Het bericht 'Afrikaanse voetballers verhandeld in Azie' |
|
Roelof van Laar (PvdA), Marith Volp (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over het verhandelen in Azië van Afrikaanse voetballers? Zo ja, wat is uw opvatting daarover? 1
Van de berichtgeving op de BBC- website heb ik kennisgenomen. Op basis van één persartikel kan ik geen oordeel geven over specifieke situaties die daarin wordt beschreven. Wel kan ik aangeven dat ik handel in jonge spelers verwerpelijk vind.
Zijn er voor zover u bekend naast de schatting van Culture Foot Solidaire dat er zo'n 15.000 kinderen verhandeld zijn voor het voetbal, andere betrouwbare schattingen van het aantal slachtoffers? Indien het u niet bekend is, bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit het artikel blijkt is de FIFA bezig met het verzamelen van alle informatie om deze zaak te beoordelen en de belangen van de betrokkene minderjarigen te behartigen. Aanvullend onderzoek naar aantallen is naar mijn oordeel dan ook niet nodig.
Zijn er sinds de antwoorden op eerdere2 signalen geweest dat er jonge spelers op een verkeerde manier in Nederland terecht zijn gekomen? Zo ja, wat is de omvang hiervan? Bent u bereid dit (nader) te onderzoeken met uw Europese collega's?
Nee, die signalen hebben mij niet bereikt. Op basis van de FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players kunnen geen internationale overschrijvingen van spelers onder achttien jaar plaatsvinden behoudens de daarin vastgestelde uitzonderingen. Met ingang van 1 maart jl. hebben alle clubs toestemming nodig van de FIFA als ze spelers vanaf tien jaar uit het buitenland willen halen. Zonder deze toestemming kan een speler niet uitkomen voor zijn nieuwe club in een ander land. Daar bovenop heeft de KNVB als vast beleid dat spelersmakelaars zich moeten onthouden van activiteiten en werkzaamheden voor zover het spelers jonger dan zestien jaar betreft.
Indien er inderdaad nauwelijks sprake lijkt van enige vooruitgang in de bestrijding van de handel in jonge spelers, wat is daarover uw opvatting?
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 1 vind ik elke vorm van handel in jonge spelers verwerpelijk. Als er sprake is van schending van de regelgeving zoals door de FIFA opgesteld, moet dit door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) worden bestreden, waarbij FIFA moet optreden tegen nationale voetbalbonden en individuele clubs als die de regels overtreden. Recent is dit gebeurd met de bestraffing van F.C. Barcelona en de Spaanse voetbalbond voor de transfer van een aantal jeugdspelers waarbij ze niet voldeden aan de uitzonderingsvoorwaarden. De Spaanse voetbalbond en F.C. Barcelona zijn hier voor beboet. F.C. Barcelona heeft hiernaast ook een nog lopend transferverbod van een jaar gekregen.
Kunt u aangeven op welke manier(-en) voetbalbonden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever kunnen bestrijden? Zo nee, bent u bereid hierover op kort termijn onderzoek naar te doen? Doen naar uw mening de KNVB, UEFA en FIFA hier voldoende tegen? Is het u bekend of de FIFA en UEFA voldoende zicht hebben op de bewegingen van jonge spelers wereldwijd? Zo nee, bent u bereid hier actie op te ondernemen? Zo ja, welke?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 is het aan de betrokken partijen om schending van de regelgeving binnen de voetbalwereld tegen te gaan. De KNVB heeft over transfers van jonge voetballers vaker contact met de FIFA. Specifiek hebben ze in dit geval bij FIFA aangekaart dat de grens van 12 jaar voor het verkrijgen van een International Transfer Certificate (ITC) te hoog zou zijn, en deze is, zoals in het antwoord op vraag 3 ook is aangegeven recentelijk verlaagd naar 10 jaar. Door het Transfer Matching System van de FIFA (een digitaal systeem voor internationale overschrijvingen) en het daarbij behorende ITC systeem hebben nationale voetbalbonden en de FIFA goed zicht op de beweging van jonge spelers omdat elke grensoverschrijdende transfer moet worden goedgekeurd door de FIFA.
Op welke manier kunnen overheden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever bestrijden? Hoe gaat u zich daar in Europees en internationaal verband voor inzetten?
In mei 2014 is een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers een resolutie aangenomen betreffende het werkplan van de Europese Unie voor sport voor de jaren 2014–2017 (2014/C 183/03). Eén van de thema’s is de integriteit in de sport, in het bijzonder de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing, de bescherming van minderjarigen, goed bestuur en gendergelijkheid.
Slachtoffers van mensenhandelaren blijven vaak met schulden achter als zij vervroegd teruggaan naar hun eigen land als beloften niet worden nagekomen; kunt u aangeven op welke wijze is te voorkomen dat zij daardoor opnieuw in de problemen komen? Hoe zal dat in het geval van de voetballertjes die naar Laos zijn gegaan worden opgepakt? Welke maatregelen bent u eventueel bereid te nemen om deze slachtoffers bij te staan?
Op basis van de informatie in het BBC-bericht valt niet op te maken of het voorval voldoet aan alle elementen van de definitie van mensenhandel. Blijkens het artikel is in het voorval dat door de BBC wordt beschreven reeds actie ondernomen door FIFPro en FIFA, hetgeen ertoe leidde dat de meeste jonge spelers naar hun land terugkeerden, terwijl een aantal ervoor koos in Laos te blijven. Ik zie derhalve geen aanleiding voor Nederlandse instanties om in dit specifieke geval te interveniëren.
Het bericht “Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.»?1
Ja.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de aanpak van klachten bij de Belastingdienst en de follow-up van de afspraken die daaruit voortvloeien en de Tweede Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst verwerkt dagelijks duizenden aangiften, beantwoordt iedere maand tienduizenden telefoontjes en verstuurt jaarlijks 150 miljoen brieven. Het valt daarbij niet te voorkomen dat er fouten worden gemaakt, ook niet een aantal keer ten aanzien van dezelfde burger. Een onafhankelijk onderzoek naar dergelijke fouten zal daar geen verandering in brengen.
Van belang is dat de Belastingdienst fouten herkent, erkent, herstelt en ervan leert. De aanpak van klachten en de follow-up van afspraken heeft binnen de Belastingdienst de aandacht die het verdient. Zo zijn er landelijke klachtencoördinatoren binnen de Belastingdienst die de aanpak van klachten en de follow up van afspraken coördineren. Dat betekent niet dat hierin nooit fouten worden en zullen worden gemaakt.
Het is duidelijk dat ook in het geval van het meisje Lerato sprake is van zo’n (overigens vrij zeldzame) fout, waarbij dezelfde minderjarige meermalen door de Belastingdienst is aangezien voor een ondernemer. Deze vreemde situatie heeft zelfs het Jeugdjournaal gehaald. Inmiddels zijn excuses gemaakt aan Lerato en heeft zij een passend cadeau gekregen.
In hoeverre wordt geleden schade door toedoen van de Belastingdienst door de Belastingdienst hersteld? In hoeverre wordt daarbij ook vervolgschade vergoed, zoals schade ontstaan door gedwongen verkoop van een woonhuis?2
Schade kan worden vergoed als er sprake is van onrechtmatig handelen. Dat wil zeggen dat de Belastingdienst ernstige en verwijtbare fouten moet hebben gemaakt. Bij de beoordeling van verzoeken om schadevergoeding wordt uitgegaan van de feiten en omstandigheden in het individuele geval. Algemene uitgangspunten zijn dan ook moeilijk te omschrijven. Op hoofdlijnen geldt het volgende:
Als de Belastingdienst op basis van de wettelijke bepalingen gehouden is schade te vergoeden, wordt rekening gehouden met vermogensschade en ander nadeel, waaronder immateriële schade. Voor alle schade geldt dat die het directe gevolg moet zijn van het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst in het concrete geval om voor vergoeding in aanmerking te komen.
Wat onder vermogensschade valt, wordt van geval tot geval beoordeeld. Een eventueel verlies bij de gedwongen verkoop van een huis, kan als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Daarnaast kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als bij de rechter blijkt dat een zaak in bezwaar of beroep langer in behandeling is geweest dan noodzakelijk.
Met betrekking tot hetgeen waar in vraag 3 naar wordt verwezen, verwijs ik voor de volledigheid naar mijn beantwoording van vragen van het lid Klein op 3 april 2015.3
Kent de Belastingdienst bij het vergoeden van schade ook de mogelijkheid om immateriële schade te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor soort zaken kunnen daar onder vallen en welke niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het weigeren van single vrouwen die IVF-behandeling willen (Herdruk) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de helft van de ziekenhuizen weigert IVF-behandeling aan alleenstaande vrouwen aan te bieden?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over het uitsluiten van alleenstaanden en lesbische vrouwen van in-vitrofertilisatie (IVF)?2
Ja.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger Minister Klink dat «het niet zo kan zijn dat bepaalde groepen hulpvragers bij voorbaat worden uitgesloten van een vruchtbaarheidsbehandeling»? Zo ja, hoe verklaart u het feit dat een aantal ziekenhuizen nog steeds in de praktijk single vrouwen en lesbische vrouwen, die voor een in-vitrofertilisatie behandeling (IVF-behandeling) of kunstmatige inseminatie kiezen of daarop aangewezen zijn, weigert?
Die mening deel ik. Ik kan me voorstellen dat ziekenhuizen om pragmatische redenen doorverwijzen naar andere ziekenhuizen, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om donorsperma op te slaan of de aanwezige deskundigheid. Het bij voorbaat uitsluiten van bepaalde groepen (lesbische paren, alleenstaande vrouwen) van IVF vanwege het welzijn van het toekomstige kind vind ik een kwalijke zaak en is ook in strijd met het protocol van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Ook kan (in)direct uitsluiten op grond van onder andere burgerlijke staat of hetero- of homoseksuele gerichtheid in strijd zijn met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Het is aan het College voor de rechten van de mens of de rechter om te bepalen of dit in een specifieke casus het geval is. Ik vind het de rol van de beroepsgroep om het protocol opnieuw onder de aandacht te brengen bij ziekenhuizen en beroepsbeoefenaren. De IGZ heeft hierover geen klachten of meldingen ontvangen.
Er kunnen uiteraard in individuele gevallen ook andere redenen zijn toch geen vruchtbaarheidsbehandeling uit te voeren, bijvoorbeeld bij psychosociale of medische problematiek. Deze redenen zijn beschreven in het protocol van de NVOG. In het protocol staat tevens beschreven dat iedere aanvraag naar een vruchtbaarheidsbehandeling afzonderlijk moet worden gewogen en twijfels over voortzetting in een multidisciplinair overleg moet worden besproken.
Deelt u de mening dat kinderen ook gezond en gelukkig op kunnen groeien als zij niet in een traditioneel gezin opgroeien, en dat er geen onderzoek bestaat dat het tegendeel bewijst?
Ik ben van mening dat kinderen ook gezond en gelukkig op kunnen groeien als zij niet opgroeien in een «traditioneel gezin». Er is mij een Zweedse studie bekend uit 2003 die stelt dat alleenstaand ouderschap kan leiden tot een verhoogd risico op schade bij het kind3. Echter, uit het onderzoek bleek ook dat de negatieve effecten van alleenstaand ouderschap op de lichamelijke en psychische gezondheid van kinderen tevens worden verklaard door andere factoren die samenhangen met het alleenstaand ouderschap, waaronder een slechte socio-economische situatie en langdurige conflictsituaties.
Heeft u inzicht in het aantal ziekenhuizen dat single vrouwen en lesbische vrouwen die op een IVF-behandeling zijn aangewezen weigert? Zo nee, bent u bereid hiernaar een onderzoek te doen? Wie houdt toezicht op naleving van de door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) opgestelde protocollen? Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierin? Zijn klachten omtrent het weigeren bij de IGZ bekend?
Buiten de cijfers die Opzij in haar onderzoek presenteert zijn mijn geen cijfers hierover bekend. Wat betreft mijn bereidheid tot het doen van onderzoek, ik zie hierin geen rol voor mijzelf weggelegd. De IGZ houdt toezicht op de naleving van protocollen van de beroepsgroepen voor zover dit de kwaliteit en veiligheid van zorg betreft. Daarnaast is het aan de IGZ om – op geleide van klachten van patiënten – onderzoek te doen bij individuele ziekenhuizen en instellingen bij onrechtmatigheden daarop aan te spreken. De IGZ heeft hierover geen klachten of meldingen ontvangen. De beroepsgroep houdt door middel van visitaties zelf ook vinger aan de pols ten aanzien van naleving van de protocollen. Tot slot hebben zorgverzekeraars, ervan uitgaande dat het hier gaat om alleenstaande vrouwen met een medische indicatie voor IVF, een zorgplicht. Het is aan de Nederlandse Zorgautoriteit om erop toe te zien dat zorgverzekeraars hun zorgplicht naleven.
Wat is van de eerdere toezegging (zie antwoord op bovengenoemde eerdere vragen), namelijk dat vruchtbaarheidscentra zouden worden geïnformeerd over het beleid rondom vruchtbaarheidsbehandelingen bij lesbische en alleenstaande vrouwen, terechtgekomen?
Begin 2011 heeft mijn ambtsvoorganger een brief gestuurd aan de IVF-klinieken, waarin het beleid rondom toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen uiteen is gezet. In deze brief staat vermeld dat het kabinet het niet aanvaardbaar acht dat lesbische stellen en alleenstaanden met een medische indicatie bij voorbaat worden uitgesloten van IVF enkel en alleen op grond van het feit dat zij lesbisch respectievelijk alleenstaand zijn. In de brief heeft mijn ambtsvoorganger de klinieken verzocht om, indien de regels van de kliniek voor toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen voor lesbische en alleenstaande vrouwen, niet overeenkomen met het kabinetsbeleid, het beleid aan te passen aan het kabinetsbeleid en het protocol van de beroepsgroep.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat alleenstaande vrouwen en lesbische vrouwen gelijke toegang hebben tot deze vruchtbaarheidsbehandelingen?
Ik zal de beroepsgroep op deze kwestie aanspreken. Met oog op de in antwoord 3 en 5 beschreven rollen en verantwoordelijkheden zie ik op dit moment geen verdere rol voor mij weggelegd.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria op dit moment alleenstaande vrouwen en lesbische ouders wel of niet in aanmerking komen voor dit soort vruchtbaarheidsbehandelingen? Bent u bereid hierover met de NVOG in overleg te treden en de Kamer over de uitkomst en de door u te nemen maatregelen te informeren?
Criteria voor weigering van hulp bij voortplanting die betrekking hebben op het welzijn van het toekomstige kind zijn neergelegd in het modelprotocol «Mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen» van de NVOG. Hierin staat dat categorisch uitsluiten van bepaalde groepen hulpvragers (lesbische paren, alleenstaande vrouwen) met een beroep op «groot risico op ernstige schade» niet te verdedigen valt. Artsen moeten volgens het protocol alleen afzien van hulp bij voortplanting als het welzijn van het kind in het geding is, bijvoorbeeld in gevallen psychosociale of medisch problematiek. Het protocol stelt ook dat een weigering van een vruchtbaarheidsbehandeling op basis van een morele contra-indicatie zorgvuldig en multidisciplinair te worden genomen. Naast bovengenoemde criteria voor een contra-indicatie zijn er ook contra-indicaties die te maken hebben met de kans op succes van de behandeling of met medische risico’s van de zwangerschap voor de vrouw.
Ik zal niet met de beroepgroepen in overleg gaan over specifiek deze criteria, aangezien gelijke toegankelijkheid hierin al voldoende aan de orde komt. Ik vind het de rol van de beroepsgroep zelf om dit opnieuw onder de aandacht te brengen bij ziekenhuizen en beroepsbeoefenaren.
*) i.v.m. aanpassing vragen
Het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Van 50% van het bedrag van de aanslag in 2016 tot het stopzetten van de regeling in 2017. Dit voornemen staat in het coalitieakkoord 2015–2019 van het waterschap. Blijkens dit akkoord zal er bij de uitvoering van de beslissing aandacht zijn voor de positie van «diep schrijnende gevallen». Het Hoogheemraadschap is onlangs hierover in gesprek gegaan met de wethouders sociale zaken van de betrokken gemeenten. Uit het coalitieakkoord blijkt ook dat de mogelijkheid van kwijtschelding van de watersysteemheffing ingezetenen blijft bestaan.
Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting dit najaar zal het algemeen bestuur van het waterschap een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Bent u het eens met de gemeenten uit de regio die vrezen dat arme huishoudens door deze maatregel verder in financiële problemen komen? Zo ja, steunt u de oproep van betrokken gemeenten aan het hoogheemraadschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen zijn functionele overheden met een specifieke taak, de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De kosten van de taakuitoefening worden via de belastingen van de waterschappen gefinancierd en in beginsel draagt elke belanghebbende een deel van de kosten. In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Ik begrijp de oproep van betrokken gemeenten aan het waterschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt bij waterschappen in een democratisch proces door het algemeen bestuur bepaald of waterschapsbelastingen geheel dan wel gedeeltelijk worden kwijtgescholden en hoe het kwijtscheldingsbeleid er uit ziet.
Welke waterschappen (en hoogheemraadschappen) hebben geen regeling om waterschapsbelasting aan minima kwijt te schelden? Bent u het eens met de stelling dat waterschappen zo ruim mogelijk van hun bevoegdheid gebruik moeten maken om belasting aan minima kwijt te schelden? Zo ja, bent u bereid om dit standpunt actief met de waterschappen te delen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Unie van Waterschappen leert dat op dit moment alle waterschappen kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen. De belastingen waarvoor kwijtschelding wordt verleend zijn de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing. De vijf waterschappen die met wegenbeheer zijn belast en in verband daarmee een wegenheffing heffen, verlenen ook van deze heffing kwijtschelding aan de ingezetenen. De kwijtschelding geldt voor burgers die van een minimuminkomen (of minder) moeten rondkomen en geen noemenswaardig vermogen hebben. In 2015 zullen de waterschappen naar verwachting in totaal voor ruim € 83 mln. aan kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen, waarvan ruim € 51 mln. aan zuiveringsheffing.
Kwijtschelding van gemeente- en waterschapsbelastingen is een belangrijk instrument om mensen met lage inkomens te ondersteunen. Kwijtschelding maakt onderdeel uit van het brede armoede- en schuldenbeleid. (Gedeeltelijke) kwijtschelding van belastingen helpt mensen met lage inkomens om rond te komen en kan in sommige gevallen (dreigende) schulden voorkomen.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van belastingen is bij de lagere overheden neergelegd (zie ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3). Het kabinet wil daarin niet treden. Wel wil ik het belang van een passend kwijtscheldingsbeleid benadrukken. Ik ga ervan uit dat de betreffende overheden, net zoals nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Ik ben voornemens om de Unie van Waterschappen uit te nodigen voor een gesprek over het belang en de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek.
Wat is uw reactie op de stelling dat het kwijtschelden van belastingen door lagere overheden een bijdrage kan leveren aan de aanpak van (het risico op) schulden? Bent u bereid om het kwijtschelden van schulden aan minima onderdeel te laten maken van de kabinetsaanpak van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn de waterschappen betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid om – indien noodzakelijk – de waterschappen intensiever te betrekken bij deze aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
De aanslag in Suruç in het zuiden van Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanslag zet Turkije lijnrecht tegenover IS», over een aanslag op jongeren in Suruç in het zuiden van Turkije, die voor een conferentie over wederopbouw van de Syrisch-Koerdische stad Kobani bijeen waren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij deze zelfmoordaanslag meer dan dertig mensen zijn omgekomen en minstens honderd mensen gewond geraakt? Wat is hier de laatste stand van zaken?
Er zijn bij deze verschrikkelijke aanslag 32 mensen omgekomen en inderdaad rond de honderd mensen gewond geraakt. Ik heb persoonlijk aan mijn Turkse collega Çavusoğlu mijn medeleven betuigd met de slachtoffers en nabestaanden.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Turkse zijde dat IS waarschijnlijk verantwoordelijk is voor de aanslag? Is de aanslag door een bepaalde groep opgeëist?
De aanslag is tot nu toe niet opgeëist. De Turkse premier Davutoğlu heeft gesteld dat er sterke vermoedens zijn dat de vermoedelijke dader banden had met ISIS, maar dit is niet bevestigd. Het onderzoek naar de toedracht loopt nog.
Kunt u aangeven welke maatregelen Turkije de afgelopen jaren heeft genomen om de stroom buitenlandse strijders, die via Turkije naar IS in Syrië en Irak (en terug) reizen, aan banden te leggen?
Turkije zet zich in om strijders die reizen via Turkije naar Syrië of Irak tegen te houden, net als de smokkel van wapens en munitie. Turkije slaagt er echter niet in de grens met Syrië volledig te controleren. Dit is ook niet realistisch gezien de lengte ervan en de gesteldheid van het terrein. Veruit de meeste strijders die Syrië of Irak willen bereiken, proberen dan ook nog altijd via Turkije te reizen. Recent heeft Turkije meer capaciteit vrijgemaakt om de grenzen beter te bewaken. Naar aanleiding van de aanslag in Suruç gaat Turkije het grenstoezicht nog verder verscherpen.
Kunt u berichten bevestigen dat strijders van IS in Turkse ziekenhuizen behandeld zijn?2 Wat is op dit punt het beleid van Turkije?
Het Turkse beleid is dat vluchtelingen gebruik kunnen maken van gratis gezondheidszorg. Het kabinet kan niet bevestigen dat ISIS-strijders in Turkije zijn behandeld, maar het valt niet uit te sluiten dat ook terroristische strijders van deze voorzieningen gebruik maken.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit van de genomen maatregelen? Is het waar dat desondanks de afgelopen maanden juist meer strijders de Turkse grens zijn overgestoken? Hoe verklaart u dit?
Het kabinet heeft geen precies zicht op welk aantal strijders in welke maand de Turkse grens oversteken. Het kan niet oordelen over de effectiviteit van de maatregelen van de Turkse autoriteiten.
Het bericht: 'Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op deze schandalige aanscherping van het inkoopbeleid van Achmea, nog geen zes maanden nadat de zorgverzekeraars verantwoordelijk zijn geworden voor het leveren van de Palliatief Terminale Zorg?
Palliatieve zorg is een essentieel onderdeel van de gezondheidszorg, dat erop gericht is de kwaliteit van leven van de patiënten en de naasten te verbeteren, door het voorkómen en verlichten van het lijden. Een goede begeleiding van de patiënt in de laatste levensfase, waarvan waardig sterven onderdeel uit maakt, vergt het uiterste van degenen die de stervende omringen, zoals de naaste(n) en de zorgverleners. Deze begeleiding maakt dan ook onderdeel uit van de palliatief terminale zorg onder de aanspraak wijkverpleging.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat er geen sprake is van aanscherping van het beleid. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg (PTZ). Waar voorheen binnen de AWBZ maximaal 11,9 uur gedeclareerd kon worden en dit vervolgens werd vertaald in 24 uurs diensten, betaalt Zilveren Kruis alle geïndiceerde en gedeclareerde uren zorg uit aan zorgaanbieders. De kern van het beleid van Zilveren Kruis is dat de professional bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit op basis van de indicatiestelling die door de professional gesteld wordt.
Zilveren Kruis geeft aan dat het de onduidelijke verwoording van het beleid op de website en de misverstanden die hierdoor zijn ontstaan betreurt. Zij heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn.
Bent u ervan op de hoogte, dat juist bij iemand die stervende is, het van groot belang is dat er een professional naast het bed zit om het zo hoognodige comfort (pijn, benauwdheid) in de laatste fase (op elk moment) te waarborgen? Zo nee, hoe ziet u de laatste fase dan wel?
De zorg in de laatste fase van het leven moet met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Mensen in de stervensfase verschillen onderling sterk, door hun eigen geschiedenis, cultuur, opvattingen, mogelijkheden, wensen en levensperspectief. Niet alleen de mensen die gaan sterven verschillen, maar ook degenen die zorgen en ondersteunen. Hierdoor kan ook de mate van inzet van professionals en vrijwilligers verschillen.
Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat palliatieve zorg in de meeste gevallen wordt geleverd door formele zorgverleners, samen met informele zorgverleners, te weten naasten en vaak ook vrijwilligers. Vrijwilligers verrichten geen medische, verpleegkundige handelingen of zware huishoudelijke taken, maar vullen datgene aan wat familieleden en vrienden zelf doen. Hierbij kan gedacht worden aan hulp bij persoonlijke verzorging, voorlezen of waken.
Het is aan de professional om te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase. Het is hierbij noodzakelijk de informele zorgverleners te betrekken bij de zorgverlening.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Achmea juist die zorg niet declarabel acht als de stervende rust of slaapt en dit begeleiding noemt en dus geen aanspraak onder de zorgverzekeringswet betekent?
Zie het antwoord op vraagt 2. Zilveren Kruis geeft aan dat voor palliatief terminale zorg thuis de wijkverpleegkundige niveau 5 zelfstandig bepaalt welke zorg er wanneer nodig is, dus ook wanneer de cliënt rust of slaapt. Begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt ook onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Hoe wordt er in dit geval omgegaan met palliatieve sedatie, waarbij de stervende in slaap wordt gehouden en observatie van pijn en benauwdheid cruciaal is? Moet hier dan maar iemand van de gemeente naast gaan zitten?
Observatie van pijn en benauwdheid, ook bij palliatieve sedatie, is een wezenlijk onderdeel van de verpleegkundige zorg bij een cliënt in de terminale fase. Het valt onder verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, zoals aangegeven in het Besluit zorgverzekering.
Is dit wat u bedoelt met dat u vindt dat de Palliatieve Terminale Zorg goed geregeld is nu het versnipperd is over de Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg en particuliere instellingen?
Bij de overheveling van de palliatieve terminale zorg heb ik ervoor gekozen om het domein waar de cliënt zich op het moment van het ontstaan van de zorgbehoefte bevindt, als uitgangspunt te nemen. Wanneer een cliënt zorg ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg, dan ontvangt hij in de laatste levensfase de palliatieve zorg ook vanuit de Wet langdurige zorg. Wanneer een cliënt geen Wlz-indicatie heeft en de zorg ontvangt vanuit de Zvw, dan ontvangt hij in de laatste levensfase ook de palliatief terminale zorg vanuit de Zvw.
Door de palliatief terminale zorg onder de Zvw mogelijk te maken, worden cliënten in de laatste levensfase niet meer geconfronteerd met een wisseling van zorgdomein, een indicatieprocedure bij het CIZ en een verandering in eigen bijdrage die geldt voor zorg vanuit de Wlz. Samen met de betrokken branchepartijen is ervoor gekozen dat het domein waar iemand zorg ontvangt bepalend is en ik zie geen reden om daar nu van af te wijken.
Bent u nog steeds van mening, dat de overheveling van de Palliatieve Terminale Zorg naar de zorgverzekeraars in goede handen is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat Achmea het met haar reactie dat de professional moet bepalen wanneer afwezigheid kan, zich al op een onacceptabel hellend vlak begeeft, omdat zij tóch poogt te beknibbelen op de intensieve 24-uurszorg in de stervensfase? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de professional bij uitstek geschikt is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis beknibbelt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid deze mensonterende stap van Achmea direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt dat er geen zaken zijn die teruggedraaid moeten worden.
Het bericht dat een medewerker van de sociale werkvoorziening Hameland na ontslag met behoud van uitkering hetzelfde werk moet doen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat een medewerker van de sociale werkplaats na zijn ontslag met behoud van uitkering hetzelfde werk moest verrichten als voor zijn ontslag?1
Het bericht dat een medewerker hetzelfde werk verricht na het niet verlengen van zijn tijdelijke contract is door het sw-bedrijf Hameland bevestigd.
Wat is uw oordeel over deze situatie?
De gemeente is verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van het re-integratiebeleid en de inzet van de instrumenten en is op die verantwoordelijkheid aanspreekbaar. Het is niet aan mij om over specifieke individuele gevallen een oordeel te vellen.
Zonder in dit individuele geval te treden ben ik van mening dat het niet voor de hand ligt om een betaalde baan om te zetten in een werkplek met behoud van uitkering, maar er kunnen omstandigheden zijn waardoor het in het belang van een cliënt is om tijdelijk met behoud van uitkering bepaalde werkzaamheden te verrichten. In dit specifieke geval nadat een tijdelijk contract niet werd verlengd. Indien een betrokken partij van oordeel is dat er onjuist gehandeld zou zijn, is het van belang dat dit op het lokale niveau wordt aangekaart. In zijn algemeenheid kan betrokkene bijvoorbeeld tegen een beslissing in bezwaar en beroep gaan en fracties in de gemeenteraad kunnen deze zaak aan de orde stellen. Uit het artikel blijkt overigens dat de casus aan de orde is gesteld door de Progressieve Partij bij het college van de gemeente Berkelland. Op die wijze wordt recht gedaan aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor inhoud en uitvoering van het participatie- en re-integratiebeleid.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten mensen kunnen dwingen om na hun ontslag bij de sociale werkvoorziening middels het niet verlengen van een tijdelijk contract, hetzelfde werk te blijven doen, zonder hier een cao-loon voor te ontvangen en zonder pensioen op te bouwen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de doelstelling om «een gelijk speelveld voor mensen met een arbeidsbeperking» te creëren?2 Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om werken zonder loon te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bekend hoeveel mensen met een indicatie voor de sociale werkvoorziening een bijstandsuitkering hebben en hoeveel van deze mensen werken zonder loon? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over deze gegevens en zie geen aanleiding om deze cijfers op basis van dit specifieke individuele geval te onderzoeken.
Het bericht dat zorgbehoevende kinderen van het kastje naar de muur gestuurd worden |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geen indicatie wil afgeven aan 9 kinderen die aangewezen zijn op Wlz-zorg en dagbehandeling nodig hebben?1 2
Uit navraag bij het CIZ blijkt dat niet negen, zoals in de vraag verwoord, maar acht aanvragen voor Wlz-zorg zijn ingediend voor zorg voor kinderen in de leeftijdscategorie drie- tot vijfjarigen.
Vijf aanvragen om toegang tot de Wlz, zijn door het CIZ afgewezen, omdat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz, zoals vastgelegd in artikel 3.2.1 van de Wlz. Toegang tot de Wlz is er wanneer een cliënt vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Uitsluitend het CIZ is bevoegd om de toegang tot de Wlz te beoordelen, waardoor een objectieve, deskundige en uniforme indicatiestelling is gewaarborgd.
Voor één van deze afgewezen aanvragen geldt dat namens de cliënt bezwaar is gemaakt. De beslissing op bezwaar wordt in de week van 31 augustus 2015 naar verwachting bekend gemaakt aan de cliënt.
Voor één aanvraag geldt dat deze is overgedragen aan de gemeente. De in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is op grond van de Jeugdwet overgedragen aan de gemeente, omdat het CIZ de aanvraag eind december 2014 nog niet had behandeld. In de Jeugdwet staat dat het CIZ op grond van artikel 10.4a, tweede lid, van de Jeugdwet gehouden was de aanvraag binnen twee weken na 1 januari 2015 aan de gemeente over te dragen.
Twee aanvragen zijn nog in behandeling bij het CIZ.
Kunt u uitzoeken waarom het CIZ weigert indicaties te beoordelen en af te geven voor dagbehandeling, terwijl volgens de zorginstelling deze kinderen aangewezen zijn op Wlz-zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIZ heeft de aanvragen, gericht op een indicatie voor Wlz-zorg, beoordeeld. Slechts wanneer is voldaan aan de criteria, is er toegang tot de Wlz. Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven dat voor vijf aanvragen geldt dat het CIZ heeft geconstateerd dat niet is voldaan aan de vereisten die gelden voor toegang tot de Wlz.
Het is mogelijk dat een zorgaanbieder in eerste instantie een ander beeld heeft van de zorg die onder de Wlz geleverd kan worden.
Wat vindt u ervan dat het CIZ indicaties niet inhoudelijk beoordeeld heeft en deze klakkeloos heeft doorgeschoven naar gemeenten? Hoe verhoudt dit zich tot de privacy wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van «klakkeloos doorschuiven» door het CIZ naar de gemeente is geen sprake geweest. Ik heb bij het CIZ navraag gedaan naar de gang van zaken rond de ingediende aanvragen. Het CIZ heeft de aanvragen in behandeling genomen en heeft vervolgens besluiten genomen op de aanvragen. In één casus geldt dat de in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is overgedragen aan de gemeente op grond van de Jeugdwet, omdat de aanvraag niet meer door het CIZ is behandeld in december 2014, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1. Dit is niet strijdig met wetgeving over privacy. Daarnaast is het CIZ in juli jongstleden in overleg getreden met de zorgaanbieder en de gemeente. Het CIZ heeft bovendien aan de zorgaanbieder een kortere communicatielijn voorgesteld ter verbetering van het contact.
Wat vindt u ervan dat 4 kinderen onbetaald op de dagbehandeling zitten en 5 kinderen noodgedwongen op een wachtlijst staan omdat het CIZ weigert te indiceren, terwijl de instelling wel capaciteit heeft om kinderen te behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor vier kinderen start de zorg in september aanstaande, voor vijf kinderen geldt dat zij al in zorg zijn, aldus Lentekind.
Als er sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en ook als er sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, dan is het toch de regel dat deze kinderen onder de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen en dat dit voorliggend is op de jeugdhulp van de gemeente? Deelt u de mening dat de betrokken kinderen onder de Wlz vallen en niet onder gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven wat de vereisten zijn om toegang te hebben tot de Wlz. Als is vastgesteld dat aan de vereisten is voldaan, is er sprake van toegang tot de Wlz. De Wlz is in deze situatie voorliggend op de Jeugdwet.
Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven dat uitsluitend het CIZ bevoegd is om te beoordelen of aan de wettelijke vereisten voor toegang tot de Wlz is voldaan. Het CIZ voert de Wlz uit als het gaat om de indicatiestelling. In vijf gevallen heeft het CIZ geconstateerd dat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz.
Is u bekend of dit doorschuifbeleid tussen het CIZ en gemeenten vaker voorkomt? Hebben u dergelijke signalen bereikt? Zo ja, hoe groot is dit probleem in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat in de vraag geschetste problematiek op dit moment stelselmatig voorkomt. Kinderen en jongeren vallen niet automatisch en uitsluitend onder de Jeugdwet: er zijn raakvlakken met de Zvw, Wlz, Wmo en de Wet Passend Onderwijs.
Om er voor te zorgen dat de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wlz als het gaat om kinderen en jongeren beter bekend wordt bij gemeenten, zijn door VWS, samen met de VNG diverse bijeenkomsten georganiseerd. Zo zijn deze raakvlakken afgelopen voorjaar behandeld tijdens de praktijkdagen Jeugd en Wmo (maart 2015). In vervolg hierop zijn in samenwerking met de VNG in april en juli verdiepende bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te informeren en te ondersteunen bij hun vragen over het raakvlak van Wlz en Jeugdwet. Ook het CIZ heeft aan deze bijeenkomsten een bijdrage geleverd.
Ook op de implementatietafel Wlz wordt aandacht besteed aan de afbakening tussen de verschillende wetten, zodat verdere bekendheid wordt gegeven aan de reikwijdte van de verschillende wettelijke domeinen.
Welke maatregelen gaat u (laten) nemen om te zorgen dat deze kinderen zo spoedig mogelijk door het CIZ worden beoordeeld, zodat deze kinderen snel de zorg krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In vraag 1 heb ik geantwoord dat vijf aanvragen reeds beoordeeld zijn. Dat twee aanvragen nog in behandeling zijn. En één aanvraag conform Jeugdwet is overgedragen aan de gemeente. Ik heb in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat vijf kinderen in zorg zijn bij Lentekind, en dat voor vier kinderen de zorg start in september aanstaande bij Lentekind.
Gaat u maatregelen treffen om het doorschuifbeleid tussen zorgloketten te voorkomen en te zorgen dat het duidelijk is waar mensen heen kunnen voor zorg en ondersteuning? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Ik wil zo veel mogelijk voorkómen dat voor cliënten onduidelijkheid bestaat over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. De acties die ik hiertoe heb ondernomen, heb ik verwoord in de beantwoording van vraag 6.
Daarnaast wil ik er op wijzen dat indien cliënten problemen hebben bij het vinden van de juiste instantie, zij zich kunnen melden bij «het juiste loket» van Per Saldo en IederIn. Daar wordt contact opgenomen met gemeenten en CIZ om tot een juiste zorgtoewijzing te komen.
Wat is uw oordeel over de volgende stelling: «De regelgeving is inmiddels zo complex geworden dat niemand er nog iets van snapt. Het is een grote chaos waar kinderen, ouders en zorginstellingen de dupe van zijn geworden. Ik denk dat er teruggegaan moet worden naar het basisidee was van de transitie van de AWBZ. Dit was: de gemeente is verantwoordelijk voor ondersteuning en lichtere begeleidingsvormen van cliënten. De Wlz is verantwoordelijk voor de intensieve begeleidings- en behandelvormen van cliënten.»? Als u dit onderschrijft hoe kan dan tot een vereenvoudiging of verduidelijking worden gekomen als het gaat om Wlz- of Wmo-zorg?3
Ik onderschrijf deze stelling niet. De Jeugdwet biedt prima waarborgen voor zorg aan jeugdigen, ook met een intensieve zorgvraag. Ik heb in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven dat ik wil voorkómen dat onduidelijkheid bestaat voor cliënten over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen om deze onduidelijkheid zoveel mogelijk weg te nemen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen ben ik in overleg getreden met het CIZ en Lentekind. De beantwoording van de vragen heeft mede hierdoor langer dan gebruikelijk op zich laten wachten.
Het bericht ‘112 tegen vrouw (75) met beroerte: "Kunnen de buren u niet oprapen?" |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «112 tegen vrouw (75) met beroerte: «Kunnen de buren u niet oprapen?»1
Ja.
Zo ja, wat is uw oordeel over hetgeen in dit artikel wordt beschreven?
Wanneer iemand 112 belt met een acute zorgvraag is het belangrijk dat een goede inschatting wordt gemaakt van de zorgvraag door de centralist. Ook als blijkt dat er geen ambulance inzet nodig is, is het van belang dat er passende hulp komt voor de melder. De centralist kan de melder daarvoor doorverwijzen naar de huisarts, de thuiszorg of naar naasten, afhankelijk van de zorgvraag. Daarbij is het uiteraard van groot belang dat de melding serieus wordt genomen en dat iemand niet aan zijn of haar lot wordt overgelaten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe dit zo fout heeft kunnen gaan met deze melding bij 112, de ambulancedienst Gelderland-Zuid en de betrokken huisartsenpost en hierover te rapporteren?
Het is niet aan mij om een individuele casus als deze te onderzoeken. Wel beschouwt de IGZ deze berichten vaak als een «melding» die ze onderzoeken en waarop ze zo nodig acteren. Ik zal de IGZ vragen of dat in deze casus ook is gebeurd. En zo niet, of dat alsnog kan.
Zo ja, is het mogelijk dat de verantwoordelijke ambulancedienst en dokterspost de resultaten ook terugkoppelen aan de betrokken 75-jarige; zodat deze zich volledig kan richten op een spoedig herstel en niet in «de vechtmodus» hoeft te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk om in de rapportage aan te geven of het hier gaat om een vervelend incident of zijn er indicaties dat dit vaker voorkomt?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak op jaarbasis niet adequaat wordt gereageerd door een hulpdienst op een vraag om acute hulp?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen worden er door de betrokken hulpdiensten en de hulpdiensten in het algemeen genomen om dit soort onverkwikkelijke voorvallen te voorkomen om zo de gewenste patiëntveiligheid zeker te stellen?
Bij alle meldingen die bij 112 en bij huisartsenposten binnenkomen en waar het een mogelijke acute medische hulpvraag betreft, wordt door de centralist met behulp van een protocol uitgevraagd wat er aan de hand is. Ook bij enige twijfel of het een hulpvraag betreft, wordt doorgevraagd.
De afgelopen jaren is de uitvraag door centralisten in toenemende mate gestandaardiseerd op basis van uitvraagprotocollen. Binnen de meldkamers van de ambulancediensten en de huisartsenposten wordt het uitvragen van meldingen periodiek geëvalueerd.
Naast het juist uitvragen en op basis daarvan inschatten van de (acuutheid van de) zorgvraag is het daarnaast van essentieel belang dat de communicatie en overdracht tussen hulpdiensten goed verloopt. De afgelopen jaren is communicatie en overdracht daarom onderdeel geweest van onder andere de patiëntveiligheidsprogramma´s in de eerstelijn en ambulancezorg. Daarnaast wordt binnen het programma Patiëntveiligheid Ambulancezorg gewerkt met specifieke patiëntencategorieën, waarvan ouderen er een is.
De problemen met de Wmo in Berkelland |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de beslissing van de gemeente Berkelland om drie uur huishoudelijke verzorging te schrappen bij een 96-jarige man die vergeetachtig en slechtziend is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Dit is een brede opdracht; van gemeenten wordt gevraagd te bevorderen dat mensen zo lang mogelijk in staat zijn zelfstandig te kunnen wonen, regie te kunnen voeren op hun situatie en te kunnen meedoen in de samenleving. Nu mensen en hun situaties verschillen is gekozen voor het uitgangspunt van maatwerk in individuele situaties. De Wmo 2015 geeft daaraan nadere uitwerking en de cliënt de nodige waarborgen voor een zorgvuldige besluitvorming op aanvragen om ondersteuning. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie dient deze georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het vooraf, generiek door gemeenten uitsluiten van voorzieningen die kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie van mensen, verhoudt zich niet met de wet. Gemeenten zijn bij de beoordeling van een concrete behoefte aan ondersteuning gehouden tot maatwerk.
Op basis van de door mij bij de gemeente Berkelland ingewonnen informatie kan ik u het volgende melden. De gemeente Berkelland heeft met alle inwoners die in het verleden de voorziening huishoudelijke hulp niveau 1 kregen in de eerste helft van 2015 een gesprek gevoerd. Tijdens deze gesprekken is de situatie van betrokkenen in beeld gebracht. Als er sprake is van een toereikend ondersteunend netwerk, voldoende financiële middelen en of voldoende regie, is het in beginsel aan de cliënt de huishoudelijke hulp zelf te organiseren, bijvoorbeeld door inzet van het sociale netwerk. Als er geen sociaal netwerk is, wordt er met de cliënt gekeken naar alternatieven, waaronder de mogelijkheden tot inkoop van huishoudelijke hulp of alternatief maatwerk. Hiertoe heeft de gemeente Berkelland het zogenaamd Voormekaar team ingericht. Dit team houdt het contact met de cliënt en houdt daarmee diens leefsituatie in de gaten. Daar waar er sprake is van een cliënt waarbij – op grond van de Wmo 2015 en het gemeentelijk beleid – wordt vastgesteld dat deze zelf verantwoordelijkheid zou moeten nemen, niet over een sociaal netwerk beschikt en niet in de financiële positie verkeert om de ondersteuning daadwerkelijk te organiseren, wordt de mogelijkheid van financieel maatwerk bezien. Daar waar het onderzoek uitwijst dat de cliënt onvoldoende in staat is om regie te voeren in zijn huishouden komt hij in aanmerking voor de maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis». Ook de cliënten die voorheen huishoudelijke hulp niveau 2 ontvingen kunnen een beroep doen op deze maatwerkvoorziening.
Wat vindt u ervan dat kennelijk ouderen zorg onthouden wordt, omdat gemeenten de bezuinigingen belangrijker vinden dan het welzijn van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u u ervoor inzetten dat deze man de zorg krijgt die hij nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de massa bezwaarschriften die de gemeente Berkelland heeft ontvangen, doordat zij bij een groot deel van de mensen de huishoudelijke verzorging sterk verminderd of zelfs volledig geschrapt hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In 2014 waren er in de gemeente Berkelland 1160 cliënten die eenvoudige schoonmaakhulp ontvingen. Op dit moment zijn er in totaal 940 beschikkingen door de gemeente afgegeven, waartegen 291 bezwaarschriften zijn ingediend. Gelet op de voorgaande jaren is dat een fors aantal. De gemeente laat aan mij weten dat cliënten lokaal zijn opgeroepen om zo veel mogelijk bezwaar aan te tekenen door middel van daartoe verspreide standaard bezwaarschriften. Dit is volgens de gemeente een belangrijke verklaring voor het hoge aantal.
De gemeente Berkelland voert met de cliënten die in bezwaar zijn gegaan overleg. Tijdens deze gesprekken wordt opnieuw bekeken of de afgegeven beschikking passend is gegeven de kenmerken van de persoon en diens situatie, en wordt de eerder afgegeven beschikking toegelicht. Het streven van de gemeente is om tot een oplossing voor betrokken cliënten te komen. Dit kan variëren van wederzijds begrip, bespreken van alternatieven tot het alsnog toekennen van maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis» als gevolg van gewijzigde omstandigheden.
Wat vindt u van de hoge kosten die de gemeente Berkeland uit het zorgbudget betaalt voor de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015; in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkenen kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. De wettelijke waarborgen zijn zodanig geregeld dat op het moment dat een cliënt het niet eens is met een besluit van de gemeente over ondersteuning van uit de Wmo 2015, hij daartegen bezwaar kan aantekenen. Op het moment dat er bezwaarprocedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Deze kosten voor gemeenten komen niet per definitie ten laste van het zorgbudget, maar dienen uiteraard wel uit de (brede) gemeentelijke middelen te worden voldaan. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen aanleiding hier landelijk onderzoek naar te doen. De inspanningen dienen er mijns inziens op gericht te worden om onnodige bezwaar- en beroepprocedures te voorkomen.
Klopt het dat ook andere gemeenten de afhandeling van bezwaarschriften bekostigen uit het zorgbudget? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren voorzien van uw oordeel?
Zie antwoord vraag 5.
Welk scenario is er voorhanden indien gemeenten geen geld meer hebben voor huishoudelijke verzorging zodra het budget opraakt, mede door de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze geboden te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Dit uitgangspunt bindt alle gemeenten, ongeacht de uitwerking daarvan in hun beleid en ongeacht hun financiële positie. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen die een goede, zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 in opzet waarborgen.
Het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de ramadan een remedie tegen diabetes zou zijn1?
De beoordeling van de effecten van deelname aan de ramadan op diabetes vind ik een verantwoordelijkheid van de medische beroepsgroep.
Deelt u de mening dat de ramadan juist voor gezondheidsproblemen zorgt bij patiënten met diabetes?
Het is mij bekend dat het combineren van diabetes met de ramadan lastig kan zijn, omdat het vasten kan bijdragen aan ontregeling van de diabetes. Of en op welke wijze een diabetespatiënt mee kan doen aan de ramadan is onderdeel van het individuele zorgplan en dient besproken te worden tussen patiënt en zorgverlener.
Twee jaar geleden heeft de Nederlandse Diabetes Federatie een aantal adviezen gepubliceerd, om behandelaren te ondersteunen in het bepalen van de behandeling van diabetes bij mensen die willen meedoen aan de ramadan.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen dit soort gevaarlijke medicatie-adviezen van een nep-imam?
Het is aan de patiënt zelf om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Bent u bereid de extra zorgkosten die uit dit advies voortvloeien te verhalen op de veroorzaker?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2597).
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd. |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Demmink stuit op verzet Turkse justitie?»1
Ja.
Waarom hebben de Turkse autoriteiten de Nederlandse verzoeken om rechtshulp niet gehonoreerd en willen zij niet meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek naar oud-topambtenaar Demmink?
De mogelijkheid tot uitvoering van de Nederlandse rechtshulpverzoeken wordt in Turkije nog bestudeerd. De Turkse autoriteiten hebben eerder laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken zou dientengevolge strijdig kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel, dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse rechtshulpverzoeken om bepaalde onderzoekshandelingen in Turkije te laten uitvoeren, zoals het horen van getuigen,door Turkije de afgelopen tien jaar zijn geweigerd?
Nederland en Turkije werken intensief samen op strafrechtelijk gebied. Over en weer worden honderden verzoeken op jaarbasis gedaan. Daarbij komt het ook voor dat verzoeken niet kunnen worden uitgevoerd omdat er een (juridisch) beletsel is. Gelet op de omvang van de samenwerking beschik ik niet over het exacte aantal niet-ingewilligde verzoeken van de afgelopen tien jaar. Omgekeerd komt het ook voor dat Nederland een Turks rechtshulpverzoek op juridische gronden niet kan uitvoeren. Dit is niet ongebruikelijk in internationaal rechtshulpverkeer. In het algemeen kan ik zeggen dat de samenwerking constructief is.
Klopt het dat dit nagenoeg nooit voorkomt? Zo ja, waarom nu wel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid u extra in te spannen teneinde de Turkse autoriteiten te bewegen mee te werken, zodat wordt voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Demmink helemaal vastloopt?
De rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag en het Openbaar Ministerie hebben zich maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de indiende rechtshulpverzoeken.
Daarnaast heeft mijn ministerie tot op heden alles daartoe in het werk gesteld. Ik heb op 30 juli jl. tijdens een persoonlijk telefonisch onderhoud met mijn Turkse ambtgenoot de zaak besproken en het belang van uitvoering van de rechtshulpverzoeken toegelicht. Dit was een vruchtbaar gesprek. De juridische mogelijkheden om rechtshulp te verlenen worden thans nog onderzocht door de Turkse autoriteiten.
Deelt u de mening dat deze berichten wederom laten zien dat er een sfeer van schimmigheid hangt rondom de kwestie Demmink en het seksueel misbruik van minderjarige jongens door hooggeplaatste overheidsfunctionarissen?
Deze mening deel ik niet.
Het bericht ‘Weidevogels ernstig bedreigd door koeienexplosie’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen van de Vogelbescherming over de snelle toename van het aantal koeien in Nederland en de gevolgen voor de biodiversiteit?1
De achteruitgang van de weidevogels wordt veroorzaakt door een aantal verschillende factoren, waarvan de intensiteit van het gebruik van grasland er één is. De intensiteit van het gebruik van grasland heeft een relatie met de omvang van de melkveehouderij, waarover ik u per brief van 2 juli jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 979, nr. 98).
Kunt u aangeven hoeveel extra koeien en kalveren in Nederland er zijn bijgekomen na de afschaffing van het melkquotum en wat de verwachte toename is voor dit jaar?
Op basis van het Identificatie- en Registratie (I&R) register voor runderen is het aantal vrouwelijke runderen (koeien, pinken en kalveren) van 1 april 2015 tot en met 1 juli 2015 met 57.744 toegenomen. Dat is een toename van 1,8 procent. De verwachting is dat in de tweede helft van dit jaar een geringere stijging van het aantal melkkoeien zal plaatsvinden na het bekend worden van de referentiedatum voor de fosfaatrechten en als gevolg van de daling van de melkprijs.
Bent u voornemens om bij het fosfaatrechtenstelsel en het stikstofbeleid aanvullende voorwaarden te stellen ter bescherming van de biodiversiteit, in het bijzonder voor de weidevogels? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van fosfaatrechten kan geen aanvullende voorwaarden omvatten die specifiek zien op de bescherming van weidevogels. De Meststoffenwet, waarin het stelsel van fosfaatrechten zal worden opgenomen, heeft tot doel de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te beschermen tegen verontreiniging met nutriënten (stikstof, fosfaat) uit de landbouw. Indirect is de biodiversiteit daarbij gebaat. De Meststoffenwet heeft echter de bescherming van weidevogels niet als doel. Daartoe zijn andere beleidsinstrumenten meer geëigend. Zo hebben boeren in de gebieden die belangrijk zijn voor weidevogels de mogelijkheid om zich door middel van overeenkomsten in het kader van het agrarisch natuurbeheer actief in te zetten voor het behoud van weidevogels.
Deelt u de mening dat extensivering van het agrarisch gebruik van een significant deel van de weidegronden nodig is om onze weidevogels te redden? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, welke andere aanpak stelt u zich voor om de weidevogelstand te beschermen?
Extensivering van bepaalde vormen van agrarisch gebruik is een van de maatregelen die helpen om de omgeving beter geschikt te maken voor weidevogels. Het belangrijkste instrument voor de verbetering van de weidevogelstand is het weidevogelbeheer in de zogenoemde kerngebieden in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit weidevogelbeheer gebeurt collectief door boeren uit een streek, die de vereiste maatregelen in samenhang nemen.
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Natuurbeschermingswet heb ik toegezegd uw Kamer een brief te sturen over mijn visie op de aanpak van de teruglopende weidevogelstand. In die brief zal ik nader ingaan op deze vraag.
Het niet volledig vergoeden van palliatieve zorg |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat een professional aan het bed bij iemand die stervende is geen kostenpost, maar een noodzaak is om iemand tijdens de laatste levensfase liefdevol en menswaardig te kunnen verzorgen?1
Ik ben van mening dat de zorg in de laatste fase van het leven met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg moet worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Het is aan de professional om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Zo ja, wat is dan uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar Achmea niet meer bereid is om rusturen te vergoeden tijdens de sterffase van zorgbehoevende mensen?
Achmea (hierna: Zilveren Kruis) heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn. Zilveren Kruis geeft in haar berichtgeving het volgende aan: «De cliënt moet altijd de zorg krijgen die nodig is. De wijkverpleegkundige niveau 5 bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit kan dus ook als de cliënt rust of slaapt.» Ook begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Vindt u het wenselijk dat Achmea stelt dat de zorgorganisatie een financiële prikkel behoort te krijgen door de uren niet meer te betalen die de professional aan het bed doorbrengt bij rust? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Navraag bij Zilveren Kruis leert dat dit ook niet de bedoeling is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Begeleiding en nazorg aan naasten is geen zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging en is zorg die ook niet op een andere wijze onder wijkverpleging valt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Zoals ik in mijn Kamerbrief «Nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg» van 6 november 20132 heb aangegeven is de palliatief terminale zorg, geleverd in een combinatie van extramurale verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding vanuit de AWBZ ondergebracht in de nieuwe Zvw-aanspraak wijkverpleging. Hiermee is tegemoet gekomen aan de aangenomen motie van de leden Dik-Faber c.s. waarin de regering wordt verzocht palliatieve begeleiding niet naar de Wmo te decentraliseren3.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat bovengenoemde uitspraak een verkeerde interpretatie van het inkoopbeleid wijkverpleging is. In het inkoopbeleid van Zilveren Kruis staat namelijk expliciet het volgende vermeld. «De zorgaanbieder maakt in het zorgleefplan naast de fysieke, psychische en sociale aspecten tevens zichtbaar dat de cliënt de gewenste geestelijke spirituele zorg wordt aangeboden en dat zij ook de naasten van de cliënt begeleiding en nazorg biedt.»
Keurt u het goed dat er bezuinigd wordt op de zorg voor mensen in hun laatste levensfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke pijler van de hervormingen van de langdurige zorg is het betaalbaar houden van de zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties, is in het akkoord verpleging en verzorging overeen gekomen dat ze zich tot het uiterste inspannen om de taakstelling te realiseren. Dit omdat wij het met elkaar eens zijn dat het goedkoper en beter kan en moet.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Hierbij is het uitgangspunt dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis bezuinigt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid nader te duiden wat onder de zorgplicht van zorgverzekeraars moet worden verstaan als het gaat om het recht op palliatieve zorg waarbij het naast directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg passend bij de complexiteit van overlijden? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de basisverzekering is een aanspraak «verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» gecreëerd en is vastgelegd dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft tegenover zijn verzekerden. Hieronder wordt verstaan dat de zorgverzekeraar ervoor zorgt dat verzekerden worden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het uitgangspunt hierbij is dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Het is vervolgens aan deze zorgprofessionals om in richtlijnen aan te geven wat kwalitatief goede zorg inhoudt. Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat het bij palliatieve zorg naast de directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg. De prestatiebeschrijvingen verpleging en verzorging van de Nederlandse Zorgautoriteit4 sluiten hierbij aan. Ik zie dan ook geen reden om deze zorg nader te duiden.
De gevangenisstraf voor een optredende agent |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toch cel voor schietende agent»1?
Ja.
Hoe duidt u de veroordeling van de agent die een verdachte wilde arresteren van een ramkraak, die ook nog eens inreed op agenten en bovendien een jaar gevangenisstraf tegoed had?
Zowel het Openbaar Ministerie als de hoofdagent hebben aangekondigd hoger beroep aan te tekenen op het bedoelde vonnis. Omdat de zaak onder de rechter is, past het mij niet hierover uitspraken te doen.
In hoeverre begrijpt u dat het straffen van agenten die optreden tegen criminelen, de moraal bij de politie ondermijnt en zelfs kan leiden tot terughoudendheid bij politie-optredens?
Ik begrijp dat het politieagenten raakt wanneer een collega veroordeeld wordt voor het toepassen van geweld. Politiemensen moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden en in gevaarlijke situaties. Waar burgers dat in het algemeen mogen vermijden, wordt van de politie juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treedt. Ik begrijp daarom dat het vonnis bij politiemensen heftige emoties heeft losgemaakt. Agenten kunnen en moeten echter gewoon hun werk blijven doen, inclusief het gebruik van geweld indien dit noodzakelijk is.
In alle gevallen waarin geweldsaanwending door de politie ernstige gevolgen heeft veroorzaakt moet onderzoek plaatsvinden naar de toedracht van het voorval.2 Omdat de wens bestaat om bij een dergelijk onderzoek meer recht te doen aan de juridische status van politieagenten, loopt er momenteel een traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politie (Kamerstuk 29 628, nr. 400). Daarbij wordt gekeken welke verbeteringen mogelijk zijn in het gehele proces van het melden, registreren en beoordelen van geweld: de juridische status, de juridische bijstand alsmede de nazorg en opleiding van politieambtenaren. Na de zomer zal ik uw Kamer nader informeren over deze stelselherziening.
Ziet u in dat het veroordelen van de betreffende agent tot een gevangenisstraf en zelfs het betalen van een schadevergoeding, niet strookt met het rechtsgevoel van velen in ons land?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijke risico’s van het plaatsen van windturbines aan weerszijden van de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht en Binnenmaas |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de binnenvaartsector en de omwonenden naar aanleiding van de voorgenomen plaatsing van windturbines aan weerszijden van de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht en Binnenmaas?
Ja.
Is het waar dat zich juist op deze plek (de plek van de nieuwe windmolens) een aantal onoverzichtelijke bochten bevindt, waar het scheepverkeer blindelings moet kunnen vertrouwen op zowel radar als lichtgeleidepaden?
De gehele rivier de Oude Maas heeft een bochtig karakter. Deze rivier wordt druk bevaren door zowel binnenvaart- als zeeschepen. Zeeschepen maken gebruik van de geleidelichten. Deze geleidelichten geven de grootste diepte van de rivier aan. Zowel binnenvaart- als zeeschepen varen bij slecht zicht – in het donker en bij mist – op radar. De scheepvaart moet langs de gehele rivier kunnen vertrouwen op de radar. Voor de veiligheid van de scheepvaart is het zaak dat de windturbines geen verstorende werking hebben op de radar. Plannen voor het plaatsen van windturbines direct langs rijksvaarwegen worden daarom altijd door Rijkswaterstaat getoetst op dit aspect. Dat zal bij de locaties aan de Oude Maas niet anders zijn. Voor de visuele zichtbaarheid op de rivier geldt bovendien dat de windturbines de zichtlijnen over de rivier niet mogen onderbreken. Ook hierop worden de plannen getoetst.
Heeft u – of een andere instantie – een onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke invloed van geluidsgolven en turbulentie (die ontstaan bij de verschillende windsnelheden van de wieken) op de in de scheepvaart gebruikte radarsystemen? Zo ja, wat waren de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Een radar werkt door elektromagnetische pulsen (radiogolven) uit te zenden, en de reflectie hiervan op objecten via een antenne te detecteren. Windturbines kunnen ook dergelijke reflecties veroorzaken en daar wordt wanneer relevant op getoetst. Geluidsgolven en turbulentie echter zijn bewegingen van lucht en zijn niet van invloed op radiogolven. Voor zover mij bekend heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke invloed van geluidsgolven en turbulentie op de in de scheepvaart gebruikte radarsystemen. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat geluidsgolven of turbulentie enige invloed op de werking van radarsystemen zouden kunnen hebben, was het niet nodig hiernaar onderzoek te laten verrichten.
Is het mogelijk dat deze windturbines moeten worden stilgezet vanwege de verstoring van de radarsystemen? Zo ja, is dit dan wel de meest voor de hand liggende locatie?
Op vrijwel elke locatie in Nederland zal rekening gehouden moeten worden met eisen die andere functies stellen. Dat is op zichzelf geen reden om een locatie op voorhand af te wijzen. Op andere punten scoort de locatie goed, zoals de landschappelijke inpassing en het relatief lage aantal direct omwonenden. Plannen worden getoetst aan de Waterwet en aan de «Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken». Als blijkt dat een aanvraag aan de hierin gestelde voorwaarden voldoet wordt een vergunning verstrekt. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de functievervulling van het waterstaatswerk (in casu het verzekeren van het kunnen vervullen van de functie als vaarweg voor de scheepvaart). Het is dan de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van de windturbines om te bepalen of het project op deze locatie, binnen die voorwaarden nog (financieel) haalbaar is.
Zijn er risico’s voor de veiligheid van het dijkstelsel van dit Natura 2000-gebied, als gevolg van de grote funderingen die nodig zijn voor de aan te leggen windturbines? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Plaatsing van windmolens op rijkswaterstaatswerken moet voldoen aan de «beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken». De dijken langs de Oude Maas zijn in beheer bij het Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap zal de plannen voor windturbines toetsen op dit aspect, mochten de turbines bij de dijken zelf worden gesitueerd.
Een conflict tussen PostNL en zijn pakketbezorgers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een conflict tussen PostNL en zijn pakketbezorgers?
Ja.
Wat is de aard en inhoud van dit conflict? Welke rol spelen hierin de vergunning van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO-vergunning), het onderhandelingsakkoord, de voorgestelde tarieven, de voorwaarden voor indiensttreding en de kosten van de bestelbussen?
Het is een conflict tussen PostNL en een aantal pakketbezorgers. Het kabinet is hierin geen partij. Het is aan de betrokken partijen zich uit te spreken over de aard en inhoud van het conflict en om te zoeken naar een oplossingsrichting. Van de betrokken partijen heb ik begrepen dat de door u genoemde onderwerpen daarbij een rol spelen.
Waarom is dit conflict geëscaleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u betrokken geweest bij de totstandkoming van het onderhandelingsakkoord? Zo ja, op welke manier?
Ik ben geen partij bij de totstandkoming van het onderhandelingsakkoord. Ik acht dit een zaak van individuele partijen. Om de ontwikkelingen in de pakketsector beter te kunnen volgen, heb ik een verkenner aangesteld. Het rapport van de verkenner stuur ik u heden toe.
Wanneer wordt het toegezegde rapport over de pakketmarkt naar de Kamer gestuurd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat pakketbezorgers die op allerlei manieren gebonden zijn aan PostNL geen zelfstandigen zijn? Hoe vertaalt dit zich door in het al dan niet verlenen van een Beschikking Geen Loonheffingen (BGL)?
Het is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval of een pakketbezorger als zelfstandige wordt aangemerkt. Het is aan de Belastingdienst om te toetsen of van zelfstandig ondernemerschap sprake is. Ook kan een belanghebbende de rechter om een oordeel vragen.
Het voorstel om te komen tot een Beschikking Geen Loonheffingen is ingetrokken en vervangen door het inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties.
De berichten ‘Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool’ en ‘Patstelling op De Berg’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool» en «Patstelling op De Berg»?1
Ja, deze artikelen zijn mij bekend.
Waarom heeft u op 5 juli 2012 een VSO-licentie verstrekt aan Onderwijsstichting De Wijnberg, terwijl er reeds een VSO-school in de nabijheid aanwezig was en er geen onderbouwing daarvoor in het spreidingsplan van het toenmalige REC was?2
Onderwijsstichting De Wijnberg heeft in het voorjaar van 2012 een verzoek tot uitbreiding gedaan van de school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs. De WEC, artikel 75, tweede lid, onder h, biedt hiertoe de mogelijkheid. Voorwaarden die worden gesteld aan de uitbreiding staan in de Wet op de expertisecentra (WEC), artikel 83, eerste, tweede en derde lid. Indien uit prognoses blijkt dat er behoefte is aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs, dan biedt de wet geen ruimte een dergelijke aanvraag af te wijzen. Dat er een andere vso school in de regio is, speelt dan geen rol. Dat er geen onderbouwing was in het spreidingsplan van het toenmalige REC, zoals u in de vraag stelt, speelt ook geen rol bij de toekenning, op basis van deze wettelijke bepalingen.
Herkent u het beeld dat als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie aan De Wijnberg er in de regio Noord-Limburg een situatie van concurrentie tussen (voortgezet) speciaal onderwijsinstellingen lijkt te zijn ontstaan, omdat twee onderwijsinstellingen een vergelijkbaar aanbod in dezelfde regio aan dezelfde (type) leerlingen aanbieden? Vindt u concurrentie in het speciaal onderwijs wenselijk? Zo niet, waarom wordt concurrentie door het verstrekken van de VSO-licentie impliciet door uw ministerie gefaciliteerd?
In de vragen wordt gesteld dat met het toekennen van de licentie, het Ministerie van OCW de concurrentie faciliteert. De WEC biedt echter geen ruimte om op beleidsmatige gronden af te wijzen. Aanvragen die voldoen aan de eisen, moeten worden toegekend.
Met de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal, is er een partij bijgekomen die voortgezet speciaal onderwijs biedt in de regio. In veel regio’s zijn meer besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs actief, ook voor cluster 4. Voor de invoering van passend onderwijs werden binnen de regionale expertisecentra afspraken gemaakt tussen de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Sinds de invoering van passend onderwijs worden binnen de samenwerkingsverbanden afspraken gemaakt tussen de scholen om ervoor te zorgen dat voor alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Op basis van de schoolprofielen kunnen bijvoorbeeld ook afspraken worden gemaakt over welke (speciale) school welk type leerlingen op welke locatie onderwijs en begeleiding kan bieden. Dat vraagt dat partijen in de regio samenwerken. De situatie in Noord Limburg verhindert op dit moment dat goede afspraken gemaakt kunnen worden.
Herkent u het beeld dat de ontstane concurrentie in de regio Noord-Limburg leidt tot een toename van het aantal VSO-leerlingen? Voelt u zich aangesproken door de zorgen die het samenwerkingsverband voor passend voortgezet onderwijs Noord-Limburg hierover heeft uitgesproken? Hoe gaat u reageren op de vraag om de financiële tekorten als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie voor uw rekening te nemen?
Het uitgangspunt van passend onderwijs is dat alle leerlingen een passende onderwijsplek krijgen, bij voorkeur op een reguliere school in de buurt. Binnen het samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over welke leerlingen een plek kunnen krijgen in het voortgezet speciaal onderwijs. Vanuit dat oogpunt leidt een extra aanbieder niet tot een toename van het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Dat neemt niet weg dat ik het met u eens ben dat indien er geen goede afspraken zijn, het risico is dat het aantal leerlingen toeneemt. Overigens is dat risico er ook als er één aanbieder is. Het toekennen van de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal onderwijs is dan ook geen reden om extra middelen toe te kennen aan het samenwerkingsverband.
Welke opdracht en welk mandaat heeft de landelijk projectleider voor speciaal onderwijs om de impasse te doorbreken?
De PO-Raad, de VO-raad, LECSO (branchevereniging (voortgezet) speciaal onderwijs) en OCW hebben vorige jaar een landelijk projectleider voor speciaal onderwijs aangesteld. Aanleiding hiervoor was het grote aantal veranderingen waarmee de (v)so sector te maken heeft: de invoering van passend onderwijs, de invoering van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de wijzigingen in de Zorgverzekeringswet en de invoering van de Participatiewet. Dit in combinatie met de wens om te ontvlechten, of wel het invlechten van het speciaal onderwijs in de wetgeving voor primair onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in het voortgezet onderwijs. De projectleider voert gesprekken in het land, stimuleert en ondersteunt, op verzoek, en waar nodig partijen in de regio. In dat kader voert hij ook gesprekken in Noord Limburg. Doel is dat er een oplossing wordt gevonden om weer tot werkbare verhoudingen te komen. Begin september staat een overleg gepland waarbij ook de gemeente is betrokken.
De omstandigheden bij het Europese Octrooibureau in Rijswijk en de inzet van Nederland |
|
Paul Ulenbelt (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in juni 2013 in de Beheersraad van het Europese Octrooibureau destijds de regels gesteund om het stakingsrecht te beperken? Waarom heeft Nederland hiermee ingestemd?
Het besluit dat door de Beheersraad in juni 2013 unaniem werd genomen, regelt «strikes and unauthorized absence», ter aanvulling van de «Service Regulations» (interne regels) die binnen het Europees Octrooibureau (EOB) gelden. Voordien was het stakingsrecht bij het EOB formeel niet geregeld. Het ontbreken van interne regels leidde binnen het EOB tot gebruikmaking van het stakingsmiddel op grote schaal, waardoor het normaal en efficiënt functioneren van het EOB werd bedreigd. In het besluit van juni 2013, dat per 1 juli 2013 van kracht werd, wordt het fundamentele recht om te staken expliciet erkend. Tegelijkertijd zijn nu de voorwaarden waaronder gestaakt mag worden gepositiveerd. De regels die in 2013 van kracht werden zijn gemodelleerd naar internationale standaarden, waaronder de normen en de jurisprudentie van het Administrative Tribunal van de International Labour Organisation (ILOAT). Mede onder verwijzing naar het hervormingsbeleid van het EOB en van de Beheersraad, om de organisatie te moderniseren en meer in overeenstemming te brengen met de regels die ook buiten het EOB al langer bestaan, is (ook) door de Nederlandse vertegenwoordiger ingestemd met het besluit van juni 2013.
Waarom heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in maart 2015 in de Beheersraad van het Europese Octrooibureau ingestemd met de wijzigingen van de regels die betrekking hebben op gezondheid en invaliditeit, die ook beperkingen ten aanzien van de bewegingsvrijheid en artsenkeuze met zich meebrengen, waar veel kritiek op is?
De nieuwe regeling binnen het EOB voor ziekteverlof en invaliditeit is onderdeel van het beleid gericht op hervorming en modernisering van het EOB. De regeling is anders dan de oude regeling mede gericht op re-integratie van de werknemer, in diens eigen belang alsook in het belang van het EOB. Het oude systeem leidde tot bovenmatig gebruik van de riante ziekte- en invaliditeitsregelingen. Werknemers kwamen relatief gemakkelijk in de ziekte- en invaliditeitsregeling terecht, sommigen al op heel jonge leeftijd. Het EOB kon zich deze situatie, zowel uit oogpunt van verstandig personeelsbeleid alsook financieel niet langer veroorloven, zo vindt de Beheersraad. Nederland heeft zich positief-kritisch opgesteld in de Beheersraad, om ervoor te zorgen dat ook de werknemersbelangen goed worden meegenomen. Begrijpelijk is immers dat werknemers van het EOB vrezen dat de nieuwe regeling in individuele gevallen mogelijk niet goed zal uitpakken. Met het oog daarop heeft Nederland in de Beheersraad aangegeven dat de praktische implementatie van de nieuwe regeling binnen het EOB met zorg moet gebeuren, dat de Beheersraad via rapportages geïnformeerd moet blijven over de toepassing van het nieuwe regime en dat een revisieclausule ingebouwd zou moeten worden. Het EOB heeft zich bereid getoond tot dit alles; het nieuwe regime zal daartoe jaarlijks in de Beheersraad worden geëvalueerd. Tegen deze achtergrond is (ook) door de Nederlandse vertegenwoordiger uiteindelijk ingestemd met het besluit.
Heeft de Nederlandse vertegenwoordiger hierbij steeds gehandeld naar de Nederlandse normen en maatstaven? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat bovenstaande genoemde regels, waar Nederland dus steeds mee heeft ingestemd, hiermee in overeenstemming zijn?
Ja. De Europese Octrooiorganisatie (EOO) als internationale organisatie moet worden hervormd en moet meer in de pas lopen met de normen en maatstaven die op nationaal niveau al veel langer bestaan. In die zin ging het met het besluit van juni 2013 om een inhaalslag. Zie hierboven ook het antwoord op vraag 2.
Aan wie legt deze Nederlandse vertegenwoordiger verantwoording af? Met wie wordt het stemgedrag vooraf afgestemd en overlegd? Is bijvoorbeeld het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken als er gestemd moet worden over regels die betrekking hebben op gezondheid? Zo niet, waarom niet?
De Nederlandse vertegenwoordiger legt verantwoording af aan de bewindslieden van het Ministerie van Economische Zaken. Met andere ministeries is contact als dat nodig is.
Is het waar dat Nederland het Europees Octrooibureau steunt om in cassatie te gaan tegen de voor het Europees Octrooibureau negatieve uitspraak van het Gerechtshof, anders dan in antwoorden op eerdere vragen gemeld?1 Zo ja, waarom? Waarom heeft Nederland zich hier niet tegen uitgesproken? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Nederlandse Staat heeft op 22 mei zijn incidentele conclusie tot voeging ingediend bij de Hoge Raad. De reden hiervoor is dat de uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag op het punt van de aan de EOO toe te kennen immuniteit van jurisdictie en executie te weinig rekening houdt met enerzijds de internationaalrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit het Protocol inzake Privileges en Immuniteiten van de EOO en anderzijds het speciale karakter van de EOO, die niet alleen in Nederland maar ook in andere staten gevestigd is. De Staat heeft zich derhalve gevoegd op:
Op de Staat rust de plicht de naleving van internationaal recht in Nederland te waarborgen. Schending van internationaal recht door de Staat en zijn organen leidt tot internationale aansprakelijkheid van Nederland. Dit betekent dat de Staat de naleving van de aan de EOO toekomende immuniteiten moet waarborgen. Ook moet Nederland ervoor zorgen dat zijn rechters zich geen rechtsmacht toe-eigenen die zij niet hebben onder internationaal recht. In het onderhavige geval betekent dit dat de Nederlandse rechter geen uitspraak mag doen over een organisatie over welke hij op grond van immuniteiten geen rechtsmacht heeft. Daarnaast is de Nederlandse rechter niet bevoegd binnen de rechtsmacht van andere staten. De uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag is echter gericht tegen de EOO als geheel, inclusief haar vestigingen in andere staten. Voor Nederland als gastland van de EOO, en vele andere internationale organisaties, vormt de internationaalrechtelijke verplichting tot het waarborgen van immuniteit voldoende belang tot voeging aan de zijde van deze internationale organisatie in deze zaak.
Is het waar dat de Arbeidsinspectie geweigerd wordt en dus niet kan inspecteren bij het Europees Octrooibureau, en dat het de Arbeidsinspectie zelfs niet is toegestaan om inspectiewerkzaamheden uit te oefenen ten aanzien van Nederlandse werknemers van een Nederlands schoonmaakbedrijf? Hoe is gewaarborgd dat de arbeidsomstandigheden volgens de regels worden nageleefd en dat inspecties mogelijk zijn? Welke rol kunt u hierin spelen?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op Kamervragen van de leden Kerstens en Maij (PvdA) over arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau (ingezonden 14 augustus 2014, kenmerk 2014Z12450) ten aanzien van de vraag over de onschendbaarheid van het terrein van de EOO die een arbeidsinspectie zonder instemming van de EOO niet toestaat, en het antwoord van de Staatssecretaris van Economische Zaken op Kamervragen van de leden Tanamal en Kerstens (beiden PvdA) over misstanden bij de Europese Octrooiorganisatie (ingezonden 17 juni 2015, kenmerk 2015Z11521) ten aanzien van de manier waarop Nederland in de Beheersraad van de EOO deze organisatie heeft aangesproken op de ontstane situatie.
Aan welke privacy-regels is het Europees Octrooibureau gebonden? Is dat alleen Europees recht of gelden ook nationale (Nederlandse) privacyregels? Welke privacy-toezichthouder houdt hier toezicht op?
Artikel 20 van het Protocol Inzake Privileges en Immuniteiten van de EOO bepaalt dat de organisatie zal samenwerken met de zetelstaat om de naleving van, onder andere, regelgeving op het gebied van gezondheid, arbeidsomstandigheden en andere soortgelijke nationale wetgeving te faciliteren. Onder dat laatste valt ook regelgeving ten aanzien van privacy. Op grond van de immuniteit van jurisdictie en executie die de EOO toekomt, heeft Nederland geen handhavende bevoegdheden en is er dus ook geen (Nederlandse) toezichthouder op de naleving van privacyregels door de EOO.
Deelt u de mening dat er op Nederland als gastland van het Europees Octrooibureau in Rijswijk een speciale verantwoordelijkheid rust om te interveniëren en er voor te zorgen dat de fundamentele rechten worden gewaarborgd en de regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden worden nageleefd?
Nederland is een lidstaat van de EOO. In die hoedanigheid heeft Nederland dezelfde verantwoordelijkheden ten aanzien van het functioneren van de organisatie als alle andere 37 lidstaten. Het EOB is niet alleen in Nederland gevestigd maar ook in andere Europese staten. Het naleven van fundamentele rechten en regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden, voor zover van toepassing op de EOO, is van belang voor alle vestigingen van de EOO en gaat, naast de lidstaten in welke de organisatie gevestigd is, evenzeer de andere lidstaten aan. Dit laat onverlet dat Nederland zich in de Beheersraad ingezet heeft en inzet voor verbetering van de situatie en, via een sociale dialoog, het herstellen van de arbeidsrelaties binnen het EOB.
Nu u eerder heeft geantwoord dat het mogelijk is voor lidstaten van Internationale Organisaties en zetelstaten om in dialoog of via de Beheersraad problemen ten aanzien van naleving van regels aan de orde te stellen, en nu u heeft toegezegd dit ook te gaan doen, en zowel via de Beheersraad als in dialoog met het Europees Octrooibureau aan te dringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management, wat heeft dit precies opgeleverd?2
Op aandringen van de lidstaten van de EOO is er een dialoog op gang gebracht tussen het management van het EOB (onderdeel van de EOO) en de vakbonden. Doel daarvan was en is om in een dialoog tussen beide partijen te komen tot een betere onderlinge verstandhouding als voorwaarde voor een door personeel en management gedragen verbetering.
Deze dialoog verloopt moeizaam en heeft nog niet geleid tot concrete resultaten. Ook geven berichten in de media over de slechte verhoudingen reden tot zorg. Er is dus alle reden om de vinger goed aan de pols te over de «social dialogue». De Nederlandse delegatie in de Beheersraad onderhoudt daartoe zowel in als en marge van vergaderingen nauwe contacten met het management van het EOB en met andere landen. Als echter blijkt dat interventie door een derde, bijvoorbeeld via mediation, inderdaad wenselijk wordt, dan wil ik mij daar graag, in samenspraak met andere landen, voor inzetten.
Denkt u dat het voldoende is om «zorgen te uiten» over het sociale klimaat en de wederzijdse verharding in de verhouding tussen het topmanagement en het personeel, waarna er een «sociale dialoog» is gestart? Hoe en door wie wordt dit alles in de gaten gehouden? Welke bijdrage kunt u, al dan niet via de vertegenwoordiger, leveren om er voor te zorgen dat dit tot goede resultaten zal leiden waardoor fundamentele rechten worden gewaarborgd?3
Zie ook het antwoord op vraag 9. De Beheersraad neemt een actieve houding aan en heeft mede onder invloed van Nederland duidelijk stelling genomen. Dit alles wordt in de gaten gehouden door en via de Nederlandse vertegenwoordiging in de Beheersraad, waar nodig in en na overleg met andere ministeries.
De Beheersraad, als hoogste lichaam van de EOO, is het forum waarin de lidstaten met de leiding van het EOB discussiëren over het te voeren (toekomstige) beleid en besluiten nemen ter zake. In dit kader wordt natuurlijk ook indringend gesproken over de arbeidsomstandigheden bij het EOB. De Beheersraad kent 38 leden, die ieder één stem hebben. Besluiten worden bij gewone of gekwalificeerde meerderheid genomen.
Een schietgrage crimineel die uit een inrichting is ontsnapt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schietgrage crimineel ontsnapt uit inrichting»1?
Ja.
Klopt het dat een gevaarlijke crimineel is gevlucht uit de psychiatrische inrichting in Den Dolder?
In 2014 is de in de vraag bedoelde gedetineerde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Sinds mei 2015 verblijft hij, op basis van artikel 15, vijfde lid, Penitentiaire Beginselenwet, in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Altrecht in Den Dolder voor een klinische psychiatrische behandeling. In de FPA (of een soortgelijke zorginstelling) worden de behoefte aan zorg en de behoefte aan beveiliging centraal gesteld. Hoewel er zowel fysieke als relationele beveiliging aanwezig is, ligt de focus op een veilige behandeling. Het niveau van beveiliging in een Penitentiaire Inrichting (PI) is hoger dan in een. Op 14 juli 2015 heeft betrokkene zich, ondanks de aanwezige beveiliging, onttrokken aan zijn behandeling in FPA Altrecht. Dit heeft hij gedaan door over het hek, dat aan de door DJI gestelde eisen voldeed, te klimmen. Volgens de aan hem toegekende vrijheden verbleef betrokkene op dat moment onbegeleid in de tuin van de FPA. Vanaf april 2016 kan betrokkene in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi).
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze crimineel in november pas zou vrijkomen, na het uitzitten van twee derde van zijn driejarige celstraf en dat hij dus in de gevangenis hoorde te zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gedetineerden achter tralies horen en psychische problemen in de gevangenis moeten worden behandeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Ik ben van mening dat aan gedetineerden die lijden aan een geestelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geest passende geestelijke gezondheidszorg moet worden aangeboden binnen of buiten een PI. Deze zorg bestaat uit ambulante zorg in PI’s, behandeling in een van de vier Psychiatrische Penitentiaire Centra (PPC), of in het geval er meer geestelijke gezondheidzorg nodig is en dit vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is, overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis. Afhankelijk van de combinatie van benodigde zorg en beveiliging wordt bepaald waar de zorg wordt aangeboden aan de gedetineerde.
Worden er extra beveiligingsmaatregelen genomen wanneer een dergelijk gevaarlijke crimineel, al dan niet vrijwillig, in een zorginstelling wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit in het vervolg wel te gaan doen? Zo ja, welke en gaat u deze aanscherpen nu ze niet hebben geholpen?
Overplaatsing van een gedetineerde naar een psychiatrisch ziekenhuis vindt alleen plaats als dit vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is. Die afweging omvat verschillende toetsingsmomenten door het Psychomedisch Overleg (PMO), Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Wanneer het PMO van een PI adviseert om een gedetineerde ten behoeve van geestelijke gezondheidszorg over te plaatsen, geeft een onafhankelijke psychiater vervolgens een indicatie af voor de noodzakelijke combinatie van zorg en beveiliging. De selectiefunctionaris gaat na of er geen contra-indicaties, zoals vluchtgevaarlijkheid, aanwezig zijn en vraagt advies van het OM, waarna hij besluit tot wel of geen overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis. Ik ben van mening dat dit proces zorgvuldig is en zie geen aanleiding om dit aan te passen.
Deelt u de mening dat deze crimineel onder geen enkel beding in november voorwaardelijk op vrije voeten mag komen nu hij (voor zover hij dat niet al had gedaan) wederom bewijst een gevaar voor de samenleving te zijn en lak heeft aan de rechtsstaat?
Het openbaar ministerie beslist over uitstel, afstel of intrekking van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en over het opleggen of wijzigen van bijzondere voorwaarden. Uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is op grond van artikel 15b WvSr mogelijk als de veroordeelde zich tijdens detentie (herhaaldelijk) ernstig misdraagt of tijdens zijn detentie een strafbaar feit heeft gepleegd. Als de gedetineerde een (poging tot) ontvluchting heeft gedaan of is ontsnapt, kan op grond van artikel 15c WvSr de voorwaardelijke invrijheidstelling ook worden uitgesteld of achterwege worden gelaten.
Wat doet u eraan om dit gevaar voor de samenleving per direct weer achter slot en grendel te zetten?
De onttrekking van betrokkene is direct gemeld bij de politie ten behoeve van opsporing. Hij is zondag 26 juli jl. aangehouden in Zuid-Spanje. Onmiddellijk na uitlevering is betrokkene in Nederland in hechtenis genomen.