen van officiële feestdagen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen ontwikkeling waarbij islamitische feestdagen de status van officiële feestdag krijgen.
Het bericht dat criminele vreemdelingen met valse paspoorten moeiteloos kunnen onderduiken in Nederlandse asielzoekerscentra |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel van de Telegraaf «Ontvoerders zo asielprocedure in»1 waarin staat dat het eenvoudig is om met valse paspoorten misbruik te maken van de Nederlandse asielprocedure?
Ja.
Bent u bereid het onderzoeksrapport, waaruit dit zou blijken toe te zenden aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een onderzoeksrapport. Graag verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de over dit onderwerp op 15 november 2010 door de heer Fritsma gestelde vragen2, met name naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Is het waar dat de valse paspoorten de echtheidscontrole van de Koninklijke Marechaussee (KMar) hebben doorstaan? Zo ja, deelt u de mening dat dit absoluut ontoelaatbaar is en deelt u voorts de mening dat de echtheidscontroles per direct moeten worden verscherpt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De valsheid is direct bij inreis door de Koninklijke Marechaussee onderkend.
Zijn er meer gevallen bekend, waarbij de asielprocedure in ons land is misbruikt? Zo ja, om hoeveel gevallen zou dit gaan en is hier vervolgens actie op ondernomen? Zo nee, waarom niet?
In 2009 is in ruim dertig gevallen een verblijfsvergunning asiel, zowel voor bepaalde als onbepaalde tijd, ingetrokken nadat gebleken was dat de desbetreffende vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt. Voor 2010 gaat het tot en met begin december om ruim twintig gevallen. Hierbij merk ik op dat het daarbij ook kan gaan om andere redenen dan het overleggen van een vals paspoort.
Het verstrekken van onjuiste gegevens kan een reden zijn om een asielaanvraag af te wijzen. Binnen het kader van de beoordeling van een asielverzoek is het verstrekken van onjuiste gegevens geen zelfstandige afwijzingsgrond. Wel wordt dit betrokken in de toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Indien blijkt dat een asielzoeker al eerder onder een andere naam een asielaanvraag heeft ingediend, zich na binnenkomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld, valse of vervalste documenten heeft overlegd, of documenten heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben, zal zijn relaas niet snel geloofwaardig worden bevonden. Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk te maken.
Zijn er ook bij de reguliere procedure gevallen bekend van misbruik van valse paspoorten? Zo ja, om hoeveel gevallen zou dit gaan?
In reguliere procedures wordt een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend bij het IND-loket. Bij de indiening van de aanvraag dient tevens een geldig paspoort te worden overlegd. De IND heeft de expertise en de middelen om valse documenten te herkennen. Indien wordt vastgesteld dat sprake is van een vals paspoort, wordt hiervan aangifte gedaan bij de politie. De aanvraag wordt afgewezen met als reden dat geen geldig document voor grensoverschrijding is overgelegd waarmee de identiteit en nationaliteit is vast komen te staan.
Cijfers over het aantal afwijzingen wegens het overleggen van een vals paspoort zijn niet voorhanden. Dit geldt eveneens voor het intrekken van de verblijfsvergunning als sprake is van een vals of vervalst paspoort.
Hebt u de zaak van de kidnappers besproken met uw Amerikaanse ambtgenoot, omdat uit het artikel blijkt dat deze zaak in Amerika tot grote beroering heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Nadat de Amerikaanse autoriteiten in oktober 2010 hadden laten weten dat beide verdachten mogelijk in Nederland verbleven, heeft het openbaar ministerie de verdachten laten opsporen en aanhouden. De Amerikaanse autoriteiten hebben laten weten dat zij tevreden zijn met de Nederlandse medewerking en de snelle aanhouding.
Het stilleggen van het treinverkeer op de Heuvellandlijn |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat Prorail het treinverkeer op de Heuvellandlijn heeft stilgelegd omdat de treinen niet meer gedetecteerd werden door de beveiligingssystemen? Zo ja, hoe is dit probleem aan het licht gekomen? Zo nee, welke reden ligt er dan ten grondslag aan het stilleggen van het treinverkeer en wanneer werd het onderliggende probleem geconstateerd?
ProRail heeft op 4 november 2010 het treinverkeer op de Heuvellandlijn stilgelegd naar aanleiding van een veiligheidsstoring. Dit probleem is aan het licht gekomen doordat de machinist van een trein een ATB1-veiligheidsstoring heeft gemeld. Op basis van onderzoek van ProRail in de daaropvolgende periode en de beoordeling daarvan door de Inspectie Verkeer en Waterstaat is gebleken dat de storingen die hier aan de orde waren, veroorzaakt werden door detectieproblemen als gevolg van een vettige substantie door platgereden bladeren.
Is het waar dat Prorail al in een vroeg stadium heeft uitgesloten dat de problemen ontstaan zijn door bladval en dat Prorail ook uitsluit dat er een relatie is met de sein- en wisselstoring eerder deze week? Op basis van welke informatie worden deze factoren uitgesloten? Is er ook zicht op welke factoren wél tot deze verstoring hebben geleid?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat zij geen van beide heeft uitgesloten. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is gebleken dat de storingen die hier aan de orde waren veroorzaakt werden door detectieproblemen als gevolg van een vettige substantie door platgereden bladeren.
Worden de provincie en de reizigers gecompenseerd voor het feit dat de infrastructuur niet beschikbaar is?
In het kader van de provinciale vervoerconcessie van Veolia bestaan er afspraken over compensatie voor de reizigers. Veolia heeft zich in de periode waarin de storingen plaatsvonden ingespannen om door de inzet van stoptreinen en bussen (vervangend vervoer) de overlast voor de reizigers zoveel mogelijk te beperken. Veolia, de provincie Limburg en ProRail voeren momenteel een evaluatie uit naar de gang van zaken rondom deze storingen. Zij hebben afgesproken dat zij op basis van de resultaten van deze evaluatie nadere afspraken zullen maken over schadevergoeding en compensatie.
Bent u bereid de Kamer binnen een week te informeren over (mogelijke) oorzaken van dit probleem en over de vraag of dit probleem ook elders op kan treden?
Ik heb geprobeerd uw Kamer zo snel mogelijk te informeren, maar had voor een zorgvuldige beantwoording nog informatie nodig van ProRail en de provincie Limburg. Daarom was het niet mogelijk deze vragen binnen een week te beantwoorden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de betrokkenen dit probleem zo snel mogelijk oplossen?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat zij inmiddels op het spoortraject Heerlen-Maastricht een verzwaard onderhoudsregime hanteert en de volgende maatregelen heeft genomen ter verbetering van de beschikbaarheid:
Een centrale database van bankgegevens |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
|
|
|
Kunt u de strekking van het bericht, dat u persoonlijke gegevens van bankrekeninghouders wil kunnen inzien zonder dat de bank daarvoor toestemming hoeft te geven, bevestigen?1 Zo nee, wat is uw reactie op dit bericht? Wat is de grond van dit bericht? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel met deze strekking tegemoet zien?
Op mijn ministerie is tijdens een ambtelijke beleidsverkenning de gedachte opgekomen om te onderzoeken of het wenselijk zou zijn een centraal raadplegingspunt te realiseren waar naam, adres en woonplaatsgegevens (naw-gegevens) van bankrekeninghouders kunnen worden opgevraagd door opsporingsdiensten. Aan deze verkenning is geen verdere uitvoering gegeven, omdat duidelijk werd dat de noodzaak voor een dergelijk centraal raadplegingspunt ontbreekt. Doordat het Nederlandse bankwezen tamelijk overzichtelijk is, zijn er in de praktijk geen grote moeilijkheden om ten behoeve van opsporingsonderzoeken rechtstreeks bij de banken gegevens op te vragen. De nadelen zoals kosten van een centraal raadplegingspunt wegen niet op tegen de naar verwachting beperkte voordelen. Ik ben dan ook niet voornemens om een initiatief van deze strekking te ontwikkelen.
Welke wet- en regelgeving zou moeten worden gewijzigd om een dergelijke regeling mogelijk te maken?
Indien men een centraal raadplegingspunt voor bankgegevens zou willen realiseren, dan zou dat ertoe leiden dat gegevens die nu nog door (bijzondere) opsporingsdiensten per fax bij banken worden ingewonnen via een vaste digitale structuur gaan lopen. Wijziging van wet- en regelgeving zou daarvoor niet nodig zijn, aangezien er geen nieuwe inzagemogelijkheden worden gecreëerd. Artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering biedt reeds de wettelijke basis voor de politie om naw-gegevens van bankrekeninghouders bij banken op te vragen. Wel zou vermoedelijk een AMvB naar model van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Stb. 2006, 426) nodig zijn om de praktische uitvoeringsaspecten te regelen.
Deelt u de mening dat dit voorstel een onwenselijke inperking van de privacy en persoonlijke vrijheid is?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 1 ben ik niet voornemens om een initiatief van deze strekking te ontwikkelen.
In welke Europese landen is een dergelijke regeling gangbaar?
Ik beschik niet over een overzicht van de voorzieningen die andere Europese landen getroffen hebben inzake de toegang tot bankgegevens. Wel is dit onderwerp aan de orde geweest bij de recente evaluatie van de Nederlandse aanpak van financiele criminaliteit door de Europese Unie. Daaruit is gebleken dat er meer lidstaten zijn die geen centraal register voor rekeningnummers kennen. Het ontbreken van een centraal register is door het evaluatieteam niet gezien als struikelblok.
Indien de eerste vraag met ja beantwoord is, hoe verhoudt dit voornemen zich tot de intentie om de bescherming van persoonsgegevens te verbeteren die uit het regeerakkoord spreekt: «de informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens worden verbeterd. Voorgenomen maatregelen inzake opslag, koppeling en verwerking van persoonsgegevens worden zoveel mogelijk voorzien van een horizonbepaling en bij de voorbereiding nadrukkelijk getoetst aan effectiviteit.»?
Zie antwoord vraag 3.
Het omwisselen van de Naf |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Wisselkantoor weigert de Antilliaanse gulden»?1
Ja.
Waarom kan in Nederland de Naf niet meer omgewisseld worden terwijl dit tot 1 februari 2011 een wettig betaalmiddel is in een Nederlands Openbaar lichaam en daarna nog in twee landen van het Koninkrijk der Nederlanden?
Dit is een gevolg van de recente beslissing van het GWK/Travelex om niet langer Nederlands-Antilliaanse guldens te kopen. Het GWK/Travelex zou nog wel Nederlands-Antilliaanse guldens verkopen. Dit geldt evenwel alleen voor het Europese deel van Nederland. In het Caribische deel van het Koninkrijk kunnen Nederlands-Antilliaanse guldens nog wel gewisseld worden. Overigens kan ik me niet goed voorstellen dat de invoering van de Amerikaanse dollar in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba de doorslag zou hebben gegeven in de beslissing van het GWK/Travelex, vanwege de geringe omvang van de economie van die eilanden.
Waarom is de mogelijkheid tot het tegen een vast tarief omwisselen van de Naf – tegen de US dollar – tot de duale periode beperkt en alleen bedoeld voor bewoners van de BES-eilanden?
Het invoeringsscenario richt zich op een efficiënte en soepele invoering van de dollar, waarbij de duale periode bedoeld is om de aanwezige Nederlands-Antilliaanse guldens uit het chartale betalingsverkeer in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba te doen verdwijnen. Gedurende de duale periode hebben zowel de Nederlands-Antilliaanse gulden als de dollar de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Hoewel aangenomen wordt dat na de duale periode de Nederlands-Antilliaanse gulden uit het betalingsverkeer verdwenen is, kunnen er uitzonderingsituaties zijn. Voor die gevallen zal – onder nader te bepalen voorwaarden, die misbruik zullen beogen uit te sluiten – gedurende enkele maanden de mogelijkheid worden geboden om tegen dezelfde vaste koers Nederlands-Antilliaanse guldens te verwisselen voor dollars.
Dat de tijdelijke extra omwisselmogelijkheid in beginsel alleen bedoeld is voor de inwoners van Caribisch Nederland, houdt verband met het feit dat alleen daar de Nederlands-Antilliaanse gulden zal worden vervangen door de dollar. In Curaçao en Sint Maarten blijft de Nederlands-Antilliaanse gulden vooralsnog gewoon het wettige betaalmiddel. De opgelegde beperkingen aan de mogelijkheid om kosteloos om te wisselen passen in dit kader. In concreto zijn deze maatregelen genomen om ontduiking van de license fee, een op Curaçao en Sint Maarten bestaande belasting van 1% op betalingen van ingezetenen aan niet ingezetenen, te voorkomen. In praktijk wordt deze belasting vooral geheven over de aankoop van buitenlandse betaalmiddelen, waarbij de dollar een prominente plaats inneemt. De opbrengst van de license fee belasting bedraagt zo’n 10% van de totale belastinginkomsten van de landen Curaçao en Sint Maarten. De Centrale Bank van Curacao en Sint Maarten, die de belasting namens Curaçao en Sint Maarten int, heeft daarom aangedrongen op een zo kort mogelijke omwisselperiode, gericht op de daadwerkelijke doelgroep.
Op welke wijze zijn de burgers in Nederland en de Openbaar lichamen geïnformeerd over de mogelijkheden en beperkingen van het omwisselen van de Naf?
Het ministerie van Financiën, in samenwerking met De Nederlandsche Bank (DNB), implementeert een uitgebreide publiekscampagne. Burgers in de openbare lichamen zijn geïnformeerd via uitzendingen van lokale televisiezenders, radiospotjes, krantenartikelen, town-hall meetings en informatiebijeenkomsten voor specifieke doelgroepen (ouderen, scholieren). Deze campagne zal in december 2010 en januari 2011 doorgaan, waarbij in Caribisch Nederland dagelijks meerdere radiospotjes te horen zijn die burgers wijzen op de conversie inclusief de beperkte duur van de periode waarin men kosteloos kan omwisselen. Overigens wordt er ook in Nederland veel naar de lokale radio geluisterd, via Internet, aldus het lokale radiostation op Bonaire. Verder hebben de Rijksdienst Caribisch Nederland en DNB op de eilanden een informatiebrochure en flyer verspreid over hetzelfde onderwerp. Tot slot is er uitgebreid informatie beschikbaar op de website van DNB (www.bes.dnb.nl).
Is deze communicatiecampagne in overeenstemming met de campagne rond de omwisseling van de Nederlandse gulden naar de euro?
Uitgangspunt bij het opzetten van de communicatiecampagne over de invoering van de dollar was de informatiecampagne rond de invoering van de euro in Nederland. Bij de uitwerking van de communicatiecampagne is zo veel mogelijk rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Eén van die omstandigheden is bijvoorbeeld dat de dollar, in tegenstelling tot de euro in 2002 in Nederland, geen onbekende munteenheid is op de eilanden.
Bent u zich ervan bewust dat hiermee mensen getroffen worden die naar deze eilanden reizen en deze valuta nog bezitten wanneer ze terugkomen naar Nederland? Zo ja, waar kunnen gedupeerden terecht en welke voorziening wordt daarvoor getroffen?
Ik ben me ervan bewust dat het besluit van GWK Travelex ertoe zou kunnen leiden dat reizigers naar de Caribische delen van het Koninkrijk hun teveel gewisselde Nederlands-Antilliaanse guldens niet meer zouden kunnen (terug)verkopen aan GWK Travelex. Ik heb overigens geen indicatie dat dit voor grote groepen reizigers tot problemen zou leiden. Mij is niet bekend of GWK/Travelex hier een voorziening voor heeft getroffen.
Bent u bereid om met De Nederlandse Bank en de geldtransactiekantoren in overleg te gaan om te zorgen dat behalve op de BES-eilanden ook in Nederland de Naf kan worden omgewisseld?
De verhandelbaarheid van vreemde valuta is op zichzelf geen zorg van de overheid. Wel ben ik bereid DNB te vragen om te kijken of er mede in verband met de invoering van de Amerikaanse dollar in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba in Nederland behoefte bestaat aan een tijdelijke voorziening waar reizigers naar de Caribische delen van het Koninkrijk terecht kunnen voor de verkoop van hun Nederlands-Antilliaanse guldens die ze wellicht bij terugkomst nog hebben. Een dergelijke faciliteit zal echter een tijdelijke karakter moeten hebben. Toekomstige reizigers kunnen inmiddels van het probleem op de hoogte zijn.