Kamerstuk 21501-33-377

Verslag van een algemeen overleg

Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie


Nr. 377 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 juni 2012

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 29 mei 2012 overleg gevoerd met viceminister-president, minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over:

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 24 mei 2012 met de geannoteerde agenda voor de VTE-Raad (Telecom) van 8 juni 2012 (21 501-33, nr. 372);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 21 december 2011 met het verslag van de VTE-Raad (Telecom) van 13 december 2011 (21 501-33, nr. 357);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 20 januari 2012 over het fiche Richtlijn hergebruik van overheidsinformatie, de mededeling Open gegevens en het besluit over hergebruik van documenten van de Commissie (22 112, nr. 1338).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Franke

Voorzitter: Van der Ham

Griffier: Blacquière

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Van Bemmel, El Fassed, Van der Ham, Koppejan en Schaart,

en minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik heet de minister en zijn ambtenaren welkom. Er zijn vijf Kamerleden aanwezig. Zelf zal ik straks namens de D66-fractie een inbreng leveren. Voor dit overleg staat anderhalf uur gepland. We hanteren een spreektijd van drie minuten en één interruptie.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. In de eerste plaats feliciteer ik de minister met het officieel bereiken van de netneutraliteit in Nederland, nu het voorstel daartoe ook door de Eerste Kamer heen is. BEREC heeft zijn eerste bevindingen gepubliceerd. Is al bekend wanneer het volledige BEREC-rapport uitkomt?

Wat betreft de digitale interne markt pleit de minister terecht voor versnelde actie om de beoogde voltooiing van de digitale markt per 2015 te verwezenlijken. Met name voor Nederland liggen hier grote kansen vanwege onze hoge penetratiegraad van e-commerce. De minister geeft een aantal aanzetten tot wat er zou moeten gebeuren. Wij vragen ons af of niet met name de verschillen in wetgeving van de afzonderlijke lidstaten samen met de ICT-standaarden een groot probleem vormen vanwege de grote administratieve lasten. Welke concrete acties worden straks in EU-verband ondernomen om al deze zaken daadwerkelijk op te pakken? Zou Nederland als een van de koplopers in de digitale revolutie hier een voorlopersfunctie in kunnen vervullen en misschien ook eigen initiatieven kunnen nemen om dit punt prominent op de Europese agenda te plaatsen?

Ik kom te spreken over roaming. We hebben recentelijk de nodige problemen ondervonden door een storing bij Vodafone. We hebben gezien hoe afhankelijk we zijn geworden van digitale telefonie. Het CDA hecht daarom veel belang aan internationale afspraken op het gebied van roaming, met name over noodsituaties. We zijn blij met de bereikte vooruitgang tijdens de vorige Raad in december 2011, maar vragen de minister om nogmaals aandacht te vragen voor dit punt, met name aangaande noodsituaties en de mogelijkheden tot internationale roaming. Internationaal moeten hier snel sluitende afspraken over gemaakt worden, zodat een en ander uiterlijk in 2013 geregeld is. Ik begrijp immers dat vanaf 1 juli 2014 consumenten de mogelijkheid hebben om de roamingsdienst af te nemen bij een andere aanbieder dan waarbij zij nu hun mobiele dienst afnemen.

Op welke termijn verwacht de minister dat modernisering van het auteursrecht gerealiseerd kan zijn?

Ik ga in op het fiche Richtlijn hergebruik van overheidsinformatie. Wij vinden het heel belangrijk dat lidstaten de verantwoordelijkheid houden om te bepalen welke overheidsinformatie openbaar is. Kan de minister nog eens zijn belangrijkste bezwaren uiteenzetten tegen uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn, met name wanneer het erfgoedinstanties betreft, zoals musea, archieven en bibliotheken? Hij vreest een toename van administratieve lasten, maar het gaat toch om informatie die de betreffende instellingen al digitaal beschikbaar hebben voor het publiek? De instelling mag toch ook nu al meer dan de marginale kosten in rekening brengen?Waar ligt precies het probleem? De minister pleit voor een drempel, een subsidiebedrag van 1 mln., maar hij had hierbij toch ook omzetgegevens of aantal fysieke en digitale bezoekers als uitgangspunt kunnen nemen?

We begrijpen de terughoudendheid van de minister om weer een nieuwe toezichthouder in te stellen, maar vragen ons af of deze niet gewoon kan worden geïmplementeerd in de nieuwe Autoriteit Consument en Markt (ACM). We hebben vandaag tijdens de procedurevergadering besloten dat het voorstel daartoe niet controversieel is. De minister kan daar derhalve gewoon mee doorgaan. Hij kan die toezichthouder in de nieuwe autoriteit invoegen.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik ga allereerst in op netneutraliteit. Het is nog even wachten op het definitieve rapport van de samenwerkende Europese toezichthouders. De conclusies van de vorige Telecomraad gaan wel de goede richting uit, maar de passage over transparantie kan worden opgevat alsof het afknijpen of blokkeren van diensten toelaatbaar zou zijn als de consument er maar over geïnformeerd zou worden. Hoe staat de minister daar tegenover? Immers, dit holt netneutraliteit uit. Ook de suggestie dat bedrijven die digitale inhoud leveren, zouden kunnen meebetalen aan de kosten van het dataverkeer, is ondoordacht. Wat gebeurt er als zij zouden weigeren? Mogen ze dan geblokkeerd worden? Waarom heeft de regering daarmee ingestemd?

Dan open data en hergebruik. Mijn fractie is groot voorstander van open data en ziet daar heel veel voordelen in. Mijn fractie is echter teleurgesteld in de reactie van de regering. We zijn het namelijk eens met de voorstellen in de richtlijn, omdat ook wij vinden dat alle openbare documenten in aanmerking moeten kunnen komen voor hergebruik door derden. Ook wij vinden dat overheidsorganen geen hogere vergoeding moeten vragen voor het verstrekken van documenten dan bij individueel verzoek om verstrekking. De kritiek van de regering hierop is onvoldoende onderbouwd. Neem bijvoorbeeld het Kadaster en het Handelsregister. Waarom zouden die niet naar andere verdienmodellen kunnen kijken?

Ook wij zijn van mening dat documenten in uniforme formats en open standaarden zouden moeten gaan. Dat beleid ligt in Nederland weliswaar op zijn gat, maar dat moet ook in het kader van open data stevig worden verankerd en zelfs worden verplicht. Ook wij vinden dat er onafhankelijk toezicht moet komen dat de naleving van de richtlijn controleert en geschillen beslecht rondom hergebruik van overheidsinformatie. In het Verenigd Koninkrijk bestaat hier een heel mooi voorbeeld van: een informatiecommissaris. Daarmee zijn heel goede ervaringen opgedaan. Onlangs heeft GroenLinks in dit huis een bijeenkomst met die informatiecommissaris georganiseerd. Zo'n commissaris zouden wij ook graag in Nederland zien. Aanjagers van open data zijn hard nodig. Daarbij helpt zo'n onafhankelijke toezichthouder. De zorgen van de Europese databeschermer moeten we serieus nemen. Zijn wens voor een risicoanalyse is zeer terecht. Ook al gaat de richtlijn alleen over openbare overheidsdata, zelfs geanonimiseerde data kunnen soms toch worden herleid naar personen.

Ook GroenLinks vindt dat de richtlijn zou moeten gelden voor archieven van bibliotheken en openbare musea. De kritiek van het kabinet hierop is wederom slecht onderbouwd. Erfgoedinstellingen worden met publiek geld gefinancierd en collecties zijn met publiek geld gedigitaliseerd. Dat moeten we niet achter slot en grendel willen houden. Juist deze instellingen zouden veel meer moeten doen om hun publieke collecties en archieven veel beter te ontsluiten. Door een redelijke overgangstermijn in te stellen kan dat goed worden geregeld. Bovendien is al veel gedigitaliseerd op kosten van de overheid.

GroenLinks is bezig met een alternatief wetsvoorstel waarin de openbaarheid van overheidsinformatie wordt gemaximaliseerd. In de richtlijn wordt immers een minimum gesteld. Een lidstaat kan daarvan afwijken. De kritiek van de regering op deze voorstellen is wat mij betreft nog onvoldoende onderbouwd. Het zou voor de hand liggen om juist die zaken nader uit te zoeken.

De heer Van Bemmel (PVV): Voorzitter. Allereerst ga ik in op de roamingverordening. Het is goed dat nu wordt uitgegaan van de zogenaamde tariefplafonds. Mevrouw Schaart heeft daar ook een rol in gehad; ere wie ere toekomt. De mogelijkheid om nu ook zelf roamingcontracten in het buitenland af te spreken, losgekoppeld van bestaande Nederlandse abonnementen, vinden we een welkome aanvulling hierop. Wel is het bijzonder dat men in Europa blijkbaar erkent dat er een probleem is op de telecommarkt. «De wortel van het probleem moet worden aangepakt, namelijk het gebrek aan concurrentie en aan consumentenkeuze op de roamingmarkt.» In Nederland is de regering nogal terughoudend over het gebrek aan concurrentie, maar in Europa is men blijkbaar daarvan overtuigd. De vraag is waar het grenzeloze vertrouwen van de Nederlandse regering vandaan komt.

We hebben onze twijfels bij een clubje dat tot taak heeft om te waken over onze internetveiligheid. We spreken hier over ENISA. De vraag is hoe omvangrijk dit clubje is en hoeveel geld het de lidstaten indirect kost. ENISA is gevestigd in – jawel! – Griekenland. Dit land vraagt nu ook om een onbeperkt mandaat. Ik dacht het niet! Beter is om te vragen wat er eigenlijk is bereikt sinds de oprichting in 2004 en hoeveel geld hiermee gemoeid is geweest. Als er geen meetbare resultaten zijn, zou ik zeggen: opheffen.

Ik kom te spreken over de EU-plannen aangaande elektronische identiteit. De vraag is of dit plan niet erg ambitieus is. Een handjevol EU-lidstaten hanteert dit. Landen als Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk gebruiken helemaal geen ID-kaarten, laat staan dat ze openstaan voor een digitale EU-ID. Er is ontzettend veel verzet vanuit de bevolking hiertegen. En wat te denken van de risico's van bijvoorbeeld ID-diefstal en digitale fraude? Met zo veel verzet zou je bijna zeggen dat het trekken aan een dood paard is, zoals we dat in Nederland noemen. In dit geval is het wellicht een Trojaans paard.

Parallel aan de onderhandelingen over de CEF, de Connecting Europe Facility, heeft de Europese Commissie op 27 april jl. een openbare consultatieronde geopend over de manieren om de kosten voor supersnel internet in de EU omlaag te brengen. Gevraagd wordt onder meer naar eventuele obstakels bij het investeren in breedbandinfrastructuren. Heeft de minister op dit terrein een inbreng? Zo ja, mag de Kamer zijn inbreng dan inzien? En wat houdt dit exact in? Is dit niet gewoon iets wat de markt moet regelen? Heeft dit eventueel financiële gevolgen voor Nederland?

Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Ik wil het over drie dingen hebben: de richtlijn voor hergebruik van overheidsinformatie, de digitale interne markt en de Connecting Europe Facility, die gaat over telecom.

Ten eerste ga ik in op de richtlijn voor hergebruik van overheidsinformatie. In deze richtlijn wordt het principe van marginale kosten voor het verstrekken van overheidsgegevens aan derden als uitgangspunt genomen, maar voor ons is niet duidelijk wat onder die marginale kosten wordt verstaan en welke gevolgen dit heeft voor de huidige situatie in Nederland. Ik vraag mij bijvoorbeeld af voor wiens rekening deze kosten komen. Zijn ze voor de gebruiker of voor de overheid? In het fiche wordt melding gemaakt van de Nederlandse kritiek op het verplicht stellen van de nationale toezichthouder. De VVD deelt deze kritiek. Wij zien het nut niet in van het optuigen van een nieuw orgaan om te controleren of deze richtlijn goed wordt uitgevoerd. Als wij dat bij ieder wetsvoorstel gaan doen, is het einde echt zoek. Hoe staat het met dit punt in de onderhandelingen? De VVD is verder positief over deze richtlijn, maar benadrukt dat er goed moet worden gekeken naar het beschermen van persoonsgegevens. De Europese toezichthouder EDPS heeft hierover zijn zorgen uitgesproken. Tot slot zou ik op dit punt graag van de minister horen of de suggesties van EDPS om het voorstel op dit vlak te verbeteren, zoals de dataprotectieassessments, in de Raad zijn overgenomen.

Ten tweede ga ik in op de digitale interne markt. Ik ben blij dat de minister laat zien dat hij belang hecht aan het versterken van de digitale interne markt. Zoals hij weet, maakt de VVD zich hiervoor al heel lang sterk. Wij zitten in dezen te denken aan het «fasttracken» van voorstellen die op dit vlak kunnen bijdragen. «Fasttracken» betekent dat een voorstel snel door de Raad en het Europees Parlement wordt geleid. Welke voorstellen kunnen hier volgens de minister voor in aanmerking komen? Het belangrijkste bij het versterken van de digitale interne markt is het vergemakkelijken van online aankopen doen in andere landen, waarover wij het vorige week ook hebben gehad bij de voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen. Daarnaast moeten wij ervoor zorgen dat inwoners van Nederland en andere lidstaten deze aankopen over de grens met vertrouwen kunnen doen. Zonder dat vertrouwen kan de digitale interne markt niet functioneren. De minister stipt dit ook aan in de geannoteerde agenda. Vertrouwen in online aankopen doen in andere lidstaten kan bijvoorbeeld worden vergroot door rechtszekerheid te bieden aan consument en aanbieder en door betalingen makkelijker te maken. Door middel van welke voorstellen kan volgens de minister aan dit vertrouwen worden bijgedragen?

Ten derde ga ik in op Connecting Europe Facility en telecom. Ik heb hierover al Kamervragen gesteld in november 2011. Toen was bijvoorbeeld nog niet helemaal duidelijk wat de Nederlandse inzet zou worden bij het reserveren van 9 mld. voor investeringen in bijvoorbeeld breedbandinternet in rurale gebieden. Wel liet de minister toen weten dat het primaat bij de markt ligt. Betekent dit dat Nederland tegen een fonds van 9 mld. voor de CEF zal pleiten? Verder zou ik graag horen hoe de verhoudingen in de Raad liggen op het gebied van dit onderwerp. De VVD heeft als standpunt dat dit fonds juist kansen biedt voor marktpartijen om met cofinanciering bijvoorbeeld nieuwe netwerken aan te leggen in buitengebieden.

Voorzitter: Koppejan

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Ik complimenteer de minister met de vele gebieden waarop wij het met hem eens zijn. Op veel andere vlakken sluit ik mij aan bij voorgaande sprekers. Wel heb ik namens D66 nog enkele punten.

Ten eerste heb ik een vraag over open data. Dat onderwerp gaat D66 aan het hart, want het leidt tot ondernemerschap en economische groei. Wat zijn de mogelijkheden om ook wetenschappelijke publicaties die met overheidsgeld zijn betaald, onder de richtlijnen te vangen? En wat zijn de mogelijkheden voor onderwijsmaterialen?

Anderen hebben al over de musea gesproken. Ik snap dat de minister weerstand voelt om ook museumstukken onder de richtlijn te brengen, maar zijn er misschien mogelijkheden voor databases over kunstwerken die musea hebben? Zo heeft het Rijksmuseum een gigantische databank met interessante gegevens over kunstwerken. Het zou interessant zijn om die gegevens ook onder de richtlijn te scharen.

Ik heb ook een vraag over netneutraliteit. In Nederland is de netneutraliteit in de wet gebracht door een amendement van mijn fractiegenoot Verhoeven. Ik las vandaag een persbericht van Eurocommissaris Kroes. Zal de minister vasthouden aan de Nederlandse lijn over netneutraliteit die in de wet is vastgelegd?

Voorzitter: Van der Ham

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik bedank de leden voor hun constructieve bijdrage aan het debat over allerlei onderwerpen die momenteel in Europa spelen. Ik was vooral verheugd dat de heer Van Bemmel, die normaliter niet zo veel ziet in Europese samenwerking, blij was dat er door middel van de Europese samenwerking op het gebied van roaming buitengewoon plezierige tariefverlagingen mogelijk zijn ten behoeve van de consument. Zonder constructieve Europese samenwerking zouden deze voordelen van economische samenwerking volstrekt onmogelijk zijn geweest. Dat komt met name doordat de verschillende lidstaten wel bereid zijn om samen te werken in Europa.

Dat brengt mij bij een zaak waarover Europa volgens ons ook wat meer te zeggen zou moeten hebben, de netneutraliteit. Ik begrijp dat de Kamer hier in de breedte grote belangstelling voor heeft. Dit geldt echter niet voor mevrouw Schaart, die zich wel schaarde achter de moties over ACTA, maar niet achter de moties over netneutraliteit. In ieder geval zal ik de Kamer op de hoogte houden van de Europese ontwikkelingen op het gebied van netneutraliteit. Zoals bekend is, heeft de Europese toezichthouder BEREC een EU-breed feitenonderzoek gedaan naar de ernst van schendingen van het principe van netneutraliteit in diverse landen.

Het rapport hierover is inderdaad zojuist gepubliceerd. De Kamer verwees al naar een persbericht van mevrouw Kroes daarover. Overigens was het een blog; dat kun je eigenlijk geen persbericht noemen. In elk geval is dit een nieuwe wijze van communiceren met de Europese burger. Ik heb nog geen gelegenheid gehad om goed kennis te nemen van het rapport, maar volgens het blog, dat ik wel even bekeken heb, blijkt uit het rapport dat 20% tot 50% van de Europese mobiele breedbandgebruikers een abonnement heeft dat isp's toestaat om diensten als Skype te blokkeren. Ik vind dat nogal wat. In hetzelfde blog lees ik ook dat mevrouw Kroes geen voorstander is van wetgeving die overeenkomt met de wetgeving die de Tweede Kamer en Eerste Kamer zojuist aanvaard hebben. Ik vind dit wel een discussie waard, omdat wij juist met deze wetgeving praktijken als het blokkeren van bepaalde diensten kunnen voorkomen. Daarmee kunnen wij borgen dat de burgers de diensten die zij wensen, kunnen gebruiken. Tevens kunnen dienstenaanbieders innoveren, wat bijdraagt aan de economische groei, zoals de heer Van der Ham terecht opmerkte.

Ik ga vanavond naar Brussel voor de Raad die wij morgen en donderdag hebben. En marge daarvan heb ik naar aanleiding van dit blog een afspraak gemaakt met Commissaris Kroes. Ik had reeds andere ontmoetingen met haar op de rol staan, maar heb nu ook een afspraak gemaakt om de netneutraliteit te kunnen bespreken. Ik vind met name dat zeker gesteld moet worden dat wij dit kunnen doen in de Nederlandse wetgeving, want dat vind ik echt van belang. Dat heb ik al met de Kamer gewisseld. In de Eerste Kamer heb ik bij de behandeling van het wetsvoorstel te kennen gegeven dat het van belang is dat er juist wel Europese regelgeving op dit gebied komt om het level playing field zeker te kunnen stellen. Het gaat er namelijk niet alleen om dat wij de Nederlandse wetgeving overeind kunnen houden; ik wil ook dat onze providers op eerlijke wijze kunnen concurreren met providers uit andere landen in Europa. Mede daarom vind ik het van belang dat hiervoor Europese regelgeving komt. Het feit dat 20% tot 50% van de aanbieders het zo doet, geeft bovendien aan dat het niet alleen een probleem is dat in Nederland speelt. Morgen zal ik het gesprek hierover dus uitvoerig aangaan. Ik zal aangeven dat wij een goed voorbeeld zijn voor de rest van Europa. Deze discussie wordt dus voortgezet. Ik vind in elk geval dat hier Europese regelgeving voor nodig is. Ik ben blij dat ook de heer Van Bemmel die nastreeft. Het scala aan Europese wetgeving waar de PVV voorstander van is, wordt steeds groter. Dat is heel plezierig om te kunnen constateren: bien étonnés de se trouver ensemble. Daarnaast zal ik de Kamer uiteraard het rapport van BEREC toesturen, conform mijn eerdere toezeggingen aan de heer Koppejan.

De Raad en het Europees Parlement hebben overeenstemming bereikt over het roamingvoorstel. Dat zullen we waarschijnlijk morgen bij de Raad Concurrentievermogen aannemen. Ik denk dat we tevreden mogen zijn over het resultaat. Met instemming van de Kamer heb ik me de afgelopen periode in Brussel ingezet voor lagere roamingtarieven en het voorkomen van zogenaamde «bill shocks» voor roaming buiten de EU. Het was een expliciet verzoek van de Kamer om ook buiten de Europese Unie een waarschuwing te realiseren. In het resultaat zie je dat we onze zin hebben gekregen. Daar ben ik dus tevreden over.

Op hoofdlijnen behelst het akkoord het volgende. Burgers worden vanaf deze zomer binnen, maar ook buiten de EU geïnformeerd over de tarieven en de dataverbinding. Dat is heel plezierig met het oog op de eventuele vakanties, hoe ver of hoe dichtbij deze ook worden gehouden. De dataverbinding wordt in beginsel uitgeschakeld als men meer dan € 50 aan data via internet heeft gebruikt. Dat sluit vooral goed aan bij de zorgen die de heer Van Dam heeft geuit. Nu kunnen we cashen en is de heer Van Dam er niet. Dat is toch wel spijtig. We komen dus tegemoet aan die zorgen, maar ook aan de wens voor meer transparantie. Deze is ook door de heer Koppejan naar voren gebracht. Men krijgt dus informatie en wordt geblokt bij € 50. Als een consument zich bewust is van de kosten, maar toch wil blijven internetten, kan hij die limiet ook opheffen.

Er komt een maximum retailtarief voor internet in het buitenland, maar ook een maximum voor alle roamingtarieven. Dat geldt voor bellen, gebeld worden, sms'en en internetten. Deze tarieven worden deze zomer en de komende twee jaar flink verlaagd. Ik denk dat dit buitengewoon positief is. Om de concurrentie te stimuleren en zo te zorgen voor nog lagere tarieven, worden er structurele maatregelen genomen. Vanaf 1 juli 2014 – we moeten er nog even op wachten – krijgen consumenten de keuze om roamingdiensten af te nemen bij een andere aanbieder dan hun thuisaanbieder. Dat moet ook kunnen zonder dat ze een ander mobiel nummer of een ander toestel nodig hebben. Consumenten krijgen dus meer keuze. De consumentvriendelijkheid en de gebruiksvriendelijkheid worden geborgd. De concurrentie op de markt voor roamingdiensten wordt gestimuleerd. Tegelijkertijd wordt er rekening gehouden met de implementatiekosten voor mobiele aanbieders. Dat punt noemde de heer Verhoeven de vorige keer.

In 2017 lopen de maximum retailtarieven af. Dat gebeurt pas nadat in 2016 is onderzocht of de concurrentie zich voldoende heeft ontwikkeld en of de roamingtarieven de nationale tarieven benaderen. Daar gaat het om. Als we één markt hebben, ligt het namelijk ook voor de hand dat er één tarief is, of je nu in Nederland zit of in België. Als dit niet het geval is, kan de Europese Commissie voorstellen om de Europese maximumtarieven verder te verlagen. Ook dat was een brede wens van de Kamer. Ik ben al met al buitengewoon tevreden over het resultaat. Het is mede dankzij de instelling en de opstelling van Nederland dat wij dit resultaat hebben kunnen bereiken.

In internationaal verband zet ik me via de ITU in voor meer tarieftransparantie en samenwerking tussen ITU-lidstaten om de concurrentie op de markt voor internationale roamingdiensten te verbeteren. Dat was ook een expliciete wens van de heer Koppejan tijdens het vorige debat.

De heer Koppejan vroeg of internationale afspraken over roaming kunnen bijdragen aan nationale roaming in geval van noodsituaties. Internationale roaming en nationale roaming zijn twee verschillende dingen. Internationale roaming gaat over het gebruikmaken van mobiele netwerken in een ander land dan het thuisland van de consument. Als je in Frankrijk bent, maak je gebruik van het Franse telecomnetwerk. Dat is dus iets anders dan nationale roaming. Bij nationale roaming maakt de consument in zijn thuisland gebruik van een ander mobiel netwerk, waarvoor hij geen abonnement heeft. Als er een netwerkstoring is of als een aanbieder in een bepaald gebied geen netwerkdekking heeft, kan een KPN-klant bijvoorbeeld gebruikmaken van Vodafone of T-Mobile. Geen netwerkdekking komt zelfs in een land als Nederland nog wel eens voor. Ik begrijp zelfs dat dit het geval is bij de provider waarbij de Kamer is aangesloten. Bij de gunning van de opdrachten kun je daar natuurlijk ook rekening mee houden. Het gaat om de prijs-kwaliteitsverhouding.

Internationale afspraken over roaming en de nieuwe roamingverordening gaan dus over iets anders dan nationale roaming. Ze kennen beide ook andere uitdagingen. Bij internationale roaming is het aantal gebruikers op een mobiel netwerk veel kleiner dan bij nationale roaming. Dat is al helemaal het geval bij een noodsituatie, zoals we recentelijk hebben besproken naar aanleiding van het uitvallen van een heel netwerk door een brand. Een netwerk kan een kleinere groep gemakkelijker opvangen. Dan zal er niet zo snel een overbelasting ontstaan. Het zou natuurlijk kunnen dat partijen die onder de nieuwe roamingverordening roamingdiensten aanbieden, ook nationale roaming onderdeel van hun dienstverlening maken. Dat is op zichzelf aan de markt.

Naar aanleiding van het gebeuren bij Vodafone is een aantal partijen om de tafel gaan zitten om te spreken over de mogelijkheid tot invallen. De ene dag kan het Vodafone overkomen, de volgende dag KPN en de dag erna T-Mobile. De bereidheid bij de aanbieders is er. De afspraken over internationale roaming kunnen echter slechts een aanvulling zijn op het zorgen voor een terugvaloptie in noodsituaties. De efficiëntste, doeltreffendste en naar mijn mening meest geëigende route is om op nationaal niveau afspraken te maken over de back-up en over de nationale roaming als er een netwerk uitvalt. Daarover vinden gesprekken plaats en ik wil de uitkomsten daarvan afwachten. Nogmaals, de aanbieders zijn bereid om tot afspraken te komen. Laten we de uitkomsten even afwachten en bekijken of er op basis daarvan nog aanvullende internationale afspraken nodig zijn.

De heer Van Bemmel zegt dat een gebrek aan concurrentie wordt erkend door de Europese Commissie, maar niet door Nederland. Er is een onderscheid tussen de internationale roamingmarkt, bellen van en naar Nederland, en het roamen, bellen, in Nederland. De tarieven in het buitenland waren zeer hoog in vergelijking met de nationale tarieven. Dat kwam door het gebrek aan concurrentie. Daarom heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan waar Nederland het zeer mee eens was. Nederland heeft ook ingestemd met de verordening. Het is dus niet zo dat wij het niet erkennen. Daarmee slaat de heer Van Bemmel de plank mis. Integendeel, wij hebben de Europese Commissie op dit punt gesteund. In Nederland zelf liggen de tarieven veel lager, mede omdat er in de nationale markt wel degelijk concurrentie is. In Nederland is wellicht ook verbetering, meer concurrentie, mogelijk. Daarom hebben we een deel van de veiling gereserveerd voor nieuwkomers.

Ik was vorige week in Turkije, waar ik onder andere sprak met een vertegenwoordiger van Turkcell, een vrij grote aanbieder. Het gaat niet om de vraag of Nederland een grote markt vormt. Er zijn inmiddels meer inwoners in Istanboel dan in heel Nederland. De grootte van de markt is dus relatief, maar volgens deze vertegenwoordiger is er zelfs in een markt als die van de Verenigde Staten maar plaats voor drie volwaardige aanbieders. Die markt is gigantisch veel groter dan onze markt. De heer Van Bemmel moet dus niet doen alsof er hier, met drie aanbieders, geen concurrentie is. Desalniettemin hebben we ook voor nieuwkomers ruimte gereserveerd bij de veiling. Overigens kwam ik er in het gesprek achter dat Turkcell niet geïnteresseerd was. Met zo'n markt is de ruimte voor een echt volwaardige nieuwe operator toch vrij klein. Die zijn meer geïnteresseerd in samenwerking met een bestaande operator en die zullen zich wel gaan ontwikkelen. De heer Van Bemmel moet echter niet suggereren dat wij hier opeens, vergeleken met de Commissie, een ander standpunt zouden innemen. Ik denk dat veel landen een puntje kunnen zuigen aan de wijze waarop wij dat in Nederland regelen, onder andere door voor nieuwkomers specifiek ruimte te reserveren waarop bestaande partijen gewoon niet kunnen bieden.

Ik kom aan de Connecting Europe Facility. De Commissie heeft een omvangrijk fonds voorgesteld om de investeringen in de vitale economische sectoren transport, energie en ICT aan te moedigen. Het gaat om 50 mld., waarvan zo'n 9 mld. voor ICT. Het doel van het fonds is een hefboomwerking te creëren voor private investeringen in de drie hoofdinfrastructuren in de Europese Unie, dus transport, energie en ICT. Er komen twee soorten ICT-projecten in aanmerking voor cofinanciering: infrastructuurprojecten die bijdragen aan de EU-doelstellingen op het gebied van breedband, dus richting 100 Mb voor 50% van de EU-bevolking en projecten die zijn gericht op het creëren van de juiste randvoorwaarden voor grensoverschrijdende publieke dienstverlening, bijvoorbeeld een elektronische handtekening die in de hele EU wordt erkend, wat voor e-commerce van groot belang is. De hoogte van het fonds is nu onderdeel van de discussie rondom het Meerjarig Financieel Kader. De Kamer kent in het algemeen de Nederlandse inzet op de EU-begroting; ik zal er nu niet verder op ingaan. De hoogte van het fonds als zodanig is nu dan ook geen onderwerp van discussie in de VTE-Raad. Dat deel wordt bij de Ecofin verder besproken.

De inhoudelijke aspecten staan natuurlijk wel ter discussie. Ik ondersteun de inhoud van harte, want het fonds past in de doelstellingen van de Digitale Agenda, het streven naar beschikbaarheid van supersnelle netwerken in heel Europa. Ik ben op zichzelf van mening dat de uitrol van breedband primair een zaak van de markt is. Ik zal er dan ook op letten dat het fonds op geen enkele manier marktverstorend is. Dat geldt zeker voor de Nederlandse markt, waar juist dankzij de concurrentie tussen netwerken het breedbandaanbod zeer goed is. Maar ik zie in het fonds ook kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ik breng het actief onder de aandacht van het Nederlandse bedrijfsleven en ook van lokale overheden. Wij kunnen met name ervan gebruikmaken, ook gelet op de veelgehoorde wens van mevrouw Schaart, om het buitengebied met een positieve blik te beschouwen. Het buitengebied in Nederland is buitengewoon klein ten opzichte van de andere lidstaten. Slechts 100 000 tot 150 000 inwoners van Nederland hebben geen toegang tot een vaste breedbandinfrastructuur. Maar je zult tot die 100 000 behoren, want dan is het toch vervelend. Met CEF-financiering kan die witte vlek wellicht weggepoetst worden. In lijn met de wens van mevrouw Schaart sta ik hier positief tegenover. Zij krijgt dat zomaar cadeau van mij.

Mevrouw Schaart vraagt hoe de verhoudingen in de Raad liggen. Nogmaals, over de hoogte van het plafond is discussie in het kader van het Meerjarig Financieel Kader. Ook haar partij wil dat Europa niet al te veel geld uitgeeft en dat wij in een tijd van bezuinigingen niet opeens extra geld uitgeven via de Europese begroting, want dan zou datgene wat wij in het Lenteakkoord hebben bereikt weer aangevuld moeten worden met extra bezuinigingen, omdat wij meer overdrachten aan de EU moeten financieren. Wij zijn gewoon voor degelijke en deugdelijke financiering.

De VTE-Raad praat echt over de inhoud. Hoe liggen daar de verhoudingen? Inhoudelijk zijn veel lidstaten een beetje aan het opschuiven. Er was in het begin scepsis. Er waren veel vragen: waarom moet er überhaupt een EU-fonds voor komen, waarom laten wij dat niet verder over aan de lidstaten? De subsidiariteitsvraag heeft wel degelijk een rol gespeeld. Het heeft ook vaak met ontwikkelingen in een lidstaat te maken. Er was ook twijfel aan de economische relevantie van breedband, mede gelet op de economische crisis. Maar je ziet nu dat de eerdere principiële weerstand bij veel lidstaten gebroken is en dat men zich meer richt op de technisch-juridische details. Ik laat de financiële discussie aan de minister van Financiën over. Als wij binnen de begroting zoiets kunnen doen, zie ik wel degelijk voordelen. Laten wij er dan ook gebruik van maken om ons buitengebied verder van breedband te voorzien. Dat lijkt mij alleen maar positief. Als het er toch is, moet je er goed gebruik van maken.

Velen hebben gesproken over het hergebruik van overheidsinformatie. Ik had eigenlijk een ongelofelijke toejuiching verwacht van de Kamer voor de wijze waarop Nederland vooroploopt met het gratis beschikbaar stellen van overheidsinformatie. Wij zijn hierin koploper. Desalniettemin hoor ik toch vrij veel kritiek dat wij bepaalde data hiervan zouden willen uitzonderen.

De heer El Fassed (GroenLinks): De minister noemde mij niet, maar ik kan mij voorstellen dat hij teleurgesteld was over mijn inbreng. Ik herinner de minister aan het ontsluiten van overheidsdata om ontwikkelingssamenwerking efficiënter en transparanter te maken, zodat de Nederlandse belastingbetaler weet waar geld naartoe gaat en ook de Afrikaan weet hoe dat geld wordt besteed. Ik heb er een motie over ingediend en pas toen werd dat in werking gesteld. Dat is zelfs zes maanden na die motie gebeurd, dus dat is echt een compliment waard. Maar er zijn wel aanjagers nodig voor open data. Vergeleken met bijvoorbeeld Engeland mis ik in Nederland die aanjagers bij de rijksoverheid om open data hier verder te brengen.

Minister Verhagen: Als u het hebt over een aanjager, moet u ook naar deze minister kijken. Iemand die een aanjager is geweest om overheidsdata beschikbaar te stellen, zit hier in deze zaal. Dat staat even los van de aanmoedigingen bijvoorbeeld door de Kamer met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking. Denk aan de mogelijkheid om apps te ontwikkelen, denk aan het aanspreken van andere ministeries: dit is met publiek geld verzameld, geef die gegevens. In de tijd dat ik hier zit heb ik aanmerkelijk grotere stappen gezet dan in het verleden op dit punt is gebeurd. Misschien is dat gebeurd omdat er nieuwe kansen zijn, omdat mensen er behoefte aan hebben om met gebruikmaking van die informatie bepaalde apps aan te bieden. Wij stimuleren dat zelfs. Ik heb laatst weer een aantal prijzen uitgereikt, specifiek voor het ontwikkelen van nieuwe apps met gebruikmaking van overheidsinformatie. Laten wij elkaar dus de hand schudden, omdat wij ieder op een bepaald deelterrein toch een aanjager zijn.

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik wil wel de hand reiken. Ik vind het ook fijn dat er iemand in de regering zit die het probeert aan te jagen. Maar als je Nederland vergelijkt met omringende landen zoals het Verenigd Koninkrijk en ziet dat de Amerikanen veel verder zijn en nota bene Kenia op sommige vlakken veel verder is dan Nederland, mag de minister zich toch aangemoedigd voelen om meerdere stappen verder te zetten.

Minister Verhagen: Ik voel mij buitengewoon aangemoedigd. Laten wij blij zijn dat Kenia vooroploopt op bepaalde vlakken.

Ik wil in ieder geval het hergebruik van overheidsinformatie actief stimuleren, juist vanwege de positieve effecten in relatie tot economische groei, werkgelegenheid – bedrijven kunnen apps en andere innovatieve producten maken op basis van die overheidsinformatie – transparantie, burgerparticipatie en een efficiëntere overheid. Ik ben het er absoluut mee eens dat overheden de data zoveel mogelijk gratis ter beschikking stellen, zodat ondernemers er innovatieve toepassingen mee kunnen maken. Die wijziging van de Europese richtlijn ondersteunt op dit punt het Europese beleid. Ik ondersteun het voorstel van mevrouw Kroes dan ook van harte. Overheidsinformatie tot stand gekomen met gebruikmaking van publiek geld, moet je tegen zo gering mogelijke kosten beschikbaar stellen voor het publiek. Je moet zoveel mogelijk openbare informatie geschikt maken voor hergebruik. Ik ben het absoluut eens met het uitgangspunt. Ik vind ook dat overheden absoluut niet meer mogen rekenen dan de marginale kosten van het ter beschikking stellen van die informatie. Overigens wordt mij dat niet altijd in dank afgenomen door bepaalde bedrijven die dat zelf eerder voor een bepaalde prijs deden.

Laten wij het niet hebben over dingen waarover wij het eens zijn. Culturele instellingen zouden verplicht moeten worden om de informatie beschikbaar te stellen. Zo staat het in het voorstel van de Commissie. Ik wil daar een kanttekening bij plaatsen. Op zich vind ik dat hergebruik van digitaal erfgoed aangemoedigd moet worden. Ik denk ook aan de verwijzingen van de heer Van der Ham in relatie tot de informatie waarover een museum beschikt. Naar mijn mening zou dit nationaal vorm moeten krijgen via vrijwillige samenwerking.

Een verplichting in de wetgeving zou een grote impact hebben op deze sector en leiden tot extra administratieve lasten voor culturele instellingen. Een rijksmuseum heeft alles natuurlijk digitaal beschikbaar, maar met name kleinere culturele instellingen zullen hier onvoorstelbaar veel last van krijgen. En zij hebben het al niet breed, ondanks bepaalde extra subsidies die ongetwijfeld in de huidige tijd weer wat positiever bejegend worden. Ik vraag mij af of wij dit vanuit Europa aan die kleinere instellingen moeten opleggen. Erfgoedinstellingen moeten steeds meer de eigen broek ophouden in verband met bezuinigingen. Ook een toekomstig kabinet zal bezuinigen. De instellingen hebben zelf informatie verzameld. Als zij die tegen iets meer dan de marginale kosten beschikbaar willen stellen en de overige verplichtingen blijven gelden, dan vind ik dat nogal wat, mede gelet op de administratieve lasten die hieraan gekoppeld zijn. Het gaat om kleine musea, openbare bibliotheken, archieven. Ze mogen op basis van de richtlijn slechts bepaalde kosten meerekenen in het tarief en ze krijgen te maken met allerlei juridische procedures. Als een partij het niet eens is met een tarief, dan kan zij een procedure aanspannen bij een nationale toezichthouder of de rechter. Grotere instellingen kunnen dat makkelijker. Zij hebben er minder last van omdat zij al een hele zooi gedigitaliseerd hebben. Zij kunnen een geschil desnoods via de rechter uitvechten. Maar voor die kleinere, regionale of lokale musea en archieven is dit echt nodeloze bureaucratie. Ik vind een verplichting bij wet ook niet noodzakelijk. Er gebeurt heel veel, juist rondom het digitaliseren en het beschikbaar stellen voor hergebruik. Er is het Europees project Europeana om dit te stimuleren. Dat is dus iets anders dan verplichten. Er wordt nu echt met een kanon op een mug geschoten. Ik heb niets tegen het beschikbaar stellen van de data, maar ik heb er iets tegen dat een klein museum in Oudewater een Europese richtlijn over zich heen krijgt. Ik denk ook aan het lokale museum in mijn eigen gemeente Voorburg, hoewel ik niet weet of dat nu zoveel data beschikbaar heeft waar allerlei bedrijven fantastische innovatieve ontwikkelingen mee zouden willen plegen. Ik wil dus een drempel in de richtlijn, zodat alleen de grotere erfgoedinstellingen eronder vallen.

Hiermee heb ik ook de vraag van de heer Koppejan beantwoord. Als je fysieke en digitale bezoekers als uitgangspunt neemt, heb je het over andere verhoudingen. Ik heb al gesproken over de bureaucratie en de administratieve lasten, die je daarmee gaat verhogen. De omzet is vrij overzichtelijk; die ken je. Wij hebben die lijsten, wij weten welke subsidie wij verstrekken. Wij zoeken naar wat klein en wat groot is. Daar kun je eindeloze discussies over voeren. Wij geven gewoon een subsidie van een miljoen. Dan gaat het om zoveel publiek geld dat die data dan ook wel tegen de marginale kosten beschikbaar mogen worden gesteld.

De heer Koppejan (CDA): Als instellingen in staat zijn om zonder subsidie grote bezoekersaantallen te trekken, is dat natuurlijk prima. Dan zou het criterium van de minister niet werken. Daarom dacht ik dat het aantal fysieke en digitale bezoekers misschien een beter uitgangspunt zou zijn.

Minister Verhagen: Ik koppel het ook aan een wezenlijke publieke bijdrage. Dat is de reden waarom je overheidsinformatie ter beschikking wilt stellen. Er is publiek geld mee gemoeid. Als iemand zelfstandig in staat is in een schutterijmuseum zonder subsidie te werken, dan moet hij zelf weten wat hij met zijn gegevens doet. Het gaat om de publieke elementen.

Over de academische publicaties komt er in 2012 een aparte mededeling, zoals reeds aangekondigd door de Europese Commissie. Actuele wetenschappelijke publicaties vallen niet onder het voorstel. Uiteraard is er nationaal beleid. Wij stimuleren dit nationaal. Het enige wat wél onder de richtlijn valt, zijn de historische publicaties waarop geen auteursrecht meer rust. Die link is er natuurlijk ook.

De heer El Fassed pleit voor een onafhankelijke toezichthouder. Mevrouw Schaart wil dat juist niet. Misschien is dat iets om na de verkiezingen over te debatteren. Ik acht een aparte toezichthouder niet wenselijk, net als een toezichtstaak voor de ACM. Verzoekers om hergebruik hebben op grond van artikel 6 EVRM het recht om hun geschillen aan de nationale rechter voor te leggen. Ik zie de grote toegevoegde waarde van een nieuw toezichtsorgaan niet zo.

De heer Koppejan (CDA): Wij willen allebei dat geschillen zo snel mogelijk worden opgelost en wij zitten niet te wachten op allemaal rechtszaken. Wij kunnen een kamer plaatsen bij een bestaande toezichthoudende instelling die objectief op basis van criteria beoordeelt of iets redelijk is of niet. Dan zijn wij er sneller uit dan wanneer iedereen naar de rechter gaat. Het is puur praktisch.

Minister Verhagen: Wij hebben mededingingstoezicht, sectorspecifiek toezicht en consumentenbescherming. Dat is iets anders dan dat een toezichtsorgaan zich moet buigen over een specifieke klacht van een burger. Dat gebeurt nu ook niet. Op basis van een marktanalyse, op basis van ideeën kan een toezichthouder besluiten om een markt te onderzoeken, maar dat is iets anders dan hier wordt voorgesteld. Dan zouden wij een heel ander toezichtsorgaan krijgen dan wij nu hebben.

De heer Koppejan (CDA): Het zullen met name bedrijven zijn. Het gaat om het verdienen van geld met overheidsdata. Dat kan best tot conflicten leiden, ook tussen bedrijven die willen gaan concurreren. Heeft de overheid er zin in om dat elke keer bij de rechter uit te vechten? Kan het niet praktischer worden opgelost via een kamer bij een bestaand toezichtsorgaan? Het gaat puur om een praktische suggestie.

Minister Verhagen: Ik heb een voorstel naar de Kamer gestuurd voor een toekomstige toezichthouder. Daarin past dit niet. Het zou daaraan wezensvreemd zijn.

De heer El Fassed (GroenLinks): Het Verenigd Koninkrijk kent een informatiecommissaris. Veel datahouders, die vaak ambtenaar zijn, krijgen niet altijd direct de baten van open data. Het is het delen van de data dat economische waarde oplevert. Wat je nodig hebt, is een stok achter de deur. Datahouders moeten niet op hun data gaan zitten, maar die delen, ook al zien zij niet meteen de directe baten die terugvloeien naar het eigen apparaat. Misschien dienen ze een algemeen belang van efficiëntie of een economische waarde voor bedrijven. In dat geval is het handig om een informatiecommissaris te hebben, juist om die klachten te kunnen bedienen.

Minister Verhagen: In Nederland wordt het toezicht op overheidsorganen in beginsel niet aan onafhankelijke toezichtsorganen toebedeeld. In principe controleert de Kamer. Bovendien wordt een dergelijk orgaan bij ons niet belast met het beslechten van geschillen tussen burgers en bedrijven. Meerdere lidstaten waren fel tegen het toezichtsorgaan zoals dat oorspronkelijk was voorzien in het voorstel van de Europese Commissie. In de huidige teksten is dit aangepast naar een onpartijdig orgaan. Dat biedt lidstaten op zich ruimte om eventuele geschillen binnen het eigen rechtssysteem op te lossen. Als wij naar een Commissaris moeten ...

De heer El Fassed (GroenLinks): Is het niet de moeite waard om die ervaringen, bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk, te onderzoeken?

Minister Verhagen: Ja, dat is altijd de moeite waard. De vraag is of dat leidt tot een ander systeem. We hebben op dit punt gewoon een ander systeem dan het VK. Ik krijg geen klachten. Integendeel, het Nederlandse systeem geldt vaak als voorbeeld voor andere lidstaten, maar het is altijd goed om even over de grens te bekijken of daar voordelen aan zitten. Daar is op zich niets tegen, maar om nou te kiezen voor een aparte regeringscommissaris of een aparte commissaris, zoals in het VK ... Het zou nuttig kunnen zijn. Ik wil niet flauw doen, maar zet ook dit rustig in uw verkiezingsprogramma.

De heer El Fassed (GroenLinks): Het komt letterlijk in een initiatiefwetsvoorstel.

Minister Verhagen: Goed, maar ik heb begrepen dat bepaalde initiatiefwetsvoorstellen met het oog op de campagne voorlopig opgeschort zijn. Het is nooit slecht om te bekijken hoe andere landen dit hebben georganiseerd. Dat ben ik helemaal met u eens. De vraag is of wij zoiets meteen in Nederland zouden moeten overnemen. Ik kijk met belangstelling uit naar het initiatiefwetsvoorstel van de heer El Fassed.

De heer El Fassed vroeg ook hoe het zit met het Kadaster. Het Kadaster en het handelsregister zijn uitzonderingen bij wet. Zij kennen een eigen wettelijk kader, waarin het is toegestaan om tarieven te vragen om de eigen organisatie te kunnen financieren. Om over te gaan tot maximale verstrekkingskosten, moet allereerst een andere constructie worden gezocht voor de financiering van deze organisaties. Ook als ik nu, digitaal of niet, informatie van het Kadaster vraag, moet ik betalen. Het is een deel van de inkomsten van de organisatie, los van de vraag of die kosten en de hoogte van het tarief terecht zijn. Als we het niet zo doen, zullen wij de organisatie op een andere manier moeten financieren. Dan zullen wij de organisatie bijvoorbeeld vanuit de rijksoverheid, de gemeente of het Provinciefonds moeten financieren. Linksom of rechtsom moet je die overheidsorganisatie hebben. Omdat dat gegarandeerd moet worden, vind ik het in deze tijd van bezuinigingen vrij lastig om ergens anders snel geld vandaan te halen. In de onderhandelingen over de richtlijn zijn dus twee uitzonderingsgronden opgenomen: overheidsorganisaties die voor een groot deel van hun bestaansrecht afhankelijk zijn van tarieven en erfgoedinstanties, zoals musea, bibliotheken en archieven. Dat zijn de enige twee uitzonderingen op de, wat Nederland betreft, strikte basisregel. In principe gaat het dus om maximaal marginale verstrekkingskosten: alleen de kosten voor verstrekking en reproductie en verder niet. Als wij op een gegeven moment beter in de slappe was zitten, kun je best zeggen dat we het Kadaster op een andere manier gaan financieren.

Mevrouw Schaart vroeg wat onder marginale kosten voor verstrekking wordt verstaan. Dat zijn alleen de kosten voor de verstrekking: hoeveel kost het om een kopie te maken als de informatie op papier wordt geleverd en wat kost een cd-rommetje als je dat verstrekt? Openbare overheidsinformatie is verzameld in het kader van een publieke taak en is dus al gefinancierd met publieke middelen. Overheden hebben deze informatie al verzameld. Het aanbieden van die informatie als open data is dan in wezen geen noemenswaardige investering. Hier is dus relatief weinig geld mee gemoeid, want je hebt die data al verzameld met publiek geld. Het is een kwestie van doorsturen. Als men een cd-rommetje of een kopie wil hebben, kost dat niet veel. Het is dus echt beperkt.

Ik kom bij de laatste vragen over de open data. De heer El Fassed en mevrouw Schaart stelden een vraag over privacy, al dan niet by design. Het is de bedoeling dat overheden de mogelijkheid hebben om hergebruik van gegevens die de persoonlijke levenssfeer kunnen bedreigen, te weigeren. Dat geldt dus ook voor informatie die de veiligheid of de bescherming van het milieu kan bedreigen. In die zin is dit afgedekt, maar het is natuurlijk wel de bedoeling dat dit soort uitzonderingen zo beperkt mogelijk blijft. Het gaat dus om bedreiging van de persoonlijke levenssfeer, veiligheid of bescherming van het milieu.

Nu kom ik bij het restant van de vragen. De heer Koppejan en mevrouw Schaart stelden een vraag over de digitale interne markt: hoe kunnen we het vertrouwen in online-aankopen over de grens vergroten? Daarbij gaat het om de verschillen in wetgeving en standaarden over de digitale interne markt. De digitale interne markt is buitengewoon gefragmenteerd. Dat leidt tot hoge kosten, administratieve lasten en weinig grensoverschrijdend digitaal verkeer. Je kunt online geen boek bestellen in het VK of zelfs in België. Qua wetgeving is onder andere van belang dat duidelijk is welk recht er geldt als er via internet iets wordt gekocht in een andere lidstaat. Dat is op zich goed geregeld in de richtlijn over elektronische handel. Daarom zal Nederland zich inzetten voor de handhaving van die richtlijn. Verder zal Nederland zich richten op de goede uitvoering van die richtlijn. Op het gebied van e-commerce hebben wij zeker iets te bieden, bijvoorbeeld Ideal of het thuiswinkelkeurmerk. Onder andere daardoor heeft Nederland het hoogste percentage online-shoppers. Over standaarden heeft de Commissie nu een voorstel gedaan voor een verordening ten behoeve van normalisatie. Dit ziet dus ook op de ICT-normen en de Commissie wil er met dit voorstel voor zorgen dat de interoperabiliteit tussen diensten en toepassingen op het gebied van ICT wordt verbeterd. Dat steunen wij.

De Nederlandse overheid zet nationaal en Europees in op open standaarden. Een open standaard is vrij beschikbaar om te kopiëren en te gebruiken en een gesloten standaard is dat niet. Met open standaarden wordt de uitwisseling van gegevens gemakkelijker, is de overheid minder afhankelijk van specifieke ICT-leveranciers en worden concurrentie en innovatie op de softwaremarkt bevorderd. Wij blijven ons daarvoor ook op Europees terrein inzetten.

Mevrouw Schaart vraagt welke voorstellen in aanmerking komen voor de fast track, voor het versneld door de Raad en het EP brengen. Voor de digitale interne markt is het essentieel dat het voorstel van Europese licentie voor content nu snel uitkomt en wordt behandeld. Die bevorderen het aanbod legale digitale content en dat is natuurlijk ook meteen het beste antwoord op de illegale content.

De heer Koppejan zegt dat het huidige auteursrecht niet voldoet aan de snel veranderende samenleving van de eenentwintigste eeuw. Zelfs in de eerste discussie over Europeesrechtelijke auteursrechten wisten wij al dat wij met de wetgeving op dit punt volstrekt achter de feiten aanlopen. De voorstellen van de Commissie op het gebied van modernisering van de auteursrechten komen naar verwachting voor de zomer uit. Die hebben dan betrekking op EU-brede licentieverlening en harmonisatie van collectief beheerde systemen. Wat mij betreft zetten wij in op een spoedig akkoord over deze voorstellen, juist om een digitale interne markt in 2015 werkelijk te kunnen realiseren.

De heer Van Bemmel is van mening dat ik aan een dood paard trek. Aan een dood Trojaans paard! Zo wordt van een serieus onderwerp bijna een lachertje gemaakt. Steeds meer lidstaten gebruiken een elektronische identiteit. Ook in het Nederlandse bestuur bestaan daarvoor plannen. De Europese Unie verplicht lidstaten niet tot het invoeren van zo'n EU-identiteit, maar zorgt er wel voor dat elektronische identiteiten ook over de grens kunnen worden gebruikt. Dat is natuurlijk wel van belang. Daarover hebben wij zojuist gesproken. De actie van de Commissie levert daarmee een bijdrage aan het vertrouwen in grensoverschrijdend zakendoen. Je moet toch weten wie er aan de andere kant zit. Wij spraken eerder over de elektronische handtekening. Je moet toch weten wie daarachter zit. Je moet toch weten of de koper of verkoper betrouwbaar is. Je hebt immers geen fysieke mogelijkheid om dat vast te stellen. Als de heer Van Bemmel niet gelooft in de interne markt en de economische ontwikkelingen op de digitale markt, dan is dat natuurlijk een ander verhaal. Ik geloof daar wel in. Een bedrijf heeft er echter belang bij te weten dat de consument te vertrouwen is en de consument heeft er belang bij niet een of ander nepclubje aan de andere kant te hebben dat hem wel veel geld aftroggelt maar niet het goede product levert. Je moet toch ook kunnen reclameren et cetera. Wat dat betreft zie ik het probleem niet helemaal. Het staat de heer Van Bemmel vrij om dat ding te gebruiken of niet.

Hij heeft daarnaast vragen gesteld over de ENISA. Het budget van de organisatie is 8,5 mln. Er zijn 55 werknemers. Ik ben met de heer Van Bemmel niet voor een onbeperkt mandaat. Daarom liggen de onderhandelingen ook stil. Er is op dit moment weinig meer te zeggen.

De heer Van Bemmel heeft gevraagd wat ik doe voor de inventarisering van de obstakels voor de breedband. Hij vraagt of dit moet worden overgelaten aan de markt. Wij zijn voortdurend met marktpartijen en gemeenten in gesprek over de uitrol van breedband, mede op verzoek van de Kamer. In die gesprekken stellen wij dan ook vast of er al dan niet obstakels zijn. In Nederland staat de markt er op zichzelf goed voor. 90% van Nederland heeft al de mogelijkheid tot toegang tot 100 Mbp. In die zin voldoen wij aan de Europese doelstellingen. Het is echter ook in Nederland van belang om blijvend alert te zijn op de dynamiek in de markt. Daarom hebben wij een breedbandmonitor. In juni komt een handreiking aan de gemeenten uit. Daarin wordt ook geadviseerd hoe we het investeringsklimaat zo gunstig mogelijk kunnen inrichten; het zijn dus eigenlijk adviezen over wat wel en wat niet. Het blijft absoluut de essentie om de uitrol van de breedband over te laten aan de markt, maar waar die niet vanzelf gaat, zoals in het buitengebied, wordt daarvoor verantwoordelijkheid genomen. Ik heb dit ook genoemd in relatie tot bijvoorbeeld het Europese initiatief: ook op dat punt wordt verantwoordelijkheid genomen en gebruikgemaakt van de mogelijkheden die het Europese fonds op dit terrein zou kunnen bieden.

Ik ben toegekomen aan de allerlaatste vraag, van mevrouw Schaart: komen er dataprotectieassessments? Welnu, die zijn al verplicht volgens de Dataprotectierichtlijn. Alle bedrijven en overheidsinstanties die gegevens opslaan, dienen een eigen assessment uit te voeren. De uitkomst hiervan is onder andere van belang voor de mate van beveiliging en transparantie die nodig is met betrekking tot de gegevens. Dit is dus al het geval.

De voorzitter: Dat was de eerste termijn van de minister. De minister van EL&I zal de Kamer dus op de hoogte houden van de vorderingen op het gebied van netneutraliteit in Europa, ik neem aan via de geannoteerde agenda?

Minister Verhagen: Ja.

De voorzitter: Verder zal de minister van EL&I de Kamer het rapport van BEREC sturen. Wanneer zal dat ongeveer gebeuren?

Minister Verhagen: We hebben dit net binnengekregen. Ik kan dit rapport zonder enig commentaar nog deze week sturen. Voor vandaag is het net te laat, maar morgen zal dat lukken.

De voorzitter: De minister zal dit dus naar de Kamer sturen.

Hebben de leden behoefte aan een tweede termijn? De heer El Fassed heeft nog een vraag.

De heer El Fassed (GroenLinks): In het hele rijtje antwoorden heb ik mijn vraag over de open standaarden en open data gemist.

Minister Verhagen: Ik denk dat ik de heer Koppejan heb geantwoord over open standaarden. Wat uw vraag betreft, ben ik het volledig met u eens: zo veel mogelijk open standaarden, juist voor de overheid. Ik heb wel op die vraag geantwoord, want tegen de heer Koppejan heb ik gezegd dat ik nationaal een groot voorstander ben van open standaarden, maar dat ik deze ook Europees van belang vind. Ik zet mij er dus ook in Europa voor in om dit op Europees niveau te regelen.

De heer El Fassed (GroenLinks): Dat is mooi, maar nog één opmerking hierover. In Nederland hadden we NOIV, Nederland Open in Verbinding; een orgaan zonder al te veel tanden, dat daar nog een beetje op toezag. Dat is nu van de baan. We merken echter vaak dat overheidorganisaties open standaarden noch uitleggen, noch eraan voldoen.

Minister Verhagen: Ik zal dit onmiddellijk nazoeken en ik zal u daarover informeren. Dat is namelijk niet de bedoeling.

De heer El Fassed (GroenLinks): Heel graag.

Ik heb hier trouwens het BEREC-rapport. Ik kan het de Kamer dus ook nu gewoon overhandigen, als zij dat prettiger vindt.

De voorzitter: Nee. In dit tijdsgewricht willen we zaken liever digitaal hebben, want anders moeten we het weer helemaal gaan kopiëren. Stuur ons gewoon een cc'tje, dan zijn we helemaal gelukkig.

Minister Verhagen: Prima!

De voorzitter: Ik dank de leden, de belangstellenden in de zaal en onze ondersteuning allen voor hun bijdrage aan dit algemeen overleg. Ik sluit bij dezen de vergadering.